De oproep van gedeputeerden Overijssel en Utrecht aan het Rijk om sanering asbestdaken vlot te trekken. |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u de oproep van de gedeputeerden van de provincies Overijssel en Utrecht in De Boerderij van 26 maart jl. gelezen over de aanpak van de asbestsanering?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel.
Erkent u de urgentie om het dalende saneringstempo te keren?
In de brief van 1 december 2021 (Kamerstuk 25 834, nr. 187) aan uw Kamer over de voortgang van de asbestdakensanering is zorg uitgesproken over het dalende saneringstempo en is aangegeven dat de ambitie is om de saneringsoperatie sneller te voltooien dan wat met het huidige tempo naar verwachting gerealiseerd wordt. In dat kader heb ik tijdens het Commissiedebat Externe Veiligheid van 26 januari 2022 toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over de alternatieve invulling van de middelen voor het zakelijke fonds. Mijn streven is om deze brief voor het komende Commissiedebat Externe Veiligheid van 22 juni, aan de Kamer te sturen. Momenteel voer ik de laatste gesprekken met onder andere de ambassadeurs.
Wat vindt u een acceptabele termijn waarbinnen (vrijwel) alle asbestdaken moeten zijn gesaneerd (zowel in de steden als op het platteland)?
In het in 2019 door de Eerste Kamer verworpen wetsvoorstel, waarmee een verbod op asbestdaken was beoogd, was uitgegaan van de sanering van asbestdaken uiterlijk in 2024. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer is door mijn voorganger voorgesteld meer tijd te geven voor de operatie en uit te gaan van een verbod in 2028.
Door het verwerpen van het wetsvoorstel is nu geen sprake van een harde deadline, maar is als ambitie geformuleerd dat de resterende asbestdaken dit decennium (dus voor 2030) op vrijwillige basis zijn gesaneerd. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, wordt deze ambitie niet gehaald met de huidige aanpak.
Indien asbestdaken in zodanige slechte staat zijn dat een gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat kan direct worden opgetreden. Het is lastig te bepalen wanneer moet worden opgetreden. Als één van de acties in de samenwerkingsverklaring wordt daarvoor momenteel een handreiking opgesteld.
Wat gaat u doen om die termijn te halen?
Ik ben mij momenteel aan het beraden op de mogelijkheden van de inzet van de middelen die daadwerkelijk leiden tot de versnelling van de asbestdakensanering. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2, zal ik uw Kamer voor het Commissiedebat externe veiligheid gepland op 22 juni hierover informeren.
Hoe gaat u de nog beschikbare middelen voor het bedrijvenfonds inzetten om asbestdakeigenaren te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om meer landelijke regie op de asbestdakenaanpak te voeren? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om meer middelen in te zetten om eigenaren substantieel te ondersteunen? Zo ja, welke middelen kunnen zij verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bij de Minister voor Natuur en Stikstof aandringen op vergaande ondersteuning van ondernemers die vrijwillig meewerken aan de landbouwtransitie, hun bedrijf beëindigen en daarbij hun schuren en stallen slopen (en daarmee ook de asbestdaken saneren)?
In zijn brief van 1 april 20222 heeft de Minister voor Natuur en Stikstof, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de hoofdlijnen van de gecombineerde aanpak van natuur, water en klimaat in het landelijk gebied en van het bredere stikstofbeleid aan uw Kamer gemeld. De structurele stikstofaanpak voorziet in een breed pakket aan maatregelen, waaronder regelingen die veehouders in staat stelt om hun bedrijf of een locatie van hun bedrijf te beëindigen door het verstrekken van een subsidie of beëindigingsvergoeding. Mede om verrommeling van het platteland en ondermijning te voorkomen bevatten deze regelingen bepalingen die zien op de (gedeeltelijke) sloop van stallen. Daarmee zijn er mogelijkheden om bedrijfsbeëindiging via deze regelingen te verbinden met de saneringsopgave van asbestdaken en in bredere zin met de gecombineerde aanpak die voor een belangrijk deel vorm zal krijgen via gebiedsplannen. In deze gebiedsplannen leggen de provincies de maatregelen en het instrumentarium vast om de doelen op het gebied van natuur, water en klimaat te realiseren. Het is aan provincies om in dit instrumentarium rekening te houden met het saneren van asbestdaken.
Kunt u bij de Minister voor Klimaat en Energie aandringen op prioriteit voor zon-op-dak-projecten bij de aanpak van netcongestie, zodat eigenaren de opbrengst kunnen gebruiken om de daksanering te financieren?
De Minister voor Klimaat en Energie heeft uw Kamer op 20 mei geïnformeerd middels de «Zonnebrief» over zijn beleidsvoornemens voor het opwekken van hernieuwbare elektriciteit met behulp van zonnepanelen, waaronder zon op dak. In deze brief is ook ingegaan op de aanpak van netcongestie.
Kunt u bij de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aandringen op ondersteuning voor asbestdakeigenaren in het kader van verduurzaming van de woningvoorraad?
Ja. Dit vormt onderdeel van het traject dat ik momenteel doorloop om te komen tot de brief waar ik in de antwoorden op de vragen 2, 4, 5, 6 en 7 op ben ingegaan.
Het vaccinatiestatuslogo in het patiënten informatiesysteem ‘HiX’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het patiënten-informatiesysteem genaamd «HiX» dat door veel Nederlandse ziekenhuizen wordt gebruikt?
Ja, ik ben bekend met het patiënten-informatiesysteem HiX.
Klopt het dat gevaccineerde patiënten in HiX een vaccinatielogo hebben (gekregen)?1,2
Dat is mogelijk. Als een zorginstelling in het elektronisch patiëntendossier (EPD) geattendeerd wil worden op bepaalde eigenschappen van een patiënt, kan de zorginstelling zelf bepalen dat voor deze eigenschappen een icoon wordt weergegeven. Het is aan zorginstellingen zelf om te bepalen of ze gebruik willen maken van dit specifieke icoon.
Waar staat dit symbool voor? Met andere woorden, wanneer krijgt een patiënt dit vaccinatielogo?
ChipSoft, de ontwikkelaar van HiX, geeft aan dat zorginstellingen uit duizenden iconen kunnen kiezen, waarbij voor elke indicator een ander icoon kan worden weergegeven. Dit specifieke icoon toont normaliter of een patiënt is gevaccineerd tegen COVID-19. Patiënten krijgen dit icoon wanneer zij zijn gevaccineerd in de desbetreffende zorginstelling. In de mouseover van het icoon wordt dan de tekst «Gevaccineerd COVID-19» weergegeven.
Figuur 1 toont de verschillende varianten van dit icoon. Deze staan respectievelijk voor «Gevaccineerd» (A), «Gedeeltelijk gevaccineerd» (B), en «Wil geen vaccinatie» (C). Voor «Niet gevaccineerd» bestaat geen icoon.
De iconen dienen als visualisatie waaraan direct kan worden gezien wat de vaccinatiestatus van een patiënt is, bijvoorbeeld in verband met het plannen van vaccinatieafspraken. Vanuit diverse ziekenhuizen is om deze functie gevraagd, zodat zij patiënten niet onnodig een vaccinatie tegen COVID-19 aanbieden. Zie verder het antwoord op vraag 4 en 9.
Figuur 1:
Sinds wanneer is dit vaccinatielogo toegevoegd aan HiX? Wat was hiervoor de reden?
ChipSoft geeft desgevraagd aan deze functie te hebben ontwikkeld op verzoek van meerdere zorginstellingen, nadat eind 2020/ begin 2021 duidelijk werd dat zorginstellingen zouden worden gevraagd om mee te helpen met het vaccineren van patiënten. Deze vaccinaties moesten geregistreerd kunnen worden in het medisch dossier en ook doorgegeven kunnen worden aan het RIVM (indien de patiënt hiervoor toestemming heeft gegeven). Om dit te realiseren heeft ChipSoft een voorbeeldinrichting beschikbaar gesteld in het EPD, met bijbehorende handleidingen. Deze inrichting is een optionele uitbreiding (weergave door middel van een icoon) op bestaande software.
Worden behalve de COVID-vaccinaties ook andere vaccinaties van patiënten bijgehouden in HiX? Zo ja, welke vaccinaties zijn dit? Indien dit niet het geval is, waarom wordt uitsluitend de COVID-vaccinatiestatus van patiënten bijgehouden?
In een EPD kan zorgpersoneel alle voor de patiënt en voor de zorgverlener relevante medische informatie vastleggen. Vaccinatiegegevens zijn daar onderdeel van. Deze vaccinatiegegevens kunnen, als de zorginstelling dat afspreekt met de ICT-leverancier, ook op het voorblad worden weergegeven.
Welke medische protocollen maken gebruik van dit vaccinatielogo?
Vanuit de EPD-software is hier geen protocol aan verbonden. Het is enkel een icoon om te attenderen.
Wordt dit vaccinatielogo gebruikt voor het afgeven van een indicatiestelling?
Nee, het icoon is slechts een visualisatie en heeft geen koppeling met welke indicatiestelling dan ook.
Wordt dit vaccinatielogo gebruikt voor onderzoek naar vaccinatiebijwerkingen?
Het EPD bepaalt niet waar onderzoek naar wordt gedaan, dat bepaalt de gebruiker van het EPD die inzagerecht heeft in het medisch dossier. In het EPD is het icoon enkel een icoon om te attenderen zonder dat daar verdere acties aan verbonden zijn.
Kan (het ontbreken van) dit vaccinatielogo ertoe leiden dat patiënten geen behandeling krijgen?
Nee, het EPD bepaalt niet wie welke behandeling krijgt, dat bepaalt de behandelend arts. Dit icoon is slechts een visualisatie waaraan direct kan worden gezien wat de vaccinatiestatus van een patiënt is, bijvoorbeeld in verband met het plannen van vaccinatieafspraken. Vanuit diverse ziekenhuizen is om deze functie gevraagd, zodat zij patiënten niet onnodig een vaccinatie tegen COVID-19 aanbieden. Dit leidt er niet toe dat patiënten geen behandeling krijgen.
Kan (het ontbreken van) dit vaccinatielogo ertoe leiden dat patiënten met voorrang behandeling krijgen?
Nee, zie het antwoord op vraag 9. Er zijn geen signalen dat (het ontbreken van) dit icoon ertoe leidt dat patiënten met voorrang behandeling krijgen.
Wie krijgt wanneer dit vaccinatielogo te zien, betreft dit alle zorgmedewerkers met toegang tot HiX? Hoeveel zorgmedewerkers zijn dit ongeveer? Of betreft dit alleen diegenen die een behandelrelatie met de desbetreffende patiënt hebben?
ChipSoft geeft aan dat dit icoon zichtbaar is voor de zorgmedewerkers die een behandelrelatie hebben met de patiënt. Zij hebben inzagerechten in het medisch dossier, waarmee dus ook in de medicatiegegevens van de patiënt.
Het bericht ‘Documenten kabinetsformatie openbaar’ op de website www.kabinetsformatie2021.nl. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Documenten kabinetsformatie openbaar» op de website kabinetsformatie2021.nl?1
Ja.
Wat is de reden geweest om de door informateurs ontvangen post van burgers en organisaties niet actief openbaar te maken?
Vanaf 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming van toepassing die meer en nieuwe waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bevat, onder meer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens. Gelet op de wettelijke betekenis en het belang van deze waarborgen is ten aanzien van het formatiearchief 2021–2022, dat berust bij het Ministerie van Algemene Zaken en waarvan een afschrift tevens aanwezig is bij de Tweede Kamer, afgezien van verwerking in de vorm van een publicatie van de inventaris die vele persoonsgegevens bevat, in samenhang met de verklaring in de brief aan de Kamer van 12 januari 2022 dat alle stukken, behoudens persoonsgegevens, openbaar zijn. Het voorgaande geldt ook voor de bij de (in)formateur(s) ingekomen brieven van burgers en organisaties.
De correspondentie van de (in)formateur(s) met de Tweede Kamer is openbaar gemaakt door de Tweede Kamer. De correspondentie van de (in)formateur(s) inzake de informatie van ministeries is ook openbaar gemaakt. Er zijn tot nu toe bij het Ministerie van Algemene Zaken twee verzoeken om inzage in het formatiearchief ontvangen die inmiddels zijn beantwoord door verstrekking van de gevraagde informatie behoudens persoonsgegevens.
Bent u het ermee eens dat het passief openbaar maken van de door informateurs ontvangen post van burgers en organisaties slechts schijnopenbaarheid biedt, aangezien degene die stukken wil opvragen niet weet waar hij naar kan vragen als hij niet eerst weet wie documenten heeft opgestuurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom er niet net als bij de formatie van 2017 een inventarisatielijst met stukken, waaronder brieven van burgers en organisaties, is openbaargemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het niet actief openbaar maken van de door informateurs ontvangen post van burger en organisaties tijdens de formatie van 2021 een trendbreuk is met de actieve openbaarmaking van documenten bij eerdere kabinetsformaties?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de kabinetsevaluatie van 2021 waarin onderzoekers concluderen dat u in 2017 het uitgangspunt had dat het formatiedossier geen enkel doel dient, het tot stand brengen van een kabinet het enige is dat telt en het effectiever is om helemaal niet met een formatiedossier te werken?2
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat u deze opvatting had, en zo ja wat uw redenen daarvoor waren?
De inhoud van de samengevatte weergave in het evaluatierapport van de gesprekken met de heer Zijlstra en mij, is herkenbaar. Deze berust op het karakter van de formatie als proces van onderhandelingen tussen fracties en op de ministeriële verantwoordelijkheid voor het te voeren beleid. Dit neemt niet weg dat het een juridisch gegeven is dat stukken die passeren bij onderhandelingen tussen fracties onder begeleiding van de informateur(s) en via deze afkomstig zijn van ministeries, onder de Wet openbaarheid van bestuur vallen. Het formatiedossier bevat een ordening hiervan.
Kunt u aangeven welke opvatting u tijdens de formatie van 2021 had over het doel van het formatiedossier? Kunt u aangeven welke opvatting u nu heeft over het doel van formatiedossiers?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u alsnog de tijdens de formatie van 2021 door informateurs ontvangen post van burgers en organisaties actief openbaar maken, dan wel een inventarisatielijst openbaar maken waarop is aangegeven welke brieven van burgers en organisaties bij de informateurs zijn binnengekomen tijdens de formatie van 2021?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Investeerders vergroten hun greep op de kinderopvang' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Investeerders vergroten hun greep op de kinderopvang»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Wat vindt u van het feit dat (met name private equity) investeerders organisaties in de kinderopvang opkopen om deze later met winst weer te verkopen?
Het is primair van belang dat kinderopvang veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is en blijft, onafhankelijk van de organisatie- of financieringsvorm van de kinderopvangorganisatie. Alle kinderopvangorganisaties moeten voldoen aan de wettelijke (kwaliteits)eisen, ongeacht in welke constructie het eigendom onder is gebracht. Sinds 2005 komt het aanbod tot stand in een diverse sector. Hierin zijn zowel kleine als grote organisaties vertegenwoordigd, net als organisaties met en zonder winstoogmerk. Naast private equity zullen er ook ondernemers zijn die met hun eigen vermogen of bankleningen in de kinderopvang investeren om deel te nemen aan deze gereguleerde sector. Een private equity investeerder zal na enkele jaren de onderneming willen verkopen voor een hogere prijs dan waarvoor het de onderneming heeft gekocht. Daarvoor is het belangrijk dat het een gezonde onderneming achterlaat met toekomstperspectief.
Investeringen in de kinderopvangsector zijn nodig. Het helpt bij het bij elkaar brengen van vraag en aanbod en bij het bieden van meer keuzemogelijkheden voor ouders, zodat ouders een aanbod kunnen kiezen dat past bij hun persoonlijke situatie. Diverse kinderopvangorganisaties, die gefinancierd zijn met private equity, investeren in de kwaliteit van kinderopvang. Bijvoorbeeld bij Kindergarden waar ze, net als een aantal andere kinderopvangorganisaties in handen van een private equity investeerder, een eigen academie hebben. Hier biedt Kindergarden de medewerkers opleidings- en ontwikkelingsmogelijkheden aan. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de indeling naar profit, non-profit of rechtsvorm niet bepalend is voor de aangeboden kwaliteit.2 De organisatie die in het onderzoek getypeerd wordt als «sociaal-geëngageerde professionele organisatie» bieden volgens het onderzoek over de hele linie hogere kwaliteit. Dit zijn organisaties waar marktdenken met een winstdoelstelling en klantgerichtheid, gemeenschapsoriëntatie en professionele waarden evenwichtig verenigd zijn en waar management en professionals als team samenwerken. De missie en lokale betrokkenheid van de organisatie en de aandacht voor professionalisering en actieve betrokkenheid van medewerkers zijn dus betere voorspellende kenmerken voor de aangeboden kwaliteit van kinderopvang.
Ik snap de zorgen die spelen rondom private equity partijen in de kinderopvang. Deze zorgen deel ik. De grote mate van overheidsfinanciering brengt een verantwoordelijkheid met zich mee. Dit wordt nog belangrijker nu dit kabinet de kinderopvang nog toegankelijker wil maken en de overheidsfinanciering verder zal toenemen. Het idee dat belastinggeld niet ten goede zou komen aan de kinderopvang, maar zou uitstromen als overwinst naar private equity partijen, vind ik ook niet wenselijk. Daarom heb ik aangekondigd dat ik de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang ga onderzoeken.
Welke gevolgen kan het hebben indien steeds meer kinderopvangorganisaties in handen van (buitenlandse) investeerders komen met een rendements/winstdoelstelling, bijvoorbeeld waar het gaat om kwaliteit en toegankelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening dat kinderopvang (in ieder geval óók) een maatschappelijk doel dient en dat het daarbij niet past dat er over de ruggen van ouders en kinderen kinderopvangorganisaties worden overgenomen louter en alleen om winst te maken?
Ik vind dat de kinderopvang een belangrijk maatschappelijk doel dient. Vanwege het grote publieke belang van kinderopvang kunnen ouders middels de kinderopvangtoeslag een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang krijgen. Deze tegemoetkoming zal op termijn voor alle werkende ouders 95% zijn, direct gefinancierd aan kinderopvangorganisaties. Kinderopvangorganisaties zijn tot op zekere hoogte vrij in wat zij met hun inkomsten doen, maar moeten wel aan alle regelgeving voldoen, zoals is vastgelegd in bijvoorbeeld de Wet kinderopvang en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
De grote mate van overheidsfinanciering brengt ook een verantwoordelijkheid met zich mee. Dit wordt nog belangrijker nu dit kabinet de kinderopvang nog toegankelijker wil maken en de overheidsfinanciering verder zal toenemen. Het stelsel moet zorgen voor kinderopvang die veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is en blijft voor ouders en kinderen. In de ontwikkeling naar het nieuwe stelsel de komende jaren blijft dit belangrijk. Ik heb eerder aangekondigd dat ik de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang wil gaan onderzoeken. Daarbij zal ik de onderzoekers ook vragen te kijken naar de mogelijke effecten en voor- en nadelen van bijvoorbeeld een beperking op de financieringsvormen, een winstnormering of regulering van de uurprijs die kinderopvangaanbieders mogen vragen aan ouders.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Hoe ziet u de rol van commerciële bedrijven in de kinderopvang in relatie tot het voornemen in het regeerakkoord om de kinderopvang over enkele jaren voor 95% gratis te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat ouders bij het voornemen van een overname van een kinderopvangorganisatie op de hoogte moeten worden gesteld en dat zij medezeggenschapsrecht hebben bij het besluit tot overname? Zo ja, hoe is dat nu geregeld? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht zeer aan de betrokkenheid van ouders bij wijzigingen in het beleid van een kinderopvangorganisatie. Kinderdagverblijven, buitenschoolse opvanglocaties en gastouderbureaus hebben verplicht een oudercommissie. Het doel van de oudercommissie is om gevraagd en ongevraagd advies te geven aan de kinderopvangorganisatie. Dit adviesrecht ziet bijvoorbeeld ook op de prijs van de opvang. De GGD is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van regels rondom oudercommissies. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau moet volgens de wet oudercommissies tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie verstrekken die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft. Daar kan inzicht in besluitvormingsprocessen en financiële stukken ook onder vallen.
In het specifieke geval van besluitvorming over reorganisaties heeft de Ondernemingsraad (bij ondernemingen met 50 of meer medewerkers) of Personeelsvertegenwoordiging (bij ondernemingen met minstens 10, maar minder dan 50 medewerkers) adviesrecht. Bij een voorgenomen fusie of overname wordt een fusie-overlegorgaan ingesteld met vertegenwoordigers van de werkgevers en van de werknemersorganisaties. Hierin wordt onder andere overlegd over de arbeidsrechtelijke positie van de medewerkers en hoe het bestuur wordt samengesteld. De afspraken komen in een sociaal plan te staan. Het overlegorgaan let erop dat iedereen zich aan de gemaakte afspraken houdt. Dit is vastgelegd in de CAO Kinderopvang 2021–2022.
In de regel neemt de nieuwe organisatie bij een overname alle afspraken tussen de ouders en de overgenomen organisatie over. Dit hangt af van de afspraken die worden gemaakt tussen de beide organisaties bij de overname. Als de nieuwe organisatie veel nieuwe en afwijkende afspraken met de ouder wilt maken, dan moet er een nieuw contract worden afgesloten. Een ouder beslist of hij hiermee instemt. Het belangrijkst is dat kinderen en hun ouders erop kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is. Naast de wettelijke eisen is proactieve transparantie belangrijk voor het vertrouwen van ouders. Dit zal ik in gesprekken met (private equity) partijen ook blijven benadrukken.
Hoe gaat u voorkomen dat vastgoedinvesteerders met winstoogmerk de dienst gaan uitmaken in de kinderopvang, ten koste van kinderen, ouders en de belastingbetaler?
Zoals ik eerder heb aangegeven, moeten alle kinderopvangaanbieders aan dezelfde regels en eisen voldoen, ongeacht de organisatie- of financieringsvorm van de kinderopvangorganisatie. Kinderopvang heeft een publieke functie en daarom is overheidsfinanciering belangrijk. Tegelijkertijd brengt de grote mate van overheidsfinanciering ook een verantwoordelijkheid met zich mee. Daarom heb ik aangekondigd dat ik de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang wil gaan onderzoeken. Bij de financieringsvormen zal ik de vastgoedinvesteerders betrekken. Zoals ik eerder heb aangegeven, zal ik daarbij ook vragen te kijken naar de mogelijke effecten en voor- en nadelen van bijvoorbeeld een beperking op de financieringsvormen, een winstnormering of regulering van de uurprijs die kinderopvangaanbieders mogen vragen aan ouders. Ik zal dit binnenkort in gang zetten en uw Kamer informeren over de uitkomsten wanneer deze bekend zijn.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Kinderopvang?
Ja.
De internationale onderhandelingen in Ierland over de gevolgen van explosieve wapens in bevolkte gebieden |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vervolgvragen over explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden?1
Ja.
Wat is uw reactie op de positie van het Internationale Rode Kruis dat stelt dat eenavoidance principle op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik (wide area effects) in dichtbevolkte gebieden zou moeten gelden?2 Deelt u deze opvatting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland is bekend met de positie van het Internationale Rode Kruis (ICRC).3 Net als het ICRC vindt Nederland dat de focus van de politieke verklaring moet liggen op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik of wijde impact omdat deze het meeste burgerleed kunnen veroorzaken. Betere naleving en implementatie van het humanitair oorlogsrecht door zowel statelijke als niet-statelijke actoren is hiervoor noodzakelijk. Een avoidance principle op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik (wide area effects), voortvloeiend uit het bestaand humanitair oorlogsrecht, kan daarbij een nuttig beleidsmiddel zijn.
Bent u bereid in Ierland te pleiten hetavoidance principle op te nemen in de politieke verklaring? Zo nee, waarom niet?
Ja, mits de formulering van een dergelijk avoidance principle geen afbreuk doet aan of een herinterpretatie is van het bestaand recht. Ook hangt dit nauw samen met andere elementen in de concepttekst. Zo bestaat ook na de bijeenkomst van 6-8 april, waarover meer in het antwoord op vraag, nog geen overeenstemming over de definiëring en afbakening van het type explosieve wapens dat in de politieke verklaring wordt bedoeld.
Hoe wijkt het Nederlandse standpunt af van dat van het Internationale Rode Kruis? Hoe onderbouwt u dit?
Het Nederlandse standpunt en dat van het ICRC komen grotendeels overeen. Nederland heeft tijdens de consultaties bijvoorbeeld een voorstel van het ICRC gesteund om nader te beschrijven wat voor soort explosieve wapens in het bijzonder problematisch zijn. Aan de andere kant zijn er ook verschillen, zoals de opname van een verwijzing naar het bestaand humanitair oorlogsrecht in de centrale paragraaf 3.3 van de concept-politieke verklaring. Over de nuanceverschillen blijven wij in dialoog met het ICRC en andere deelnemers aan het proces om tot een succesvolle uitkomst te komen.
Kunt u de Kamer voor aanvang van de onderhandelingen in Ierland informeren over de Nederlandse inzet op dit punt? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de korte tijdspanne tussen het indienen van de Kamervragen en de onderhandelingen is het niet gelukt om uw Kamer voor aanvang van de onderhandelingen te informeren. Daarom informeer ik u hierbij over het verloop van de consultaties en het vervolgproces.
Tijdens de bijeenkomst van 6 tot 8 april zijn in een constructieve sfeer standpunten uitgewisseld tussen staten, internationale organisaties en maatschappelijke organisaties op basis van de door Ierland opgestelde concept-politieke verklaring. De noodzaak van het beschermen van burgers in conflicten werd veelvuldig benadrukt, ook met het oog op de situatie in Oekraïne, waarbij door een groot aantal aanwezigen het Russische optreden scherp werd veroordeeld.
Over de manier waarop burgers beter kunnen worden beschermd tegen de gevaren van explosieve wapens in bewoonde gebieden bestaat nog geen overeenstemming. Zo is bijvoorbeeld nog geen eenduidige opvatting over de definiëring en afbakening van het type explosieve wapens dat in de politieke verklaring dient te worden geadresseerd, noch over de formulering van de te nemen acties. Nederland heeft gedurende de bijeenkomst middels verschillende tekstvoorstellen constructief bijgedragen aan het vinden van een compromis.
De ambitie van het Ierse voorzitterschap is om in de komende weken een nieuwe concepttekst op te stellen en deze tekst begin van de zomer met de betrokken landen en organisaties nader te bespreken. Nederland zal zich ook in de vervolgconsultaties constructief blijven inzetten om tot een breed gedragen politieke verklaring te komen die recht doet aan de noodzaak om burgers tijdens gewapende conflicten te beschermen en tegelijkertijd de noodzaak die bescherming ook praktisch uitvoerbaar te houden.
Kunt u deze vragen, gezien de opkomende onderhandelingen in Ierland, zo spoedig mogelijk en voor de onderhandelingen in Ierland beantwoorden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk met uw Kamer gedeeld.
De trage voortgang van de onderzoeken naar de Deventer moordzaak |
|
Gidi Markuszower (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Uw ambtsvoorganger, dhr. Grapperhaus, gaf op 6 oktober 2021 aan dat het coldcase team van de politie de eerste onderzoeksresultaten over vier maanden beschikbaar zou stellen. Deze vier maanden zijn inmiddels verstreken; zijn de onderzoeksresultaten inmiddels afgerond?1 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek, dat is uitgevoerd in opdracht van de advocaat-generaal (AG) bij de Hoge Raad, is inmiddels voltooid. De onderzoeksresultaten zijn door de AG aan de verdediging overhandigd. Vandaag heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad hierover een persbericht doen uitgaan.2
Is de betreffende betrokkene hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat dit onderzoek, begonnen in januari 2013, inmiddels ruim negen jaar duurt?
Het feitenonderzoek in de Deventer moordzaak is een vervolg op een verzoek van de verdediging tot het verrichten van nader onderzoek (op grond van artikel 461 van het Wetboek van Strafvordering) naar de aanwezigheid van een grond voor herziening van de veroordeling van de heer E. Louwes. De Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) adviseerde ook tot het verrichten van nader onderzoek.
In de periode tot en met 2018 zijn verscheidene forensische onderzoeken verricht en afgerond. Dat betrof onderzoek naar de duur van het interval tussen overlijden en aantreffen van het lichaam van het slachtoffer, DNA-onderzoek en tegenonderzoek naar de betekenis van de biologische sporen op de kleding van het slachtoffer, en technisch onderzoek van TU Delft/TNO naar de betekenis van de verkeersgegevens van het telefoongesprek dat het slachtoffer heeft gevoerd met de heer Louwes.
Na de bespreking van de onderzoeksresultaten met de verdediging van de heer Louwes, is op verzoek van de verdediging besloten tot een review van het technisch onderzoek op de plaats delict en van de technische sporendragers door forensisch onderzoekers die onder meer zijn verbonden aan een coldcaseteam van de politie te Amsterdam.
Dat reviewonderzoek heeft aanzienlijk meer tijd in beslag genomen dan vooraf was voorzien. Naast de vertraging als gevolg van het uitbreken van de coronapandemie, heeft de inzet van forensisch onderzoekers van het coldcaseteam op andere recentere zaken ervoor gezorgd dat het onderzoek in deze zaak langer heeft geduurd dan verwacht.
Deelt u de mening dat van een «spoedige voortgang» van het onderzoek, zoals gesteld door uw voorganger, totaal geen sprake is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat de betreffende medewerker van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), die destijds bij de behandeling van de Deventer moordzaak bij het gerechtshof een presentatie heeft gehouden, inmiddels in de Verenigde Staten van een zaak is gegooid als deskundige omdat hij niet geslaagd was voor zijn basisvaardigheidstests en toegaf dat hij «zelf opgeleid» was in het uitvoeren van DNA-profielen?2
De betreffende medewerker is een voormalig medewerker van het NFI. Tijdens zijn dienstbetrekking bij het NFI was hij niet bevoegd tot het uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van het opstellen van DNA-profielen en was dat evenmin onderdeel van zijn werkzaamheden. Betreffende medewerker was tekenbevoegd voor bloedspoorpatroonanalyse en rapporteerde enkel over dit deel van het onderzoek in de Deventer moordzaak.
Wat is de stand van zaken van de tweede fase van het onderzoek die volgens uw voorganger in oktober 2016 «een paar maanden» in beslag zouden nemen? Kunt u aangeven wanneer de resultaten hiervan uiterlijk verwacht worden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke maatregelen gaat u treffen om dit onderzoek te bespoedigen? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Het onderzoek is inmiddels afgerond, zoals vermeld in het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van de stelling dat een interessante focus van onderzoek zou kunnen zijn dat de inlichtingen-en veiligheidsdiensten effectief hun wettelijk taak kunnen blijven uitvoeren zonder een achterdeur die versleutelde communicatie via OTT(over-the-top)-diensten onveilig maakt?1
Ik kan niet voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (IenV-diensten) spreken, deze diensten vallen onder de portefeuille van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie. Met deze diensten wordt wel goed samengewerkt. Binnen de termijn die in vraag 6 is gesteld was het niet mogelijk om bij vragen 1 en 4 de toepassing op de IenV-diensten na afstemming met hen toe te voegen, aangezien het opsporings- en IenV domein verschillend zijn gereguleerd.
Op dit moment wordt onderzocht hoe de uitdagingen in de opsporing als gevolg van encryptie kunnen worden geadresseerd. Er is een inventarisatie gaande om de technische mogelijkheden voor rechtmatige toegang tot versleutelde informatie te onderzoeken, om vervolgens de voor- en nadelen van die mogelijkheden voor alle betrokken (zwaarwegende) belangen te analyseren.
Het doel van deze inventarisatie is om geïnformeerde en zorgvuldige besluitvorming mogelijk te maken door dit kabinet en uw Kamer. Indien tot wetgeving wordt besloten wordt een duidelijke wettelijke basis voorgesteld die via een transparant wetgevingsproces aan uw Kamer wordt voorgelegd. Of en hoe dit exact vorm krijgt is afhankelijk van het EU-traject dat nu loopt. Een technische oplossing moet adequaat en evenwichtig zijn. Belangrijk hierbij zijn de principes van proportionaliteit en subsidiariteit. Ten eerste moet de technische oplossing proportioneel zijn en bijdragen aan een veilige maatschappij of de bescherming van kwetsbaren in onze samenleving. Het middel moet aanvaardbaar zijn, dit betekent dat er geen onverantwoorde beslissingen worden genomen wanneer het de (digitale) veiligheid van burgers, het bedrijfsleven en de overheid aangaat. Deze inventarisatie zal ik niet vooraf beperken, omdat alle mogelijkheden eerst in kaart gebracht moeten zijn voordat een zorgvuldige keuze voor eventuele maatregelen kan worden genomen.
Zou u het onderzoek kunnen verbreden naar het onderzoeken van een grotere dreiging voor onze digitale veiligheid en verdienvermogen, namelijk het doorbreken van veilige versleutelde communicatie door nieuwe technologie zoals kwantumtechnologie in de nabije toekomst?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u het met de partijen eens dat het kwantumproof maken van onze communicatie en netwerken een urgente uitdaging is die nu moet worden aangepakt?
Het effect van kwantumtechnologie op de veiligheid van versleutelde communicatie past niet binnen de reikwijdte van de inventarisatie naar mogelijkheden en voor- en nadelen van de rechtmatige toegang tot versleutelde informatie. Eventuele dreigingen voor versleutelde communicatie is niet de focus van de inventarisatie die is gestart. Gegeven de complexiteit van de inventarisatie die in deze beantwoording wordt geschetst bestaat de voorkeur om de focus te behouden tot mogelijkheden voor rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs.
Het NCSC adviseert organisaties nu al na te denken over de gevolgen van de komst van de kwantumcomputer voor hun organisatie en een actieplan op te stellen dat duidelijk maakt binnen welke tijdlijn er maatregelen genomen moeten worden.2 Gegevens die vandaag al bestaan en die ook na de komst van kwantumcomputers beschermd moeten blijven, moeten namelijk nu al aanvullend worden beschermd.
Versleuteling is van belang voor de veiligheid. Daarnaast is rechtmatige toegang tot versleutelde communicatie is ook van belang voor de veiligheid van de maatschappij en burgers doordat illegale inhoud en activiteiten beter worden onderkend, onderschept en verwijderd, en slachtofferschap wordt voorkomen of geminimaliseerd, ook in het digitale domein.
In mijn beantwoording leest u dat in de inventarisatie verschillende grote belangen worden meegewogen. Bijvoorbeeld, cybersecurity en de bescherming van fundamentele rechten zijn zwaarwegende onderdelen die worden meegenomen in afwegingen of maatregelen proportioneel zijn. Dit is ook vice versa van belang. Ook bij toekomstige technologieën vind ik een integrale benadering belangrijk en is het goed dat ook het opsporingsbelang wordt meegenomen.
Ziet u interceptie van versleutelde communicatie via OTT-diensten als een nieuwe bevoegdheid voor de inlichtingen-en veiligheidsdiensten? Op welk artikel in de Wet op de inlichtingen-en veiligheidsdiensten 2017 baseert u zich?
In lijn met de beantwoording op vraag 1 relateer ik deze vraag aan de wettelijke bevoegdheden van de opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen het Wetboek van Strafvordering (Sv) en de Telecommunicatiewet.
De in hoofdstuk 13 Telecommunicatiewet en onderliggende lagere regelgeving vastgelegde medewerkings- en ontsleutelverplichtingen zijn beperkt tot (klassieke) aanbieders van openbare telecommunicatiediensten en – netwerken. Aanbieders van OTT-communicatiediensten – nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienten volgens de definitie van de Telecommunicatiewet – vallen niet onder deze verplichtingen. Ondanks het feit dat het de officier van justitie is toegestaan op basis van artikel 126m jo. 138g Sv, na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris, een opsporingsambtenaar te bevelen versleutelde communicatie via OTT-communicatiediensten af te tappen kan.vanwege de ontbrekende medewerkings- en ontsleutelverplichtingen geen inzicht worden verkregen in de inhoud van de versleutelde communicatie.
Wat is de huidige stand van zaken van het in de beantwoording genoemde EU traject met betrekking tot veilige digitale communicatie?
De Europese Commissie beraadt zich op dit moment op een «way forward» voor de inventarisatie naar rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs en deze wordt in 2022 gepubliceerd. Dit doet zij op basis van beantwoorde vragenlijsten en de Commissie heeft enkele ambtelijke gesprekken georganiseerd. Uiteraard zal ik uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voorafgaand het commissiedebat online veiligheid en cybersecurity op 7 april 2022?
Ja.
Aanvullende voorzieningen bij verzorgingsplaatsen langs rijkswegen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van sommige marktpartijen over de huidige inrichting van de verzorgingsplaatsen langs de Nederlandse rijkswegen en de toekenning van vergunningen voor energielaadpunten als aanvullende voorzieningen?
Ja.
Klopt het dat op dit moment vergunningen voor elektrisch laden als aanvullende voorziening worden toegekend aan pomphouders op verzorgingsplaatsen voor onbepaalde tijd, terwijl de basisvoorziening elektrisch laden gebonden is aan een termijn van 15 jaar? Zo ja, hoe ziet u dit in het kader van een gelijk speelveld?
Nee. Beide vergunningen worden verleend met een looptijd van maximaal 15 jaar. Voor de basisvoorziening elektrisch laden geldt dat deze, op grond van de Kennisgeving Voorzieningen op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen (hierna: de Kennisgeving), verleend worden voor de duur van 15 jaar. Naast deze publiekrechtelijke vergunning wordt door het Rijksvastgoedbedrijf met de vergunninghouder een huurovereenkomst voor deze periode afgesloten.
Elektrische laadpunten kunnen inderdaad ook als aanvullende voorziening worden aangevraagd. Indien de aanvrager van het elektrisch laadpunt tevens houder van de basisvoorziening benzinestation is, dan wordt het elektrische laadpunt toegevoegd aan de reeds verleende vergunning voor het benzinestation. De looptijd van de vergunning van het benzinestation wordt bepaald door de looptijd van de huurovereenkomst. Deze is maximaal 15 jaar. In de Wet tot veiling van bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen is immers bepaald dat een locatie, waarop een benzinestation is gevestigd, elke 15 jaar geveild wordt. Er kan dus gebruik gemaakt worden van het elektrisch laadpunt als aanvullende voorziening tot het moment waarop de huurovereenkomst van de basisvoorziening afloopt.
Klopt het dat deze aanvullende voorzieningen in de praktijk in omvang soms groter zijn dan de basisvoorziening elektrisch laden op dezelfde verzorgingsplaats? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het in 2012 via openbare verdeling uitgegeven recht voor de basisvoorziening elektrisch laden, en de uitspraak uit 2018 van het Hof in Den Haag dat de Staat niet nogmaals dezelfde soort concurrerende rechten mag vergeven aan gevestigde partijen in een andere procedure die niet voldoet aan de eisen van transparantie en gelijkheid?
De Wet beheer rijkswaterstaatswerken noch de Kennisgeving stelt een maximum aan het aantal laadpunten dat als aanvullende voorziening kan worden vergund. De enige beperking die uit de Kennisgeving kan worden afgeleid, is dat de aanvullende voorziening ondergeschikt moet zijn aan de basisvoorziening in de buurt waarvan deze gerealiseerd wordt. Het aanvullende karakter van de voorziening is gerelateerd aan de basisvoorziening waarbij de laadpalen worden geplaatst, en dus niet aan een andere basisvoorziening op de verzorgingsplaats.1 Het kan in de praktijk dus voorkomen dat bij een basisvoorziening energielaadpunten minder laadpunten aanwezig zijn, dan bij een andere basisvoorziening zoals het benzinestation. Een numerieke vergelijking tussen laadpunten als aanvullende en laadpunten als basisvoorziening is op dit moment geen zelfstandig toetsingscriterium.
Het Gerechtshof in Den Haag (arrest, 24 juli 2018) heeft overigens niet geoordeeld dat een aanvullende voorziening op hetzelfde neerkomt als een basisvoorziening, maar heeft juist de verschillen onderstreept. Het Hof heeft evenmin geoordeeld dat de omvang van de voorziening in dit verband doorslaggevend is. Dus als de omvang van een aanvullende voorziening groter is dan een andere basisvoorziening, is niet alsnog sprake van een basisvoorziening (en dus ook niet van dezelfde soort concurrerende rechten). De verdeling van de basisvoorzieningen moet worden onderscheiden van de verlening van een vergunning voor een aanvullende voorziening.
Hoe zorgt u ervoor dat verzorgingsplaatsen doelmatig en veilig worden ingericht? Draagt een versnippering van laaddiensten over de verzorgingsplaats hieraan bij?
Verzorgingsplaatsen in Nederland zijn vrij sober van opzet. Ze zijn vooral functioneel van indeling en gericht op het hoofddoel waarvoor de verzorgingsplaats gebruikt dient te worden: een kort verblijf van de weggebruiker. Bij het ontwerp van een verzorgingsplaats wordt uitgegaan van het principe van een «duurzaam veilige verkeersstructuur». Dit principe houdt in dat maximale verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming wordt bereikt als weggebruikers hun verkeersdeelname waar mogelijk kunnen baseren op uniformiteit, continuïteit en voorspelbaarheid van de weg- en verkeerselementen. Daardoor ontstaan voor weggebruikers logische en herkenbare verkeerssituaties, die leiden tot voorspelbaar verkeersgedrag daarmee tot verbetering van de verkeersveiligheid. Het is in het licht van voorgaande verkeerskundig gewenst dat de voorzieningen zo veel mogelijk gegroepeerd worden aangeboden binnen het verblijfsgebied, waar een maximumsnelheid van 30 km/u geldt, op een verzorgingsplaats. Het voorkomen van versnippering, door voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd op het perceel van de basisvoorziening aan te bieden, komt de veilige en doelmatige inrichting van de verzorgingsplaats ten goede. De komst van laadpunten als aanvullende voorziening naast de basisvoorzieningen betekent niet dat veilig en doelmatig gebruik onder druk te komt te staan. Het plaatsen van laadpunten bij een andere basisvoorziening heeft namelijk minder impact op de (verkeersveilige) indeling van een verzorgingsplaats. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur, bestaande parkeerplaatsen en de verkeersstromen wijzigen niet noodzakelijkerwijs.
Hoe voorkomt u dat er onomkeerbare stappen worden genomen die leiden tot een situatie die niet overeenkomt met de uitkomsten van het project «Verzorgingsplaats van de toekomst», waarin gezocht wordt naar een heldere, eerlijke en duurzame inrichting van de verzorgingsplaats? Wat betekent dit voor het toekennen van rechten voor laden als aanvullende voorziening in de tussenperiode waarin de implementatie van de uitkomsten van «Verzorgingsplaats van de toekomst» nog niet is geschied?
Op 16 december 2021 informeerde mijn voorganger uw Kamer over het beleidstraject «verzorgingsplaats van de Toekomst». Het project loopt op dit moment. Op het toekennen van rechten voor laden als aanvullende voorziening is het vigerende beleid verzorgingsplaatsen onverkort van kracht. Zoals ook aan de Kamer gemeld is, past RWS dit beleid slechts aan als dit op basis van de uitspraken van de rechter nodig blijkt. De implementatie is overigens een belangrijk aandachtspunt bij het beleidstraject. Zoals eerder is toegezegd, wordt uw Kamer voor 1 juli a.s. opnieuw geïnformeerd over de uitkomsten van het traject.
Bent u bekend met de hierboven genoemde uitzonderingsregeling?
Ja.
Hebben Oekraïense voetballers een tewerkstellingsvergunning nodig om bij een Nederlandse betaald voetbalorganisatie (BVO) aan de slag te kunnen?
Per 1 april 2022, met terugwerkende kracht vanaf 4 maart 2022, geldt een vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht voor vluchtelingen uit Oekraïne die onder de richtlijn tijdelijke bescherming vallen. Om in aanmerking te komen voor de richtlijn tijdelijke bescherming dient de ontheemde een asielaanvraag in te dienen. In de brief aan de Tweede Kamer van 30 maart 2022 over de aanpak opvang ontheemden uit Oekraïne1 heeft het kabinet toegelicht welke doelgroep onder de richtlijn valt en welke procedure geldt om in aanmerking te komen voor bescherming op grond van de richtlijn. Om te kunnen werken hebben ontheemden uit Oekraïne een document nodig waaruit hun verblijfsstatus als tijdelijke beschermde blijkt. Het kost echter enige tijd om documenten voor alle vluchtelingen beschikbaar te stellen waar hun verblijfsrecht uit blijkt. Gelet hierop geldt een overgangsperiode van 4 maart tot en met 31 mei 2022. Gedurende deze overgangsperiode geldt de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht voor alle Oekraïense onderdanen die hun nationaliteit aan de hand van documenten kunnen aantonen. Daarnaast wordt, zoals reeds is aangegeven in de bovengenoemde brief, gestreefd om deze overgangsperiode per medio april 2022 uit te breiden voor, en toe te passen op staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij op 23 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming genoten of in het bezit waren van een geldige verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven.
Indien een vreemdeling niet onder bovengenoemde vrijstelling valt dan zal de werkgever, in dit geval de BVO, een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid moeten aanvragen.
Indien er een tewerkstellingsvergunning nodig is, geldt voor Oekraïense voetballers het salariscriterium zoals deze is vastgesteld voor voetballers buiten de Europese Unie (EU) die een tewerkstellingsvergunning nodig hebben?
Voor vreemdelingen die onder de bovengenoemde vrijstelling vallen is geen tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning nodig. Indien een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid wordt aangevraagd voor een vreemdeling die niet onder bovengenoemde vrijstelling valt, dan gelden de normale regels voor het verkrijgen van een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning in de sportsector.2 Gelet hierop zal een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning in het hoogste segment van het voetbal enkel worden verleend indien wordt voldaan aan het salaris- en kwaliteitscriterium.
Indien er geen tewerkstellingsvergunning nodig is, is er voor Oekraïense voetballers, die bij een Nederlandse BVO aan de slag willen, een meldplicht?
Per 1 april 2022, en met terugwerkende kracht tot en met 4 maart 2022, geldt de vrijstelling op de tewerkstellingsvergunningsplicht voor vreemdelingen die onder de richtlijn tijdelijke bescherming vallen. Deze vrijstelling, die ook geldt voor profvoetballers mits zij aan de voorwaarden van de vrijstelling voldoen, is opgenomen in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022.3 Voor werkgevers, waaronder een Nederlandse BVO, geldt een meldplicht als zij mensen in dienst willen nemen die onder deze vrijstelling vallen. Zij moeten ten minste twee werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden bij UWV melden dat zij een vreemdeling op grond van de vrijstelling tewerkstellen. Deze meldplicht is opgenomen in de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.4 Tot en met 15 april 2022 geldt een overgangsperiode waarin werkgevers de mogelijkheid krijgen om een melding te doen, ook wanneer de werkzaamheden al zijn aangevangen op of na 4 maart 2022. Na deze datum geldt de meldplicht, waaronder de voorwaarde van een melding ten minste twee werkdagen voorafgaande aan de aanvang van de werkzaamheden, onverkort. Het niet naleven van deze meldplicht is beboetbaar op grond van de Wet arbeid vreemdelingen.
Indien er geen tewerkstellingsvergunning nodig is, is er een eventuele algemene maatregel van bestuur (AMvB) hiervoor ingericht en zo ja, per wanneer is deze AMvB van kracht?
Zie antwoord vraag 4.
Stichting Nationale Park de Hoge Veluwe, dat van de wolf af wil |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stichting Nationale Park De Hoge Veluwe wil wolf kwijt»?1
Ja.
Is het waar dat het verboden is de wolf als beschermde soort te doden, te vangen of opzettelijk te verstoren? Zo ja, deelt u de mening dat het herhaalde pleidooi van De Hoge Veluwe een uitlokking tot wetsovertreding inhoudt?
De wolf staat op bijlage IV bij de Europese Habitatrichtlijn als een diersoort die strikt moet worden beschermd. Ter uitvoering van artikel 12 van de Habitatrichtlijn is in artikel 3.5, eerste en tweede lid, van de Wet natuurbescherming bepaald dat het niet is toegestaan een wolf opzettelijk te vangen, doden of te verstoren.
Zoals ik al eerder met uw Kamer heb gedeeld, vallen dergelijke uitingen van organisaties als het Nationaal Park de Hoge Veluwe (NPDHV) onder de vrijheid van meningsuiting2.
Deelt u de mening dat de moeflon een exotische soort is die van nature in Nederland niet voorkomt, terwijl de wolf een streng beschermde inheemse diersoort is? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. De moeflon is een exoot (artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming). De moeflon is een dier dat niet van nature in Nederland voorkomt of voorkwam en die door menselijk handelen terecht is gekomen in de Nederlandse natuur. De wolf is een van nature in Nederland in het wild voorkomende soort, genoemd in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn.
Kunt u aangeven hoeveel moeflons er de afgelopen vijf jaar in het park De Hoge Veluwe geschoten zijn door jagers?
Uit de rapportage van de Faunabeheereenheid Gelderland blijkt dat op de Hoge Veluwe tussen 2016 en 2021 jaarlijks circa 80 moeflons zijn geschoten. Daarnaast zijn er ook nog andere gebieden waar moeflons middels afschot worden beheerd. Afgelopen jaar waren dit door komst van de wolf slechts twee dieren. Daarnaast zijn er in 2021 ten minste 61 moeflons gepredeerd door de wolf.
Kunt u daarnaast aangeven hoeveel edelherten, reeën en wilde zwijnen de afgelopen vijf jaar in park De Hoge Veluwe zijn geschoten?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens. Deze informatie kunt u vinden op de websites van de Faunabeheereenheid Gelderland en Vereniging Wildbeheer Veluwe.
Hoe verhoudt het aantal dieren dat jaarlijks door jagers doodgeschoten wordt zich tot het aantal dieren dat door de wolf wordt gegeten?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens. Afschotgegevens zijn terug te vinden in de jaarverslagen van de betreffende Faunabeheereenheden. Het aantal door de wolf gegeten dieren wordt niet bijgehouden.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van de wolf een gunstige invloed heeft op de biodiversiteit, anders dan de parkdirectie beweert? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al eerder met uw Kamer heb gedeeld, vervult de wolf een belangrijke schakel binnen een evenwichtig ecosysteem en is hij een verrijking voor de biodiversiteit in Nederland3. Desondanks kunnen er door de komst van de wolf veranderingen plaatsvinden in aantal en vluchtgedrag bij de hoefdieren. Ik begrijp dat dit voor de parkdirectie tot zorgen kan leiden. Ook begrijp ik de zorgen van veehouders over het predatiegedrag van de wolf. Ik zet me daarom in om te komen tot een geaccepteerde manier om met de wolf samen te leven.
Deelt u de mening dat «gecontroleerd beheer» en het weren van de wolf uit het nationale park in strijd is met Europese en Nederlandse wetten ter bescherming van in het wild levende dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de parkdirectie daarop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 en 3 is de wolf een strikt beschermde diersoort. Hoewel ik de zorgen van de parkdirectie begrijp, is het opzettelijk doden of verstoren van de wolf vanwege de beschermde status niet toegestaan. In verschillende gesprekken die mijn ministerie met het nationale park heeft gevoerd, is dit kenbaar gemaakt. Met het park wil ik uitzoeken welke oplossingen mogelijk zijn binnen de juridische beschermingskaders.
Kan het herhaald pleiten voor verwijdering van een beschermde inheemse diersoort in relatie tot het beschermen van een uitheemse exoot aanleiding vormen voor maatregelen tegen het park? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 8 vallen dergelijke uitingen van organisaties als het NPDHV onder de vrijheid van meningsuiting. Ik begrijp de zorgen vanuit de parkdirectie en zal, zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 ook aangeef, met het park in gesprek gaan over mogelijke oplossingen.
Het bericht dat enkele tientallen christenen in Noord-Korea standrechtelijk zijn geëxecuteerd |
|
René Peters (CDA), Don Ceder (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat enkele tientallen christenen in Noord-Korea standrechtelijk geëxecuteerd zijn na een inval in hun samenkomst? Heeft u manieren om dergelijke berichten zelf na te gaan?1
Ja. Manieren om dergelijke berichten zelf na te gaan zijn beperkt. Nederland heeft geen ambassade in Pyongyang, er zijn momenteel geen EU ambassades meer open in Pyongyang en ook de VN heeft geen toegang meer tot het land. De informatiepositie, zoals voor veel landen en organisaties, is zeer beperkt. Wel heeft Ministerie van Buitenlandse Zaken contact met NGO’s en mensenrechtenorganisaties. Maar ook voor hen gelden dezelfde beperkingen.
Zijn er manieren om hierover opheldering te vragen bij Noord-Korea, hetzij door Nederland, hetzij in Europees verband? Bent u bereid dit te doen?
De dialoog met Noord-Korea verloopt moeizaam, mede vanwege de door Noord-Korea zelf verkozen geïsoleerde positie. De directe contacten zijn beperkt. Echter, in voorkomende gevallen zal Nederland altijd in bilateraal verband mensenrechtenschendingen adresseren. Daarnaast bepleit Nederland in EU- en VN-verband voor verbetering van de mensenrechtensituatie in Noord-Korea.
Veroordeelt Nederland deze moordpartij en bent u ook bereid op te roepen tot een veroordeling hiervan namens de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Zie onder 1. Zo mogelijk trekt Nederland met de overige LS op.
Bent u bekend met het rapport over de situatie van gelovigen in Noord-Korea van de Amerikaanse Commissie voor Internationale Religieuze Vrijheid? Zo ja, passen de gemelde executies in het beeld van de situatie dat dit rapport schetst volgens u?
Ja. Het beeld in het rapport van deze commissie (waarbij voorbeelden uit het verleden worden aangehaald) wordt bevestigd in het jaarlijkse rapport van het VS Department of State en het tweejaarlijkse Duitse «Bericht der Bundesregierung zur weltweiten Lage der Religionsfreiheit». De gemelde executies passen in dat beeld.
Wegens de ontoegankelijkheid van Noord-Korea kunnen berichten waaraan in vraag 1 wordt gerefereerd niet worden bevestigd. Ook het VS rapport baseert zich expliciet op bronnen als Open Doors.
Welke mogelijkheden ziet u om al dan niet in Europees verband Noord-Korea ertoe te bewegen de extreme onderdrukking van gelovigen te beëindigen?
Dat zijn er heel weinig, gegeven de isolationistische koers van Noord-Korea. Het kabinet zet vooral in op steun aan het mandaat van de «Special Rapporteur on the situation of human rights in the Democratic People’s Republic of Korea», die in zijn laatste rapport, van maart 2022 een pessimistisch beeld schetst. Nederland steunt – tezamen met de EU en haar lidstaten en andere gelijkgezinden – de rapporteur in de uitoefening van zijn lastige taak, o.a. door actieve betrokkenheid bij de aanvaarding van zijn rapport door de Mensenrechtenraad, resp. de Algemene Vergadering van de VN.
In een door de EU ingediende resolutie heeft de Mensenrechtenraad in zijn laatste zitting steun uitgesproken voor het mandaat en erop aangedrongen dat de rapporteur toegang krijgt tot Noord-Korea. De resolutie steunde ook het mandaat van het kantoor van het OHCHR kantoor voor «accountability» in Seoul.
Bent u het ermee eens dat deze extreme onderdrukking van gelovigen de noodzaak onderstreept om snel een nieuwe Europese speciaal gezant voor de vrijheid van religieuze overtuigingen aan te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de Europese Commissie hiertoe te bewegen?
Ja. Mij is verzekerd dat een benoeming aanstaande is.
Kunt u aangeven op welke manier u uitvoering geeft aan de motie Van der Staaij en Ceder die de regering verzoekt om in Europees en verder internationaal verband het onrecht in Noord-Korea tegen te gaan en te verkennen welke mogelijkheden er zijn verantwoordelijken voor mensenrechtenschendingen onder druk te zetten of ter verantwoording te roepen?2
Het kabinet houdt uiteraard grote zorgen over de situatie in Noord-Korea. Nederland kiest er voor met name in EU-verband de mensenrechtenschendingen te adresseren. De door de EU ingestelde sancties van Noord-Koreaanse personen en entiteiten, direct betrokken bij de mensenrechtenschendingen, zijn op dit moment daarvoor de meest geëigende instrumenten.
De gevolgen van de zware sancties voor Nederlandse ondernemers die naar Rusland exporteren |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat veel Nederlandse ondernemers die voornamelijk of uitsluitend naar Rusland exporteren door de zware sancties (waardoor ze soms zelfs helemaal niet meer betaald kunnen worden vanuit Rusland) zwaar getroffen worden?1
Ja.
Wat gaat u doen om deze ondernemers te helpen?
Ondernemers in nood, zoals de verzenders van de brandbrief die het lid Van Houwelingen heeft meegestuurd, zou ik graag willen wijzen op de bestaande ondersteuning die wij aanbieden via RVO. RVO helpt bedrijven bij het zoeken van nieuwe afzetmarkten en het verleggen van aanvoerketens, nu de handel met Rusland is bemoeilijkt. Naast de in de brandbrief al aangehaalde BBZ-regeling biedt de overheid meerdere instrumenten waarmee bedrijven de impact op hun bedrijfsvoering kunnen overbruggen of hun bedrijfsactiviteiten kunnen verleggen. Voorbeelden hiervan zijn:
RVO biedt daarnaast ook ruime ondersteuning om bedrijven met hoge energiekosten te helpen verduurzamen, zoals de SDE++-regeling.
Met deze begeleiding en instrumenten helpen we Nederlandse ondernemers.
Het bericht ‘Agent werd onwel na vermoedelijk contact met zelfmoordpoeder’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agent werd onwel na vermoedelijk contact met zelfmoordpoeder»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de gezondheid van hulpverleners als zij geconfronteerd worden met een situatie waarin sprake is van (het gebruik van) zelfmoordpoeder?
De Minister van JenV heeft van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) begrepen dat nog niet onomstotelijk is vast komen te staan dat de betreffende onwelwording het gevolg is van de in de desbetreffende woning aangetroffen stof. Dit laat onverlet dat hulpverleners belangrijk werk verrichten in onze samenleving. Zij zorgen voor onze veiligheid en gezondheid, vaak onder gevaarlijke omstandigheden. Wij achten het daarom in het algemeen van groot belang dat zij goed worden getraind en van voldoende beschermingsmiddelen worden voorzien om de risico’s van hun werk zo veel mogelijk te beperken. Verder willen we benadrukken dat het risico voor hulpverleners bij behandeling van een patiënt die de zogenaamde Middel X-stoffen hebben ingenomen, zeer beperkt is. Dit heeft het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) aan het Ministerie van VWS laten weten. Van de ruim vijftig meldingen bij het NVIC van (pogingen tot) zelfdoding met deze middelen, zijn niet eerder signalen geweest dat een hulpverlener ernstig ziek is geworden. Af en toe ervaren hulpverleners wel milde klachten zoals irritatie van slijmvliezen, hoofdpijn of een licht gevoel in het hoofd. De stressvolle situatie kan hier ook een rol bij spelen. Alle hulpverleners met milde klachten na mogelijk contact met de betreffende stoffen, in zowel de NVIC-meldingen als die beschreven zijn in de internationale literatuur, herstelden zonder restschade. De beperkte risico’s op milde klachten bij de hulpverlener moeten altijd worden afgewogen tegen het nut van (snel) hulpverlenen.
Hoe worden hulpverleners voorbereid of getraind op dergelijke situaties?
Hulpverleners worden getraind in de omgang met ongevallen met giftige stoffen en hebben hier protocollen voor. Zo wordt binnen de politie in de opleiding (zowel in de politieopleiding bij de Politie Academie als specifieke opleidingen voor bijvoorbeeld de Forensische Opsporing) aandacht besteed aan gevaarlijke stoffen. Daarnaast is er voor politiemedewerkers documentatie beschikbaar over het werken met gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen of vragen informeren het NVIC, het RIVM en de GGD’en over de te nemen beschermingsmaatregelen. Voor spoedeisende vragen is het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) 24 uur per dag telefonisch bereikbaar voor hulpverleners. Recent heeft het NVIC de GGD’en geïnformeerd over geadviseerde beschermingsmaatregelen bij de zogenaamde Middel X-stoffen. Uit deze informatie bleek ook dat er voor hulpverleners zeer beperkte risico’s zijn. Tips om milde klachten bij hulpverleners en omstanders te voorkomen, zijn onder andere het gebruik van een beademingsballon voor eventuele beademing en geen directe mond-op-mond beademing toe te passen.
Wie is er verantwoordelijk als een hulpverlener blijvend letsel overhoudt of zelfs overlijdt na hulpverlening aan een persoon die een zelfdodingsmiddel heeft gebruikt?
Indien zich een situatie voor zou doen waarbij iemand een stof inneemt voor suïcide en deze persoon ook is overleden, kan deze persoon vanwege diens overlijden niet aansprakelijk worden gesteld. Van dergelijke aansprakelijkheid kan afhankelijk van de omstandigheden van het geval wel sprake zijn indien die persoon in leven is gebleven. Het is in dat geval aan de rechter om te beoordelen of de persoon die het middel heeft genomen onrechtmatig heeft gehandeld jegens de hulpverlener (op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek). Dit vereist een beoordeling van alle omstandigheden van het geval.
Strafrechtelijke vervolging van derden, zoals degene die het middel heeft geleverd, zal in dergelijke gevallen niet eenvoudig zijn, omdat het letsel redelijkerwijs toe moet zijn te rekenen. Gelet op de keten van gebeurtenissen tussen levering van het middel en het letsel van de hulpverlener is van dergelijke strafrechtelijke toerekening niet snel sprake. Bovendien houdt strafrechtelijke aansprakelijkheid niet zonder meer in dat tevens sprake is van verantwoordelijkheid jegens de hulpverlener.
Hoeveel (derden-)slachtoffers moeten er vallen voordat u verdere stappen zet om de handel in dit zelfmoordpoeder aan banden te leggen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 hebben de deelnemers aangegeven de code nog steeds te beschouwen als een nuttig instrument om misbruik van chemicaliën voor suïcide te voorkomen. Dit beleid staat niet op zichzelf, maar moet in samenhang worden gezien met de inzet op suïcidepreventie door het Ministerie van VWS met betrokken organisaties. Daarnaast blijken, zoals tevens in antwoord op vraag 2 benoemd, de risico’s voor hulpverleners of derden bij behandeling van een patiënt die zogenaamde middel X-stoffen heeft ingenomen zeer beperkt. Dit neemt niet weg dat het belangrijk is de beschikbaarheid van deze middelen voor particulieren te beperken, waarvoor het eerdergenoemde drempelverhogende beleid is ingevoerd en door de betrokken partijen als positief wordt ervaren. De Minister van VWS ziet dan ook geen aanleiding om de inhoud van deze code te wijzigen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het gebruik van de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen»?
Op 26 juni 2019 is de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» door VWS samen met 113 Zelfmoordpreventie, Raad Nederlandse Detailhandel, Thuiswinkel.org, het Verbond van Handelaren in Chemische Stoffen en de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie ondertekend. De code bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in een overleg.2 Voor de stoffen waarvan tot nu toe het beeld is ontstaan dat deze geschikt zouden zijn voor suïcide, de huidige Middel X-stoffen, is door de betrokken partijen zelfstandig besloten deze niet meer aan particulieren te leveren. De deelnemers aan de code zijn de afgelopen jaren enkele keren bij elkaar geweest. Daarbij is niet gebleken dat naast de al bekende stoffen, andere stoffen op grote schaal gebruikt worden. Tegelijkertijd is er internationaal gesondeerd of in andere landen veel bekend is over het gebruik van deze stoffen. Uit deze sondering kwam niet naar voren dat het probleem met de middel X-stoffen op grote schaal speelt in andere EU-landen. Uiteraard is niet uit te sluiten dat deze stoffen elders ook gebruikt worden. Tijdens de laatste vergadering in december 2021 hebben de deelnemers aangegeven de code nog steeds te beschouwen als een nuttig instrument om misbruik van chemicaliën voor suïcide te voorkomen. De deelnemers hebben toen ook de intentie uitgesproken om in 2022 vervolg te geven aan de code.
Ziet u reden om de afspraken die in deze code zijn vastgelegd aan te passen naar aanleiding van de laatste ontwikkelingen rondom de beschikbaarheid van het zelfdodingsmiddel en de risico’s die dit oplevert voor omstanders zoals hulpverleners?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de oproep van Stichting Ximena’s Vlinder (namens nabestaanden van slachtoffers van het zelfdodingsmiddel) om uw standpunt ten aanzien van het invoeren van een verbod op zelfdodingspoeders te heroverwegen?2 Wat is uw reactie op die oproep? Bent u bereid om persoonlijk met vertegenwoordigers van deze stichting in gesprek te gaan?
Wij zijn bekend met deze oproep en begrijpen de zorgen van de stichting. In het verleden heeft de voorganger van de Minister van VWS met de voorzitter van deze stichting gesproken, naar aanleiding van de beleidslijn dat het Middel X niet verboden zou worden, maar dat er wel stappen zouden worden gezet om de beschikbaarheid voor particulieren tegen te gaan. Uit een eerdere verkenning bleek dat regulering via juridische maatregelen ingewikkeld is en bovendien beperkt effectief. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van dergelijke stoffen voor suïcide te beperken (bijvoorbeeld particuliere verkoop), vragen om nieuwe wetgeving. Nadere beschouwing laat echter zien dat nieuwe wetgeving wel eens contraproductief zou kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides door deze stoffen om de volgende redenen: 1) een uitputtende lijst met stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide en daarom via wetgeving worden gereguleerd, is niet mogelijk, 2) regulering van de verkoop aan particulieren is disproportioneel, omdat dit gevolgen heeft voor de wel wenselijke bestaande toepassingen, 3) het vraagt grote handhavingsinspanningen, inclusief een verregaande documentatieplicht, 4) met een wetgevingstraject is het lastiger om ook in de toekomst snel beperkingen te realiseren voor het geval later van andere stoffen het beeld ontstaat dat deze gebruikt kunnen worden voor suïcide, 5) juridische maatregelen geven bekendheid aan stoffen.4 Al deze punten staan nog steeds nieuwe wetgeving in de weg waardoor het kabinet geen reden ziet om over te gaan op juridische maatregelen. Om deze reden zal de Minister van VWS niet met de stichting in gesprek gaan. Wel heeft het Ministerie van VWS met de voorzitter van de stichting gesproken. VWS heeft in dit gesprek nogmaals toegelicht waarom de beleidslijn niet gewijzigd is.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het strafrechtelijk onderzoek naar Coöperatie Laatste Wil?
In het belang van het lopende strafrechtelijke onderzoek kan de Minister van JenV hierover geen mededelingen doen.
Kleine opleiders die buiten de boot vallen omdat ze niet kwalificeren voor het STAP-budget. |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bereiken u signalen van aanbieders van opleidingen die niet kwalificeren voor het STAP-budget omdat hun omzet niet voldoet aan de daarvoor gestelde normering, waardoor potentiële cursisten zich aanmelden bij grote opleiders waarbij ze wél een opleidingstegoed van 1.000 euro kunnen krijgen?
In de eerste fase van het STAP-budget is gekozen voor een ingroeimodel voor de instroom van keurmerken.1 Hiermee kan de kwaliteit van keurmerken, opleiders en scholingsactiviteiten geborgd worden, zonder dat de uitvoeringssystematiek van het STAP-budget in de eerste fase overbelast raakt. Vooralsnog is het aantal keurmerken beperkt tot enkele generieke keurmerken. Op dit moment komen opleiders die OCW-erkende scholing aanbieden, opleiders met het NRTO-keurmerk en scholingsactiviteiten die zijn ingeschaald in het NLQF-raamwerk in aanmerking. Binnenkort zullen ook opleiders met het CEDEO-keurmerk en scholingsactiviteiten met het CPION-keurmerk worden toegelaten.
Voor de keurmerken die reeds zijn toegelaten, kunnen opleiders hun opleidingen op laten nemen in het scholingsregister STAP. Er wordt daarbij geen aanvullende omzetseis gehanteerd. Wel hanteren verschillende keurmerken een omzetseis om in aanmerking te komen voor het desbetreffende keurmerk. Met deze omzetseis proberen keurmerken de financiële stabiliteit van opleiders en de voortgang van opleidingen te garanderen.
Naast het toelaten van generieke keurmerken, wordt er in de eerste fase van STAP ook ervaring opgedaan met het toelaten van branche-specifieke scholingsactiviteiten. Deze worden door brancheorganisaties beschikbaar gesteld en moeten voldoen aan verschillende kwaliteitseisen. De brancheorganisaties geven de activiteiten door aan DUO als beheerder van het scholingsregister zodat hiervoor STAP kan worden aangevraagd.
Het gaat hierbij veelal om kleinere opleiders die specialistische scholing bieden. Dit proces zit nog in de opstartfase en is daarom beperkt tot een aantal branches die in overleg met de werkgeversorganisaties zijn geselecteerd. Op basis van de ervaringen in de eerste fase zal worden bezien of het aantal brancheorganisaties op den duur kan worden uitgebreid.
In de volgende fase komen ook andere keurmerken in aanmerking. Er wordt op dit moment een toetsingskader ontwikkeld en een proces ingericht om deze keurmerken te kunnen beoordelen. Dit kader moet inzichtelijk maken aan welke criteria het keurmerk moet voldoen om opleiders en scholingsactiviteiten toegang te geven tot het scholingsregister STAP. De verwachting is dat het proces rond de zomer gereed is en de eerste nieuwe keurmerken een verzoek tot toelating kunnen indienen. Hiermee zal het aantal keurmerken dat toegang biedt tot het STAP-budget en daarmee ook het aanbod van keurmerken voor opleiders om toe te kunnen treden, verder toenemen. De Kamer zal hier, na afronding van het proces, zo spoedig mogelijk over worden geïnformeerd.
Het ministerie heeft contact met een aantal opleiders dat op dit moment nog niet in aanmerking komt voor het STAP-budget. Deze opleiders worden geïnformeerd zodra het toetsingskader gereed is en ook andere keurmerken in aanmerking kunnen komen voor aansluiting op het scholingsregister STAP.
Wilt u in beeld brengen wat ongeveer de omvang is van de groep «kleine opleiders»?
Het is lastig om de omvang van «kleine opleiders» in kaart te brengen, omdat er geen eenduidige definitie van «kleine opleider» bestaat. Een opleider zou bijvoorbeeld als «klein» gedefinieerd kunnen worden op basis van de omzet, het aantal werknemers, het aantal opleidingen of het aantal studenten dat jaarlijks wordt opgeleid. Het is daarbij niet zo dat een zzp’er of een opleider die maar enkele studenten per jaar opleidt, per definitie weinig omzet draait. Veel is afhankelijk van de scholingskosten die gehanteerd worden per scholingsactiviteit.
Als er geconcentreerd wordt op de private opleidingssector, dan waren er in 2021 ongeveer 32.084 opleidingsbedrijven ingeschreven in de Kamer van Koophandel. Uit onderzoek onder 159 opleiders uitgevoerd door SEO komt naar voren dat ongeveer 43 opleiders uit deze steekproef een omzet hebben van onder de € 100.000 euro.2 Dit zou betekenen dat op basis van deze steekproef iets meer dan de kwart van de opleiders in de private sector als klein bestemd kunnen worden, als we alleen kijken naar omzet.
Bent u bereid de STAP-regeling te herzien zodat ook opleiders uit de hiervoor genoemde groep die zich in kwalitatief opzicht en volgens andere redelijk te stellen criteria voldoende kwalificeren alsnog in aanmerking komen om opleidingen aan te bieden waarvoor het STAP-budget van toepassing is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat door de spreiding in de loop van het jaar van momenten waarop cursisten zich kunnen aanmelden, de nieuwe regeling waarin brancheorganisaties garant kunnen staan voor kleine opleiders die nog voor de zomer komt, betekent dat de betreffende ondernemers hoe dan ook al een deel van het jaar inkomen kwijt zijn?
Door de gefaseerde instroom van keurmerken en brancheorganisaties is het mogelijk dat opleiders pas later in het jaar in aanmerking komen voor toelating tot het scholingsregister STAP. Voor keurmerken die aan het einde van het jaar of volgend jaar een verzoek tot toelating tot het scholingsregister STAP indienen, geldt uiteraard dat de opleiders ook pas later kunnen worden aangesloten. Ik hecht er waarde aan dat de toestroom van nieuwe keurmerken en opleiders behapbaar blijft voor de uitvoerders.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat er gedurende het hele jaar mogelijkheid is om gebruik te maken van het STAP-budget. Daarom zijn de middelen van het STAP-budget verdeeld over verschillende tijdvakken zodat het budget verdeeld over het jaar beschikbaar komt en niet in een keer wordt uitgeput. Daarbij moet worden opgemerkt dat het STAP-budget – dit jaar is er € 160 miljoen beschikbaar voor subsidie – een aanvulling is op de private middelen voor scholing en ontwikkeling. Het grootste deel van scholing voor werknemers wordt betaald door werkgevers. Het gaat om zo’n € 3,6 miljard aan directe opleidingskosten per jaar. Daarnaast geven O&O fondsen jaarlijks tussen de € 100 miljoen en € 200 miljoen uit aan opleidingskosten. Deze private middelen zijn het gehele jaar door beschikbaar.
Is de constatering juist dat het garant staan door brancheorganisaties voor kleine opleiders weliswaar een deel van het probleem wegneemt, maar dat er een lacune ontstaat omdat er kleine opleiders zijn die niet onder een branche vallen, maar die wel kwalitatief hoogwaardige opleidingen aanbieden?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 en 3 zal het aantal keurmerken – en daarmee de diversiteit van opleiders – toenemen. Aanvullend wordt er in de eerste fase van het STAP-budget ervaring opgedaan met enkele brancheorganisaties die in staat worden gesteld om branche-specifieke scholingsactiviteiten toe te laten tot het scholingsregister STAP. Indien de ervaring positief is, zou het aantal brancheorganisaties met deze rol kunnen worden uitgebreid. Met het uitbreiden van het aantal keurmerken en brancheorganisaties dat toegang biedt tot STAP nemen ook de mogelijkheden voor de aansluiting van kleine opleiders toe.
Als u mee kunt gaan in bovenstaande constatering, bent u dan bereid om het bereik van het STAP-budget te vergroten voor deze opleiders waarvoor geen brancheorganisatie garant kan staan?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk om, gelet de dringende problematiek die kleine opleiders ervaren, op korte termijn aandacht te geven aan deze vragen?
Dit onderwerp heeft de nodige aandacht. Er wordt op dit moment prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van het toetsingskader om meer keurmerken in de gelegenheid te stellen om aan te sluiten op het scholingsregister STAP-budget.
Het onderhouden van contacten van achterblijvers met gedetineerden en het stoppen van de e-mail-service |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Realiseert u zich dat het voor achterblijvers en gedetineerden van groot belang kan zijn om contact te onderhouden en dat de e-mailservice die daarvoor bestaat, eMates, een belangrijke aanvulling is op de alternatieven zoals bezoek, telefoon en post? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de heer van Nispen ben ik van mening dat het voor gedetineerden van groot belang is contact te kunnen onderhouden met hun familie en netwerk. Dit draagt bij aan een goede re-integratie. Er staan hiervoor diverse communicatiemiddelen ter beschikking, zoals: telefonie, post en bezoek. De berichtenservice eMates is hier een aanvulling op. Ik realiseer mij dat de opschorting van het uitreiken van de berichten van eMates voor ongemak kan zorgen bij zowel gedetineerden als hun relaties. Het belang van het beschermen van persoonsgegevens van gedetineerden en hun relaties, het voorkomen van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie en de veiligheid binnen de inrichting weegt voor mij echter zwaarder.
Waarom is zo plotseling gestopt met de e-mailservice eMates? Waarom is nu opeens de haast zo groot? Wat is het acute probleem?
De berichtenservice, die kleinschalig is begonnen met het idee gedetineerden snel en laagdrempelig contact te laten houden met hun relaties, is mogelijk uitgegroeid tot een kwetsbare dienst die doelwit kan zijn voor kwaadwillenden.
Nadat het Openbaar Ministerie (OM) DJI schriftelijk informeerde over haar zorgen ten aanzien van de digitale berichtenservice van eMates heeft DJI actie ondernomen door het berichtenverkeer op te schorten zodat een onafhankelijk onderzoek ingesteld kan worden naar de risico’s die de facilitering van de berichtenservice eMates met zich meebrengt.
Als er een probleem is met de verwerking van persoonsgegevens en het toezicht daarop, waarom is dan niet eerst met de beheerder van het systeem gepraat om te proberen daar een oplossing voor te bedenken? Als begin maart bij het Openbaar Ministerie (OM) bekend was dat hier een probleem zat en afspraken ontbraken, dan hadden die afspraken toch inmiddels gemaakt kunnen zijn? Is überhaupt geprobeerd om tot afspraken te komen? Zo ja, wanneer? Zo niet, waarom niet?
Op basis van de genoemde zorgen van het OM is alleen het maken van afspraken over de verwerking van persoonsgegevens volgens DJI niet voldoende. Er is behoefte aan een onafhankelijk oordeel van een instantie die over de vereiste deskundigheid bezit. Tot die tijd heeft DJI gemeend het uitreiken van de berichten op te moeten schorten en onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de risico’s van de werkwijze van en met eMates. eMates is hier per brief over geïnformeerd. Inmiddels heeft DJI een gesprek gehad met eMates om dit nader toe te lichten.
Als het probleem is dat het toezicht op de inhoud van de e-mails arbeidsintensief is, waarom is dan niet besloten om desnoods het aantal berichten per gedetineerde aan een maximum te verbinden, of zo nodig sommige gedetineerden (bijvoorbeeld in de zwaardere regimes) hiervan uit te sluiten? Is in de kern niet het probleem dat ook in de zwaardere regimes in sommige gevallen «tientallen berichten per dag per gedetineerde» worden gestuurd, zoals u schrijft? Waarom komt u dan niet met een gerichtere aanpak of rechtsgrond? Waarom worden dan nu alle gedetineerden en achterblijvers over een kam geschoren en gedupeerd?
De grootste zorg is dat er geen zicht is op het systeem van eMates en niet bekend is of het voldoet aan de wettelijke eisen die gesteld worden aan de verwerking van persoonsgegevens. Dit is een generiek probleem dat maakt dat de berichtenservice voor een ieder wordt opgeschort.
Een beperking op de hoeveelheid eMates berichten bleek op basis van een uitspraak van de Raad voor de Strafrechtoepassing en Jeugdbescherming niet toegestaan aangezien het in strijd is met de regelgeving. De afdeling rechtspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft in haar uitspraak van 28 oktober 2020 geoordeeld dat berichten via eMates gelijkgesteld zijn aan post als bedoeld in artikel 36 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).1
Hoe is hierover gecommuniceerd met de achterblijvers en de gedetineerden?
DJI heeft het besluit met een nieuwsbericht op de website op 18 maart 2022 bekend gemaakt, waarbij is aangegeven dat met ingang van 28 maart 2022 geen berichten meer worden uitgereikt. De vestigingsdirecteuren is opgedragen om de gedetineerden hierover te informeren. Dit is ook gebeurd.
DJI heeft er voor gekozen niet direct de berichtenservice op te schorten, zodat gedetineerden en hun relaties in de gelegenheid waren zich hierop voor te bereiden, en bijvoorbeeld dienstverlening waarvoor al betaald was af te kunnen ronden. Hangende de opschorting kunnen gedetineerden en hun relaties gebruik blijven maken van reguliere post, telefonie en bezoek.
Hoe is het personeel van de inrichtingen hierover geïnformeerd? Wat denkt u dat dit ingrijpende en niet al te best gemotiveerde besluit doet met de verhoudingen op de werkvloer, waarbij het helaas niet ondenkbeeldig is dat de woede wordt geuit richting gevangenispersoneel?
De vestigingen zijn op 18 maart 2022 hierover geïnformeerd. De directeuren informeren de medewerkers en de gedetineerden hierover. Ik realiseer mij dat de opschorting tot ongemak voor gedetineerden kan leiden. Veiligheid en een goede bescherming van persoonsgegevens is ook in het belang van gedetineerden en hun relaties. Daarbij staan de gedetineerden diverse communicatiemiddelen met de buitenwereld ter beschikking, zoals: telefonie, reguliere post en bezoek. Medewerkers in de gevangenissen zijn toegerust om met spanningen vanuit gedetineerden om te gaan. Er zijn mij geen spanningen richting medewerkers bekend naar aanleiding van het opschorten van de berichtenservice.
Hoe snel kan het door u aangekondigde onderzoek plaatsvinden? Vanaf wanneer zal deze e-mailservice met de juiste afspraken en onder de noodzakelijke voorwaarden weer kunnen functioneren?
Ik heb aangegeven dat het onderzoek met voortvarendheid en uiterste zorgvuldigheid wordt opgepakt. Op vrijdag 1 april jl. is de advocaat van eMates geïnformeerd dat de Auditdienst Rijk (ADR) het onderzoek naar eMates uitvoert en dat dit onderzoek circa drie maanden in beslag neemt. Doel van het onderzoek is om een geobjectiveerd en gevalideerd beeld te krijgen hoe eMates werkt en welke risico’s er aan verbonden zijn en hoe deze beperkt kunnen worden. Daarnaast dient het onderzoek inzicht te geven in hoe de huidige situatie heeft kunnen ontstaan. Wanneer het onderzoek is afgerond zal besloten worden of en onder welke condities de berichtenservice via eMates kan worden hervat.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er steeds meer zedenzaken op de plank belanden |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steeds meer zedenzaken belanden op de plank» en herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen van het lid Kuiken over de toen al blijvende achterstand bij het behandelen van ernstige zedendelicten?1 2
Ja.
Wist u eerder dan uit de berichtgeving bij Nieuwsuur dat de afspraken met de politie en het Openbaar Ministerie (OM) ten aanzien van de doorlooptijden weer niet gehaald zouden worden? Zo ja, wanneer wist u dit, hoe heeft u toen gereageerd en wat heeft u toen gedaan? Zo nee, waarom houdt u dan geen vinger aan de pols bij een dergelijk ernstig probleem dat al jaren bekend is en waarbij al jaren verbetering wordt beloofd?
In antwoord op schriftelijke vragen gesteld in aanloop naar het begrotingsdebat van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) heeft mijn ambtsvoorganger op 17 november 2021 uw Kamer ingelicht over de stand van zaken van de doorlooptijden op de professionele ketennormen op zeden in de strafrechtketen. In deze beantwoording is gemeld dat de doorlooptijden niet gehaald zouden worden.3 Zedenzaken vormen voor het Bestuurlijk Ketenberaad een van de zeven geprioriteerde zaakstromen, waarvan de doorlooptijden uitgebreid worden gemonitord. Het Bestuurlijk Ketenberaad is het strategisch beraad waar ketenorganisaties in de strafrechtketen en het Ministerie van JenV afspraken maken over de samenwerking en de prestaties van de strafrechtketen. De belangrijkste strafrechtketenpartners in het Bestuurlijk Ketenberaad zijn het OM, de politie, de zittende magistratuur (ZM) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). De professionele ketennormen op zeden zijn door het OM, politie en ZM in goed onderling overleg tot stand gekomen en in 2019 in het Bestuurlijk Ketenberaad vastgesteld. Toch constateer ik dat, ondanks de verbetermaatregelen uit de afgelopen jaren, de professionele ketennormen de laatste jaren niet worden gehaald. Dit betreur ik ten zeerste en noopt tot actie. Zoals ik uw Kamer heb medegedeeld in mijn brief van 4 april jl. en ook heb besproken tijdens het commissiedebat over seksueel geweld en kindermisbruik op 6 april jl. heb ik op 25 april jl. met het Bestuurlijk Ketenberaad gesproken om concrete afspraken te maken over een hernieuwde aanpak voor de verbetering van de doorlooptijden in zedenzaken. Ik geef daarmee ook uitvoering aan de motie die de leden Van Nispen, Kuik, Bikker en Westerveld eerder indienden over het verbeteren van doorlooptijden in zedenzaken.4 Zoals ik in het Commissiedebat seksueel misbruik heb toegezegd zal ik uw Kamer in mei separaat informeren over de concrete afspraken.
Deelt u de mening dat het feit dat zedenzaken te lang op de plank blijven liggen de animo om aangifte te doen bij slachtoffers zal kunnen verminderen omdat zij er geen vertrouwen meer in hebben dat hun zaak adequaat behandeld zal gaan worden? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat de aangiftebereidheid tenminste op peil blijft? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers van seksuele misdrijven hebben recht op bescherming. Een zorgvuldige en voortvarende behandeling van hun strafzaak maakt hiervan onderdeel uit. Om die reden heb ik op 25 april jl. samen met het OM, de politie en het Zittende Magistratuur afspraken gemaakt om de doorlooptijden te verbeteren, ook vanuit de overtuiging dat een vlotte behandeling van de zaak de aangiftebereid in het algemeen ten goede komt. In mei 2022 zal ik uw Kamer nader op de hoogte brengen van deze afspraken.
Tegelijkertijd is het voor de kwaliteit van de opsporing van belang dat in het onderzoek niet alleen de snelheid maar ook de zorgvuldigheid voorop staat. Daar zijn naar mijn mening de slachtoffers het meest mee gebaat. In complexe zaken kan het zo om die reden zijn dat meer tijd nodig is dan de professionele ketennormen voorschrijven om een zaak «rond te krijgen». Dit is vanwege het tijdsverloop belastend voor de betrokkenen, maar soms voor de kwaliteit van het onderzoek – en de haalbaarheid daarvan – wel essentieel. Randvoorwaarde is daarbij wel dat slachtoffers goed geïnformeerd worden. Gedurende het onderzoek wordt het slachtoffer daarom op vaste momenten door de politie op de hoogte gehouden van het verloop van de zaak. De politie zorgt er ook voor dat één zedenrechercheur het vaste aanspreekpunt is voor het slachtoffer.
Wat betekent het voor slachtoffers van zedenmisdrijven als zij geconfronteerd worden met het feit dat hun zaak zeer lang op de plank blijft liggen? Deelt u de mening dat dit hun slachtofferschap alleen maar kan vergroten?
Ik ben mij er zeer van bewust dat zedenzaken ingrijpend zijn voor slachtoffers en andere betrokkenen. Er is vaak sprake van een traumatische ervaring voor een slachtoffer. De politie en het OM werken daarom hard aan het verminderen van de werkvoorraad en het verkorten van de doorlooptijden.
Onnodige vertraging in opsporingszaken moet zoveel mogelijk voorkomen worden: zedenzaken moeten zo snel mogelijk worden onderzocht. Dit komt zowel de opsporing als de verwerking van de gebeurtenissen door slachtoffers ten goede. Het is daarnaast van groot belang dat slachtofferrechten worden gerespecteerd in de fase van onderzoek en opsporing. Het belang van slachtoffers staat immers voorop. De belangen van slachtoffers wegen dan ook zwaar mee bij de afweging of en zo ja, hoe in een zedenzaak strafrechtelijk opgetreden moet worden.
Deelt u de mening dat slachtoffers die lang moeten wachten voordat hun zaak wordt opgepakt in ieder geval uitleg daarover moeten krijgen en perspectief op de afhandeling van hun zaak moet worden geboden? Zo ja, gebeurt dat altijd en op welke wijze worden zij geïnformeerd? Wordt daarbij aandacht geschonken aan begeleiding van die slachtoffers en op welke wijze? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel uw mening dat het van groot belang is dat slachtoffers die een aangifte hebben gedaan door de politie worden geïnformeerd over het verloop van hun zaak. In het verbeterplan bejegening en doorlooptijden van de politie is voorgesteld om meer maatwerk te bieden in het proces van melding en aangifte doen. Het ene slachtoffer weet bij de melding bijvoorbeeld al dat hij of zij aangifte wil doen, terwijl het andere slachtoffer dat juist niet wil, twijfelt of eerst nog vragen heeft. Dat betekent dat informatie op een passende manier wordt aangeboden.
In een informatief gesprek dat de politie met de aangever voert komen de rechten en plichten van het slachtoffer aan bod. Ook wordt het slachtoffer in dit gesprek geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening door andere instanties dan de politie. Ook buiten het informatief gesprek kunnen slachtoffers geïnformeerd worden over hun rechten en plichten. Gedurende het onderzoek wordt het slachtoffer op vaste momenten door de politie op de hoogte gehouden van het verloop van de zaak. De politie zorgt ervoor dat één zedenrechercheur het vaste aanspreekpunt is voor het slachtoffer.
De politie is altijd op zoek naar verbeteringen in het contact met het slachtoffer. De politie heeft recent een werkinstructie voor de zedenrechercheurs gemaakt waarin vaste contactmomenten met slachtoffers zijn vastgesteld. Het is van belang dat informatie voor slachtoffers vindbaar is, laagdrempelig wordt aangeboden en aansluit bij de informatiebehoefte. De werkinstructie stelt ook dat er altijd minimaal één zedenrechercheur aanspreekbaar dient te zijn over de voortgang van de zaak. Hiermee wordt recht gedaan aan de motie-Michon-Derkzen en Mutluer5 waarin de regering wordt verzocht ervoor te zorgen dat het slachtoffer van een zedenmisdrijf dan wel seksueel geweld bij de start van de strafzaak altijd en direct een vast aanspreekpunt heeft bij de politie dan wel het Openbaar Ministerie, en gedurende de strafzaak de voor het slachtoffer relevante informatie altijd ontvangt.
Deelt u de mening dat doordat mogelijke daders te lang buiten schot van politie en OM kunnen blijven, het niet uitgesloten is dat zij daardoor meer slachtoffers kunnen maken? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, hoe kunt u dat uitsluiten?
Het is nooit helemaal uit te sluiten dat mogelijke daders die te lang buiten schot blijven meer slachtoffers maken. Het OM en de politie streven bij hun eerste beoordeling van de aangifte een goede inschatting van de zedenzaak en het vervolg te maken, zodat zoveel als mogelijk wordt beperkt dat iemand meer slachtoffers kan maken. Bij de beoordeling van zedenzaken gaat het dan onder andere om het doen van strafrechtelijk onderzoek, de inzet van opsporingsbevoegdheden of het opleggen van strafvorderlijke dwangmiddelen, zoals voorlopige hechtenis.
Is de opleiding van zedenrechercheurs inmiddels van 30 naar 22 weken verkort? Zo ja, heeft dit tot een vergroting van het aantal zedenrechercheurs geleid? Hoeveel zedenrechercheurs meer betreft het? In welke mate heeft dit invloed gehad op de doorlooptijden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de opleiding van de zedenrechercheurs is verkort van 30 naar 22 weken. Zedenrechercheurs zijn hierdoor eerder volledig inzetbaar omdat ze sneller hun opleiding hebben afgerond. Een rechercheur is volledig inzetbaar als de opleiding is afgerond en de rechercheur door deze afronding van de opleiding is gecertificeerd. Er is op dit moment echter nog geen verband tussen een kortere opleiding en meer zedenrechercheurs. Er moeten namelijk eerst zedenrechercheurs geworven worden en dat staat los van de opleiding. De politie werkt daarnaast aan het wegwerken van de achterstanden door de inzet van rechercheurs uit andere teams dan de zedenteams en de bijstand die de Koninklijke Marechaussee bij de zedenzaken levert.
Hoeveel zedenrechercheurs zijn er aangesteld met de naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 35300, nr. 11) extra vrijgemaakte middelen van structureel 15 miljoen euro? Is uw eerdere verwachting dat er in 2021 in totaal 30,5 fte zouden worden geworven uitgekomen? Zo nee, waarom niet en hoeveel fte is dan wel geworven?
De politie werkt aan een structurele uitbreiding van de zedenteams (n.a.v. de motie-Klaver c.s.) door een gefaseerde uitbreiding van totaal ca. 113 fte bij de zedenteams, intelligence, digitale-recherche, forensische opsporing en zedendocenten bij de Politieacademie. Eind 2023 is deze uitbreiding van de capaciteit van de politie naar verwachting afgerond. In tabel hieronder geef ik u inzicht in precieze uitvoering van de motie-Klaver c.s.:
Functie
Geworven
Aangesteld
Totaal fte
eind 2023
Zedenrechercheur
44,5
40,5
60
Intelligence
6
6
10
Digitale recherche
9,9
9,9
20
Forensische opsporing
20
20
20
Zedendocenten
3
3
3
Waar in de keten van politie en OM zit het grootste knelpunt ten aanzien de te lange doorlooptijden? Wat wordt er gedaan om de doorlooptijden bij het OM te verkorten?
Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 april jl. heb geschreven en zoals met de Kamer besproken tijdens het commissiedebat over seksueel geweld en kindermisbruik op 6 april jl., heb ik op 25 april jl. met onder andere het OM, de politie en het ZM gesproken over het nemen van concrete stappen om de doorlooptijden te verbeteren. Een eenduidige oorzaak of eenduidig knelpunt ten aanzien van de doorlooptijden op zeden bij het OM, de politie en de Zittende Magistratuur bestaat niet. De oorzaken verschillen namelijk per organisatie en per regio. Het gesprek met het OM, de politie en de Zittende Magistratuur heb ik gebruikt om meer zicht te krijgen op de oorzaken, zodat deze organisaties snel aan de slag kunnen met het verbeteren van de doorlooptijden. Ik zal uw Kamer zoals gezegd in mei 2022 op de hoogte stellen van de afspraken die ik met het OM, de politie en de Zittende Magistratuur heb gemaakt.
Ook is het van belang aan te geven dat politie en OM in alle zaken – en dat geldt zeker ook voor zedenzaken – streven naar een zorgvuldig, kwalitatief hoogstaand opsporingsonderzoek en vervolgingstraject. Snelheid is daarbij van belang, maar dit mag nooit ten koste gaan van de kwaliteit van het onderzoek naar een zedendelict. Zedenzaken zijn bij uitstek vrijwel altijd juridisch complex en bevatten in de meeste gevallen grote gevoeligheden. Zo kan er bijvoorbeeld sprake zijn van kwesties die (mogelijk) spelen binnen familieverband waarbij het – om de veiligheid van het slachtoffer en andere betrokkenen te waarborgen – van groot belang is dat alle beschikbare contextinformatie wordt verzameld, onderzocht en meegewogen in de afdoeningsbeslissing. Deze complexiteit kan leiden tot langere doorlooptijden, maar de gebruikte tijd is in voorkomende gevallen wel nodig om tot een kwalitatief goed onderzoek te komen dat recht doet aan alle betrokkenen. Het is daarom van belang dat het OM en de politie het slachtoffer tijdig en zorgvuldig op de hoogte houden van het verloop van de zaak en zoveel mogelijk meenemen in de beslissingen die tijdens het onderzoek worden genomen.
Het OM-project «Verbetering doorlooptijden zeden» is recent afgerond. Naar aanleiding van dit project is een aantal randvoorwaarden en succesfactoren geformuleerd op grond waarvan (beter) gestuurd kan worden op de doorlooptijden en die uiteindelijk kunnen worden verbeterd. Dit betrof met name ICT-aanpassingen (denk aan het laten aansluiten van het politieregistratiesysteem op het OM-registratiesysteem en het inrichten van een sturingssysteem waarin zedenzaken geregistreerd en gevolgd kunnen worden), maar ook het aanscherpen van bestaande en het maken van extra afspraken met de rechtbanken over de planning van zedenzaken. Ook zijn nadere samenwerkingsafspraken gemaakt met de politie over het maken van inhaalslagen op de voorraad zedenzaken. De verbetering van de doorlooptijden in zedenzaken is door het OM landelijk als prioriteit benoemd.
Kunt u inmiddels wel aangeven wat de gemiddelde doorlooptijd van verkrachtingszaken is gerekend vanaf het moment van aangifte tot het beslissen over al dan niet vervolgen? Zo ja, wat zijn die looptijden dan? Zo nee, waarom niet?
De afspraken over de ketennorm zeden voor de politie zijn gemaakt over het totaal aantal aangiftes over de seksuele misdrijven. Om voorgaande reden zijn er geen betrouwbare cijfers over de doorlooptijden van specifiek verkrachtingszaken beschikbaar.
Deelt u de mening dat er bij opsporing en vervolging van zedenzaken voorrang zou moeten worden gegeven aan de meest ernstige zedenzaken? Zo ja, gebeurt dat ook en hoe wordt die prioritering gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Alle aangiften waarin melding wordt gemaakt van een (mogelijk) zedendelict, worden door politie en OM in behandeling genomen. In principe gebeurt het oppakken van zaken op volgorde van binnenkomst. Soms wordt een bepaalde zaak met voorrang behandeld. Dat kan zijn vanwege de ernst van het delict, maar het prioriteren van zaken is van meer factoren afhankelijk. Spoedhandelingen (handelingen die direct moeten worden uitgevoerd om strafrechtelijk waarde op te leveren) worden altijd direct verricht in zedenzaken.
Opvang en asiel van derdelanders uit Oekraïne in Nederland |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte dat een aantal derdelanders met tijdelijke en permanente verblijfsstatus in Oekraïne zich in Ter Apel hebben gemeld, waar hen het recht werd ontzegd om asiel in Nederland aan te vragen? Zo nee, bent u bereid om dit met spoed te onderzoeken en hierover de Kamer te informeren? Zo ja, kunt u uitleggen waarom hen niet de mogelijkheid is geboden om asiel aan te vragen op het moment dat zij daarvoor kozen?
In mijn brief aan uw Kamer van 17 maart 20221 heb ik uiteengezet welk proces wordt gevolgd bij het opvangen en registreren van personen die in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming onder de richtlijn. Deze procedure is ook van toepassing op derdelanders met een verblijfstatus in Oekraïne die voor tijdelijke bescherming in aanmerking komen. Zij moeten, net als de ontheemden met de Oekraïense nationaliteit, formeel een asielaanvraag indienen om aanspraak te kunnen maken op tijdelijke bescherming. Zij worden derhalve in de gelegenheid gebracht om asiel aan te vragen, zonder dat de bijbehorende procedurestappen op dit moment al worden doorlopen. Feitelijk wordt de beslistermijn op de asielaanvraag opgeschort voor de duur van de tijdelijke bescherming. De ontheemde heeft gedurende die periode rechtmatig verblijf, hij ontvangt een bewijs waaruit zijn status blijkt en maakt aanspraak op alle voorzieningen en verstrekkingen waar asielzoekers recht op hebben, waaronder opvang, leefgeld, onderwijs en medische hulp.
Is het ontzeggen van een asielaanvraag niet in strijd met Europees asielrecht? Bent u bereid om er met spoed voor te zorgen dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) alsnog asielaanvragen van derdelanders uit Oekraïne aanneemt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de rechtspositie van derdelanders wiens Oekraïense verblijfsvergunning dreigt te verlopen? Vallen zij na het verlopen van hun tijdelijke verblijfsvergunning nog onder de tijdelijke beschermingsrichtlijn van de EU met dezelfde rechten als Oekraïense staatsburgers en mensen met een permanente Oekraïense verblijfsvergunning? Zo nee, wat zijn hun rechten en mogelijkheden in Nederland op het moment dat hun Oekraïense verblijfsvergunning verlopen is in de toekomst? Bent u bereid om deze groep derdelanders op dat moment een Nederlands verblijfsvergunning te bieden en de eisen voor de bewijslast te versoepelen gezien de oorlogssituatie en onveilige omstandigheden waar deze groep mensen haastig vandaan moest vluchten?
Bij de beoordeling of een derdelander in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming wordt gekeken of de vreemdeling op 23 februari 2022 een geldige Oekraïense verblijfsvergunning had. Het latere verlopen van de Oekraïense verblijfsvergunning is hierop niet van invloed. Uw Kamer is per brief van 30 maart jl.2 nader geïnformeerd over de reikwijdte van personen die in Nederland onder de bescherming van de richtlijn worden gebracht.
Bent u op de hoogte dat de gemeente Rotterdam derdelanders uit Oekraïne met een tijdelijke Oekraïense verblijfsstatus onterecht heeft verteld dat zij geen recht hebben op de regelingen die wel van toepassing zijn op Oekraïense staatsburgers en mensen met een permanente verblijfsvergunning in Oekraïne? Bent u bereid dit verder te onderzoeken bij de gemeente Rotterdam en andere gemeentes in Nederland? Op welke termijn gaat u hier de Kamer over informeren?
Navraag bij de gemeente Rotterdam leert dat het proces, zoals uiteengezet in mijn brief van 17 maart 20223, is gevolgd bij het opvangen en registreren van personen die aangaven in aanmerking te komen voor tijdelijke bescherming onder de Richtlijn.
Bent u bereid om gemeenten met spoed duidelijk te informeren en te wijzen op hun plicht om allen die uit Oekraïne komen te registreren en te ondersteunen in basisvoorzieningen zoals het recht op werk, gezondheidszorg, educatie en hun toelage?
De veiligheidsregio’s hebben de opdracht gekregen om samen met gemeenten opvangplekken voor ontheemden uit Oekraïne te coördineren en te realiseren. In de regeling opvang ontheemden uit Oekraïne4, wordt het belang van tijdige registratie onderstreept. Gemeenten hebben de regeling per brief ontvangen bij het verstrekken van de opdracht. Ter ondersteuning is door het Rijk ook de Handreiking Gemeentelijke Opvang Oekraïners opgesteld. De tweede versie van deze Handreiking is gepubliceerd op 4 april jl. en biedt de gemeenten handvatten om de opvang en daar bijhorende aspecten als zorg en onderwijs vorm te geven. Gemeenten nemen daarnaast deel aan diverse bestuurlijke overleggen waar over de opvang van ontheemden uit Oekraïne wordt gesproken. Op dit moment zijn dat het Veiligheidsberaad en het directeurenoverleg opvang Oekraïne. Daarnaast kan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten als adviseur deelnemen aan de ministeriele commissie migratie en samenleving.
Welke andere stappen onderneemt u om de informatievoorziening voor gemeenten, de asielketen, maatschappelijke organisaties en vluchtelingen te verbeteren, met name de informatievoorziening omtrent derdelanders uit Oekraïne?
Er is nauw contact met gemeenten, de asielketen en maatschappelijke organisaties om te zorgen dat allen tijdig en volledig op de hoogte zijn van de laatste ontwikkelingen van de aanpak inzake de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Daarnaast is, ter ondersteuning van de particuliere initiatieven, door het Rijk in samenwerking met de VNG en maatschappelijke organisaties de Handreiking Particuliere Opvang Oekraïners opgesteld en gepubliceerd op 25 maart jl. Hierin vinden particulieren informatie over hoe zij een opvangplek aan kunnen bieden, waar ze op moeten letten en welke voorzieningen voor de ontheemden beschikbaar zijn. Gemeenten nemen daarnaast deel aan diverse bestuurlijke overleggen (zie antwoord 5).
Bent u het eens dat het noodzakelijk en urgent is om met een eenduidig en helder beleid te komen voor alle vluchtelingen uit Oekraïne, om op deze wijze de druk op de asielketen te verlichten, situaties zoals hierboven beschreven te voorkomen en trauma, onzekerheid en stress bij vluchtelingen zo veel mogelijk weg te nemen?
Het is inderdaad van belang om snel een duidelijk eenduidig beleid voorhanden te hebben. Tegelijkertijd constateer ik dat er onverwacht een zeer grote hoeveelheid werk in zeer korte tijd moest worden verricht, waardoor noodzakelijkerwijs de beleidsontwikkeling en de uitvoering parallel moesten worden opgestart.
Bent u het daarbij eens dat een tijdelijke verblijfsvergunning op basis van humanitaire gronden voor alle vluchtelingen uit Oekraïne de beste oplossing hiervoor is, zoals ook is aanbevolen door de Europese Commissie? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit mogelijke te maken en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De bestaande procedure in de Vreemdelingenwet 2000 biedt de ontheemde het onder de richtlijn vereiste niveau van opvang en hulp. Er is dan ook geen aanleiding om het beleid of de wet nu te wijzigen. U bent per brief van 30 maart jl.5 geïnformeerd over de reikwijdte en implementatie van de Richtlijn. Hierin is uitgebreid toegelicht waarom wordt vastgehouden aan de procedure zoals die bij de implementatie van de Richtlijn is vastgesteld.
Welke studiemogelijkheden binnen beroepsonderwijs of universitair onderwijs biedt Nederland aan derdelanders die met een studievisum in Oekraïne verbleven en welke (financiële) ondersteuning krijgen zij daarbij? Op welke wijze worden zij hierover geïnformeerd?
Bij de nieuwe instroom uit Oekraïne aankomend studiejaar zal – zoals gebruikelijk – beoordeeld moeten worden in hoeverre de vooropleiding aansluit bij het niveau van de gewenste ho-opleiding in Nederland. De instellingen voor hoger onderwijs zijn hier zelf verantwoordelijk voor.
Kunt u, gezien de urgentie van de situatie, zo spoedig mogelijk antwoord leveren op bovenstaande vragen?
Ja.
De onderschatte explosie bij het opblazen van oude Middensluis in Terneuzen |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de onderschatte explosie bij het opblazen van de Middensluis nabij de Nieuwe Sluis in Terneuzen?1
Ja.
Kunt u wat betreft de kracht van de explosie aangeven wat vooraf was ingeschat en welke kracht de explosie uiteindelijk had?
De kracht van de explosie wordt uitgedrukt in trillingen in de ondergrond. Voorafgaand aan het opblazen van de Middensluis zijn in 2020 proefschoten uitgevoerd. Op basis hiervan was ingeschat dat de trillingshinder bij de ontploffing beperkt was en geen hinder zou opleveren.
De uiteindelijke kracht van de explosie zal blijken uit de evaluatie die bouwcombinatie Sassevaart momenteel uitvoert. Onderdeel hiervan is een analyse van de trillingen bij het opblazen van de Middensluis.
Kunt u aangeven hoeveel schade de explosie heeft veroorzaakt bij huizen en bedrijven in de omgeving, aan de infrastructuur en bij het in aanbouw zijnde sluizencomplex?
Vanuit de binnenstad van Terneuzen zijn momenteel zo’n 130 schademeldingen ontvangen van particulieren en een enkel bedrijf. Het gaat hierbij vooral om meldingen van gebroken ruiten en scheurvorming in (oudere) muren. Aan de infrastructuur rond de Middensluis en aan de bouw van de Nieuwe Sluis is geen schade vastgesteld.
Op welke wijze zal de schade die de explosie bij derden heeft veroorzaakt gecompenseerd worden?
De bouwcombinatie Sassevaart heeft haar schadebureau ingeschakeld om alle gemelde schades te inventariseren, te analyseren en af te handelen.
Kunt u inzicht geven in de mogelijke oorzaken van het onderschatten van de kracht van de explosie?
Dat is op dit moment helaas nog niet mogelijk. Ondanks dat er veel voorbereiding is geweest, was de plof groter dan verwacht. Er loopt nog een evaluatie door de bouwcombinatie Sassevaart waarin wordt onderzocht wat de mogelijke oorzaken zijn.
Op welke termijn zal het onderzoek naar de explosie afgerond worden?
Medio april worden de uitkomsten van het onderzoek verwacht en vervolgens besproken met het Bevoegd Gezag, zijnde de gemeente Terneuzen en ILT. De uitkomsten worden ook openbaar gemaakt, zodat deze voor een ieder beschikbaar zijn.
Welke partijen zijn betrokken (geweest) bij de voorbereiding en de uitvoering van het opblazen van de Middensluis?
Bij dit onderdeel van het project Nieuwe Sluis Terneuzen zijn de volgende partijen betrokken geweest:
Bouwcombinatie Sassevaart als opdrachtnemer voor de bouw van de Nieuwe Sluis, waarvan de sloop van de Middensluis een onderdeel is;
Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie als opdrachtgever;
Gemeente Terneuzen als Bevoegd Gezag voor de sloopmelding en lokale overbrengingsvergunning;
Rijkswaterstaat als beheerder van het omliggende sluizencomplex;
Inspectie Leefomgeving & Transport als Vergunningverlener voor de internationale overbrenging van explosieven, toezichthouder op de Wet explosieven voor civiel gebruik, Bevoegd Gezag voor Eigen Werken RWS en lozingen op het oppervlaktewater;
Veiligheidsregio Zeeland en meer specifiek politie en brandweer.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het opblazen van het andere deel van de Middensluis zonder problemen gaat verlopen?
Op basis van de uitkomsten van het lopende onderzoek naar de eerste ontploffing en de daaruit volgende aanbevelingen wordt verkend hoe het slopen van het andere deel van de Middensluis probleemloos kan verlopen. Hierbij wordt een expertteam betrokken. Ook het Bevoegd Gezag wordt hierin meegenomen.
Op welke wijze is er vooraf gecommuniceerd met omwonenden in een straal van een kilometer om de Middensluis?
De omwonenden zijn voorafgaand aan de ontploffing geïnformeerd door middel van een (digitale) bewonersavond op 15 maart 2022, de website en digitale nieuwsbrief en via de sociale mediakanalen van project Nieuwe Sluis Terneuzen. Ook hebben de betrokken projectpartners gemeente Terneuzen en North Sea Port de berichtgeving geplaatst in de lokale huis-aan-huis krant en hun nieuwbrief.
Eind 2021 is een gedrukte brochure huis-aan-huis verspreid in Terneuzen, waarin ook het slopen met explosieven is uitgelegd, nog zonder datum van uitvoering.
Specifiek voor dit werk is de bewonersavond een week vooraf gepland. De uitleg over de aankomende ontploffing van de Middensluis was tijdens deze bewonersavond het eerste en belangrijkste onderwerp en is specifiek door de projectmanager van dit onderdeel toegelicht.
Naast de omwonenden zijn ook de direct betrokken stakeholders in de omgeving persoonlijk op de hoogte gebracht, waaronder de sleepdiensten die op het sluizencomplex hun werkplek hebben.
Op welke wijze gaat u omwonenden informeren in aanloop naar het opblazen van het andere deel van de Middensluis?
Als duidelijk is op welke wijze de andere delen van de Middensluis gesloopt gaan worden zullen deze werkzaamheden uitgebreid aangekondigd worden via de onlinekanalen van het project Nieuwe Sluis Terneuzen. Deze worden zeer goed bekeken en gevolgd. Ook worden de projectpartners waaronder de gemeente
Terneuzen gevraagd om de berichtgeving te delen. Verder wordt gekeken naar de inzet van de gemeentelijke pagina in het Zeeuws-Vlaams advertentieblad en het huis-aan-huis bezorgen van bewonersbrieven.
Daarnaast wordt nagegaan of het mogelijk is om via de Veiligheidsregio Zeeland Alarmcentrale een sms-alert te versturen voorafgaand aan de volgende stap in de sloop van de Middensluis.
De wachttijden bij het CBR |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wachttijd rijexamen naar 20 weken, CBR overweegt «paardenmiddel» ophogen examenleeftijd»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel in het Algemeen Dagblad van 23 maart 2022.
Wat gaat u doen om de wachttijden drastisch te verlagen?
De bedrijfsvoering van het CBR is de verantwoordelijkheid van de directie van het CBR. In maart 2021, na de tweede lockdown, heeft het CBR een plan van aanpak met de Kamer gedeeld gericht op het realiseren van de inhaalslag van de examens. Als gevolg van de twee lockdowns heeft de dienstverlening van het CBR immers vijf maanden noodgedwongen stilgelegen. Hierdoor hebben bijna 800.000 examens, toetsen en rijtesten geen doorgang kunnen vinden. In 2021 heeft het CBR de reserveringstermijnen redelijk onder controle weten te houden, de termijnen waren lager dan vooraf in het plan van aanpak voorspeld. Vanaf eind 2021 lopen de reserveringstermijnen voor het praktijkexamen B echter hard op. Dit heeft twee oorzaken: de grote uitval van examinatoren als gevolg van de Omikronvariant. Deze variant leidt weliswaar tot minder ziekenhuisopnames, maar het aantal besmettingen en zieken is tot op de dag van vandaag zeer hoog. Net als veel andere sectoren kampt het CBR met een extreem hoge uitval van personeel. Hierdoor zijn veel minder examinatoren beschikbaar voor het afnemen van praktijkexamens. Daarnaast ondervindt het CBR hinder van een zeer krappe arbeidsmarkt. Het streven om 100 extra examinatoren te werven en op te leiden (onderdeel van het plan van aanpak) is daardoor vertraagd. Het CBR ervaart grote moeite om geschikte kandidaat-examinatoren te vinden. Daarnaast is er een hoge uitval in de opleiding omdat kandidaat-examinatoren niet aan de eisen voldoen of ondertussen een aanbod elders krijgen.
Overigens zijn de reserveringstermijnen voor alle beroepsexamens (praktijk- en theorie-examen), voor de theorie-examens particuliere producten (waaronder de theorie-examens B) en voor de rijtesten inmiddels allemaal binnen de afgesproken kpi.
Het CBR blijft volop inzetten op de twee factoren die het meest van invloed zijn op de examencapaciteit: het terugdringen van het verzuim en het werven en opleiden van nieuwe examinatoren. Daarnaast worden aanvullende maatregelen ingezet. Dit betreft bijvoorbeeld het maximaliseren van overwerk. Ook worden examinatoren uit regio’s waar de wachttijden korter zijn naar de randstad gedetacheerd, is het CBR geopend op feestdagen zoals Bevrijdingsdag en Tweede Pinksterdag en werft het CBR examinatoren die op het punt staan met pensioen te gaan om langer te blijven.
Overweegt u om de examenleeftijd op te hogen en tussentijdse toetsen en faalangstexamens te stoppen? En bent u van mening dat dit volstrekt onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
In het plan van aanpak zijn drie noodmaatregelen opgenomen mochten de reserveringstermijnen onacceptabel hoog worden. Dit betreft het tijdelijk schrappen van de tussentijdse toets, het tijdelijk schrappen van het faalangstexamen en het tijdelijk ophogen van de examenleeftijd van 17 naar 18 jaar. Als grenswaarde is daarbij 14 weken voor het praktijkexamen B genoemd. Deze grens is inmiddels overschreden. Ik heb het CBR gevraagd, in afstemming met de branche, mij te adviseren over de noodzaak en wenselijkheid van het inzetten van deze noodmaatregelen. Daarnaast heeft mijn voorganger toegezegd dat de inzet van een tijdelijke noodmaatregel éérst met de Kamer zal worden besproken voordat deze wordt geëffectueerd.
Kunt u maatregelen treffen om meer examinatoren aan te stellen? Zo ja, welke zijn dat en waarom hebt u dat nog niet gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het werven en opleiden van examinatoren is een verantwoordelijkheid van het CBR. De wervingscampagne loopt permanent sinds maart 2021. Inmiddels zijn er meer dan 8.000 CV’s in de selectieprocedure betrokken. Het CBR heeft echter net als veel andere bedrijven en organisaties te kampen met een zeer krappe arbeidsmarkt. Zie ook de beantwoording van vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het hoog tijd wordt om te starten met een tweede organisatie die gemandateerd wordt om rijexamens af te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De oplopende reserveringstermijnen zijn het gevolg van omstandigheden waar het CBR weinig grip op heeft en waar veel andere organisaties (denk bijvoorbeeld aan ziekenhuizen en zwemlessen) mee te maken hebben. Voor de uitbraak van COVID-19 waren de reserveringstermijnen voor de examens al een aantal jaren binnen de afgesproken key performance indicator (kpi).
Bent u bereid om in te grijpen bij het CBR, gezien de jarenlange problemen en het feit dat het management de problematiek nog steeds niet weet op te lossen?
Ik zie daar geen aanleiding toe. De problematiek bij de medische rijgeschiktheid is inmiddels al bijna anderhalf jaar op orde (sinds september 2020 zijn de reactietermijnen binnen de afgesproken kpi van 4 weken). De oplopende reserveringstermijnen bij de praktijkexamens B zijn het gevolg van externe omstandigheden waar het CBR weinig controle over heeft. Voor de uitbraak van COVID-19 waren de reserveringstermijnen voor de examens al een aantal jaren binnen de afgesproken kpi.
Het wissen van patiënteninformatie door het Albert Schweitzer ziekenhuis |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het Albert Schweitzer ziekenhuis duizenden oude patiëntdocumenten heeft gewist?1
Ja.
Kunt u aangeven welke procedures bij een dergelijke transitie normaliter gevolgd dienen te worden, zoals een logboek bijhouden, vier ogen principe hanteren en batch-gewijs iets uitproberen? Kunt u aangeven in hoeverre deze procedures in dit specifieke geval wel of niet zijn gevolgd?
Als met een dergelijke transitie de invoering van het EPD wordt bedoeld, dan heeft het ziekenhuis mij laten weten dat passende procedures zijn gevolgd bij het inrichten van de software en het digitaliseren van het bestaande archief. Voor de inrichting van de software betekende dit een samenwerking tussen de consultants van ziekenhuissoftware leverancier Chipsoft en eigen personeel van het ziekenhuis. Voor wat betreft de digitalisering van het bestaande archief is gebruikgemaakt van een gefaseerde aanpak, met een bijbehorende eindcontrole op het correct opslaan en de raadpleegmogelijkheid van de gedigitaliseerde gegevens.
Kunt u aangegeven wat u vindt van de veiligheid van een systeem zoals deze van Chipsoft, waarbij het blijkbaar mogelijk is om volgnummers twee keer te gebruiken?
Ik vind het van groot belang dat zorgaanbieders en softwarebedrijven zoals Chipsoft hun informatie en systemen ten alle tijden goed beveiligd en beschermd moeten hebben en houden. Het Albert Schweitzer ziekenhuis heeft mij laten weten dat generieke veiligheid van het elektronisch patiëntendossier (ChipSoft HiX) voldoende is, hoewel het (onbedoeld) overschrijven van data in een dergelijke applicatie te allen tijde technisch voorkomen had moeten worden. Inmiddels heeft, zoals aangegeven door het ziekenhuis, Chipsoft een technische aanpassing doorgevoerd door aan alle HiX-gebruikende ziekenhuizen een software-update aan te bieden.
Dat er gegevens overschreven zijn is een unieke combinatie van drie factoren: een verkeerd gekozen nummerreeks, het niet beveiligd zijn van data tegen overschrijven én de gekozen manier van back-up van de gegevens, waarbij elke nieuwe full back-up in de plaats komt van de vorige full back-up.
Hierdoor kwamen de niet opgemerkte fouten gaandeweg ook in de back-ups terecht). Ook dit is inmiddels verholpen doordat Chipsoft een nieuw manier van back-up heeft geïmplementeerd.
Wat vindt u ervan dat pas een jaar na dato is opgemerkt dat er wat is misgegaan? Hoe kan dit voorkomen worden? Welke controles zijn er niet gedaan? Welke veiligheidskleppen of signalen hadden dat kunnen voorkomen?
Uit het feitenrelaas van het ziekenhuis2 en daarna intensief contact, blijkt dat er geen mogelijkheden tot controle zijn geweest om deze fout eerder en/of tijdig te kunnen signaleren. Dat het opmerken van het incident lang heeft geduurd ligt in het feit dat er, vanaf het moment van optreden van de gevolgen van de fout in 2020, weinig tot geen gebruik meer werd gemaakt van de betreffende archiefdata van voor 2017 bij lopende behandeltrajecten van patiënten. De constatering dat een bestand was overschreven, die leidde tot de ontdekking van het incident in volle omvang, had eerder maar ook later kunnen plaatsvinden. Wat vast staat is dat er in de tussenliggende circa elf maanden door individuele behandelaren intern geen melding is gemaakt van onregelmatigheden. Een eerdere melding had de omvang van de gevolgen van dit incident kunnen reduceren, maar er zijn naar de mening van het ziekenhuis geen controles niet uitgevoerd waardoor de fout eerder te constateren zou zijn geweest.
De gevolgen van het incident hadden voorkomen kunnen worden wanneer:
Is het zo dat in een jaar tijd geen enkele arts historische gegevens nodig heeft gehad, aangezien men de fout pas na een jaar heeft ontdekt? Vindt u dat op zich al niet vreemd?
Het Albert Schweitzer ziekenhuis heeft mij laten weten dat de overschreven informatie voornamelijk uit historische gegevens bestaat waarvan in 2017 al de inschatting is gemaakt dat ze niet meer nodig waren voor lopende behandelingen. De bestanden bevonden zich niet in het actieve elektronische patiëntendossier, maar in een digitale archiefomgeving.
Deze data vielen nog wel onder de bewaarplicht maar werden zo goed als niet meer geraadpleegd bij het verstrijken van de tijd. Dat is niet vreemd, noch uitzonderlijk.
Wat vindt u van de communicatie naar patiënten (brief bijgevoegd) met de zinsnede: het gaat om informatie die in 2017 al niet meer van belang werd geacht voor uw behandeling. De kans dat er nu nog gevolgen zijn voor uw behandeling, is verwaarloosbaar klein. Alleen in bijzondere situaties waarin u in de toekomst uw volledige dossier zou willen opvragen, kunnen wij daaraan helaas niet 100 procent tegemoetkomen? Wat gaat het ziekenhuis doen als deze mensen per ongeluk toch verkeerd behandeld zouden worden, dan wel bijvoorbeeld hun UWV-uitkering niet meer kunnen krijgen?
Het Albert Schweitzer ziekenhuis heeft me laten weten dat de communicatie naar patiënten zorgvuldig en naar waarheid is opgesteld, gebaseerd op het soort informatie in de verdwenen bestanden. Het ziekenhuis geeft daarnaast aan dat het uitvoerig intern onderzoek heeft gepleegd bij alle betrokken medische vakgroepen, naar de vraag of sprake kan zijn geweest van verkeerd medisch handelen als gevolg van het ontbreken van data. Deze uitvraag heeft geen reden tot verder onderzoek opgeleverd. Ook verwacht het ziekenhuis dat informatie van het type dat verwijderd is, niet nodig zal zijn bij aanvragen of procedures. Juist het type informatie dat daarbij doorgaans wel nodig is, heeft een actuele en actieve status en bevindt zich veilig in het reguliere elektronische dossier van patiënten. Mocht toch ooit een niet meer beschikbaar document vereist zijn, dan helpt het ziekenhuis de eventuele gedupeerden aan een alternatief voor de bewijsstukken. Ook hierover is informatie voor patiënten te vinden op de in het antwoord bij vraag 4 vermelde webpagina. Tevens heeft het ziekenhuis een e-mailadres ingesteld voor patiënten die denken of verwachten dat ze op enigerlei manier nadeel ondervinden van het verlies van historische gegevens.
Is dit ziekenhuis aangesloten bij Z-Cert? Welke ondersteuning levert Z-Cert bij dit soort transities?
De ziekenhuizen die onderdeel zijn van de branchevereniging Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) zijn collectief aangesloten bij Z-CERT. Hier valt het Albert Schweitzer ziekenhuis ook onder. Ondersteuning bij dergelijke transities is geen onderdeel van Z-CERT haar producten en diensten. Z-CERT richt zich primair op ondersteuning bij cyberincidenten, het vroegtijdig waarschuwen omtrent cyberkwetsbaarheden en dreigingen, en in het algemeen het verhogen van de digitale weerbaarheid van zorginstellingen.