Het artikel ‘Dankzij Marcus (67) kunnen blinden hier veilig oversteken |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Dankzij Marcus (67) kunnen blinden hier veilig oversteken» en het beschreven initiatief in Vught?1
Ja, het artikel en het initiatief in Vught zijn bekend. Deze tijdelijke overwegen zijn een stap in de realisatie van de verdiepte ligging in Vught, onderdeel van het project Meteren-Boxtel uit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer. Aangezien de overwegen daar tijdelijk ingrijpend zijn veranderd, heeft ProRail hier een randmarkering op het voetpad geplaatst om als oriëntatie te dienen voor blinde en slechtziende voetgangers.
Wat is uw reactie op dit initiatief? Wat vindt u van het idee om voelbare geleidelijnen aan te brengen bij spoorwegovergangen?
Overwegen zijn een bijzonder risicovol punt voor blinden en slechtzienden. De randmarkeringen die in Vught zijn toegepast, zijn een speciale maatregel om te bezien of dit bijdraagt aan een veilige oversteek van de plaatselijk sterk gewijzigde situatie. Ik wacht de bevindingen daaromtrent af. Deze randmarkering is nadrukkelijk geen geleidelijn. Geleidelijnen liggen slechts op plekken waar voetgangers veilig stil kunnen staan.
Is er landelijk bekend hoeveel spoorwegovergangen er zijn waar al voorzieningen en hulpmiddelen aanwezig zijn voor blinden en slechtzienden? Bij hoeveel spoorwegovergangen zijn er nog geen voorzieningen aanwezig?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zijn de aanpassingen aan de overweg in Vught een speciale maatregel vanwege de ingrijpende wijzigingen die daar plaatsvinden. Deze overweg is de eerste waar deze randmarkeringen geplaatst worden.
Op vrijwel alle overpaden tussen perrons op stations is inmiddels een oversteeklijn geplaatst, een harde kunststof strook die op het midden van de overpadbevloering wordt geschroefd. Dit sluit aan op de geleidelijnen die binnen het stationsgebied aanwezig zijn en maakt duidelijk dat overstekende gebruikers zich niet op een veilige plaats bevinden. In enkele situaties is het plaatsen van een oversteeklijn niet mogelijk, omdat dit onveilige situaties voor andere gebruikers zou opleveren.
Bent u van mening dat er op meer locaties in het land voelbare geleidelijnen moeten worden aangelegd bij spoorwegovergangen? Zo nee, waarom niet?
Voorlopig zijn er geen plannen om op meer locaties dergelijke maatregelen te treffen. De aangelegde gidslijn in Vught is toegepast vanwege de ingrijpende wijzigingen aan de overwegen. Aan de hand van deze maatregel kan worden beoordeeld of nader onderzoek naar de toepasbaarheid van dergelijke gidslijnen gewenst is. ProRail heeft eerder nog geen aanleiding gezien om te onderzoeken of het nodig is om deze maatregel toe te passen op overwegen die niet ingrijpend zijn gewijzigd.
In hoeverre wordt er in de directe omgeving van bijvoorbeeld blindeninstituten, scholen en revalidatiecentra in de openbare ruimte rekening gehouden met mensen met een visuele beperking?
De inrichting van het lokale straatbeeld is vrijwel geheel het werkterrein van gemeenten en andere decentrale wegbeheerders. Deze overheden hebben het beste zicht op de bijzondere situaties, zoals de aanwezigheid van dergelijke instituten. Het uitgangspunt is dat openbare gebouwen altijd een toegankelijke route met gidslijnen en geleidelijnen hebben vanaf de dichtstbijzijnde halte van het openbaar vervoer. Bij nieuwe ontwikkelingen die de inrichting van de openbare ruimte raken, dient in een omgevingsplan rekening te worden gehouden met het belang van personen met een functiebeperking.2
Is er gericht beleid om de buurt van dit soort instellingen voor blinden en slechtzienden, met name oversteekplaatsen, toegankelijk en bereikbaar te maken voor deze doelgroep? Wat gebeurt er nu met signalen van onveilige oversteeksituaties?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn gemeenten primair aan zet voor een toegankelijke openbare ruimte. Zij pakken signalen over onveilige oversteeksituaties op. Lokaal maatwerk is hierbij belangrijk.
Deelt u de mening dat oversteekplaatsen voor iedereen veilig en toegankelijk moeten zijn? Zo ja, bent u het eens dat de toegankelijkheid van oversteekplaatsen voor visueel beperkten niet afhankelijk mag zijn van lokale initiatieven, maar dat er landelijke richtlijnen en beleid voor nodig zijn?
Ik deel de mening dat oversteekplaatsen voor iedereen veilig moeten zijn. Lokale wegbeheerders zijn zich bij uitstek bewust van de lokale knelpunten. Gemeenten kunnen gebruik maken van bijvoorbeeld de «Richtlijn toegankelijkheid» (2014) en «Ontwerpwijzer voetgangers» (2023) van het kennisplatform CROW. Hierin staan handvatten voor een toegankelijke en veilige inrichting van de openbare ruimte, ook voor blinden en slechtzienden. Ook werkt CROW momenteel aan een landelijke standaard voor akoestische signalering bij verkeersregelinstallaties.
Maken voelbare geleidelijnen bij spoorwegovergangen deel uit van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en kunnen de voelbare geleidelijnen in dit programma worden opgenomen?
Binnen het aflopende Landelijk Verbeterprogramma Overwegen is het toepassen van randmarkeringen als gidslijn niet als maatregel meegenomen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 staat nog niet vast of deze maatregel noodzakelijk is bij andere overwegen. Pas als een verdere uitrol wenselijk blijkt, zal bekeken worden op welke wijze dit vormgegeven kan worden. Daarbij dient dan sprake te zijn van voldoende dekking.
Bent u van mening dat er prioriteit moet worden gegeven bij het aanleggen van voelbare geleidelijnen bij drukbezochte en dichtbevolkte gebieden? Denk dan bijvoorbeeld aan grote kruispunten, in de omgeving van scholen, of rondom stations. Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat juist deze locaties als eerste toegankelijk en veilig worden voor mensen met een visuele beperking?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het straatbeeld. De prioriteiten voor het aanleggen van hulpmiddelen voor blinden en slechtzienden zijn zeer locatiespecifiek. Gemeenten kunnen hierover de beste afweging maken.
Het bericht ‘Eigenrichting zoals bij de grens bij Ter Apel mag niet op begrip kunnen rekenen van politici’ |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Eigenrichting zoals bij de grens bij Ter Apel mag niet op begrip kunnen rekenen van politici»?
Ja.
Kunt u beamen dat de acties van deze burgers in strijd zijn met de wet? Zo ja, kunt u toelichten waarom er niet op wordt getreden tegen deze overtredingen van de wet? Zo nee, kunt u toelichten waarom u het geen schending van de wet vindt?
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er sprake is van strafbare feiten. Dat is niet aan mij om te beoordelen.
De taak van grenscontrole is voorbehouden aan de autoriteiten die daartoe zijn bevoegd zoals de Koninklijke Marechaussee.
Deelt u de mening dat de acties van de burgers die eigenhandig «grenscontroles» uitvoeren in strijd is met grondbeginsels van de democratie, aangezien het monopolie voor dergelijke controles bij de overheid ligt en dat we op moeten treden tegen iedere vorm van eigenrichting?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het uitblijven van duidelijk optreden tegen wetsovertredingen, zoals eigenrichting door burgers, het risico met zich meebrengt dat het beeld ontstaat dat burgers boven de wet staan? En dat dit kan leiden tot een glijdende schaal met potentieel schadelijke gevolgen voor de rechtsstaat en de democratie? Zo ja, op welke wijze wordt hierop geanticipeerd?
We leven in een democratische rechtsstaat. Het staat eenieder vrij te demonsteren binnen de grenzen die de wetgever heeft gesteld.
Dat heeft de Minister-President in zijn interview in Tubantia van 10 juni jl. ook willen benadrukken. Het is echter geenszins de bedoeling dat het recht in eigen hand genomen wordt door «grenscontroles» uit te voeren. Het uitvoeren van grenscontroles is wettelijk voorbehouden aan autoriteiten, zoals de Koninklijke Marechaussee en is aan strenge nationale en Europese regels gebonden. Overigens merk ik op dat een demonstratie bestaat uit een actie van meerdere personen die gericht is op een gezamenlijke meningsuiting, een actie die vooral gaat om het uitoefenen van dwang valt niet onder de Wom.
Onderschrijft u de mening van de Minister-President, die stelde dat deze «grenscontroles» een vorm van demonstreren zijn? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot het uitgangspunt van eenheid van kabinetsbeleid? Zo ja, kunt u onderbouwen waarom deze acties gezien worden als demonstratie en hoe dit zich verhoudt tot het demonstratierecht en de oproepen van de burgemeesters?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete stappen zet u om deze eigenrichting tegen te gaan, in het bijzonder na de oproep van Duitsland om hiermee te stoppen?
De politie staat in nauw contact met de Koninklijke Marechaussee en de Duitse politie om de situatie aan de grens goed te blijven volgen en waar nodig op te treden. Ook de Koninklijke Marechaussee onderhoudt reguliere contacten met de Duitse grensautoriteiten waar het om binnengrenscontroles gaat.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ik heb dit zoveel mogelijk gedaan.
Het bericht ‘Uitbreiding hoogspanningsnet jaren vertraagd in Gelderland, Utrecht en Flevopolder’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Uitbreiding hoogspanningsnet jaren vertraagd in Gelderland, Utrecht en Flevopolder» van 12 juni jl.? Hoe apprecieert u dit?1
Ja. De aangekondigde vertraging van ten minste vier jaar is ook voor het kabinet zeer teleurstellend, gezien de urgentie van de uitdaging om de schaarste aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnet te verminderen, in het bijzonder ook in deze regio. Dit is een tegenvaller met negatieve gevolgen voor de economie, de woningbouw en de voortgang van de energietransitie.
Het kabinet spant zich tot het uiterste in om, samen met alle betrokken betrokken partijen, TenneT en de provincie Utrecht voorop, iedere mogelijkheid om de realisatie van dit project te versnellen aan te grijpen. Daarbij zal het kabinet elke stap zetten die het kan zetten om alle cruciale elektriciteitsprojecten te versnellen of minimaal te voorkomen dat ze vertraging oplopen. Iedere maand die kan worden ingelopen is winst voor de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van economie, woningbouw en de energietransitie.
Hoe kan het dat de uitbreiding door Tennet eerst gepland stond voor 2029, maar nu vertraging oploopt tot tenminste 2033 en mogelijk zelfs tot 2035?
Met name de bouw van het hoogspanningsstation in Utrecht Noord duurt langer dan gepland. De vertraging is het gevolg van een combinatie van factoren: een complex en dichtbevolkt zoekgebied, moeizame grondverwerving en technische uitdagingen die groter zijn dan was voorzien. Daarnaast lijkt TenneT uit te zijn gegaan van een te optimistische planning. Netbeheerders, medeoverheden en Rijk zetten alles op alles om vertraging tot 2035 zo veel mogelijk te beperken.
Wat betekent dit voor huishoudens, ondernemers en bedrijven in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder die wachten op een aansluiting?
De realisatie van het station in Utrecht is een randvoorwaarde voor het verminderen van netcongestie in de gehele regio Gelderland, Utrecht en Flevopolder (FGU). Voor het FGU gebied wordt gewerkt aan een tiental maatregelen die moeten leiden tot meer flexibiliteit of een lagere piekvraag, zodat waar mogelijk partijen aangesloten kunnen blijven worden. Bedrijven op de wachtlijst voor een grootverbruikersaansluiting zullen als gevolg van de vertraging waarschijnlijk nog langer moeten wachten. De netbeheerders maken momenteel nieuwe prognoses, waarin zowel het effect van de maatregelen als de vertraging van de uitbreiding van het net worden meegenomen. Deze prognoses worden dit najaar opgeleverd. Dan wordt ook inzichtelijk wat de eventuele gevolgen zijn van de vertraging op specifieke andere groepen. Overigens hebben energieleverancier Eneco en TenneT onlangs afspraken gemaakt om twee gascentrales bij de stad Utrecht langer in bedrijf te houden om de druk op het elektriciteitsnet in de provincie Utrecht te verlichten2.
Welke gevolgen heeft dit voor de elektrificatie van Gelderland, Utrecht en de Flevopolder? Wat betekent dit voor de verduurzaming van deze regio’s?
Toegang totelektriciteit is een randvoorwaarde voor het realiseren van de verduurzaming van bedrijven, zeker aangezien veel verduurzaming plaatsvindt via elektrificatie. Netcongestie betekent voor bedrijven dat het voorlopig niet mogelijk is uit te breiden, te verduurzamen of zich nieuw in een regio te vestigen tenzij er een oplossing wordt gevonden door met flexibel gebruik van het net, eventueel in combinatie met eigen opwek of batterijen, toch nog voldoende elektriciteit af te kunnen nemen.
Op welke wijze kunt u ingrijpen om deze vertragingen te voorkomen?
In de brief aan de Kamer over sneller uitbreiden elektriciteitsnet van 25 april jl.3 is een pakket maatregelen aangekondigd om dergelijke vertragingen te voorkomen. Het project Utrecht-Noord is één van de 25 projecten die onderdeel uitmaken van de projectaanpak uit het pakket. Op deze manier kan het kabinet eerder en meer sturen op samenwerking tussen TenneT en de betrokken overheden. Per project worden bestuurlijke afspraken gemaakt die deze samenwerking en afspraken verder vastleggen. De selectie van deze 25 projecten vindt plaats via het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). De Kamer wordt aan het eind van dit jaar geïnformeerd over de voortgang van het MIEK en deze 25 projecten.
Zijn er mogelijkheden waardoor u de plaatsing van het nieuwe hoogspanningsstation kunt versnellen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om de vergunningsprocedure drastisch in te korten gezien het maatschappelijk belang van het zo snel mogelijk plaatsen van dit station?
Voor de ruimtelijke inpassing van het nieuwe hoogspanningsstation maakt de provincie Utrecht gebruik van het instrument projectprocedure onder Omgevingswet. De provincie is daarmee ook coördinerend bevoegd gezag voor alle vergunningen die dezelfde planning doorlopen. Voor dit projectbesluit en de te coördineren vergunningen geldt een versnelde beroepsprocedure in één instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Waar capaciteit een knelpunt vormt kunnen provincies en gemeenten een beroep doen op de «vliegende brigade» voor extra ondersteuning bij de ruimtelijke inpassing van complexe hoog- en middenspanningsprojecten. Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren. Verder draagt het kabinet waar mogelijk bij aan het verlenen van prioriteit en medewerking door andere partijen, zoals Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf, ProRail, GasUnie en de waterschappen.
Hoeveel vertraging loopt de plaatsing van het hoogspanningsstation op doordat er bezwaarprocedures zijn gestart tegen de plaatsing?
Er zijn nog geen procedures gestart tegen het hoogspanningsstation Utrecht Noord, omdat het projectbesluit nog niet is genomen. Uit de onderzoeken en participatie met bewoners is gebleken dat er een kansrijke locatie is die op minder belemmeringen stuit en niet eerder is onderzocht. Deze wordt nu verder onderzocht. In het geval dat beroep wordt ingesteld tegen het nog te nemen projectbesluit geldt een versnelde procedure in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak bij de Raad van State.
Welke andere factoren leiden tot vertraging van het hoogspanningsstation? Zijn dit factoren die ook in andere delen van Nederland leiden tot vertraging van het plaatsen van hoogspanningsstations? Zo ja, wat wordt hieraan gedaan?
Het kabinet heeft met TenneT een analyse gedaan naar de doorlooptijden van zo'n 100 hoogspanningsprojecten die cruciaal zijn voor het aanpakken van de netcongestie. De voornaamste knelpunten die vertraging veroorzaken zijn: 1) het bevoegd gezag voor de locatie ligt niet altijd op de juiste plek; 2) er is onvoldoende draagvlak vanuit de omgeving en de procedurele eisen zijn streng; 3) de werkwijze van TenneT is onvoldoende aangepast op de huidige urgentie. Deze knelpuntenanalyse is de grondslag voor het maatregelenpakket in de brief over sneller uitbreiden elektriciteitsnet van 25 april jl.
Bent u bereid om extra capaciteit in te zetten om versnelling te realiseren voor de uitbreiding van het hoogspanningsnet in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder?
Met de aangekondigde projectenaanpak zorgt het kabinet voor meer regie op de nationale hoogspanningsinfrastructuur en kan er waar nodig eerder gereageerd worden op knelpunten in projecten. Waar capaciteit een knelpunt vormt, kunnen provincies en gemeenten een beroep doen op de «vliegende brigade» voor extra ondersteuning bij de ruimtelijke inpassing van complexe hoog- en middenspanningsprojecten. Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren.
Hoe kijkt u naar de systematiek van een energie-infrastructuurfonds waarmee planning en investeringen, die de komende 15 jaar nodig zijn voor onze energie-infrastructuur, kunnen worden gecombineerd? Ziet u voor- of nadelen in deze aanpak, zoals dit ook voor infrastructuur wordt gedaan bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
De netbeheerders financieren zelf de uitbreiding en verzwaring van het net. Zij kijken in hun investeringsplannen ook al 10 tot 15 jaar vooruit. Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur adviseert om de beleids- en begrotingscyclus rond investeringen in het elektriciteitsnetwerk sterker te verbinden, zodat overheid en netbeheerders in staat zijn om systeemkeuzes beter te maken en tot meer integrale besluitvorming te komen. In de kabinetsreactie op het IBO4 heeft het kabinet laten weten vanaf dit jaar de investeringsprognoses, de verwachte nettarieven en de financieringsbehoefte van de netbeheerders op te nemen als bijlage bij de Voorjaarsnota, en nader geactualiseerd in de Miljoenennota. In de Klimaat- en Energienota 2025 gaat het kabinet nader in op afspraken met de netbeheerders en de ACM over een beter inzicht in en sturing op de investeringsprognoses en -plannen.
Voert u gesprekken met Tennet om een oplossing te zoeken voor de huishoudens, ondernemers en bedrijven die wachten op een aansluiting?
Het kabinet voert doorlopend op verschillende niveaus overleg met TenneT, regionale netbeheerders, de ACM en medeoverheden – onder meer in het Landelijke Actieprogramma (LAN) – om in samenwerking netcongestie te verminderen, en de gevolgen daarvan te mitigeren voor huishoudens, ondernemers en bedrijven.
Wat kunt u verder doen om huishoudens, ondernemers en bedrijven te ondersteunen in het vinden van oplossingen?
Ondersteuning bij het vinden van oplossingen en het bieden van handvatten aan zowel huishoudens als bedrijven en instellingen is een belangrijk onderdeel van het LAN. De Kamer is bij brief van 31 maart jl.5 geïnformeerd over de acties en voortgang van het LAN. Ondernemers die tegen beperkingen als gevolg van netcongestie aan lopen kunnen terecht bij het Loket Netcongestie bij RVO.nl. In de campagne «Zet Ook De Knop Om» wordt bijzondere aandacht besteed aan handelingsperspectief voor zowel huishoudens als bedrijven om bij te dragen aan vermindering van netcongestie, door het spreiden van hun elektriciteitsgebruik.
Het bericht ‘Radicalen vrijuit op universiteiten: gedragscodes blijken vooral papieren tijgers’ |
|
Don Ceder (CU), Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Radicalen vrijuit op universiteiten: gedragscodes blijken vooral papieren tijgers»?1
Demonstraties moeten plaatsvinden binnen de grenzen van de wet, en op de campus ook binnen de huisregels en gedragscodes van de instelling. Ik verwacht van instellingen dat zij de naleving van hun huis- en gedragsregels bevorderen en ook handhaven, en wanneer dit niet lukt, maatregelen treffen. De inzet en proportionaliteit van de maatregelen hangt af van de aard en ernst situatie en is ter beoordeling aan de instelling, ook vanuit hun rol als werkgever. Bij vermoedens van strafbare feiten doen de instellingen een beroep op de politie en doen zij aangifte.
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Laat mij voorop stellen dat ik sta voor vrij en veilig onderwijs en onderzoek aan de universiteiten. De colleges van bestuur hebben de ingewikkelde taak om zowel de academische vrijheid, de vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht, als ook de veiligheid op de campus te waarborgen. De gedragscodes en huisregels van de instellingen beogen correct gedrag en de goede gang van zaken in de gebouwen en terreinen van de instelling.
Herkent u het contrast dat in het artikel wordt geschetst tussen de gedragscodes van de universiteit en het intimiderende gedrag van studenten en medewerkers? Wat is uw reactie daarop?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de typeringen van de universiteiten over incidenten als «het debat kan soms schuren» en «demonstraties kunnen gepaard gaan met ongemak»?
In het onderwijs, onderzoek en bij verschillende activiteiten die op instellingen georganiseerd worden mag van docenten worden verwacht dat zij zich bewust zijn van hun voorbeeldfunctie en dat zij zorgen voor ruimte voor diversiteit aan inzichten. Ik verwacht dat instellingen hun verantwoordelijkheid nemen in de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers en hierbij het reguliere instrumentarium inzetten dat zij hiervoor beschikbaar hebben, variërend van aanspreken, berispen tot en met ontslag en aangifte. De inzet en proportionaliteit van de maatregelen hangt af van de aard en ernst van de situatie, dit ter beoordeling door de instelling als werkgever.
De uitspraak dat demonstraties gepaard kunnen gaan met ongemak, hangt samen met het feit dat het demonstratierecht een grondrecht is en dat daaruit voortkomt dat demonstraties enige overlast en hinder mogen veroorzaken. Ongemak en hinder zijn dus niet altijd volledig te voorkomen. De inhoud van een demonstratie doet er daarbij niet toe. Het demonstratierecht is echter niet onbegrensd. Demonstraties mogen niet uitmonden in geweld, intimidatie van studenten en medewerkers of in antisemitisme. Opruiing en (het aanzetten tot) discriminatie zijn bij wet strafbaar gesteld. Bij vermoedens van strafbare feiten doen de instellingen een beroep op de politie en doen zij aangifte.
Kunt u toelichten in hoeverre de handhaving van gedragscodes door universiteiten door u wordt gevolgd of geëvalueerd?
Instellingen gaan zelf over het opstellen van huisregels en gedragscodes en hun omgang daaromtrent. Daarbij hoort ook het evalueren van de klachten over het niet naleven van deze huisregels en gedragscodes. In het kader van de integrale aanpak sociale veiligheid doe ik momenteel onderzoek naar de werking van de klacht- en meldprocedures die instellingen hebben ingericht en waar deze kunnen worden verbeterd. Over de uitkomst hiervan wordt uw Kamer rond de zomer geïnformeerd.
Ook spreek ik met bestuurders en koepelorganisaties over de borging van de veiligheid op de instellingen, onder meer in het kader van de moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat over veiligheid van 23 januari jongstleden. Voor de zomer heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd per brief.2 In deze brief ga ik in op de stappen die de instellingen en ik ondernemen om de veiligheid te borgen.
Op welke manier spreekt u instellingen aan op eventuele nalatigheid ten aanzien van sociale veiligheid?
In de brief die ik voor de zomer met uw Kamer heb gedeeld over de veiligheid op de universiteiten en hogescholen3, ga ik in op de interventiemogelijkheden wanneer de veiligheid op de instellingen in het geding komt. Ik licht dit hieronder tevens kort toe.
Het is aan de instellingsbesturen om te zorgen voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers, als randvoorwaarde voor de continuïteit en kwaliteit van het onderwijs en onderzoek en in naleving van de branchecodes goed bestuur waaraan universiteiten en hogescholen zich gecommitteerd hebben. Het college van bestuur moet zorgen dat het in staat is deze taak te vervullen en maakt hiervoor beleid. Vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever en toezichthouder op het college van bestuur, dient de raad van toezicht op te treden in situaties dat het college van bestuur de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving niet naar behoren heeft ingevuld. Indien nodig voer ik het gesprek met een raad van toezicht om mij ervan te verzekeren dat zij haar verantwoordelijkheid neemt. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) kan op basis van signalen onderzoek doen en indien nodig herstelopdrachten geven aan het bestuur van een instelling. Wanneer de inspectie na gedegen onderzoek tot de conclusie komt dat er sprake is van wanbeheer in de zin van de WHW4, kan ik overgaan tot het geven van een aanwijzing aan de raad van toezicht.
Ik werk momenteel aan een wetsvoorstel zorgplicht veiligheid in het vervolgonderwijs. Dit wetsvoorstel voorziet in versterking van toezicht op (sociale) veiligheidsbeleid van instellingen. Doel van het beleid is dat er continu aandacht is voor een veilige leer- en werkomgeving. Het voorkomen van onveilige situaties en hoe daarbij te handelen als deze toch optreden, maakt hier onderdeel van uit. Bij een acute situatie blijft het college van bestuur aan zet, maar op het veiligheidsbeleid, inclusief de monitoring en evaluatie ervan, is na de invoering van de wettelijke zorgplicht veiligheid steviger toezicht vanuit de raad van toezicht en de inspectie en stevigere checks and balances door de medezeggenschap. Het wetsvoorstel gaat naar verwachting dit najaar in internetconsultatie.
Kunt u garanderen dat de universiteiten een veilige plek zijn om te werken en te studeren en welke acties onderneemt u?
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid werk ik aan het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving op alle instellingen. Mijn rol als Minister is om instellingen in staat te stellen hierop hun verantwoordelijkheid te nemen. Ik noch de instellingen kan daarbij volledige veiligheid garanderen. Het gaat er om dat we zo goed mogelijk gesteld staan om de veiligheid voor iedereen die studeert of werkt op de instellingen te borgen door veiligheidsrisico’s zoveel mogelijk te voorkomen. Hier werken de instellingen en ik blijvend aan.
Ik zet daarbij op verschillende manieren in op het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving op de instellingen. Dit doe ik, samen met de sector, door de integrale aanpak sociale veiligheid en de nationale strategie antisemitismebestrijding. Zo loopt er momenteel een onderzoek naar de wijze waarop de klacht- en meldvoorzieningen kunnen worden verbeterd. Daarbij kijk ik ook naar het handelingsperspectief bij meldingen van antisemitisme. Daarnaast werk ik aan een handreiking voor vertrouwenspersonen over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Deze is voor de zomer klaar. In het kader van de Nationale Strategie Bestrijding Antisemitisme is de Taskforce antisemitismebestrijding aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor de maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, in het bijzonder de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten. Ook werk ik momenteel aan een wettelijke zorgplicht veiligheid in het vervolgonderwijs. Daarnaast blijf ik in gesprek met bestuurders van instellingen en diverse partijen zoals de NCAB en de Moslim Studenten Associatie over de veiligheid van studenten en medewerkers.
Voor de zomer heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de moties en toezeggingen voortkomend uit het plenair debat van 23 januari jl. over de veiligheid op de instellingen en welke acties ik onderneem.5
Welke concrete maatregelen zijn er getroffen of worden overwogen om de veiligheid van studenten en medewerkers beter te waarborgen op universiteiten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat de Tweede Kamer al meermaals aan de bel heeft getrokken over dergelijke incidenten, maar dat dit patroon van intimidatie en verstoring blijft bestaan en welke stappen gaat u nemen?
Het is onacceptabel waar demonstraties ontaarden in geweld, vernieling, discriminatie of haatzaaien. Ook is het onverteerbaar dat er studenten zijn die zich niet meer veilig voelen op hun instelling, in het bijzonder Joodse, Israëlische en moslimstudenten. De instellingen spannen zich dagelijks in om de veiligheid te borgen op hun instelling en dit heeft hun volle aandacht. Zij doen dit ook in nauwe samenspraak met de lokale driehoek waar daar aanleiding toe is. Ik vind het ook belangrijk dat die verantwoordelijkheid voor de veiligheid zoveel mogelijk lokaal wordt genomen waar de situatie ter plekke het beste kan worden ingeschat en kan worden besloten hoe hiermee om te gaan. Ik constateer dat de instellingen het afgelopen jaar hun weerbaarheid voor verstoringen hebben verhoogd, bijvoorbeeld door het stellen van (gezamenlijke) regels, het inzetten van risicogericht toegangsbeleid en de verbetering van de informatiedeling tussen instellingen en lokale driehoek. Ook vind ik het belangrijk dat instellingen van hun ervaringen op het gebied van veiligheid leren, ook gezamenlijk. Dit doen de universiteiten via hun netwerk van integrale veiligheidsadviseurs en als sector gezamenlijk via het Platform IV-HO. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 6 toelicht, werk ik vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid op verschillende manieren, samen met de sector, aan het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving. Over de stappen die de instellingen en ik nemen om de veiligheid op de instellingen te borgen, heb ik uw Kamer voor de zomer per brief geïnformeerd.6
Het bericht ‘Vledder laat zich bijpraten over plannen gaswinning: 'Kansrijk om in beroep te gaan' |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
van Marum |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vledder laat zich bijpraten over plannen gaswinning: «Kansrijk om in beroep te gaan»» en wat is daarop uw reactie?1
Het bericht is mij bekend. Het is duidelijk dat er over de voorgenomen gaswinning in de buurt van Vledder zorgen leven. Hoewel het Ministerie van Klimaat en Groene Groei en Vermilion niet waren uitgenodigd bij de bijeenkomst waar het artikel op ingaat, zijn de zorgen die daar aldus RTV Noord zijn geuit ons bekend. Zowel het ministerie als Vermilion proberen via informele bijeenkomsten en formele stappen in de projectprocedure deze zorgen zo goed mogelijk te adresseren en een plaats te geven in de besluiten die worden voorbereid.
Kunt u precies in kaart brengen op hoeveel bewoners de eventuele nieuwe gaswinning bij Vledder impact heeft?
In het winningsplan dat Vermilion nog moet indienen, geeft Vermilion aan waar en hoe de effecten van de gaswinning precies zijn te verwachten. Gedacht kan worden aan bodemdaling of verkeersstromen die horen bij de werkzaamheden.
Verwacht wordt dat buiten een contour van 5 km rondom het gasveld geen effecten te verwachten zijn. Binnen dit gebied zijn circa 7600 adressen gelokaliseerd. Deze adressen omvatten eigenaren (van bedrijven, land of woningen) en bewoners van het gebied. Het aantal personen achter deze 7600 adressen is niet bekend.
Zijn alle bewoners op wie de eventuele nieuwe gaswinning impact heeft ingelicht en hebben ze allemaal een mogelijkheid gehad om gehoord te worden?
Het is belangrijk dat bewoners worden geïnformeerd en gehoord worden. Vermilion organiseert hiervoor met regelmaat informele bijeenkomsten waarop bewoners geïnformeerd worden en er mogelijkheid is tot het stellen vragen. Het ministerie is daar vaak ook bij aanwezig.
Verder is er ruimte voor inspraak. Tijdens de projectprocedure (voorheen: rijkscoördinatieregeling) van dit project zijn er verschillende formele momenten geweest waarop het ministerie bewoners heeft ingelicht over het project en hen om een reactie heeft gevraagd. In 2021 heeft eerst het Voornemen en voorstel voor Participatie (VenP) ter inzage gelegen en later in dat jaar de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau (concept-NRD). Met een brief en via een advertentie in huis aan huis bladen zijn bewoners op beide momenten geattendeerd op de mogelijkheid een reactie te geven op beide stukken. Tijdens inloopavonden was er mogelijkheid om reactie te geven en nader geïnformeerd te worden.
Zo is er ook eind april 2025 een brief verstuurd naar de 7600 adressen rondom het gasveld om hen op de hoogte te brengen van de laatste stand van zaken. We hebben signalen ontvangen dat enkelen geen post hebben ontvangen. Dat is vervelend. Daarom is het adressenbestand geactualiseerd.
Het kabinet is voornemens om, zoals gebruikelijk bij eerstvolgende stappen in de procedure op dezelfde manier als hiervoor beschreven, bewoners te informeren en de mogelijkheid te geven tot reactie.
Bent u bereid een enquête te houden onder alle bewoners op wie de eventuele nieuwe gaswinning impact heeft en deze uitslag leidend te maken in de definitieve beslissing voor het verlenen van een vergunning?
Als bevoegd gezag is het kabinet gebonden aan juridische kaders voor de beoordeling van aanvragen om gas te winnen. Dat neemt niet weg dat maatschappelijk betrokkenheid belangrijk is. Het kabinet zet daarom in op duidelijke communicatie en het actief betrekken van de omgeving. Zo krijgt de omgeving op meerdere momenten gedurende de procedure de mogelijkheid om inbreng te leveren zodat deze kan worden meegenomen in de nadere uitwerking. Het kabinet is niet bereid een enquete te houden, omdat de uitkomst daarvan niet doorslaggevend kan zijn voor de besluitvorming.
Welke stappen gaat u ondernemen om de gemeente Westerveld beter te informeren over de nieuwe gaswinning, zodat ze niet van bewoners moeten horen dat Vermillon afziet van een bepaalde locatie?
Het was de intentie om de gemeente en de omgeving gelijktijdig in te lichten over de noodzaak om een nieuwe locatie aan te wijzen. De brief aan bewoners is helaas een dag eerder aangekomen dan ons bericht aan de lokale overheden. Dat heeft tot de ongelukkige situatie geleid dat bewoners eerder op de hoogte waren dan de gemeente Westerveld. Bij een volgend moment zullen we de lokale overheden eerder informeren over onze communicatie met inwoners van het gebied.
Naast deze contacten met regionale overheden organiseert het ministerie gemiddeld één of twee keer per jaar een ambtelijk en bestuurlijk overleg over dit project. Tijdens deze overleggen worden de lokale overheden op de hoogte gehouden van de stand van zaken van het project en gevraagd om advies op bepaalde stukken. Het ministerie heeft het initiatief genomen om na de zomer weer een nieuw ambtelijk en bestuurlijk overleg te organiseren.
Deelt u de opvatting van de gemeente Westerveld dat ze tegen de eventuele nieuwe gaswinning zijn? Zo nee, waarom niet?
Deze opvatting deelt het kabinet niet. Het kabinet heeft de Kamer op 6 december 2024 (Kamerstuk 33 529, nr. 1264) geïnformeerd dat aardgas in de transitieperiode nodig blijft als overgangsbrandstof en dat er – vooruitlopend op de geplande herziening van de mijnbouwwet – afspraken met de sector worden gemaakt over waar en tot wanneer gas gewonnen kan worden, onder welke voorwaarden en batendeling. De afspraken moeten helderheid bieden over de rol en toekomst van gaswinning op land, in het bijzonder aan omwonenden, richting medeoverheden en de sector. Deze afspraken moeten bijdragen aan het vinden van een balans tussen enerzijds de zorgen van bewoners en regionale overheden, en anderzijds de belangrijke functie die gaswinning op land nog heeft. Want er zal de komende jaren nog aardgas nodig zijn en zo lang dat veilig en verantwoord gewonnen kan worden, heeft winning in eigen land de voorkeur van dit kabinet.
Bent u bereid de mening van het lokaal bestuur leidend te maken in de definitieve beslissing voor het verlenen van een vergunning?
Nee, de beslissing voor het verlenen van een vergunning betreft een nationale kwestie. Het is een complex vraagstuk en vraagt om een brede afweging van uiteenlopende (nationale) belangen. Daar komt bij dat het kabinet als bevoegd gezag gebonden is aan juridische kaders voor de beoordeling van aanvragen om gas te winnen. Dit neemt niet weg dat bij de besluitvorming, maar ook gedurende de projectprocedure, op meerdere momenten inbreng wordt gevraagd aan decentrale overheden die meegenomen wordt in de verdere besluitvorming. Deze inbreng is alleen niet leidend voor de uiteindelijke beslissing. Dat komt ook omdat er andere adviezen van wettelijke adviseurs worden ingewonnen die meegewogen worden in de uiteindelijke besluitvorming.
Heeft u als bewindspersoon nog een mogelijkheid om de vergunning te weigeren en het dus een politieke afweging is om de vergunning te verlenen?
Als bevoegd gezag ben ik gebonden aan juridische kaders bij de beoordeling van individuele aanvragen om gas te winnen. Een aanvraag voor gaswinning wordt getoetst aan de Mijnbouwwet. Daarin staat op welke gronden een aanvraag kan worden afgewezen. Ik kan aanvragen voor vergunningen niet rechtmatig weigeren om politieke redenen die geen grondslag hebben in de wet.
Hoe groot acht u de kans dat er vanuit bewoners geprocedeerd gaat worden tegen de nieuwe gaswinning? Vindt u het wenselijk dat Rijksoverheid recht tegenover haar burgers en lagere overheden komt te staan?
Uiteraard zijn procedures voor niemand wenselijk. Tegelijkertijd staat het een belanghebbende vrij om tegen het besluit juridische stappen te ondernemen. Het kabinet werkt aan afspraken met de sector om duidelijkheid te geven hoe de gaswinning er in de transitieperiode uit kan zien en onder welke voorwaarden er nog gas gewonnen kan worden. Deze duidelijkheid moet ertoe bijdragen dat omwonenden en regionale overheden weten waar ze aan toe zijn, en in een vroeg stadium met elkaar het gesprek te voeren om juridische procedures zo veel als mogelijk te voorkomen.
Hoe groot acht u dat de kans dat de vergunning niet verleend wordt door een stikstofuitspraak, gezien de stikstofuitstoot die komt kijken bij de gaswinning en de bouw van de installatie?
Vermilion moet voor de werkzaamheden ook een omgevingsvergunning Natura2000 activiteit aanvragen bij de Minister van Landbouw Visserij Voedselzekerheid en Natuur (LVVN). Het is aan Vermilion om te voldoen aan de dan geldende regels en aan de Minister van LVVN om te beoordelen of de vergunning kan worden verleend.
Kunt u garanderen dat de bewijslast van eventuele schade bij Vermilion komt te liggen en niet bij de bewoners?
Mocht er schade door bodembeweging ontstaan als gevolg van gaswinning in Vledder, dan kunnen bewoners en kleine bedrijven dit melden bij de Commissie Mijnbouwschade. De Commissie Mijnbouwschade doet onderzoek naar de oorzaak van de schade en geeft, indien er sprake is van mijnbouwschade, advies over de hoogte van de vergoeding. Daarmee neemt de Commissie Mijnbouwschade de bewijslast van bewoners over. Vermilion heeft zich via een privaatrechtelijke overeenkomst gecommitteerd aan het opvolgen van de adviezen van de Commissie Mijnbouwschade.
Deelt u de mening dat het bewijsvermoeden altijd bij mijnbouwbedrijven moet liggen, waartoe de aangenomen motie Beckerman/Bushoff oproept?2
Het kabinet deelt deze mening niet. Op 27 maart jl. heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State over de motie Beckerman/Bushoff (Kamerstuk 33 529, nr. 1284). In deze brief heeft het kabinet toegelicht dat zij – op basis van de voorlichting van de Afdeling – tot de conclusie komt dat het uitbreiden van de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden naar de rest van Nederland niet de oplossing biedt voor het verbeteren van de positie van schademelders en dat een uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden bovendien ook niet juridisch houdbaar is. Daarnaast lijkt de maatregel weinig meerwaarde te hebben ten opzichte van de huidige wijze van schadeafhandeling door de Commissie Mijnbouwschade, omdat de commissie bewoners reeds ontzorgt door de bewijslast over te nemen.
Welke lessen heeft de overheid geleerd van de eerdere gaswinning in Groningen en Noord-Drenthe?
De ervaringen met het Groningenveld hebben tot belangrijke verbeteringen geleid. Zo is onder andere het veiligheidsbelang voor bewoners beter verankerd in wet- en regelgeving. Er zijn methodieken ontwikkeld om risico's van activiteiten in de diepe ondergrond beter te kunnen beoordelen en de toezichthouder heeft meer capaciteit gekregen. Daarnaast hebben overheden een adviesrol gekregen bij vergunningaanvragen en worden zienswijzen van bewoners meegenomen bij besluiten. Tot slot is de schadeafhandeling via de Commissie Mijnbouwschade georganiseerd waardoor de bewijslast niet bij de bewoner ligt.
Verder worden er aanvullende verbeteringen doorgevoerd naar aanleiding van de parlementaire enquête Aardgaswinning Groningen, in lijn met de maatregelen uit Nij Begun. Zo wordt er gewerkt aan een kennisprogramma voor onderzoek naar sociale effecten van het gebruik van de diepe ondergrond, wordt data over de ondergrond beter toegankelijk gemaakt en wordt het netwerk van KNMI om aardbevingen te meten verder uitgebreid.
Garandeert u dat het principe «Drenten boven gas» leidend wordt en er niet dezelfde fouten worden gemaakt als met de gaswinning in Groningen en Noord-Drenthe?
Met de uitdrukking «Drenten boven gas» lijkt u te refereren naar «Groningers boven gas» welke voortkomt uit het rapport van de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen. Het Groningenveld was uitzonderlijk groot; het was het grootste gasveld van Europa en tenminste 400 keer groter dan de kleine velden in Nederland. De risico's bij gaswinning uit kleine velden zijn vele malen kleiner dan die bij het Groningenveld. De ervaringen met het Groningenveld hebben tot belangrijke verbeteringen geleid aan het gebruik van de diepe ondergrond.
Mijnbouw is niet zonder risico’s, al is de kans op schade erg klein. Op plekken in Nederland waar mijnbouwprojecten zijn, hebben mensen in de omgeving zorgen. De overheid neemt deze zorgen serieus en zorgt voor veilige en verantwoorde mijnbouw via vergunningen en het betrekken van de omgeving. Zo leert de overheid van het verleden en wil zij situaties als in Groningen voorkomen.
Voorafgaand aan goed veiligheidsonderzoek door de overheid, moeten mijnbouwbedrijven allereerst mensen in de omgeving op tijd betrekken. Daarnaast gaat de overheid in gesprek met iedereen die een belang heeft. Dit zijn onder andere de omwonenden, medeoverheden zoals gemeenten en provincies, maatschappelijke en milieuorganisaties, wetenschappers en commerciële bedrijven. Zo wordt duidelijk welke zorgen en vragen er leven en wat daaraan gedaan kan worden. Overheden, mijnbouwbedrijven en omwonenden onderzoeken samen of en hoe mensen kunnen profiteren van de mijnbouwactiviteit in het gebied.
Daarnaast moeten mijnbouwbedrijven een vergunning aanvragen voor mijnbouwactiviteiten. Het Ministerie van KGG verleent deze vergunningen alleen als mijnbouwactiviteiten veilig en verantwoord zijn voor mens, milieu en natuur. Vooraf vraagt het ministerie advies aan verschillende partijen zoals Staatstoezicht op de Mijnen, TNO, Mijnraad, gemeenten, waterschappen en provincies. Op basis van die adviezen wordt beoordeeld of de betreffende mijnbouwactiviteit veilig en verantwoord kan plaatsvinden. Dat betekent niet dat er na het geven van de vergunning helemaal geen risico’s zijn. Het betekent wél dat gevolgen zoals beweging van de bodem niet tot onveilige situaties leiden.
Kunt u toezeggen in gesprek te gaan met bewoners van Vledder en omstreken voordat het definitieve besluit betreft nieuwe gaswinning is genomen en de Kamer over deze gesprekken te informeren?
In het lopende traject zijn er al diverse contactmomenten geweest met bewoners en lokale bestuurders. Ook in het vervolg van de vergunningverleningsprocedure, die nog ongeveer anderhalf jaar in beslag zal nemen, zullen er nog verschillende contactmomenten zijn.3 Voordat de besluiten definitief worden, komen ze als ontwerpbesluiten ter inzage. Hierover zullen de bewoners van het gebied worden geïnformeerd per brief, kennisgeving in de Staatscourant en advertenties in lokale huis-aan-huis bladen. Tijdens de informatieavond die dan zal worden georganiseerd zal er de mogelijkheid zijn om met het ministerie in gesprek te gaan over de voorgenomen gaswinning. Daarnaast is het mogelijk een zienswijze in te dienen op de ontwerpprojectbesluiten. Nadat de zienswijzen zijn verwerkt, worden de definitieve besluiten pas vastgesteld. Hierop is beroep mogelijk bij de Raad van State.
De berichten ‘Wonen boven winkels komt niet van de grond: gemeentelijke eisen vaak hindernis’ en ‘Parkeernormen houden ombouwen lege verdiepingen boven winkels naar woningen tegen’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Zou u willen reageren op de bevindingen in de artikelen «Gemeentelijke eisen vaak hindernis» en «Parkeernormen houden ombouwen lege verdiepingen boven winkels naar woningen tegen»?1, 2
Ja.
Hoe beziet u het feit dat midden in een wooncrisis circa 50.000 lege verdiepingen boven winkels in Nederland niet worden ingezet om het woningtekort terug te dringen?
Ik geef in samenhang antwoord op vragen 2 en 3. Ik vind het aanpakken van leegstand van belang om de woningnood in Nederland te verlichten. Het transformeren van lege verdiepingen boven winkels helpt daarbij, maar is vaak uitdagend. Dit komt doordat de aanpak dikwijls maatwerk vergt, arbeidsintensief is en vaak duur is. Het gaat dus niet vanzelf. Daarom zet ik mij op verschillende manieren in om lege verdiepingen boven winkels te transformeren naar woningen.
Medio 2024 is samen met marktpartijen, overheidsorganisaties, en kennis- en onderzoeksinstellingen een Versnellingsagenda opgesteld.3 In deze agenda staan verschillende initiatieven om transformaties aan te jagen. Zo heb ik in december 2024 de Transformatiefaciliteit verhoogd met € 70 miljoen naar € 150 miljoen. Dit instrument zorgt ervoor dat (kleine) ontwikkelaars een lening kunnen ontvangen waarmee ze de voorfase van hun transformatieprojecten kunnen financieren, zoals het transformeren van leegstaande verdiepingen boven winkels naar woningen.4 Daarnaast is onlangs de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen aangepast. Zo is het bedrag per woning van € 7.800 opgehoogd naar € 14.000 en hoeft het project niet binnen één jaar te zijn gerealiseerd maar moet de start van de werkzaamheden binnen 1,5 jaar beginnen.5
In juni 2023 is de City Deal «Dynamische Binnensteden – Regie op transformatie» van start gegaan met een looptijd van vier jaar.6 Daarin werk ik samen met tien steden, drie andere departementen (BZK, EZ en Jenv) en drie platformorganisaties aan een aantrekkelijke en toekomstbestendige binnenstad. Binnen één van de projecten onderzoek ik het vergroten van mogelijkheden voor de intensivering van winkelpanden, waaronder wonen boven winkels.
Daarnaast kan door gemeenten, provincies, woningbouwcorporaties en initiatiefnemers het Nationaal Transformatieloket worden geraadpleegd voor kennis en expertise over wonen boven winkels. Via dit loket kan het Expertteam Woningbouw worden ingeschakeld om ondersteuning bij concrete projecten te bieden.7
Hoe gaat u zich inspannen om zoveel mogelijk van deze verdiepingen boven winkels om te zetten naar woonruimte?
Zie antwoord vraag 2.
Zou u concreet willen aangeven welke acties, binnen welk tijdspad, u gaat ondernemen bovenop bestaand beleid en bestaande initiatieven?
Bovengenoemde initiatieven zijn deels nieuwe of recent opgestarte initiatieven en beleid. Geïnspireerd door het succes van de Impulsaanpak Winkelgebieden ben ik samen met het Ministerie van Economische Zaken, de Retailagenda en de City Deal Dynamische binnensteden op zoek naar manieren om gebiedstransformaties in centra van steden en dorpen te ondersteunen. Gemeenten staan voor de opgave de dorps- en stadscentra aan te passen naar dynamische, multifunctionele gebieden waar wonen, werken, recreatie, cultuur en maatschappelijke voorzieningen samenkomen. Dit is essentieel voor de leefbaarheid, veiligheid, en economische vitaliteit van deze gebieden. De Impulsaanpak heeft laten zien dat publiek-private samenwerking goed werkt om gebiedstransformaties te realiseren. Ook zijn dankzij de Impulsaanpak veel winkelpanden en ruimtes boven winkels naar woningen getransformeerd. Om dit kracht bij te zetten, werk ik met allerlei maatschappelijke partijen, van pensioenfondsen tot woningcorporaties en van gemeenten tot vastgoedpartijen, aan een Pact voor dorps- en stadscentra. Eind 2025 willen partijen concrete afspraken maken over de invulling van dit pact.
Wat zijn in uw ogen de oorzaken van het feit dat het aantal woningtransformaties ver achterblijft bij de ambitie van 15.000 woningen per jaar?
Ik heb als doel om jaarlijks 100.000 woningen te realiseren. Om dit te bereiken stimuleer ik zowel nieuwbouw als het beter benutten van bestaande bebouwing en bijbehorende omgeving. (Vastgoed)transformatie maakt hier een belangrijk onderdeel van uit en kent geen separate doelstelling. De afgelopen 10 jaar zijn er per jaar gemiddeld 10.000 woningen opgeleverd door vastgoedtransformatie. De woningbouw, en daarmee ook transformatie, heeft last gehad van ongunstige economische omstandigheden (stijgende rente en bouwkosten) in 2022 en 2023. Dit werkt met vertraging door. Ook is veel «laaghangend fruit» bij met name kantoren (qua aantallen het grootste aandeel in transformaties) al geplukt. Veel geschikte kantoorpanden zijn inmiddels al getransformeerd, waardoor het aandeel transformaties vanuit andere functies relatief toeneemt.
Zou u samen met gemeenten in kaart willen brengen hoeveel winkels en verdiepingen boven winkels in 2024 tot woningen zijn getransformeerd?
Het CBS brengt de transformatiecijfers in kaart op basis van gegevens over de BAG (Basisregistratie Adressen en Gebouwen) en de BRP (Basisregistratie Personen). De cijfers van 2024 zijn nog niet definitief. In 2023 waren winkelpanden goed voor 25% van alle woningtransformaties, ofwel ruim 2.000 woningen. Ook zien we dat bij meer dan de helft (53%) van alle transformaties sprake is van deeltransformatie zoals bij verdiepingen boven winkels.8
Zou u samen met gemeenten in kaart willen brengen op welke wijze parkeernormen een drempel vormen voor de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen?
Parkeernormen kunnen een uitdaging voor gemeenten zijn bij de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen zijn er recent twee handreikingen gepubliceerd. In de handreiking van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en Verkeerstechniek (CROW) is beschreven hoe parkeernormen invloed kunnen hebben op ruimte voor woningbouw en betaalbaarheid van woningbouwprojecten. Ook worden er oplossingen geboden om beter met parkeernormen om te gaan.9 Tevens hebben afgelopen mei de provincies Zuid-Holland en Utrecht, Aedes en Platform 31 in samenwerking met het Ministerie van VRO de handreiking «Parkeren bij Optoppen – en bij andere vormen van beter benutten bestaande voorraad» gepubliceerd.10
Voor beleggers is voorspelbaarheid en duidelijkheid voorafgaand aan een transformatieproject over regelgeving zoals parkeernormen van belang. Dit helpt hen bij het inschatten van risico’s en daarmee de haalbaarheid van een project.
Zou u de vorige vraag ook willen beantwoorden met het oog op de drempels die beleggers ervaren om hierin te investeren?
Ja.
Hoe gaat u gemeenten helpen om bestaande drempels voor de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen te overwinnen?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven zet ik mij op verschillende manieren in om verdiepingen boven winkels naar woonruimte aan te jagen. Dit doe ik door de acties uit de Versnellingsagenda uit te voeren, onderzoek te doen binnen de City Deal Dynamische Binnensteden en de inzet van het Nationaal Transformatieloket.
Hoe gaat u bijdragen aan het versterken van expertise en capaciteit bij gemeenten op het gebied van de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen?
Gemeenten kunnen om expertise vragen bij het Nationaal Transformatieloket. Desgewenst kunnen zij het Expertteam Woningbouw om ondersteuning vragen, waardoor experts kunnen helpen bij een concreet project. Daarnaast verken ik momenteel of het Rotterdamse initiatief «Architect aan Zet» ook voor wonen boven winkels een uitkomst kan bieden. Bij dit initiatief worden afspraken gemaakt tussen architecten en gemeenten over aan welke voorwaarden bepaalde projecten moeten voldoen. Als een deelnemende architect de vergunningsaanvraag doet, dan zou de afhandeling daarvan sneller kunnen verlopen. De uitkomsten van de verkenning verwacht ik eind dit jaar.
Welke kansen ziet u om bij te dragen aan doorbraken op dit gebied, gezien het feit dat veel beleggers geen ervaring hebben met de transformatie van winkelverdiepingen naar woningen?
Binnen de City Deal Dynamische Binnensteden vergroten we het kennisniveau van beleggers en andere stakeholders die betrokken zijn bij transformatieprojecten, waaronder van winkelverdiepingen naar woningen.
Deelt u de opvatting dat gemeenten hierin vaak de eerste stap kunnen zetten, en dat zij daarvoor expertise en regie vanuit het Rijk goed kunnen gebruiken?
Ja, gemeenten kunnen een coördinerende rol oppakken om transformaties van lege verdiepingen naar woningen mogelijk te maken.
Herkent u dat gezamenlijke transformatieprojecten van verdiepingen boven winkels complex kunnen zijn doordat de panden vaak in bezit zijn van meerdere eigenaren?
Ja. Soms ontbreekt het bij eigenaren aan kennis, bereidwilligheid en/of financiële middelen om mee te doen aan transformatieprojecten.
Herkent u dat deze eigendomssituatie transformatie naar woonruimte in de praktijk regelmatig belemmert?
Ja.
Herkent u dat transformatieprojecten regelmatig vastlopen omdat één eigenaar moet toestaan dat in zijn pand een hoofdopgang of nooduitgang wordt gerealiseerd, wat ten koste kan gaan van gebruiksruimte of inkomsten?
Ja.
Klopt het dat zulke collectieve transformaties vaak alleen haalbaar zijn als de lasten van bijvoorbeeld gezamenlijke voorzieningen eerlijk verdeeld worden over alle betrokken eigenaren?
De haalbaarheid van individuele projecten verschilt per project omdat het om maatwerk gaat.
Herkent u dat projecten vaak stilvallen of niet van de grond komen omdat de drempels voor individuele eigenaren te hoog zijn om het initiatief te nemen of de regie te pakken? Ziet u hierbij een rol voor gemeenten om initiatiefnemers te ondersteunen, en een mogelijke rol voor het Rijk om gemeenten daarbij te helpen, bijvoorbeeld met expertise, ambtelijke capaciteit of financiële middelen?
Ja.
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2, 3 en 12 heb geformuleerd, kunnen gemeenten initiatiefnemers ondersteunen bij transformatieprojecten door bijvoorbeeld expertise aan te bieden en een coördinerende rol op zich te nemen. Het Rijk ondersteunt gemeenten door expertise en middelen aan te bieden.
Bent u bereid, in samenwerking met gemeenten en de VNG, in kaart te brengen hoeveel van dit soort projecten er zijn of geprobeerd zijn, en in hoeveel gevallen deze zijn vastgelopen of niet van de grond zijn gekomen?
Ik richt mij op het laten slagen van huidige en toekomstige projecten. Bij de versnellingstafels worden lessen gedeeld van zowel geslaagde als vastgelopen projecten. Voorbeelden van geslaagde projecten en de lessen die daaruit worden getrokken worden met gemeenten gedeeld.
Welke knelpunten ziet u bij deze projecten, en hoe gaat u gemeenten ondersteunen om deze drempels te helpen overwinnen?
De genoemde uitdagingen uit de artikelen van de Telegraaf en de ING zijn voor mij herkenbaar, zoals verdiepingen die niet geschikt zijn voor transformatie, verbouw dat pas mogelijk is als de winkel leeg is, hoge kosten, regelgeving, gebrek aan expertise, versnipperd eigendom en gebrek aan samenwerking. Daarnaast zie ik dat het transformeren van leegstaande verdiepingen boven winkels vaak arbeidsintensief en maatwerk is.
Hoe kan het Rijk gemeenten concreet ondersteunen bij dit soort transformatieprojecten, bijvoorbeeld via handreikingen, financiële instrumenten, voorbeeldprojecten of inzet van ruimtelijk ontwerpers?
Gemeenten kunnen gebruik maken van expertise van het Nationaal Transformatieloket en via dit loket kan het Expertteam Woningbouw worden ingeschakeld om ondersteuning bij concrete projecten te bieden. Daarnaast kunnen gemeenten gebruik maken van financiële instrumenten, zoals de Realisatiestimulans en de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen.
Het bericht ‘Groot tekort UWV-keuringsartsen, wachtlijst dreigt op te lopen van 30.000 naar 100.000’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort UWV-keuringsartsen, wachtlijst dreigt op te lopen van 30.000 naar 100.000»?1
Ja. Dit artikel is verschenen naar aanleiding van de Kamerbrief die ik op 11 juni jl. aan uw Kamer heb gestuurd2.
In hoeverre was het volgens u voorzienbaar dat de wachtlijst voor een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen(WIA)-claimbeoordeling bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV) in deze mate (naar verwachting) zal gaan oplopen?
Vorig jaar heb ik aangegeven dat de verwachting is dat de achterstanden de komende jaren weer zullen gaan oplopen en dat deze oploop niet binnen het huidige stelsel opgelost kan worden. Daarvoor is het verschil tussen de vraag en het aanbod naar sociaal-medische beoordelingen te groot. Er is een herziening van het stelsel nodig om de problematiek op te lossen3. Ik heb destijds niet expliciet gemaakt wat de prognose voor de komende jaren was, maar dat heb ik nu wel gedaan omdat deze dermate negatief is.
Dat de achterstanden zo zouden oplopen als ik in de brief van 11 juni jl. heb geschetst, had ik niet voorzien. Het aantal beoordelingen dat UWV de komende jaren kan doen neemt fors af doordat UWV-artsen die als zelfstandige voor UWV werken vanaf dit jaar niet meer in zal huren. UWV is deze inhuur momenteel aan het afbouwen. Daarnaast worden er meer mensen ziek, die uitvallen op hun werk en een beroep moeten doen op het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit komt doordat er meer mensen werken en de AOW-leeftijd stijgt, waardoor de verzekerde populatie toeneemt. Daarnaast stijgt het aantal aanvragen als gevolg van post-covid en psychische klachten.
Herkent u de observatie dat het tekort aan verzekeringsartsen al langere tijd speelt bij het UWV?
Het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid staat al een aantal jaar onder druk. Vanaf 2015 is de vraag naar sociaal-medische beoordelingen groter dan het aantal beoordelingen dat UWV kan verrichten en is er sprake van een mismatch. De achterstanden van sociaal-medische beoordelingen zijn de afgelopen jaren opgelopen en lopen nog steeds op. De afgelopen periode heb ik daarom verschillende maatregelen genomen om de oploop van de achterstanden te dempen en om de negatieve gevolgen die daardoor optreden te beperken. Meest recent heb ik bij de voorjaarsbesluitvorming van dit jaar extra middelen geregeld om UWV te ondersteunen bij de omslag naar sociaal-medische centra (SMC’s). Ook ben ik voornemens de 60-plusmaatregel opnieuw in te voeren van 1 september 2025 tot 1 september 2027. Tot slot ben ik voornemens het tijdelijke kwijtscheldingsbeleid van WIA-voorschotten structureel en binnenwettelijk te maken.
Deelt u in dat geval de mening dat het tekort aan verzekeringsartsen een gegeven is waar het UWV ook zélf beter op moet sturen? Zo niet, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat UWV zelf ook beter moet sturen op het slim inzetten van de beschikbare verzekeringsartsen. Daarnaast blijft de mismatch van sociaal-medische beoordelingen het resultaat van de vraag naar beoordelingen enerzijds en het aantal beoordelingen dat UWV kan uitvoeren met de beschikbare capaciteit anderzijds. UWV kan slechts beperkt sturen op de vraag, en er zijn al jaren actieve wervingsstrategieën om artsen aan te trekken, op te leiden en te behouden. UWV werkt daarnaast hard aan de vormgeving van SMC’s. Deze transitie is erop gericht om kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen te realiseren in de sociaal-medische dienstverlening. Er ligt voor UWV de komende jaren een belangrijke opgave om te sturen op de verdere ontwikkeling van SMC’s. Om ervoor te zorgen dat UWV deze inspanning kan doorzetten, zijn in de afgelopen voorjaarsbesluitvorming middelen vrijgemaakt, structureel € 36 miljoen. Het geld dat ik hiermee investeer is niet vrijblijvend; ik heb met UWV een prestatieafspraak gemaakt die ziet op het verhogen van de productiviteit, zodat ik inzicht krijg in de effecten van de investering. Ik blijf daarnaast in gesprek met UWV hoe deze doelstelling ook past binnen alle maatregelen om de kwaliteit van de sociaal-medische dienstverlening te verbeteren.
Hoe verklaart u dat slechts 72 fte's aan zzp-artsen verantwoordelijk zijn voor ongeveer 20% van het totaal aantal claimbeoordelingen?
Eind 2024 werkten er voor UWV 739 FTE aan artsen, waarvan 72 fte extern werd ingehuurd (10%). Extern ingehuurde artsen zijn verantwoordelijk voor ongeveer 20% van het totaal aantal WIA-claimbeoordelingen, maar beslaan minder dan 20% van de artsencapaciteit. Dit komt doordat extern ingehuurde artsen bijna volledig ingezet worden bij de WIA-claimbeoordeling en minder bij overige sociaal-medische beoordelingen. De andere beoordelingen die UWV verricht zijn onder andere voor de Wajong en Ziektewet. Als gekeken wordt naar het aandeel van extern ingehuurde artsen van het totaal aantal sociaal-medische beoordelingen, ligt dat percentage rond de 8%.
Bent u bereid om met het UWV in gesprek te gaan over hoe een oplossing kan worden gevonden voor de uitstroom van verzekeringsartsen op zzp-basis als gevolg van het opheffen van het handhavingsmoratorium? Zo niet, waarom niet?
Ik ben doorlopend met UWV in gesprek over oplossingen voor de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Dit uiteraard binnen de kaders van wet- en regelgeving, waaronder de wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (wet DBA). UWV doet er alles aan om betreffende verzekeringsartsen te behouden. De artsen die bij UWV werken via een ZZP-constructie hebben meerdere keren een aanbod gekregen om bij UWV in dienst te treden. Dit aanbod blijft de komende tijd van kracht.
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen in aanvulling op het bestaande strategische personeelsplan van het UWV om het capaciteitsprobleem binnen de sociaal-medische dienstverlening terug te dringen?
De maatregelen die ik neem zijn erop gericht om de druk op UWV te verlichten door de vraag naar sociaal-medische beoordelingen te dempen. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl., hanteert UWV al jarenlang diverse wervingsstrategieën om artsen aan te trekken. Dit omvat onder meer het uitbreiden van coschappen, een proef met het werven van artsen uit het buitenland, actieve werving via sociale media, de inzet van professionele wervingsbureaus en ambassadeurs, aanwezigheid op beurzen en uitgebreide mogelijkheden voor artsen om binnen UWV mee te lopen.
Het structurele tekort aan verzekeringsartsen maakt het noodzakelijk om ook te kijken naar aanpassingen in de organisatie en vormgeving van het werk, bijvoorbeeld middels taakdelegatie- en ondersteuning.
Deelt u de mening dat preventie een centrale plek moet krijgen in ons arbeidsongeschiktheidsstelsel? Zo ja, op welke wijze?
Ja, preventie is van groot belang voor de houdbaarheid van ons ziekte- en arbeidsongeschiktheidsstelsel. Hierbij kan het gaan om bijvoorbeeld preventie van uitval door werk en om preventie van instroom in ons stelsel. De regels op het terrein van arbeidsomstandigheden beogen dat iedereen gezond en veilig werkt en dat mensen niet ziek worden of overlijden door hun werk en geen arbeidsongeval krijgen. Daar werkt het kabinet hard aan. De naleving van de verplichtingen uit de Arbowet, zoals het hebben van een actuele Risico-Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) met bijbehorend plan van aanpak, blijft met name in het mkb achter. Daarom wordt bijvoorbeeld onderzocht welke financiële prikkels werkgevers kunnen stimuleren meer werk te maken van preventie, zodat het aantal ongevallen, gezondheidsproblemen, zieken en doden op en door werk vermindert. De SER roept ook op tot versterking van preventie en betere uitvoerbaarheid en effectiviteit van arboregels. De Staatssecretaris Participatie en Integratie zal u over dit SER-advies in het najaar nader informeren.
Door risico’s vroegtijdig te signaleren en maatregelen te nemen voordat gezondheidsklachten ontstaan, kunnen verzuim en arbeidsongeschiktheid worden voorkomen. Preventieve arbeidsgerelateerde zorg is daarbij cruciaal. Via het subsidieprogramma Innovatieve Arbozorg wordt een impuls gegeven aan nieuwe ideeën, werkwijzen en samenwerkingen op het terrein van arbozorg, met focus op preventie en blijvende resultaten. Als iemand door ziekte is uitgevallen, wordt door de werkgever en werknemer samen er alles aan gedaan om te zorgen dat iemand op een duurzame manier terug kan keren naar werk. Dat geldt ook voor de re-integratieverplichtingen van ZW-gerechtigden met UWV of bij eigenrisicodragerschap samen met de voormalige werkgever. Ook de voorgenomen beleidsagenda duurzame inzetbaarheid draagt bij aan het voorkomen van uitval door werk.
Hoe is het UWV volgens u in staat om enerzijds om te gaan met dit toenemende capaciteitsprobleem en anderzijds de kwaliteit van de sociaal-medische dienstverlening weer op orde te krijgen?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl. en bij het antwoord op vraag 3, tref ik diverse maatregelen om de achterstanden minder snel te laten oplopen. Ik vind het van groot belang dat de capaciteitsproblemen niet ten koste gaan van de kwaliteit. Om die reden heb ik met UWV afgesproken dat er dit jaar nog geen productiviteitsverbetering wordt verwacht van de investeringen in de ontwikkeling van de SMC’s. Op deze manier probeer ik UWV zo goed mogelijk in staat te stellen om zowel de kwantitatieve als kwalitatieve problematiek het hoofd te bieden.
Acht u het waarschijnlijk dat dit toenemende capaciteitsprobleem in de toekomst weer zal leiden tot nieuwe fouten in sociaal-medische beoordelingen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten om dit te voorkomen?
Het is nooit volledig te voorkomen dat er (nieuwe) fouten gemaakt worden. De diverse maatregelen zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl. helpen om de impact van de capaciteitsproblemen zoveel mogelijk te beperken. Om het risico op fouten in de toekomst te beperken werkt UWV aan het herstel van gemaakte fouten, en structurele verbeteringen in kwaliteitsbewaking. In de voortgangsbrief over de verbeteraanpak WIA wordt u hierover binnenkort nader geïnformeerd.
De vergoeding van fysiotherapie als behandeling van endometriose |
|
Sarah Dobbe |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is de reden dat endometriose niet op de lijst van chronische aandoeningen staat waarvoor fysiotherapie wel vergoed wordt? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat fysiotherapie een bewezen effectief onderdeel is van de behandeling voor endometriose?1
Ik ga ervan uit dat u met «de lijst van chronische aandoeningen waarvoor fysiotherapie wordt vergoed» doelt op bijlage 1 van het Besluit zorgverzekering (Bzv), ook wel de «chronische lijst» genoemd. De basis voor de lijst is het Nivel-rapport De omvang van fysiotherapeutische behandeling naar verschillende patiëntencategorieën uit 1995. Endometriose werd in dit rapport niet expliciet genoemd.
Aandoeningen kunnen aan bijlage 1 van het Bzv worden toegevoegd wanneer de behandeling daarvoor voldoet aan het wettelijke criterium «de stand van de wetenschap en praktijk»2. In andere woorden, of het effectief is. Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut) beoordeelt dit en adviseert hierover. Het Zorginstituut kan dit uit eigen beweging doen, of op verzoek van de politiek of veldpartijen. Voor fysiotherapie bij endometriose heeft geen beoordeling plaatsgevonden.
Naar aanleiding van uw vragen heb ik het Zorginstituut verzocht de systematische review van Abril Coello et al. (2023), waar u in uw vraag naar verwijst, door te nemen. Het Zorginstituut heeft mij laten weten dat er geen onomstotelijk wetenschappelijk bewijs is dat fysiotherapie effectief is bij vrouwen met endometriose. In de systematische review zijn namelijk verschillende soorten behandelingen3 samengevoegd. Niet al deze behandelingen vallen binnen het beroepsprofiel van de fysiotherapeut. Daarnaast zijn de effecten direct na de behandeling gemeten, en zijn de effecten op de langere termijn onbekend. Bovendien is het de vraag of de effecten klinisch relevant4 zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat endometriose leidt tot veel klachten voor vrouwen die hieraan lijden en als gevolg daarvan een grote impact heeft op hun leven?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Endometriose heeft een grote impact op het dagelijkse leven van vrouwen door onder andere hevige pijnklachten, mogelijke onvruchtbaarheid en negatieve gevolgen op de fysieke en mentale gezondheid. Mede daarom zet ik met de recent gelanceerde Nationale Strategie Vrouwengezondheid5 in op de verbetering van de gezondheid van vrouwen met bijvoorbeeld endometriose, zodat zij tijdig passende zorg en ondersteuning ontvangen.
In het document van WOMEN Inc., waar u in vraag 3 naar verwijst, staat dat het ongeveer 7 tot 10 jaar duurt voordat de diagnose endometriose wordt gesteld en een adequate behandeling wordt gestart. Dit leidt tot veel onnodig lijden voor vrouwen en niet-passende zorg. Ook het Zorginstituut wijst mij hierop. Daarom vind ik vroege diagnostiek bij endometriose een belangrijk verbeterpunt. Veldpartijen zijn hiermee al aan de slag gegaan via een financiële bijdrage van ZonMw. In een consortium werken zij aan het bouwen van een platform waarin alle informatie over endometriose overzichtelijk bij elkaar gebracht wordt en geschikt is om te gebruiken door patiënten, zorgverleners en geïnteresseerden. Binnenkort wordt dit platform rondom endometriose gelanceerd.
Bent u ervan op de hoogte dat endometriose leidt tot € 2,3 miljard aan verzuim per jaar?2
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Bent u bereid om in gesprek te treden met vrouwen die lijden aan endometriose en fysiotherapeuten om te horen wat de toegevoegde waarde zou zijn van het vergoeden van fysiotherapie bij endometriose?
Ik ben altijd bereid over de vergoeding van deze zorg in gesprek te gaan met vrouwen die lijden aan endometriose en met de behandelaars die bij hun zorg betrokken zijn. Ik kan echter zelf geen inhoudelijk oordeel vellen over de toegevoegde waarde van een behandeling. Dat is aan de betrokken beroepsgroepen, zorgverzekeraars en patiënten(vertegenwoordigers).
Bent u bereid om het Zorginstituut te vragen om te beoordelen of endometriose alsnog aan de lijst met chronische aandoeningen kan worden toegevoegd?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het allerminst zeker dat fysiotherapie effectief is voor de behandeling van endometriose. Als de zorg niet effectief is, dan kan het niet vergoed worden uit het basispakket. Daarom vind ik het op dit moment belangrijker dat de relevante veldpartijen goed onderzoek uitvoeren naar de effectiviteit van fysiotherapie bij endometriose.
In hoeverre wordt de vraag welke behandelingen voor vrouwspecifieke en vrouwsensitieve aandoeningen worden vergoed ook meegenomen in de Nationale Strategie Vrouwengezondheid?
In de Nationale Strategie Vrouwengezondheid wordt niet ingegaan op de vraag welke behandelingen voor vrouwspecifieke en vrouwsensitieve aandoeningen worden vergoed. Wel richt het zich op het opschalen van reeds beschikbare kennis over vrouwspecifieke gezondheidsproblematiek. Ook richt het zich op het faciliteren van passende zorg en ondersteuning voor vrouwen.
Bent u het ermee eens dat het feit dat fysiotherapie niet volledig in het basispakket is opgenomen dit soort onuitlegbare verschillen in vergoedingen veroorzaakt? Zo ja, bent u bereid om fysiotherapie alsnog op te nemen in het basispakket?
Ik deel uw opvatting niet. Om voor vergoeding uit het basispakket in aanmerking te komen, moet de effectiviteit van zorg aantoonbaar zijn. Dit is voor een groot deel van de fysiotherapie (nog) niet het geval, zoals het Zorginstituut stelt7. Daarom ben ik niet bereid om fysiotherapie alsnog volledig op te nemen in het basispakket. Wel ben ik bereid om te kijken of onderdelen van de fysiotherapeutische zorg aan het basispakket toegevoegd kunnen worden als deze effectief blijken te zijn.
Therapie voor kinderen met uitputtingsziekte ME/CVS in twijfel getrokken |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Therapie voor kinderen met uitputtingsziekte ME/CVS in twijfel getrokken» en de reactie hierop van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)? Hoe beoordeelt u deze berichtgevingen?1, 2
Ik vernam dit via de media en voel mee met de kinderen – en hun ouders en verzorgers – die te kampen hebben met ME/CVS. Het gezamenlijk optrekken van ouders en patiënten met zorgprofessionals in het zoeken naar passende zorg, met respect voor verschillende perspectieven én met behoud van professionele ruimte, zie ik als de basis voor goede en veilige zorg. Als Minister ga ik niet over de diagnose of de behandeling van patiënten, dat is het werkdomein van de arts. De overheid bemoeit zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan het zorgveld om gezamenlijk, middels professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede zorg is, en aan de manier waarop zij medisch inhoudelijke zorg verlenen.
Klopt het dat cognitieve gedragstherapie (CGT) in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk uit de richtlijnen voor ME/CVS is geschrapt vanwege het risico op verslechtering van de klachten bij patiënten, met name door post-exertionele malaise? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de behandeling van ME/CVS in Nederland gehad? En hoe verhouden eventuele nieuwe inzichten in het buitenland zich tot de Nederlandse richtlijnen?
Als Minister van VWS ga ik niet over zorginhoudelijke afwegingen. Medisch specialisten zijn de deskundigen op dit terrein. Zij handelen in het belang van de patiënt op basis van de best beschikbare medische kennis en houden wetenschappelijke ontwikkelingen in de gaten, dragen hieraan bij en staan open voor voortschrijdend inzicht. De NVK heeft mij laten weten dat er geen internationale consensus bestaat dat CGT/Graded Excercise Therapy (GET) inherent schadelijk is. Het is volgens de kinderartsen een complexe wetenschappelijke discussie waarbij nuance essentieel is om recht te doen aan zowel de patiëntbelangen als behandelkeuzes in de praktijk.
Klopt het dat de Gezondheidsraad in 2018 adviseerde dat CGT in combinatie met het opbouwen van conditie soms, maar te vaak niet een adequate behadeling is voor ME/CVS? Zo ja, hoe is hierop gereageerd door het werkveld en patiënten(organisaties)?
De adviezen van de Gezondheidsraad stoppen niet bij een wetenschappelijke analyse, maar geven ook blijk van inzicht in de uitvoeringspraktijk en in de maatschappelijke, politieke en bestuurlijke context waarin de adviezen landen. Dat vergroot de kans dat de adviezen worden opgevolgd en leiden tot verbeteringen. De Gezondheidsraad ziet CGT en GET niet als schadelijk op zichzelf, maar pleit voor zorgvuldige, vrijwillige toepassing, passend bij de individuele patiënt. Ze neemt afstand van generalisaties in beide richtingen: noch als panacee, noch als per definitie schadelijk. Ik heb geen overzicht van de reacties op de aanbevelingen van de Gezondheidsraad vanuit zowel het zorgveld als vanuit de patiënten en hun vertegenwoordigers en zie het ook niet als mijn rol om dit overzicht te creëren. Ik heb er vertrouwen in dat zowel de betrokken zorgprofessionals als de patiëntenorganisaties de adviezen van de Gezondheidsraad ter harte nemen.
Zijn er bij u signalen bekend over de zorgen en twijfels van ouders over de huidige therapieën voor kinderen met ME/CVS? Wat wordt er gedaan om de zorgen bij deze ouders weg te nemen?
Ik heb via de media, waar u ook aan refereert, vernomen dat er zorgen en twijfels leven bij één van de patiëntenverenigingen en de bij deze betreffende vereniging aangesloten patiënten en hun ouders/verzorgers. De bron is – naar ik begrijp – een enquête van de ME/CVS Vereniging onder 250 gezinnen. Ik roep de patiënten, hun ouders/verzorgers, en de betrokken zorgprofessionals op om constructief met elkaar in gesprek te blijven zodat alle patiënten de voor hen beste passende behandeling kunnen blijven krijgen. Vertrouwen is hiervoor een belangrijke voorwaarde. De patiëntenverenigingen en de NVK kunnen daar, samen met de Vereniging voor Gedrags- en Cognitieve therapieën (VGCt), gezamenlijk een voortrekkersrol in nemen.
Hoe wordt momenteel geborgd dat jonge patiënten en hun ouders volledig worden geïnformeerd over de mogelijke risico’s van CGT bij ME/CVS?
De verantwoordelijkheid hiertoe ligt bij de verantwoordelijke zorgprofessionals, niet bij de Minister van VWS. In het algemeen, en dus ook in dit geval, is in Nederland het principe van Samen Beslissen leidend, ook bij kinderen met ME/CVS. Dit betekent dat behandeldoelen en behandelkeuzes altijd in goed overleg tussen de behandelaar, ouders en het kind tot stand komen.
Bent u op de hoogte van signalen dat ouders die CGT voor hun kind weigeren of hierover van mening verschillen met artsen, soms worden geconfronteerd met meldingen bij Veilig Thuis? Hoe vaak komt dit voor?3
Ik heb dit vernomen via de media. Gemeenten zijn de opdrachtgever van de Veilig Thuis-organisaties. Ik ben niet bekend met de meldingen en met het aantal meldingen.
Klopt het dat het principe van Samen Beslissen ook bij kinderen met ME/CVS leidend is, en behandeldoelen en -keuzes dus altijd in overleg tussen ouders, arts en (indien mogelijk) het kind tot stand komen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de zorgen van ouders over CGT als behandelmethode bij ME/CVS een eventuele meldingen die hieruit voortvloeien bij Veilig Thuis?
Graag verwijs ik naar de reactie van Veilig Thuis op het bericht van de NOS op 30 mei 2025.4
Is een aparte categorie richtlijnen voor Post-Acute Infectiesyndromen, zoals ME/CVS en long covid wat u betreft nodig om artsen te helpen post-exertionele malaise beter te herkennen?
Het antwoord op deze vraag is niet aan mij – als Minister van VWS – maar aan de betrokken medische professionals. Ik ga niet over de inhoud van zorg.
Op welke manieren wordt er op dit moment geïnvesteerd in biomedisch onderzoek naar ME/CVS bij kinderen en jongeren in Nederland?
ZonMw financiert een tienjarig onderzoeksprogramma waarin speciale aandacht is voor de inclusie van jongeren met ME/CVS. Momenteel loopt bijvoorbeeld een onderzoeksproject naar het in kaart brengen van stofwisseling en afweercellen van volwassen en adolescente ME/CVS patiënten.
Deelt u de mening dat kennis die wordt opgedaan in post covid expertisecentra bij kan dragen aan de kennis over en behandelmethoden voor ME/CVS? Zo ja, hoe bevordert u deze uitwisseling?
Kennisuitwisseling, kruisbestuiving en open staan voor innovatieve ideeën en innovaties zijn voorwaardelijk om kennis te bevorderen en te versnellen. Zowel binnen en tussen domeinen, in de kliniek en in de labs, als ook met internationale partners. Ik investeer in biomedisch onderzoek zodat we kennis vergaren waarmee de diagnose en behandeling verbeterd kan worden. ZonMw, van waaruit het onderzoeksprogramma ME/CVS loopt, faciliteert biomedisch onderzoek en stimuleert het gebruik van de ontwikkelde kennis.
Op welke manieren krijgen artsen ondersteuning in het toepassen van nieuwe inzichten en behandelmethodes bij ME/CVS of voor het herkennen van dit ziektebeeld? Is deze ondersteuning wat u betreft voldoende? Hoe kan deze ondersteuning verder verbeterd worden zodat nieuwe wetenschappelijke inzichten sneller kunnen worden toegepast?
De medische opleidingen zijn verantwoordelijk voor het raamplan geneeskunde dat de basis is voor de opleiding tot arts. De beroepsgroepen voeren de regie over nascholing. Ik laat het oordeel of de huidige ondersteuning voldoende is, en of dit kan verbeteren, dan wel kennis versneld kan worden daarom aan de professionals.
Extra windturbines op land |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat in 2024 reeds 39 terawattuur (TWh) aan hernieuwbare energie op land is gerealiseerd, terwijl de doelstelling uit het Klimaatakkoord ligt op 42 TWh (waarvan 35 TWh wind op land en grootschalige zon, en 7 TWh zon op daken)? Kunt u bevestigen dat het met de reeds geplande projecten en de autonome groei van zonne-energie nagenoeg zeker is dat de resterende 3 TWh tussen 2025 en 2030 wordt gerealiseerd?
Ja. In de Monitor RES 2024 van het PBL staat dat per 1 oktober 2024 al 29,8 TWh uit wind op land en grootschalige zon-PV was gerealiseerd. Het CBS becijfert voor 2023 circa 9,1 TWh uit kleinschalige zon-PV. Samen opgeteld is dat afgerond 39 TWh hernieuwbare elektriciteit op land.
Klopt het dat de directe, niet-waterstofgerelateerde elektriciteitsvraag in 2050 wordt geschat op 273 TWh volgens het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE), en dat deze productie voorziet in de volledige directe vraag vanuit industrie, landbouw, gebouwde omgeving en mobiliteit?
Ja. Het Nationaal Plan Energiesysteem hanteert voor 2050 een indicatieve directe, niet-waterstofgerelateerde elektriciteitsvraag van ongeveer 273 TWh. Dit werkgetal dekt de volledige directe behoefte van industrie, landbouw, gebouwde omgeving en mobiliteit. Het is een inschatting (geen bindend doel) en kan bij komende actualisaties van de KE-nota en het Nationaal plan energiesysteem (NPE) worden herzien als nieuwe inzichten over elektrificatie, energiebesparing of vraagverschuiving beschikbaar zijn.
Klopt het dat de aanvullende elektriciteitsbehoefte in 2050 voornamelijk voortkomt uit de productie van waterstof en waterstofgerelateerde grondstoffen, en dat deze bij behoud van de huidige (2024) productiecapaciteit als volgt wordt ingeschat: Totaal: circa 500 TWh?
Ja, dit is een inschatting van de toekomstige energievraag in het NPE die gebruikt wordt om de ontwikkeling van het systeem te beschrijven. Deze inschattingen bevatten onzekerheden en zullen daarom periodiek herijkt worden, voor het eerst bij de actualisatie van het NPE in 2026.
Verwacht u dat de productie van groene bunkerbrandstoffen, e-kerosine, ammoniak en grondstoffen voor de chemische industrie door middel van elektriciteit uit Nederland kostentechnisch kan concurreren met landen die beschikken over meer zon, wind en ruimte?
De toekomst van de energie-intensieve industrie in Nederland kent onzekerheden, onder andere vanwege mogelijk lagere elektriciteitskosten in landen binnen en buiten de EU. Met name zeer elektriciteits-intensieve productiestappen kunnen het moeilijk krijgen, zoals de productie van synthetische brandstoffen en grondstoffen voor de chemie. Vanuit verschillende toekomstverkenningen lijkt het beeld te ontstaan dat daarvoor in toenemende mate gebruik zal worden gemaakt van geïmporteerde, op waterstof gebaseerde halffabricaten zoals methanol en ammoniak. Door deze halffabricaten te importeren in plaats van hier te produceren kan het voornaamste deel van het mogelijke elektriciteitskostennadeel worden weggenomen. Daarbij kan de rest van de productiestappen wel in Nederland plaatsvinden, zodat er behoud is van toegevoegde waarde, werkgelegenheid en strategische autonomie. Zoals het kabinet recent in een uitvoerige appreciatie van een CE-Delft verkenning heeft aangegeven1 moet een toekomstvisie op de basisindustrie er rekening mee houden dat de energietransitie kan uitmonden in gedeeltelijke import. Hierbij heeft het kabinet aangegeven dat daarbij2 ook nog grote onzekerheden te plaatsen zijn, waaronder het ontwikkeltempo van technologie in de benodigde transitieroutes. Daarnaast spelen andere factoren een belangrijke rol in de vestigingskeuze van duurzame industriële productie en zien we op dit moment elders ter wereld nog nauwelijks opbouw van productiecapaciteit voor hernieuwbare waterstofdragende halffabricaten. Het kabinet zal de mogelijke implicaties van import uitwerken in een update van het NPE.
Verwacht u, indien de productiekosten van bijvoorbeeld bunkerbrandstoffen voor scheepsvaart in Nederland aanmerkelijk hoger zijn, dat schepen nog in Nederland gaan bunkeren of dat ze dat bijvoorbeeld onderweg doen, bijvoorbeeld in Egypte dat inzet op deze markt met steun van de Europese Unie?
Het is mogelijk dat een (deel van de) bunkervraag zich verplaatst naar havens buiten Nederland wanneer de productiekosten van alternatieve bunkerbrandstoffen hier structureel hoger liggen dan in concurrerende hubs zoals bijvoorbeeld Egypte. Studiemodellen (o.a. PBL-Trajectverkenning Klimaatneutraal 2050) laten een brede bandbreedte zien: de bunkervraag in Nederlandse zeehavens kan in 2050 uiteenlopen van circa 200 tot 410 PJ, afhankelijk van prijsconcurrentie, de beschikbaarheid van infrastructuur en de (frequentere) bunkerbehoefte bij brandstoffen met lagere energiedichtheid. De uiteindelijke omvang wordt bepaald door prijsverschillen (vooral de elektriciteits- en CO2-component in e-fuels), beschikbare haven- en bunkercapaciteit en EU-regelgeving (FuelEU Maritime, ETS). Het Nationaal Plan Energiesysteem gaat daarom uit van een mix van binnenlandse productie en import om in de resterende bunkervraag te voorzien.
Kunt u bevestigen dat volgens het NPE de beschikbare duurzame opwekcapaciteit in 2050 als volgt is geraamd: Totaal: 556 TWh?
Ja. Het Nationaal Plan Energiesysteem hanteert voor 2050 deze richtgetallen.
Kunt u bevestigen dat de directe elektriciteitsvraag van 273 TWh in 2050 kan worden ingevuld met een optimale mix van wind op zee, kernenergie en zonne-energie (exclusief wind op land), samen goed voor 506 TWh?
Het geprojecteerde opwekkingspotentieel van ongeveer 556 TWh uit wind op zee, kernenergie en zonne-energie overstijgt in theorie de geraamde directe elektriciteitsvraag van 273 TWh in 2050. Belangrijke kanttekening daarbij is dat het hier gaat om richtgetallen met beleidsinzet op maximale aanbodontwikkeling, zodat er voldoende ruimte is om tegenvallers op te vangen. De daadwerkelijke realisatie is afhankelijk van onder meer ruimtelijke mogelijkheden, ecologische randvoorwaarden, netcapaciteit en marktcondities.
Kunt u bevestigen dat vijf windturbines van 5 megawatt (MW) in het binnenland gemiddeld ongeveer evenveel elektriciteit opwekken als één 15 MW turbine op zee, vanwege de hogere windsnelheden en vollasturen op zee?
Ja, dat kan het kabinet bevestigen als een globale benadering. Op basis van gemiddelde vollasturen wekt een 15 MW windturbine op zee ongeveer evenveel elektriciteit op als vijf 5 MW windturbines op land. Het gaat hierbij om een rekenregel om het verschil in productieprofiel en schaalgrootte inzichtelijk te maken; de werkelijke productie kan variëren door locatie-specifieke omstandigheden zoals lokale windsnelheden, type turbine en opstellingsconfiguratie.
Kunt u bevestigen dat het volledig benutten van de wind-op-land potentie van 50 TWh neerkomt op meer dan een verdubbeling van de huidige productie (circa 21 TWh), en dat hiervoor circa 1.933 extra windmolens van 5 MW nodig zijn (uitgaande van 3.000 vollasturen)?
Indien boven op de huidige productie van circa 21 TWh nog 29 TWh met windenergie op land zou moeten worden opgewekt, dan komt dat inderdaad neer op ongeveer 1933 windturbines van 5 MW uitgaande van 3000 vollasturen. De genoemde 50 TWh is een indicatief richtgetal over de potentiële doorgroei van wind op land en geen doelstelling. Bij het formuleren van daadwerkelijke doelstellingen wordt namelijk ook rekening gehouden met factoren zoals ruimtelijke inpassing, andere projecten en beperkingen in de praktijk.
Klopt het dat deze turbines, vooral in het binnenland, hoger dan 250 meter moeten zijn om economisch te kunnen concurreren met wind op zee?
Nee. Een tiphoogte boven ± 250 m kan de business-case van een binnenlandse windturbine verbeteren, maar is geen harde voorwaarde om economisch te kunnen concurreren met wind op zee. Hoe hoger de rotor, hoe hoger en constanter de windsnelheid; daardoor neemt de productie toe en dalen de kosten per kWh. Dit verklaart de trend naar steeds hogere turbines. In Nederland staan op land nog géén turbines hoger dan 250 m. Toch leveren bestaande projecten al elektriciteit tegen kosten die, inclusief netwerkaansluiting, nog altijd onder die van nieuwe wind op zee liggen. Daarnaast kan lokale windenergie helpen bij het verminderen van de hoeveelheid elektriciteitsnetten die nodig is om de energie naar de plekken te brengen waar de vraag is. Daarmee worden kosten bespaard voor de maatschappij en kunnen deze bijdragen aan het verminderen van netcongestie.
Kunt u bevestigen dat deze 1.933 extra windmolens op land theoretisch vervangen kunnen worden door 411 windmolens op zee van 15 MW (uitgaande van 4.700 vollasturen), en dat deze op zee ongeveer 410 vierkante kilometer aan ruimte innemen (circa 0,72% van de Nederlandse Noordzee, minder dan 10% van de in het NPE genoemde potentie)?
Theoretisch is dit correct. Echter, een belangrijk onderdeel van de bronnenstrategie in het NPE is dat wordt ingezet op meerdere bronnen tegelijk, om te voorkomen dat tegenvallende ontwikkelingen bij één van de opties leidt tot stilstand. Daarnaast is de benodigde energie-infrastructuur voor wind op zee vanzelfsprekend vele malen hoger dan voor wind op land en ook deze energie-infrastructuur vraagt ruimte voor bijvoorbeeld aanlanding en transport.
Kunt u bevestigen dat zolang we nog bijstook van gascentrales hebben, windenergie op land relatief meer CO2-uitstoot veroorzaakt dan wind op zee vanwege het ongunstigere productieprofiel (het waait minder vaak op land dan op zee) en de daarmee samenhangende behoefte aan gascentrales voor bijstook?
Het effect op de CO2-uitstoot hangt vooral af van het totale aandeel hernieuwbare opwek. Verschillende bronnen zoals wind op zee, wind op land en zonnepanelen dragen daaraan bij in verschillende profielen die allemaal elkaar in meer of mindere mate aanvullen. Zowel wind op land als wind op zee verdringen dus fossiele bronnen. Beide dragen bij aan een emissiearme elektriciteitsmix. De verschillen tussen verschillende technieken spelen daarbij een hele kleine rol. Door, naast wind op zee en zonnepalen, ook in te zetten op wind op land zorgen we voor een kostenefficiënte transitie naar een CO2-vrij energiesysteem.
Kunt u deze extra uitstoot kwantificeren?
Zie ook antwoord 12. Een precieze inschatting van verschillende effecten is niet te geven. De Klimaat- en Energieverkenning (KEV 2024) laat wel zien dat het realiseren van meer wind op land doorgaans leidt tot een lagere totale CO2-uitstoot.
In de toekomst is hiervoor extra opslag capaciteit nodig in batterijen met hogere kosten, maar kunt u bevestigen, dat er voorlopig geen zicht op is dat periodes van Dunkelflaute met batterijen op te vangen zijn?
Ja, dat kan het kabinet bevestigen. De huidige batterijtechnologie, en ook de ontwikkelingen op korte termijn zijn primair geschikt voor het opvangen van kortdurende (urenschommelingen) in vraag en aanbod. Meerdaagse periodes van weinig zon én wind (ofwel Dunkelflaute) vragen om flexibiliteitsopties die op langere tijdsschalen functioneren, zoals demand-response, lange termijn opslag, internationale elektriciteitshandel middels import/export en regelbaar vermogen.
En kunt u kwantificeren hoeveel elektriciteit we inmiddels exporteren in 2025 en welk percentage dit is van de hoeveelheid opgewekte elektriciteit via wind- en zon op land?
Voor 2025 zijn deze cijfers nog niet bekend. Voorlopige CBS-cijfers over 2024 laten zien dat Nederland in dat jaar een netto elektriciteitsexport van circa 4 TWh had (bruto export ≈ 24 TWh, bruto import ≈ 20 TWh). Ter vergelijking: de binnenlandse productie uit wind- en zonne-energie op land bedroeg in 2024 ongeveer 40–42 TWh. Hoeveel van de daadwerkelijke export gevolg is van wind- en zon op land is lastig vast te stellen. Tot slot zorgt import en export binnen Noordwest-Europa ook voor een betrouwbaar binnenlands energiesysteem.
Is er ooit een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uitgevoerd waarin wind op zee, wind op land en verhoogde import en export met elkaar zijn vergeleken, zodat de politiek op basis van een transparant maatschappelijk debat een gemotiveerde keuze kan maken?
Er is in het verleden geen aparte MKBA gedaan voor de vergelijking van wind op zee en wind op land. Het kabinet ziet geen toegevoegde waarde om dit apart te doen. Er loopt al een breed pakket aan programma’s die de maatschappelijke kosten/baten en systeemimpact van verschillende technologiekeuzes in kaart brengen (en in het verleden in beeld hebben gebracht):
Een generieke MKBA zou grotendeels overlappen met bovengenoemde trajecten en voegt momenteel geen unieke inzichten toe. Het kabinet zal de Tweede Kamer tijdig en integraal informeren over de bevindingen en de implicaties voor beleidskeuzes zodra relevante mijlpalen in de trajecten worden bereikt.
Zo nee, bent u bereid hier alsnog opdracht toe te geven met uitwerking van verschillende scenario’s?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe geeft u invulling aan de passage in de regeringsverklaring / wens voormalige regeringspartijen waarin wordt gesteld dat windmolens bij voorkeur niet op land worden gerealiseerd en dat woningbouw voorrang moet hebben op windmolens op land?
In het regeerprogramma is opgenomen dat in nieuw te bestemmen gebieden woningbouw voor windturbines gaat – als er sprake is van concurrentie om grond. Bij het vaststellen van de regionale energiestrategieën (RES) wordt door lokale overheden rekening gehouden met verschillende andere belangen en ruimtelijke opgaven zoals woningbouw. De lokale overheden hebben hierbij de regie. Het kabinet neemt het uitgangspunt uit de regeringsverklaring mee in de samenwerkingsafspraken met de decentrale overheden die gemaakt worden over onder andere windenergie op land in het kader van de nieuwe interbestuurlijke samenwerking voor na 2030. Deze afspraken worden gemaakt om wonen, werken en verplaatsen mogelijk te maken. Lokale opwek kan hierbij een oplossing zijn voor netcongestie en kan dus als kans gezien worden. De ruimte in Nederland is schaars, het rijk en de medeoverheden kijken hoe de ruimtelijke puzzel het beste gelegd kan worden. Om de druk op land te verlichten zet het kabinet ambitieus in op verdere opschaling van wind op zee. Na de zomer verschijnt een actieplan dat de route schetst voor blijvende capaciteitstoename na 2030.
Kunt u toelichten waarom richting burgers kernenergie is gepresenteerd als alternatief voor wind op land, terwijl nu – in strijd met de afspraken in het Klimaatakkoord – desalniettemin wordt ingezet op uitbreiding van windenergie op land, ondanks het behalen van de oorspronkelijke doelstelling van 35 TWh?
Het kabinet kiest voor een brede mix van CO2-vrije bronnen – wind op land, wind op zee, zon én kernenergie – om het energiesysteem robuust en betaalbaar te maken. Door ambitieus in te zetten op wind op zee en kernenergie is er minder hernieuwbare opwek op land nodig. Kernenergie levert stabiele baseload en verlaagt de behoefte aan grootschalige opslag en flexibiliteit. Evenwel zal kernenergie maar een deel van onze elektriciteitsbehoefte kunnen invullen. De eerste grote kerncentrales worden na 2035 verwacht; commerciële SMR’s waarschijnlijk pas na 2035. Wind en zon op land zijn op dit moment de goedkoopste vormen van hernieuwbare opwek en kunnen helpen om lokale of regionale ambities, bijvoorbeeld op het gebied van woningbouw of economie, te realiseren. In de Kamerbrief decentrale ontwikkeling van het energiesysteem3 heeft het Kabinet onlangs beschreven waarom het lokaal zoveel mogelijk combineren van vraag en aanbod wenselijk is. En om diezelfde reden is verder groei van hernieuwbare opwek op land, daar waar vraag is en deze niet conflicteert met woningbouw, ook gewenst.
Kunt u bevestigen dat de aanleg van windparken op zee momenteel stagneert, onder meer door achterblijvende electriciteitsvraag, terwijl TenneT al heeft geïnvesteerd in de benodigde infrastructuur («stopcontacten op zee»)?1
De aanleg van windparken op zee staat inderdaad onder druk. De hogere financieringskosten, druk op internationale toeleveringsketen en onzekerheid over het tempo van vraagontwikkeling maken dat investeringsbeslissingen minder snel worden genomen en tenders dreigen te mislukken. Daarom komt kabinet dit najaar met een actieplan wind op zee. Spoedig ontvangt u ook het wind infrastructuurplan Noordzee waarin onder andere wordt geduid dat TenneT voorinvestereert om de benodigde infrastructuur tijdig gereed te hebben.
Kunt u bevestigen dat uitbreiding van wind op land het verdienmodel op zee potentieel ondermijnt en investeringsrisico’s met zich meebrengt voor de overheid, TenneT en de wind op zee-bouwers/-exploitanten?
Er bestaat in algemene zin een negatief effect op de business case van windparken als er meer windparken bij komen, dit effect wordt ook wel het kannibalisatie-effect genoemd. Dit effect zal met name gelden tussen windparken op zee onderling en in mindere mate ook voor nieuwe windparken op land. Echter, in veel gevallen leidt verdere doorgroei van hernieuwbare opwek zowel op land als op zee nog steeds tot lagere systeemkosten en dus lagere maatschappelijke kosten, hetgeen betekent dat het wenselijk is om te zorgen dat de business case voor windenergie gezond blijft.
Kunt u aangeven hoe het kan dat provincies en gemeenten zich nog steeds beroepen op Regionale Energie Strategieën-doelen (RES) die zon- en wind op land moeten legitimeren terwijl binnen de oorspronkelijke RES-opdracht wind op zee expliciet uitgesloten was, maar er nu binnen het Programma Verbindingen Aanlanding Wind Op Zee (VAWOZ) wordt onderzocht hoe wind op zee ook tot diep in het binnenland, zoals Limburg, kan worden aangevoerd?
De Regionale Energiestrategieën (RES’en) en het Programma Verbindingen Aanlanding Wind op Zee (VAWOZ) bedienen twee verschillende soorten elektriciteitsvraag: respectievelijk de decentrale vraag uit bijv. de gebouwde omgeving, utiliteit, lokale bedrijfsterreinen etc. en die van de (grote) industrie.
De RES’en zijn, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord, gericht op het realiseren van ten minste 35 TWh zonne- en windenergie op land vóór 2030. Deze opwek isessentieel, onder meer om pieken in warmtepompen en laadpalen op te vangen, netverliezen te beperken en regionale verduurzaming te ondersteunen. Provincies en gemeenten beroepen zich dus terecht op hun RES-doelen, ook nu wind op zee groeit.
Het Programma VAWOZ verkent daarentegen of wind-op-zee-stroom ook diep landinwaarts kan worden aangevoerd – bijvoorbeeld richting Limburg – om daar grootschalige industriële vraag te bedienen. Zulke diepe aanlandingen zijn technisch en economisch complex en zijn pas zinvol als de industriële vraag voldoende groot is. Er is dus géén sprake van overlap, maar van aanvulling.
Het bericht ‘Trump wil duizenden illegalen naar Guantánamo Bay sturen, ook Nederlanders’ |
|
Sarah Dobbe , Derk Boswijk (CDA), Kati Piri (PvdA), Jan Paternotte (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Trump wil duizenden illegalen naar Guantánamo Bay sturen, ook Nederlanders»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de berichten hierover in de pers. Kort na het verschijnen van de berichten heeft de woordvoerder van het Witte Huis Leavitt op X gemeld dat het om «fake news» gaat.
Op basis van de laatste informatie lijkt het bericht dat de Trump administratie zich voorbereidt op de overplaatsing van buitenlanders die illegaal in de VS verblijven naar de Amerikaanse basis in Guantánamo Bay voorbarig.
Er zijn ook geen indicaties dat de Verenigde Staten voornemens is Nederlandse staatsburgers uit te zetten via Guantánamo Bay.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is om mensen, zonder enige vorm van proces, vast te zetten in het detentiecentrum in Guantánamo Bay?
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Trump-regering geen contact met de Nederlandse overheid heeft opgenomen om u op de hoogte te stellen van de opsluiting van Nederlanders?
Ik verwijs voor de beantwoording van deze vragen naar het antwoord op vraag 1
Heeft u naar aanleiding van deze berichtgeving zelf al contact opgenomen met uw Amerikaanse collega om aan te geven dat van de opsluiting van Nederlanders op deze manier geen sprake kan zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Is bij de ambassade en consulaten in de Verenigde Staten (VS) bekend om welke personen het gaat? En wordt reeds bijstand aan deze Nederlanders verleend?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, samen met Europese collega’s, duidelijk te maken aan de VS dat het zonder proces vastzetten van EU-burgers in Guantánamo Bay consequenties met zich mee zal brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, gezien de urgentie, deze vragen voor vrijdag 13 juni om 12.00 uur beantwoorden?
De beantwoording van deze vragen zal binnen de daarvoor geldende termijn plaatsvinden.
De berichten ‘Patiënten met een darmontsteking staan maanden op wachtlijsten: onverantwoord’ en ‘Manon wachtte 7 maanden op darmoperatie: impact van darmziekte wordt onderschat’ |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Patiënten met een darmontsteking staan maanden op wachtlijsten: onverantwoord» en «Manon wachtte 7 maanden op darmoperatie: impact van darmziekte wordt onderschat»?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op de bevinding van het MDL Fonds dat de gemiddelde wachttijd voor operaties bij mensen met chronische darmontsteking 22 weken is in plaats van de norm van 7 weken, die wordt gesteld op basis van de «Treeknorm» van 7 weken voor niet-spoedeisende zorg, die is vastgesteld door artsen en zorgverzekeraars?
Dat mensen langer dan de Treeknorm op zorg moeten wachten, is een probleem. Het is erg vervelend voor patiënten als zij hierdoor lang(er) met klachten door moeten lopen. Het heeft invloed op de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg. Het baart mij dan ook zorgen dat de gemiddelde wachttijd voor een operatie bij mensen met chronische darmontsteking ruim driemaal zo lang is als de Treeknorm. Ik herken het probleem breder binnen de zorg en ook binnen de medisch specialistische zorg: ook voor andere interventies zijn de wachttijden boven de Treeknorm.
Bent u op de hoogte van de grootte van deze groep patiënten met ernstige, niet-omkeerbare darmschade en soms levensbedreigende ziekteverschijnselen zoals sepsis, peritonitis (buikvliesonsteking) en ernstige vernauwingen die op de wachtlijst staan voor een operatie?
Nee. Ik heb geen inzicht in deze specifieke aantallen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op de toegankelijkheid van zorg en monitort daarvoor onder andere de wachttijden. De NZa publiceert drie keer per jaar de Monitor Toegankelijkheid met de wachttijden in de medisch specialistische zorg (diagnostiek, polikliniek en behandelingen). Deze monitor bevat geen gedetailleerde informatie over de omvang van de wachtlijst voor specifieke patiëntengroepen.
Deelt u de analyse van de directeur van het MDL Fonds dat de wachttijden «Onverantwoord lang» zijn en dat 22 weken «echt veel te lang voor mensen die zo ziek zijn dat ze levensbedreigende complicaties hebben»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet hier volgens u aan gedaan worden en wat kunt u hierin betekenen?
Veldpartijen hebben een belangrijke rol in het bewaken van de toegankelijkheid in de medisch specialistische zorg. Het is aan zorgaanbieders om via goede triage en samenwerking te zorgen dat patiënten met de meest urgente zorgvraag tijdig geholpen worden. De zorgaanbieder is verplicht om patiënten die langer dan de Treeknormen wachten actief te wijzen op de mogelijkheid van zorgbemiddeling via hun zorgverzekeraar, zodat zij sneller passende zorg kunnen krijgen. Zorgverzekeraars zijn op hun beurt verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende kwalitatief goede zorg en, in geval van wachttijden, voor het op verzoek bemiddelen van patiënten naar aanbieders die tijdig goede zorg kunnen leveren.
Het is belangrijk dat we ons blijven inzetten voor korte(re) gemiddelde wachttijden en dat we ervoor zorgen dat mensen met urgente problemen tijdig zorg ontvangen. Mijn voorgangers hebben al ingezet op het maken van bestuurlijke afspraken over transparantie van wachtlijstinformatie en het verbeteren van wachttijdinformatie op ZorgkaartNederland. In het onderhandelaarsakkoord van het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA) zijn verdere afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de zorg te borgen. Deze afspraken gaan over het verbeteren van inzicht in de wachttijden, het mogelijk maken van actieve wachtlijstbemiddeling en het versterken van triage.
Waarom wordt er geen goede landelijke registratie bijgehouden voor patiënten die lijden aan de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa (IBD-patiënten)?
Op dit moment bestaat er nog geen kwaliteitsregistratie voor patiënten met de aandoening inflammatoire darmziekten (IBD), zoals de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa.
Om te leren en te verbeteren kunnen er landelijke kwaliteitsregistraties worden opgezet. Een wetenschappelijke vereniging is zelf verantwoordelijk voor het initiatief om een kwaliteitsregistratie op te zetten. In dit geval is het aan de Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen (NVMDL) om het initiatief te nemen tot het opzetten van een dergelijke registratie. Zij kunnen daarbij een beroep doen op Stimuleringsgelden Kwaliteitsinstrumenten Medisch Specialistische Zorg (SKMS-gelden) om een registratie op te starten voor zowel financiële als procesmatige ondersteuning.
Bent u bereid om het Dutch Institute for Clinical Auditing (DICA) te vragen om een registratie te gaan bijhouden van deze specifieke groep patiënten?
Het opzetten van een kwaliteitsregistratie is de verantwoordelijkheid van de betreffende wetenschappelijke verenigingen. De NVMDL pakt het opzetten van een kwaliteitsregistratie voor IBD-patiënten inmiddels ook op.
Is het u bekend of er een normering bestaat voor aanvaardbare wachttijden voor een operatie voor IBD-patiënten?
De Treeknorm voor klinische behandelingen is 7 weken. De NVMDL geeft aan dat er, naast de Treeknorm, geen specifieke landelijke norm voor aanvaardbare wachttijden bij IBD-operaties bestaat.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zicht op de duur van de wachttijd voor een operatie voor deze groep patiënten van gemiddeld vijf maanden, die kan oplopen tot een jaar?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is de NZa verantwoordelijk voor het toezicht op de toegankelijkheid van zorg. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en is niet verantwoordelijk voor het handhaven van de Treeknormen. Als er sprake is van een (potentieel) risico voor de kwaliteit of veiligheid, bijv. op basis van signaal van de NZa, dan kan de IGJ optreden. Overigens is het aan aanbieders om met behulp van triage en samenwerking ervoor te zorg dat patiënten met urgente klachten tijdig geholpen worden. Zo kunnen patiënten rekenen op spoedzorg wanneer zij dat nodig hebben.
Houdt de IGJ, gezien de ernst van het ziektebeeld bij een opvlamming en de ondraaglijke pijn die vrijwel niet te bestrijden is, toezicht op het handhaven van de algemene Treeknorm voor niet-spoedeisende zorg van maximaal zeven weken wachttijd voor een operatie voor deze specifieke groep patiënten?
Zie antwoord vraag 8.
Zo nee, bent u bereid om de IGJ te vragen om toezicht te gaan houden, of te verbeteren, opdat de Treeknorm voor deze groep patiënten wordt gehaald?
De NZa, en niet de IGJ, houdt toezicht op de toegankelijkheid van zorg en ziet toe op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Daarbij verwijs ik ook naar het antwoord bij vraag 4, waarin ik heb aangegeven dat veldpartijen een belangrijke rol hebben in het bewaken van de toegankelijkheid in de medisch specialistische zorg.
Hoe beoordeelt u het voorstel van MDL Fonds om operaties voor patiënten met chronische darmziekten op te nemen in de OK-programma’s van ziekenhuizen, en om de registratie bij deze groep te verbeteren? En bent u bereid hierover in gesprek te gaan met ziekenhuizen, zorgprofessionals en patiëntenorganisaties en hierover de Kamer voor het einde van jaar over te informeren?
Het verbeteren van de toegang tot zorg is belangrijk voor IBD-patiënten, maar dit moet gebeuren binnen de bredere context van druk op de medisch specialistische zorg en lange wachttijden voor meerdere patiëntengroepen. Daarom zijn in het AZWA concrete afspraken gemaakt met zorgpartijen om de toegankelijkheid te verbeteren. De verantwoordelijkheden voor de verdeling van operatietijd en prioritering van ingrepen liggen bij de zorgaanbieders en beroepsgroepen, niet bij de Minister van VWS.
Daarnaast wordt ingezet op betere kwaliteitsregistraties om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De afgelopen jaren heb ik daarom samen met de partijen van het Bestuurlijke Overleg Kwaliteit medisch specialistische zorg hard gewerkt aan het verbeteren en professionaliseren van het kwaliteitsregistratielandschap. Hierbij biedt het in uw Kamer aangenomen wetsvoorstel Kwaliteitsregistraties Zorg een belangrijke juridische basis. Specifiek is voor IBD een uitkomstenset ontwikkeld binnen het programma Uitkomstgerichte Zorg, in samenwerking met de wetenschappelijke vereniging. Ik moedig partijen aan om in gesprek te blijven over verdere stappen naar een landelijke kwaliteitsregistratie, maar ziet op dit moment geen verdere rol voor mijzelf.
«Onverantwoord» (Patiënten met een darmontsteking staan maanden op wachtlijsten: «Onverantwoord» – RTV Noord)
De evaluatie van de gebruikelijkloonregeling voor directeuren-grootaandeelhouders (dga's) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van SEO Economisch Onderzoek «Draagt de dga zijn steentje bij?»1, waarin de werking van de gebruikelijkloonregeling voor dga's wordt geëvalueerd?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat de belastbare loonsom van dga's in 2023 21,3 miljard euro bedroeg, terwijl op basis van het gedrag van andere belastingplichtigen 26,2 miljard euro verwacht mocht worden (p. 53)? Welke belastinginkomsten dreigt de Belastingdienst op deze manier mis te lopen?
De gebruikelijkloonregeling is destijds ingevoerd om te voorkomen dat dga’s geen loon ontvangen van de vennootschap waarvoor zij werken en waarin zij een aanmerkelijk belang bezitten. Dit loon dient een nauwkeurige benadering te zijn van het loon dat past bij de werkzaamheden van de dga. In het onderzoek is de gebruikelijkloonregeling geëvalueerd op doeltreffendheid en doelmatigheid. Geconcludeerd is dat de gebruikelijkloonregeling doelmatig is omdat er geen beleidsalternatieven zijn gevonden die potentieel doelmatiger zijn dan de huidige gebruikelijkloonregeling. Dat is een belangrijke constatering. Daarnaast is geconcludeerd dat de regeling deels doeltreffend is. SEO heeft de mate van doeltreffendheid daarbij getracht te kwantificeren. Daarbij gaat het niet zozeer om absolute bedragen, maar meer om percentages. Daarvoor is eerst een theoretisch maximale loonsom berekend: dat is in het geval dat het gebruikelijk loon van dga’s in alle gevallen aan de wettelijke eisen voldoet. Dit theoretisch bepaalde gebruikelijk loon is basis van een loonvergelijking berekend op basis van de lonen van de meest verdienende werknemers van alle Nederlandse bedrijven in 2023. Op deze manier is het loon van een dga overeenkomstig met de «meest vergelijkbare dienstbetrekking» bepaald. Dit theoretisch berekende gebruikelijk loon (opgeteld € 26,2 miljard) is vergeleken met het werkelijk gebruikelijk loon van dga’s in 2023 werkzaam in een vennootschap met minstens drie medewerkers. Het blijkt dan dat in werkelijkheid naar schatting 80% van de theoretisch bepaalde maximale loonsom gerealiseerd wordt (dus 80% van de € 26,2 miljard). De onderzoekers van SEO onderstrepen dat een situatie waarin alle gebruikers een regeling volledig naleven in de praktijk nooit voorkomt. Ergo, 100% doeltreffendheid van de gebruikelijkloonregeling – en dus een loonsom van € 26,2 miljard met betrekking tot dga’s in 2023 – is niet realistisch. Tevens geeft SEO aan – op basis van deze berekening en de gesprekken die zij met de Belastingdienst en belastingadviseurs hebben gevoerd – dat er ruimte is voor verbetering van de doeltreffendheid van de gebruikelijkloonregeling en geeft daarvoor verschillende beleidsopties. Tegelijkertijd werpen de onderzoekers de vraag op in hoeverre de voorgestelde aanpassingen de doeltreffendheid en doelmatigheid in de praktijk kunnen verhogen, omdat zoals hierboven al gesteld, een regeling nooit volledig doeltreffend zal zijn. Daarnaast zijn met de extra inspanningen ook kosten gemoeid, die mogelijk niet opwegen tegen de potentiële baten. Het is dus de vraag of hier belastinginkomsten worden misgelopen.
Wanneer ontvangt de Kamer de kabinetsreactie op dit rapport?
Naar aanleiding van de evaluatie is een vervolgonderzoek gestart. Ik ben voornemens de resultaten van dit onderzoek op Prinsjesdag met uw Kamer te delen. Gezien de demissionaire status van het kabinet zal het kabinet hier geen conclusies aan verbinden en kan het onderzoek worden beschouwd als grondige voorbereiding op een kabinetsreactie.
Hoe beoordeelt u de constatering dat het gebruikelijk loon vaak wordt vastgesteld op de ondergrens (p. 23)?
Uit de evaluatie blijkt inderdaad dat een aanzienlijk deel (ongeveer 40%) van de dga’s onder de ondergrens van het wettelijk normbedrag zit. Dat komt in de eerste plaats door het feit dat van de dga’s met een loon onder de ondergrens bijna 90% een startende onderneming (in de afgelopen drie jaar gestart) heeft en tegelijkertijd 75% in deeltijd werkt (<36 uur). Daarmee is niet gezegd dat een dga zonder meer een loon onder de (ondergrens van) het wettelijk normbedrag in aanmerking mag nemen in geval sprake is van deeltijdwerk of van een startende onderneming. De dga moet voor de Belastingdienst kunnen aantonen dat het in aanmerking genomen loon past bij de situatie van de dga. Een startende onderneming of deeltijdwerk kan echter wel aanleiding geven voor het in aanmerking nemen van een lager loon dan (de ondergrens van) het wettelijke normbedrag. Het omvangrijke aandeel deeltijders valt deels te verklaren omdat zij ook elders werkzaamheden kunnen verrichten. Bij dga’s waarvoor dit niet geldt – zo wordt in het evaluatierapport gesteld – is er waarschijnlijk sprake van strategisch gedrag, van de wens om discussie met de Belastingdienst te voorkomen of van onwetendheid over de werking van de regeling. Ook duiden in de evaluatie de waargenomen pieken in de loonverdeling rond de wettelijke norm op strategisch gedrag. Deze bevindingen vragen in mijn ogen om nader onderzoek en komen dan ook aan de orde in het vervolgonderzoek.
Hoe beoordeelt u de constatering dat circa 40 procent van de dga's een loon rapporteert dat onder de ondergrens ligt (p. 23)?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de constatering op pagina 33 dat dga’s met een loon onder de ondergrens weliswaar vaker in deeltijd werken of starter zijn, maar dat het loonmodel deze factoren reeds meeneemt, zodat deze verschillen geen verklaring vormen voor het relatief lage loon dat dga’s tot een gebruikelijk niveau van 70.000 euro gemiddeld vaststellen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de constatering in het rapport dat het beoordelen van het gebruikelijk loon, in vergelijking met andere waarderingen, arbeidsintensief is (p. 64)? Zijn er methoden om dit minder arbeidsintensief te maken?
Het beoordelen dan wel het inschatten van het gebruikelijke loon is per definitie lastiger dan het bepalen van de waarde van een eigen woning of ander onroerend goed. De waarde van een woning, garage of andere onroerende zaak wordt jaarlijks vastgesteld via een WOZ-beschikking van de gemeente en geregistreerd. Tegelijkertijd wordt in de evaluatie geconcludeerd dat er geen regelingen zijn die doelmatiger zijn dan de gebruikelijkloonregeling om het beleidsdoel te bereiken. Het is daarmee een gegeven dat het gebruikelijk loon arbeidsintensiever is dan andere waarderingen die als grondslag voor de belastingheffing worden gebruikt. Wel wordt in de evaluatie geconstateerd dat de regeling doeltreffender kan. Daarmee wordt gedoeld op de waargenomen pieken in de loonverdeling rond de wettelijke norm en het aantal dga’s dat een (deeltijd)loon opgeeft dat onder (de ondergrens van) het wettelijk normbedrag zit, dat niet kan worden verklaard uit het feit dat het om starters gaat of dat deze dga’s elders ook werkzaamheden verrichten. Dit kan duiden op strategisch gedrag, zie het antwoord op vragen 5 tot en met 6 en 9 hiervóór. Daarmee is er dus nog ruimte voor verbetering in het bereiken van het beleidsdoel. Een van de vragen die dan opkomt, is of het mogelijk is om een betere waarderingsmethode voor het gebruikelijk loon te ontwikkelen.Dit komt op de pagina’s 63 en 64 van het rapport aan bod. In het rapport worden uiteindelijk drie beleidsopties benoemd ter verbetering van de doeltreffendheid. Een van die beleidsopties is het ontwikkelen van een waarderingsmethode voor het gebruikelijk loon om belastingplichtigen en de Belastingdienst te helpen aan een nauwkeurige invulling van dat gebruikelijk loon. Een andere beleidsoptie die wordt besproken in de evaluatie ziet op een uitbreiding dan wel verbetering van de handhaving door de Belastingdienst. Dit in antwoord op de vraag hoe ik de constatering in het rapport beoordeel dat de handhaving op het gebruikelijk loon door de Belastingdienst niet als strikt wordt ervaren. Een derde beleidsoptie die wordt benoemd, is een gerichte verhoging van het normbedrag (€ 56.000 in 2025) op basis van de loonsom.
Ten slotte wordt in het rapport ook de vraag opgeworpen in hoeverre de voorgestelde aanpassingen de doeltreffendheid en doelmatigheid in de praktijk verhogen. Een regeling zal nooit volledig doeltreffend zijn. Anders gezegd, een doeltreffendheid van honderd procent is in de praktijk niet haalbaar. Daarnaast zijn met de extra inspanningen ook kosten gemoeid die mogelijk niet opwegen tegen de potentiële baten. De haalbaarheid van de hierboven genoemde drie beleidsopties vormen de kern van het vervolgonderzoek. De uitkomsten van dit onderzoek vormen daarmee een grondige voorbereiding voor een toekomstige kabinetsreactie.
Hoe beoordeelt u de constatering dat de handhaving op het gebruikelijk loon door de Belastingdienst niet als strikt wordt ervaren. Waardoor ruimte ontstaat voor strategisch gedrag (p. 6)?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de constatering dat de pieken in de loonverdeling wijzen op strategisch gedrag (p. 23)?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het aantal vooroverleggen over de gebruikelijkloonregeling, zoals genoemd op p. 47, in kaart te brengen en met de Kamer te delen?
Als de wet- en regelgeving in een specifiek geval niet duidelijk is, biedt de Belastingdienst de mogelijkheid tot vooroverleg. Vooroverleg is in beginsel niet verplicht, ook niet als een gebruikelijk loon onder de ondergrens wordt aangegeven. Dit is anders in een situatie waarop Horizontaal Toezicht Fiscaal Dienstverleners van toepassing is. In die situatie wordt vooroverleg gevoerd als de fiscale kwalificatie van feiten of de interpretatie of toepassing van het (belasting)recht aangaande die feiten niet (geheel) duidelijk is. Onderstaand zijn de aantallen afgehandelde verzoeken vooroverleg overleg over de gebruikelijkloonregeling van de afgelopen jaren opgenomen:
2025: januari tot en met juni: 1525
2024: 2841
2023: 2998
2022: 2700
Welke concrete beleidsopties ziet u binnen het huidige wettelijke kader om de naleving van de gebruikelijkloonregeling beter te garanderen, zoals gerichte steekproefsgewijze controle, automatische signalering bij afwijkend loon of herijking van de criteria voor onderbouwing van uitzonderingen? Hoeveel zouden deze maatregelen volgens u bijdragen aan de belastinginkomsten?
Zie antwoord vraag 7.
Ziet u aanleiding om de gebruikelijkloonregeling te herzien, bijvoorbeeld door deze minder gevoelig te maken voor strategisch gedrag en beter aan te laten sluiten bij de economische realiteit van kleine en middelgrote ondernemingen?
Zie antwoord vraag 7.
Aanbesteding Exportkredietverzekeringen (EKV) |
|
Robert Rep (PVV) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u uitsluitsel geven over de aanbesteding van de EKV’s?
Ja. Zoals medegedeeld aan uw Kamer in de brief van 20 februari van dit jaar wordt de ekv-dienstverlening aanbesteed. In de Kamerbrief bij de ekv monitor 2024 die recent naar uw Kamer is verstuurd is de stand van zaken geschetst van het aanbestedingsproces en is aangegeven onder welke uitgangspunten de ekv-dienstverlening in de markt wordt gezet.
Hebben zich naast Atradius DSB, Invest International en Invest-NL nog andere partijen aangemeld voor deze aanbesteding? Zo ja, welke?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief bij de ekv monitor 2024 die recentelijk met uw Kamer is gedeeld worden de aanbestedingsdocumenten deze zomer in detail verder uitgewerkt. Deze stukken worden vervolgens in september van dit jaar in een marktconsultatie voorgelegd aan potentiële inschrijvers. In de tussentijd worden potentieel geïnteresseerde marktpartijen actief benaderd om hun op de hoogte te stellen van de aankomende aanbesteding en hun interesse te polsen.
Het is vervolgens aan marktpartijen zelf om een keuze te maken of zij willen participeren in de marktconsultatie en het verdere aanbestedingstraject. Marktpartijen kunnen zich nu dus nog niet inschrijven voor de aanbesteding. Zoals ook is gedeeld in de recente Kamerbrief bij de ekv monitor 2024 is het streven om de aanbestedingsstukken eind 2025 te publiceren en daarna een zogenoemde mededingingsprocedure met onderhandeling te doorlopen, waarmee gestreefd wordt om in de zomer van 2026 de ekv-uitvoering te gunnen.
Welke stakeholders worden betrokken bij de voorbereiding van deze aanbesteding?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief bij de ekv monitor 2024 die recentelijk met uw Kamer is gedeeld zijn en worden stakeholders (bijvoorbeeld ekv-gebruikers) actief betrokken bij de voorbereiding van de aanbesteding van de ekv-dienstverlening.
Zo is er de afgelopen tijd gesproken met het bedrijfsleven, financiers en maatschappelijke organisaties over de ekv-aanbesteding. Deze gesprekken hebben waardevolle inzichten opgeleverd, onder meer ten aanzien van de wensen en kansen tot de verbetering van de huidige ekv-dienstverlening. Ekv-gebruikers en andere stakeholders worden daarnaast actief betrokken in de zogenoemde stakeholderconsultatie in september van dit jaar, waarin de concept aanbestedingsstukken ter consultatie worden voorgelegd aan deze stakeholders.
Welke onderwerpen worden meegenomen in de aanbestedingsvoorbereiding?
De ekv-dienstverlening en de BZ-regelingen die thans door Atradius Dutch State Business (ADSB) worden uitgevoerd worden aanbesteed. Daarbij is een belangrijk aandachtspunt dat een toekomstige ekv-uitvoerder zich flexibel en innovatief opstelt om zo tijdig en goed te kunnen inspringen op veranderende markt- en (geo)politieke omstandigheden. Het onderliggende beleid op het gebied van bijvoorbeeld dierenwelzijnsbeleid, compliance en MVO wordt niet aangepast: de toekomstige ekv-uitvoerder dient zich daaraan te committeren. De precieze scope van de aanbesteding wordt in de zomer verder uitgewerkt in de aanbestedingsstukken. In de Kamerbrief bij de ekv monitor 2024 die recentelijk met uw Kamer is gedeeld is aangegeven onder welke uitgangspunten de aanbesteding ter consultatie wordt aangeboden aan de markt in september van dit jaar.
Wanneer wordt de Kamer over het verloop van aanbesteding geïnformeerd?
Zoals aangegeven in de recente Kamerbrief bij de ekv monitor 2024 wordt uw Kamer in dit najaar nader geïnformeerd over de stand van zaken van de aanbesteding. Wij streven ernaar om de marktconsultatie in september van dit jaar te houden en de aanbestedingsstukken eind 2025 te publiceren. De Kamer zal na afronding van de marktconsultatie en voor de publicatie van de finale aanbestedingsdocumenten opnieuw geïnformeerd worden over de stand van zaken.
Welke invloed heeft deze ontwikkeling op bedrijven die gebruikmaken van een EKV?
Het bedrijfsleven dat geregeld gebruik maakt van de ekv onderstreept het belang van het oplossen van de onrechtmatigheid in de huidige ekv-dienstverlening en de keuze om dat via een aanbesteding te doen.
Zoals aangegeven in de recente Kamerbrief bij de ekv monitor 2024 mag de ekv-aanbesteding niet ten koste gaan van de continuïteit van de ekv-dienstverlening. Een eventuele transitie van de huidige ekv-uitvoerder naar een nieuwe ekv-uitvoerder moet daarom tijdig en zorgvuldig worden voorbereid. De continuïteit van de huidige dienstverlening door ADSB is daarnaast geborgd: afgegeven polissen zijn en blijven juridisch bindend, ook indien de ekv-dienstverlening eventueel overgaat naar een nieuwe uitvoerder.
De Staat ziet met deze aanbesteding ook kansen om daar waar nodig de ekv-dienstverlening voor ekv-gebruikers te verbeteren. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 worden ekv-gebruikers en andere stakeholders daarom actief betrokken bij de aanbesteding, zo worden hun inzichten betrokken bij het opstellen van de aanbestedingsdocumenten.
Wat zijn de mogelijke langetermijngevolgen van de aanbesteding voor de uitvoeringspraktijk?
De onrechtmatigheid in de huidige dienstverlening met ADSB wordt door de aanbesteding opgelost, waardoor er rust en continuïteit wordt gecreëerd in de ekv-dienstverlening.
De inzet is om de ekv-dienstverlening voor een initiële termijn van 7 jaar aan te besteden. Bij goed functioneren kan de Staat de contracttermijn (meermaals) verlengen. Deze maximale looptijd wordt nog nader uitgewerkt, maar het idee is om met deze verlengingen een langere contracthorizon te creëren voor de ekv-uitvoering. Deze combinatie tussen een initiële termijn van 7 jaar en verlengingsmogelijkheden wordt in september van dit jaar getoetst op haalbaarheid in een marktconsultatie.
De uitputtingsziekte ME/CVS |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichten over therapieën voor de ziekte ME/CVS en de twijfel die steeds breder ontstaat over de wetenschappelijke basis voor deze therapieën1 en het leed dat jonge patiënten met ME/CVS en hun ouders ervaren door dwang op behandelingen die soms schadelijk zijn?
Ik voel mee met de kinderen – en hun ouders en verzorgers – die te kampen hebben met ME/CVS. Het gezamenlijk optrekken van ouders en patiënten met zorgprofessionals in het zoeken naar passende zorg, met respect voor verschillende perspectieven en met behoud van professionele ruimte, zie ik als dé basis voor goede en veilige zorg. Als Minister ga ik niet over de diagnose of de behandeling van patiënten, want dat is het terrein van de arts. De overheid bemoeit zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan het zorgveld om gezamenlijk, middels professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede zorg is en aan de manier waarop zij medisch inhoudelijke zorg verlenen.
Wat is de internationale wetenschappelijke consensus over effectieve behandeling van ME/CVS bij kinderen, in het bijzonder over de effectiviteit van cognitieve gedragstherapie (CGT)?
Ik verwijs u voor deze informatie door naar de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK). De kinderartsen zijn de deskundigen op dit terrein. Zij handelen in het belang van het kind op basis van de best beschikbare medische kennis en houden wetenschappelijke ontwikkelingen in de gaten, dragen hieraan bij en staan open voor voortschrijdend inzicht. De NVK heeft mij laten weten dat er geen internationale consensus bestaat dat CGT/Graded Excercise Therapy (GET) inherent schadelijk is. Het is volgens de kinderartsen een complexe wetenschappelijke discussie waarbij nuance essentieel is om recht te doen aan zowel de patiëntbelangen als behandelkeuzes in de praktijk.
Waarom wordt CGT niet toegepast bij kinderen met long covid maar wel bij kinderen met ME/CVS?
Kinderartsen zijn samen met de patiënt (en zijn/haar ouders) verantwoordelijk voor de behandeling. Het is volgens de NVK nog steeds mogelijk dat – ook aan kinderen met post-COVID – CGT aangeboden wordt als een ondersteunende interventie. Uiteraard gaat dit in goed overleg met de patiënt en blijft dit een vrijwillige keuze. Ik ga daar als Minister van VWS echter niet over.
Als de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) in haar reactie benoemt dat CGT voor meer dan de helft van de kinderen een effectieve behandelvorm is, bedoelt de NVK dan dat dit een ondersteunende therapie kan zijn om met ME/CVS om te gaan, of ziet zij het CGT ook als therapie om de energiegrenzen van patiënten op te zoeken/op te rekken?
Ik heb de NVK om een reactie gevraagd en zij heeft mij geïnformeerd dat CGT als behandeling kan worden aangeboden als een ondersteunende interventie gericht op het omgaan met symptomen, mits afgestemd op de patiënt en vrijwillig gekozen.
Op welke manier is het advies van de Gezondheidsraad uit 2018 over ME/CVS verwerkt in de richtlijnen van artsen? Waarom is het advies dat CGT in combinatie met het opbouwen van conditie geen adequate behandeling is, niet op die manier in de richtlijnen teruggekomen?
De Gezondheidsraad ziet CGT en GET niet als schadelijk op zichzelf, maar pleit voor zorgvuldige, vrijwillige toepassing, passend bij de individuele patiënt. Ze neemt afstand van generalisaties in beide richtingen: noch als panacee, noch als per definitie schadelijk.
Het veld is zelf verantwoordelijk voor het aanpassen van de richtlijnen en is daar ook voortdurend mee bezig. De NVK heeft mij laten weten dat zij erkent dat het wetenschappelijke veld in ontwikkeling is, en dat voortschrijdend inzicht aanleiding kan zijn tot herijking van aanbevelingen. Zij volgt de wetenschappelijke ontwikkelingen met grote aandacht. Het Ministerie van VWS heeft geen inhoudelijke rol bij de ontwikkeling van richtlijnen. Het Ministerie van VWS stimuleert wel onderzoek. Zie verder hierover het antwoord op vraag 9.
Is bij u bekend hoeveel minderjarige patiënten CGT hebben ontvangen die schade toebracht aan hen? Zo nee, bent u bereid zich daarover te laten informeren, door bijvoorbeeld patiëntenverenigingen?
Ik ben niet bekend met het aantal kinderen dat CGT heeft ontvangen en/of hiervan al dan niet schade heeft ondervonden. Ik vind dat ieder geval er één teveel is. Het is niet aan mij maar aan de betrokken beroepsgroepen om te adviseren en te overleggen met de patiënten en hun ouders/verzorgers over de inhoud van de behandeling. Juist de beroepsgroepen moeten goed geïnformeerd zijn. Het Ministerie van VWS draagt zorg voor het beleid. Het lijkt mij niet zinvol om mij te informeren, maar ik roep de patiënten, hun ouders/verzorgers, en de betrokken zorgprofessionals op om constructief met elkaar in gesprek te blijven opdat de beste behandeling plaats kan vinden. De diverse patiëntenverenigingen en de NVK kunnen daar een voortrekkersrol in spelen.
Bent u bekend met de onterechte meldingen die aan Veilig Thuis zijn gedaan als ouders hun kinderen geen CGT willen laten volgen? Wat is uw reactie daarop in het licht van de twijfel die er bestaat over de wetenschappelijke basis voor deze therapieën?
Nee. Gemeenten zijn de opdrachtgever van de Veilig Thuis-organisaties. Ik ben niet bekend met de meldingen. Graag wijs ik u op de reactie van Veilig Thuis op deze discussie, die te vinden is in het NOS artikel van 30 mei jl.2
Herkent u dat ME/CVS net als onder andere long covid en q-koorts een post-acuut infectiesyndroom is (PAIS)?
ME/CVS is een ernstige, chronische multisysteemziekte waar nog geen effectieve behandeling voor is. Er is nog maar weinig bekend over de oorzaken van ME/CVS. Ook een diagnose stellen is erg moeilijk. Omdat er nog veel onduidelijkheid is over de oorzaken van ME/CVS, richt een behandeling zich nu op het bestrijden van symptomen. Het biomedisch onderzoek naar ME/CVS is in volle gang. Verder onderzoek moet uitwijzen of en in welke mate het ziektebeeld van ME/CVS overeenkomsten vertoont met post-acute infectieuze syndromen (PAIS), zoals post-COVID, QVS en Lyme ziekte.
Op welke manier wilt u inzichten die er momenteel over de behandeling van long covid zijn en worden opgedaan, bijvoorbeeld dat inspanning eerder tot verslechtering van de conditie leidt dan verbetering, laten toepassen op de behandelrichtlijnen van ME/CVS?
Kennisuitwisseling en kruisbestuiving en open staan voor innovatieve ideeën en innovaties zijn voorwaardelijk om kennis te bevorderen en te versnellen. Zowel binnen en tussen domeinen, in de kliniek en in de labs, als ook met internationale partners. Het Ministerie van VWS financiert onderzoek naar ME/CVS, naar post-COVID en financiert de vorig jaar geopende post-COVID expertisecentra. De zorgprofessionals dragen de verantwoordelijkheid voor de integratie van nieuwe inzichten en kennis in de behandelingen die zij adviseren.
Wilt u in gesprek gaan met de NVK over het aanpassen van de richtlijnen ten aanzien van de behandeling van ME/CVS?
Nee, daarin zie ik geen rol voor mij als Minister. Richtlijnen bevatten evidence-based aanbevelingen voor de dagelijkse praktijk. Deze worden opgesteld door de verantwoordelijke beroepsgroep, in dit geval de NVK. Het is aan de zorgprofessionals om richtlijnen te ontwikkelen en bij te houden. De Patiëntenfederatie Nederland is altijd betrokken bij medisch specialistische richtlijnontwikkeling.
Kunt u toelichten wat de uitwerking is van het amendement Drost2, dat middelen vrijmaakte voor extra biomedisch onderzoek naar de ziekte ME/CVS?
In overleg met de vertegenwoordiging van ME/CVS-patiëntenorganisaties (de klankbordgroep van het onderzoeksprogramma), heeft ZonMw verkend hoe de gelden van het amendement Drost kunnen worden ingepast in het lopende biomedische onderzoeksprogramma ME/CVS. Uitkomst van dit overleg is dat het merendeel van de gelden wordt toegekend aan het uitvoeren van geneesmiddelenonderzoek. Een verkenning van potentieel veelbelovende geneesmiddelen bepaalt de focus van het geneesmiddelenonderzoek. Als, en voor zover, uit de verkenning blijkt dat geneesmiddelenonderzoek minder opportuun is dan verwacht, dan worden de gelden toegekend aan biomedisch onderzoek naar ME/CVS volgens de programmatekst van het onderzoeksprogramma. Dit zorgt ervoor dat er meer biomedisch onderzoek kan worden uitgevoerd. De verkenning naar geneesmiddelen wordt in 2025 uitgevoerd.
Het bericht ‘Zedendelinquenten werkten mogelijk in kinderopvang en taxibranche door blunder justitie’ |
|
Peter Smitskam (PVV) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Waarom is in vijf van de zes gevallen van een verdenking van een zedendelict geen vervolging ingesteld? Betrof dit een gebrek aan bewijs, een sepotbeslissing op andere gronden of is sprake geweest van een andere afweging?1
In lijn met het opportuniteitsbeginsel beslist het Openbaar Ministerie (OM) te allen tijde zelf of wordt overgegaan tot de vervolging van een strafbaar feit. Het is dan ook niet aan mij om in te gaan op de afwegingen die het OM in individuele gevallen maakt en de uitkomsten van deze afwegingen. In het algemeen kan het OM afzien van vervolging indien op grond van het onderzoek geconcludeerd moet worden dat niet vervolgd kan worden omdat een veroordeling niet haalbaar is (technisch sepot) of indien een vervolging (technisch) mogelijk is, maar op gronden aan het algemeen belang ontleend onwenselijk is (beleidssepot). In de vijf gevallen waarbij er sprake was van een verdenking van een zedendelict en geen vervolging is ingesteld, ging het om technisch sepots.
Zijn ouders van kinderen die in opvang zaten op een locatie waar een medewerker verdacht is (geweest) van een zedenmisdrijf geïnformeerd over deze verdenking, zodat zij het gedrag van hun kinderen actief konden monitoren op mogelijke aanwijzingen van slachtofferschap? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn Kamerbrief van 6 juni jl. is toegelicht, heeft de Justitiële Informatiedienst (Justid) in de periode 2018–2025 drie signalen over personen die werkzaam zijn in de kinderopvang gerelateerd aan zedenzaken niet doorgezet naar Justis. Justis heeft onderzocht of deze personen op basis van het signaal een risico vormden voor de uitoefening van hun functie en heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is. Justis heeft daarom geen kennisgeving verstuurd aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).2 Dit betekent dat andere partijen niet zijn geïnformeerd over de betreffende personen.
Kunt u concreet aangeven welke soorten overtredingen en misdrijven leiden tot het weigeren of intrekken van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) in de context van de kinderopvang?
In de kinderopvang wordt gewerkt met een kwetsbare groep die zo goed mogelijk beschermd moet worden. De personen die werkzaam zijn in de kinderopvang zijn belast met de zorg en het welzijn van kinderen. Ook hebben zij een voorbeeldfunctie en kunnen zij invloed uitoefenen op de aan hen toevertrouwden door middel van hun gedragingen.
Justis beoordeelt het risico voor de samenleving van het strafrechtelijk verleden in verband met het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd. Daarbij betrekt Justis ook de omstandigheden van het geval, waaronder het tijdsverloop na het delict, de afdoening van het delict en het belang van de aanvrager. Dat maakt elke beoordeling van een VOG-aanvraag maatwerk. Een seksueel misdrijf leidt in beginsel tot het weigeren van de afgifte van een VOG voor het werken met kinderen. Er geldt hiervoor een verscherpt toetsingskader. De VOG kan in deze gevallen enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Ook gewelds- en vermogensdelicten en overtredingen van de Opiumwet of machtsmisbruik, zoals afpersing en chantage, kunnen een gevaar vormen voor de veiligheid in de kinderopvang. Daarom weegt Justis deze feiten zwaar mee in de beoordeling.
In het ene geval waarin een vervolging voor een zedenmisdrijf in de taxibranche heeft plaatsgevonden: is dit zedendelict gepleegd tijdens de werkzaamheden in de taxibranche, jegens een klant of in een andere context?
Vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. In het algemeen kan ik aangeven dat in de VOG-beoordeling wordt onderzocht in welke context het delict gepleegd is en dat er in de beoordeling zwaar gewicht wordt toegekend aan delicten gepleegd in de functie en/of context waarvoor een VOG wordt aangevraagd.
Zijn de 477 personen die mogelijk nog werkzaam zijn in de kinderopvang of taxibranche inmiddels allemaal gescreend op relevante antecedenten, en zo ja, zijn werkrelaties, ouders en/of cliënten van deze personen op de hoogte gesteld van mogelijke risico’s?
Alle personen die mogelijk nog werkzaam zijn in de kinderopvang en de taxibranche zijn inmiddels gescreend door Justis. Voor nadere informatie over de herbeoordeling en de aantallen verwijs ik u graag naar mijn brief van 24 juni jl.3
In de kinderopvang is het proces continue screening gevolgd conform de Handleiding continue screening kinderopvang. In vijf gevallen heeft dit geleid tot een kennisgeving. Alle partijen in de keten zijn geïnformeerd over deze signalen. Dit betreft DUO, Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en), gemeenten en houders van een kinderopvanglocatie. Bij de vijf gevallen hebben houders en/of gastouderbureaus vervolgens gepaste actie ondernomen. Dit kan betekenen dat de betreffende personen op non-actief zijn gezet, de toegang is ontzegd of dat de gastouderopvang op verzoek van het gastouderbureau is gestaakt totdat een nieuwe VOG kan worden verstrekt.
Het is aan houders van een kinderopvanglocatie om ouders te informeren, zodra duidelijk is dat een persoon geen nieuwe VOG krijgt en wordt ontslagen of de relatie tussen het gastouderbureau en de gastouder officieel wordt beëindigd. Wanneer en hoe dit wordt gedaan is aan de houder om af te wegen.
Justis heeft voor negen chauffeurs in de taxibranche een signaal verstuurd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft deze signalen doorgezet aan Kiwa Register, waarop Kiwa Register deze chauffeurs heeft verzocht om een nieuwe VOG aan te vragen. Als de VOG niet verleend wordt, wordt de chauffeurskaart van deze persoon ingetrokken. Iedere taxi moet beschikken over een boardcomputer. Voor bediening hiervan is de chauffeurskaart nodig. Als de chauffeurskaart is ingetrokken, kan de betreffende chauffeur niet meer werken in de taxibranche. Wanneer de ILT informatie heeft over de werkgever van de chauffeur, dan wordt deze geïnformeerd.
Het bericht ‘Medische misstanden in Nederlandse gevangenissen. Ik kwam lopend binnen, en verliet de gevangenis in een rolstoel’ |
|
Joost Sneller (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Medische misstanden in Nederlandse gevangenissen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van soortgelijke casussen waarbij aan gedetineerden niet of niet tijdig medische zorg is verleend? Kunt u aangeven om hoeveel gevallen het gaat?
Ja.
Gedetineerden worden aan de zorg van de Staat (DJI) toevertrouwd en zij moeten er daarom vanuit kunnen gaan dat zij zich in een sociaal veilige omgeving bevinden en ook de (medische) zorg krijgen die zij nodig hebben. Ik neem alle signalen, zoals beschreven in het Misstandenboek, zeer serieus.
Zorgverlening blijft echter zowel binnen als buiten DJI mensenwerk, waarbij fouten gemaakt kunnen worden met soms zeer ingrijpende gevolgen. Uitgangspunten voor DJI zijn transparantie over eventuele fouten, het leren van fouten en het voor de toekomst zoveel als mogelijk voorkomen ervan. DJI maakt hierbij gebruik van instrumenten zoals die ook in de reguliere zorg worden gehanteerd. Voor een uitgebreide reactie op het misstandenboek verwijs ik naar de zevende voortgangsbrief ontwikkelingen gevangeniswezen2.
Ten aanzien van de vraag om hoeveel gevallen het gaat; dit aantal is mij niet bekend. Er vindt calamiteitenonderzoek plaats wanneer er sprake is van een calamiteit in de zorgverlening. In deze analyses wordt geen differentiatie gemaakt op het niet (tijdig) verlenen van medische zorg. DJI ontvangt analyses van de calamiteitenonderzoeken, die worden gebruikt om te leren en zo nodig verbeteringen door te voeren om toekomstige incidenten zoveel mogelijk te voorkomen. Tevens worden deze onderzoeken met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gedeeld.
Zoals ook aangekondigd in de hierboven genoemde brief heeft DJI het Misstandenboek aangeboden aan de IGJ. De IGJ is verantwoordelijk voor het toezicht op de medische zorg bij DJI.
Herkent u het beeld dat medische zorg in detentie wordt uitgesteld omdat de staat de verantwoordelijkheid overneemt van de zorgverzekeraar en daardoor «alles wat uitgesteld kan worden, uitgesteld wordt»? Zo ja, hoe wordt bepaald welke zorg «uitstelbaar» is?
Nee, dat beeld herken ik niet. Zorgprofessionals werken bij DJI volgens de beroepsnormen en kaders zoals die ook voor de medische zorg in de maatschappij gelden. Er is geen beleid dat DJI-artsen andere beroepsinhoudelijke medische afwegingen zouden moeten maken dan andere artsen.
In het Vademecum, dat elk jaar wordt opgesteld aan de hand van het basis zorgverzekeringspakket in de vrije maatschappij, beschrijft DJI welke (para) medische en mondzorg verstrekkingen geboden worden. Hierin staat dat de zorgprofessional een rol speelt in de kostenbeheersing van de gezondheidszorg binnen DJI. Dit kan de indruk geven dat zorgprofessionals het kostenaspect zwaarder mee laten wegen in hun oordeel om zorg te bieden dan dat zij buiten DJI zouden doen. Dat is echter niet het geval.
Net zoals in de vrije maatschappij is er een veelheid aan factoren die meespelen in de overweging van zorgprofessionals. De kosten- en doelmatigheidsaspecten van zorg zullen in het Vademecum worden verduidelijkt, volgens de lijn «deze overwegingen zijn hetzelfde als in de vrije maatschappij».
Hoe kan het dat gedetineerden soms meerdere dagen zonder noodzakelijke medicatie zitten of verkeerde medicijnen krijgen toegediend?
Vooropgesteld, ik betreur het ten zeerste indien dit zich voordoet. Gedetineerden moeten er vanuit kunnen gaan dat zij de medische zorg krijgen die zij nodig hebben.
Er is binnen elke penitentiaire inrichting een medische dienst, bestaande uit in ieder geval psychiaters, psychologen, artsen en justitieel verpleegkundigen. De apotheek zorgt ervoor dat de juiste medicatie en dosis in afgesloten medicijnzakjes per persoon worden geleverd. Verpleegkundigen zorgen ervoor dat de medicatie op de juiste afdelingen terecht komt. De PIW’ers reiken de voorverpakte medicatie uit. Zij hebben hiervoor een e-learning medicatietoediening gedaan. Hiermee zijn zij bekwaam om medicatie te verstrekken. Het verstrekken van medicatie is geen voorbehouden handeling die alleen door zorgprofessionals mag worden gedaan.
De medische diensten van de inrichtingen hebben daarnaast altijd toegang tot medicatie door middel van een noodvoorraad in de inrichting, de reguliere apotheek (kantoortijden) en dienstapotheek (buiten kantoortijden). Zo nodig kan met een spoedrit noodzakelijke medicatie snel vanuit de apotheek in de inrichting komen, ook in de avond en nacht.
Waarom worden gedetineerden die om medische hulp vragen niet direct in contact gebracht met een arts of verpleegkundige?
Gedetineerden hebben dagelijks toegang tot medische zorg. Gedetineerden kunnen hun zorgvragen indienen via zogenoemde sprekersbriefjes. Justitieel verpleegkundigen beoordelen de urgentie van een hulpvraag om te bepalen hoe snel en door wie iemand behandeld moet worden, zoals dit in een huisartsenpraktijk ook gebeurt. Zij plaatsen gedetineerden op het spreekuur van de zorgprofessional die het best passend is bij de zorgvraag. Dit kan de verpleegkundige zelf zijn, de huisarts of bijvoorbeeld de tandarts. Spoed- of acute zorg wordt direct verleend.
Tijdens kantooruren is de medische dienst altijd aanwezig in de PI. In de avond-, nacht-, en weekenduren is altijd een huisarts telefonisch bereikbaar die binnen 1 uur op locatie kan zijn. In deze avond-, nacht- en weekenduren dient de PIW’er/complexbeveiliger altijd de arts te bellen bij zorgvragen van gedetineerden. Indien er bijzonderheden zijn, geeft de medische dienst een nachtoverdracht mee aan de PIW’ers/complexbeveiliger.
Kunt u reflecteren op de poortwachtersfunctie van penitentiaire inrichtingswerkers (PIW), die zonder medische opleiding medicijnen verstrekken of beoordelen of een arts nodig is?
Een PIW’er of complexbeveiliger beoordeelt niet of een gedetineerde een arts nodig heeft. PIW’ers/complexbeveiligers dienen tijdens avond, nacht en weekenduren in het geval van een zorgvraag altijd de dienstdoende arts te raadplegen. Indien er bijzonderheden zijn, geeft de medische dienst een nachtoverdracht mee aan de PIW’ers/complexbeveiliger. Uit cijfers blijkt dat de arts tijdens de avond, nacht en weekenduren veelvuldig consulten op locatie houdt (enkele honderden keren per jaar per vrouweninrichting).
De PIW’ers reiken de voorverpakte medicatie uit en zien toe op inname. Zij hebben hiervoor de bovengenoemde verplichte e-learning «veilig omgaan met medicatie» gevolgd. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hebben alle PIW'ers een cursus gehad om adequaat op te treden bij medische vragen? Hoeveel van de nieuwe medewerkers die het afgelopen jaar zijn aangenomen zijn hierop getraind?
PIW’ers en complexbeveiligers bellen bij medische vragen altijd de arts of schakelen met de medische dienst, zie ook het antwoord op vraag 6. Dit protocol is onderdeel van de basisopleiding. Executief personeel is opgeleid en bevoegd om levensreddende handelingen te verrichten in kader van Bedrijfshulpverlening (BHV).
Zijn er medewerkers die zonder het volgen van een cursus wél medicijnen verstrekken aan gedetineerden? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
Het volgen van een cursus voor medicijnverstrekking is verplicht. Tot het afronden van de e-learning is het voor een PIW’er niet toegestaan om medicatie uit te delen.
Acht u het wenselijk dat in de avonduren en weekenden geen medisch personeel aanwezig is en PIW's verantwoordelijk zijn voor medische zorg?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 5 is er in de avond-, nacht-, en weekenduren altijd een huisarts telefonisch bereikbaar die binnen 1 uur op locatie kan zijn. De PIW’er en complexbeveiliger belt altijd de arts bij zorgvragen van gedetineerden.
Herkent u het beeld dat klachten van vrouwelijke gedetineerden niet altijd serieus worden genomen? Wat wordt er gedaan om dit te verbeteren?
Dit beeld herken ik in zijn algemeenheid niet. Dat wil niet zeggen dat er geen verkeerde inschatting van klachten kan plaatsvinden door de zorgprofessional.
Een aantal zaken rondom de medische zorg kan zeker verbeterd worden, zoals opgenomen in de reactie op het Misstandenboek van Bureau Clara Wichmann in de zevende voortgangsbrief ontwikkelingen gevangeniswezen.3
Ik vind het zeer belangrijk dat klachten serieus worden genomen, van alle gedetineerden. De afgelopen periode is er meer aandacht geweest voor de positie van (jong)volwassen vrouwen in detentie. Zowel bij de herijking van de visie op het gevangeniswezen als bij de ontwikkeling van nieuwe behandel- en detentieconcepten door DJI zal de (vormgeving van) detentie van (jong)volwassen vrouwen een specifiek focuspunt zijn.
DJI zal zich met interne en externe partners herbezinnen over (jong)volwassen vrouwen in geslotenheid. Mede naar aanleiding van de verschillende rapporten die zijn verschenen op dit onderwerp, zoals het rapport van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) «ingesloten vrouwen in beeld» en het Misstandenboek van Bureau Clara Wichmann. Zoals hiervoor aangegeven, stuurt DJI het misstandenboek toe aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Gedetineerden kunnen zorgvragen indienen bij de medische dienst. Wanneer een gedetineerde een klacht heeft over het medisch handelen van een zorgverlener, dan volgt eerst een bemiddelingsgesprek met het hoofd zorg of een andere functionaris. Als dit gesprek niet tot een acceptabele uitkomst leidt, dan stuurt het hoofd zorg de klacht door naar de medisch adviseur (of tandheelkundig adviseur indien van toepassing). Als de gedetineerde het niet eens is met de uitspraak van de medisch of tandheelkundig adviseur, dan kan hij/zij in beroep gaan bij de RSJ. Een gedetineerde mag ook afzien van het bemiddelingsgesprek, dan wordt de klacht direct doorgeleid.
Als een gedetineerde een klacht heeft die gaat over de organisatie van zorg of toegang tot zorg, dan kan deze ingediend worden bij de Commissie van Toezicht. Ook hierbij geldt dat wanneer de gedetineerde het niet eens is met de uitspraak van de Commissie van Toezicht, hij/zij in beroep kan gaan bij de RSJ.
In hoeverre kunnen vrouwelijke gedetineerden op dit moment met medische klachten bij vrouwelijke PIW’ers terecht? Kunnen zij vragen naar een vrouwelijke medewerker als zij dat wensen?
Medische zorgvragen worden door PIW’ers direct bij medische dienst neergelegd.
Een diverse teamsamenstelling is een prioriteit voor DJI. Ook in vrouwengevangenissen streeft DJI naar een goede balans tussen mannelijk en vrouwelijk personeel. Hier wordt bij werving en selectie en samenstelling van de teams op gestuurd. Daarmee kan echter niet gegarandeerd worden dat er altijd een vrouwelijke PIW’er op de afdeling is.
Wanneer wordt beoordeeld of iemand detentieongeschikt is wegens medische klachten? Waarom gebeurt dit niet voorafgaand aan de detentie?
Indien specialistische zorg noodzakelijk wordt geacht verwijzen de huisarts, verpleegkundig specialist of tandarts van DJI naar de specialist. Als het vermoeden bestaat dat de benodigde zorg niet in of vanuit detentie kan worden gerealiseerd, kan de casemanager op verzoek van de medische dienst, de gedetineerde zijn/ haar advocaat of de medische dienst een detentiegeschiktheidsonderzoek of een strafonderbreking aanvragen.
Detentiegeschiktheidsonderzoeken kunnen ook voorafgaand aan detentie worden aangevraagd. Wanneer iemand nog niet gedetineerd is, kan deze persoon zelf een detentiegeschiktheidsonderzoek aanvragen.
Kunt u reflecteren op de druk op de bezetting in het gevangeniswezen en de verhoogde kans op fouten op onder andere medisch gebied? Is er een relatie tussen gevangenissen waar «code zwart» geldt en het aantal fouten dat wordt gemaakt?
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een verhoogde kans op fouten op medisch gebied als gevolg van de druk op de bezetting in het gevangeniswezen. Tijdens kantooruren is de medische dienst altijd aanwezig in de PI. In de avond-, nacht-, en weekenduren is altijd een huisarts telefonisch bereikbaar die binnen 1 uur op locatie kan zijn. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u in dit kader ook reageren op het eerdere standpunt van de directeur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) dat «vrouwengevangenissen een tekortschietende kopie zijn van mannengevangenissen» en er meer rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van vrouwen in detentie?2
Verschillende rapporten, zoals van de universiteit Leiden5 en de RSJ6, laten zien dat detentie voor vrouwen te zeer een afgeleide is van detentie voor mannen en daarmee onvoldoende recht doet aan de specifieke kenmerken van vrouwelijke gedetineerden. Een meer fundamentele herbezinning is dus wenselijk. DJI is daarom een traject gestart om tot een herontwerp van detentie van (jong)volwassen vrouwen te komen. Zowel bij de herijking van de visie op het gevangeniswezen als bij de ontwikkeling van nieuwe behandel- en detentieconcepten door DJI zal de (vormgeving van) detentie van (jong)volwassen vrouwen een specifiek focuspunt zijn.
De NAVO-doelstellingen, de Resilience Objectives |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Zijn er wellicht ook ministeries die in het geheel niet, dus op geen enkele wijze, betrokken of aangehaakt zijn bij het bereiken van de (geheime en voor de regering politiek bindende) «Resilience Objectives» van de NAVO? Zo ja, welke ministeries zijn dit?
Het weerbaarheidsbeleid betreft een kabinetsbrede inzet. De beleidsterreinen zijn benoemd in de kabinetsbrede Kamerbrief Weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen die op 6 december 2024 aan de Kamer is verzonden1 en de Kamerbrief Maatschappelijke weerbaarheid en militaire paraatheid tegen militaire en hybride dreigingen die recentelijk op 11 juli 2025 aan uw Kamer is verzonden.2
De Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Defensie zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de coördinatie van de overheidsbrede inzet op weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen. Alle departementen werken in de aanpak op weerbaarheid samen, maar ieder vanuit hun eigen beleidsverantwoordelijkheid.
Naast de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Defensie zijn de Ministers van Economische Zaken, Infrastructuur en Waterstaat, Klimaat en Groene Groei, Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en Volksgezondheid, Welzijn en Sport gelet op de onderwerpen betrokken bij de uitwerking van de NAVO Weerbaarheidsdoelen. De overige departementen worden door deze ministeries waar nodig aangehaakt om de doelstellingen te bereiken en worden via interdepartementale ambtelijke overleggen op de hoogte gehouden.
Het artikel 'Organisatie meldt dat Israelische marine zeilboot Greta Thunberg heeft geënterd' |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Organisatie meldt dat Israëlische marine zeilboot Greta Thunberg heeft geënterd»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de actuele situatie van de Madleen en de opvarenden? Zo nee, wat doet u op dit moment om daarachter te komen? Zo ja, kunt u deze delen?
Ja. De Madleen is op maandag 9 juni door Israël onderschept en naar de Israëlische haven van Ashdod gebracht. Aan de Nederlandse burger aan boord van de Madleenis prompt consulaire bijstand verleend zodra deze daarom heeft verzocht. Vanwege de privacy van betrokkene kan het kabinet op dit moment niet verder ingaan op de inhoud van de zaak. In het kader van consulaire bijstand staat de ambassade in Tel Aviv in contact met de Israëlische autoriteiten over de precieze omstandigheden van de onderschepping van de Madleen.
Bent u bekend met het bericht dat de Madleen was omsingeld door drones, die het schip «bespuiten met een witte, verfachtige substantie»? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, en kunt u uitleggen hoe u tot uw oordeel komt?
Ja, het kabinet is bekend met dit bericht. Het interfereren met de normale navigatie van een schip in internationale wateren is niet toegestaan zonder geldige internationale rechtsgrond. Het kabinet beschikt niet over voldoende informatie ten aanzien van de omstandigheden van dit specifieke incident om hier verdere uitspraken over te doen.
Bent u bekend met het bericht dat Israëlische militairen de zeilboot hebben geënterd?
Ja.
Bent u het eens dat dit een schending van het internationale recht is, en een schending van het recht op vrije doorgang op zee? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is onvoldoende bekend over de onderschepping van het schip om tot een definitief oordeel te komen. Onderzoek door met name de vlaggenstaat, het Verenigd Koninkrijk, zou meer gegevens moeten opleveren.
Welke strafbare feiten zou de Madleen volgens u plegen die rechtvaardigen dat Israëlische militairen de Madleen enteren? Indien geen, ben u het eens dat er geen rechtvaardiging is? Kunt u dit uitleggen?
Het schip bevond zich in internationale wateren in het kader van de uitoefening van de vrijheid van navigatie. Gelet op de exclusieve rechtsmacht van de vlaggenstaat, het Verenigd Koninkrijk, geldt aan boord van het schip alleen het strafrecht van het Verenigd Koninkrijk. Het kabinet heeft geen kennis van eventuele strafbare feiten die zouden kunnen zijn begaan aan boord van het schip. Eventueel nader onderzoek door het Verenigd Koninkrijk zou dat moeten uitwijzen, indien nodig gevolgd door passende vervolgmaatregelen.
Welke acties heeft u ondernomen om te voorkomen dat Israëlische militairen de zeilboot zouden enteren?
Nadat de Madleen was vertrokken, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Israëlische autoriteiten geïnformeerd over de aanwezigheid van een Nederlands staatsburger aan boord en Israël opgeroepen geen geweld te gebruiken tegen het schip en zijn opvarenden.
Welke acties heeft u ondernomen nadat Israëlische militairen de Madleen hebben geënterd?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft prompt consulaire bijstand verleend aan de Nederlander die aan boord zat van de Madleenzodra deze daarom heeft verzocht. Vanwege de privacy van de betrokkene kan het kabinet op dit moment niet verder ingaan op de inhoud van de zaak.
Bent u bereid om de acties van het Israëlische leger ten strengste te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het te vroeg hier definitieve uitspraken over te doen. In het kader van consulaire bijstand staat de ambassade in Tel Aviv in contact met de Israëlische autoriteiten over de precieze omstandigheden van de onderschepping van de Madleen.
Bent u voornemens om de ambassadeur van Israël te ontbieden over deze schending van het internationaal recht en al het mogelijke te doen om ervoor te zorgen dat de opvarenden worden vrijgelaten? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het feit dat onder internationaal recht een schip, zijn bemanning en alle personen aan boord als een eenheid kan worden beschouwd, ligt het in de eerste plaats voor de hand dat het Verenigd Koninkrijk, als vlaggenstaat van de Madleen, opkomt voor mogelijke schendingen van het internationaal recht. Aangezien zich aan boord van het schip ook een Nederlander bevond, kan Nederland diplomatieke bescherming uitoefenen in overeenstemming met het internationaal recht en naleving daarvan door Israël eisen. Het kabinet is op dit moment niet voornemens de Israëlische ambassadeur hiervoor te ontbieden.
Bent u met uw Europese collega’s in contact om maximale druk uit te oefenen op de Israëlische regering en sancties in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld heeft het kabinet zorgen over de huidige koers van de regering-Netanyahu, specifiek ten aanzien van het optreden in de Gazastrook. Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed uitgeoefend kan worden om de situatie op de grond te verbeteren. Over de vaart van de Madleen is tijdig contact geweest met voornamelijk Frankrijk, Duitsland en Zweden, die ook staatsburgers aan boord hadden.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twaalf uur beantwoorden?
Er is getracht te voldoen aan een zo spoedig mogelijke beantwoording.
Het artikel 'Europese Unie stelt in gelekt rapport zèlf oorlogsmisdaden in Gaza vast, toch blijft het stil over sancties tegen Israël' |
|
Sarah Dobbe , Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA), Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Europese Unie stelt in gelekt rapport zèlf oorlogsmisdaden in Gaza vast, toch blijft het stil over sancties tegen Israël»?1
Ja.
Betreft dit artikel het rapport van de Europese Unie (EU) Speciaal Gezant waar u naar verwees in uw brief aan Hoge Vertegenwoordiger Kaja Kallas, d.d. 6 mei 2025?
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport dat Israël systematisch burgerdoelen bombardeert en dat dit een duidelijke schending is van het internationaal humanitair oorlogsrecht? Zo nee, waarom niet?
Het rapport trekt zelf deze conclusie niet, maar verwijst wel naar conclusies van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (OHCHR) op dit punt. Het kabinet heeft meermaals aangegeven dat het bombarderen van burgerobjecten in Gaza een duidelijke schending is van het humanitair oorlogsrecht. Samen met de conclusie van de Europese Dienst voor Extern Optraden (EDEO) dat er aanwijzingen zijn dat Israël in strijd zou handelen met zijn verplichtingen onder artikel 2 van het akkoord, heeft het kabinet besloten zowel nationaal alsmede via het EU-spoor maatregelen te nemen.
Deelt u de conclusie van het rapport dat Israël uithongering inzet als oorlogswapen en dat dit een duidelijke schending is van het internationaal humanitair oorlogsrecht? Zo nee, waarom niet?
Het rapport trekt zelf deze conclusie niet, maar verwijst wel naar conclusies van de OHCHR op dit punt. Het kabinet deelt in algemene zin de conclusie dat de inzet van honger als methode van oorlogvoering nooit mag en een duidelijke schending is van het internationaal humanitair recht.
Vindt u dat het rapport voldoende bewijs geeft dat Israël in overtreding is van artikel twee van het Associatieverdrag met de Europese Unie, waarin beide partijen zich committeren aan het respecteren van mensenrechten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet neemt de constateringen van de rapporten van de Speciaal Vertegenwoordiger voor mensenrechten zeer serieus. Het kabinet heeft de inhoud van de rapporten dan ook meegewogen in het besluit om een evaluatie van Israëls naleving van artikel 2 van het associatieakkoord te initiëren. Deze evaluatie is reeds uitgevoerd en besproken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 23 juni jl. De Kamer is hier middels het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van juni 2025 over geïnformeerd2: de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) heeft geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn dat Israël in strijd zou handelen met zijn verplichtingen onder artikel 2 van het akkoord. Ook het recente voorstel van de Europese Commissie tot opschorting van de samenwerking tussen Israël en de European Innovation Council (EIC), een onderdeel van Horizon Europe, het grootste onderzoeks- en innovatieprogramma van de EU, onderschrijft deze conclusie. Hierop volgend heeft het kabinet besloten zowel nationaal alsmede via het EU-spoor maatregelen te nemen. Hier is uw Kamer over geïnformeerd middels een brief op 28 juli jl.3
Staat u open voor opschorting van de handelsvoordelen die Israël geniet onder het EU-Israël Associatieverdrag, als consequentie voor de schending van het verdrag door Israël? Zo nee, waarom niet?
Ja, in lijn met de Kamerbrief van 28 juli jl.4 pleit Nederland voor een opschorting van het handelsdeel van het Associatieakkoord tussen de EU en Israël. Het kabinet zet zich in de daarvoor geëigende Brusselse gremia en in relevante bilaterale contacten met andere EU-lidstaten momenteel hiervoor in.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en voor woensdag 18 juni beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord. Het is helaas niet gelukt deze voor 18 juni te beantwoorden.