Blauwe waterstof |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u voornemens in het Nationaal Programma Energiesysteem (NPE) aandacht te besteden aan nut en noodzaak van koolstofarme waterstof in het energiesysteem van de toekomst, aangezien u in de beantwoording op schriftelijke vragen stelt dat zowel hernieuwbare als koolstofarme waterstof een belangrijke rol moeten spelen in het behalen van onze CO2-reductiedoelen, snelle opschaling van waterstofproductie essentieel is en het kabinet inzet op waterstofproductie met Carbon Capture en Storage (CCS) waar de inzet van hernieuwbare waterstof niet of niet tijdig voldoende mogelijk is (Aanhangsel Handelingen 2022/23, nr, 1852)?1
Ja.
Hoeveel hernieuwbare waterstof is er in 2030, 2040 en 2050 nodig, gelet op de doelstelling van de Europese Unie dat in 2030 42% van de waterstof in de industrie afkomstig moet zijn van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong en gelet op de klimaatdoelen van Nederland in het algemeen? Hoeveel daarvan zal uit hernieuwbare bronnen komen en hoeveel zal koolstofarme waterstof betreffen?
Zoals geschetst in het concept NPE ziet het kabinet een belangrijke rol voor waterstof in de ontwikkeling van het energiesysteem en het voldoen aan onze klimaatdoelen richting 2050.2 Hoeveel hernieuwbare en koolstofarme waterstof er in de toekomst precies nodig is, is nog niet bekend. Met het concretiseren van de verduurzamingsplannen in de industrie in het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie, en het concretiseren van de verduurzamingsplannen in overige sectoren, zullen de benodigde volumes de komende jaren steeds duidelijker worden. In het definitieve NPE dat gepland is te verschijnen aan het einde van dit jaar, zal het kabinet nader beschrijven met welke ontwikkeling van de waterstofvraag het richting 2050 rekening houdt.
Ter indicatie van de toekomstige waterstofvraag biedt de recente scenariostudie ii3050 van de netbeheerders inzicht.3 Deze studie schetst bandbreedtes voor het totale binnenlandse waterstofgebruik van circa 310–510 PJ in 2040 en circa 365–610 PJ in 2050. In het begin zal het aandeel van koolstofarme waterstof hierin groter zijn dan dat van hernieuwbare waterstof. Richting 2050 verwacht het kabinet dat eerst grijze, maar daarna ook blauwe waterstof steeds meer vervangen wordt door hernieuwbare waterstof(dragers).
Op basis van het huidige gebruik van waterstof in de industrie en het energiegebruik in de mobiliteit is de schatting dat in 2030 voor de verwachte bindende EU-waterstofdoelen ten minste 45 PJ aan waterstofdragers moet voldoen aan de eisen voor «hernieuwbare brandstof van niet-biogene oorsprong» (35 PJ vanuit de industrie en 10 PJ vanuit mobiliteit). Het restant van de waterstofvraag vereist voldoende aanbod van niet-hernieuwbare waterstof. Voor de industrie is de vraag naar niet-hernieuwbare waterstof naar verwachting al meer dan 100 PJ in 2030. Het kabinet streeft ernaar het aandeel grijze waterstof daarin zo klein mogelijk te maken, onder meer door steun voor CCS.
Bent u het met de indiener eens dat de industrie in een vroeg stadium vertrouwen nodig heeft in de ontwikkeling van de waterstofmarkt en dat het dus verstandig is om ook de producenten van blauwe waterstof duidelijkheid te bieden? Is het verstandig om af te spreken dat eventuele tekorten aan hernieuwbare waterstof mogen worden aangevuld met koolstofarme waterstof, zodat waterstof in ieder geval beschikbaar is voor de industrie?
Op basis van verschillende rapporten (zie ook de eerder genoemde ii3050) en gesprekken met bedrijven (voor bijvoorbeeld de Cluster Energie Strategieën) verwacht ik dat de totale waterstofvraag in Nederland en buurlanden nog lang groter zal zijn dan het potentiële aanbod van hernieuwbare waterstof (inclusief import). Om die reden voorzie ik een robuuste vraag naar koolstofarme waterstof, gesteund door de verwachte stijging van de CO2-prijs als gevolg van het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS). Ik zet in op snelle realisatie van grensoverschrijdende infrastructuur voor waterstoftransport en -opslag om producenten van koolstofarme waterstof te helpen die grote waterstofvraag efficiënt te bedienen.
Natuurlijk is het wel van groot belang dat de markt duidelijkheid krijgt over het instrumentarium voor waterstof. Over het instrumentarium voor productie van blauwe waterstof bestaat al duidelijkheid; zie het antwoord op vraag 4. Dit najaar wil ik daarnaast duidelijkheid geven over het instrumentarium voor hernieuwbare waterstof; over de hoofdlijnen van dit instrumentarium kunt u lezen in mijn recente brief.4 Dit najaar moet dus duidelijk zijn, ook voor (beoogd) producenten van koolstofarme waterstof, welke prikkels producenten en gebruikers van waterstof kunnen verwachten.
Tijdelijke fysieke tekorten opvangen met niet-hernieuwbare waterstof is technisch mogelijk. Tegelijkertijd wil ik voorkomen dat bedrijven ongelimiteerd koolstofarme waterstof kunnen inzetten waardoor er onvoldoende vraag naar hernieuwbare waterstof ontstaat en de opschaling van import en elektrolyse stagneert. De inzet van koolstofarme waterstof in plaats van hernieuwbare waterstof zal ook niet kunnen meetellen voor de verwachte bindende waterstofdoelen uit de EU-richtlijn voor hernieuwbare energie (Renewable Energy Directive – RED III; zie voor een toelichting op deze doelen mijn recente brief).
Hoe kunt u aan toekomstige producenten van koolstofarme waterstof uit aardgas in Nederland voldoende zekerheid bieden dat hun investeringen ook terugverdiend kunnen worden?
Toekomstige producenten van koolstofarme waterstof uit aardgas kunnen de benodigde investering in CCS mede financieren met behulp van SDE++-subsidie. Er is geen financiële ondersteuning vanuit de overheid voor investeringen in nieuwe waterstofinstallaties op basis van aardgas. Dergelijke investeringen zullen rendabel worden door vermeden kosten van het EU ETS en/of de CO2-heffing (bij eigen gebruik van de waterstof), of inkomsten uit de verkoop van koolstofarme waterstof aan derden. Door de oplopende CO2-prijs zal de vraag naar koolstofarme waterstof naar verwachting sterk stijgen. Die extra vraag ontstaat niet alleen in de Nederlandse industrie, maar ook in andere sectoren, bijvoorbeeld de elektriciteitssector, en onze buurlanden, met name Duitsland.
Welke rol ziet u voor blauwe waterstof gemaakt uit aardgas op de Noordzee? Hoe zorgt u ervoor dat de investeringsbereidheid hiervoor op peil blijft?
Aardgas uit de Noordzee is beter voor het klimaat dan geïmporteerd aardgas. Aan gaswinning uit kleine gasvelden heeft het kabinet voorwaarden gesteld waaronder op het gebied van veiligheid. Koolstofarme waterstof uit aardgas op de Noordzee kan een belangrijke bijdrage leveren aan het halen van de klimaatdoelen en opschaling van de waterstofmarkt. De investeringsbereidheid zal toenemen naarmate de inkomsten als gevolg van het EU ETS, CO2-heffing en/of verkoop van koolstofarme waterstof stijgen.
Kunt u aangeven op welke wijze de ons omringende landen binnen de Europese Unie omgaan met de voorgenomen RFNBO-doestelling in de RED-III? Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent om producenten en gebruikers van waterstof binnen Nederland een level playing field te bieden indien blijkt dat de concurrentiepositie van bedrijven in Nederland negatief wordt beïnvloed door een andere wijze en/of tempo van implementatie van REDIII-doelstellingen ten aanzien van industrieel gebruik van waterstof?
Bij de vormgeving van het instrumentarium voor hernieuwbare waterstof houd ik zeker rekening met het beleid van buurlanden en de interne markt waarop Nederlandse bedrijven zullen moeten concurreren. Om die reden onderhoud ik nauw informeel contact met andere EU-landen over hun beleidsvoornemens, onder meer in Pentalateraal verband. Zo wil ik voorkomen dat er een grote discrepantie ontstaat tussen het beleid in Nederland enerzijds en het beleid in buurlanden anderzijds. Op dit moment zie ik echter nog geen buurlanden met vastgesteld beleid gericht op de RFNBO-doelstelling in de industrie. Natuurlijk hebben de meeste landen om ons heen wel bredere waterstofstrategieën en beleidsvoornemens gepubliceerd; het meest concrete voorbeeld is bijvoorbeeld het Duitse initiatief H2Global ter ondersteuning van RFNBO-import. Op basis van deze strategieën en beleidsvoornemens verwacht ik dat het voorgenomen Nederlandse beleid zoals ik dat op hoofdlijnen beschrijf in mijn recente brief5, met een mix van normering en subsidiëring en ondersteuning van zowel productie als import, goed aansluit bij het beleid in de landen binnen de Europese Unie om ons heen.
Voor het beleid gericht op de RFNBO-doelstelling in de RED-III voor de transportsector verwijs ik naar de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat hierover aan het begin van dit jaar.6 Dit najaar starten daarvoor de internetconsultaties.
Kunt u aangeven waarom in de studie «Technological scope and potential cost reductions early phase scale-up» die u heeft laten uitvoeren in het kader van de voorjaarsbesluitvorming ten aanzien van het klimaatpakket de optie van paarse waterstof ontbreekt? Waarom wordt waterstof uit kernenergie niet meegenomen als serieuze optie?
Ook projecten voor productie van paarse waterstof profiteren van de technologische ontwikkeling als gevolg van de ondersteuning uit het Klimaatfonds. Voor de ontwikkeling van de verschillende vormen van elektrolysetechnologie is het immers irrelevant uit welke bron de elektriciteit komt; dit kan ook elektriciteit uit kernenergie zijn.
Het artikel 'Lenen voor zonnepanelen levert vaak gratis geld op: 'Jammer dat mensen dit niet weten'' |
|
Raoul Boucke (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat huizenbezitters onvoldoende zicht hebben op subsidies en leningen om hun woningen te verduurzamen?1
Het artikel beschrijft dat zonnepanelen geld opleveren, zelfs als woningeigenaren geen spaargeld hebben en lenen bij het Warmtefonds. Woningeigenaren kunnen bij het Warmtefonds verantwoord lenen tegen aantrekkelijke voorwaarden. Daarnaast beschrijft het artikel drie punten die ook mijn aandacht hebben: niet alle woningeigenaren weten van het bestaan van de aantrekkelijke subsidies en leningen, sommige mensen vinden de aanvraag ingewikkeld en sommige mensen willen niet lenen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Welke stappen gaat het kabinet zetten om duidelijkheid over alle regelingen en maatregelen beter te laten landen bij huizenbezitters?
De overheid stimuleert woningeigenaren op verschillende manieren om hun huis te verduurzamen: het geven van informatie, ontzorging, financiële prikkels en in sommige gevallen normering. Om meer duidelijkheid te geven, zorgen we dat woningeigenaren steeds meer kunnen regelen vanuit de website Verbeterjehuis.nl. De website heeft een verbetercheck waarop mensen eenvoudig zien wat verduurzaming kost, wat het oplevert en hoeveel subsidie ze kunnen krijgen. Praktisch gaat dat als volgt. Mensen klikken aan wat voor huis ze hebben, bijvoorbeeld een rijtjeshuis van 90 vierkante meter uit de jaren zeventig met oud dubbel glas. Daarna klikken mensen aan wat voor energiebesparende maatregelen ze willen. Bij iedere stap is extra uitleg beschikbaar. De website maakt vervolgens een voorbeeldberekening met de kosten van de maatregelen en de jaarlijkse besparing op gas, stroom en CO2. De website laat ook zien hoeveel subsidie je kunt ontvangen. Daarnaast hebben veel gemeenten ook subsidie beschikbaar, soms voor bepaalde wijken. Verbeterjehuis.nl noemt de subsidies die je gemeente aanbiedt. Veel organisaties, zoals energieloketten, helpen woningeigenaren door de subsidie voor hen aan te vragen. We integreren al deze onderdelen steeds meer op deze website. Daarnaast zullen gemeenten ook in het kader van de lokale isolatieaanpak en wijkuitvoeringsplannen bewoners informeren over de verschillende mogelijkheden voor financiering en subsidie.
In de Kamerbrief over voorjaarsbesluitvorming Klimaat staat dat de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de informatievoorziening voor financieringsopties voor verduurzaming zal verbeteren en dat dit een verplicht onderdeel van een hypotheekgesprek wordt. Welke stappen gaat u hiervoor nemen en wanneer zal de maatregel in werking treden?
Informatie over financiering voor verduurzaming staat op Verbeterjehuis.nl. Zie ook het antwoord op vraag 2. Het voornemen is om bij de leennormen voor de hypotheek vanaf 1 januari 2024 rekening te houden met het energielabel van de woning, waardoor de hypotheekadviseur in het adviesgesprek met de koper vanzelfsprekend aandacht zal besteden aan verduurzaming. Bij de leennormen voor 2024 zal de energiezuinigheid van de woning worden ingeschat aan de hand van het energielabel van de woning. Een energie-onzuinige woning wordt als uitgangspunt genomen voor het bepalen van de leenruimte. Als iemand een woning koopt met een lager energieverbruik of energiebesparende maatregelen neemt, kan dan een hoger hypotheekbedrag worden verkregen, omdat er lagere energielasten zijn. Verder zijn de financieringsopties voor verduurzaming onderdeel van de examenstof voor «adviseur consumptief krediet» en «adviseur hypothecair krediet». De adviseurs krijgen verduurzaming dus mee in hun opleiding en via bijscholing.
Binnenkort wordt de inkomensgrens voor een renteloze lening via het warmtefonds verhoogd naar €60.000. Hoe gaat u zorgen dat huizenbezitters die hier aanspraak op kunnen maken hiervan op de hoogte worden gebracht?
Het Warmtefonds heeft het 0% rentetarief snel ingevoerd en dat helpt bij de bekendheid, want mensen kunnen meteen aan de slag. Hieraan is breed aandacht gegeven in de landelijke media.
Informatie over de renteloze lening is verder eenvoudig vindbaar op de website van het Warmtefonds en op Verbeterjehuis.nl. Ook is deze informatie bij de lokale en regionale energieloketten beschikbaar. Daarnaast zullen gemeenten in het kader van de lokale isolatieaanpak en wijkuitvoeringsplannen bewoners informeren over de verschillende mogelijkheden voor financiering en subsidie.
Ook de energiecoaches zullen in toenemende mate in staat zijn om hierbij steun en advies te geven.
Wat vindt u van het idee van het Nibud om een tool te ontwikkelen die huizenbezitters inzicht biedt in wat ze kwijt zijn voor het aanschaffen van zonnepanelen en wat ze kwijt zijn na het aanschaffen van zonnepanelen. Welke kansen en uitdagingen ziet u bij een dergelijk tool?
De website Verberterjehuis.nl van Milieu Centraal biedt deze mogelijkheid met de «Verbetercheck»2. Mensen kunnen met een paar kliks de belangrijkste kenmerken van hun huis invoeren en aangeven welke energiebesparende maatregelen ze nemen, zoals isolatie, ventilatie en HR-glas. Het is ook mogelijk om het gewenste aantal zonnepanelen mee te nemen. De Verbetercheck maakt dan een voorbeeldberekening met de kosten per maatregel en de jaarlijkse besparing. Vervolgens heeft Milieu Centraal een tool waarbij stapsgewijs in meer detail advies wordt gegeven over bijvoorbeeld de opstelling van de zonnepanelen.3
Veel huizenbezitters zijn behoedzaam bij het aangaan van een lening voor het verduurzamen van hun huis. Hoe kunnen door middel van goede financiële voorlichting de zorgen bij huizenbezitters weggenomen worden?
Bij vraag 2 en 3 is beschreven hoe op Verbeterjehuis.nl en in het hypotheekgesprek betere informatie wordt gegeven over lenen voor het verduurzamen van het huis. Ik zie in de praktijk al een duidelijk ontwikkeling. In 2022 hebben 4 van de 10 zittende woningeigenaren de eigen woning verduurzaamd, blijkt uit consumentenonderzoek van de AFM.4 87% betaalde dit uit spaargeld, 10% via de hypotheek en 3% via een consumptief krediet (zoals het Warmtefonds). 34% van de eigenaren die de woning nog niet heeft verduurzaamd wil dit wel op korte termijn doen. Bij nieuwe hypotheekaanvragen zien we al enkele jaren een stijging van het aandeel hypotheken met financiering voor energiebesparende maatregelen. In 2021 was dit 8%, in 2022 11,2% en in Q1 2023 al 14,9%. De NHG ziet zelfs bij 21% van de aankoophypotheken voor een woning het meefinancieren van duurzame maatregelen.5
Ook uit onderzoek van het Warmtefonds bleek eerder dat huizenbezitters behoedzaam waren bij het aangaan van een lening. De onlangs ingevoerde renteloze lening voor woningeigenaren met een verzamelinkomen tot zestigduizend euro, is een belangrijke manier om de drempel om te verduurzamen te verlagen. Verder wordt onderzocht hoe een verkort advies voor een hypotheek op een voor de klant verantwoorde en betaalbare manier kan worden gegeven. Uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik in de zomer van 2023.
Verder is belangrijk dat het verhaal van deze aantrekkelijke energiebespaarleningen zich verder verspreid via financieel adviseurs en installateurs door de kracht van de boodschap. Gemiddeld lenen mensen 14.000 euro. Met een rente van vier procent is de maandelijkse aflossing 142 euro als men kiest voor een looptijd van tien jaar. Met de mogelijkheid te kiezen voor 0% rente en een looptijd van twintig jaar is de maandelijkse aflossing slechts 58 euro. In veel gevallen zal de energiebesparing dan zo gunstig uitvallen, dat de eigenaar daarmee in feite de aflossing van de lening betaalt. Naast de lening kan de eigenaar voor isolatiemaatregelen of een warmtepomp in veel gevallen ook subsidie aanvragen, ongeacht het inkomen. Hiermee kan een deel van de lening (vroegtijdig) worden afgelost of kan het te lenen bedrag worden beperkt.
Hoe gaat u financiële ontzorgingsconcepten breed inzetten om de verduurzaming van huizen in de toekomst te helpen versnellen?
De overheid stimuleert verduurzaming met een mix van instrumenten: niet alleen met financiële prikkels, maar ook door mensen te ontzorgen zoals in de lokale isolatieaanpak en door te normeren. Deze instrumenten zetten we in samenhang in. Op de website Verbeterjehuis.nl, waar woningeigenaren steeds meer kunnen regelen, integreren we het aanbod van het Warmtefonds en de subsidies. Daarnaast zullen gemeenten in het kader van de lokale isolatieaanpak en wijkuitvoeringsplannen bewoners informeren over de verschillende mogelijkheden voor financiering en subsidie. Ook de energiecoaches zullen in toenemende mate in staat zijn om hierbij steun en advies te geven.
De strategische autonomie van Nederland op het gebied van de energietransitie |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe definieert u strategische autonomie op het gebied van de energietransitie? Welke technieken en welke grondstoffen vallen daar volgens u in ieder geval onder?
Deelt u de mening dat het van belang is om onze strategische autonomie op het gebied van de energietransitie te versterken? Wanneer zou volgens u de strategische autonomie van Nederland op het gebied van de energietransitie in gevaar zijn? Welke kwantitatieve en kwalitatieve parameters gebruikt u daarbij?
Ja. Het kabinet wil dat Nederland en de EU eigen keuzes kunnen maken bij het borgen van onze publieke belangen. De energietransitie is één van de centrale opgaven waar Nederland en de EU voor staan. De publieke belangen op het terrein van leveringszekerheid en betaalbaarheid van het energiesysteem dienen te worden geborgd. Keuzes over de wijze waarop deze transitie wordt vormgegeven moeten zonder beïnvloeding van buitenaf kunnen worden gemaakt.
Het mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden is één van de prioriteiten van het kabinet en de EU. Afhankelijkheden zijn niet per definitie problematisch: wederzijdse afhankelijkheden vormen de hoeksteen van het mondiale handelssysteem, waardoor specialisatie kan optreden, innovatie wordt gestimuleerd, producten toegankelijk blijven, wetenschappelijke kennis circuleert en onze welvaart en koopkracht toeneemt. Zodra er echter sprake is van risicovolle strategische afhankelijkheden, kan mitigatie daarvan wenselijk zijn. Bedrijven dragen zelf verantwoordelijkheid voor hun waardeketens en hebben zelf baat bij het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden. De overheid heeft een verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat publieke belangen gewaarborgd zijn. Waar een publiek belang onder disproportionele druk komt te staan, en de markt en het bedrijfsleven dit risico onvoldoende adresseren of hiertoe niet in staat zijn, ligt een rol voor de overheid voor de hand. De afgelopen periode zijn er verschillende kwantitatieve onderzoeken uitgevoerd naar afhankelijkheden van Nederland en de EU, zoals onder andere de geo-economische monitor1, 2 en het onderzoeksproject «EU strategic dependencies and capacities»3 van de Europese Commissie. Daarnaast lopen er nog verschillende andere onderzoeksprojecten. Zo doet TNO onderzoek naar een effectieve methodiek om productgroepen aan elkaar te koppelen en daarmee waardeketens en hun kwetsbaarheden op meer detailniveau inzichtelijk te maken. Dit onderzoek wordt naar verwachting eind oktober 2023 met uw Kamer gedeeld. Door middel van een vrijwillige Nederlandse bijdrage onderzoekt de OESO de wederzijdse economische impact van handelsbeperkingen tussen landen(groepen). Dit onderzoek is naar verwachting einde 2023 afgerond. The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS) onderzoekt de rol van Nederlandse bedrijven in wereldwijde grondstoffenketens.
Kwantitatieve onderzoeken naar strategische afhankelijkheden vinden veelal plaats op basis van door de douane verzamelde handelsdata en geven daarmee op geaggregeerd niveau een overzicht van afhankelijkheden die mogelijk een probleem kunnen vormen voor Nederland en de EU. Door onder andere de complexiteit van waardeketens, de veranderlijke aard van afhankelijkheden en gebrekkige data is het lastig en onwenselijk om op basis van kwantitatieve data alleen te bepalen waar de risico’s van strategische afhankelijkheden zich bevinden. Daarom is aanvullende kwalitatieve analyse nodig. In de Kamerbrief Strategische Afhankelijkheden van 12 mei jl. is toegelicht welke kwalitatieve vragen gesteld kunnen worden bij het uitvoeren van deze analyse. In deze brief is verder aangegeven dat een dialoog met de private sector van belang is bij deze analyse en het vervolgtraject.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens het Internationaal Energieagentschap (IEA) China op dit moment de grootste producent is van alle grote schone technologieën en ook de gehele productieketens hiervan domineert? Hoe apprecieert u dit? Welke risico’s brengt dit met zich mee voor de strategische autonomie van Nederland?
Ja. Het IEA analyseert dat in het rapport uit 20224. Het rapport gaat in op de complexe relatie tussen grondstoffen en de vooruitzichten voor een veilige en snelle energietransitie. Naast vooruitzichten van de vraag naar grondstoffen onder verschillende technologische en beleidsscenario's, onderzoekt het rapport of de huidige investeringen in grondstoffen voldoen aan de behoeften van een snel veranderende energiesector. Het rapport benadrukt de hoge geografische concentratie van productie, inclusief de hoge concentratie van verwerkingsactiviteiten, in China als een belangrijke kwetsbaarheid voor de energietransitie. Deze kwetsbaarheid knelt zodra mochten investeringen in productiecapaciteit niet aan de vraag voldoen, of in geval van potentiële geopolitieke risico's binnen of tussen producerende landen. Het rapport geeft aanbevelingen voor een nieuwe, allesomvattende benadering voor het veiligstellen van kritieke grondstoffen. Deze aanbevelingen zijn: zorgen voor adequate investeringen in gediversifieerde bronnen van toeleveringsketens; bevorderen van technologische innovatie in alle segmenten van de waardeketen; opschalen van recycling; versterken veerkracht van toeleveringsketen en markttransparantie; integreren van hogere normen op het gebied van milieu, sociaal beleid en bestuur en versterken van internationale samenwerking tussen producenten en consumenten.
China vormt een onmisbare schakel voor een spoedige energietransitie. Zonder de significante Chinese productie- en technologische capaciteiten zijn Nederland en onze Europese partners niet in staat om de energietransitie in het voorziene tempo te realiseren, mede vanwege het gebrek aan substitutiemogelijkheden. Zoals reeds aangegeven in de Kamerbrief over ontwikkelingen in het Chinabeleid5 acht het kabinet een dergelijke stapeling van afhankelijkheden problematisch, mede omdat China eerder aangetoond heeft bereid te zijn om grondstofafhankelijkheden geopolitiek in te zetten. In de Kamerbrief Strategische Afhankelijkheden is toegelicht welke mitigatieopties het kabinet identificeert in geval van risicovolle strategische afhankelijkheden.
Kunt u aangeven wat de huidige en wat de voorspelde afhankelijkheid van China en andere niet-Europese landen is op het vlak van de eindproducten die noodzakelijk zijn voor de energietransitie? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op zon-pv, wind, elektrolyse, batterijtechniek, warmtepompen, en kabels voor netinfrastructuur?
De huidige en de voorspelde afhankelijkheid van China en andere niet-Europese landen voor de energietransitie is groot. In de Kamerbrief over Strategische Afhankelijkheden staat beschreven wat de aanpak van het kabinet is om inzicht te krijgen in deze afhankelijkheden6. Onderdeel van deze aanpak is ook een inventarisatie van alternatieven voor de substitutiemogelijkheden.
De Taskforce Strategische Afhankelijkheden (TFSA) is van start gegaan. Deze TFSA heeft als taak om het inzicht te vergroten in risicovolle strategische afhankelijkheden en de identificatie en prioritering van risicovolle strategische afhankelijkheden door departementen aan te jagen. In bovengenoemde Kamerbrief is o.a. het energieterrein als prioritair gebied aangemerkt. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft hierbinnen zon-pv, windenergie, de waterstofketen, batterijtechniek, warmtepompen en kabels voor netinfrastructuur aangemerkt als ketens die nu eerst worden beoordeeld. Over de voortgang zal uw Kamer eind 2023 worden geïnformeerd.
Kunt u per kritieke grondstof aangeven wat onze afhankelijkheid is? Welk aandeel komt daarvan uit China en welk aandeel is direct of indirect in handen van China in andere landen?
Er is voor Nederland geen specifieke analyse. Voor inzicht in onze afhankelijkheden van kritieke grondstoffen maakt het kabinet gebruik van de analyse van de Europese Commissie voor «kritikaliteit van grondstoffen»7. Kritieke grondstoffen zijn onmisbaar voor de productie van hernieuwbare energietechnologie voor de energietransitie en zijn ook nodig voor digitale technologieën, voor technologieën in de zorg en in defensiematerieel. Als gevolg van de groeiende wereldbevolking neemt de druk op kritieke grondstoffen toe. De Europese Commissie definieert kritieke grondstoffen als metalen en mineralen van significante economische waarde en waarvoor potentieel een leveringsrisico bestaat. Op deze lijst staan 34 kritieke grondstoffen. In de kritikaliteitsanalyse van de Europese Commissie zijn verschillende factoren meegenomen. Er wordt onder meer gebruik gemaakt van een substitutie-index voor de landen waar de EU de grondstof voornamelijk uit importeert. In de studie van de Europese Commissie wordt onder meer ingegaan op de kritikaliteitsanalyse voor windturbines op zee en zonnepanelen. Zo is China de belangrijkste producent op wereldniveau (winning en raffinage) voor de grondstoffen die gebruikt worden in windturbines op zee en zonnepanelen. Als onderdeel van de Nederlandse grondstoffenstrategie wordt geanalyseerd welke kritieke grondstoffen van deze lijst met name voor Nederland van belang zijn8 en welke grondstoffen die niet op de Europese lijst staan mogelijk ook nog aandacht behoeven, inclusief benodigd nationaal beleid.
Wat is volgens u het gewenste Nederlandse aandeel in de raffinage en bewerking van deze kritieke grondstoffen die noodzakelijk zijn voor de energietransitie? Wat is hierin het Europese aandeel? Wat is het aandeel van China?
Het kabinet vindt het onwenselijk om kwantitatieve productiedoelen vast te stellen gegeven de complexiteit en veranderlijkheid van waardeketens. Bedrijven zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de inrichting van hun waardeketens. Waar publieke belangen in het geding komen, en de markt en het bedrijfsleven dit onvoldoende adresseren of hiertoe niet in staat zijn, ligt overheidsingrijpen voor de hand. Dit kan verschillende vormen aannemen.
Voor Nederland is het van belang dat we de voordelen van onze open economie blijven benutten. Het kabinet is een verkenning gestart naar kansen en mogelijkheden van het stimuleren van eigen raffinagecapaciteit voor grote (Europese) industrieën9. Over de uitkomsten van deze verkenning wordt u eind 2023 geïnformeerd. Over het algemeen streeft Nederland ernaar om een zekere mate van Europese zelfvoorzienendheid te hebben in de verwerking van kritieke grondstoffen, omdat dit de Europese afhankelijkheid vermindert en meer controle biedt over de toeleveringsketens.
China domineert de raffinage van kritieke grondstoffen. Zo heeft het land het grootste aandeel in raffinage van 26 zogenaamde Critical Raw Materials (CRMs)10. Europa domineert met de raffinage van hafnium in Frankrijk één CRM.11 Met de CRMA heeft de CIE voorstellen gedaan om de capaciteit voor winning, verwerking en recycling van kritieke grondstoffen in de EU te vergroten en diversificatie van waardeketens te bevorderen12.
Kunt u uiteenzetten welke eindproducten en productieprocessen u cruciaal acht voor de Nederlandse strategische autonomie op het gebied van de energietransitie? Hoe zorgt u ervoor dat deze sectoren en processen in Nederland worden behouden dan wel worden aangetrokken? Welk beleid is er al?
Energie is een van de vier prioritaire aandachtsgebieden uit de Kamerbrief kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden. Op het terrein van de energietransitie geeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat prioriteit aan de beoordeling van de productieketens voor zon-pv, windenergie en de waterstofketen op (potentiële) risicovolle strategische afhankelijkheden. Over de voortgang zal uw Kamer eind 2023 worden geïnformeerd.
Specifiek voor kritieke grondstoffen heeft het kabinet de Nationale Grondstoffenstrategie opgesteld die is gericht op het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen. Grotere leveringszekerheid van kritieke grondstoffen en afbouwen van risicovolle strategische afhankelijkheden gaan hand in hand.
Welke rol speelt volgens u de Europese Unie in de strategische autonomie van Nederland? Is het bijvoorbeeld volgens u acceptabel als Nederland compleet afhankelijk is van technieken of grondstoffen van andere EU-landen?
Dankzij de EU als geheel zijn we beter in staat de Europese en Nederlandse belangen te borgen dan als we dat als Nederland alleen zouden doen. Ook borgt een dergelijke aanpak het gelijk speelveld tussen lidstaten. Het kabinet kiest bewust voor nadruk op een Europees handelingsperspectief. Daarom steunt het kabinet de CRMA en de Net-Zero Industry Act (NZIA). Het grensoverschrijdende karakter van de uitdagingen, de verwevenheid van de interne markt en de slagkracht van de EU als geheel maken een Europees perspectief noodzakelijk. Het kabinet accepteert een grote mate van afhankelijkheid van andere landen in de EU.
Hoe gaat Nederlandhaar aandeel leveren aan de Europese ambities om die afhankelijkheid van China omtrent de energietransitie te verminderen? Deelt u de mening dat Nederland hier ook haar verantwoordelijkheid moet nemen, bijvoorbeeld als het gaat om lokale productie van duurzame producten zoals elektrolyser, batterijen, windmolens die nodig zijn voor de energietransitie?
Zie het antwoord op vraag 4. Ja, het kabinet deelt de mening dat Nederland zijn aandeel moet leveren. In Europees verband neemt Nederland bijvoorbeeld deel aan deImportant Projects of Common European Interest (IPCEI’s) voor halfgeleiders, waterstof en cloud-infrastructuur. Daarnaast heeft Nederland een actieve rol bij de beïnvloeding van Commissievoorstellen die onder de EU Green Deal Industrial Plan vallen, met name de NZIA en de CRMA. Ook speelt Nederland een actieve rol bij het concretiseren van de gezamenlijke mededeling voor een Europese Economische Veiligheidsstrategie. Deze initiatieven dragen bij aan een weerbare EU, waardoor ook de afhankelijkheid van China in risicovolle waardeketens afneemt.
Hoe ziet u de mogelijke opbouw van mogelijke strategische reserves van kritieke grondstoffen die nodig zijn voor de energietransitie in nationaal en in Europees verband?
Voor de mogelijke opbouw van strategische reserves kan worden gekeken naar zowel private als publieke initiatieven. Opbouw van strategische reserves kan een waardevol instrument zijn om risicovolle strategische afhankelijkheden te mitigeren. Mede op basis van recente Commissievoorstellen bekijkt het kabinet of de opbouw van strategische reserves opportuun is en zo ja, op welke wijze deze opgebouwd dienen te worden. Strategische voorraden kunnen hoge kosten met zich meebrengen.
Een opslagsysteem vanuit de private sector kan een optie zijn. Dat biedt de mogelijkheden voor de private sector om hun eigen waardeketens weerbaarder te maken13. De betrokkenheid van de private sector bij opbouw van de strategische reserves heeft zowel voor- als nadelen. Voordelen zijn bescherming tegen tekorten en prijsstijgingen, het afdekken van langetermijnplanning en het vermogen om te reageren op korte termijn vraagpieken. Nadeel is extra lasten voor het bedrijfsleven.
Opslagbeleidsmaatregelen kunnen noodzakelijk zijn om aanbodfluctuaties te ondervangen die bijvoorbeeld kunnen ontstaan door geopolitieke spanningen en een risico vormen voor publieke belangen. Dergelijke maatregelen bieden steun aan Europese industrieën en investeringen. In dit verband is het van belang dat er duidelijkheid komt van de Commissie over het waarborgen van het vrij verkeer van goederen, om fragmentatie van de interne markt en nieuwe belemmeringen voor ondernemers te voorkomen. Het kabinet heeft hier vragen over gesteld binnen de Raadswerkgroep onderhandelingen van de CRMA14.
Welke onderdelen zijn er volgens u binnen strategische autonomie, zolas mijnbouw, recycling, raffinage, maakindustrie? Op welke van deze onderdelen van strategische autonomie heeft u al beleid? Welk beleid is dat? Waar ziet u lacunes in het huidige beleidsinstrumentarium om de strategische autonomie te vergroten?
Zie het antwoord op vraag 1 en 7. Met betrekking tot de in de vraag benoemde onderdelen mijnbouw, raffinage en recycling (onder meer in de maakindustrie), geldt dat deze ten aanzien van kritieke grondstoffen specifiek zijn geadresseerd in de Nationale Grondstoffenstrategie15. Informatie over eventuele lacunes volgt in de volgende Kamerbrief over risicovolle strategische afhankelijkheden.
Welk bestaand financieel instrumentarium wordt gebruikt om de strategische autonomie te versterken, zoals innovatiesubsidies of middelen om bedrijven aan te trekken? Zijn er hiervoor voldoende financiële middelen? Waar zitten nog lacunes in het bestaande financiële instrumentarium?
In het kader van versterking van de open strategische autonomie is een goed en aantrekkelijk vestigings- en ondernemingsklimaat van belang, omdat dit de kracht en daarmee ook de weerbaarheid van de Nederlandse economie en het bedrijfsleven bevordert. Voorbeelden van financiële instrumenten die onder meer worden ingezet ten behoeve van versterking van de open strategische autonomie van de EU zijn: fiscale regelingen ter bevordering van Research en Development in het bedrijfsleven, het Nationaal Groeifonds en deelname aan IPCEI. Ook instellingen zoals Invest-NL en de regionale ontwikkelingsmaatschappijen dragen bij aan het ontplooien, aantrekken en behouden van economische activiteiten. Binnen Nederland wordt de grondstoffenstrategie geïntegreerd in het missie- gedreven innovatiebeleid, met nadruk op circulariteit van grondstoffen.
In het kader van de nationale grondstoffenstrategie wordt geïnventariseerd welke ondersteuning er vanuit Nederland, de EU en Internationale Financiële Instellingen is voor Nederlandse partijen die internationaal actief zijn in ketens van kritieke grondstoffen gericht op diversificatie en/of in de verduurzaming van internationale ketens.
Ziet u mogelijkheden om via publieke aanbestedingen meer te gaan sturen op Nederlandse en Europese productie in het kader van de energietransitie? Welke mogelijkheden biedt de Europese Unie hiervoor? Gaat de net-zero industry act meer ruimte bieden hiervoor? Hoe en wanneer gaat u dit verwerken in uw eigen aanbestedingsbeleid?
Het Europese aanbestedingsrecht biedt ruimte en instrumenten om risico’s voor veiligheid en oneerlijke concurrentie te beperken. Zo kunnen inschrijvers uit landen waar geen handelsakkoord mee is of die geen partij zijn bij de Agreement on Government Procurement (GPA) worden uitgesloten van aanbestedingen. Tegen oneerlijke concurrentie zijn in 2022 in Brussel grote stappen gezet. Er zijn akkoorden bereikt over twee verordeningen die bijdragen aan het tegengaan van oneerlijke concurrentie op de Europese aanbestedingsmarkt. Het International Procurement Instrument (IPI) is gericht op het creëren van wederkerigheid tussen markten en geeft de Commissie de bevoegdheid om restricties op te leggen voor bedrijven uit derde landen op de Europese markt als er drempels worden ervaren in de toegang tot de markt uit het betreffende land. De Foreign Subsidies Regulation (FSR) is gericht op tegengaan van ongewenste invloed op de Europese interne markt en geeft de Commissie de bevoegdheid om onderzoek te doen naar subsidies die bedrijven ontvangen van landen buiten de EU. De recent gepubliceerde Net-Zero Industry Act (NZIA) draagt indirect bij aan een gelijker speelveld, doordat de eisen waar Europese bedrijven al aan moeten voldoen, nu ook gaan gelden voor bedrijven buiten de EU.
Over aanbestedingen en derde landen ontvangt u in de zomerperiode een brief die nader ingaat op het aanbestedingsrecht en de acties die het kabinet uitvoert ten aanzien van derde landen. In deze Kamerbrief zal verder worden ingegaan op het aanbestedingsbeleid, zowel de nationale als Europese inzet. Deze brief is toegezegd via de Kamerbrief van de Staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijksrelaties over de motie Rajkowski.16
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Een betaalbare energierekening. |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Welke voorbereidingen worden er getroffen voor een betaalbare energierekening in 2024?
Het kabinet heeft uw Kamer op 28 april jl. met een brief (Kamerstuk 36 200, nr. 182) geïnformeerd over de maatregelen die worden overwogen ter ondersteuning van huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen na 2023. Naast het bredere vraagstuk rond bestaanszekerheid is in deze brief uitgebreid stilgestaan bij de aanhoudende hoge energieprijzen en hoe kwetsbare gezinnen hierin tegemoet gekomen kunnen worden. Momenteel beziet het kabinet wat er aan maatregelen voor kwetsbare huishoudens na 2023 nodig is. Besluitvorming over de koopkracht zal plaatsvinden in augustus, waarbij naast de laatste koopkrachtprognose van het Centraal Planbureau (CPB) ook het actuele aanbod aan vaste contracten en de energieprijsontwikkeling meegenomen zullen worden.
Zijn er al gesprekken gaande met de energieleveranciers over mogelijke opties?
In de brief van 28 april jl. bent u geïnformeerd over de maatregelen die het kabinet nog overweegt om huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen ook in 2024 te ondersteunen. Om te voorkomen dat bepaalde maatregelen in augustus toch niet uitvoerbaar blijken, is het kabinet gestart met de technische voorbereiding van de maatregelen die meer tijd vergen. Waar relevant is hierover ook contact met de energieleveranciers en de betrokken uitvoeringsorganisaties.
Worden aan de hand van verschillende scenario’s opties uitgewerkt, van normale energieprijzen tot extreem hoge energieprijzen, zodat de overheid en de energiebedrijven op alle mogelijke situaties voorbereid zijn en flexibel kunnen reageren?
De huidige stand van zaken op de energiemarkt is wezenlijk anders dan een jaar geleden. De energieprijzen zijn lager en er is opnieuw een aanbod aan vaste contracten, ook met tarieven onder die van het prijsplafond. Daarnaast neemt het aantal energieleveranciers dat vaste contracten met een langere looptijd aanbiedt toe. Toch valt een plotse en sterke stijging van de prijzen, zoals die zich vorig jaar voordeed, niet uit te sluiten. Huishoudens kunnen dit risico nu echter weer zelf afdekken door een vast contract af te sluiten. De tarieven van deze contracten liggen veelal onder het prijsplafondniveau en bieden daardoor meer zekerheid. Dit alles wordt door het kabinet meegenomen in de koopkrachtbesluitvorming in augustus.
Op welke manier zal er gerichte inkomenssteun worden gegeven?
Zie beantwoording vraag 1.
Welke lessen zijn er getrokken uit het chaotische proces waarmee het prijsplafond tot stand kwam? Hoe wordt ervoor zorg gedragen dat dit proces minder chaotisch wordt voor 2024?
De Russische inval in Oekraïne op 24 februari 2022 en de daarop volgende geopolitieke instabiliteit hebben tot uitzonderlijke situaties op de energiemarkt geleid. Hierdoor leek de betaalbaarheid van de energierekening voor veel Nederlandse huishoudens in het geding te komen. Om deze reden maakte het kabinet op 20 september 2022 bekend dat er vanaf 1 januari 2023 voor kleinverbruikers een tijdelijk prijsplafond voor energie zou worden ingesteld. Deze regeling is vervolgens onder bijzonder hoge tijdsdruk tot stand gekomen. Om een dergelijk scenario voor 2024 te voorkomen, is het kabinet tijdig gestart met het in kaart brengen van maatregelen om tot een evenwichtig koopkracht beeld te komen. In de genoemde Kamerbrief van 28 april 2023 is hier nader op ingegaan. In de aanloop naar de definitieve besluitvorming over de koopkracht in augustus wordt een aantal van deze maatregelen nader uitgewerkt, waaronder varianten op het generieke prijsplafond. Hierover sta ik in nauw contact met de energieleveranciers.
Welke oplossingen worden geboden voor mensen die in huurwoningen met een laag energielabel wonen, aangezien de energiebelasting voor gas hoog blijft maar de huurwoningen met labels E, F en G pas in 2029 zijn uitgefaseerd?
Besluitvorming over de koopkracht zal plaatsvinden in augustus. De groepen met lage inkomens en hoge energieprijzen zitten voornamelijk in de huursector. Het kabinet heeft in aanvulling op het verbod op slechte energielabels in de huursector vanaf 2029 met woningcorporaties specifieke prestatieafspraken gemaakt voor de verduurzaming van de sociale huur, waaronder uitfasering van de energielabels E, F, en G in 2028. Ook komt er een aanscherping van het Woningwaarderingstelsel in 2024, waardoor slechte labels aftrekpunten krijgen.
Verder wordt er gewerkt aan opschaling van het aantal energiefixers en energiefixteams om zoveel mogelijk huizen van huishoudens in energiearmoede te laten bezoeken en verbeteren. In 2022 is 368 miljoen euro beschikbaar gesteld aan gemeenten om huishoudens in energiearmoede te helpen energiearmoede te bestrijden. In de Kamerbrief Versnelling aanpak energiearmoede gebouwde omgeving van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 17 maart 2023 is er een verhoging met 200 miljoen euro aangekondigd om dit nog verder op te schalen.
Daarnaast heeft het kabinet in de Kamerbrief over voorjaarsbesluitvorming Klimaat het technisch uitgangspunt voor de Energiebelasting van 2025 t/m 2030 gepresenteerd. Hierin is een verlaging (t.o.v. het basispas in het regeerakkoord) opgenomen voor de nieuwe eerste schijf tot 800 m3 gas. Concreet betekent dit dat er vanaf 2025 over de eerste 800 m3 gas die een huishouden verbruikt 48,98 cent per kuub aan belasting wordt betaald. Deze schijf is uitgezonderd van de jaarlijkse verhoging die in de andere schijven wel wordt toegepast.
Op dit moment loopt er impactstudie via CE Delft onder leiding van Financiën, waarin het effect van deze nieuwe tarieven op de taakstelling van 1,2 Mton CO2 besparing wordt berekend. De koopkracht effecten worden hier ook in meegenomen. Op Prinsjesdag volgt de definitieve vaststelling van de nieuwe schijflengtes en bijbehorende tarieven. Met deze nieuwe eerste schijf voor aardgas, ontstaat in ieder geval een extra knop naast de belastingvermindering om te sturen op de energie gerelateerde lasten.
De ontwikkelingen in nettarieven |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de aankondiging van TenneT dat zij de tarieven voor elektriciteitstransport in 2024 zal verhogen?
Ja, ik ben bekend met de tariefprognose van TenneT voor 2024.
Welke gevolgen zal deze verhoging hebben voor huishoudens, mkb-ers en grootverbruikers? Hoe werkt de verdeling van deze kosten over deze drie doelgroepen? Kunt u hierbij ook de kosten die gemaakt worden door de regionale netbeheerders meenemen?
De inschatting van TenneT is dat huishoudens in 2024 circa 62 euro per jaar (excl. BTW) meer gaan meebetalen aan het hoogspanningsnet van TenneT. TenneT brengt tarieven in rekening bij de regionale netbeheerders. De regionale netbeheerders mogen deze tarieven betrekken bij hun eigen tarieven, die eveneens deels neerslaan bij huishoudens. TenneT geeft aan dat zij niet exact kan overzien hoe de stijging van haar tarieven gaat neerslaan in de tarieven van regionale netbeheerders. De tarieven voor MKB-bedrijven die zijn aangesloten op het laagspanningsnet zullen procentueel even sterk stijgen als de tarieven voor huishoudens.
De gevolgen van de tariefstijging van TenneT voor overige bedrijven zijn met name afhankelijk van het spanningsniveau waarop het bedrijf is aangesloten. Hierbij geldt dat bedrijven die zijn aangesloten op hogere spanningsniveaus financieel meer bijdragen aan het elektriciteitsnet van TenneT dan huishoudens en bedrijven die zijn aangesloten op het laagspanningsnet. De reden hiervoor is dat zij worden verondersteld meer gebruik te maken van het elektriciteitsnet van TenneT. Een hieraan gerelateerde keuze in de tariefstructuur is dat elektriciteitsafnemers die zijn aangesloten op hogere spanningsniveaus niet meebetalen aan de kosten van netten met lagere spanningsniveaus. De bovenstaande verdelingskeuzes worden samen ook wel het «cascade-beginsel» genoemd en zijn opgenomen in artikel 3.6 van de Tarievencode Elektriciteit1. De keuze om deze verdelingskeuze te hanteren valt binnen de exclusieve bevoegdheid van de Autoriteit Consument en markt (hierna: ACM) om de nettarieven vast te stellen.
De tarieven van de regionale netbeheerders voor 2024 zijn nog onbekend. Deze tarieven zijn niet alleen afhankelijk van de kosten van TenneT, maar ook van de kosten van de regionale netbeheerders. Hiervoor zullen de regionale netbeheerders deze zomer kostengegevens aanleveren bij de ACM. Begin oktober zal de ACM de tarievenvoorstellen van de regionale netbeheerders voor 2024 publiceren en rond eind november de definitieve tarievenbesluiten.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkelingen van nettarieven van de afgelopen tien jaar? Wat is de oorzaak van deze stijging de laatste jaren?
Ik ga hieronder eerst in op de ontwikkeling van de nettarieven van TenneT tussen 2014 en 2023 en vervolgens op de ontwikkeling van de nettarieven van de regionale netbeheerders in dezelfde periode.
Grafiek 1 geeft de ontwikkeling weer van het totaal aan nettarieven dat TenneT in rekening mag brengen bij haar klanten voor haar gereguleerde taken («toegestane omzet»). In deze grafiek is niet gecorrigeerd voor inflatie. Stijgende prijzen hebben wel invloed op de kosten van netbeheerders en daarmee ook op de tarieven.
De belangrijkste oorzaak van de tariefstijging van TenneT van dit jaar en het komende jaar zit in de ontwikkeling van de kosten voor energie en vermogen. Dit zijn kosten voor onder andere «redispatch»2, netverliezen en balansvermogen. Hoeveel kosten TenneT hiervoor maakt is sterk afhankelijk van de ontwikkelingen op de energiemarkt. Bij hoge energieprijzen zijn de kosten van TenneT voor het inkopen van energie en vermogen doorgaans hoger. Mede omdat de omvang van deze kosten slecht voorspelbaar is en TenneT geen of slechts beperkte invloed heeft op de hoogte van deze kosten, heeft de ACM bepaald dat deze kosten grotendeels in de tarieven worden verwerkt. De afwijking van de kosten voor Energie en Vermogen in 2022, ten opzichte van de eerdere schatting van de ACM, wordt in 2024 in de tarieven verwerkt. Medio 2021 begonnen de energieprijzen te stijgen, wat zorgde voor hogere nettarieven in 2023. In het jaar 2022 zijn de energieprijzen het hele jaar hoog geweest, wat zorgt voor een nog hoger nettarief in 2024. Tennet verwacht dat de ACM voor 2024 de toegestane omzet gaat vaststellen op circa 2,6 miljard euro. Rond eind november wordt hierover een besluit van de ACM verwacht.
Grafiek 2 geeft de ontwikkeling weer van het totaal aan nettarieven dat de regionale netbeheerders in rekening mogen brengen bij hun klanten («toegestane inkomsten»)3. In de grafiek is niet gecorrigeerd voor de inflatie.
De toegestane inkomsten van de regionale netbeheerders elektriciteit zijn tussen 2014 en 2022 beperkt gestegen. In 2023 zijn de tarieven van de regionale netbeheerders wel significant gestegen. De belangrijkste oorzaak van deze stijging is de gestegen kosten voor het compenseren van netverliezen. Netbeheerders moeten elektriciteit kopen om te compenseren voor elektriciteit die tijdens transport fysiek of administratief verloren gaat. De kosten hiervoor waren door de hoge energieprijzen in 2022 fors hoger dan vooraf door de ACM is ingeschat en ook voor 2023 was de verwachting van de ACM dat deze kosten fors hoger zouden zijn. Om te voorkomen dat deze kostenstijging er voor zou zorgen dat netbeheerders minder kunnen investeren, heeft de ACM besloten in 2023 hogere inkomsten voor de regionale netbeheerders toe te staan4. Andere belangrijke oorzaken voor de hogere nettarieven in 2023 zijn de gestegen inflatie en de hogere tarieven die regionale netbeheerders aan TenneT moeten betalen. Het inflatiecijfer wordt door de ACM gebruikt om de kosten van netbeheerders in te schatten.
Zowel bij TenneT als bij de regionale netbeheerders hebben de hogere energieprijzen van de energiecrisis een sterke invloed op de tariefontwikkeling. Bij TenneT is de impact van de energiecrisis op de kosten het grootst en dit zal in de tarieven van 2024 het meest zichtbaar zijn. De energiecrisis is bij de regionale netbeheerders met name van invloed op de tarieven van 2023 en is naar verwachting van beperkte invloed op de tarieven van 2024. Dit komt omdat de regionale netbeheerders, anders dan TenneT, in 2023 al veel extra inkomsten mochten realiseren als gevolg van de hoge energieprijzen in 2022 en 2023. Omdat de tariefstijging van TenneT doorwerkt in de tarieven van de regionale netbeheerders, is het de verwachting dat de tarieven van de regionale netbeheerders in 2024 desalniettemin hoger uit zullen komen. Hoewel de ontwikkeling van de energieprijzen nog onzeker is, is het mijn verwachting dat de invloed van de hoge energieprijzen op de nettarieven na 2024 gaat afnemen.
Kunt u een overzicht geven van de voorspelde nettarieven voor de komende 10–15 jaar? Welke stijging verwacht u? Zal het aandeel van de nettarieven als onderdeel van de energierekening stijgen?
PWC heeft in 2021 een rapport5 opgesteld over de financiële impact van de energietransitie voor netbeheerders. In dit rapport is op basis van investeringsplannen van netbeheerders en aannames over de tariefregulering een inschatting gemaakt van de tariefontwikkeling tot 2050. In dit rapport is aangenomen dat de jaarlijkse netwerkkosten van een elektriciteitsaansluiting van een regionale netbeheerder (in huidig prijspeil) met 54 procent gaan stijgen in de periode 2021–2050. PWC werkt momenteel in opdracht van de netbeheerders aan een update van dit onderzoek.
Mijn verwachting is dat door recente ontwikkelingen de tariefstijging op lange termijn hoger uit gaat komen dan in het hiervoor genoemde onderzoek is ingeschat. Dit is mede het gevolg van hogere ambities voor wind op zee en de extra investeringen die netbeheerders op land doen om elektrificatie te faciliteren. Ook door minder gunstige marktomstandigheden verwacht ik dat de tariefstijging op de lange termijn hoger uit komt dan eerder ingeschat, denk aan structureel hogere energieprijzen, hogere rentes op de kapitaalmarkt en hogere kosten voor materialen als gevolg van schaarste aan grondstoffen. Ik vind het van belang dat er goede schattingen zijn over de ontwikkeling van de nettarieven en het is daarom goed dat de netbeheerders hier onderzoek naar blijven doen.
Wat doet u eraan om de stijging van de nettarieven zo beperkt mogelijk te houden?
Als gevolg van de energietransitie zal in veel situaties meer gebruik gemaakt gaan worden van elektriciteit. Om dit te faciliteren moet er veel geïnvesteerd worden in het elektriciteitsnet. Zowel vanuit het perspectief van netcongestie als voor een betaalbaar elektriciteitsnet is het gewenst dat het elektriciteitsnet zo goed mogelijk wordt benut. Veel maatregelen die reeds zijn genomen om de problematiek van netcongestie aan te pakken dragen ook bij efficiënt gebruik van het elektriciteitsnet. Voorbeelden hiervan zijn: het combineren van wind en zon op één aansluiting (cable pooling) en het vaker gebruiken de «vluchtstrook» van het elektriciteitsnet (n-1). Ten slotte zet het kabinet zich in om ook duurzame alternatieven voor elektrificatie mogelijk te maken, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van waterstofinfrastructuur.
Op basis van de Europese wet- en regelgeving heeft de ACM als onafhankelijke regulerende instantie de exclusieve bevoegdheid om de tarieven van netbeheerders vast te stellen. De ACM moet dit doen op basis van de efficiënte kosten van netbeheerders en volgens het principe «dat de tarieven de veroorzaakte kosten weerspiegelen». De nationale wetgever mag vanwege de exclusieve bevoegdheid van de ACM nadrukkelijk niet bepalen hoe netkosten worden verdeeld over huishoudens en bedrijven. Bij het vaststellen van de nettarieven is het bevorderen van de doelmatigheid van netbeheerders een belangrijke doelstelling van de ACM.
In hoeverre hebben de ontwikkelingen op het gebied van de realisatie van wind op zee effect op de stijging van de nettarieven? Hoe worden de toekomstige kosten gealloceerd? Kunt u dit uitsplitsen in grootverbruikers, mkb’ers en huishoudens?
In maart 2022 is de ambitie voor windenergie op zee verdubbeld naar ongeveer 21 GW rond 2030. Deze windenergie is hard nodig om zo snel mogelijk onafhankelijker te worden in de energievoorziening, de industrie te verduurzamen en tegelijkertijd klimaatverandering tegen te gaan. Deze verhoogde ambities op het gebied van wind op zee werken door in de geraamde kosten voor het elektriciteitsnet op zee. Na de zomer informeer ik uw Kamer over de actuele kostenramingen voor het net op zee t.b.v. de aanvullende routekaart 2030 (ca. 21 GW).
De kosten voor het elektriciteitsnet op zee worden op dit moment deels bekostigd via een rijkssubsidie en deels via de nettarieven. Voor de bekostiging van het net op zee ten behoeve van de Routekaart 2023 (ca. 3,5 GW), waarvan de laatste windparken dit jaar in gebruik genomen worden, is een subsidie uit de SDE van maximaal 4 miljard euro toegekend aan TenneT. Indien deze subsidie ontoereikend is, worden de kosten van het net op zee op basis van de Elektriciteitswet 1998 in rekening gebracht bij de netbeheerder van het landelijk elektriciteitsnet. Voor de recent geplande windparken is het uitgangspunt, zoals afgesproken in het klimaatakkoord, dat de kosten worden verwerkt in de nettarieven. De kosten voor deze windparken bedroegen in 2023 circa 100 miljoen euro en zullen in de komende jaren (sterk) oplopen door de realisatie van steeds meer windparken op zee.
Op basis van de huidige tariefstructuur van de ACM, zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2, worden de kosten van het landelijk elektriciteitsnet verdeeld naar rato dat gebruikers van dit net gebruik maken. Dat betekent dat bedrijven die zijn aangesloten op hogere spanningsniveaus meer meebetalen dan andere bedrijven en huishoudens. Op basis van de huidige tariefstructuur worden de kosten van TenneT voor circa 85% doorbelast aan de regionale netbeheerders.
In het wetsvoorstel Energiewet is opgenomen dat per AMvB wordt bepaald hoe de kosten voor het elektriciteitsnet op zee, die niet worden vergoed via een subsidie, in rekening worden gebracht bij andere netbeheerders. Hier kan bepaald worden dat de kosten van het net op zee niet alleen in rekening kunnen worden gebracht bij de beheerder van het landelijk elektriciteitsnet, maar ook direct bij de andere netbeheerders. Indien de Energiewet wordt aangenomen, ben ik op dit moment voornemens om, net als in de huidige situatie, alle kosten voor het elektriciteitsnet op zee in rekening te laten brengen bij de netbeheerder van het landelijke elektriciteitsnet. Ook in de huidige situatie brengt TenneT het grootste deel van haar tarieven in rekening bij de regionale netbeheerders. Overigens kan ik de niet de exacte kostenverdeling voor eindgebruikers bepalen. De ACM heeft exclusief de bevoegdheid om de tariefstructuur vast te stellen, mijn rol blijft beperkt tot aanwijzen bij welke netbeheerder de kosten van het elektriciteitsnet op zee in rekening worden gebracht.
Hoe alloceren onze buurlanden deze nettarieven? Hoe financieren buurlanden de uitbreidingen van de netinfrastructuur?
Het verschilt per land hoe de windparken op zee zijn aangesloten op het elektriciteitsnet op land. In Nederland is gekozen om een aparte netbeheerder verantwoordelijk te maken voor de aanleg van een elektriciteitsnet op zee. Door deze keuze hoeven de ontwikkelaars van windparken geen elektriciteitsaansluiting naar een aansluitpunt op land te realiseren en zijn de kosten voor de ontwikkelaars van windparken lager. Deze ontwikkeling van een elektriciteitsnet op zee heeft belangrijke voordelen, zo leidt het tot een efficiënte benutting van schaarse ruimte op zowel de Noordzee als op land (voor kabeltracés en hoogspanningsstations). In bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk is niet gekozen voor de realisatie van een elektriciteitsnet op zee en horen de kosten voor de elektriciteitsaansluiting bij het windpark. De windparken in het Verenigd Koninkrijk konden deze kosten betrekken bij subsidietenders.
In Duitsland is net als in Nederland gekozen voor een elektriciteitsnet op zee. Hier is gekozen voor bekostiging via een toeslag op basis van het elektriciteitsgebruik. Deze toeslag op de nettarieven wordt geïnd door de netbeheerders bij eindgebruikers op basis van hun elektriciteitsverbruik. Onder bepaalde voorwaarden kunnen bepaalde gebruikers met een hoog verbruik een korting krijgen op dit tarief. De situatie in Duitsland lijkt hiermee op de situatie in Nederland zoals deze van toepassing was voor de eerste windparken, waarbij de subsidie voor het net op zee is bekostigd uit de opslag duurzame energie (een toeslag op basis van het energieverbruik).
Kunt u deze antwoorden los van elkaar beantwoorden?
Ja.
De plannen van Duitsland om de stroomprijs voor de energie-intensieve industrie te maximeren |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het voorstel «Wettbewerbsfähige Strompreise für die energieintensiven Unternehmen in Deutschland und Europa sicherstellen – Arbeitspapier des BMWK zum Industriestrompreis für das Treffen Bündnis Zukunft der Industrie» van het Duitse Bundesministerium für Wirtschaft und Klimaschutz?1
Ja, ik ben bekend met dit Arbeitspapier (hierna: het voorstel). Het betreft een voorstel van het Duitse Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (BMWK). Het voorstel is niet de gedragen mening van de volledige Duitse regering. De Duitse Minister van financiën heeft al aangeven de Brückenstrompreis met een maximale elektriciteitsprijs van 6 cent per kW/h, een belangrijk onderdeel van het voorstel, niet te steunen.
Bent u het eens met de constatering in dit document dat energie-intensieve bedrijven in Europa de komende moeilijk kunnen concurreren met hun concurrenten in de VS of Azië? Deelt u de zienswijze zoals verwoord in het volgende citaat: «Energie-intensieve bedrijven in Duitsland en Europa hebben een brug nodig om deze bank te bereiken, zodat ze ook de komende jaren internationaal kunnen blijven concurreren.»?
Uit het IEA Electricity Market Report 20232 blijkt dat sinds eind 2020 op mondiaal niveau een stijgende trend waarneembaar is van de elektriciteitsprijzen op de verschillende groothandelsmarkten. Uit dit rapport blijkt ook dat het niveau van de Europese Index, het gewogen gemiddelde op basis van de vraag van elektriciteitsprijzen in Europa, hoger ligt ten opzichte van die van de Verenigde Staten en Japan. De prijsstijging in Europa is met name veroorzaakt door een acute schaarste in het aanbod van fossiele brandstoffen uit Rusland en tegenvallende productie van kerncentrales en waterkrachtcentrales. De elektriciteitsprijzen die individuele bedrijven daadwerkelijk betalen kunnen echter verschillen afhankelijk van de termijn en voorwaarden van de inkoopcontracten die zij hiervoor hebben.
De concurrentiekracht van de industrie is gebaseerd op meer dan de prijs die zij betalen voor energie. Het vestigingsklimaat wordt bepaald door een breed scala aan factoren zoals geografische ligging, het kennisecosysteem, toegang tot (energie)infrastructuur, opleidingsniveau van de beroepsbevolking en nabijheid van leveranciers en afnemers. Wij zijn van mening dat ondanks de hogere energieprijs Nederland nog altijd een goed vestigingsklimaat heeft. Tegelijkertijd zien we dat het vestigingsklimaat in Nederland wel onder druk staat. De hoge elektriciteitsprijs is hier een onderdeel van, net als de beperkte stikstofruimte, netcongestie en de krapte op de arbeidsmarkt. Dit onderstreept de noodzaak voor integrale blik op de verduurzaming van de Nederlandse energie-intensieve industrie en niet enkele te focussen op de energie aspecten. Daarvoor zet dit kabinet zich maximaal in binnen het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) waarover ik u op 24 maart en 14 juli heb geïnformeerd (Kamerstuk 29 826, nr. 176 en nr. 196). Uitgangspunt hierbij is om te zorgen dat de energie-intensieve industrie hier in Nederland gaat verduurzamen.
Hoe beoordeelt u de concrete voorstellen die in dit document worden gedaan? Hoe beoordeelt u het voorstel voor de introductie van «elektriciteits-CfD’s» en de promotie van het afsluiten van PPA’s in de industrie?
Het voorstel heeft onder andere tot doel hernieuwbare elektriciteit tegen een lage prijs (zogenaamde transformationsstrompreis) beschikbaar te stellen voor de industrie. Het voorstel stelt dat zo’n transformationsstrompreis tot stand moet komen op basis van twee onderdelen: 1) Contracts for Difference(CfD) voor elektriciteit en 2) stimulering van Power Purchase Agreements (PPA’s) voor de industrie.
Via «elektriciteits-CfD’s» moeten industriële bedrijven toegang krijgen tot hernieuwbare elektriciteit waarvan de prijs dichtbij de kostprijs ligt. Om die toegang te kunnen bieden moeten hernieuwbare elektriciteitsproductie gefinancierd worden via tweerichtingscontracten oftewel Contracts for Difference (CfD).
In het algemeen is het Nederlandse kabinet van mening dat de inzet van elektriciteits-CfD’s – met als doel de energie-intensieve industrie toegang te geven tot hernieuwbare elektriciteit voor een prijs in de buurt van de kostprijs – het gelijke speelveld tussen lidstaten niet moet verstoren. Het is dan ook van belang dat een dergelijke maatregel, indien het daadwerkelijk een vorm van subsidieringen betreft, getoetst wordt aan de geldende Europese staatsteunkaders.
In het BNC-fiche over de hervorming van de Europese Elektriciteitsmarkt wordt in het algemeen ingegaan op de kabinetspositie ten opzichte van tweerichtingscontracten (Kamerstuk: 2023D17499) en de aandachtspunten die het daarbij ziet.
Het tweede onderdeel van een hernieuwbare industriële elektriciteitsprijs is het stimuleren van het gebruik van PPA’s voor de industrie. In het algemeen zijn PPA’s interessante instrumenten waarmee (industriële) afnemers en producenten van elektriciteit de elektriciteitsprijs voor langere tijd vast leggen. Een PPA leidt hiermee tot meer voorspelbare prijzen, maar een PPA hoeft niet per se tot lagere prijzen te leiden. In het BNC-fiche over de hervorming van de Europese Elektriciteitsmarkt wordt ingegaan op de kabinetspositie ten opzichte van het stimuleren van PPA’s (Kamernummer: 2023D17499) en de aandachtspunten die het daarbij ziet.
Hoe beoordeelt u het voorstel voor een maximum «overbruggingselektriciteitsprijs» zoals voorgesteld in het document? Bent u het eens met de drie argumenten die daarvoor gegeven worden, namelijk a) structureel hogere elektriciteitsprijzen o.a. door het wegvallen van Russisch gas, b) zware internationale concurrentie en een ongelijk speelveld ten overstaande van de VS en China, en c) de toegevoegde waarde en werkgelegenheid die de industrie levert, gebaseerd op geïntegreerde waardeketens en netwerkeffecten? Zijn deze argumenten ook van toepassing op de industrie in Nederland?
Zoals bij vraag 1 aangegeven is er geen sprake van een gedragen voorstel vanuit de Duitse regering, maar is er sprake van interne meningsvorming binnen de Duitse regering.
De genoemde argumenten in het document zijn herkenbaar, maar geen reden voor het kabinet om nu van koers te veranderen; een koers die bovendien Europees is afgesproken om binnen de EU juist zoveel mogelijk een gelijk speelveld te houden.
Zoals ook in het antwoord 2 opgemerkt vindt het kabinet het van groot belang dat de energie-intensieve industrie in Nederland kan verduurzamen en hier een toekomst heeft. Met dit doel hebben wij ook het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie opgericht. Uiteraard is het kabinet zich ervan bewust dat unilaterale maatregelen van landen als Duitsland een rol kunnen spelen bij de investeringsbeslissing van individuele bedrijven. Aangezien elektrificatie van productieprocessen voor veel energie-intensieve bedrijfstakken een kansrijke verduurzamingsroute lijkt te zijn, kunnen (grote) verschillen in de (netto) elektriciteitsprijs tussen Europese landen het speelveld verstoren. Hierom zet dit kabinet zich in voor duidelijke afspraken over het gelijke speelveld en het toezicht van de Europese Commissie hierop. Dit doen wij ook in het kader van de huidige hervorming van de elektriciteitsmarkt.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om deze overbruggingselektriciteitsprijs van € 0,06 per kWh tot 2030 te garanderen, met als voorwaarde een duidelijke afbakening van de bedrijven die in aanmerking komen, een besparingsprikkel (80% van het elektriciteitsverbruik komt in aanmerking), een vestigingsgarantie en een plan voor klimaatneutraliteit voor uiterlijk 2045?
De kosten voor een dergelijk voorstel zijn hoog. De verwachting is dat de kosten in Duitsland 25 tot 30 miljard cumulatief zouden zijn.3 Ook zou een dergelijke aanpassing het gelijke speelveld in Europa ernstig verstoren. Mede omdat, naar verwachting, maar een beperkt aantal lidstaten de financiële slagkracht hebben om ook een dergelijk middel in te zetten.
Daarnaast is het kabinet van mening dat het maximaliseren van de stroomprijs belangrijke ontwikkelingen in de industrie en het energiesysteem remt. Dit omdat de gemaximaliseerde stroomprijs de prikkel beperkt om energie te besparen en om in te zetten op flexibilisering. Juist investeringen in flexibilisering en energiebesparing zijn, naast investeringen in verduurzaming, belangrijk voor het verdienvermogen van de industrie (op midden- en langere termijn) en voor het elektriciteitssysteem. Deze investeringen geven de industrie namelijk het vermogen om kosten te vermijden en gebruik te maken van de steeds sterker fluctuerende elektriciteitsprijzen.
Het beperken van de maximumprijs van elektriciteit tot 80% van het gebruik kan dit risico dempen, maar het is onzeker of dit het risico wegneemt. Dit omdat energieprijzen vaak maar een beperkt deel van de totale kosten voor productie zijn. Daarmee is het risico reëel dat het effect van de niet gemaximeerde 20% van de elektriciteitskosten een te klein deel is van de totale productiekosten om nog te spreken van een effectieve prikkel op energiebesparing en flexibilisering.
De ondersteuning die het kabinet biedt aan de industrie is via maatwerk en generieke subsidies erop gericht om de industrie te ondersteunen bij het maken van de overstap van fossiele energie en grondstoffen naar duurzame alternatieven. Hiermee ondersteunen we ook het (lange termijn) verdienvermogen van de Nederlandse industrie zonder dat dit de prikkels op energiebesparing en flexibilisering vermindert en tegelijkertijd de stimulering van verduurzaming maximaliseert.
Deelt u de mening dat Europese lidstaten niet met elkaar zouden moeten concurreren op energieprijzen voor de energie-intensieve industrie, maar dat zij nauw moeten samenwerken om het hoofd te bieden aan de concurrentie vanuit de VS en Azië? Is er overleg geweest tussen Duitsland en Nederland over dit voorstel van Duitsland? Hoe kijkt de Europese Commissie naar dit voorstel?
Europa staat voor een gezamenlijk uitdaging hoe om te gaan met de effecten van de inval in Oekraïne. Stijgende energieprijzen voor de energie-intensieve industrie zijn daar een onderdeel van en hebben de concurrentiepositie van de Europese en Nederlandse industrie ten opzichte van de VS en landen in Azië inderdaad verslechterd. Wij werken dan ook intensief samen met onze Europese partners om te komen tot gezamenlijk oplossingen voor gezamenlijk problemen. Een voorbeeld hiervan is de Energie Efficiency Directive (hierna: EED) om de energie efficiëntie in de Europese Unie te verbeteren en zo minder energie te gaan gebruiken. In de lopende onderhandelingen over de elektriciteitsmarkthervorming zet het kabinet zich ervoor in om afspraken te maken die flexibel energiegebruik door grootverbruikers en een gelijk speelveld tussen EU landen zoveel mogelijk waarborgen.
De Europese Commissie heeft nog geen positie ingenomen ten aanzien van het Duitse voorstel omdat ze hiervoor nog onvoldoende informatie heeft. Wel heeft Eurocommissaris Vestager in de media aangegeven dat landen zeer voorzichtig moeten zijn met het subsidiëren van grote bedrijven met een korting op de elektriciteitsprijs daar waar andere Europese landen dit niet kunnen.4
Samenwerking in Europa is meer dan ooit noodzakelijk. De geopolitieke ontwikkelingen van afgelopen twee jaar hebben dit duidelijk gemaakt. Er moet in Europa een balans worden gezocht tussen een gelijk speelveld op de interne markt enerzijds en de (lange termijn) positie van de EU in het mondiale speelveld anderzijds. De Europese Commissie ziet dit ook en heeft daarom een aantal voorstellen gedaan om deze samenwerking teweeg te brengen. Het Green Deal Industrial Plan, waarover u op 8 februari 2023 bent geïnformeerd, is hier de basis van. Inmiddels is dit plan uitgewerkt in de NZIA, CRMA, en het STEP platform5. Over de eerste twee zijn de onderhandelingen in de raad inmiddels van start gegaan. In dat verband zet Nederland zich in om tot een zo effectief mogelijk pakket aan regelgeving te komen waarmee Nederland en Europa aan de slag kan om het hoofd te bieden aan concurrentie vanuit de VS en Azië.
Bent u bereid op korte termijn te werken aan het harmoniseren van het beleid van lidstaten van de Europese Unie ten aanzien van de energie-intensieve industrie? Bent u bereid binnen Europa een samenwerkingsverband te vormen van lidstaten die een groot aandeel hebben in de Europese energie-intensieve industrie zoals Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, Nederland, België en Ierland (ca. 90% van alle chemische producten worden in deze landen geproduceerd), waarin deze landen hun energiebeleid op elkaar afstemmen en gezamenlijk werken aan oplossingen om de energie-intensieve industrie zowel te behouden in Europa als ook te verduurzamen?
Ja ik ben bereid tot het werken aan harmonisatie van verschillende onderdelen van het beleid ten aanzien van de energie-intensieve industrie. Momenteel werk ik bijvoorbeeld aan het agenderen van Europees beleid voor hernieuwbare koolstof. Op dit moment is er, in Europa, nog te weinig aandacht voor de oplossingen die we nodig hebben op dit onderwerp, namelijk: biobased feestock, Carbon Capture and Utilisation, en chemische recycling. Dit is wel noodzakelijk omdat het de enige manier is om de chemische industrie CO2 neutraal te maken. De landen die u opnoemt hebben allemaal een (grote) chemische industrie en zijn dan ook logische partners voor een dergelijke samenwerking. Op dit moment ben ik in een verkennende fase en vraag ik in Europa aandacht voor dit probleem. De volgende stap is om tot concrete beleidssuggesties te komen die in Europa kunnen worden uitgewerkt.
Met betrekking tot energiemarkten is Nederland, gezien de verbondenheid van deze verschillende markten, voorstander van nauwe internationale en Europese samenwerking op het gebied van energiebeleid. Daarvoor is het al actief in meerdere internationale en regionale samenwerkingsverbanden zoals het Pentalateraal Energieforum en de Noordzee Energiesamenwerking (NSEC) en onderhoudt het nauwe bilaterale contacten met verscheidende landen.
Echter, het energiebeleid is primair gericht op het borgen van een duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar energiesysteem en het stimuleren van de energietransitie in brede zin. Hierbij dient niet enkel te worden gefocust op de uitdagingen van de energie-intensieve industrie, maar ook op de uitdagingen die bestaan voor andere partijen, zoals het mkb en het huishoudens.
De elektriciteits- en energiemix van de genoemde landen is bovendien verschillend. Hierdoor kunnen verschillende oplossingen wenselijk zijn en is een volledig geharmoniseerd energiebeleid misschien niet altijd haalbaar. Naast nauwe afstemming met andere Europese landen hecht Nederland er dan ook aan om een bepaalde mate van flexibiliteit te hebben om zo de maatregelen te kunnen nemen die specifiek toegespitst zijn op de uitdagingen van de energietransitie in de Nederlandse context.
Kunt u inzichtelijk maken welke prijzen energie-intensieve bedrijven in de hierboven genoemde lidstaten moeten betalen voor gas en elektriciteit, inclusief belastingen/heffingen? Hoe beoordeelt u de verschillen tussen lidstaten?
Omdat energiecontracten tussen energieleveranciers en energie-intensieve bedrijven niet openbaar zijn kan deze vraag niet exact worden beantwoord. Wel is in juni 2022 door Ecorys, in opdracht van EZK, een onderzoek gepubliceerd naar de afhankelijkheid toekomstige concurrentiepositie van de industrie van energieprijzen6. Hieruit blijkt dat binnen de EU de verschillen in prijs van energiedragers klein zijn. Verschillen tussen de EU en China zijn ook niet groot, hoewel Chinese bedrijven nu voordeel hebben van langlopende gascontracten.
Gasprijsverschillen tussen de EU en de VS waren al sinds de opkomst van schaliegas relatief groot en sinds de inval van Rusland in Oekraïne nog verder toegenomen. De verwachting is dat deze verschillen nog enkele jaren zullen aanhouden, in afwachting van nieuwe LNG-transportcapaciteit en invoer van alternatieve hernieuwbare energiedragers. De verwachting is ook dat zodra wij een duurzaam energiesysteem hebben de prijsverschillen tussen de EU, China en de VS zeer beperkt zullen zijn.
CCS in de SDE++ 2022 |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Hoe is het bedrag van € 6.714 miljoen voor CO2-afvang en -opslag (CCS), zoals vermeld in de tabel in uw brief betreffende ««Beantwoording Kamervragen, stand van zaken SDE++ en resultaten SDE++ en SCE 2022» van 26 april 2023», opgebouwd?1 Kunt u beschrijven hoe het verplichtingenbudget is berekend?
Het totale verplichtingenbudget van € 6.714 miljoen dat is toegewezen aan de acht CCS-projecten in de SDE++2022-subsidieronde vertegenwoordigt de financiële verplichting voor CO2-afvang en -opslag. Dit budget bestaat uit drie componenten: het aanvraagbedrag (indieningsbedrag), de bodemprijs (basisbroeikasgasbedrag) en de subsidiabele productie. Het is de maximale subsidie die uitgekeerd kan worden.
Om het verplichtingenbudget van een CCS-project te berekenen, wordt het aanvraagbedrag gecorrigeerd met het basisbroeikasgasbedrag en vermenigvuldigd met de subsidiabele productie gedurende de looptijd van het project. Het totale verplichtingenbudget van € 6.714 miljoen is de som van de verplichtingenbudgetten van alle acht projecten. De exacte som kan ik niet onthullen vanwege de vertrouwelijkheid van informatie van de aanvragers die daarmee openbaar en/of herleidbaar zou worden.
Kunt u aangeven voor welk basisbedrag de acht beschikkingen voor CCS (gebruik makend van het Aramis-project) een beschikking hebben gekregen? Kunt u daarnaast ook aangeven met welke basisprijs gerekend is? Klopt het dat gerekend is met een basisprijs van circa 40 €/ton (conform het Eindadvies Basisbedragen SDE++ 2022)? Klopt het dat het beschikkingenbudget is berekend op basis van deze 40 €/ton?
Vanwege vertrouwelijkheid kan ik niet de precieze details van de acht beschikkingen openbaar maken. Het klopt dat de basisprijs voor CCS-projecten die onder het ETS vallen 40 €/ton bedraagt, terwijl deze nul is voor CCS-projecten die niet onder het ETS vallen. Deze informatie is in overeenstemming met het Eindadvies Basisbedragen SDE++ 2022 van PBL. Het verplichtingenbudget en de hoogte van de beschikkingen is ook berekend op basis van deze 40 €/ton.
Klopt het dat de basisprijs in het Eindadvies Basisbedragen SDE++ 2023 is verhoogd naar circa 79 €/ton? Deelt u de mening dat een basisprijs van 40 €/ton wel erg onrealistisch is gelet op de huidige CO2-prijs en verwachte toekomstige prijsontwikkeling in het EU ETS? Hoe hoog zou het beschikkingenbudget geweest zijn als gerekend was met 79 €/ton?
Ik hanteer het eindadvies van het PBL als basis, dat advies bedroeg inderdaad 40 €/ton in 2022 en 79 €/ton in 2023. In de SDE++ van 2023 is dat bedrag op basis van het PBL-eindadvies verhoogd naar ongeveer 79 €/ton. Het jaarlijkse uitgangspunt voor de basisprijs is het PBL Eindadvies Basisbedragen SDE++ is. Deze uitgangspunten zijn bedoeld om een realistisch beeld te geven van de basisprijs zoals vermeld in de SDE++. Het PBL hanteert hiervoor de meest recente Klimaat- en Energieverkenning (KEV). Als de basisprijs – zoals gesteld – voor CO2-reductie 79 €/ton zou zijn in plaats van 40 €/ton, dan zou het verplichtingsbudget uitkomen op € 5.379 miljoen.
Kunt u een inschatting geven van de daadwerkelijke kasuitgaven voor deze 8 projecten (gezamenlijk) op basis van prijsontwikkeling van emissierechten in EU ETS zoals geraamd in de KEV2022 van het Planbureau voor de leefomgeving (PBL)?
De uitgaven voor deze 8 CCS-projecten zijn afhankelijk van de hoeveelheid CO2 die ze daadwerkelijk afvangen en opslaan. We verwachten dat deze projecten in totaal bijna 2,9 megaton CO2 per jaar zullen afvangen en opslaan gedurende een periode van 15 jaar. Het is waarschijnlijk dat de totale verwachte uitgaven voor deze 8 CCS-projecten over een periode van 15 jaar aanzienlijk lager zullen zijn dan het huidige vastgestelde verplichtingenbudget. Ik kan de exacte bedragen niet onthullen vanwege de vertrouwelijkheid van informatie van de aanvragers, die anders openbaar en herleidbaar zou worden.
Wel zijn de totale verwachte kasuitgaven voor deze 8 CCS projecten over een periode van 15 jaar ongeveer € 2,8 miljard2, uitgaande van meerjarige correctiebedragen gebaseerd op de KEV2022. Dit is een grove schatting die geen rekening houdt met eventuele vertragingen, wijzigingen of onzekerheden in de realisatie van de projecten of een andere ontwikkeling van de CO2-prijs.
Deelt u de mening dat het communiceren van de uitkomsten van de SDE++ in termen van verplichtingenbudgetten vaak tot een verkeerde interpretatie leidt en dat het belangrijk is om de uitkomsten van de SDE++ op een andere wijze te communiceren, bijvoorbeeld door een realistische inschatting te geven van de geraamde kasuitgaven, uiteraard met de disclaimer dat deze gebaseerd zijn op de meest recente prognoses van energie- en CO2-prijzen?
Binnen de SDE++ zijn zowel het verplichtingenbudget als de kasuitgaven van belang. Het verplichtingenbudget vertegenwoordigt het maximale bedrag waarvoor subsidieaanvragen kunnen worden goedgekeurd, terwijl de kasuitgaven het verwachte bedrag aan uit te keren subsidie betreffen. Het verplichtingenbudget is altijd hoger dan de kasuitgaven, omdat niet alle gesubsidieerde projecten volledig worden uitgevoerd. Het verplichtingenbudget geeft geen informatie over de kosteneffectiviteit van CCS en de daadwerkelijk gemaakte kosten, maar enkel over de maximale subsidie. Bovendien kan het verplichtingenbudget onbenut blijven als gevolg van bijvoorbeeld een hogere ETS-prijs gedurende de looptijd en/of vertraging van de projecten, vergeleken met het basisbedrag.
Wat betreft de kosteneffectiviteit en efficiëntie van CCS in de SDE++, is de subsidie-intensiteit een betere maatstaf dan het verplichtingenbudget, in combinatie met de daadwerkelijke kasuitgaven. De subsidie-intensiteit geeft de verwachte kosteneffectiviteit van deze techniek weer. De verwachte subsidiebehoefte per ton CO2-reductie wordt berekend op basis van het verschil tussen het basisbedrag en de langetermijnprijs. Een lagere subsidie-intensiteit duidt op een efficiëntere techniek voor CO2-reductie, waarbij minder subsidie nodig is om dezelfde hoeveelheid CO2 te besparen. Aanvragen met een lagere subsidie-intensiteit krijgen voorrang binnen de SDE++, om ontwikkelaars te stimuleren hun projecten tegen de laagst mogelijke kosten uit te voeren en zo meer CO2-reductie te realiseren binnen hetzelfde budget. Ik ben het overigens eens dat het verplichtingenbudget meer aandacht krijgt dan de subsidie intensiteit.
Bij het openbaar maken van resultaten en communiceren over de SDE++-regeling is het belangrijk om nuance aan te brengen en rekening te houden met ondermeer energieprijzen, onderproductie en mogelijke non-realisatie. Ik zal daarom kijken hoe in de toekomst zo duidelijk en accuraat mogelijk gecommuniceerd kan worden over zowel de verplichtingenbudgetten, daadwerkelijke kasuitgaven als subsidie-intensiteit binnen de SDE++.
Met welke CO2-prijs in het EU ETS zullen de CCS-projecten die de afgelopen jaren een beschikking hebben gekregen en naar verwachting gerealiseerd zullen worden, geen subsidie ontvangen? Hoe realistisch acht u het dat een of meerdere projecten een of meerdere jaren geen subsidie uitgekeerd krijgen?
Bij een hoge ETS-prijs acht ik het realistisch dat er CCS-projecten zullen zijn waar geen of weinig subsidie zal worden uitgekeerd. Dit geldt dan specifiek voor de installaties die onder het ETS-systeem vallen. Voor projecten die niet onder het ETS vallen zal er geen ETS-correctie plaatsvinden en daarom zullen zij naar verwachting jaarlijks subsidie blijven ontvangen, op voorwaarde dat zij CO2 afvangen. Op korte termijn zullen de projecten die onder het ETS-vallen in de categorie met de laagste basisbedragen ergens in de komende jaren geen subsidie meer ontvangen, en naar verwachting zullen de projecten in de categorie met de hoogste basisbedragen vanaf 2035 waarschijnlijk geen subsidie meer ontvangen.
Ziet u specifiek voor CCS-projecten een risico op overwinsten in de toekomst, bij een hoge CO2-prijs? Is het wenselijk dat deze mogelijkheid er is? Heeft u overwogen of een contracts-for-difference voor CCS-projecten verstandig en uitvoerbaar is?
Op dit moment heeft er geen onderzoek plaatsgevonden naar de haalbaarheid van contracts-for-difference (CfD) als een mogelijke optie voor CCS-projecten. Wel is er aandacht voor overwinsten binnen de SDE++. Zo wordt onderzoek gedaan naar alternatieve opties voor de stimulering van zon en wind uit de SDE++-regeling, zoals vermeld in de recente Kamerbrief over de SDE++ van 26 april (DGKE-DSE / 26805981). Dit onderzoek heeft ook als doel mogelijke situaties te identificeren waarin er sprake is van overwinsten bij deze technieken en hoe daarmee om te gaan, ook omdat er in de nieuwe staatssteunrichtsnoeren (CEEAG) hiervoor nieuwe eisen zijn opgenomen en er bij het voorstel van de Europese Commissie voor de verordening ter verbetering van het EU elektriciteitsmarktontwerp (EMD) sprake is van aanpassingen op dit punt.
Daarnaast wordt een evaluatie van de gehele SDE++-regeling uitgevoerd, waarbij ook de toepassing van CCS wordt meegenomen. Het doel van deze evaluatie is om geleerde lessen en mogelijkheden voor verbetering van de gehele SDE++ te identificeren, waaronder het voorkomen van eventuele overwinsten, in lijn met de Europese kaders. De bevindingen en aanbevelingen van beide onderzoeken zullen eind dit jaar of begin volgend jaar aan uw Kamer worden voorgelegd.
Om eventuele overwinsten te voorkomen is een goede ordening van de CCS-markt van belang. Mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zal ik uw Kamer binnenkort informeren over het CCS-beleid en de ordening van de CCS-markt.
De waterstofplannen in Duitsland |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de plannen van zeven bedrijven om in Noordwest Duitsland de waterstofeconomie op gang te brengen?1
Kunt u inzicht geven in de plannen van deze waterstofalliantie? Wat willen deze bedrijven realiseren ten aanzien van elektrolysecapaciteit, waterstoftransportnetten en infrastructuur voor import van waterstof?
Deze waterstofalliantie bestaat uit zeven bedrijven: BP, Gasunie, Nowega, NWO, Salzgitter, Thyssengas en Uniper. Zij vormen samen het consortium dat hun geplande waterstofprojecten in Noordwest-Duitsland met elkaar wil verbinden. Het doel van het consortium is Wilhelmshaven met de industriële clusters in Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen te verbinden om zo een noord-zuidcorridor te creëren. Wilhelmshaven heeft de ambitie om in Duitsland een nationale waterstofhub te worden voor import en productie. Met de verbinding van de noord-zuidcorridor tussen Wilhelmshaven en het Rijn-Ruhrgebied en de west-oostcorridor tussen Wilhelmshaven en Salzgitter wordt deze positie versterkt.
De verschillende projecten die binnen het consortium worden verbonden, bewegen zich door de gehele waterstofketen; van import en productie tot transport en verbruik. Zo zijn Uniper en BP bezig met de ontwikkelingen voor een ammoniak importterminal in Wilhelmshaven. Daarnaast heeft Uniper plannen voor een grootschalige elektrolysefabriek in Wilhelmshaven, die groene waterstof zal produceren met behulp van offshore windenergie uit de Noordzee.
Gasuniedochter Gasunie Deutschland beheert een transportnet voor gas in Duitsland en draagt samen met Thyssengas, NWO en Nowega bij aan het transportnetwerk rond Wilhelmshaven door bestaande pijpleidingen beschikbaar te maken en nieuwe leidingen aan te leggen. Het netwerk van waterstofpijpleidingen dat door de infrastructuurpartners wordt aangelegd zal op open-access basis beschikbaar worden gemaakt voor andere bedrijven.
Welke rol speelt Gasunie, een Nederlandse staatsdeelneming, in dit project?
Gasunie is via Gasunie Deutschland betrokken bij de ontwikkelingen van het waterstofnetwerk aan Duitse zijde en draagt daarmee bij aan de Duitse waterstofambities. Daarnaast werkt Gasunie in Nederland aan de ontwikkeling van het transportnet voor waterstof. De ontwikkelingen aan Nederlandse en Duitse zijde van de grens dragen bij aan de ontwikkeling van een Noordwest-Europese waterstofmarkt.
Gasunie Deutschland is infrastructuurpartner in het consortium. De andere infrastructuurpartners zijn Thyssengas, NWO en Nowega. Alle vier de bedrijven maken leidingen beschikbaar voor het geplande waterstoftransportnetwerk van Wilhelmshaven naar het Ruhrgebied. De prioriteit ligt hierbij op het hergebruik van bestaande leidingen. Nieuwe pijpleidingen worden aangelegd waar hergebruik niet mogelijk is.
Deelt u de mening dat het opbouwen van een waterstofinfrastructuur in nauwe samenwerking met de ons omliggende landen moet gebeuren? Welke acties onderneemt u om dit gestalte te geven, in het bijzonder ten aanzien van deze concrete plannen in Duitsland?
Het is in ons aller belang dat een geïntegreerde Europese waterstofmarkt ontstaat en daar hoort een grensoverschrijdend transportnet voor waterstof bij. Ik ben in nauw contact met mijn collega’s in Duitsland en België en ook is er intensieve samenwerking tussen Gasunie, Fluxys in België en de verschillende netbeheerders aan de Duitse zijde van de grens. Ook in het Pentalateraal energieforum staat de ontwikkeling van een regionale waterstofmarkt met buurlanden op de agenda.
De Nederlandse zonnepanelenindustrie |
|
Silvio Erkens (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Hoe ziet de Nederlandse markt voor zonnepanelen er op dit moment uit? Wat is op dit moment het aandeel van buitenlandse zonnepanelen op de Nederlandse markt? En wat is specifiek het aandeel Chinese zonnepanelen?
Nederland heeft de afgelopen drie jaar jaarlijks ca. 3.5 – 4 Gigawattpiek (GWp) aan zonnestroomsystemen geïnstalleerd. Dit komt overeen met circa 10 miljoen zonnepanelen per jaar.
Europa is over de gehele bevoorradingsketen voor zonnepanelen sterk afhankelijk van productie buiten Europa (>94%), voornamelijk van China (~90%). Nederland is nog iets afhankelijker omdat het aandeel lokaal geproduceerde zonnepanelen lager ligt dan het gemiddelde in de EU. We schatten in dat Nederland voor >98% afhankelijk is van zonnepanelen die (grotendeels) buiten Europa zijn geproduceerd, en daarbij voornamelijk van China (~95%) en Asian Pacific Region (2,5%).1
Klopt het dat Chinese zonnepanelen over het algemeen goedkoper zijn, maar minder duurzaam en veilig dan Nederlandse/Europese zonnepanelen? Deelt u de mening dat het gebruik van Nederlandse/Europese zonnepanelen daarom wenselijker is? Zo ja, hoe draagt het beleid hieraan bij?
Chinese zonnepanelen zijn over het algemeen goedkoper dan Nederlandse of Europese panelen. Uit berekeningen van de Buyer Group Duurzame Zonnepanelen blijkt echter dat dit op de gehele kosten van een zon-PV2 project maar enkele procenten scheelt. Zonnepanelen uit China zijn inderdaad gemiddeld gezien minder duurzaam vanuit een levenscyclusbenadering uitgedrukt in CO2-uitstoot. Dit komt onder andere door het verschil in energiemix3 dat wordt gebruikt voor de productie, evenals door het maken van bepaalde keuzes m.b.t. materiaalgebruik. Er zijn geen aanwijzingen dat Chinese panelen minder veilig zijn dan Nederlandse of Europese panelen.
Het duurzaamheidsaspect, evenals andere beleidsdoelen zoals strategische autonomie of Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), kan tot de conclusie leiden dat het wenselijker is om Nederlandse/Europese zonnepanelen te gebruiken. Hierover wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd in de brede beleidsbrief over zon, ook naar aanleiding van motie-Erkens (Kamerstuk 35 594, nr. 37).
Deelt u de mening dat het nodig is om de Nederlandse/Europese zonnepanelenindustrie te versterken om minder afhankelijk te worden van China op dit vlak, met het oog op de energietransitie én om ons toekomstig verdienvermogen te versterken? Zo nee, waarom niet?
Die mening delen wij en daarom nemen wij de maatregelen zoals genoemd in het antwoord op vraag 4.
Welke acties heeft het kabinet ondernomen om de Nederlandse productie van zonnepanelen te stimuleren? Welke financiële middelen zijn hiervoor beschikbaar gesteld?
In de eerste plaats stimuleert het kabinet Nederlandse zon-PV productie ook direct. Allereerst heeft ons ministerie in nauwe samenwerking met een consortium van Nederlandse zon-PV-bedrijven en kennisinstellingen op 2 februari jl. een voorstel ingediend voor het Nationaal Groeifonds op het gebied van de Nederlandse zon-PV-maakindustrie. Bij honorering gaat het om een directe fondsinvestering van ruim 300 miljoen euro in Nederlandse zonnepaneelproductie op een totale projectomvang van ruim 800 miljoen euro. Daarnaast bieden ook andere instrumenten mogelijkheden om Nederlandse productie te stimuleren. Zo ondersteunen de MOOI-regeling (Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie), de TSE Industrie (Topsector Energie subsidieprogramma) en de MIT (Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren) onderzoek en ontwikkeling in het begin van de productieketen. En hoewel subsidiëring van opschaling richting productie lastiger is, met het oog op staatssteun, kan de DEI+-regeling (Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie) hier uitkomst bieden. Zo is zo’n 1,5 jaar geleden nog een DEI+-subsidie van 6,3 miljoen toegekend aan een bedrijf dat lichtgewicht zonnepanelen gaat produceren in Nederland.4
In de tweede plaats heeft het kabinet al acties genomen om indirect de productie van Nederlandse zonnepanelen te stimuleren. De nadruk op multifunctioneel ruimtegebruik in de Voorkeursvolgorde Zon stimuleert bijvoorbeeld innovatie en biedt daarmee Nederlandse producenten mogelijkheden om met nieuwe, niet-standaard oplossingen te komen. Datzelfde geldt voor het stimuleren van circulaire zonnepanelen, zoals opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie en overgenomen in de routekaart Circulaire Zonneparken van het adviesteam Circulaire maakindustrie.5 Tot slot heeft het kabinet op 6 maart jl. het IMVO Convenant voor de Hernieuwbare Energiesector getekend. Dit Convenant heeft tot doel om samen – overheid, markt en belangenorganisaties – de risico's van hernieuwbare energie op mens en milieu te verminderen. Groei van een productiemarkt dicht bij huis kan daaraan bijdragen.
Welke regelingen worden er vanuit de Europese Unie beschikbaar gesteld om de zonnepanelenindustrie te stimuleren? Hoe ondersteunt het kabinet de Nederlandse zonnepanelenproducten die aanspraak willen maken op deze regelingen?
De Europese Unie kent diverse programma's die beschikbaar zijn voor de uitrol van zon-PV, waaronder de herstel en veerkrachtfaciliteit, RePowerEU, de Europese structuur- en innovatiefondsen, InvestEU, het innovatiefonds, het moderniseringsfonds, Horizon Europe, en de Connecting Europe Facility Energie. Deze programma's kennen ieder eigen doelen, doelgroepen, beheersvormen en implementatie-afspraken. Via de RvO wordt veel informatie gedeeld met en ondersteuning geboden aan de doelgroepen van de verschillende EU programma's, waaronder zonnepanelenproducenten, over de verschillende Europese programma's.
Bent u bekend met de Recovery en Resilience Plans van de Europese Commissie waarin middelen worden vrijgemaakt om de maakindustrie voor duurzame technieken zoals windturbines of zonnepanelen te stimuleren? Bent u er ook van op de hoogte dat Nederland tot eind april de gelegenheid heeft om kenbaar te maken of zij gebruik wil maken van de regeling?
Ja. Onder de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility, HVF/RRF) zijn lidstaten uitgenodigd om een Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) in te dienen om aanspraak te maken op beschikbare Europese middelen onder specifieke condities. Het Nederlandse HVP, dat is opgesteld en gecoördineerd door de Minister van Financiën, is op 4 oktober 2022 goedgekeurd door de Ecofinraad. Met dit plan maakt Nederland aanspraak op € 4,7 miljard aan beschikbare middelen. Zoals in het Coalitieakkoord is afgesproken, wordt in het Nederlandse HVP reeds voorgenomen en gedekt beleid opgevoerd. Mits de afgesproken mijlpalen en doelstellingen in het HVP worden bereikt, komen de genoemde middelen in de jaren t/m 2026 in tranches beschikbaar.
Naar aanleiding van de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne heeft de Europese Commissie (CIE) REPowerEU gepresenteerd; de betreffende verordening is op 1 maart jl. in werking getreden. Met REPowerEU worden lidstaten ondersteund om hun afhankelijkheid van Russische fossiele energie versneld af te bouwen, door gerichte maatregelen te treffen om energie te besparen, hun energiemix te diversifiëren en de transitie naar hernieuwbare energie te bevorderen. Onder dit plan is voor Nederland in totaal € 735 miljoen aan aanvullende middelen gereserveerd. Lidstaten kunnen aanspraak maken op REPowerEU-middelen door hun plannen onder de HVF uit te breiden met een REPowerEU-hoofdstuk: de bestaande stringente richtlijnen van het HVF blijven gelden, evenals de afspraken in het Coalitieakkoord om reeds bestaande en begrote maatregelen op te voeren. De Minister van Financiën heeft de Kamer hier op 26 april jl. over geïnformeerd.6
Klopt het dat Nederland nog niet heeft aangegeven gebruik te willen maken van deze regeling? Kunt u toelichten waarom het kabinet niet voornemens is om aanspraak te maken op de regeling?
Nee, dit klopt niet. Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat het een gemiste kans zou zijn als Nederland geen gebruik maakt van deze regeling? Ziet u mogelijkheid om alsnog interesse kenbaar te maken voor deze regeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, deze mening deel ik. Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Hoe gaat u de motie-Erkens (Kamerstuk 35 594, nr. 37) uitvoeren waarin wordt gevraagd om een onderzoek naar hoe bestaand en mogelijk nieuw beleid kan stimuleren dat er meer zonnepanelen in Nederland en Europa worden geproduceerd? Zou het gegeven deze aangenomen motie niet logisch zijn om aan te sluiten bij Europese initiatieven die de productie van zonnepanelen stimuleren?
Hierover wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd in de brede beleidsbrief over zon. Zie beantwoording vraag 10 voor het antwoord op de tweede vraag over aansluiting bij Europese initiatieven.
Hoe voert u de motie-Van Strien c.s. (Kamerstuk 33 009, nr. 114) uit waarin wordt gevraagd mee te doen in de nog in ontwikkeling zijnde IPCEI-Solar om zodoende de Nederlandse solartechnologie die al tot de absolute wereldklasse behoort te stimuleren zodat deze innovatieve technologie en daaruit voortvloeiende diensten en producten bijdragen aan de klimaat- en energietransitie, aan het creëren van strategische autonomie van Europa en aan het toekomstig verdienvermogen van Nederland?
Zoals tijdens het Commissiedebat Innovatie op 1 november jl. aangegeven heeft Nederland sinds juni vorig jaar verkennende gesprekken gevoerd over deze IPCEI-Solar (Kamerstuk 24 446, nr. 82). Medio november heb ik uw Kamer vervolgens uitgebreider geïnformeerd over de toenmalige stand van zaken (Kamerstuk 10 597, nr. 48, antwoord op vraag 81). Op 6 februari jl. heb ik uw Kamer opnieuw een update gegeven naar aanleiding van vragen uit uw Kamer over de geannoteerde agenda Raad van Concurrentievermogen (Kamerstuk 21501, nr. 30–572).
De situatie is sinds februari weinig veranderd. De IPCEI-Solar is nog steeds niet van de grond gekomen. Duitsland is voor zover mij bekend nog niet geneigd deel te nemen; Spanje, dat aanvankelijk had aangegeven de IPCEI te willen trekken, heeft nog geen concrete stappen gezet. Tegelijk is wel meer bekend geworden over alternatieve Europese initiatieven volgend op de lancering van het Clean Tech Platform op 30 november vorig jaar. Zo is op 1 februari de Green Deal Industrial Plan gelanceerd.7 Onderdeel van dit plan is de Net Zero Industry Act gericht op versterking en opschaling en de Europese productie van schone technologie zoals zonnetechnologie. Dit initiatief kan in potentie een goed alternatief vormen voor de IPCEI. Ook het Tijdelijk Crisis en Transitie Steunkader vormt onderdeel van dit Plan en biedt mogelijkheden voor strategische ondersteuning door lidstaten aan schone technologie vergelijkbaar met het IPCEI-instrument. Tot slot heeft de Europese Commissie op 9 maart jl. een wijziging van de Algemene Vrijstellingsverordening goedgekeurd, waarmee ruimere staatssteun voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling, ook voor zonnetechnologie, mogelijk wordt.
Samenvattend lijkt er op dit moment meer beweging te zitten in andere EC-initiatieven dan de IPCEI ter bevordering van schone technologie in Europa. Ik sluit daarom liever aan bij deze initiatieven, en specifiek de Net Zero Industry Act en het Tijdelijk Crisis en Transitie Steunkader, om de Nederlandse zonnetechnologie te stimuleren en te laten aansluiten bij Europese partnerinitiatieven. Het op 2 februari jl. ingediende Nationaal Groeifondsvoorstel op gebied van zonnetechnologie biedt, mits gehonoreerd, een prachtige springplank voor verdere uitrol van Nederlandse zonnetechnologie in Europa en daarbuiten.
Welke (andere) mogelijkheden ziet u om samen te werken met andere Europese landen om een Europese zonnepanelenindustrie op te bouwen en zo de afhankelijkheid van China te verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel behandelt het kabinet in Europees verband de Net Zero Industry Act. Deze act is bedoeld om de opbouw van onder andere de zonnepanelenindustrie in Europa te versnellen. Door samenwerking kunnen we er erachter komen welke Europese landen waar in de waardeketen de meeste toegevoegde waarde kunnen aanbrengen. Op die manier kunnen we ervoor zorgen dat Europa een competitief voordeel kan opbouwen ten opzichte van landen zoals China. Dit is dan ook de reden waarom het Kabinet pleit voor een waardeketenbenadering in de uitwerking van de NZIA. Hierbij steunt het kabinet samenwerking van de sector in de Solar industriealliantie.
Het rapport 'Het energiesysteem van de toekomst: de II3050-scenario’s' van Netbeheer Nederland en Gasunie. |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Onderschrijft u het signaal van de netbeheerders dat er sneller duidelijkere keuzes gemaakt moeten worden voor de verduurzaming van de industrie?
Het kabinet heeft in het Coalitieakkoord een ambitieus doel gesteld voor verduurzaming van de industrie. Om dit doel te bereiken wil het kabinet bedrijven zoveel mogelijk laten investeren in verduurzaming in Nederland, in plaats van elders: liever groen hier dan grijs elders. Met het NPVI werken we aan de randvoorwaarden voor verduurzaming van de industrie (infrastructuur, subsidies, normering ed.). De nieuwe stuurgroep NPVI zal coördinatieproblemen en knelpunten bespreken en knopen doorhakken. Via die randvoorwaarden geven we de industrie een duidelijk handelingsperspectief op korte en lange termijn, zodat duurzame investeringen hier landen. Het kabinet ziet dat voor alle sectoren in de basisindustrie een goede uitgangspositie is om hier te verduurzamen, mede op basis van de analyse van Guidehouse en het rapport van de Boston Consultancy Group t.a.v. verduurzaming van de industrie. Het kabinet maakt dus geen keuzes of bedrijven of sectoren toekomst hebben in Nederland. Het is aan bedrijven om zelf keuzes te maken binnen hun verduurzamings- of vestigingsstrategie.
In hoeverre zal de Routekaart Verduurzaming Industrie deze keuzes tot het door de netbeheerders gewenste detailniveau maken?
De routekaart Verduurzaming Industrie brengt in kaart welke relevante besluitvormingsmomenten er zijn binnen de (Rijks)overheid (beleidstrajecten en infrastructuurprojecten) en de industrie (investeringsbeslissingen) richting 2040 met als doel meer zekerheid te bieden aan publieke en private partijen om te investeren. Via het NPVI komt er input vanuit de industrie v.w.b. de energievraag (o.a. cluster energie strategieën CES). Op basis hiervan vindt er wisselwerking plaats met bijv. het Nationaal Plan Energiesysteem. Het NPVI dient als input voor belangrijke besluiten, zoals de aanlanding van Wind op Zee en voor het provinciaal en nationaal MIEK. In het MIEK nemen publieke partijen besluiten over belangrijke energie infrastructuurprojecten, waarbij netbeheerders informatie krijgen op het gewenste detailniveau. Op die manier zorgt de routekaart voor samenhang tussen de verschillende plannen van publieke en private partijen.
Kunt u toezeggen om in de eerstvolgende brief over de verduurzaming van de industrie in te gaan op het onderzoek van de netbeheerders?
Voor de zomer zal ik de Routekaart Verduurzaming Industrie aan uw Kamer aanbieden. In de begeleidende brief zal ik tevens ingaan op de samenhang met deze tussenrapportage.
De netbeheerders bevelen aan om te bepalen welke energie-intensieve basisindustrie in het klimaatneutrale Nederland van 2050 past. In de brief over het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) (Kamerstuk 29 826, nr. 176) schrijft u dat het kabinet streeft naar het behoud van de strategische basisindustrie. Welke sectoren vallen onder de strategische basisindustrie? Welke reeds in Nederland aanwezige sectoren vallen daar niet onder? Kunt u toezeggen om hier in de Routekaart Verduurzaming Industrie op in te gaan?
In de brief over het NPVI d.d. 24 maart jl. (Kamerstuk 29 826, nr. 176) gaf ik aan dat een van de lessen uit de analyses van BCG en Guidehouse is dat er voor alle bedrijfstakken in de basisindustrie een duurzaam toekomstperspectief is in Nederland. Het kabinet wil dat zij hier investeren in verduurzaming, niet elders. De brief maakt geen onderscheid naar strategische basisindustrie, maar geeft aan dat wij allen gebruik willen blijven maken van de producten die de basisindustrie produceert. Het kabinet wil ervoor zorgen dat dit mogelijk blijft en dat betekent dat alle stappen in de waardeketen hetzij binnen de EU aanwezig moeten zijn, dan wel in diverse derde landen waarmee Europa een goede handelsrelatie heeft.
De Routekaart verduurzaming industrie zal inzicht geven in welke publieke en private sleutelbeslissingen wanneer en door wie gemaakt moeten worden om de transformatie van de industrie versneld te realiseren. Uit de Routekaart kunnen dilemma’s naar voren komen die nopen tot keuzes, bijvoorbeeld over prioritering in de tijd van publieke infrastructuur. Het NPVI levert input voor deze keuzes en werkt daarmee aan randvoorwaarden voor verduurzaming van de industrie. Het is aan de bedrijven om te bepalen of verduurzaming binnen de Nederlandse randvoorwaarden voor hen ook de beste optie is. Met de analyse van Guidehouse als basis zal ik deze Routekaart Verduurzaming Industrie de komende maanden opstellen en voor de zomer met uw Kamer delen. Onder meer vanwege technische ontwikkelingen zal de Routekaart periodiek moeten worden bijgewerkt.
In de brief over het NPVI schrijft u dat u strategische industrie wil behouden en dat u nieuwe duurzame industrie wil aantrekken. Is er momenteel ruimte in Nederland, zowel fysiek als qua energiebeschikbaarheid, milieu en CO2-uitstoot, om nieuwe industrie aan te trekken? Zo nee, bent u dan van mening dat op termijn bedrijven uit Nederland kunnen verdwijnen om die ruimte te creëren?
Nederland is en blijft een aantrekkelijk vestigingsland voor de industrie, al zijn er uitdagingen. Nieuw investerende bedrijven maken een afweging op basis van tal van factoren. De duurzame industrie weet zich gesteund door ambitieus beleid en onderschrijft de kwaliteiten van onze logistiek, onze hoogopgeleide beroepsbevolking, onze geïntegreerde clusters en de nabijheid van markten. In het NVPI-beleid proberen we in dialoog met de bedrijven tegelijkertijd deze factoren te versterken en de technische uitdagingen te verminderen. Of reeds gevestigde bedrijven hier blijven en conform de vastgestelde klimaatambities verduurzamen, of kiezen voor vestiging elders is aan de bedrijven zelf. Mijn inzet is en blijft: «liever groen hier dan grijs elders».
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Romke de Jong/Boucke over het opstellen van een visie op de economie van de toekomst (Kamerstuk 32 637, nr. 536)?
Ik werk momenteel aan het Perspectief op de Nederlandse economie van de toekomst. Hier neem ik ook deze motie in mee. Het perspectief zit in de afrondende fase en ik beoog deze zo snel als mogelijk toe te sturen.
U heeft aangegeven met de 20 grootste uitstoters maatwerkafspraken te willen maken, zonder dat u per bedrijf het strategisch belang ervan heeft onderbouwd. Kunt u toezeggen om een onderbouwing van het strategisch belang van alle bedrijven waarmee u maatwerkafspraken wil maken in de Routekaart Verduurzaming Industrie op te nemen?
Het Coalitieakkoord geeft aan dat met 20 grootste uitstoters maatwerkafspraken worden gemaakt om in 2030 extra CO2-reductie te realiseren. Dat voer ik uit waarbij ik ook kijk of deze bedrijven een toekomstbestendig plan hebben richting 2050. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4.
Sommige sectoren zijn niet evident van strategisch belang. Kunt u bijvoorbeeld aangeven waarom u kiest voor het behoud van grootschalige kunstmestproductie in Nederland, terwijl de nationale vraag naar kunstmest afneemt door de transitie naar kringlooplandbouw en ook de vraag naar AdBlue zal afnemen door de transitie naar zero-emissie mobiliteit?
De vraag suggereert dat het kabinet kiest voor behoud van een sector. Met het NPVI werken we aan de randvoorwaarden voor verduurzaming (infrastructuur, subsidies, normering ed.). Voor sectoren die binnen die randvoorwaarden kunnen verduurzamen is er plek in Nederland, ook als de afzetmarkt buiten Nederland ligt. Overigens is de kunstmestsector strategisch van belang. Denk bijvoorbeeld aan geopolitieke onafhankelijkheid van Europa voor kunstmestproductie. Daarnaast is ammoniak een potentiële energiedrager voor de energietransitie. Bedrijven in de kunstmestsector hebben de expertise om ammonia veilig te transporteren en op te slaan.
Klopt het dat er voor «duurzame» kunstmestproductie in Nederland ammoniak wordt geïmporteerd, de afgevangen CO2 wordt geëxporteerd naar Noorwegen en de geproduceerde kunstmest grotendeels wordt geëxporteerd naar andere continenten? Zo ja, wat volgens u de meerwaarde van deze sector in Nederland?
Nederland is de grootste producent van kunstmest van de EU met bijna 22% van de totale EU-productie. Van de Nederlandse productie is 90% voor de export, hoofdzakelijk naar andere EU-landen. Het klopt dat kunstmestproducenten in Nederland voor verduurzaming onder andere plannen hebben om de CO2 af te vangen en op te slaan in Nederlandse CO2-opslag infrastructuur en in Noorwegen. De meerwaarde van de sector is toegelicht bij de beantwoording van vraag 8.
Hoe kijkt u naar alternatieven, bijvoorbeeld het ondersteunen van landen die kunstmest nodig hebben bij het opbouwen van een duurzame productiefaciliteit aldaar?
Ik ben groot voorstander van de verduurzaming van productie ook in andere landen, binnen en buiten de EU. Via het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) wordt niet alleen duurzame productie in Europe gestimuleerd, maar ook de import van vervuilende producten belast. Door dit laatste stimuleert de EU indirect ook duurzame productie elders in de wereld omdat Europa voor veel continenten een interessante en grote afzetmarkt is. Zoals gemeld in het BNC-fiche over de Mededeling Meststoffen (Kamerstukken 22 112, nr. 3583), draagt Nederland 30 miljoen euro bij aan de Global Fertilizer Challenge ter ondersteuning van de toegang van boeren in Ethiopië en Mozambique tot kunstmest en zaaizaad via de Africa Emergency Food Production Facility (AEFPF) van de African Development Bank.
Deelt u de opvatting dat er behoefte is aan betere normen voor onder andere milieu en luchtkwaliteit, energieverbruik en CO2-uitstoot, juist om duidelijkheid te bieden aan bestaande bedrijven over de noodzakelijke keuzes die zij moeten maken en aan nieuwe duurzame bedrijvigheid over de voorwaarden waaronder zij zich in Nederland kunnen vestigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor soort en welke normen acht u noodzakelijk of heeft u reeds tot uw beschikking om die keuzes te maken?
Ik deel de opvatting dat duidelijkheid over randvoorwaarden voor verduurzaming (w.o. normering) perspectief biedt op de verduurzamingsmogelijkheden voor bedrijven in Nederland. Het NPVI en de routekaart VI geven op termijn duidelijkheid over deze randvoorwaarden.
Deelt u de opvatting dat het niet aan het kabinet is om bedrijven weg te werken uit Nederland, maar dat sommige bedrijven niet zelfstandig zullen kunnen voldoen aan de normen die passen bij een schoon, klimaatneutraal Nederland?
Ik deel de opvatting dat het Kabinet niet op voorhand afscheid neemt van bepaalde bedrijven of sectoren. Het is aan de bedrijven om te bepalen of verduurzaming binnen de Nederlandse randvoorwaarden voor hen ook de beste optie is. Het NPVI en de routekaart VI geven op termijn duidelijkheid over deze randvoorwaarden voor verduurzaming (infrastructuur, subsidies, normering ed.). De nieuwe stuurgroep NPVI behandelt coördinatieproblemen en knelpunten.
Deelt u vervolgens de opvatting dat daaruit zal vloeien dat de bedrijven die niet vallen onder de strategische basisindustrie, niet actief worden geholpen met verduurzamen en alleen in Nederland zullen kunnen blijven als zij zelfstandig, met eventueel gebruikmaking van reguliere regelingen zoals de SDE++, aan de normen kunnen voldoen? Graag een toelichting.
Zie het antwoord op vraag 12.
Problemen met de uitkering van de energietoeslag 2023 vanwege voorschotten op de energietoeslag 2022 |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Klopt het dat gemeenten van het totaalbedrag van €1.300 energietoeslag voor 2023 €500 als voorschot gekoppeld aan de uitkering energietoeslag 2022 hebben kunnen uitkeren, of deze tot 1 juli 2023 alsnog kunnen uitkeren?
Het kabinet heeft in september 2022 gemeenten de mogelijkheid geboden om €500 van de energietoeslag 2023 naar voren te halen naar 2022 en als energietoeslag 2022 uit te keren aan huishoudens die in 2022 in aanmerking kwamen. Het is daarmee geen voorschot op de energietoeslag 2023. Gemeenten hebben onder de huidige wetgeving de tijd om de energietoeslag 2022 tot 1 juli 2023 uit te keren. Na inwerkingtreding van de wetswijziging voor 2023 kunnen gemeenten de energietoeslag 2023 uitkeren aan mensen die in 2023 aan de voorwaarden voldoen. Als gemeenten hebben gekozen om de €500 van de energietoeslag 2023 naar voren te halen en dus als energietoeslag 2022 uit te keren, heeft dat in beginsel gevolgen voor de hoogte van de energietoeslag in 2023. De gemeente heeft dan nog €800 budget over voor de energietoeslag in 2023. Het is aan gemeenten om hierin keuzes te maken.
Bent u zich ervan bewust dat door de verhoging van het wettelijk minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen er in 2023 een grotere groep in aanmerking komt voor de energietoeslag? Ziet u dat er hierdoor een groep mensen is die niet in aanmerking komt voor de energietoeslag 2022, maar wel in aanmerking komt voor de energietoeslag 2023?
Mede door de verhoging van het wettelijk minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen en AOW, is het sociaal minimum in 2023 hoger dan in 2022. Mogelijkerwijs neemt hierdoor de doelgroep van de energietoeslag toe. Tegelijkertijd zullen inkomens van mensen in 2023 hoger zijn dan in 2022 vanwege loonstijgingen en hogere uitkeringen en AOW. Door de onderliggende dynamiek kan de omvang van de doelgroep verschillen. Ten eerste gaat het niet om dezelfde mensen in de doelgroep. Het is mogelijk dat mensen in 2022 bijvoorbeeld een (beter betaalde) baan hebben gevonden en daardoor buiten de doelgroep vallen. Omgekeerd is het mogelijk dat bijvoorbeeld door baanverlies of afloop van de WW mensen wel binnen de doelgroep vallen. Ten tweede is sprake van gemeentelijke beleidsvrijheid; zo is het mogelijk dat gemeenten hun inkomensgrenzen voor de energietoeslag 2023 anders vaststellen dan voor de energietoeslag 2022.
Krijgt u signalen dat dit problemen oplevert in de uitvoering, omdat wanneer een gemeente aan de gerechtigden een voorschot van €500 heeft uitgekeerd, het te ontvangen bedrag voor de volledige groep in 2023 wordt vastgesteld op €800, ondanks dat de nieuwe groep gerechtigden niet eerder €500 heeft ontvangen?
Ik heb geen signalen ontvangen dat dit tot problemen in de uitvoering leidt. De €500 betreft geen voorschot, maar een schuif van energietoeslag 2023 naar 2022. Gemeenten kunnen de energietoeslag voor 2023 pas uitkeren na inwerkingtreding van de wetswijziging voor de energietoeslag 2023. Inwoners waarvoor dit van toepassing is, ontvangen niet eerder dan in de tweede helft van 2023 (nogmaals of voor het eerst) een energietoeslag.
Deelt u de analyse dat dit geen problemen oplevert voor de doelgroep die reeds in 2022 voor de toeslag in aanmerking kwam, omdat zij op deze manier hun volledige energietoeslag van €1.300 ontvangen, maar dat dit voor de groep die pas vanaf 2023 in aanmerking komt voor energietoeslag onredelijk uitpakt, nu er slechts €800 voor hen beschikbaar is en het niet mogelijk is voor gemeenten om het voorschot alsnog uit te keren op titel van de oude wet, omdat deze groep niet onder de doelgroep van die wet valt?
Ik deel deze analyse niet. Het is de beleidsvrijheid van gemeenten om €500 van de energietoeslag 2023 te schuiven naar 2022 en als energietoeslag 2022 uit te keren aan huishoudens. Sommige gemeenten hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt omdat de nood voor inwoners eind 2022 hoog was. Dit werd verantwoord geacht als een van maatregelen om de financiële gevolgen van de hoge energieprijzen te dempen. Hierdoor zal in sommige gemeenten de energietoeslag in 2023 lager zijn dan in 2022. Overigens geldt naar verwachting voor een groot deel van de mensen die in 2023 in aanmerking komen voor de energietoeslag dat zij deze ook in 2022 hebben ontvangen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat om deze groep het volledige bedrag te geven waarop zij recht hebben, gemeenten eigen middelen moeten aanwenden om de beschikbare €800 aan te vullen met de resterende €500?
Voor het verstrekken van de energietoeslag wordt gebruik gemaakt van het instrument categoriale bijzondere bijstand. Als gemeenten hebben gekozen om de €500 van de energietoeslag 2023 te schuiven naar 2022 en als energietoeslag 2022 uit te keren, heeft dat in beginsel gevolgen voor de hoogte van de energietoeslag in 2023. Het is aan gemeenten om hierin keuzes te maken.
Constateert u dat sommige meer draagkrachtige gemeenten ervoor kiezen de ontbrekende €500 aan te vullen uit andere middelen? Herkent u het beeld dat dit voor minder draagkrachtige gemeenten geen optie is, aangezien hun middelen beperkt zijn en zij middelen gereserveerd voor armoedebeleid moeilijk aan kunnen wenden om het gat te dichten?
Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten voornemens zijn om eigen middelen toe te voegen aan de middelden die beschikbaar komen voor de energietoeslag 2023. Gemeenten keren de energietoeslag voor 2023 uit na inwerkingtreding van de nieuwe wet. Op dat moment zal blijken welke keuzes gemeenten daarin maken.
Bent u zich ervan bewust dat in een gemeente als Vlaardingen de groep die in aanmerking komt voor de energietoeslag door de stijging van het wettelijk minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen met ongeveer 750 extra personen met zich meebrengt, hetgeen gelijkstaat aan een kostenpost van €375.000 als de gemeente aan al deze mensen €500 uit eigen middelen zou moeten bijleggen?
Door de stijging van het wettelijk minimumloon is het mogelijk dat de doelgroep voor de energietoeslag in 2023 ten opzichte van 2022 in een individuele gemeente enigszins wijzigt, zoals ik ook heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 2. Gemeenten ontvangen voor 2023 financiële middelen voor de energietoeslag 2023 gebaseerd op het aantal inwoners behorend tot de doelgroep. Ook voor 2023 geldt dat gemeenten beleidsvrijheid hebben om invulling te geven aan de energietoeslag. Het staat gemeenten vrij om daarbij aanvullende eigen middelen in te zetten.
Deelt u de mening dat het onredelijk is om gemeenten te vragen dergelijke bedragen vrij te maken? Deelt u de zorg dat dit er ofwel toe kan leiden dat mensen die sinds 2023 recht hebben op energietoeslag niet de volledige €1.300 ontvangen waar zij recht op hebben, ofwel dat gemeenten de middelen bedoeld voor armoedebestrijding aanwenden om deze betaling te doen, hetgeen ten koste zou gaan van het overige armoedebeleid?
Voor het verstrekken van de energietoeslag wordt gebruik gemaakt van het instrument categoriale bijzondere bijstand. Hiervoor is onder andere gekozen omdat dit gemeenten de ruimte geeft om de invulling van de energietoeslag te laten aansluiten bij de lokale situatie en het lokale armoedebeleid. Het bedrag dat mensen ontvangen die in 2023 voor het eerst recht hebben op energietoeslag, is afhankelijk van de uitwerking van de beleidsvrijheid door de betreffende gemeente.
Vindt u het ook schrijnend dat juist in de minder draagkrachtige gemeenten waar de energietoeslag juist zo hard nodig is, er soms voor wordt gekozen om de ontbrekende €500 niet aan te vullen voor deze groep, omdat het voor gemeenten een te groot risico is om dit uit eigen middelen uit te keren zonder zekerheid dat dit bedrag weer zal worden aangevuld vanuit het Rijk?
Ik heb geen beeld van de voorgenomen keuzes van gemeenten van de invulling van de energietoeslag 2023. Gemeenten keren de energietoeslag voor 2023 uit na inwerkingtreding van de wetswijziging voor 2023. Op dat moment zal blijken welke keuzes gemeenten daarin maken.
Kun u de toezegging doen dat voor zover gemeenten de energietoeslag moeten aanvullen uit eigen middelen voor deze nieuwe groep, zij hiervoor worden gecompenseerd door het Rijk? Zo ja, via welk weg? Zo nee, op welke manier gaat u zorgen dat ook de mensen die sinds 2023 binnen de doelgroep voor de energietoeslag vallen, daadwerkelijk hun volledige energietoeslag ontvangen?
Deze toezegging kan ik niet doen. Gemeenten hebben de mogelijkheid gekregen om een deel van de energietoeslag 2023 te schuiven naar 2022 en als energietoeslag 2022 al uit te keren aan huishoudens. Gemeenten hebben daarin hun eigen afwegingen gemaakt, mede in het licht van het overig armoedebeleid van de gemeente, de gemeentelijke financiën, de aanvullende koopkrachtmaatregelen van het Rijk en de belangen van hun eigen inwoners.
De knelpunten voor het koppelen van bovenleidingen aan laadpunten voor elektrisch vervoer |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de knelpunten voor het aanvragen van een ontheffing voor een «gesloten distributiesysteem» (GDS)1 door vervoerders?
Ja.
Deelt u de analyse dat de genoemde knelpunten wat betreft de voorwaarden voor eigenaarschap en de levering van elektriciteit en de goedkeuringsprocedure voor wijzigingen de genoemde ontheffingsaanvraag complex maken en de uitkomst ongewis?
Een aanvraag voor een gesloten distributiesysteem (GDS) voor het gehele metronet waar de RET gebruik van maakt kan zeker complex ervaren worden. Het feit dat het RET-net groot en vertakt is, maakt echter niet dat het niet aan de ontheffingsvoorwaarden van een geografische afgebakend geheel voor een GDS kan voldoen.
Aanvragers kunnen daarnaast op verschillende wijze aantonen dat ze eigenaar dan wel beheerder/exploitant van het netwerk zijn. Als er aan de voorwaarden voor een GDS wordt voldaan is de uitkomst echter niet ongewis. De ACM beoordeelt de aanvraag van RET op dit moment.
In de Elektriciteitswet 1998 is, om afnemers te beschermen, een aantal voorwaarden opgenomen voor een ontheffing, namelijk:
Wat zou het voorgenomen voorstel voor de nieuwe Energiewet betekenen voor onderhavige casus en de genoemde ontheffingsaanvraag?
Om gebruikers van een betrouwbaar elektriciteitsnet te verzekeren, waarbij het helder is wie verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van het net, wordt ook in de voorgestelde Energiewet gewerkt met een GDS, waarvoor een ontheffing moet worden aangevraagd. Hierbij wordt wel het aantal aan te sluiten partijen verruimd. RET kan ook onder de Energiewet een ontheffing aanvragen.
Bent u voornemens in overleg met betrokken partijen te zorgen voor meer ruimte voor het koppelen van bovenleidingen aan laadpunten voor elektrisch vervoer en vereenvoudigde procedures in het kader van de nieuwe Energiewet, bijvoorbeeld door het opnemen van een uitzonderingspositie voor energienetwerken van vervoerders?
Ik juich het gebruik van OV-netten waar technisch mogelijk van harte toe. Zeker waar dit verlichting kan brengen voor netbeheerders. Daarbij wil ik wel opmerken dat het OV-net zelf aangesloten is op het elektriciteitsnet van de netbeheerders en dat het daardoor niet altijd tot verlichting hoeft te leiden, of juist tot een verplaatsing van het probleem kan leiden. De kaders voor een GDS zijn Europeesrechtelijk vastgelegd en er is hierbij geen bijzondere ruimte voor OV-netten om hier van af te wijken.
Het artikel 'Provincie Limburg zet nieuwe stap in grootschalig onderzoek naar kernenergie' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Provincie Limburg zet nieuwe stap in grootschalig onderzoek naar kernenergie»? Hoe apprecieert u de ontwikkelingen op het gebied van small modudar reactors (SMR’s) in Limburg?1
Ja. Zoals het artikel vermeldt, is er in Limburg op initiatief van de Provincie Staten een alliantie opgericht: een samenwerkingsverband tussen publieke en private partijen, dat zich bezig houdt met een breed scala aan onderzoeksvragen om te kijken of en hoe de komst van een SMR mogelijk gemaakt zou kunnen worden.
Ik volg de ontwikkelingen rondom SMR’s met serieuze interesse en mede daarom heb ik me op ambtelijk niveau bij de startbijeenkomst laten vertegenwoordigen. Alliantievorming is een verstandige stap om snel antwoorden op de onderzoeksvragen te kunnen geven. Ik blijf de activiteiten van de alliantie dan ook graag volgen.
Zijn er andere provincies die overwegen om SMR’s in te zetten voor de energievoorziening van bedrijven? Welke voordelen biedt het inzetten van SMR’s voor de verduurzaming van de industrie ten opzichte van andere technieken?
Zoals in het antwoord op vraag 1 beschreven, kijkt de provincie Limburg naar de rol van SMR’s in de energievoorziening. Het is bekend dat verschillende andere provincies de ontwikkelingen rondom SMR’s volgen vanuit de invalshoek van kennisontwikkeling.
Afhankelijk van de lopende collegevorming na de Provinciale Statenverkiezingen 2023 zou dit beeld nog kunnen veranderen.
Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag, verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van de VVD en het CDA dat SMR’s kansen bieden voor de verduurzaming van bedrijven die niet aan de kust liggen en ook niet (tijdig) op nieuwe energie-infrastructuur kunnen worden aangesloten (waterstof, elektriciteit)?
Het begrip SMR’s omvat een heel divers scala aan reactorconcepten in verschillende stadia van ontwikkeling. Voor SMR’s zijn er meerdere toepassingen denkbaar waarin ze een rol zouden kunnen spelen; naast de productie van elektriciteit bijvoorbeeld ook als bron van hogetemperatuurwarmte voor de energie-intensieve industrie of voor de productie van waterstof.
Voor veel energieclusters geldt dat de beschikbaarheid van voldoende CO2-vrije elektriciteit een randvoorwaarde is voor elektrificatie. Dit zijn soms baseload processen met grote vermogens (zoals elektrisch kraken), waar een wisselend elektriciteitsaanbod uit wind en zon tot uitdagingen leidt.
Als de beoogde voordelen van SMR’s zich inderdaad in de praktijk voordoen, dan zou het een interessante complementaire energiebron kunnen zijn in de energiemix. Dit zou kunnen in de vorm van bijdragen aan het elektriciteitsnet op locaties ver van de kust, maar bijvoorbeeld ook als duurzame bron van energie direct toegepast in de industrie of voor de productie van waterstof.
Wat is de kabinetsinzet op het gebied van SMR’s? Deelt u de mening dat SMR’s kunnen bijdragen aan voldoende betrouwbare, betaalbare en schone stroom voor de industrie? Bent u het ermee eens dat inzetten op SMR’s voor de energietransitie van de industrie helpt om het elektriciteitsnet te ontlasten?
Voor het antwoord op de eerste deelvraag, verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. Voor het antwoord op de tweede en derde deelvraag, verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Welke voorbereidingen en randvoorwaarden zijn er nodig om de inzet van SMR’s in de toekomst te ondersteunen? Kunt u aangeven welke acties er al lopen? Kunt u daarnaast schetsen wanneer de volgende stappen moeten worden ondernomen?
De inzet van dit kabinet is allereerst gericht op het realiseren van de opgaven uit het coalitieakkoord: de bedrijfsduurverlenging van de kerncentrale Borssele, de nemen van voorbereidende stappen voor twee nieuw te bouwen centrales, en het versterken van de nucleaire kennisinfrastructuur.
Tegelijk volg ik de nationale en internationale ontwikkelingen rondom SMR’s op de voet, zoals ik uw Kamer ook eerder informeerde (Aanhangsel van de Handelingen, 2022–2023, nr. 145). Daarom heeft de Nuclear Research & consultancy Group (NRG), in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, dit jaar een SMR-marktanalyse uitgevoerd. Deze marktanalyse biedt een overzicht van de verschillende toepassingsmogelijkheden en de verschillende stadia van ontwikkeling van een aantal SMR-ontwerpen. De marktanalyse wordt samen met deze antwoorden aan de Kamer ter informatie aangeboden.
In het internationale veld zijn er verschillende voorbereidende activiteiten die al geïnitieerd zijn. In Europees en IAEA-verband zijn bijvoorbeeld initiatieven gestart om tussen toezichthouders de samenwerking op SMR-gebied te versterken. Dit is belangrijk om voorbereid te zijn op de technische beoordelingen bij een vergunningaanvraag. Ook de Nederlandse toezichthouder, de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, is hierin actief.
Als het gaat om de toeleveringsketen die nodig zal zijn om de bouw van SMR’s te realiseren, lijkt er internationaal een gedeeld beeld te zijn dat een succesvolle aanpak bestaat uit de volgende pijlers:
Deze koppeling zorgt dat de industrie in een vroeg stadium kennis opdoet van de door ontwerpers voorziene codes en standaarden voor onderdelen die in aanmerking komen voor industriële productie.
Het in een vroeg stadium betrekken van de toezichthouder zorgt dat deze kan verifiëren dat industriële producten voldoen aan de nucleaire veiligheidseisen. Voor innovatieve producten zal kwaliteitscontrole ontwikkeld moeten worden, dus ook dat aspect moet in dit stadium worden opgepakt.
In het kader van de Voorjaarsbesluitvorming over aanvullende klimaat-maatregelen heb ik recent een programma gepresenteerd om de overgangsfase van ontwerp naar realisatie te versnellen. Het programma zal een omvang hebben van 65 miljoen euro en een looptijd tot 2030. Het bestaat uit een parallelle inzet op beide bovenstaande punten en is van toepassing op SMR’s gebaseerd op conventionele nucleaire concepten die kort staan voor de transitie naar realisatie. Dit sluit goed aan bij de opgave om kennis, kunde en arbeidskrachten in het brede nucleaire domein op peil te houden en te verbeteren. Dit programma biedt daarmee kansen voor de Nederlandse maakindustrie en heeft tegelijkertijd een positief effect op de voorbereiding van de realisatie van de twee nieuw te bouwen conventionele centrales.
Daarnaast zijn voorbereidingen nodig, waarvoor het initiatief bij de provincies ligt. Een belangrijke voorwaarde voor de introductie van SMR’s is namelijk de beschikbaarheid van locaties waar deze gerealiseerd kunnen worden én waar maatschappelijk draagvlak bestaat.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie Bontenbal cs d.d. 20 december 2022 waarin de regering wordt verzocht een inventarisatie te doen bij de vijf industrieclusters en de grote bedrijven daarin over hun visie op de rol van de SMR’s en hun plannen daarmee?
Ik geef uitvoering aan deze motie middels een stapsgewijze aanpak. Als eerste stap zal ik de eerder genoemde SMR-marktanalyse van NRG aan de industrieclusters aanbieden. Daarmee krijgen zij inzicht in de toepassingen, eigenschappen en mogelijkheden van de verschillende types SMR’s.
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in zijn reflectie op Cluster Energiestrategieën 2022 (CES 2.0) aangegeven dat het nodig is de scope van de CES’en te verbreden, zodat ook de centrale elektriciteitsproductie erin wordt meegenomen. Uit deze tweede stap zal dus in CES 3.0 afgeleid kunnen worden wat de industriële vraag naar basislast vermogen zal zijn.
Deze stapsgewijze aanpak geeft dus uiteindelijk een indicatie van de rol die SMR’s kunnen vervullen in de verduurzaming van de industrie.
Bent u bekend met het rapport «The NEA Small Modular Reactor Dashboard» van de Nuclear Energy Agency van de OECD waarin de voortgang in de ontwikkeling van de meest kansrijke SMR-ontwerpen wordt beschreven? Bent u bereid met een aantal van de meest kansrijke ontwerpen het gesprek aan te gaan?
Ja, ik heb hierover ook contact met de OECD-NEA2.
In Nederland zijn diverse vertegenwoordigers en ontwikkelaars actief van verschillende SMR-ontwerpen die ook in het OECD-NEA Dashboard worden beschreven. Al sinds het aantreden van dit kabinet ben ik meermaals per jaar met hen in gesprek.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, zal ik daarnaast ontwerpers en ontwikkelaars van marktrijpe SMR’s koppelen aan de Nederlandse maakindustrie om de transitie van ontwerp naar realisatie te versnellen.
Het bericht ‘'Cowboy op dak levensgevaarlijk'; Populariteit zonnepanelen heeft keerzijde’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Cowboy op dak levensgevaarlijk»; Populariteit zonnepanelen heeft keerzijde» in de Telegraaf van 16 maart jl.?1
Ja daar ben ik mee bekend.
In hoeverre herkent u het beeld dat in dit artikel geschetst wordt ten aanzien van het overtreden van de veiligheidsvoorschriften tijdens het installeren van panelen?
Het geschetste beeld herken ik. Bij een recente controle op 200 bouwplaatsen verspreid over Nederland zijn bij circa 140 bouwplaatsen overtredingen geconstateerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: NLA). In totaal ging het om meer dan 250 overtredingen. De inspecteurs kwamen veel onveilig ingerichte werkplekken tegen en constateerden vaak dat sprake was van valgevaar. In meer dan de helft van de gevallen was de situatie zo gevaarlijk, dat de werkzaamheden direct zijn stilgelegd.
Hoe beoordeelt u het feit dat in de afgelopen drie jaar al vijf monteurs overleden zijn en dat daarnaast tientallen installateurs levensgevaarlijk gewond zijn geraakt?
Ik betreur het zeer dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden werknemers zijn overleden of levensgevaarlijk gewond zijn geraakt. Niemand mag bij het uitvoeren van zijn werk betrokken raken bij een arbeidsongeval, zeker niet bij een ongeval met dodelijke afloop.
Het is primair de werkgever die op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht is de arbeid zodanig te organiseren en in te richten dat het werk geen ongevallen of andere gevaren voor de werknemer met zich mee kan brengen. Iedere werkgever heeft een zorgplicht voor zijn personeel. Dat betekent dat zij er zorg voor moeten dragen dat hun personeel gezond en veilig hun werk kan doen. Naast de zorgplicht van werkgever, hebben werknemers een verantwoordelijkheid om de instructies van de werkgever om gezond en veilig te werken op te volgen. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van de door de werkgever ter beschikking gestelde arbeidsmiddelen, zoals een steiger of dakrandbeveiliging.
De Arbowet biedt werkgevers en werknemers veel ruimte om zelf invulling te geven aan gezond en veilig werken. Er zijn verschillende (wettelijke) instrumenten waarin werkgevers- en werknemersorganisaties aangeven op welke wijze zij gezamenlijk (gaan) voldoen aan de doelvoorschriften van de Arbowet. Bijvoorbeeld via een arbocatalogus voor de branche of een Risico Inventarisatie of Evaluatie (RI&E).
Voor de zonnepanelen branche is het vooral belangrijk dat werkgevers en hun installateurs de risico’s herkennen door het hebben van een RI&E en dat zij voor onveilige situaties de juiste maatregelen treffen. De branche vervult daarin ook een rol en heeft Arbocatalogi opgesteld op basis van de Arbowet. De kans op een ongeval is vele malen kleiner als er gewerkt wordt volgens een Arbocatalogi. Tot slot kunnen brancheverenigingen een belangrijke rol spelen in het onder de aandacht brengen van de Arbocatalogi. Holland Solar en Techniek Nederland bieden bijvoorbeeld gezamenlijke opleidingen en examens aan voor installateurs met daarin aandacht voor veiligheid.
Hoe vindt in deze sector door de Nederlandse Arbeidsinspectie toezicht plaats op de risico’s bij de installatie van zonnepanelen?
De werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor het verbeteren van de veiligheid van de werknemers. Zij zijn als eerste aan zet om de veiligheid te verbeteren.
De NLA heeft een project zonnepanelen waarin reactieve meldingen worden opgepakt en preventieve inspecties worden uitgevoerd. Tijdens de landelijke Inspectiedag is intensief geïnspecteerd op het risico vallen op hoogte.2
Ook heeft de NLA recent aandacht besteed aan de problematiek in vakmedia en via de (sociale) media.3Er is bijvoorbeeld in samenwerking met brancheorganisaties? Holland Solar en Techniek Nederland een informatiefilm gemaakt die onder de aandacht is gebracht bij werkgevers in de sector.4 Ten slotte is de NLA in gesprek met de sector over het verbeteren van de veiligheid. De brancheverenigingen spelen daarbij een belangrijke rol in het onder de aandacht brengen van de arbocatalogi.
Welke aanvullende maatregelen neemt de Nederlandse Arbeidsinspectie nu bij 70 procent van de inspecties is geconstateerd dat de Arbowet wordt overtreden?
Zie antwoord vraag 4.
Het Tijdelijk Noodfonds Energie |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat is de stand van het aantal aanvragen bij het Tijdelijk Noodfonds Energie?
Het Tijdelijk Noodfonds Energie monitort dagelijks het aantal aanvragen, waarover ik periodiek word geïnformeerd. Op 29 maart jl. waren er circa 70.000 gedaan. Hiervan hebben circa 39.000 aanvragen betrekking op het vierde kwartaal van 2022 en circa 31.000 aanvragen op het eerste kwartaal van 2023. Circa 50.000 aanvragen zijn goedgekeurd, circa 10.000 aanvragen zijn afgekeurd en circa 10.000 aanvragen worden nader beoordeeld.
Welk gedeelte van het beschikbare budget is reeds uitgegeven?
Het Tijdelijk Noodfonds Energie heeft tot op heden € 49 miljoen aan bijdragen opgehaald. Daarvan is € 24,5 door private partijen ingebracht. De rijksoverheid heeft daarop een eerste tranche van € 24,5 miljoen (van maximaal € 50 miljoen) aan het Noodfonds via een subsidie beschikbaar gesteld. Daarbij geldt de voorwaarde dat de bijdrage van de rijksoverheid alleen bestemd is voor ondersteuning aan huishoudens. De uitvoeringskosten worden door private partijen gefinancierd.
Tot en met 29 maart is € 42 miljoen gereserveerd voor ondersteuning aan huishoudens (onder voorbehoud van beoordeling). De eerste betalingen aan energieleveranciers om de energienota te verlagen, hebben plaatsgevonden. Dit vindt vanaf heden iedere week plaats.
Bent u bereid om het loket open te houden zolang er aanvragen binnen blijven komen?
Het Noodfonds betreft een tijdelijk initiatief. De start van het Noodfonds heeft enige vertraging opgelopen, waarop het bestuur van het Noodfonds toestemming heeft gevraagd om de aanvraagperiode te mogen verlengen 1 mei. Ik ben daarmee graag akkoord gegaan, zodat mensen die wachtten op de desktopversie of die nog niet beschikten over een DigiD meer tijd zouden hebben om een aanvraag in te dienen. Inmiddels is een desktopversie beschikbaar. Het Noodfonds kan eigenstandig besluiten of en onder welke voorwaarde het Noodfonds actief blijft; dit geldt ook voor het indienen van een nieuwe subsidieaanvraag.
Vindt u dat mensen met blokverwarming die een te hoge energierekening hebben, ook recht hebben op steun?
Ja, ik vind dat zij ook recht hebben op steun.
Waarom kunnen mensen met blokverwarming geen aanspraak maken op het Tijdelijk Noodfonds Energie?
Huishoudens met een blokaansluiting voor warmte, gas of elektriciteit hebben vaak geen voordeel van het Noodfonds, omdat een eigen energiecontract een van de voorwaarden is. Het kabinet heeft gewerkt aan een mogelijkheid om hen steun te kunnen bieden, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te treffen om mensen met blokverwarming te helpen waar dat nodig is?
Het kabinet wil dat ook mensen met een blokafsluiting kunnen profiteren van steun, in de vorm van een passende tegemoetkoming. De Ministeries van Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Belastingdienst en het Kadaster hebben in gezamenlijkheid hard gewerkt aan een Tijdelijke subsidieregeling tegemoetkoming blokaansluitingen voor het jaar 2023 en het inrichten van een uitvoeringsproces en -organisatie. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voert hierbij regie op de regeling en de Belastingdienst op de uitvoering. Het kabinet heeft de conceptregeling 31 maart jl. naar uw Kamer gestuurd. De verwachting is dat de regeling 25 april open wordt gesteld voor aanvragen.
Welke maatregelen neemt u om problemen bij de indiening van aanvragen te verhelpen?
Het Noodfonds wordt sinds het actief is door veel mensen gevonden. Echter voor sommigen bleek de aanvraag erg ingewikkeld. Het Noodfonds werkt daarom sinds de start doorlopend aan manieren om de aanvraag toegankelijker te maken. Het Noodfonds is in gesprek gegaan met verschillende organisaties (waaronder de ouderenbond ANBO en KBO-PCOB) om te kijken hoe het aanvraagproces zo toegankelijk mogelijk kan worden gemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat het inmiddels voor mensen zonder smartphone en app ook mogelijk is een aanvraag te doen via een computerversie. De ouderenbond ANBO is met hulpverleners beschikbaar om leden te helpen met de aanvraag. Ook staan in veel gemeenten en bij organisaties als Humanitas hulpverleners klaar om mensen te helpen die moeite hebben de aanvraag zelfstandig te doen. Op verschillende plekken in het land, bijvoorbeeld in Helmond, worden er spreekuren georganiseerd waar maatschappelijke organisaties zoals bijvoorbeeld Schuldhulpmaatje mensen helpen bij het aanvragen van DigiD en bij het invullen van de aanvraag voor het Noodfonds.
Is het aantal klachten rondom de gebruiksvriendelijkheid afgenomen met de mogelijkheid om via de computer een aanvraag te doen?
Het Noodfonds heeft desgevraagd laten weten, dat het aantal klachten over de gebruiksvriendelijkheid significant is afgenomen. Daarnaast blijft het Noodfonds alert en voert het continu verbeteringen door. Daarbij helpen ervaringen en tips van individuele burgers en van organisaties zoals de Nationale ombudsman en de ANBO.
Het bericht 'Campaigners urge EU to rethink green investment label for aviation' |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat de Europese Commissie overweegt om investeringen in nieuwe vliegtuigen te labelen als «climate-friendly investments»?1
De Commissie heeft zich hier voor zover bekend (nog) niet officieel over uitgelaten. In het artikel waarnaar verwezen wordt en andere media leest het kabinet dat de Commissie dit inderdaad overweegt. De vorm waarin dit zou moeten gebeuren is door een gedelegeerde handeling op basis van de taxonomieverordening2 voor te stellen. Tot een dergelijk voorstel openbaar gemaakt wordt, is het onzeker of en hoe luchtvaart hierin wordt opgenomen.
In de aanbevelingen die het EU-platform voor duurzame financiering in maart 20223 aan de Commissie heeft gedaan staan criteria voor vier activiteiten: het bouwen, leasen, exploiteren, en op de grond afhandelen van vliegtuigen. In de aanbevelingen van het platform levert het bouwen en exploiteren van nieuwe vliegtuigen met nul CO2 uit de uitlaat (bijvoorbeeld op basis van elektriciteit of groene waterstof) een substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering, en is het bouwen en exploiteren van nieuwe efficiëntere vliegtuigen (met verbrandingsmotoren) een transitieactiviteit. De taxonomie bestaat uit activiteiten die een substantiële bijdrage leveren aan de mitigatie van klimaatverandering en daarnaast uit specifieke regels voor faciliterende en transitieactiviteiten. Transitieactiviteiten hebben geen technologisch en economisch haalbaar koolstofarm alternatief en moeten bijdragen aan een traject naar maximaal 1,5 graden aardopwarming. Ze moeten overeenkomen met de beste prestaties in de sector, de ontwikkeling van koolstofarme ontwikkelingen niet in de weg staan en niet leiden tot een lock-in van koolstofintensieve activa. In de geldende taxonomie zijn al verschillende transitieactiviteiten opgenomen.
Deelt u de mening dat het absoluut ongeloofwaardig is om investeringen in vervuilende en fossiele vliegtuigen te betitelen als «klimaatvriendelijk»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat activiteiten onder de taxonomie daadwerkelijk moeten bijdragen aan verduurzaming. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn er verschillende categorieën aan activiteiten in de taxonomie en is er in de aanbevelingen van het platform onderscheid gemaakt tussen vliegtuigen met nul CO2-emissies en nieuwe efficiëntere vliegtuigen (de laatste als transitieactiviteit).
Vóór 2050 is het naar verwachting niet mogelijk om intercontinentaal te vliegen op waterstof en vrijwel zeker niet op batterijen. Daarom zet het kabinet daadkrachtig in op biologische en synthetische duurzame luchtvaartbrandstoffen (SAF) als oplossing om de grote luchtvaart op de korte en middellange termijn te verduurzamen. Daarbij is het nationale doel om in 2030 14% duurzame luchtvaartbrandstoffen bij te mengen en in 2050 volledig hierop over te gaan. Duurzame koplopers zullen mogelijk al eerder op 100% SAF vliegen. Vliegtuigen die op duurzame luchtvaartbrandstof vliegen stoten nog steeds wel CO2 uit, maar minstens 70%4 hiervan wordt in de levenscyclus gecompenseerd.
Volgens het rapport5 van het milieucomité van ICAO ter voorbereiding op het in oktober 2022 vastgestelde mondiale langetermijnklimaatdoel van netto-nul CO2 in 2050 zal er in een ambitieus scenario tot 2050 ruim drie biljoen dollar aan investeringen in duurzame brandstoffen nodig zijn van brandstofproducenten die zij door zullen belasten aan luchtvaartmaatschappijen. De productie van SAF is al opgenomen in de geldende taxonomie als een substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering. Het gebruik van SAF in vliegtuigen valt daarentegen nog niet onder de taxonomie, en zou dat in de vorm van een transitieactiviteit wel doen onder de criteria die het platform aanbeveelt. Het is op voorhand niet eenvoudig te definiëren hoe efficiënt een vliegtuig moet zijn en hoeveel SAF deze moet bijdragen om als transitieactiviteit bij te dragen aan de verduurzaming. Het kabinet wacht daarom een voorstel van de Commissie af.
Kunt u bevestigen dat luchtvaartmaatschappijen uit zichzelf al hun vloot vernieuwen, omdat a) ze dit veel brandstofkosten bespaart, b) sommige vliegtuigen nou eenmaal einde levensduur zijn en c) er steeds strengere grenzen worden ingevoerd voor geluidshinder, luchtvervuiling en broeikasgasemissies?
Luchtvaartmaatschappijen vernieuwen inderdaad om uiteenlopende redenen uit zichzelf hun vloot.
Weet u waarom de Europese Commissie deze fossiele investeringen nu dan als «groen» of «klimaatvriendelijk» wil labelen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde levensduur is van een vliegtuig, zodat we weten tot wanneer de straks als «groen» verkochte vliegtuigen zullen bijdragen aan de opwarming van de aarde?
Indicatief kan men uitgaan van een economische levensduur in de orde van vijftien tot vijfentwintig jaar. Over de gemiddelde levensduur van verkeersvliegtuigen zijn echter geen nieuwe, openbare cijfers bekend. De COVID-crisis heeft een grote impact gehad op zowel de instroom als de uitstroom uit de mondiale vloot, waardoor oudere cijfers niet langer representatief zijn. Een andere factor die het moeilijk maakt de gemiddelde levensduur in te schatten is onzekerheid rond toekomstig klimaatbeleid voor de luchtvaart.
Onderschrijft u de stelling dat een nieuw, iets minder vervuilend, vliegtuig nog steeds geen «groene» investering genoemd kan worden als het per saldo verder bijdraagt aan de cumulatieve CO2-uitstoot? Zo nee, hoe definieert u dan een «groene» investering?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, maakt het EU-platform voor duurzame financiering onderscheid tussen vliegtuigen met nul CO2-uitstoot en de nieuwe, efficiëntere vliegtuigen als transitieactiviteit. Nieuwe efficiëntere vliegtuigen stoten in de orde van 20% minder CO2 uit dan de voorgaande generatie. Hoe meer duurzame brandstof bijgemengd wordt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, hoe minder een vliegtuig nog bijdraagt aan de cumulatieve CO2-uitstoot.
Een aanpalend risico is overigens dat de bouw en aanschaf van nieuwe efficiëntere vliegtuigen leidt tot groei van de mondiale vloot. Om een dergelijk risico te ondervangen heeft het platform de Commissie aanbevolen om in de criteria voor het leasen en exploiteren van vliegtuigen voorwaarden op te nemen met betrekking tot het uit de vloot halen en zelfs ontmantelen van een oud vliegtuig van vergelijkbare omvang voor elk aangeschaft nieuw efficiënter vliegtuig. Het kabinet wacht een voorstel van de Commissie af.
Bent u bereid zich actief te verzetten tegen het classificeren van investeringen in fossiele vliegtuigen als «groen» of «klimaatvriendelijk»? Zo ja, gaat u voor die positie steun zoeken in de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de Kamerbrief van juni 20216 zal het kabinet de Commissie blijven verzoeken om met aanvullende, realistische criteria te komen voor de luchtvaart, zodat private financiering optimaal benut kan worden voor de noodzakelijke energietransitie in deze sector. Belangrijke principes daarbij zijn technologische neutraliteit en wetenschappelijke onderbouwing in lijn met een 1,5-gradenpad. Wanneer een concreet voorstel voorligt zal het kabinet deze beoordelen en de Kamer daarover informeren.
Bent u bereid om de lobbyisten van de luchtvaartsector te laten weten dat wanneer ze dit soort ongeloofwaardige plannen blijven aandragen ze niet langer als serieuze gesprekspartner gezien zullen worden? Zo nee, waarom niet
De betreffende plannen zijn aanbevelingen van het EU-platform7 voor duurzame financiering. Dit platform heeft op basis van de taxonomieverordening een mandaat om (niet-bindende) aanbevelingen te formuleren voor de Commissie. De 35 leden en 14 waarnemers zijn een brede afspiegeling van de wetenschap en duurzame financieringswereld. Het kabinet hecht aan het onafhankelijke karakter van dit platform en haar aanbevelingen.
Het position paper ‘Jongeren willen daadkracht: op aan een effectieve en uitvoerbare RES’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het position paper «Jongeren willen daadkracht: op aan een effectieve en uitvoerbare RES» van JongRES Nederland?
Ja, JongRES heeft de position paper onlangs aan mij aangeboden.
Kunt u een appreciatie geven van de drie scenario’s die geschetst worden in het paper?
Graag verwijs ik voor de appreciatie van de drie scenario’s die in de position paper genoemd worden (Voldoende realisatie belonen, Regio's die de wil hebben maar waar de uitdaging te groot blijkt, Vrijblijvendheid is er niet meer bij) naar de RES-brief van 23 december 20221. Hierin heb ik uw Kamer mede namens de Minister voor VRO geïnformeerd over de voortgang van de RES. In deze kamerbrief heb ik aangegeven dat de gestelde doelen voor 2030 nog steeds haalbaar zijn. Dat is gebaseerd op de Monitor RES 2022 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en een «foto» van het proces van het Nationaal Programma (NP) RES.
De in de RES-regio’s samenwerkende provincie(s), gemeenten en waterschap(pen) hebben in de regionale energiestrategieën met instemming van de Raden en Staten onderling afspraken gemaakt over de hernieuwbare energie die in de regio opgewekt zal worden. Ik onderstreep het belang van de regionale energiestrategieën en het behalen van het doel van ten minste 35 TWh hernieuwbaar op land in 2030. De RES-regio’s staan nu aan de lat voor de uitvoering van hun bod.
Ook ik ben van mening dat vrijblijvendheid geen optie is. Zo heb ik, met de medeopdrachtgevers van NP RES (BZK, VNG, IPO, UvW en NBNL), onder andere onderzoek laten doen naar de randvoorwaarden waaronder het mogelijk is meer dan 35 TWh te verzilveren. De onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd in het rapport «Bouwen aan de brug, terwijl we er overheen lopen» van Greetje Bos. Samen met mijn medeopdrachtgevers werk ik aan de acties die opgenomen zijn in het rapport, om meer dan 35 TWh te kunnen verzilveren.
JongRES stelt een bestuurlijke commissie voor die als taak heeft de doorrekeningen en provinciale plannen van de RES toetst aan uitvoerbaarheid en de afgesproken ambitie. Het toetsen van de uitvoerbaarheid en de haalbaarheid van de afgesproken ambitie wordt reeds geborgd met de foto van NP RES en de Monitor RES van het Planbureau Leefomgeving die ook dit jaar weer wordt uitgevoerd. Ik zie daarom geen meerwaarde voor het instellen van een dergelijke commissie in relatie met het tot uitvoering brengen van een RES-bod.
In de position paper wordt aangegeven dat de commissie drie scenario’s zou moeten opmaken waarbij subsidie, ondersteuning of toepassing van de rijkscoördinatieregeling geadviseerd wordt. Met de andere RES-opdrachtgevers is de afspraak gemaakt dat het voortouw bij de regio’s ligt. Voor deze opgave zie ik een rijkscoördinatieregeling dan ook niet als eerste stap.
Op dit moment ontvangen de RES regio’s middelen via een decentrale uitkering. Daarom ben ik niet van plan om aanspraak te maken op middelen uit het Klimaatfonds zoals nu aangegeven wordt in de paper. Het Klimaatfonds zoals nu aan uw Kamer voorligt met het wetsvoorstel «Tijdelijke wet Klimaatfonds» is een belangrijk instrument om financiering mogelijk te maken voor maatregelen die bijdragen aan het doel van ten minste 55% CO2-reductie in 2030. De doelstelling van het fonds is middelen beschikbaar te stellen voor maatregelen waarmee burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties ondersteund kunnen worden in het bijdragen aan broeikasgasreductie.
Kunt u bij die appreciatie ook ingaan op de vier concrete vragen die gesteld zijn in het paper en hier per vraag antwoord op geven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of u borging gaat geven aan de stem van jongeren via een organisatie als JongRES in het traject van de Regionale Energie Strategieën (RES)? Hoe u dit gaat doen bij bijvoorbeeld de akkoorden die over de RES’en op lokaal niveau gesloten zullen worden?
Een van de randvoorwaarden voor de RES-opgave is burgerparticipatie en maatschappelijke acceptatie. De deelname van jongeren hierin is voor mij een belangrijk aspect omdat de stem van toekomstige generaties mede van belang is bij de RES’en. Om de stem van jongeren goed te borgen krijgt JongRES sinds eind vorig jaar een subsidie om hun activiteiten verder te professionaliseren. Ook hebben we afgesproken elkaar jaarlijks te spreken over de voortgang in de RES-regio’s.
Het bericht 'Verhoging van energietarieven was mogelijk jarenlang onwettig' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Kassa over «Verhoging van energietarieven was mogelijk jarenlang onwettig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de rechtbank in Amsterdam dat het wijzigingsbeding te vaag is opgeschreven in de algemene voorwaarden van het energiecontract van Vattenfall en dat daarmee de tussentijdse tariefswijziging onrechtmatig is geweest?
Het is niet aan mij als Minister om rechterlijke uitspraken te beoordelen. Ook is er door Vattenfall hoger beroep ingesteld. In hoger beroep kan de rechter de casus anders beoordelen. Uiteraard houd ik de ontwikkelingen rondom de casus in de gaten.
Klopt het dat dit wijzigingsbeding is opgenomen in een modelcontract dat door bijna alle energiebedrijven gebruikt wordt? Indien ja, wat zijn hier dan de implicaties van?
Het contract waarop de uitspraak ziet, is geen modelcontract zoals vastgesteld door de ACM in het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.2
Het contract waarop de uitspraak ziet is een contract dat is opgesteld door Nuon (de rechtsvoorganger van Vattenfall): Nuon Blijven Loont Energie, met variabele tarieven. Op dit contract zijn de algemene voorwaarden van Vattenfall versie 2017 van toepassing. Deze algemene voorwaarden, waarin het prijswijzigings-beding staat waarover de rechter heeft geoordeeld, zijn gebaseerd op de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 die door de sector zijn opgesteld. Deze algemene voorwaarden worden door de meeste energieleveranciers in Nederland gehanteerd. Leveranciers kunnen het prijswijzigings-beding, zoals geformuleerd in de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 aanvullen. Bovendien wordt in het prijswijzigings-beding van deze algemene voorwaarden bepaald dat de leverancier met de klant afspraken kan maken over de mogelijkheid tot prijswijzigingen. Deze afspraken zouden dan in het contract of bijbehorende contractvoorwaarden kunnen worden vastgelegd.
De Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 zijn ook van toepassing op het modelcontract. Alle vergunninghoudende leveranciers moeten deze toepassen. Voor het modelcontract zijn de afspraken over prijswijzigingen opgenomen in de modelcontractvoorwaarden. Deze houden in dat prijswijzigingen op 1 januari en 1 juli kunnen plaatsvinden, waarbij de leverancier duidelijke en begrijpelijke criteria moet geven op basis waarvan de klant de wijziging kan voorzien. Daarnaast is aanvullend opgenomen dat wijzigingen op een ander moment dan op 1 januari en 1 juli alleen mogelijk zijn bij zeer uitzonderlijke onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden, waardoor het onhoudbaar zou zijn om de tarieven ongewijzigd te laten.
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn als de Autoriteit Consument & Markt (ACM) breder in kaart brengt bij welke energiebedrijven dit speelt en hoe lang dit ook al speelt?
Nee. Doordat de mogelijkheid tot prijswijzigingen afhangt van de specifieke afspraken in het contract en bijbehorende voorwaarden, is het te omvangrijk om dit voor alle leveranciers in kaart te brengen.
De algemene voorwaarden van Vattenfall versie 2017, waarin het prijswijzigings-beding staat waarover de rechter heeft geoordeeld, zijn gebaseerd op de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 die door de sector zijn opgesteld. Deze algemene voorwaarden worden door de meeste energieleveranciers in Nederland gehanteerd. Leveranciers kunnen het prijswijzigings-beding, zoals geformuleerd in de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 aanvullen. Bovendien wordt in het prijswijzigings-beding van deze algemene voorwaarden bepaald dat de leverancier met de klant afspraken kan maken over de mogelijkheid tot prijswijzigingen. Deze afspraken moeten in het contract of bijbehorende contractvoorwaarden worden vastgelegd.
Sinds wanneer gebruiken energieleveranciers dit modelcontract met dit wijzigingsbeding? Sinds 2015, 2017 of langer dan wel korter?
De Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 worden sinds 2017 toegepast door energieleveranciers. In het modelcontract wordt verwezen naar de geldende voorwaarden van Energie Nederland, dus ook voor het modelcontract geldt dat deze algemene voorwaarden sinds 2017 worden toegepast.
Geldt dit wijzigingsbeding alleen voor tussentijdse tariefswijzigingen of ook voor reguliere tariefswijzigingen, zoals gesteld wordt in de uitzending van Kassa?
Een «reguliere tariefswijziging» is een vorm van een tussentijdse tariefswijziging. Het antwoord op uw vraag is dus dat het prijswijzigings-beding uit de uitspraak voor zowel tussentijdse als reguliere tariefswijzigingen geldt.
Als ik u goed begrijp, bedoelt u met «reguliere tariefswijzigingen» de tariefswijzigingen die twee keer per jaar plaatsvinden. Voor de oorlog in Oekraïne en de excessieve prijsstijgingen van energie was het gebruikelijk dat de tarieven maximaal tweemaal per jaar werden gewijzigd: per 1 januari en per 1 juli. Vanwege de stabiele energiemarkt konden energieleveranciers voor de langere termijn, bijvoorbeeld een half jaar vooruit, energie inkopen en op basis daarvan de tarieven vaststellen. Afhankelijk van de hoogte van de energieprijzen op het moment van inkopen, werden de tarieven verhoogd of verlaagd voor de consument. Er bestaat geen wettelijke verplichting voor energieleveranciers om alleen op 1 januari en 1 juli de tarieven te wijzigen wanneer sprake is van een variabel contract voor onbepaalde tijd, tenzij de energieleverancier dit met de klant afspreekt. Wel geldt voor het modelcontract dat prijswijzigingen enkel op 1 januari en juli plaatsvinden, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke en onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden waardoor het onhoudbaar zou zijn om de tarieven ongewijzigd te laten. Energieleveranciers zijn verplicht zich hieraan te houden op basis van het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.
In het afgelopen jaar, waarin energieleveranciers te maken hadden met excessieve prijsstijgingen en grote onzekerheden, was het voor energieleveranciers te risicovol om voor de langere termijn energie in te kopen. Hierdoor waren energieleveranciers genoodzaakt om vaker dan tweemaal per jaar hun tarieven aan te passen. Nu de energieprijzen stabiliseren, zien we ook dat tussentijdse tariefswijzigingen voordeel kunnen opleveren doordat de tarieven «tussentijds» lager worden vastgesteld door leveranciers.
Kunt u een inschatting maken van de potentiële gevolgen voor de energiebedrijven en consumenten als (i) de tussentijdse tariefswijzigingen onrechtmatig blijken te zijn voor alle energiebedrijven met dit wijzigingsbeding en (ii) als ook de reguliere tariefswijzigingen onrechtmatig blijken te zijn?
Ik realiseer mij dat deze uitspraak bredere gevolgen kan hebben voor andere klanten in een vergelijkbare situatie, als zij zich tot de rechter wenden. Ik ga hier echter niet op vooruitlopen. In deze casus is hoger beroep ingesteld, dit zal moeten worden afgewacht om de consequenties te weten.
Het vernietigde prijswijzigings-beding is gelijk aan het prijswijzigings-beding in de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 van Energie-Nederland. Deze algemene voorwaarden worden door alle leveranciers gebruikt bij het modelcontract en door de meeste leveranciers ook voor andere contractvormen. Hierdoor kan de uitspraak bredere gevolgen hebben, afhankelijk van het oordeel in hoger beroep en uitspraken in andere vergelijkbare rechtszaken. Hierbij hangen de gevolgen ook af van de verdere afspraken die naast de algemene voorwaarden in het desbetreffende contract zijn gemaakt.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om zo snel als mogelijk een noodleverancier op te richten, waar consumenten terecht kunnen indien energieleveranciers in financiële problemen komen, zodat Nederlanders de garantie hebben op een contract tegen een redelijk tarief?
Het is belangrijk dat consumenten te allen tijde terecht kunnen bij een energieleverancier om een contract tegen redelijke tarieven af te sluiten. Om dit te waarborgen zijn in de huidige wet- en regelgeving de volgende punten opgenomen:
Met bovenstaande bepalingen is zowel leveringszekerheid als het verkrijgen van een redelijk tarief geborgd op de Nederlandse markt. In mijn optiek vervalt hiermee de noodzaak van het aanwijzen of oprichten van een noodleverancier voor het geval er sprake is van faillissement.
Ik kom nog terug op de vraag of de overheid eventueel een noodleverancier voor energie kan oprichten en op welke manier hier invulling aan te geven is in het kader van de motie van de leden van der Lee en Kröger (GroenLinks).3 Dit ziet echter niet op een noodleverancier wanneer energieleveranciers in financiële problemen komen, maar op huishoudens die hun rekening niet kunnen betalen, zodat mensen met schulden op een centrale plek geholpen kunnen worden.
Hadden energieleveranciers bij het opstellen van dit modelcontract indertijd kunnen weten dat er hiaten in zaten? Klopt het dat de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis hier destijds voor gewaarschuwd hebben?
De Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 zijn opgesteld door Energie-Nederland, de vereniging van energieleveranciers in Nederland. Indertijd zijn de algemene voorwaarden onder auspiciën van de Coördinatiegroep Zelfreguleringsoverleg van de Sociaal-Economische Raad (SER) met de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis besproken. Energie-Nederland, de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis zijn het met elkaar eens geworden over alle voorwaarden, met uitzondering van het artikel over schade (artikel 17.4) en het artikel over de redenen waarom energieleveranciers de tarieven mogen veranderen (artikel 19.3). Het klopt dus dat Energie-Nederland, de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis het destijds niet eens zijn geworden over het tariefswijzigings-beding.
Zijn er eerder signalen geweest vanuit de toezichthouder dat er mogelijk problemen waren met deze algemeen verbindende voorwaarden?
Nee. Overigens is er ook pas sinds de energiecrisis sprake van hoge tariefwijzigingen die vaker dan twee keer per jaar plaatsvinden.
Kunt u uitsluiten dat energiebedrijven welbewust deze vaagheid hebben behouden en mensen onterecht verhogingen hebben doorberekend?
Ik kan niet beoordelen of mensen onterechte verhogingen doorberekend hebben gekregen. Uit de specifieke uitspraak, die ziet op een individueel geval, blijkt dat de rechter heeft geoordeeld dat het prijswijzigings-beding oneerlijk is en deze is vernietigd. Over de vraag of Vattenfall welbewust vaagheid heeft behouden over het prijswijzigings-beding ga ik niet speculeren.
Hoe kan betere transparantie en duidelijkheid over contracten geborgd worden voor de toekomst?
Er bestaat reeds regelgeving en jurisprudentie waaraan energieleveranciers zich moeten houden ten aanzien van transparantie en duidelijkheid over contracten. Zo is geregeld dat de voorwaarden, verbonden aan een energiecontract met consument, transparant, eerlijk en vooraf bekend moeten zijn. Daarnaast moeten voorwaarden in ieder geval voor het sluiten van de overeenkomst worden verstrekt en worden gesteld in duidelijke en begrijpelijke taal.4
Toch merk ik dat er nog ruimte is voor meer transparantie en duidelijkheid. De wens voor meer transparantie en duidelijkheid bij energiecontracten is ook merkbaar op EU-niveau. In (de lagere regelgeving van) de Energiewet worden meer eisen ten aanzien van transparantie en duidelijkheid opgenomen en geïmplementeerd vanuit de Elektriciteitsrichtlijn (Richtlijn 2019/944). Leveranciers moeten onder meer voorafgaand aan het sluiten van een energiecontract een samenvatting van de belangrijkste voorwaarden uit de overeenkomst in begrijpelijke taal verstrekken aan de consument.
Het bericht 'Vattenfall krijgt tik op de vingers van rechter voor tariefsverhoging klant' |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Welke consequenties heeft de uitspraak van de rechter dat een tariefsverhoging van Vattenfall niet mocht? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De kern van de uitspraak is dat de Kantonrechter het prijswijzigings-beding, dat is opgenomen in de algemene voorwaarden van Vattenfall, als oneerlijk heeft beoordeeld en dit prijswijzigingsbeding heeft vernietigd. Hiertegen is hoger beroep ingesteld door Vattenfall en dit zal moeten worden afgewacht om de consequenties te weten. Daarbij betreft deze uitspraak een individuele zaak van een klant, dus in die zin heeft het niet direct effect op andere klanten. Wel is dit prijswijzigings-beding in de algemene voorwaarden van Vattenfall vernietigd. Dat kan bredere gevolgen hebben als andere klanten in een vergelijkbare situatie zich tot de rechter wenden.
Het vernietigde prijswijzigings-beding is gelijk aan het prijswijzigings-beding in de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 van Energie-Nederland. Deze algemene voorwaarden worden door alle leveranciers gebruikt bij het modelcontract en door de meeste leveranciers ook voor andere contractvormen. Hierdoor kan de uitspraak bredere gevolgen hebben, afhankelijk van het oordeel in hoger beroep en uitspraken in andere vergelijkbare rechtszaken. Hierbij hangen de gevolgen ook af van de verdere afspraken die naast de algemene voorwaarden in het desbetreffende contract zijn gemaakt.
Kunt u zelf, dan wel via de Autoriteit Consument & Markt (ACM), aangeven welke tariefverhogingen er in de afgelopen vijf jaar zijn geweest terwijl contracten die niet toestonden? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over deze cijfers. De ACM ontvangt een melding van vergunninghoudende leveranciers als zij een prijswijziging doorvoeren. Maar of de prijswijziging rechtsgeldig was, is afhankelijk van het specifieke contract en bijbehorende voorwaarden. Het is daarom niet mogelijk om in algemeenheid uitspraak te doen of de prijswijzigingen rechtsgeldig zijn.
Klopt het dat het contract waarop de uitspraak ziet een zogenaamd modelcontract is?
Het contract waarop de uitspraak ziet, is geen modelcontract zoals vastgesteld door de ACM in het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.2
Het betreft een contract dat is opgesteld door Nuon (de rechtsvoorganger van Vattenfall): Nuon Blijven Loont Energie met variabele tarieven. Op dit contract zijn de algemene voorwaarden van Vattenfall versie 2017 van toepassing. De Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 zijn ook van toepassing op het modelcontract. Alle vergunninghoudende leveranciers moeten deze toepassen. Voor het modelcontract zijn de afspraken over prijswijzigingen opgenomen in de modelcontractvoorwaarden. Deze houden in dat prijswijzigingen op 1 januari en 1 juli kunnen plaatsvinden, waarbij de leverancier duidelijke en begrijpelijk criteria moet geven op basis waarvan de klant de wijziging kan voorzien. Daarnaast is aanvullend opgenomen dat wijzigingen op een ander moment dan op 1 januari en 1 juli alleen mogelijk zijn bij zeer uitzonderlijke onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden waardoor het onhoudbaar zou zijn om de tarieven ongewijzigd te laten.
Kunt u aangeven hoe de rechter oordeelt over de positie van de consument, in lijn met de richtlijn van de Europese Unie (EU) over Europees consumentenrecht? Wat vindt u van het oordeel van de rechter?
De rechter verwijst in zijn beoordeling naar de Richtlijn 93/13 EEG waarin eisen zijn vastgelegd over het prijswijzigingsbeding. Op grond van deze Richtlijn en jurisprudentie is een prijswijzigingsbeding slechts aanvaardbaar wanneer de gronden voor de prijswijziging in de overeenkomst of algemene voorwaarden worden genoemd en deze een geldige reden voor wijziging vormen, aldus de rechter. De rechter noemt de volgende vereisten waaraan het prijswijzigings-beding moet voldoen:
De rechter heeft het prijswijzigings-beding van Vattenfall als oneerlijk beoordeeld. Het is niet aan mij als Minister om iets te vinden van dit rechterlijke oordeel.
Hoeveel consumenten hebben sinds de instelling van dit modelcontract zo een contract afgesloten? Kunt u een overzicht van de groei per jaar en per energieleverancier geven? Zo nee, waarom niet?
De ACM ontvangt een melding van vergunninghoudende leveranciers als zij een prijswijziging doorvoeren in het modelcontract met hierbij het aantal klanten vermeld dat op dat moment een modelcontract heeft. Op basis hiervan kan de ACM een grove inschatting maken van het aantal huishoudens dat op dit moment een modelcontract heeft, namelijk tussen de 80.000 en 110.000 huishoudens.
De ACM houdt echter geen overzicht bij van het aantal klanten met een modelcontract en het verloop hiervan.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de tariefwijziging van Vattenfall onrechtmatig is bevonden? Welke juridische fout is er gemaakt bij het «Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers»?
De rechter geeft in overweging 27.3 van de uitspraak aan dat de mogelijkheden om prijswijzigingen door te voeren in artikel 19.3 van de algemene voorwaarden van Vattenfall te ruim zijn omschreven. Het door de rechter beoordeelde prijswijzigings-beding betreft niet het prijswijzigingsbeding dat in het modelcontract staat dat door de ACM is vastgesteld in het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.
Het contract waarop de uitspraak ziet is een contract dat is opgesteld door Nuon (de rechtsvoorganger van Vattenfall): Nuon Blijven Loont Energie met variabele tarieven. Op dit contract zijn de algemene voorwaarden van Vattenfall versie 2017 van toepassing. Deze algemene voorwaarden zijn gebaseerd op de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 die door de sector zijn opgesteld en die ook voor het modelcontract worden gebruikt. In het prijswijzigingsbeding van deze algemene voorwaarden is bepaald dat de leverancier met de klant afspraken kan maken over de mogelijkheid tot prijswijzigingen. Deze afspraken zijn voor het modelcontract opgenomen in de modelcontractvoorwaarden en zijn anders dan de afspraken die Vattenfall in de productvoorwaarden had opgenomen.
Vindt u het ook pijnlijk dat deze tariefwijziging door een rechter van tafel is geveegd, terwijl dit soort consumentenbescherming tot het primaat van de ACM behoort? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ACM treedt niet op bij individuele geschillen. Ik kan me voorstellen dat deze zaak in ieder geval aanleiding geeft voor leveranciers om hun voorwaarden scherp tegen het licht te houden en waar nodig te verduidelijken en verbeteren.
In algemene zin is het zo dat energieleveranciers zich te houden hebben aan verschillende regels ten aanzien van het prijswijzigings-beding. Het prijswijzigings-beding moet transparant, grammaticaal duidelijk en begrijpelijk zijn. Ook moet de economische reden achter de prijswijziging duidelijk zijn. Wanneer het wijzigingsbeding niet voldoet aan deze voorwaarden, kan de consument een klacht indienen bij de leverancier. Ook kan hij het conflict voorleggen aan de Geschillencommissie. Daarbij kan de consument hiervan melding maken bij de ACM, die op basis van meldingen kan besluiten tot handhaving.
Bij welke energieleveranciers is de informatie over tariefwijzigingen op de website overeenkomstig met die uit de algemene voorwaarden? Kunt u aangeven wanneer dit goed geregeld is?
Het is mij niet bekend bij welke leveranciers de informatie over tariefwijzigingen op de website wel of niet overeenkomstig is met die uit de algemene voorwaarden. Dit is ook afhankelijk van de afspraken die zijn gemaakt met de klant in het contract en contractvoorwaarden. Wel zou bij elke leverancier de gegeven informatie met elkaar overeen moeten komen ten behoeve van duidelijkheid en transparantie voor de consument.
In de uitspraak heeft de rechter geoordeeld dat Vattenfall zich schuldig heeft gemaakt aan een oneerlijke handelspraktijk, omdat op de website van Vattenfall gesteld werd dat tarieven bij een variabel contract twee keer per jaar worden gewijzigd, maar dit in de praktijk vaker plaatsvond. De informatie op de website kwam niet overeen met de informatie die in de algemene voorwaarden stond. Daarnaast had Vattenfall de tariefswijziging te kort van tevoren doorgegeven, namelijk 10 dagen van tevoren en dat moet 30 dagen zijn. Zoals u weet, heeft de ACM vorig najaar opgetreden tegen leveranciers die korter dan 30 dagen van tevoren een tariefswijziging doorgaven en in december heeft zij in een nieuwsbericht aangegeven dat de leveranciers zich sinds 1 oktober 2022 houden aan de communicatietermijn van minimaal 30 dagen bij tariefwijzigingen.3
Bent u op basis van de uitspraak van de rechter bereid een breder onderzoek te doen naar enerzijds de consumentenbescherming in de modelcontracten, het hanteren van tariefwijzigingen en de rechtmatigheid van die wijzigingen, alsmede de reikwijdte van de uitspraak voor andere consumenten? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. In deze casus was geen sprake van een modelcontract. Ik zie op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat het modelcontract onvoldoende bescherming zou bieden.
Zoals gezegd, betreft deze uitspraak een individuele casus van een klant, dus in die zin heeft het niet direct effect op andere klanten. Wel is het prijswijzigingsbeding in de algemene voorwaarden van Vattenfall vernietigd. Dat kan bredere gevolgen hebben voor andere klanten in een vergelijkbare situatie, als zij zich tot de rechter wenden. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld. In hoger beroep kan de rechter anders oordelen over de casus.
Vindt u dat de energieleveranciers in lijn met het (Europees) consumentenrecht handelen met de onnavolgbare jaarrekeningen voor consumenten?2
In het aangehaalde krantenbericht wordt gesteld dat door de invoering van het prijsplafond de rekeningen voor de klant moeilijk te begrijpen zijn. Het is belangrijk dat iedere consument de informatie die hij nodig heeft om de rekening te kunnen beoordelen op een overzichtelijke manier ontvangt. In mijn gesprekken met de ACM, Energie Nederland en contacten met leveranciers heb ik dit ook benoemd. Met de invoering van het prijsplafond is het onvermijdelijk dat er dit jaar extra informatie getoond wordt op de energiefacturen. Deze informatie komt boven op de bestaande lijst aan posten op de factuur. Dit geeft een extra uitdaging, ook voor de leveranciers, om de facturen in 2023 begrijpelijk en overzichtelijk te houden voor de consument. Ik zie dat leveranciers zich inspannen om de factuur overzichtelijk te houden, maar ik blijf erop letten. Een leverancier is en blijft namelijk wettelijk verplicht de eindfactuur in duidelijke en begrijpelijke taal te verstrekken en de eindfactuur moet tevens een vast aantal elementen bevatten die opgenomen zijn in het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie. De ACM ziet hierop toe. Wanneer zij overtredingen constateert, zal zij optreden.
Wat gaat u ondernemen om te zorgen dat jaarrekeningen snel verbeteren? Bent u bijvoorbeeld bereid om de voorfinanciering via het prijsplafond op te schorten als energieleveranciers hun communicatie en dus het bieden van heldere jaarrekeningen met hun klanten niet op orde hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de invoering van het prijsplafond is het onvermijdelijk dat er dit jaar extra informatie getoond wordt op de energiefacturen. Daarbij moest alles op alles gezet worden om het prijsplafond met de bestaande systemen van tientallen leveranciers tijdig te kunnen implementeren. Er is daarom afgesproken dat het de energieleveranciers qua vorm vrij staat hoe zij de tijdelijke prijsplafondtarieven verwerken in het kostenoverzicht. Het minimum vereiste is dat de factuur wel compleet en begrijpelijk moet zijn. Het is aan de ACM om daarop toe te zien en zo nodig op te handhaven. Op het moment dat de ACM signaleert dat er strijdig met de wet gehandeld wordt, zal zij de daartoe maatregelen nemen die binnen haar bevoegdheid liggen.
De uitspraak van de Raad van State inzake windmolens |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de nationale normen voor windturbines op land die buiten werking zijn gesteld, omdat de Raad van State heeft vastgesteld dat de wetenschappelijke onderbouwing daarvoor ontbreekt?
Ja, ik ben bekend dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 juni 2021 heeft geoordeeld dat de algemene regels voor windturbines in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer (Arm) voor windturbineparken (windturbinebepalingen) buiten toepassing moeten worden gelaten. Voor deze algemene regels had op grond van EU-recht een planmilieueffect-rapport (plan-MER) moeten worden gemaakt. De Afdeling heeft zich alleen uitgesproken over de procedure, maar niet over de inhoud van de regels.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is een aantal provincies en gemeenten deze nationale normen verpakken als lokale normen om toch alsnog door te gaan onder de oude rijksnormen en rekensystematiek, zonder wetenschappelijke onderbouwing? Zo ja, heeft u de bereidheid om een moratorium af te roepen op de bouw van nieuwe windmolens op land? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik deel deze mening niet. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over het zorgvuldige proces die de decentrale overheden doorlopen bij het onderbouwen welke milieunormen zij bij hun besluitvorming hanteren (Kamerstuk 32 812, nr. 76). Zij maken in dat verband een eigenstandige specifieke afweging om te bepalen wat voor de desbetreffende locatie een aanvaardbaar milieubeschermingsniveau is.
Eigen normen van decentrale overheden dienen goed onderbouwd te worden, onder andere op basis van de wetenschappelijke kennis over windenergie en gezondheid. Deze kennisbasis wordt door het RIVM, via het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, regelmatig aangevuld met relevant (internationaal) onderzoek. Ik ben niet bereid om een moratorium af te roepen op de bouw van nieuwe windmolens op land.