De ‘Uber Files’ |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Uber al jarenlang allerlei agressieve (lobby)methoden inzet om bijvoorbeeld wetgeving rondom schijnzelfstandigheid te beïnvloeden?1
Ik heb kennisgenomen van deze berichtgeving. Ik vind het in algemene zin belangrijk dat de overheid in gesprek is met zowel de brede samenleving als met alle belanghebbenden. Het opvangen van zoveel mogelijk signalen is belangrijk om beleid en wetgeving zo goed mogelijk toe te snijden op de praktijk. Meer specifiek geldt dat het vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van belang wordt geacht dat relaties met werkgevenden, werkenden en hun vertegenwoordigden partijen worden onderhouden. Het aanhoren van eventuele aandachtspunten van dergelijke partijen bij beleid en/of wetgeving hoort hierbij.
Dat een bedrijf als Uber, net als andere partijen, belangen kenbaar maakt en behartigt, vind ik op zichzelf dan ook niet problematisch. Het is onderdeel van een overheid die open staat voor relevante signalen vanuit de samenleving.
Het is daarbij echter wel belangrijk dat de verschillende signalen en belangen die in de interactie tussen overheid en praktijk naar voren komen, uiteindelijk zuiver en in balans gewogen worden om het algemeen belang te dienen. Dat vergt in de voorbereiding van wetgeving dat dit algemene belang steeds voor ogen wordt gehouden.
Wat is uw reactie op het feit dat er binnen het bedrijf Uber wordt geopereerd zonder enig respect voor de wet en werknemersrechten?
Ieder bedrijf dat in Nederland activiteiten ontplooit, moet zich houden aan de geldende wet- en regelgeving en daarop gebaseerde jurisprudentie. Dat geldt ook voor de regels in het arbeidsrecht, sociale zekerheid en fiscaliteit. Doet een bedrijf dat niet, dan kan na vaststelling daarvan opgetreden worden. Dat geldt voor alle bedrijven.
Waarom is er jarenlang een pamperbeleid gevoerd richting Uber, bijvoorbeeld omtrent wetgeving rond schijnzelfstandigheid, terwijl er nu opnieuw blijkt dat dit bedrijf geen enkel respect toont voor welke vorm van overheid dan ook?
Als het gaat om wetgeving rondom schijnzelfstandigheid is daar geen beleid op gevoerd met het doel om specifieke bedrijven te bevoordelen. Zoals hiervoor reeds gemeld: alle bedrijven die in Nederland activiteiten ontplooien, dienen zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Dit geldt ook voor Uber.
Welke gesprekken heeft u of een afvaardiging van het ministerie de afgelopen negen jaar met een vertegenwoordiging van Uber gevoerd? Kunt u een overzicht geven van de datum, plaats, aanwezigen en onderwerp van alle gesprekken die zijn gevoerd met Uber of een vertegenwoordiger namens Uber?
Zoals bij vraag 1 aangegeven vind ik het van belang dat de overheid bij het ontwikkelen van overheidsbeleid en wetgeving in gesprek is met de samenleving en de relevante belanghebbenden. Als het gaat om beleid en wetgeving die relevant is voor specifieke bedrijven, zijn zij daarbij ook een (potentiële) gesprekspartner. Dat blijft zo. In zoverre verandert het kabinetsbeleid niet naar aanleiding van de Uber-Files. De afgelopen 2 jaar is contact geweest tussen Uber en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid rondom het thema platformwerk. Sinds zomer 2020 is er vanuit het ministerie gewerkt aan het voorbereiden van een rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst voor platformwerk. In december 2021 is vervolgens een voorstel van de Europese Commissie voor het reguleren van platformwerk gedaan. Over deze onderwerpen zijn meermaals platformbedrijven gesproken, waaronder Uber. Zo is er in dit kader op 20 augustus 2020, 15 januari 2021, 18 juni 2021, 21 januari 2022 en meest recent op 15 september 2022 gesproken over deze thema’s tussen (onder meer) een vertegenwoordiger van Uber en een aantal ambtenaren van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Nogmaals, deze contactmomenten zijn belangrijk om goed in verbinding te staan met de praktijk waar de (voorbereide) regulering zich op richt. In het licht van een evenwichtige weging van belangen zullen wij tegelijkertijd onverminderd kritisch kijken naar het juist wegen en betrekken van de inbreng van specifieke stakeholders. Alleen op die manier kan gekomen worden tot beleid en/of wetgeving die daadwerkelijk is gericht op het algemeen belang. Daar moeten we als kabinet bij de totstandkoming van beleid en wetgeving alert op blijven.
Verandert het kabinetsbeleid ten opzichte van Uber naar aanleiding van de publicaties van de Uber Files? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat Uber niet meer als gesprekpartner gezien moet worden?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u ervoor zorgen dat de handhaving direct start en conform de rechtelijke uitspraken de chauffeurs in loondienst komen? Zo nee, waarom niet?
Het uitvoering geven aan rechterlijke uitspraken is – voor wat betreft deze civielrechtelijke uitspraken – in beginsel aan de betrokken partijen in een geding. Onlangs heeft het Gerechtshof Amsterdam bepaald dat Uber nog geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank inzake de naleving van de CAO voor chauffeurs, hangende het hoger beroep dat Uber daartegen heeft ingesteld.2
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord toegezegd schijnzelfstandigheid tegen te gaan door betere publiekrechtelijke handhaving. In de brief van 24 juni jl. waarin het kabinet heeft gereageerd op het rapport van de Algemene Rekenkamer (ARK) en de Auditdienst Rijk (ADR) is uw Kamer geïnformeerd dat het kabinet inzet op het verbeteren van toezicht en handhaving op schijnzelfstandigheid.
Vanwege de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 67 van de Algemene Wet Rijksbelastingen kan ik over het toezicht en de handhaving door de Belastingdienst bij individuele bedrijven geen mededelingen doen.
Op welke manier heeft Uber geprobeerd druk uit te oefenen op het uitvoeren van de voorliggende rechtelijke uitspraken en de handhaving daarop?
Zie antwoord vraag 7.
Is er, op welke manier dan ook, door Uber druk uitgeoefend de afgelopen negen jaren op ambtenaren of bewindspersonen? Zo ja, kunt u hiervan alle details met de Kamer delen? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Ik verwijs voor mijn antwoord naar het antwoord (32) van de Staatssecretaris van Financiën Fiscaliteit – Belastingdienst op schriftelijke Kamervragen van de leden Omtzigt c.s. d.d. 5 september 2022 aan de Tweede Kamer waarin wordt aangegeven dat er momenteel een inventarisatie plaatsvindt hiernaar. Zodra deze is afgerond wordt de Kamer geïnformeerd. Voorts doet de Belastingdienst op dit moment onderzoek naar aanleiding van de berichtgeving over de casus Uber.
Leiden de Uber Files ertoe dat het kabinet er eindelijk voor kiest om de fluwelen handschoenen uit te trekken ten aanzien van de behandeling van dit soort bedrijven die doelbewust schijnzelfstandigheid in stand houden en uit zijn op de afbraak van werknemersrechten en wet- en regelgeving? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Al voor het verschijnen van de Uber-files zijn de plannen rondom de aanpak van het zzp-dossier en de bestrijding van schijnzelfstandigheid bekend gemaakt3. Die richten zich onder andere op het tegengaan van schijnzelfstandigheid (zeker bij bedrijven die doelbewust schijnzelfstandigheid in stand houden) en het borgen van werknemersrechten.
Hierin zijn, in lijn met onder andere de aanbevelingen van de Commissie Borstlap en het SER MLT, drie sporen van belang:
Momenteel werken we hard om de inzet op de verschillende sporen uit te werken en daarop voortgang te maken. In het najaar hoop ik uw Kamer hierover uitgebreider te informeren.
Het beroep op vrijstelling wegens richtingbezwaren |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het beleid van de leerplichtregio Zuid-Holland Zuid inzake het beroep op vrijstelling wegens richtingbezwaren?1
Ja, met dat beleid ben ik bekend.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze leerplichtregio naast het vragen van de bedenkingen tegen de aard van het onderwijs ouders ook vraagt de welbepaalde godsdienstige of geloofsovertuiging te vermelden? Deelt u de conclusie dat hiervoor niet, zoals vereist door de AVG, een duidelijke wettelijke grondslag aanwezig is en dat de Leerplichtwet juist duidelijk voor een andere richting gekozen heeft?
Ieder kind moet kunnen rekenen op een veilige plek om zich te ontwikkelen en om te leren. Wat mij betreft vindt iedere leerling die plek bij voorkeur op één van reguliere bekostigde scholen. Daarnaast is het recht van ouders om voor hun kind het onderwijs te kiezen dat bij hen past van grote waarde. Onderdeel daarvan is dat ouders die gewetensbezwaren koesteren tegen de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag van de scholen in hun omgeving, vrijgesteld kunnen worden van de verplichting om hun kind op een school in te schrijven. Deze vrijstellingsgrond is opgenomen in artikel 5, onder b, van de Leerplichtwet. Alleen bedenkingen die rechtstreeks samenhangen met de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag van een school – de richting – kunnen op grond van het eerdergenoemde artikel leiden tot vrijstelling. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een deugdelijke beoordeling van een beroep op deze vrijstellingsgrond vereist dat de strafrechter nagaat of bedenkingen voortkomen uit een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing.2 Omdat die beoordeling onderdeel uitmaakt van de vraag of ouders de Leerplichtwet overtreden moet de leerplichtambtenaar, die met het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet is belast, deze beoordeling uitvoeren.3 Daarmee is er een voldoende grondslag voor de verwerking van de gegevens over de godsdienstige overtuiging en levensbeschouwing in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).4 Een volledige beoordeling van het vrijstellingsberoep van ouders is noodzakelijk om te allen tijde aan het zwaarwegende belang van de ontwikkeling van het kind te kunnen voldoen. Het is in dat kader niet alleen juist, maar ook noodzakelijk dat de leerplichtregio naar de welbepaalde godsdienstige en levensovertuiging van de ouders vraagt.
Bent u ermee bekend dat op basis van een Wob-verzoek bij de dienst leerplicht Zuid-Holland Zuid in het afgelopen jaar is gebleken dat consulenten en medewerkers na juridisch advies wisten dat het vragen van de godsdienst of levensovertuiging niet is toegestaan en dat het toereikend is als ouders hun bezwaren tegen het bestaande aanbod kenbaar maken?2 Vindt u het ook strijdig met de beginselen van behoorlijk bestuur als een overheid desondanks het beleid continueert?
Ik ben bekend met de op basis van het WOB-verzoek verkregen informatie. De handhaving van de leerplicht is op de eerste plaats een zaak van de betrokken gemeentebesturen. Zij zijn op grond van de Leerplichtwet verantwoordelijk voor de handhaving van die wet. De controle op de wijze waarop deze gemeentebesturen de leerplicht handhaven en omgaan met juridisch advies over die handhaving berust dan ook bij de gemeenteraden. In dit geval heeft de dienst leerplicht Zuid-Holland-Zuid het intern gegeven juridisch advies niet opgevolgd, maar dat hoefde ook niet, omdat uit de uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat hier wel degelijk naar gevraagd kan worden. In het antwoord onder 2 is daar nader toelichting op gegeven.
Bent u ook van mening dat het niet wenselijk is dat overheden de rechten van ouders onder druk zetten onder verwijzing naar een te verwachten wetswijziging?3 Hoe gaat u richting gemeenten communiceren dat de eerder voorgenomen wetswijziging niet binnen afzienbare tijd te verwachten valt en dat in ieder geval de lijn in uw brief van 2 juni 2016 aan gemeenten van toepassing blijft?
Overheden hebben een taak in het volledig en juist informeren van eenieder. Daar kan bij horen dat overheden communiceren over te verwachten veranderingen in wetgeving. Vanzelfsprekend blijft de geldende wetgeving het handelingskader. Als er op afzienbare termijn wel verandering in wetgeving wordt verwacht, informeer ik betrokken overheden en andere partijen daar bijtijds over. De brief van juni 2016 is voor gemeentes nog van kracht. In deze brief werd gemeentes aangegeven dat zij het model konden gebruiken of dat zij andere modellen of formulieren kunnen vaststellen, mits deze formulieren ten minste dezelfde gegevens bevatten als het model. Met de uitspraak van de Hoge Raad is ook bevestigd dat er ruimte is voor gemeentes om te vragen naar de bepaalde religie of levensovertuiging van ouders.
Wat is uw oordeel over de keuze in de ambtsinstructie om kinderen bij een gegrond beroep op de vrijstelling wegens richtingbezwaar standaard te melden bij de jeugdgezondheidszorg omwille van de zorg om het welzijn van hun kind?4 Vindt u het wenselijk dat ouders en kinderen met deze generieke benadering worden geproblematiseerd zonder dat sprake is van specifieke zorgen aangaande de ontwikkeling van het kind?
Alle kinderen in Nederland hebben recht op jeugdgezondheidszorg ongeacht of ze op school zitten of niet. De ouders en kinderen die zich beroepen op een vrijstelling om richtingsbezwaar worden niet geproblematiseerd, maar zij krijgen gemiddeld evenveel contacten met de jeugdgezondheidszorg aangeboden als kinderen die op school zitten. Afspraken daarover zijn ook vastgelegd in het Landelijk Professioneel Kader van de Jeugdgezondheidszorg.8 Op deze wijze worden de kinderen op dezelfde wijze behandeld en blijft er zicht op de lichamelijke, psychosociale en cognitieve ontwikkeling van de kinderen.
Onderkent u dat met de lijn in de ambtsinstructie om de jeugdgezondheidszorg in te schakelen wegens een beroep op godsdienst of levensovertuiging sprake kan zijn van discriminatie wegens godsdienst of levensovertuiging, zeker gezien het feit dat de wetgever het beroep op de leerplichtvrijstelling bewust heeft toegekend om recht te doen aan godsdienst en levensovertuiging?
Nee, integendeel, omdat kinderen die niet langer leerplichtig zijn hiermee juist gelijk worden behandeld. Als er sprake is van een dreiging in de ontwikkeling, kan deze tijdig worden onderkend, zoals dat ook gebeurt bij kinderen die wel ingeschreven staan op een school.
Wat is, vanuit juridisch perspectief, uw oordeel over de uitleg in het beleidsdocument van de regio Zuid-Holland Zuid dat ouders de plicht zouden hebben aan de overheid of andere instanties gelegenheid te bieden om te kijken hoe het gaat met de ontwikkeling van hun kind en dat het niet voldoen hieraan grond zou zijn voor een melding bij Veilig Thuis?5 Kunt u bevestigen dat een gegrond beroep op een wettelijke vrijstelling als zodanig nooit grond kan zijn voor een melding bij Veilig Thuis en dat de staat het recht op familieleven heeft te eerbiedigen zolang geen gegronde aanwijzingen bestaan dat de ontwikkeling van het kind bedreigd wordt?
Zolang er geen gegronde aanwijzingen zijn voor een bedreiging in de ontwikkeling wordt er geen melding bij Veilig Thuis gedaan. Een goed beargumenteerd beroep op een vrijstelling is op zichzelf niet ontwikkelingsbedreigend, dus geeft op zichzelf geen reden om een melding te doen bij Veilig Thuis. Er zullen dan altijd ook bijkomende omstandigheden moeten zijn die een dergelijke melding rechtvaardigen. Uit contact met de regio Zuid-Holland-Zuid blijkt dat het beleidsdocument op dit punt is aangepast.
Vindt u ook dat ouders niet het slachtoffer mogen worden van activistische overheden, ook niet als dat activisme ingegeven zou zijn door goede bedoelingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders die met recht een beroep doen of hebben gedaan op de vrijstelling van de leerplicht niet met druk en onzekerheid te maken krijgen door oneigenlijke inzet van de jeugd(gezondheids)zorg?
Ik zie niet dat hier sprake is van een activistische overheid. Het aanbod aan deze ouders om gebruik te maken van de Jeugdgezondheidszorg is hetzelfde als het aanbod dat kinderen krijgen als ze op een school staan ingeschreven, dus op dit punt is geen sprake van oneigenlijke inzet van de jeugdgezondheidszorg of van een activistische overheid. Jeugdzorg wordt nooit alleen ingezet vanwege het beroep op een vrijstellingsgrond.
Hoe bevordert u dat de verantwoordelijke overheden werken met adequate informatie en dat zij zich daar ook aan houden? Bent u bereid in gesprek te gaan met de leerplichtregio Zuid-Holland Zuid om de bezwaren en risico’s inzake het huidige beleid aan de orde te stellen?
Verantwoordelijke overheden worden via meerdere kanalen geïnformeerd over geldende wet- en regelgeving en bij eventuele vragen kunnen zij daarvoor bij de rijksoverheid en bij Ingrado (de vereniging voor leerplichtambtenaren) terecht. Vanuit mijn ministerie is contact geweest met de leerplichtregio over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de regels op dit punt.
Het bericht ‘Dorpen samen in het geweer tegen komst aanmeldcentrum: 'Toezegging geschonden'’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dorpen samen in het geweer tegen komst aanmeldcentrum: «Toezegging geschonden»» van RTLNieuws.nl op 9 juli jl.?1
Ja.
Hoe bent u gekomen tot de keuze voor Bant als locatie voor de plaatsing van een nieuw aanmeldcentrum?
In mijn brief van 6 juli aan uw Kamer heb ik uiteengezet hoe het COA tot de aankoop van de Kavel in Bant is gekomen.2 De opvang van asielzoekers staat onder druk, met name aan het begin van het asielproces in Ter Apel wordt dit zichtbaar. Daarom wordt er ingezet op de realisatie van nieuwe aanmeldcentra, aanvullend op de bestaande voorzieningen. Het COA heeft een kansrijke locatie in beeld gekregen voor de ontwikkeling van een additioneel aanmeldcentrum. Concreet gaat het om een kavel in Bant, op loopafstand van het bestaande azc te Luttelgeest. Bij de verdere uitwerking zal nadrukkelijk de samenwerking met gemeente, omwonenden en belanghebbenden worden gezocht.
Op de kavel wil het COA samen met ketenpartners een locatie ontwikkelen waar asielzoekers de eerste stappen van het asielproces doorlopen. Hierbij kan in de eerste plaats gedacht worden aan de processtappen rond identificatie en registratie en medische checks. Om asielzoekers opvang te bieden gedurende het doorlopen van deze en andere processtappen, is de realisatie van 250 tot 300 opvangplekken voorzien. Op de locatie zal nauw worden samengewerkt door ketenpartners om een rustige en overzichtelijke start van het asielproces te verzekeren.
Eind maart 2022 heeft naar aanleiding van een informatiebijeenkomst in het kader van Aanpak stikstof Flevoland, zich de mogelijkheid voorgedaan om te komen tot de aankoop van een boerderij met opstallen. In april is COA door de CdK van de provincie Flevoland in de rol van rijksorgaan gewezen op de mogelijkheid tot het kunnen aankopen van 10 ha grond met bijbehorende opstallen in de Noordoostpolder. Er hebben in deze periode diverse gesprekken plaatsgevonden tussen de CdK in de rol van rijksorgaan, de bestuursvoorzitter van het COA, de directeur-generaal Migratie en mijzelf. Bij het bekijken van de ruimtelijke mogelijkheden in geval van aankoop van het gehele bedrijf, is gekeken naar de specifieke locatie, de mogelijkheden en maatschappelijke opgaven. Daarop heeft de commissaris in zijn hoedanigheid als rijksorgaan de partijen samengebracht. Dit is op verzoek van het Rijk gedaan, waarbij de grondslag voor de CdK om een goede samenwerking tussen het Rijk en de betrokken overheden te bevorderen is gelegen in artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. Eind april 2022 heeft er vervolgens een gesprek met vertrouwelijk karakter plaatsgevonden tussen de CdK in de rol van rijksorgaan en het college van B&W alsmede de fractievoorzitters van de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder over de mogelijkheid tot koop van de grond met opstallen aan de Oosterringweg in Bant (Luttelgeest) door COA. Op ambtelijk niveau is er na dit gesprek contact geweest met de provincie over deze mogelijkheid.
Bij de totstandkoming van de koopovereenkomst was de CdK in zijn rol van provinciaal orgaan betrokken. Deze rol dient te worden onderscheiden van de rol van de CdK als rijksorgaan. Na de aankoop door COA, heeft COA op 6 juli het formele verzoek tot planvorming van het aanmeldcentrum bij het college van B&W van de gemeente Noordoostpolder ingediend, zodat gesprekken met belanghebbenden, openbare bespreking en de bestuurlijke besluitvorming kunnen gaan plaatsvinden. De brief zie ik daarmee niet als het einde van een proces, maar als het begin van de procedure om gezamenlijk met de gemeente, belanghebbenden en omwonenden tot de realisatie van het aanmeldcentrum te komen. De volgende stap in dit proces is intensief overleg met het College van burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad, als ook overleg met vertegenwoordigers van dorpskernen in de gemeente en een informatiebijeenkomst voor omwonenden. In dat kader worden onder andere trajecten rondom de bestuursovereenkomst, de ruimtelijke inpassing en de fysieke realisatie van de locatie besproken. De eerste stap is daarin gezet op 6 juli, middels een gesprek tussen de gemeenteraad en de bestuursvoorzitter van COA. In de laatste week van augustus heeft een gesprek met vertegenwoordigers van dorpskernen en met de gemeenteraad plaatsgevonden en in de eerste week van september zal een informatiebijeenkomst voor omwonenden plaatsvinden. Ik hecht eraan om daarnaast te benadrukken dat het perspectief van omwonenden en hun behoeften zonder meer worden betrokken bij deze ontwikkeling.
In hoeverre hebt u bij het proces in aanloop naar de aankoop van het kavel de omgeving en gemeente(raad) betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de burgemeester van de gemeente Noordoostpolder in eerder stadium in uw richting zijn zorgen heeft kenbaar gemaakt?
In aanloop naar de aankoop van de grond en opstallen hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen alle betrokken partijen. Over en weer is gesproken over de uitdagingen waar we voor staan waarbij ook zorgen zijn geuit. Uiteindelijk is dit een noodzakelijke stap om te komen tot verder doorstroom in de migratieketen.
Wat hebt u met dit signaal gedaan en (hoe) hebt u dit afgewogen in het uiteindelijke besluit het voornemen toch door te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe reageert u op het feit dat de dorpsbelangen Kuinre, Bant en Luttelgeest zich voelen geschoffeerd, aldus hun eigen verklaring?
Ik heb begrip voor de dorpsbelangen van de drie dorpen. Echter ben ik, gezien de huidige situatie ten aanzien van opvang en specifiek in Ter Apel, niet in de gelegenheid om langer te wachten op andere locaties voor het COA. Extra aanmeldcentra zijn noodzakelijk om Ter Apel blijvend te kunnen ontlasten en vormen een belangrijk onderdeel van het pakket aan maatregelen om te komen tot een robuust, stabiel en duurzaam asielsysteem.
Gezamenlijk met het COA zal ik met de vertegenwoordigers van de dorpskernen en omwonenden in gesprek gaan om een verdere start te maken met het herstel van vertrouwen op basis van een transparante dialoog. Ik ben ervan overtuigd dat het mogelijk is om wederzijds vertrouwen te realiseren. Deze gesprekken vinden in de komende weken plaats.
Hoe bent u van plan dit geschonden vertrouwen te herstellen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) niet bereid is een informatiebijeenkomst te organiseren voor de omgeving? Zo ja, waarom niet?
Dit is onjuist, de bijeenkomst is gepland in de eerste week van september 2022. Vanwege de vakantieperiode en daarmee de potentiële onmogelijkheid van omwonenden om aanwezig te zijn, is ervoor gekozen om deze na de zomervakantie te laten plaatsvinden.
Welke plaats heeft de draagkracht van een gemeente of regio en de reële mogelijkheden voor integratie in de bevolking bij een dergelijke beslissing?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vragen 6 en 7 heb ik op dit moment niet de mogelijkheid om te wachten op andere geschikte locaties vanwege de huidige situatie.
Om tot een structurele oplossing met een betere verdeling van de opvangplekken door Nederland te komen, werk ik op dit moment een voorstel uit om gemeenten een wettelijke taak te geven ten aanzien van asielopvang. Gelijktijdig zet ik mij in om tot een versnelling van de uitvoering te komen van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen. Daarbij is het doel om te komen tot een stabiel, wendbaar een duurzaam stelsel, waarbij de asielopvang evenredig over het land is verdeeld. In mijn brieven van 8 juli en 9 en 26 augustus heb ik uiteengezet welke stappen ik voor ogen heb om daar toe te komen, zoals de wettelijke verankering van asielopvang door gemeentes en de inzet van dwingend juridisch instrumentarium.3
Hoe is de draagkracht van de gemeente in dit specifieke geval gewogen, aangezien in deze gemeente reeds sprake is van een asielzoekerscentrum van 1.000 asielzoekers en ook honderden arbeidsmigranten in hetzelfde gebied zijn gehuisvest terwijl er andere gemeenten zijn die geen of verminderde inzet leveren ten aanzien van opvang?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe reageert u op het feit dat de gemeenteraad van Noordoostpolder unaniem kritisch is over dit plan en zich in grote meerderheid heeft uitgesproken tegen de realisatie van het aanmeldcentrum?
Zoals aangegeven bij de beantwoording op vraag 6 en 7 ben ik gezien de huidige situatie ten aanzien van opvang en specifiek in Ter Apel, niet in de gelegenheid om langer te wachten op mogelijke opvanglocaties en is de realisatie van een aanmeldcentrum een noodzakelijk onderdeel om tot een robuust, stabiel en duurzaam opvanglandschap te komen. Voor het vervolgtraject zal alle inzet erop gericht zijn om in goed overleg met gemeente tot de realisatie van het aanmeldcentrum te komen.
Klopt het dat volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de gemeente aan zet is voor besluitvorming tot bestemmingswijziging?
Het klopt dat de gemeente in eerste instantie de bestemming van een perceel of gebouw bepaalt. Indien nodig kunnen zowel de provincie en het Rijk een bestemming toekennen of wijzigen. Het is tevens mogelijk om via een omgevingsvergunning een van het bestemmingsplan afwijkend gebruik toe te staan. In het Besluit omgevingsrecht wordt de opvang van asielzoekers en andere categorieën expliciet genoemd als gevallen waarin provincie en/of Rijk deze vergunning kunnen verlenen.
Klopt het dat de gemeenteraad slechts summier is meegenomen in dit besluit, namelijk door middel van één gesprek met commissaris van de Koning?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op de precieze rol van de commissaris van de Koning als rijksheer in dit geheel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de rijksheer het kavel actief aan het COA heeft aangeboden?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, welke onderbouwing en omgevingsbetrokkenheid heeft de rijksheer hieraan ten grondslag gelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het vervolgproces inclusief juridisch kader schetsen voor de eventuele realisatie van een nieuw aanmeldcentrum in de gemeente Bant?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens in het vervolgproces ook nadrukkelijk de gemeente Noordoostpolder te betrekken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Om welke reden heeft u ervoor gekozen nu al te spreken over de mogelijke inzet van dwingend juridisch instrumentarium, aangezien dit het draagvlak en gesprek over een aanmeldcentrum op deze locatie niet bevordert maar eerder doet afnemen?
Op dit moment is de druk op de asielketen enorm. Ik heb, mede gelet op de wens van uw Kamer, prioriteit gegeven aan de realisatie van meerdere aanmeldcentra. Ik sluit niet uit dat een dwingend juridisch instrumentarium hierbij in sommige gevallen noodzakelijk is, echter merk ik op dat het streven altijd is om in gezamenlijkheid te komen tot een oplossing.
Bent u voornemens in deze situatie dwingend juridisch instrumentarium in te zetten?
Zie het antwoord op vraag 19.
Bent u bereid dit besluit te heroverwegen, gezien het gebrek aan draagvlak in de gemeente?
Zie het antwoord op vraag 19.
Welke concrete maatregelen gaat u treffen om de asielinstroom aanzienlijk te beperken en de druk op het asielsysteem, en indirect op onze samenleving, te verminderen?
Het uitgangspunt van het Nederlandse migratiebeleid is dat Nederland bescherming biedt aan mensen die vluchten voor oorlog, vervolging en geweld. Daarbij komt dat Nederland verplicht is om zich te houden aan internationaal en Europeesrechtelijke verdragen als ook het Unierecht op basis waarvan o.a. asielzoekers die een asielaanvraag doen recht op opvang hebben. Dit laat uiteraard onverlet dat wij ons in Europees verband inzetten om meer grip te krijgen op de irreguliere asielstromen naar de Unie en Nederland. Over die inzet wordt uw Kamer in de geannoteerde agenda en verslagen van de JBZ-Raad geïnformeerd. Tijdens het commissiedebat van 30 juni jl. heb ik uw Kamer een juridische verkenning toegezegd naar o.a. een tijdelijke asielbehandelstop, op de voet van artikel 111 van de Vreemdelingenwet. Ik kom hier na het zomerreces op terug.
Uw kamer is op 9 augustus geïnformeerd over de maatregelen om de druk op het asielsysteem te beperken.4 Het kabinet werkt op dit moment drie sporen uit. Te weten korte termijn, middellange termijn en lange termijn. Op de korte termijn ligt de nadruk op creëren en beschikbaar stellen van extra crisisnoodsopvangplekken en het versneld uitplaatsen van statushouders. Voor de middellange termijn wordt er gekeken naar de mogelijkheden van de toepassing van het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de inzet van cruiseschepen. Tot slot wordt voor de lange termijn gekeken naar de Uitvoeringsagenda Flexibilisering asielketen en het uitwerken van een wetsvoorstel voor gemeenten en daarachter een dwingend juridisch instrumentarium. Juist deze lange termijn maatregelen zijn om ook blijvend uit de crisis te raken.
Daarnaast zijn op 26 augustus 2022 bestuurlijke afspraken gemaakt met medeoverheden, te weten de VNG, IPO en het Veiligheidsberaad. De bestuurlijke afspraken beogen via acute maatregelen voor Ter Apel de druk te verlichten, maar zien ook op het realiseren van extra crisisnoodopvangplekken door de veiligheidsregio’s en de financiële en praktische ondersteuning die daarvoor nodig zijn vanuit het Rijk. Ook zien de afspraken op het huisvesten van vergunninghouders, waarbij er afspraken zijn gemaakt voor de realisatie van flexwoningen. In aanvulling worden er voor de korte termijn maatregelen ingevoerd die een belangrijk effect hebben op de instroom, doorstroom en uitstroom. Voor de lange termijn wordt er een heroriëntatie op het huidige asielbeleid en de inrichting van het asielstel gevoerd. Uitgebreide informatie over het bestuursakkoord vindt u in de brief van 26 augustus5.
Het bezoek aan Oekraïne |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving van Nieuwsuur inzake uw bezoek aan president Zelensky van Oekraïne1?
Ja
Waarom spreekt u bij herhaling over «onze oorlog» inzake Oekraïne en «we gaan deze oorlog winnen», waarmee u de facto de oorlog verklaart aan Rusland? Kunt u in uw beantwoording aangeven wanneer het parlement u daarvoor gemachtigd heeft?
Nee, Nederland is niet in oorlog met Rusland. Integendeel, de inzet van het kabinet en van de NAVO is er op gericht dat te voorkomen. Dat de oorlog in Oekraïne ook onze oorlog is, is overdrachtelijk bedoeld. Nederland is van opvatting dat de soevereiniteit van staten moet worden beschermd en stelt zich op het standpunt dat oorlogsmisdaden niet kunnen worden geaccepteerd. Tegen deze achtergrond draagt het bij aan de strijd tegen schendingen van het internationaal recht. Nederland levert militaire steun aan Oekraïne om de Russische inval te kunnen weerstaan, steunt de Europese sanctiepakketten tegen Rusland en draagt bij aan verschillende «accountability» inspanningen, ook financieel, waaronder het onderzoek van het Internationaal Strafhof en het mandaat van de Commission of Inquiry van de Verenigde Naties. De inzet van Nederland is te voorkomen dat President Poetin deze oorlog wint. De Russische agressie kan niet worden geaccepteerd en de internationale gemeenschap moet dit een halt toeroepen, want als dat niet wordt gedaan rijst de vraag waar deze agressie stopt en kan ook onze eigen vrijheid in gevaar komen. Daarmee is de oorlog in Oekraïne ook onze oorlog. Tot slot heeft deze oorlog ook nu al directe gevolgen voor het leven in Nederland, onder meer door de gestegen energieprijzen, de gestegen kosten voor de dagelijkse boodschappen en de opvang van Oekraïense vluchtelingen, zoals ik heb toegelicht in de persconferentie van 17 juni 2022.
Deelt u de mening dat ferme oorlogsretoriek en wapenleveranties de vrede niet dichterbij brengen?
De Russische invasie in Oekraïne heeft de vrede en veiligheid op het Europees continent bruut verstoord. Oekraïne heeft het volste recht zich tegen deze Russische agressie te verdedigen en verdient daarbij de steun van de internationale gemeenschap. Nederland draagt daar aan bij met militaire, humanitaire en financiële steun. Het uiteindelijke doel is uiteraard om de vrede te herstellen, met een soeverein en onafhankelijk Oekraïne binnen de internationaal erkende grenzen. Daar vechten de Oekraïners dagelijks voor en daar blijft Nederland hen in steunen.
Deelt u de mening dat wapenleveranciers ontzettend veel geld aan deze oorlog en het daarbij behorende leed verdienen?
De levering van militaire goederen is cruciaal om Oekraïne te steunen zich te verdedigen tegen de Russische invasie. Daartoe heeft Oekraïne het volste recht, ook volgens het VN handvest. Nederland en andere bondgenoten zetten zich daar samen voor in.
Wat is uw inzet om Rusland tot vredesonderhandelingen met Oekraïne te bewegen?
Het is aan Oekraïne, het aangevallen land, om te bepalen wanneer vredesonderhandelingen tussen Oekraïne en Rusland kunnen plaatsvinden. Tegen Oekraïne vindt zonder aanleiding agressie plaats, waarbij de meest gruwelijke daden worden gepleegd. Het is daarom op dit moment essentieel dat Oekraïne op een zo breed mogelijke manier gesteund wordt.
Wanneer zijn de laatste diplomatieke contacten met Rusland geweest inzake de inzet op vredesonderhandelingen met Oekraïne? Wat is uw inzet binnen de EU, de VN en de NAVO hierbij? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
In december 2021 is er voor het laatst hoog ambtelijk overleg geweest waarin ook de toen al verslechterende situatie aangaande Oekraïne is besproken. In contacten met de Russische Ambassade in Den Haag na 24 februari 2022 is de Russische invasie ook besproken en veroordeeld, zo ook rond de uitzetting van 17 Russische inlichtingenofficieren op 29 maart 2022. Het uitgangspunt is dat er altijd een diplomatiek kanaal blijft behouden voor het overbrengen van boodschappen.
De open communicatie vanuit de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de uitspraak van de (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming d.d. 4 november 2021 over de communicatie tussen Ridouan T en de buitenwereld via zijn advocaat Youssef T dat: «Door alle diensten er alles aan gedaan is om dat te voorkomen. (...) Het Openbaar Ministerie heeft eerder signalen afgegeven, DJI heeft eerder signalen afgegeven en de deken heeft zijn werk gedaan maar zei: wij kunnen niks vinden. We hebben geprobeerd om die man uit de gevangenis te houden. Maar dat kon allemaal niet, want <we leven in een rechtsstaat.>»?1
Ja.
Welke onderzoeken zijn er geweest om vast te stellen of er inderdaad «alles aan is gedaan om [voortgezet crimineel handelen in detentie] te voorkomen» of dat er achteraf kansen zijn gemist om dit te voorkomen? Kunt u de resultaten van deze onderzoeken met de Kamer delen?
Politie, Openbaar Ministerie (OM), de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) werken samen om, ieder vanuit eigen rol en verantwoordelijkheid, voortgezet crimineel handelen tijdens detentie (VCHD) te voorkomen.
De aanpak van georganiseerde criminaliteit leidt tot een toename van arrestaties van een «buitencategorie» van personen verdacht van zware criminaliteit. Op deze vorm van georganiseerde criminaliteit staan lange gevangenisstraffen. Personen die worden verdacht van of zijn veroordeeld voor deze feiten hebben er veel voor over om tijdens detentie door te kunnen gaan met criminele activiteiten of om hun straf te ontlopen. Deze »buitencategorie» gedetineerden en de criminele organisaties waar zij deel van uitmaken is met de macht en middelen waarover ze beschikt meedogenlozer en (vlucht)gevaarlijker dan de gedetineerden waar we voorheen mee te maken hadden. De strijd tegen VCHD wordt dan ook verder opgevoerd. Uw Kamer is hierover op meerdere momenten geïnformeerd.3
Hangende het strafrechtelijk onderzoek naar Ridouan T. en Youssef T. kan ik vanzelfsprekend geen informatie geven over die onderzoeken. Het betreffen immers lopende onderzoeken. Tegelijkertijd begrijp ik dat de aangehaalde artikelen uit de media veel vragen oproepen. Het OM heeft na publicatie van de artikelen op 16 juli jongstleden bij uitzondering -gelet op het uitzonderlijke karakter van de zaken- een vraag en antwoord-document op haar website geplaatst. Het OM geeft daarin een toelichting op de vaak gestelde vragen inzake Ridouan T. en de communicatie vanuit de EBI en mr. Y.T. en advocaat mr. I. Weski.4
Bent u bekend met de uitspraak van de Gelders deken Bomers over haar onderzoek dat tot 4 maart 2021 duurde: «Ik heb van het OM niets vernomen omtrent vermoedens of aanwijzingen ten aanzien van mogelijk misbruik van privileges door Youssef Taghi in relatie tot Ridouan Taghi. Ik had ook geen enkel ander aanknopingspunt om daar enig onderzoek naar te (kunnen) doen.»?2
Ja.
Kunt u toelichten of alle relevante, beschikbare informatie met de deken is gedeeld? En indien niet alle informatie gedeeld is, kunt u toelichten waarom dit niet gebeurd is en wie daartoe besloten dan wel geadviseerd heeft?
De Deken is op grond van de Advocatenwet belast met toezicht op de naleving van gedragsregels die voor advocaten gelden.
Het OM heeft in april 2020 een signaal afgegeven aan de Deken dat zag op het vermoeden van misbruik van de geheimhouderstelefoon door advocaat Youssef T. Het OM heeft in augustus van dat jaar hierover vragen ontvangen van de Deken, die in december 2020 zijn beantwoord onder meezending van aanvullende informatie.
Het OM heeft (zoals gepubliceerd op de website van het OM) informatie ontvangen van een buitenlandse opsporingsinstantie. Omdat de informatie geen betrekking had op een advocaat of geheimhouder (die tip ging immers over potentieel corrupte bewaarders), was deze informatie niet relevant voor het onderzoek van de Deken en is daarom ook niet met de Deken gedeeld.6
Kunt u toelichten waarom de inlichtingen van de FBI en concrete signalen over de rol bij VCTD van «een nieuwe advocaat die familie is» die maart 2021 allemaal bekend waren bij de opsporingsdiensten niet gebruikt zijn om op grond van (artikelen 37 en 38 van) de Penitentiaire beginselenwet toegang van Youssef T tot de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) te beperken?3
De wet bepaalt dat een verdachte te allen tijde recht heeft op een advocaat van zijn of haar keuze (art. 38 Wetboek van Strafvordering). De wet laat toe dat een advocaat die tevens familie is, bijstand verleent. Zoals ik in mijn brief van 13 juni jl. heb gezegd vind ik het moeilijk verdedigbaar dat advocaten cliënten bijstaan met wie zij een nauwe persoonlijke band of een familieband hebben. De wettelijke kernwaarde onafhankelijkheid is hier de sleutel voor advocaten. Een advocaat dient onafhankelijk te zijn, ook ten opzichte van zijn eigen cliënt. Het bijstaan van familie zal de onafhankelijkheid al snel in het geding brengen, maar dat kan ook gelden voor het bijstaan van een goede vriend of een buurman met wie een nauwe band bestaat. De huidige gedragsregel vereist dus al dat advocaten een afweging maken of zij, gelet op de kernwaarde onafhankelijkheid, een cliënt bij kunnen staan. De officier van justitie kan in bepaalde gevallen een advocaat de toegang tot een verdachte ontzeggen, maar daar gelden hoge wettelijke eisen voor (art. 46 Wetboek van Strafvordering).
Sinds maart 2020 heeft het OM verhoogde aandacht voor Youssef T. DJI heeft in december 2020 aan het OM gemeld dat Youssef T. zich bij de EBI had gemeld als advocaat van Ridouan T. Ten aanzien van Youssef T. liep, op basis van verondersteld misbruik van de geheimhouderstelefoon, een onderzoek bij de Deken in Gelderland. Dat onderzoek was vanaf het moment dat Youssef T. zich in december 2020 meldde als advocaat van Ridouan T. een gegronde reden om Youssef T. de toegang tot de EBI te ontzeggen. In maart 2021 is het onderzoek afgerond, hierbij werd door de Deken geen misbruik vastgesteld. Daarmee kwam de grondslag om Youssef T. de toegang tot de EBI te ontzeggen te vervallen.
Het OM heeft op 15 december 2020, door tussenkomst van de FBI liaison die in Nederland is gestationeerd, informatie ontvangen van de Amerikaanse politie. Deze informatie zag op mogelijke corrupte medewerkers.8 Het OM kon deze informatie destijds niet verstrekken aan de PI omdat de verstrekkingsmogelijkheden beperkt waren door de toevoeging «for police use only». Daarbij stond het opsporingsbelang hier evident aan in de weg omdat het personeel van de EBI voorwerp van het onderzoek zou zijn.9 Het OM heeft vervolgens diverse opsporingsmiddelen ingezet om de inhoud te verifiëren dan wel te falsificeren. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van corrupte ambtenaren bij de EBI.10
In de loop van 2021 kwam Youssef T. als verdachte in beeld in een lopend onderzoek naar de mogelijkheden van Ridouan T. om heimelijk te communiceren vanuit de EBI. Vanwege de in de wet vastgelegde waarborgen omtrent de bescherming van de vertrouwelijke relatie tussen advocaat en cliënt, kan er pas sprake zijn van inzet van buitengewone opsporingsmiddelen in geval van een stevige verdenking. Na het uitlopen van alle scenario’s, was de verdenking voldoende stevig voor de inzet van buitengewone opsporingsmiddelen. Uiteindelijk is Youssef T. op 8 oktober 2021 aangehouden in de EBI. Youssef T. is sinds 4 april 2022 geen advocaat meer.11
Het voorgaande laat zien dat de partners in de strafrecht- en executieketen in de strijd tegen zware georganiseerde criminaliteit alert zijn op signalen van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie en daar tegen optreden.12 Zoals ik eerder heb aangegeven aan uw Kamer maak ik mij tegelijkertijd ernstig zorgen over het verschijnsel dat de zware georganiseerde criminaliteit misbruik maakt van de waarborgen die de rechtstaat biedt. We zullen alert moeten blijven en steeds nieuwe maatregelen moeten nemen om geharde criminelen een stap voor te blijven, ook in de gevangenis. Tegelijkertijd moeten die maatregelen proportioneel zijn, het detentieregime humaan blijven en moet een aantal fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsstaat worden gewaarborgd. Dat is de balans waarnaar gezocht moet worden.13
Kunt u nader uiteenzetten wie hiertoe heeft besloten en wie hierover geadviseerd heeft?
Zie antwoorden 2 en 5.
Dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen pas in actie komt na een rechterlijke uitspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 juni jl. over het tijdig beslissen van de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)? Wat is daarop uw reactie?1
Ja. In de uitspraak wordt een andere uitleg gegeven aan de woorden dan bedoeld door de directeur van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), zie ook de beantwoording van vraag 6.
Uitgangspunt bij de integrale beoordeling is dat behandeling op volgorde van aanmelding plaatsvindt. De ruimte daarvoor is afhankelijk van de besliscapaciteit, van de ouders in urgente situaties die voorrang krijgen en de capaciteit die is gemoeid met het beslissen op ingediende beroepen niet tijdig beslissen. Vooruitlopend op een rechterlijke uitspraak gaat UHT al met deze beroepszaken aan de slag.
Er is geen rechtsmiddel aangewend tegen de uitspraak omdat er inmiddels al een inhoudelijke beslissing was genomen op de aanvraag. Daarmee was het instellen van hoger beroep niet meer aan de orde.
Wel is het verweer zoals dat in andere procedures wordt gevoerd verduidelijkt in reactie op deze uitspraak, zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoeveel procedures zijn momenteel bij de rechter ingediend over het niet tijdig verstrekken van het dossier door de Belastingdienst/UHT?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar. Het komt voor dat advocaten een beroep niet-tijdig beslissen indienen en zich dan tevens beroepen op het niet tijdig verstrekken van een dossier. Hiervoor gelden echter geen beslistermijnen, zodat er tegen het niet verstrekken van een dossier geen zelfstandig rechtsmiddel openstaat, zie ook het antwoord op vraag 3. Er vindt geen registratie plaats van hoe vaak de rechter wordt gevraagd om binnen een termijn een dossier te verstrekken.
Wat is de heersende lijn in de uitspraken van rechters ten aanzien van het niet tijdig beslissen?
De lijn in de jurisprudentie is dat de meeste beroepen die zich richten tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag gegrond worden verklaard, omdat in de regel de toepasselijke beslistermijn is overschreden.2 In dat geval wordt er door de rechter een termijn opgelegd binnen welke UHT een beslissing dient te nemen. In de meeste gevallen houdt de rechter daarbij veelal rekening met die termijn waarvan UHT aangeeft dat die nodig is om een beslissing te nemen. Dat is op dit moment circa 12 weken. In voorkomende gevallen verdisconteren rechters de behandelduur om tot een uitspraak te komen in die termijn.
Wat is de heersende lijn in de uitspraken van rechters ten aanzien van het niet tijdig verstrekken van het dossier?
Zoals kan worden opgemaakt uit de beantwoording van eerdere Kamervragen3 gelden er bij het verstrekken van dossiers geen beslistermijnen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een verzoek om een dossier te verstrekken is namelijk geen aanvraag, maar is gekoppeld aan de procedure waarin die stukken nodig zijn.
Voor de integrale beoordeling geldt een wettelijke verplichting om (uiterlijk) bij de verzending van de direct aan de beschikking grondslag liggende documenten te verstrekken. Het verstrekken van het informatie- en beoordelingsformulier geeft daar invulling aan. Voor de bezwaarprocedures geldt op grond van artikel 7:4, derde lid, Awb dat dossierstukken voorafgaand aan de hoorzitting in bezwaar beschikbaar dienen te zijn.
De rechter kan in de onderliggende procedure toetsen of de uiteindelijke beslissing voldoet aan de relevante wettelijke verplichtingen, waaronder ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Beeld van de jurisprudentie is dat rechters wel beslistermijnen opleggen als niet tijdig op een aanvraag of bezwaar is beslist, maar een dergelijke termijn niet toekennen als binnen een bepaalde termijn een dossier wordt gevraagd.
Het onderstreept het belang om te kijken waar knelpunten weggenomen kunnen worden en verbetering en versnelling aangebracht kan worden, zowel ten aanzien van het verstrekken van dossiers als ten aanzien van de procedures waarin die dossiers op zien.
Zijn er ook bij de civiele rechter procedures aanhangig? Hoeveel procedures lopen via de civiele weg en hoeveel procedures lopen via de bestuursrechtelijke weg?
Op dit moment zijn er geen civiele procedures aanhangig die betrekking hebben op het in actie doen komen van UHT. Wel is er een zestal dagvaardingen uitgebracht waarin eisers om een verklaring voor recht verzoeken (door de civiele rechter) dat de Staat jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. In totaal zijn er op peildatum 30 september 2022 1.899 beroepen niet tijdig beslissen ingediend.
Wat vindt u van de uitspraak van de directeur van de UHT dat de UHT als beleid heeft dossiers pas te behandelen als er een rechterlijke uitspraak daartoe ligt? Wat vindt u ervan dat de rechter deze uitspraak mee heeft genomen in het vonnis?
Er wordt in de uitspraak een andere uitleg toegekend dan bedoeld aan de woorden van directeur UHT. Dat er voorrang wordt gegeven aan beroepen niet tijdig, betekent namelijk niet dat het beleid is om pas in actie te komen op het moment dat er een rechterlijke uitspraak ligt. Uitgangspunt bij de integrale beoordeling is dat behandeling op volgorde van aanmelding plaatsvindt.
In verweerschriften wordt hier ook aandacht aan besteed. UHT hanteert geen beleid om aanvragen of bezwaarschriften pas te behandelen als er een rechterlijke uitspraak ligt. Wel is UHT gehouden om rechterlijke uitspraken op te volgen. Hierdoor doorkruisen de beroepen niet tijdig de behandelvolgorde op basis van volgorde van aanmelding. In verweerschriften, vooruitlopend op een uitspraak van de rechter, geeft UHT aan hoeveel tijd er nodig is om een beslissing op een ingediende aanvraag te nemen en de stappen die daarvoor in gang zijn gezet.
In urgente (schrijnende) situaties blijven ouders voorrang krijgen, zo nodig door voorrang te geven boven uitspraken van de rechter. De woorden van de directeur van UHT onderstrepen dat en zijn in lijn met de uitgangspunten zoals die in de meest recente voortgangsrapportages met uw Kamer zijn gedeeld.4
De inzet van UHT is en blijft onveranderd zo spoedig mogelijk een beslissing op aanvragen te nemen en daarvoor zoveel als mogelijk is de besliscapaciteit in te zetten.
Waarom dwingt de Belastingdienst/UHT gedupeerden van het kinderopvangtoeslagenschandaal om eerst naar de rechter te stappen voordat hun dossiers in behandeling worden genomen? Is dit ook uw beleid? Hoe past dit beleid van de Belastingdienst/UHT in uw beleid om het aantal bestuurszaken terug te dringen?
Uitgangspunt is dat de integrale beoordeling op volgorde van aanmelding plaatsvindt, streven is dat zo snel mogelijk te doen. Gelet op het grote aantal aanmeldingen lukt dat helaas niet binnen de wettelijke termijnen. In urgente (schrijnende) situaties krijgt een ouder voorrang. Daarnaast is UHT gehouden om rechterlijke uitspraken op te volgen. Hierdoor doorkruizen de beroepen niet tijdig de behandelvolgorde op basis van volgorde van aanmelding.
Waar het UHT wel lukt om ouders tijdig uitsluitsel te geven over de Catshuisregeling (eerste toets, aanspraak op € 30.000,-) lukt het bij de daarop volgende integrale beoordeling (IB) veelal niet om aanvragen binnen de termijn af te handelen. Iedere aanvrager die binnen de wettelijke termijn geen beslissing op een ingediende aanvraag heeft ontvangen, heeft het recht om een beroep niet-tijdig bij de rechter in te dienen. Voorwaarde daarbij is dat eerst bij het bestuursorgaan een ingebrekestelling is ingediend waarop niet binnen twee weken een beslissing wordt genomen.
Legt u zich bij het beleid neer dat gedupeerden eerst naar de rechter moeten, terwijl dat tot veel extra kosten voor de overheid leidt, namelijk de procedures bij de rechtbank en de dwangsommen?
Nee. Uitgangspunt is om ouders op volgorde van aanmelding te behandelen. Zoals volgt uit de beantwoording van vraag 7, is de prioritering van beroepen niet tijdig een gevolg van het stelsel van de Awb, het is geen bewust beleid. Tot op heden kunnen dwangsommen bij de rechter in de meerderheid van de gevallen worden voorkomen. Er is op peilmoment 30 september 2022 inmiddels voor € 150.000 aan dwangsommen bij de rechter verschuldigd.
Het heeft vanzelfsprekend de voorkeur om schaarse menskracht bij UHT in te zetten voor de inhoudelijke beoordeling van aanvragen en bezwaren en niet voor het afhandelen van juridische procedures over het niet tijdig nemen van een besluit. De inzet is en blijft ook om ouders zo snel en zo goed mogelijk te helpen zonder dat ze daarvoor naar de rechter hoeven.
Beseft u dat uw verklaring in de brief van 8 juli jl., waarin u aangeeft dat operationele problemen ten grondslag liggen aan het probleem, niet de strijdigheid met de wet opheft?2
Het voldoen aan wettelijke verplichtingen is van het grootste belang. De in de brief van 8 juni jl geschetste problemen laten die wettelijke verplichtingen onverlet. Het streven blijft zo snel en zo zorgvuldig mogelijk beslissingen te nemen en zo ouders de duidelijkheid te bieden waar zij recht op hebben.
Realiteit is dat veel beslistermijnen zijn verstreken en strijd met de wet om die reden ook niet meer kan worden voorkomen. Wel probeert UHT er alles aan te doen om waar mogelijk versnelling en verbetering te realiseren, in de 12e Voortgangsrapportage zal daar nader op in worden gegaan.
Valt de bijstand door een schade-expert ook onder de rechtshulp aan gedupeerden van het kinderopvangtoeslagenschandaal? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in het wetgevingsoverleg van 27 september jl. is toegezegd zal ik in de 12e Voortgangsrapportage informatie geven over schade-experts.
Wat gaat u doen indien duidelijk wordt dat de Belastingdienst/UHT vonnissen door de operationele problemen niet naleeft?
Beslistermijnen die door de rechter worden opgelegd, worden in de meerderheid van de gevallen gehaald door prioriteit te geven aan ingediende beroepen niet tijdig. Het is inherent aan het stelsel van beroepen niet tijdig dat andere ouders daardoor langer moeten wachten.
Bij een verdere stijging van het aantal beroepen niet-tijdig valt niet uit te sluiten dat de termijnen zoals die nu worden opgelegd niet meer volstaan. Zo kan er tot op heden snel na het indienen van een beroep niet-tijdig een persoonlijk zaakbehandelaar worden toegewezen, maar bij een verdere stijging is het denkbaar dat ook daar een wachttermijn ontstaat. Dat is afhankelijk van ontwikkelingen in het aantal beroepen niet-tijdig, het aantal urgente zaken en de besliscapaciteit bij UHT, die zich eveneens ontwikkelt.
Beeld van de rechtspraak is dat in zijn algemeenheid rekening wordt gehouden met het bieden van realistische termijnen om een besluit te nemen, in dat licht zal dan bij de rechter een ruimere en voor UHT haalbare termijn worden gevraagd als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven.
Daarnaast blijft onveranderd het streven om te komen tot versnellingen en verbeteringen die er voor zorgen dat ouders sneller en beter worden geholpen.
De mogelijke komst van de Noordtak. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat het verzet tegen de komst van de Noordtak, een extra spoorlijn van de Betuweroute dat Twente en de Achterhoek zal doorsnijden, snel groeit?
Ik ben ermee bekend dat er onrust bestaat in de regio’s Achterhoek en Twente over de mogelijke komst van een noordelijke aftakking van de Betuweroute. Dat is voor mij dan ook de aanleiding geweest om in februari van dit jaar een bezoek te brengen aan beide regio’s om daar ook met bewoners in gesprek te gaan.
Wat is de status van de Noordtak? Kun u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Op 24 juni is de opgave, afbakening en omgevingsnotitie (hierna: OAO-notitie) voor de Goederenroutering Noordoost-Europa naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 23 645, nr. 765), nadat deze op de Landelijke Openbaar Vervoer en Spoortafel – waaraan ook de regionale bestuurders zitting hebben – is vastgesteld. Dit rapport is samen met vertegenwoordigers van de sector, de omwonenden, het bedrijfsleven en andere belanghebbenden opgesteld. We hebben met elkaar de opgave in kaart gebracht, inzicht gekregen in alle (soms tegenstrijdige) belangen en er is een richting beschreven voor een mogelijke eerste vervolgstap. Daarbij is de conclusie dat de nut en noodzaak van een andere route van goederentreinen naar Noordoost-Europa nader uitgediept moeten worden alvorens over oplossingen en tracés te praten.
Bij mijn eerdergenoemde bezoek aan de regio Achterhoek in februari van dit jaar heb ik aangegeven dat het een reële optie is dat de Noordtak er niet komt. Zo sta ik er nog steeds in. In die zin ondersteunt het rapport dit standpunt: de noodzaak van een eventuele nieuwe goederenroute is nog onvoldoende vastgesteld.
Er zal een bestuurlijk overleg worden gepland waarbij besproken wordt wat er nog verder onderzocht moet worden en hoe we dat gaan doen. In het najaar moet daar dan meer duidelijkheid over zijn. Dit onderwerp zal ook met uw Kamer worden besproken. Voor mij is het in ieder geval belangrijk dat ook dit vervolgonderzoek een gezamenlijk proces zal zijn met betrokkenheid van belanghebbenden.
Heeft u, nu bewoners zich massaal tegen de komst van de Noordtak keren, de bereidheid om rust, ruimte en natuur in de Achterhoek en Twente te koesteren en zich in te zetten voor het behouden van natuurgebieden, landgoederen en cultuurlandschappen? Kun u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Zoals ook in mijn beantwoording op vraag 2 aangegeven is de komst van de Noordtak absoluut niet zeker. Nut en noodzaak van een andere route van goederentreinen naar Noordoost-Europa moeten nader uitgediept worden alvorens over oplossingen en tracés te praten.
Bent u zich ervan bewust dat Twente en de Achterhoek door de stikstofhoax, de aanhoudende bevolkingsgroei en de komst van wind- en zonneparken al enorm onder druk staan? Zo ja, wat gaat u, samen met bewoners doen, om dit gebied te ontlasten? Kun u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Het kabinet is zich ervan bewust dat grote delen van Nederland geconfronteerd worden met grote ruimtelijke opgaven, zoals klimaat, landbouw, natuur, woningbouw en energie. Met de door de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gelanceerde Programma NOVEX pakt het Rijk samen met de provincies, gemeenten en waterschappen deze bredere ruimtelijke puzzel op. Het programma volgt hierin twee sporen: regie per provincie en in de NOVEX-gebieden. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft uw Kamer recent dit programma doen toekomen (Kamerstuk 34 682, nr. 100).
Deelt u de mening dat er volop alternatieven zijn voor de Noordtak, zoals de binnenvaart en het beter benutten van de huidige Betuwelijn? Zo ja, wilt u het plan van de Noordtak per direct prullemanderen?
De in mijn antwoord op vraag 1 genoemde OAO-notitie – opgesteld samen met vertegenwoordigers vanuit zowel de sector, omwonenden, bedrijfsleven als andere belanghebbenden – concludeert dat nut en noodzaak van een andere route van goederentreinen naar Noordoost-Europa nader uitgediept moeten worden. Ik zal met belanghebbenden bespreken wat er precies nog verder moet worden onderzocht en hoe we dit gaan doen. De uitkomsten hiervan wil ik eerst afwachten, alvorens conclusies te trekken.
Het artikel 'EBN deed bod om gasopslag Bergermeer te nationaliseren' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het nieuwsartikel «EBN deed bod om gasopslag Bergermeer te nationaliseren»?1
Ja.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de overname van de gasopslag Bergermeer te blokkeren, waarbij u expliciet het advies van Energie Beheer Nederland (EBN) naast u heeft neergelegd? Welke analyses lagen onder de besluitvorming aan uw kant?
Gasopslag Bergermeer is voor 60% in eigendom van TAQA en voor 40% in eigendom van EBN. Begin 2022 stonden de belangen van TAQA in gasopslag Bergermeer te koop. EBN heeft in maart 2022, vóór het aflopen van de biedingstermijn, een bod uitgebracht op de belangen van TAQA in gasopslag Bergermeer. Dit heeft EBN gedaan in afstemming met EZK. Het bod van EBN is uitgebracht onder de voorwaarde dat EZK voor het bod nog formele aandeelhoudersgoedkeuring en instemming op grond van artikel 82, derde lid, van de Mijnbouwwet zou moeten verlenen. Het kabinet heeft indertijd serieus overwogen om EBN de belangen van TAQA te laten aankopen. Daarbij is onder meer gekeken of Bergermeer vitale infrastructuur is en in welke mate de aankoop zou bijdragen aan het vullen van de gasopslag. Uiteindelijk is géén aandeelhoudersgoedkeuring en instemming verleend, omdat een groter aandeel in het eigendom van de gasopslag Bergermeer onvoldoende bijdraagt aan het realiseren van een voldoende vulling van de opslag. Opslagbeheerders zijn op grond van de gasrichtlijn, wanneer toegang tot de desbetreffende gasopslaginstallatie technisch en/of economisch noodzakelijk is voor een efficiënte toegang tot het systeem voor levering aan afnemers, verplicht om toegang te bieden tot een gasopslag. De keuze om al dan niet gebruik te maken van de aangeboden opslagcapaciteit en gas op te slaan is een keuze die wordt gemaakt door marktpartijen, niet door de eigenaar of beheerder van een gasopslag. Het (volledig) eigendom van een gasopslag dwingt of stimuleert marktpartijen niet tot het contracteren van de aangeboden capaciteit of het daadwerkelijk benutten van gecontracteerde capaciteit. Als de overheid het gebruik van aangeboden opslagcapaciteit wil stimuleren of afdwingen vergt dit een ander type maatregel. Daarom heeft het kabinet voor het opslagjaar 2022 besloten om een subsidiemaatregel in te stellen om marktpartijen te stimuleren opslagcapaciteit te contracteren en benutten en EBN aan te wijzen om de gasopslag Bergermeer te vullen. Voor volgende opslagjaren beraadt het kabinet zich op maatregelen om het vullen van de gasopslagen te borgen. Omdat de keuze om al dan niet gebruik te maken van aangeboden opslagcapaciteit een keuze is van marktpartijen die wordt ingegeven door de omstandigheden op de gasmarkt is het kabinet van oordeel dat een groter aandeel in de gasopslag Bergermeer zowel voor dit opslagjaar als voor komende opslagjaren niet bijdraagt het realiseren van en voldoende vulgraad. Om deze reden ziet het kabinet geen aanleiding om alsnog een groter aandeel in het eigendom van gasopslag Bergermeer te verwerven. U vraagt naar de analyses die ten grondslag lagen aan de besluitvorming. Omdat deze stukken onder meer vertrouwelijk verkregen bedrijfsgevoelige informatie en informatie die de financiële en economische belangen van de staat kan schaden bevat, kunnen wij de informatie alleen vertrouwelijk met uw Kamer delen. Wij lichten de overwegingen van EBN en het kabinet graag toe in een vertrouwelijke briefing.
Welke voordelen zouden er hebben gezeten aan de nationalisatie van gasopslag Bergermeer door EBN? Zouden de risico’s voor de leveringszekerheid zijn beperkt als de gasopslag in overheidshanden zou zijn?
Nee, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 draagt een groter aandeel in het eigendom van de gasopslag Bergermeer onvoldoende bij aan het realiseren van een voldoende vulling van de opslag en daarmee ook niet aan leveringszekerheid. Daarom zag het kabinet geen toegevoegde waarde in het aankopen van de belangen van TAQA door EBN en heeft het kabinet voor het opslagjaar 2022 besloten om een subsidiemaatregel in te stellen om marktpartijen te stimuleren opslagcapaciteit te contracteren en benutten en EBN aan te wijzen om de gasopslag Bergermeer te vullen.
Zou een genationaliseerde gasopslag het makkelijker maken om in tijden van een gastekort vanuit de overheid te besluiten waar het schaarse gas aan gealloceerd zou worden? Kiest u er nu niet simpelweg voor om die allocatie bij schaarste aan de markt over te laten? Vindt u daarmee dat u voldoende beleidsvrijheid hebt om kritieke sectoren alsnog te voorzien met hoogcalorisch gas, mocht dat nodig zijn?
Een genationaliseerde gasopslag draagt volgens het kabinet niet bij aan het kunnen alloceren van gas bij een tekort. Het is in de huidige Europese opslagmarkt niet de eigenaar van de gasopslag die gas opslaat, maar marktpartijen. Opslagbeheerders zijn op grond van de gasrichtlijn, wanneer toegang tot de desbetreffende gasopslaginstallatie technisch en/of economisch noodzakelijk is voor een efficiënte toegang tot het systeem voor levering aan afnemers, slechts verplicht om toegang te bieden tot een gasopslag. Gas dat door marktpartijen wordt opgeslagen in de gasopslag is ook geen eigendom van de eigenaar of de beheerder van de gasopslag. Eigendom van de gasopslag Bergermeer draagt daarmee dus ook niet bij aan oplossingen voor allocatie in tijden van schaarste. Indien de overheid in tijden van schaarste over wil gaan tot allocatie van gas zijn andersoortige maatregelen nodig.
Indien er zich een tekort aan gas voordoet (schaarste) is het, in lijn met de verordening gasleveringszekerheid, in de eerste plaats aan de markt om dit tekort met behulp van marktgebaseerde maatregelen op te lossen. Pas wanneer de markt hier niet langer toe in staat is, is er sprake van een noodsituatie en is de overheid volgens de verordening gasleveringszekerheid bevoegd om met behulp van niet-marktgebaseerde maatregelen in te grijpen. Wat deze niet-marktgebaseerde maatregelen zijn is in Nederland vastgelegd in de maatregelenladder in het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G). In het BH-G is op dit punt voorzien in maatregelen die ingrijpen op de vraagzijde van de gasmarkt. Hiermee wordt de vraag naar gas weer in overeenstemming gebracht met het beschikbare aanbod. Dit betreft bijvoorbeeld het uitschrijven van een vrijwillige besparingstender en het afschakelen van niet-beschermde afnemers. De overheid heeft daarbij ruimte om bedrijven uit bepaalde kritieke sectoren aan te merken als (door solidariteit) beschermde afnemers. Ook als een bedrijf uit een bepaalde sector niet kan worden aangemerkt als een (door solidariteit) beschermde afnemer, beschikt de overheid in de vormgeving van de maatregel van het afschakelen van niet-beschermde afnemers over ruimte om bedrijven uit dergelijke sectoren niet direct te laten afschakelen. Op dit moment wordt er gewerkt aan het operationaliseren van het BH-G waar ook dit punt aan de orde komt. Uw Kamer wordt hier zo spoedig mogelijk nader over geïnformeerd.
Wat zou de overname van gasopslag Bergermeer hebben gekost ten opzichte van de huidige maatregelen die genomen worden?
Het kabinet heeft aan EBN de opdracht gegeven om Bergermeer tot minimaal 68% gevuld te krijgen. Daarnaast is ook een subsidie voor marktpartijen opengesteld zodat ook zij een bijdrage kunnen leveren aan het verder vullen van Bergermeer. Voor beide maatregelen is gezamenlijk maximaal € 623 miljoen begroot, waarvan € 366 miljoen voor de subsidieregeling en € 257 miljoen voor EBN. U bent bij Kamerbrief van 19 augustus 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 339) geïnformeerd over het besluit om EBN te vragen om, aanvullend op de eerdere opdracht, de opslag verder te vullen. Hiertoe wordt een subsidie verstrekt, ter grootte van maximaal 210 miljoen euro ter compensatie van kosten, en een subsidie in de vorm van een lening, ter grootte van 2,3 miljard euro. Hiermee kan ook de gasopslag Bergermeer zo maximaal mogelijk verder worden gevuld. U vraagt ook naar hoeveel het overnemen van de belangen van TAQA in gasopslag Bergermeer zou hebben gekost. Dit is bedrijfsgevoelige informatie, die alleen vertrouwelijk met uw Kamer kan worden gedeeld. Wij gaan hier graag in een vertrouwelijke briefing nader op in. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, dwingt of stimuleert het (volledig) eigendom van een gasopslag marktpartijen niet tot het contracteren van de aangeboden capaciteit of het daadwerkelijk benutten van gecontracteerde capaciteit. Het verwerven van de belangen van TAQA in de gasopslag vormt daardoor geen alternatief voor de subsidie voor marktpartijen en de opdracht aan EBN om gasopslag Bergermeer te vullen.
Hoe apprecieert u de effectiviteit van de huidige maatregelen voor de vulling van Bergermeer, gezien de nog steeds zorgwekkend lage vulgraad van Bergermeer?
Het vullen van de gasopslagen loopt voorspoedig. De beoogde gemiddelde vulgraad van 80% voor Nederlandse gasopslagen is inmiddels gehaald en volgens de update gasleveringszekerheid van 9 september 2022 is gasopslag Bergermeer voor 72,0% gevuld. Dit niveau dient Nederland op grond van Verordening (EU) 2022/1032 uiterlijk 1 november 2022 te bereiken.2 De vulgraad van 80% is één van de randvoorwaarden voor leveringszekerheid in de komende winter in het GTS-scenario «Een jaar zonder Russisch gas». Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 heeft het kabinet besloten om EBN de opdracht te geven om de gasopslag Bergermeer zo maximaal mogelijk te vullen.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de Kamermotie van de leden Erkens en Kröger over een minimale vulgraad van 90% voor Bergermeer?2 Wanneer doet u de Kamer de nieuwe plannen hiertoe toekomen?
In lijn met de motie van de leden Erkens en Kröger heeft het kabinet besloten EBN de opdracht te geven om gasopslag Bergermeer zo maximaal mogelijk te vullen. Het streven is om te zorgen dat de gasopslag rond de 90% gevuld kan worden. Uw Kamer is hierover geïnformeerd per brief van 19 augustus jl.4
Bent u bereid om opnieuw te overwegen of het voordelen biedt om de gasopslag te nationaliseren gezien de toenemende risico’s op een gastekort en slecht gevulde bergingen? Zo ja, op wat voor termijn?
Omdat de keuze om al dan niet gebruik te maken van aangeboden opslagcapaciteit een keuze is van marktpartijen die wordt ingegeven door de omstandigheden op de gasmarkt is het kabinet van oordeel dat een groter aandeel in de gasopslag Bergermeer zowel voor dit opslagjaar als voor komende opslagjaren niet bijdraagt het realiseren van en voldoende vulgraad. Om deze reden ziet het kabinet geen aanleiding om alsnog een groter aandeel in het eigendom van gasopslag Bergermeer te verwerven.
Is TAQA nog steeds bereid haar aandeel in gasopslag Bergermeer te verkopen en, zo ja, welke bezwaren heeft u op dit moment om dat niet te doen?
TAQA heeft haar belangen in de gasopslag Bergermeer niet meer te koop staan. TAQA heeft besloten om de belangen op dit moment aan te houden.
Waarom staat het feit dat EBN een bod heeft gedaan op gasopslag Bergermeer wel in de MR-beslisnota die de Kamer heeft opgevraagd, maar niet in de brief die daarover op 5 juli 2022 naar de Kamer is gestuurd?3
In de Kamerbrief van 22 april 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 302) hebben wij uw Kamer geïnformeerd dat als alternatieve maatregel is overwogen om het aandeel van EBN in het eigendom van gasopslag Bergermeer te vergroten, maar dat hier uiteindelijk niet voor gekozen is omdat dit onvoldoende toegevoegde waarde zou hebben. EBN heeft met instemming van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een bod gedaan op de belangen van TAQA in de gasopslag Bergermeer, onder de opschortende voorwaarde dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hier nog aandeelhoudersgoedkeuring en instemming op grond van artikel 82, derde lid, van de Mijnbouwwet moest afgeven. Het ging daarbij dus nadrukkelijk om een voorwaardelijk bod. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft uiteindelijk besloten om geen aandeelhoudersgoedkeuring en instemming te verlenen, omdat het verkrijgen van meer belangen in de gasopslag niet voldoende bijdraagt aan het realiseren van een hogere vulgraad.
In de MR-beslisnota staat dat er geen garantie is dat TAQA medewerking aan maatregelen ter vulling van de gasopslagen blijft verlenen als EBN niet de mogelijke nieuwe eigenaar is, maar waarom heeft de Minister de aankoop van deze gasopslagen dan niet door laten gaan?
Er was geen garantie dat TAQA nog medewerking aan de maatregelen voor het vullen van gasopslag zou verlenen als EBN de belangen van TAQA uiteindelijk niet zou overkopen. Dit risico werd echter als gering ingeschat, waardoor de aankoop van de belangen van TAQA onvoldoende toegevoegde waarde zou hebben voor het realiseren van een voldoende vulgraad van gasopslag Bergermeer. Het risico heeft zich in de praktijk niet gematerialiseerd. TAQA heeft tot dusver alle benodigde medewerking verleend aan de maatregelen voor het vullen van gasopslag Bergermeer.
Kunt u deze vragen gezien de spoed uiterlijk vrijdag 15 juli beantwoorden?
De vragen zijn op zo kort mogelijke termijn beantwoord.
Het vervallen van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u nader toelichten waarom de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba op 1 juli jongstleden is komen te vervallen, terwijl corona nog bestaat en het aantal besmettingen toeneemt?
Bij brief van 31 mei jl. heb ik de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koning van de Eerste Kamer gevraagd om een reactie te geven op mijn overwegingen met betrekking tot de twaalfde verlenging van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming (hierna: Tijdelijke wet) na 1 juli.1 Dit gezien het gegeven dat het enerzijds onwenselijk is een tijdelijke wet langer in werking te houden dan noodzakelijk en anderzijds vanwege de wensen van de VNG, het IPO, de UvW en de Kring van commissarissen van de Koning om het digitaal beraadslagen en besluiten te behouden. De vaste commissie heeft bij brief van 10 juni jl. aangegeven geen aanleiding te zien voor een twaalfde verlenging en daarmee de regering opgeroepen hiervan af te zien.2 Aan deze oproep heb ik gevolg gegeven waarmee de Tijdelijke wet per 1 juli jl. is komen te vervallen.
Kunt u nader toelichten of, met het komen te vervallen van de tijdelijk wet, problemen zijn ontstaan ten aanzien van de besluitvormingsprocedures bij lokale besturen en bent u bereid om navraag te doen bij onder andere de VNG, om na te gaan tegen welke problemen lokale besturen aan lopen?
Uit contacten met de Vereniging van Griffiers en de VNG zijn thans geen grote problemen als gevolg van het vervallen van de Tijdelijke wet gebleken. In enkele gevallen hebben volksvertegenwoordigers niet aan vergaderingen kunnen deelnemen als gevolg van thuisquarantaine. In het zomerreces wordt er in principe niet vergaderd. Wanneer dat wel het geval mocht zijn, dan zal een fysieke vergadering moeten plaatsvinden.
Kunt u toelichten op welke wijze lokale besturen, de huidige besluitvormingsproblemen die zich voordoen door coronabesmetting van leden, momenteel oplossen?
Van de enkele gevallen die mij gemeld zijn, hebben de lokale besturen oplossingen gezocht binnen het huidige wettelijke kader. Naast het fysiek niet deelnemen aan een vergadering en besluitvorming door een zieke volksvertegenwoordiger zijn er binnen het huidige wettelijke kader twee mogelijkheden om besluiten te kunnen nemen zonder met al te veel mensen bijeen te hoeven komen. Deze mogelijkheden zijn bij het uitbreken van de Covid-pandemie, toen de Tijdelijke wet werd voorbereid, aan het decentraal bestuur gecommuniceerd om continuïteit van beraadslaging en besluitvorming te bieden.
Een eerste mogelijkheid is wanneer er in een eerste vergadering wordt vastgesteld dat het quorum niet gehaald wordt, er in een tweede vergadering geen quorum meer geldt. Dit kan alleen voor de onderwerpen die al op de agenda van de eerste vergadering stonden. Een tweede mogelijkheid is als tijdens of na een digitale beraadslaging over een voorstel geen stemming wordt gevraagd. In dat geval is het voorstel op grond van artikel 32, derde lid, Gemeentewet respectievelijk artikel 32, derde lid, Provinciewet aangenomen. Het voorgaande is overigens niet geregeld in de Waterschapswet, waardoor algemene besturen van waterschappen deze mogelijkheid niet hebben.
Welke opties in de enkele gevallen die zich hebben voorgedaan zijn gebruikt, is mij niet bekend. Wel merk ik op dat de provisorische opties die voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet konden worden gebruikt vooral bedoeld waren voor de situatie waarin het niet kunnen deelnemen aan vergaderingen en besluitvorming de gehele volksvertegenwoordiging betrof en niet, zoals nu, enkele leden.
U werkt aan een mogelijke permanente regeling dat nu ter consultatie ligt, maar wanneer verwacht u dat de nieuwe wet naar de Kamer komt en hoe ziet de planning er verder uit?1
De permanente regeling (Wet digitaal vergaderen decentrale overheden) creëert een structurele wettelijke voorziening om digitaal vergaderen als mogelijkheid te behouden buiten de situatie dat fysieke samenkomst wegens COVID-19 of soortgelijke situaties worden afgeraden. De permanente regeling kent een eigenstandig doel waardoor het niet verbonden is aan het traject van de eerste tranche van wijziging van de Wet publieke gezondheid.
De Wet digitaal vergaderen decentrale overheden ligt nu ter consultatie.4 Na advisering door de Raad van State, zal het wetsvoorstel voor de permanente regeling aan het parlement worden aangeboden. Ik streef er naar het wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2023 aan uw Kamer aan te bieden.
Indien de coronacijfers weer stijgen, welke juridische mogelijkheden hebben lokale overheden tot hun beschikking om aanstaande herfst en winter digitaal besluiten te nemen?
Met het vervallen van de Tijdelijke wet hebben decentrale volksvertegenwoordigingen geen juridische mogelijkheden meer om digitaal te beraadslagen en besluiten, met uitzondering van de twee in het antwoord op vraag 3 benoemde opties. Indien de gezondheidssituatie daarom vraagt, zal een nieuwe Tijdelijke wet in procedure worden gebracht, zodat decentrale volksvertegenwoordigingen op een veilige wijze digitaal kunnen vergaderen.
Deelt u de zorgen dat aankomende herfst en winter het aantal besmettingen dusdanig hoog kunnen zijn, dat lokale overheden niet meer goed kunnen vergaderen en besluiten kunnen nemen?
De beroeps- en belangenverenigingen benadrukken, met het oog op de huidige besmettingsontwikkelingen, het belang van beschikbaarheid van een voorziening voor digitaal vergaderen als dit najaar de besmettingscijfers weer zouden toenemen. Ik begrijp hun zorgen. Ingeval van opleving van het COVID-19-virus waarbij de besmettingen dusdanig hoog zijn dat dit beperkingen met zich meebrengt die invloed hebben op het houden van vergaderingen, vind ik het belangrijk om de continuïteit van het bestuur en de rechtmatigheid en democratische legitimiteit van besluitvorming te waarborgen. Ik zal in dat geval opnieuw een spoedwet in procedure brengen die tijdelijk voorziet in de mogelijkheid om digitaal besluiten te nemen door decentrale volksvertegenwoordigende organen.5
Bent u bereid om opnieuw een tijdelijke wet in te dienen, zodat deze wet aanstaande herfst/winter al van kracht kan zijn indien het nodig blijkt? Zo nee, waarom niet?
Mocht in het najaar de COVID-19-situatie nopen tot het bieden van de mogelijkheid aan decentrale volksvertegenwoordigingen om digitaal te vergaderen, dan zal de Tijdelijke wet opnieuw in procedure worden gebracht.
Berekeningen over stikstof van het ministerie van Financiën, die een totaal ander beeld op de stikstofproblematiek werpen en over de bemiddelingspoging van dhr. Remkes |
|
Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ministerie van Financiën: «Minder stikstofreductie nodig bij halen klimaatdoelen»», waarin gesteld wordt dat er berekeningen zijn gemaakt op het Ministerie van Financiën waaruit blijkt dat het halen van de klimaatdoelstellingen leidt tot fors minder stikstofuitstoot en dus tot een lagere opgave voor bijvoorbeeld de landbouwsector om de kabinetsdoelstellingen van het stikstofbeleid te halen?1
Ja.
Kunt u alle berekeningen die het afgelopen jaar op het Ministerie van Financiën gemaakt zijn over scenario’s voor stikstofreductie en de financiële gevolgen binnen 24 uur aan de Kamer doen toekomen? Kunt u ervoor zorgen dat daar werkelijk alle doorgerekende scenario’s tussen zitten, inclusief de scenario’s die in het bovenstaande artikel genoemd worden en in een eerder artikel in de NRC?2
Door de Minister van Financiën is de Tweede Kamer gelijktijdig geïnformeerd over de openbaar te maken stukken die raken aan de stikstofberekeningen die door het Ministerie van Financiën zijn gemaakt. Het betreft stukken die in het afgelopen jaar (vanaf maart 2021) zijn verstuurd naar bewindspersonen bij het Ministerie van Financiën. Om zo transparant mogelijk te zijn is het verzoek van de leden Omtzigt en Van der Plas ruim opgevat.
De openbaar gemaakte berekeningen tonen de kwantitatieve uitkomsten in een modelmatige benadering van de stikstofproblematiek. De documenten betreffen hoofdzakelijk interne advisering voor de bewindspersonen op het Ministerie van Financiën, de interne advisering is niet gelijk aan de beleidsinzet van dit kabinet. De berekeningen zijn een toetssteen om aanpakken te kunnen vergelijken, ook in financiële zin. Deze berekeningen zijn niet gevalideerd en hebben een indicatief karakter. Zulke berekeningen laten per definitie ook veel niet zien, zoals de onzekerheid voor boeren, de individuele moeilijkheden die op de boerderijen leven en de verhalen die achter de bedrijven schuilgaan. Dit type overwegingen laten zich niet vatten in een dergelijke modelmatige aanpak, maar zijn bij uitstek onderwerp van politieke weging. Het kabinet heeft hier dan ook de volle aandacht voor, meer dan uit delen van dit ambtelijke werk blijkt.
De documenten gaan breder dan berekeningen en bevatten adviezen van het Ministerie van Financiën aan de bewindspersonen die verwijzen naar berekeningen. Er is ook een aantal stukken toegevoegd met kwantitatieve analyses die hebben voorgelegen in hoog ambtelijk overleg waarin de berekeningen en uitkomsten centraal staan. Tot slot bevatten de openbaar gemaakte formatiestukken3 ook stukken waarin inzichten zijn verwerkt die voortvloeien uit de berekeningen door ambtelijk Financiën.
Welke van deze berekeningen, die aan de Kamer opgestuurd worden, zijn ook gedeeld met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en/of het kabinet? Kunt u dat per berekening meedelen, inclusief de datum van delen en met wie ze gedeeld zijn?
In het kader van de formatie heeft het kabinet in voorjaar 2021 gevraagd om verschillende varianten op te stellen en is het PBL gevraagd om deze te beoordelen. Daarbij is ambtelijk gerekend door het Ministerie van Financiën om een gerichte variant met gerichte opkoop op te stellen (variant B) naast een bredere variant (variant A). De bredere variant is gericht op een brede transitie van de landbouw en het landelijk gebied ten behoeve van klimaat, water, natuur en stikstof zodat ook met het halen van de doelen een sterke agrarische sector kan voortbestaan. Deze bredere variant bevat niet alleen opkoopmaatregelen maar met ook maatregelen gericht op extensivering en stimulerende maatregelen. 4 Vanaf het begin zijn er verschillende varianten in ogenschouw genomen. De Tweede Kamer is geïnformeerd over de Quickscan van deze varianten door het PBL.5 Vervolgens zijn de berekeningen verschillende keren gebruikt om de beleidskeuzes te toetsen. De Ministeries van Financiën en LNV hebben samengewerkt aan deze exercitie ten behoeve van de formatie. De stukken die naar de formatietafel verstuurd zijn, zijn op 15 februari 2022 zijn gepubliceerd op de website kabinetsformatie.6 Deze stukken bevatten informatie en analyse van twee varianten, waar ook het PBL naar heeft gekeken.7.
In het vervolg hierop heeft het Ministerie van Financiën berekeningen gemaakt om de (financiële) gevolgen van beleidsstrategieën voor het behalen van natuurdoelen modelmatig te kunnen duiden en hierover te kunnen adviseren. Deze berekeningen zijn niet gevalideerd en daarom niet eerder openbaar gemaakt. De berekeningen moesten nog worden gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning.
Er zijn verschillende inzichten door het Ministerie van Financiën met betrekking tot deze vervolgberekeningen gedeeld met het Ministerie van LNV waarbij (nog) geen sprake was van een gedragen beeld. Bij de brief van de Minister van Financiën zijn een aantal stukken bijgevoegd met kwantitatieve analyses die hebben voorgelegen in hoog ambtelijk, interdepartementaal overleg waarin de berekeningen en uitkomsten centraal staan. De datum van de stukken wordt bij de stukken zelf benoemd.
Kunt u aangeven of er ook overleg geweest is over deze berekeningen tussen departementen, in onderraden of elders tussen bewindspersonen? Zo ja, kunt u dan een overzicht geven van deze overleggen, inclusief de conclusies?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Analyses op grond van de varianten en vervolgberekeningen hebben onderdeel uitgemaakt van de input voor diverse besprekingen. Over varianten die zijn opgesteld ten behoeve van de formatie was reeds informatie openbaar. Waar relevant zijn (modelmatige) uitkomsten van de vervolgberekeningen teruggekomen in interdepartementale overleggen en in stukken en advisering voor onderraden. Bij de brief van de Minister van Financiën zijn deze stukken bijgevoegd, waarbij de datum is benoemd.
Zijn er ook Kamerleden geïnformeerd over het bestaan van deze berekeningen of hebben zij deze berekeningen kunnen zien? Zo ja, wie en wanneer?
De stukken die naar de formatietafel verstuurd zijn, zijn op 15 februari 2022 gepubliceerd op de website van de kabinetsformatie.8 Zoals gezegd betrof dit informatie en analyse van twee varianten, waar ook het PBL naar heeft gekeken. Op verzoek van de Tweede Kamer is er op 23 juni 2022 een stuk over de vervolgberekeningen verstuurd naar de Kamer n.a.v. een publicatie van een NRC-artikel.9
De vervolgberekeningen in navolging van de variant die vorig jaar door het Ministerie van Financiën ontwikkeld is, betreffen een ambtelijke exercitie. De berekeningen tonen de kwantitatieve uitkomsten in een modelmatige benadering van de stikstofproblematiek. De berekeningen zijn een toetssteen om aanpakken te kunnen vergelijken, ook in financiële zin. Het betreffen berekeningen met een indicatief karakter en ze zijn nog niet wetenschappelijk gevalideerd.
De berekeningen zullen worden gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning.
Waarom is de Kamer niet op de hoogte gebracht van deze berekeningen, aangezien zij toch van groot belang waren voor het debat over het Nationaal Programma Landelijk Gebied (het rapport met de stikstofkaart), dat zeer expliciet als doelstellingen heeft natuur (stikstof), water en klimaat?3
Er is ambtelijk gerekend door de Ministeries van Financiën en LNV aan varianten voor de formatie.11 Onderdeel van deze exercitie was ook een quickscan door PBL. Deze informatie is reeds met de Tweede Kamer gedeeld.12 Verder betreffen het ambtelijke berekeningen met een indicatief karakter en die nog niet wetenschappelijk zijn gevalideerd. De berekeningen zullen worden gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning. Naar aanleiding van uw vragen publiceert het kabinet nu vast de stukken waarin uitkomsten en analyses op basis van berekeningen van het Ministerie van Financiën zijn opgenomen.
De startnotitie NPLG is een beleidsdocument waarin een aantal beleidsvoornemens is opgenomen. Het is de eerste stap ter uitwerking van de het NPLG, dat al was aangekondigd in de Nationale Omgevingsvisie. Bij bepaling van de richtinggevende doelen is de relevante informatie betrokken. Zoals vermeld in het startdocument NPLG kunnen stikstofdoelstellingen per gebied in aanloop naar de definitieve gebiedsprogramma’s worden aangepast aan de hand van nieuwe inzichten.13 Het gaat dan onder andere ook om de resultaten van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van dit najaar. Op dit moment wordt het NPLG verder uitgewerkt en in oktober worden de hoofdlijnen van het NPLG naar het parlement gestuurd.
Bent u ervan op de hoogte dat artikel 68 van de Grondwet een actieve informatieplicht kent, omdat bij de behandeling door de regering betoogd is dat bewindspersonen het parlement uit eigen beweging moeten informeren wanneer «dat in het belang van een goede en democratische bestuursvoering wenselijk is»?4
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat die actieve informatieplicht keer op keer bevestigd is aan het parlement, bijvoorbeeld in 2002 en in 2016?
Ja.
Deelt u de mening dat deze berekeningen en conclusies zeer relevant zijn voor de democratische bestuursvoering de afgelopen maand?
Het kabinet realiseert zich dat het klimaatbeleid mogelijk effect heeft op de richtinggevende doelen voor stikstof. Zoals ook vermeld in de startnotitie NPLG (pagina 25) zullen de richtinggevende doelen worden bijgesteld als nieuwe inzichten hier aanleiding toe geven. Ten behoeve van accurate besluitvorming zal het kabinet zich daarbij baseren op gevalideerde en recente prognoses. De eventuele bijstelling van de richtinggevende stikstofdoelen zal onder andere gebeuren op basis van de Klimaat en Energieverkenning (KEV) 2022 en de emissiebijlage bij de KEV. Dit betekent niet dat de transitieopgave in het landelijk gebied hier zonder meer kleiner van wordt. Om de klimaat-, water- en natuurdoelstellingen te kunnen halen is een transitie van het landelijk gebied noodzakelijk. Een deel daarvan zal via het klimaatbeleid lopen en een deel van deze transitie zal via het stikstofbeleid lopen.
Bent u van mening dat het kabinet zich aan artikel 68 van de Grondwet gehouden heeft, terwijl het geen van de berekeningen aan de Kamer gestuurd heeft? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ja. Naast de passieve inlichtingenplicht die ligt besloten in artikel 68 van de Grondwet wordt ook een actieve inlichtingenplicht onderscheiden. Wij zijn ons bewust van beide inlichtingenplichten. De invulling die door het kabinet aan de actieve inlichtingenplicht op grond van artikel 68 van de Grondwet wordt gegeven is onder meer neergelegd in de beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s. Met deze beleidslijn wil het kabinet richting het parlement meer openheid bieden over de afwegingen die ten grondslag liggen aan het beleid. In de antwoorden op de vragen 3, 5 en 6 zijn wij ingegaan op het karakter van de berekeningen en hebben wij aangegeven welke informatie eerder door het Ministerie van Financiën aan de Kamer is verstrekt. Het kabinet acht het openbaar maken van niet-gevalideerde berekeningen die nog onderdeel zijn van de beleidsvoorbereiding niet in het belang van goede en democratische bestuursvoering.
Hoe beoordeelt u het feit dat er in de startnotitie hoge doelen voor stikstofreductie in de landbouw zijn vastgesteld zijn – en binnen drie weken door de Kamer zijn gejaagd – die geen rekening gehouden hebben met de daling van de stikstofuitstoot die plaatsvindt als nevenproduct van de daling van de uitstoot van broeikasgassen, de derde doelstelling van hetzelfde programma, die bovendien wettelijk is vastgelegd?
Voor stikstof zijn op 10 juni jl. in de startnotie de richtinggevende gebiedsdoelstellingen meegegeven ten behoeve van de gebiedsprocessen. Deze zijn daarmee niet vastgesteld. De komende periode zullen de gebiedsprocessen verder vormkrijgen, waarbij op basis van maatwerk naar de doelstellingen per gebied en de invulling zal worden gekeken. De uitkomsten van de gebiedsprocessen, evenals aanvullende inzichten en informatie bepalen mede de definitieve doelstellingen in juli 2023. Dit is ook eerder met de Tweede Kamer gecommuniceerd.
Bij het vaststellen van richtinggevende doelen is rekening gehouden met de brede doelstellingen van de integrale aanpak. Dat betekent dat niet alleen gekeken is naar de stikstofopgave, maar ook naar de verplichtingen op het vlak van natuur, klimaat en water. Ook is tot op bepaalde hoogte rekening gehouden met het stikstofeffect als gevolg van klimaatmaatregelen in o.a. de sectoren mobiliteit en industrie, waarmee de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd wordt. Bij de bepaling van de gebiedsdoelen is er namelijk op basis van de KEV 2020 vanuit gegaan dat in 2030 38 procent NOx-reductie heeft plaatsgevonden ten opzichte van 2018. In de KEV 2020 werd de CO2-reductie een stuk lager geraamd (30–40% in 2030 ten opzichte van 1990) dan de doelstelling van dit kabinet (55–60% in 2030 ten opzichte van 1990), waarmee in recentere (nog niet gevalideerde) berekeningen door het Ministerie van Financiën werd gerekend. Daardoor is ook het effect van de KEV op de NOx-reductie lager dan in de recente Financiën berekeningen. De berekeningen van het Ministerie van Financiën zijn niet gevalideerd en geven een indicatie. Het kabinet heeft aangegeven bij de aanvullende doelstellingen voor andere sectoren gebruik te willen maken van de KEV 2022, die een vollediger en accurater beeld geeft van de effecten klimaatbeleid.
Zoals ook gemeld in de startnotitie NPLG kunnen het gehanteerde landelijke uitgangspunt van 39 kton NH3-reductie, alsook de gebiedsdoelstellingen worden bijgesteld als nieuwe inzichten hier aanleiding toe geven. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een deel van deze opgave al is ingevuld door staand of voorgenomen beleid vanuit het Klimaatakkoord. Het kan dan gaan om nieuwe geraamde effecten uit de KEV 2022 (met inzicht in de effecten van diverse klimaatmaatregelen van het kabinet, mits volledig volgens plan uitgevoerd), de natuurdoelanalyses of inzichten vanwege de interactie met de overige natuur-, klimaat- en waterdoelstellingen. Voorwaarde is dat de gezamenlijke inspanningen moeten leiden tot het realiseren van deze landelijke doelstellingen.
Hoe en op welk moment is de Minister van Financiën voor het eerst geïnformeerd over het bestaan van de berekeningen waaruit blijkt dat er door de klimaatdoelen minder extra stikstofdaling nodig is om de doelen uit het regeerakkoord te halen en er dus ook miljarden minder uitgegeven hoeven te worden dan voorzien in het regeerakkoord?5
De Minister van Financiën heeft op 25 mei jl. een adviesnota ontvangen waarin staat dat in scenario’s wordt uitgegaan van het PBL-basispad uit de KEV 2020. Daarbij is ook aangegeven dat nog niet alle stikstofrelevante maatregelen in andere sectoren zijn meegenomen, waardoor de (resterende) stikstofopgave voor de landbouw op grond van eerste berekeningen waarschijnlijk wordt overschat en dat het PBL met een update komt van de KEV dit najaar.
In een adviesnota van 22 juni 2022 is aangegeven dat de berekeningen laten zien stikstofemissie afneemt in andere binnenlandse sectoren vanwege het klimaatakkoord, waardoor een kleinere stikstofreductie van de landbouw mogelijk zou kunnen zijn en dat richtinggevende doelen nog nader worden vastgesteld aan de hand van de KEV 2022.
Beide nota’s zijn bijgevoegd als bijlage aan de brief van de Minister van Financiën, die de Tweede Kamer parallel aan deze beantwoording heeft ontvangen.
Staan de doelstellingen (inclusief de reductiedoelstelling voor ammoniak) – waarvan u in antwoord op eerdere Kamevragen stelde dat «[d]e nationale doelstelling zoals opgenomen in het NPLG en het coalitieakkoord daarbij voor het kabinet vast [staan]» – nog steeds vast nu gebleken is dat er voor die reductiedoelstelling geen wettelijke basis bestaat en dat zelfs als die wettelijke basis zou bestaan, er minder reductie nodig zou zijn om de door u gewenste doelen te behalen?6
De zorgelijke staat van de natuur en het water in Nederland, alsook de noodzaak klimaatverandering terug te dringen, maakt dat er urgent een pad moet worden ingezet om weer binnen de grenzen van de draagkracht van de natuur te komen. In het coalitieakkoord «omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» heeft het kabinet het voornemen uitgesproken om de nationale doelstelling van 2035 dat ten minste 74 procent van het areaal in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden geen overschrijding heeft van de kritische depositiewaarde met vijf jaar te vervroegen (naar 2030). Een wettelijke verankering draagt eraan bij om ook voor de langere termijn duidelijkheid te geven. Momenteel wordt een wetsvoorstel voorbereid, dat in de eerste helft van 2023 in het parlement zal kunnen worden behandeld. Gelijktijdig wordt gewerkt aan de uitwerking van het beleid om de stikstofbelasting terug te dringen en te verzekeren dat de instandhoudingsdoelen worden gerealiseerd. Daarbij speelt dat hoe sneller de natuur wordt verbeterd en de stikstofuitstoot wordt teruggebracht tot een acceptabel niveau, er ook weer meer perspectief ontstaat op het verder op gang brengen van vergunningverlening voor bijvoorbeeld de PAS-melders, de energietransitie en de woningbouw. De aanpak van het kabinet geeft invulling aan de internationale verplichtingen zoals neergelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, op welk punt ook nadrukkelijk verplichtingen zijn neergelegd in de Wet natuurbescherming voor provincies en voor het Rijk. Wat betreft de opgenomen omgevingswaarden in de Wet natuurbescherming wordt er ook aan herinnerd dat het daar gaat om een minimumverplichting. D.w.z. een verplichting waaraan de regering in ieder geval moet voldoen, maar die de regering niet beperkt in de ruimte om verdergaand beleid te formuleren indien dat nodig of wenselijk is. In de Wetgevingsagenda die de Minister voor Natuur en Stikstof naar de Kamer heeft gestuurd op 1 april 2022 is inzichtelijk gemaakt wanneer welke wetgeving in dit verband aan de Kamer zal worden aangeboden17, waarbij uiteraard ook invulling wordt gegeven aan de door de Tweede Kamer aanvaarde motie-De Groot (D66) en Van Campen (VVD) (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106) die de regering verzoekt de versnelling van het halen van de omgevingswaarde naar 2030 zo spoedig mogelijk vast te leggen.
Zoals ook in de Kamerbrief en startnotitie NPLG is aangegeven, liggen de richtinggevende emissiereductiedoelen nog niet vast. Deze regionale doelen zijn indicatief meegegeven aan de provincies ten behoeve van de gebiedsprocessen. Op 1 juli 2023 worden de gebiedsplannen vastgesteld waarmee de provincies aangeven hoe zij de doelen gaan realiseren. Vanuit het Rijk stuurt het kabinet erop dat de depositie voldoende wordt teruggebracht zodat landelijk de wettelijke omgevingswaarde (ten minste 74% stikstofgevoelig Natura 2000-areaal geen overschrijding van de KDW) en de overige nationale doelen op het gebied van water, natuur en klimaat worden gehaald.
Zoals ook gemeld in de startnotitie NPLG zullen het gehanteerde landelijke uitgangspunt van 39 kton NH3-reductie, alsook de gebiedsdoelstellingen worden bijgesteld als nieuwe inzichten hier aanleiding toe geven. Het kan dan gaan om nieuwe geraamde effecten uit de KEV 2022, de natuurdoelanalyses of inzichten vanwege de interactie met de overige natuur-, klimaat- en waterdoelstellingen. Voorwaarde is dat de gezamenlijke inspanningen moeten leiden tot het realiseren van deze landelijke doelstellingen.
Kunt u de precieze vraag/verzoek/opdracht die u aan de heer Remkes gesteld heeft aan de Kamer doen toekomen?
De heer Remkes is door het kabinet bereid gevonden om als onafhankelijk gesprekleider op te treden voor de gesprekken tussen het kabinet, medeoverheden, de agrarische sector en andere belanghebbende organisaties, zoals ik de Tweede Kamer op 3 juli 2022 heb gemeld (brief met voorlopig kenmerk 2022Z13864).
Het kabinet benadrukt dat de heer Remkes een onafhankelijke positie heeft, en ook onafhankelijk is in zijn rol als gespreksleider. De focus van de gesprekken met de heer Remkes is wat het kabinet betreft het komen tot een beter onderling begrip en het creëren van een goede basis voor de verdere gesprekken (nationaal en regionaal) over de toekomst van het landelijk gebied. In de gesprekken bestaat wat het kabinet betreft de ruimte om over diverse vraagstukken het gesprek aan te gaan, zoals over de te nemen maatregelen en het noodzakelijke maatwerk (brief met voorlopig kenmerk 2022Z14389).
Bent u nog steeds van mening dat de heer Remkes (auteur van het rapport over stikstof en de betreffende zin het coalitieakkoord) onbevooroordeeld is als bemiddelaar/gespreksleider in het stikstofdossier?
Ja, want de heer Remkes is een zeer ervaren bestuurder en bewezen succesvol in het bij elkaar brengen van partijen in moeilijke omstandigheden.
Wie is de beoogde gesprekspartner of onderhandelingspartij namens de boeren? Welk contact is er de afgelopen weken geweest met die gesprekspartner?
De heer Remkes is gevraagd om in zijn gesprekken breed uit te nodigen naar het kabinet, medeoverheden, de agrarische sector, natuurorganisaties en andere belanghebbende organisaties. Het is aan de heer Remkes om als onafhankelijk gespreksleider een toelichting te geven op de contacten die hij met betrokkenen heeft.
Wat is de wettelijke basis van de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied, nu daarin stikstofreductiedoelstellingen staan die niet overeenkomen met de reductiedoelstellingen in artikel 1.12a van de Wet natuurbescherming?
De startnotitie NPLG is een beleidsdocument waarin een aantal beleidsvoornemens is opgenomen. Het is de eerste stap ter uitwerking van de het NPLG, dat al was aangekondigd in de Nationale Omgevingsvisie. In het coalitieakkoord «omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» heeft het kabinet het voornemen uitgesproken de landelijke omgevingswaarde vijf jaar eerder te willen realiseren dan momenteel is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (2030 in plaats van 2035). Dit gebeurt via een aanpassing van de Wet natuurbescherming/Omgevingswet.
De huidige bevoegdheden als het gaat om het vaststellen van beschermende regels over activiteiten als het gaat om natuur zijn reeds vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
In de Wetgevingsagenda die de Minister voor Natuur en Stikstof naar de Tweede Kamer heeft gestuurd op 1 april 2022 is inzichtelijk gemaakt wanneer welke wetgeving in dit verband aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Het wetsvoorstel met een aanscherping van de omgevingswaarde voor 2030 waarom de Kamer bij motie van De Groot (D66) en Van Campen (VVD)(Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 106) heeft gevraagd, wordt momenteel voorbereid en naar verwachting in de eerste helft van 2023 bij de Tweede Kamer ingediend.
Vindt u dat de Startnotitie Programma Landelijk Gebied op een zorgvuldige wijze en met voldoende inspraakmogelijkheden tot stand gekomen is?
De startnotitie vormt de aftrap van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Het inhoudelijke programma zelf wordt het komende jaar ontwikkeld. Dat programma zal naast de doelen ook de structurerende (ruimtelijke) keuzes bevatten, zoals het leidend maken van water en bodem voor een toekomst vaste inrichting en gebruik van het landelijk gebied.
Participatie is daarbij vanzelfsprekend van groot belang. In het ontwerpprogramma zal ik ook aangeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Het ontwerpprogramma zal worden gepubliceerd, waarna het mogelijk is om zienswijzen in te dienen. Het is daarbij wel van belang een onderscheid te maken tussen het NPLG als nationaal programma en de gebiedsgerichte uitwerking per provincie die hieruit zal volgen. Over dat laatste leggen provincies zelf verantwoording af aan hun eigen provinciale staten. Het uitgangspunt van het NPLG is dat er in de gebiedsprocessen juist op regionaal niveau ruimte is voor participatie, bijvoorbeeld over de vormgeving van de regionale doelstellingen, de geografische afbakening en de invulling met maatregelen. Het kabinet zet daarbij de overkoepelende kaders neer.
Hoe beoordeelt u het feit dat u meerdere voorstellen uit de oppositie heeft afgewezen om een deel van de middelen beschikbaar voor stikstof (ongeveer 24 miljard euro) in te zetten voor de koopkracht van de 1,2 miljoen huishoudens die hun voedsel en energierekeningen niet langer kunnen betalen?
Voor 2022 hebben het vorige kabinet en dit kabinet voor 6,5 miljard euro aan maatregelen genomen om de gevolgen van de hoge energierekening voor huishoudens te dempen. Ook heeft het kabinet in de VJN-maatregelen genomen voor de koopkracht van huishoudens, zo is de verhoging van het minimumloon naar voren gehaald en is de AOW hieraan gekoppeld.
Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota gekozen om een deel van de dekking voor de maatregelen te halen uit onder andere het Klimaat- en Transitiefonds. De doelen uit het coalitieakkoord gelden echter onverkort. Daarom worden op het terrein van klimaat en stikstof aanvullend normerende afspraken gemaakt. Verdere onttrekkingen uit de fonds kunnen echter het doelbereik en het draagvlak voor de aanpak onder druk zetten.
In augustus kijkt het kabinet naar structurele maatregelen om huishoudens te ondersteunen bij de hoge energierekening. Hierbij wordt, op aanraden van onder andere het CPB, gekeken naar maatregelen om het besteedbaar inkomen van huishoudens te vergroten door bijvoorbeeld toeslagen, het minimumloon of belastingkortingen te verhogen.
Kunt u aangeven hoe het basispad berekend is van de stikstofuitstoot? Welke ontwikkelingen zijn meegenomen in het basispad en welke ontwikkelingen zijn niet meegenomen in het basispad en in welke mate? Kunt u dat per ontwikkeling (zoals autonome vergroening, technische vooruitgang, CO2-programma et cetera) aangeven?
Het RIVM heeft voor elke sector een prognose gehanteerd voor de emissies richting 2030. De Nederlandse emissies in deze prognose zijn conform de Klimaat- en Energieverkenning 2020 (KEV2020). Deze prognose bevat het beleid dat was vastgesteld voor 1 mei 2020. Onder vastgesteld beleid valt bijvoorbeeld de subsidieregeling voor retrofit van binnenvaartschepen en de in april 2020 aangekondigde verhoging van het subsidiebudget voor de tweede uitbreiding Warme Sanering Varkenshouderijen. Voorbeelden van beleid dat nog niet of niet volledig in de prognoses van de KEV-2020 is verwerkt, zijn het Schone Luchtakkoord, het Klimaatakkoord, het 7e Actieprogramma in het kader van de Nitraatrichtlijn en het volledige bronmaatregelenpakket in het kader van de structurele aanpak stikstof van april 2020. Voor een volledig overzicht wat wel en niet in het basispad is opgenomen verwijs ik de Tweede Kamer naar het rapport van PBL: «Overzicht van uitgangspunten, scenario-aannames en beleid in de KEV 2020 – Achtergronddocument bij de Klimaat- en Energieverkenning 2020». De buitenlandse bijdrages zijn berekend op basis van de ruimtelijke verdeling uit de TNO MACC-III emissie database en zijn per sector en per stof geschaald naar emissietotalen over 2018 en prognoses voor 2025 en 2030. Deze emissies zijn gebaseerd op emissietotalen van het Centre on Emission Inventories and Projections (CEIP) en prognoses van het International Institute for Applied System Analysis (IIASA).
Bent u voornemens om de reductiedoelstellingen in de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied naar beneden aan te passen? Kunt u uitleggen waarom wel of niet en, indien wel, tot welk niveau?
Zoals aangegeven bij vraag 13 en in de startnotitie NPLG zijn dit richtinggevende emissiereductiedoelstellingen bedoeld als uitgangspunt voor provincies om mee aan de slag te gaan in de gebieden. In het proces van richtinggevend naar definitieve gebiedsdoelen op 1 juli 2023 zal er nieuwe kennis en informatie beschikbaar komen op basis waarvan de doelstellingen door provincies kunnen worden bijgesteld. Het gaat dan onder andere om:
Bij een eventuele bijstelling van de richtinggevende doelen kan het zowel gaan om een aanpassing van het gehanteerde landelijke uitgangspunt van 39 kton NH3-reductie als om de richtinggevende vertaling van de gebiedsdoelen. Voor nadere informatie hierover verwijs ik de Tweede Kamer graag naar pagina 25 van de startnotitie NPLG.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen tien dagen beantwoorden en, indien er een Kamerdebat over stikstof gehouden wordt in het reces, beantwoorden voor dat Kamerdebat?
Ja.
De open communicatie vanuit de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD), Raymond Knops (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen «Overheid liet Taghi’s lijn vanuit de EBI open tot de moord op Peter R. de Vries» en «FBI waarschuwde voor activiteiten Taghi»?1 2
Ja.
Ik heb de door uw leden gestelde vragen zo volledig mogelijk beantwoord, ervoor wakend geen informatie te verstrekken die het opsporingsbelang schaadt.
Wat is uw reactie op deze uitgebreide reconstructies van Het Parool en het NRC Handelsblad?
Ik vind het zeer zorgelijk dat de zware georganiseerde criminaliteit misbruik maakt van de waarborgen die de rechtsstaat biedt.
De aanpak van georganiseerde criminaliteit leidt tot een toename van arrestaties van een «buitencategorie» van personen verdacht van zware criminaliteit. Op deze vorm van georganiseerde criminaliteit staan lange gevangenisstraffen. Personen die worden verdacht van of zijn veroordeeld voor deze feiten hebben er veel voor over om tijdens detentie door te kunnen gaan met criminele activiteiten of om hun straf te ontlopen. Deze »buitencategorie» gedetineerden en de criminele organisaties waar zij deel van uitmaken is met de macht en middelen waarover ze beschikt meedogenlozer en (vlucht)gevaarlijker dan de gedetineerden waar we voorheen mee te maken hadden. De strijd tegen voortgezet crimineel handelen tijdens detentie (VCHD) is dan ook verder opgevoerd.4
Om die reden werken politie, Openbaar Ministerie (OM), de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) samen om, ieder vanuit eigen rol en verantwoordelijkheid, VCHD te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat vanuit de EBI open gecommuniceerd kon worden zonder dat iemand daar iets aan deed?
Dat er open communicatie, in de zin van communicatie zonder toezicht, vanuit de EBI mogelijk zou zijn is onjuist. Binnen de wettelijke kaders houdt de EBI strikt toezicht op de communicatie. Vanuit de EBI vindt er, met uitzondering van geprivilegieerd contact, geen communicatie zonder toezicht plaats tussen gedetineerden en hun contacten.
Dit houdt onder meer in dat alle informatie vanuit de EBI wordt gelezen, beluisterd, gekopieerd, opgenomen en indien nodig vertaald5. Daarbij worden deze berichten standaard doorgestuurd naar het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP). Communicatie met geheimhouders (bijv. advocaten) is hierop uitgezonderd.
De wet bepaalt dat een verdachte te allen tijde recht heeft op een advocaat van zijn of haar keuze (art. 38 Wetboek van Strafvordering). De wet laat toe dat een advocaat die tevens familie is, bijstand verleent. Zoals ik in mijn brief van 13 juni jl.6heb gezegd vind ik het moeilijk verdedigbaar dat advocaten cliënten bijstaan met wie zij een nauwe persoonlijke band of een familieband hebben. De wettelijke kernwaarde onafhankelijkheid is hier de sleutel voor advocaten. Een advocaat dient onafhankelijk te zijn, ook ten opzichte van zijn eigen cliënt. Het bijstaan van familie zal de onafhankelijkheid al snel in het geding brengen, maar dat kan ook gelden voor het bijstaan van een goede vriend of een buurman met wie een nauwe band bestaat. De huidige gedragsregel vereist dus al dat advocaten een afweging maken of zij, gelet op de kernwaarde onafhankelijkheid, een cliënt bij kunnen staan.
Het is de directie van de EBI in beginsel niet toegestaan toezicht uit te oefenen op zogenaamd geprivilegieerd contact van gedetineerden met advocaten.7 Weliswaar kan de officier van justitie in bepaalde gevallen een advocaat de toegang tot een verdachte ontzeggen, maar daar gelden hoge wettelijke eisen voor (art. 46 Wetboek van Strafvordering).
Waarom is niet ingegrepen terwijl kennelijk wel informatie voorhanden was?
DJI heeft in december 2020 aan het OM gemeld dat Youssef T. zich bij de EBI had gemeld als advocaat van Ridouan T. In het geval van Youssef T. liep, op basis van verondersteld misbruik van de geheimhouderstelefoon, een onderzoek bij de Deken in Gelderland. Dat onderzoek was, vanaf het moment dat Youssef T. zich in december 2020 meldde als advocaat van Ridouan T., een gegronde reden om Youssef T. de toegang tot de EBI te ontzeggen. In maart 2021 is het onderzoek afgerond, hierbij werd door de Deken geen misbruik vastgesteld. Daarmee kwam de grondslag om Youssef T. de toegang tot de EBI te ontzeggen te vervallen.
Het OM heeft op 15 december 2020, door tussenkomst van de FBI liaison die in Nederland is gestationeerd, informatie ontvangen van een buitenlandse opsporingsinstantie. Er is geen sprake van inlichtingen van de FBI, het betreft informatie van de Amerikaanse politie. Deze informatie zag op mogelijke corrupte medewerkers binnen de gevangenis. Het OM kon deze informatie niet verstrekken aan de PI omdat de verstrekkingsmogelijkheden beperkt waren door de toevoeging «for police use only». Daarbij stond het opsporingsbelang hier evident aan in de weg omdat het personeel van de EBI voorwerp van het onderzoek zou zijn.8 Het OM heeft vervolgens diverse opsporingsmiddelen ingezet om de inhoud te verifiëren dan wel te falsificeren. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van corrupte ambtenaren bij de EBI.9
In de loop van 2021 kwam Youssef T. als verdachte in beeld in een lopend onderzoek naar de mogelijkheden van Ridouan T. om heimelijk te communiceren vanuit de EBI. Vanwege de in de wet vastgelegde waarborgen omtrent de bescherming van de vertrouwelijke relatie tussen advocaat en cliënt, kan pas sprake zijn van inzet van buitengewone opsporingsmiddelen in geval van een stevige verdenking. Na het uitlopen van alle scenario’s, was de verdenking voldoende stevig voor de inzet van buitengewone opsporingsmiddelen. Uiteindelijk is Youssef T. op 8 oktober 2021 aangehouden in de EBI. Youssef T. is sinds 4 april 2022 geen advocaat meer. 10
Het voorgaande laat zien dat de partners in de strafrecht- en executieketen in de strijd tegen zware georganiseerde criminaliteit alert zijn op signalen van voorgezet crimineel handelen tijdens detentie en daar tegen optreden.11 Zoals ik eerder heb aangegeven aan uw Kamer maak ik mij tegelijkertijd ernstig zorgen over het verschijnsel dat de zware georganiseerde criminaliteit misbruik maakt van de waarborgen die de rechtsstaat biedt. We zullen alert moeten blijven en steeds nieuwe maatregelen moeten nemen om geharde criminelen een stap voor te blijven, ook in de gevangenis. De directie van de EBI treft reeds het merendeel van de maatregelen zoals in de motie Ellian genoemd indien het handelen van een gedetineerde in de EBI daartoe aanleiding geeft.
Tegelijkertijd moeten die maatregelen proportioneel zijn, het detentieregime humaan blijven en moeten fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsstaat worden gewaarborgd. Dat is de balans waarnaar gezocht moet worden.12
Wordt deze ernstige gang van zaken nu onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven heeft het OM het bericht van 15 december 2020 over mogelijke corrupte medewerkers binnen de gevangenis gevalideerd en gefalsificeerd. Hieruit is echter niet gebleken dat er sprake is van corrupte ambtenaren bij de EBI.13
Hangende het strafrechtelijk onderzoek naar Ridouan T. en Youssef T. kan ik vanzelfsprekend geen informatie geven over die onderzoeken. Het betreffen immers lopende onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat de motie Ellian (Kamerstuk 24 587, nr. 835) zo snel mogelijk wordt uitgevoerd?
Ja, uw Kamer wordt per brief geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze motie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘De Kamer van Koophandel moet meer doen aan fraudebestrijding’. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De Kamer van Koophandel moet meer doen aan fraudebestrijding»?1
Ja.
In hoeverre kan het feit dat op één adres heel veel bedrijven zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel een indicatie zijn dat sprake is van illegale trustdienstverlening?
Het enkel beroeps- of bedrijfsmatig een (post)adres ter beschikking stellen (domicilieverlening) zonder aanvullende werkzaamheden is geen trustdienst als geregeld in de Wet toezicht trustkantoren 2018 (Wtt 2018). Domicilieverlening valt wel onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Domicilieverleners zijn zodoende poortwachters in het kader van de Wwft en moeten aan de eisen in de Wwft voldoen. Bureau Toezicht Wwft (BTWwft) van de Belastingdienst houdt toezicht op domicilieverleners.
Als naast het beschikbaar stellen van een post- of bezoekadres er bepaalde aanvullende werkzaamheden worden verleend zoals opgenomen in de Wtt 2018, is sprake van een trustdienst (de zogenoemde trustdienst «domicilie plus»). Deze aanvullende werkzaamheden zijn vaak administratief van aard, zoals het verzorgen van belastingaangiften of het verrichten van werkzaamheden in verband met het opstellen, beoordelen of controleren van de jaarrekening.2 Het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van trustdiensten, waaronder de trustdienst domicilie plus, is in Nederland alleen toegestaan wanneer hiertoe een vergunning is verleend door de Nederlandsche Bank (DNB). Uit het onderzoek naar illegale trustdienstverlening van SEO Economisch Onderzoek bleek dat er domicilieverleners zijn die zich schuldig maken aan illegale trustdienstverlening.3 Uit de toezichtspraktijk en uit voorgenoemd onderzoek blijkt dat het voorkomt dat er ondernemingen zijn die bovenop het verlenen van een (post)adres aanvullende werkzaamheden verlenen zonder over een trustvergunning te beschikken: dit kwalificeert als illegale trustdienstverlening.
De constatering dat op één adres heel veel bedrijven staan ingeschreven kan een aanleiding zijn voor onderzoek naar illegale trustdienstverlening, maar vormt niet per se een indicatie daarvan. Immers, een veelvoud aan bedrijven ingeschreven op een adres kan kwalificeren als domicilieverlening: waarvoor geen vergunning of registratie is vereist, maar waarbij men zich wel dient te houden aan de eisen in de Wwft, zoals cliëntenonderzoek en de meldingsplicht van ongebruikelijke transacties. Een toenemend aantal eenmanszaken waarvan het woonadres zou samenvallen met het adres van de onderneming maakt om privacy-redenen gebruik van de diensten van domicilieverleners. Daarnaast zijn er verschillende andere redenen waarom op één adres een groot aantal bedrijven staat ingeschreven, zo kan er sprake zijn van een bedrijfsverzamelgebouw waar daadwerkelijk een groot aantal bedrijven is gevestigd, of kan het gaan om het adres van een groot concern met meerdere dochterondernemingen (zo gebruiken grote projectontwikkelaars soms per project een afzonderlijke B.V.).
Houdt de Kamer van Koophandel systematisch bij hoeveel bedrijven staan ingeschreven op één adres? Zo ja, wordt deze informatie gedeeld met toezichthouders en opsporingsinstanties?
De Kamer van Koophandel (KVK) houdt niet systematisch bij hoeveel bedrijven er staan ingeschreven op één adres. Deze gegevens kunnen wel uit het Handelsregister worden gehaald. De informatie in het Handelsregister is overwegend openbaar. Daarnaast hebben bevoegde autoriteiten ook toegang tot bepaalde niet openbare data. Zo beschikt de Belastingdienst over een Bronkopie van het Handelsregister. BTWwft kan als toezichthouder op domicilieverleners zoekslagen laten maken waarbij een deel van de gegevens van de KvK kan worden gecombineerd met gegevens uit andere bronnen zoals het Basisregistratie Adressen en Gebouwen register (BAG register of kadaster).
Wordt op dit moment door De Nederlandsche Bank (DNB) gebruik gemaakt van dergelijke data van bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel om onderzoek te doen naar illegale trustdienstverlening?
DNB heeft als bevoegde autoriteit toegang tot de gegevens in het Handelsregister waaronder de besloten gegevens. DNB houdt alleen toezicht op trustkantoren en houdt geen toezicht op domicilieverleners. Dit laatste wordt gedaan door BTWwft. Door gegevens van de KvK te combineren met gegevens uit het Basisregistratie Adressen en Gebouwen register (BAG register of kadaster) krijgt BTWwft inzicht op welke adressen domicilieverleners actief zouden kunnen zijn en kan zij haar controles hierop inrichten.
DNB handhaaft overwegend op basis van signalen van illegale trustdienstverlening die zij ontvangt. Het aantal signalen dat DNB ontvangt van illegale trustdienstverlening is de afgelopen jaren toegenomen. Tevens zoekt DNB samenwerking met verschillende ketenpartners om de informatie over illegaliteit breder te delen en te verbeteren. DNB spreekt hierover met onder meer de Belastingdienst, de FIOD, het Openbaar Ministerie en de collega-toezichthouders van de Belastingdienst zoals BTWwft. Belangrijk te vermelden is dat handhaven op basis van signalen resultaat oplevert: in 2021 heeft DNB twintig onderzoeken naar illegale trustdienstverleners opgestart. In tien gevallen leidde het onderzoek tot de conclusie dat sprake was van illegale dienstverlening en is deze beëindigd. Daarnaast heeft DNB in 2021 een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom opgelegd aan illegale trustdienstverleners. Deze formele maatregelen hadden betrekking op signalen die DNB voor 2021 ontvangen heeft. Het proactief optreden, zonder signalen, tegen illegale trustdienstverlening doet DNB op beperkte schaal. Een voorbeeld hiervan is het project illegale trustdienstverlening van het Financieel Expertise Centrum, waarin DNB participeert. Van belang is dat het toezicht risicogebaseerd, doelmatig en kostenefficiënt plaatsvindt, waarbij de aandacht voor illegalen in verhouding staat tot de toezichtactiviteiten op vergunninghoudende partijen.
DNB geeft aan voldoende toegerust te zijn om het toezicht op trustkantoren risicogebaseerd uit te voeren: toezichtcapaciteit wordt ingezet waar de hoogste integriteitsrisico’s worden gesignaleerd. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van diverse data uit verschillende bronnen om zo tot een goede afweging in het toezicht te komen. DNB heeft een afdeling toezicht financiële criminaliteit waarbij één team van 10 fte zich specifiek bezighoudt met trustkantoren. Daarnaast beschikt DNB over een team dat zich toelegt op de handhaving van illegale marktpartijen, waaronder illegale trustdienstverleners. Verder heeft DNB verschillende afdelingen die ondersteunen bij het toezicht op de trustsector zoals de afdelingen juridische zaken, expertisecentrum handhaving en markttoegang en toetsingen.
Klopt het dat DNB alleen onderzoek doet naar illegale trustdienstverlening op basis van meldingen?
Zie antwoord vraag 4.
Is DNB voldoende toegerust om te handhaven op illegale trustdienstverlening?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u een signalerende rol weggelegd voor de Kamer van Koophandel bij het bestrijden van illegale trustdienstverlening, maar ook breder bij de bestrijding van fraude en witwassen? Is de Kamer van Koophandel hier voldoende voor toegerust?
De KVK levert met het beheer van het Handelsregister een bijdrage aan de handhaving door de overheid. De KVK heeft echter geen zelfstandige signalerende rol aangezien de KVK geen toezichthouder is. Het toezicht op domicilieverleners is belegd bij BTWwft. BTWwft heeft als onderdeel van de Belastingdienst toegang heeft tot bepaalde informatie van de KVK. Ook heeft de toezichthouder op trustdienstverleners, DNB, via een datakoppeling toegang tot de gegevens in het Handelsregister. Hetzelfde geldt voor andere bevoegde autoriteiten, waaronder de opsporingsautoriteiten.
In de brief aan uw Kamer inzake het onderzoek naar illegale trustdienstverlening zijn zes aanvullende maatregelen aangekondigd waaronder onderzoek naar een registratieplicht voor domicilieverleners.4 De mogelijkheid is onderzocht of een registratieplicht voor domicilieverleners is in te richten op basis van het Handelsregister om zo scherp in beeld te krijgen welke partijen daadwerkelijk enkel een adres aanbieden (domicilieverleners) en welke partijen feitelijk trustdiensten verlenen (domicilieverlening en aanvullende werkzaamheden). In de praktijk is dit moeilijk. Verkend is of gebruik gemaakt kan worden van de SBI-codes in het Handelsregister waarmee bedrijfsactiviteiten worden gedefinieerd. Dit is een getal van vier of vijf cijfers die de activiteit van een onderneming classificeert. De SBI-code wordt uitgegeven door het Centraal Bureau voor de Statistiek en afgestemd met de Europees NACE-codes: het Europese equivalent van SBI-codes. Momenteel bestaat er geen SBI-code voor domicilieverlening. Het introduceren van een nieuwe SBI-code voor domicilieverlening moet in afstemming gebeuren met het Europese equivalent en betekent een traject van rond de vier jaar. Daarbij geldt dat de juridische entiteit alsdan bij oprichting nog zelf zal moeten aangeven welke SBI-code op diens organisatie van toepassing is. Er gaan dan nog jaren overheen om uiteindelijk een betrouwbaar beeld te kunnen krijgen op grond van een bevraging van het Handelsregister.
Ten aanzien van het bestrijden van fraude en witwassen geldt dat de KVK hier geen zelfstandige rol in heeft. Tegelijkertijd is het Handelsregister van de KVK, waar het register met gegevens van uiteindelijk belanghebbenden (UBO-register) eveneens deel van uitmaakt, wel een belangrijke bron van informatie voor bevoegde autoriteiten, meldingsplichtige instellingen en andere partijen, zoals bijvoorbeeld onderzoeksjournalisten. Deze partijen gebruiken de informatie vanuit hun respectievelijke rol in het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme en het aanpakken van misstanden. De informatie in het Handelsregister, waaronder de UBO-informatie, is in dat kader openbaar, wat breed maatschappelijk onderzoek mogelijk maakt. Bepaalde privacygevoelige gegevens zoals het BSN en het adres van UBO’s zijn echter niet openbaar, en zijn enkel in te zien voor bevoegde autoriteiten.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe relevante data van de Kamer van Koophandel kunnen worden ontsloten voor bevoegde instanties om op te treden tegen bijvoorbeeld illegale trustdienstverlening?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kunt u de Kamer van Koophandel ondersteunen om deze signalerende rol te versterken?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de status van het onderzoek naar de toekomst van de trustsector?
Het onderzoek is inmiddels opgeleverd. Ik zal het onderzoek inclusief mijn appreciatie op korte termijn aan uw Kamer sturen.
De analyse van het ministerie over de aanpak van de stikstofcrisis |
|
Senna Maatoug (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Wat is de datum van de analyse van uw ministerie die op 23 juni 2022 aan de Kamer is toegezonden? Is deze analyse inmiddels geactualiseerd?
Het document dat uw Kamer is toegezonden op 23 juni dateert van maart 2022. Het is een tussentijds resultaat van ambtelijke berekeningen door het Ministerie van Financiën ten behoeve van het doelmatig en doeltreffend behalen van de stikstofdoelen. Het maken van dergelijke analyses past bij de taak van het Ministerie van Financiën om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de inzet van collectieve middelen te toetsen en te borgen.
Zoals gecommuniceerd in antwoord op Kamervragen van de leden Omtzigt en Van der Plas (vraagnummer 2022Z14905) worden deze berekeningen en actualisaties daarvan gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden, en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning. De gesprekken met het RIVM vinden inmiddels plaats. Over het vervolg met het RIVM zal het Kabinet uw Kamer informeren. De ambitie is om de gebruikte uitgangspunten en aannames te delen met het RIVM, zodat zij deze kan hanteren bij adviesaanvragen. Dit is vanzelfsprekend afhankelijk van de beoordeling van het RIVM en de wijze waarop dit kan worden geïncorporeerd in reguliere werkzaamheden.
Klopt het dat deze analyse niet uitgaat van gebiedsgerichte plafonds, maar van het effect van (piek)belasters op de totale uitstoot in Nederland?
In de analyse die op 23 juni is verzonden aan uw Kamer, is berekend hoe zoveel mogelijk stikstofneerslag op stikstofgevoelige natuur boven de Kritische Depositie Waarde (KDW) kan worden gereduceerd met zo min mogelijk verlies van bedrijfswaarde van veehouders, tot het doel in het coalitieakkoord is behaald. Dat is gedaan voor drie scenario’s: zonder vooraf bepaalde plafonds, met een plafond van 65% reductie per gebied en een plafond van 50% reductie per gebied.
Is deze methodologische aanpak van het kijken naar de totale stikstofuitstoot, en niet met gebiedsgebonden plafonds werken, dezelfde als die van professor Erisman en de heer Strootman uit 2021 («Naar een ontspannen Nederland»)?
De analyse die op 23 juni is verzonden aan de Kamer en de analyse in «Naar een ontspannen Nederland» kennen methodologische overeenkomsten. Beide analyses gebruiken een optimalisatietechniek om de stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur terug te brengen. Daarbij richten Erisman en Strootman zich op de vraag hoe de stikstofdepositie kan worden teruggebracht, om kwetsbare gebieden onder de KDW te krijgen, met zo min mogelijk emissiereductie.
In de analyse van ambtelijk Financiën is aanvullend rekening gehouden met de bedrijfswaarde van de onderliggende bedrijven. Daarmee is onderzocht hoe de stikstofdepositie kan worden teruggebracht met zo min mogelijk verlies van bedrijfswaarde van veehouders.
Wat zijn de methodologische verschillen tussen huidige aanpak van het kabinet en de heer Erisman? Wat zijn de voor- en nadelen, voor de overheid, de boeren of de natuur?
Erisman en Strootman maken gebruik van een methode waarmee bepaald kan worden waar maatregelen het effectiefst zijn om het aandeel van de landbouw in de overschrijding van de KDW in alle Natura 2000-gebieden te verminderen. Het gebruiken van een optimalisatietechniek is bedoeld om met een bepaalde inspanning (in termen van bijvoorbeeld emissiereductie of kosten) een zo groot mogelijk resultaat te bereiken voor de natuur. Dit biedt inzicht in de vraag welke inspanning minimaal nodig is om een bepaald doel te halen. De optimalisatie is echter een theoretische exercitie waarin kwalitatieve factoren zoals leefbaarheid en sociale cohesie geen onderdeel uit kunnen maken, en kent dus beperkingen.
Het kabinet kiest voor een integrale aanpak waarbij niet alleen gestuurd wordt op de stikstofopgave, maar ook op de natuur- en waterdoelstellingen en de klimaatopgave voor landbouw en landgebruik. Door deze opgaves en de daarvoor te nemen maatregelen integraal te bezien, kunnen middelen doelmatig worden ingezet en wordt langjarig duidelijkheid geboden. Wanneer enkel gekeken wordt naar de stikstofopgave, bestaat immers het risico op kostbare lock-in-effecten. Maatregelen die genomen worden om het stikstofdoel te halen, kunnen vanuit dat doel bezien doelmatig en kosteneffectief zijn, maar kent als groot risico dat de sector over een aantal jaar opnieuw gevraagd wordt zich aan te passen aan het water- of klimaatdoel.
Wat zijn de methodologische verschillen in de aanpak van het kabinet zoals uiteengezet in de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied en de methodologische benadering van de analyse van het Ministerie van Financiën?
Een verschil is dat het kabinet voor de bepaling van de indicatieve ruimtelijke doelen er voor heeft gekozen om uit te gaan van het meest recente PBL-basispad voor andere sectoren (KEV-2020)1 en niet vooruit te lopen op de effecten van verdere klimaatmaatregelen tot 2030. In enkele scenario’s van ambtelijk Financiën is ervoor gekozen om het PBL-basispad aan te vullen met de effecten van het klimaatakkoord en coalitieakkoord. Hierbij is een aanname gedaan in welke mate het halen van de klimaatdoelen leidt tot stikstofreductie, hoewel de instrumentatie van hoe deze doelen gehaald moeten gaan worden nog niet vast staat.2
Daarnaast ligt in (sommige van) de berekeningen van ambtelijk Financiën de focus op de vraag hoe het doel in het coalitieakkoord (74% onder KDW) kan worden gehaald met minimale kosten, waarbij ook de doelstelling uit het coalitieakkoord van 5 Mton CO2-equivalenten emissiereductie wordt gehaald. Op deze wijze wordt ook het minste aantal bedrijfslocaties geraakt. De berekening is gedaan door per bedrijfslocatie de potentiële stikstofdepositiereductie per euro te berekenen voor verschillende type maatregelen (uitkoop, extensivering, managementmaatregelen) en de meest kosteneffectieve combinatie te kiezen waarmee de doelen worden bereikt. Er wordt niet berekend of de doelen voor water worden behaald.
De kabinetsaanpak omvat, andere op basis van de analyses van de WUR en van PBL, specifieke maatregelen voor water en natuur. Onder andere een analyse van de WUR is benut voor de integrale aanpak voor het onderdeel waterkwaliteit (bijlage bij Kamerstuk 35 334, nr. 170). Hoewel ook de stikstofmaatregelen op deze onderwerpen kunnen meekoppelen, zal een flinke opgave resteren op deze terreinen indien alleen op stikstof wordt geoptimaliseerd.
Wat is uw inhoudelijke appreciatie van de methodologische keuze van professor Erisman, waarbij een lagere reductie van kilotonnen nagestreefd hoeft te worden om de KDW (kritische depositiewaarde)-doelstellingen te behalen? Bent u het met professor Erisman eens dat de doelen ook gehaald zouden kunnen worden met 25 kiloton reductie?
De analyse van Erisman en Strootman, gebaseerd op de zogenaamde depositiepotentiebenadering, geeft bruikbare inzichten in hoe de stikstofdoelstellingen bereikt kunnen worden. Deze heeft het kabinet ook benut, bijvoorbeeld bij de bepaling van de indicatieve gebiedsdoelen in Gelderland. Zoals hierboven toegelicht mist er door de focus op hoe de KDW-doelen gehaald kunnen worden in de analyse van Erisman en Strootman nog een aantal elementen. Dat gaat met name om in één keer goed meenemen van de (internationale) verplichtingen op het terrein van klimaat, natuur en water die spelen in de gebieden, en aandacht voor een goede regionale verdeling met voldoende perspectief voor de agrarische sector en verschillende gebieden.
Theoretisch kan het zo zijn dat de stikstofdoelstellingen in het coalitieakkoord met een reductie van minder dan 25 kiloton kunnen worden behaald. Daarbij resteert dan nog wel een aanvullende opgave rond water en natuur. Het kabinet beoogt door ruimte te geven om in gebiedsprocessen met belanghebbenden tot passende (vrijwillige) oplossingen te komen, onder meer de leefbaarheid van het platteland te borgen. Zoals toegelicht zal het kabinet de regionale reductiedoelstellingen naar beneden bijstellen, als blijkt dat dat binnen deze randvoorwaarden kan.
In hoeverre leidt die aanpak tot een transformatie van de landbouw die ook uitzicht biedt op de lange termijndoelen en de doelen voor water en klimaat?
Het kabinet staat een integrale aanpak voor waarin aan de doelen van zowel natuur, water als klimaat wordt voldaan. Zo moet de transformatie van de landbouw ook toewerken naar de langetermijndoelen (2050) voor klimaat. Dat vergt dat de onvermijdbare uitstoot van broeikasgassen in 2050 zo laag als mogelijk is. Wat de aanpak van Erisman en Strootman doet op de andere doelen dan stikstof ligt aan de gebruikte maatregelen. Het wegnemen van piekbelasters zal zeker bijdragen aan de klimaatdoelen. Sommige technische maatregelen voor stikstof doen weinig voor klimaat en water of hebben negatieve afwentelingen. Maar ook bij het gericht opkopen van veehouderijen in het belang van stikstof is de broeikasgasreductie sterk afhankelijk van de aard en omvang van het bedrijf. Zo zal de beëindiging van een pluimveebedrijf doorgaans tot minder reductie van broeikasgassen leiden dan beëindiging van een melkveebedrijf. Voor de wateropgave zijn deels ook andere gebieden relevant dan voor de stikstofopgave. Bovendien kan het omzetten van grasland naar akkerbouw leiden tot achteruitgang van de waterkwaliteit.
Op hoeveel kiloton stikstofreductie wordt dan aangestuurd op het moment dat gerekend wordt met actueel kabinetsbeleid ten aanzien van technische maatregelen en maatregelen in overige sectoren, bij de methodologische aanpak die uw ministerie hanteert in de analyse?
Zoals hierboven toegelicht is er niet sprake van één scenario maar heeft ambtelijk Financiën diverse gevolgen onderzocht – voor ondernemers, natuur en klimaat en de begroting – van verschillende ruimtelijke keuzes rond stikstofemissiereductie. In de publicatie die op 23 juni is verzonden aan de Kamer, schat Financiën ambtelijk in dat in theorie in de meest gerichte variant, die het meest lijkt op de methode van Erisman, 74% van het stikstofgevoelige Natura-2000-areaal onder de KDW kan worden gebracht voor zo’n 9,1 mld EUR met 20 kton emissiereductie.3 Er wordt niet berekend of de doelen voor water en natuur (VHR-doelbereik) dan worden behaald. Ook hiervoor geldt dat het kabinet beoogt door ruimte te geven om in gebiedsprocessen met belanghebbenden tot passende (vrijwillige) oplossingen te komen, onder meer de leefbaarheid van het platteland te borgen Deze berekening van ambtelijk Financiën en actualisaties daarvan worden gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden. Over het vervolg met het RIVM zal het Kabinet uw Kamer informeren.
Wat is dan de budgettaire kostenplaats behorende bij de methodologische aanpak die uw ministerie hanteert op het moment dat wordt gerekend met actueel kabinetsbeleid ten aanzien van technische maatregelen en maatregelen in overige sectoren en uitgaande van een actuele grondprijs die uw ministerie hanteert in de analyse?
Zie beantwoording vraag 8.
Klopt het dat in de variant die door uw ministerie is doorgerekend, een sterkere geografische concentratie van uitkoop zit dan in de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied, in lijn met de benadering van professor Erisman? Kan dit woden toegelicht? Wat betekend dit voor de Natura 2000-gebieden elders?
De meest gerichte variant in de publicatie die op 23 juni is verzonden aan de Kamer, die het meest lijkt op de methode van professor Erisman zonder gebiedsplafonds, kent inderdaad een sterkere geografische concentratie van emissiereductie – in die zin dat emissiereductie maximaal gericht is op het reduceren van overbelasting van depositie op N2000-gebieden. Zowel het NPLG als de meest gerichte variant kennen een geografische concentratie. In de door het kabinet gekozen scenario wordt de depositiepotentiebenadering ook benut, te weten bij bronnen in midden-Nederland (Gelderland) die relatief veel depositie veroorzaken op alle Natura 2000-gebieden. Op sommige plekken is sprake van een hogere emissiereductie in het NPLG dan in de gerichte variant. Dit komt doordat ook het verlies aan bedrijfswaarde wordt meegewogen, waardoor sommige bedrijven met moderne voorzieningen kunnen worden voortgezet ten faveure van minder moderne bedrijven op grotere afstand van N2000-gebieden. Ook hoeven in de meest gerichte variant vermoedelijk minder bedrijfslocaties te stoppen of te krimpen om de doelen te halen dan in de startnotitie. Dit komt doordat in de gerichte variant relatief meer stikstofdepositiewinst per bedrijf wordt gerealiseerd, waardoor per saldo minder emissiereductie nodig is.
Wat is de verwachte budgettaire raming van de maatregelen die genomen dienen te worden als de doelen uit de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied gehaald dienen te worden? Kunt u dit toelichten?
De wijze waarop de doelen per gebied behaald zullen worden zal nog vorm krijgen in onder andere de gebiedsprocessen en gebiedsprogramma’s. Het is dus nog niet mogelijk een nader onderbouwde budgettaire raming te geven. Om toch enig gevoel te krijgen of de richtinggevende doelen binnen budget passen heeft het Ministerie van Financiën in ambtelijke advisering een modelmatige, indicatieve berekening toepast. In deze berekening werd op het risico gewezen dat budgettaire kosten hoger uit kunnen vallen dan het beschikbare budget (zie de bijlages bij het antwoord op Kamervragen 2022Z14905).
Door het kabinet is, aanvullend op onder andere de reeds beschikbare middelen uit de structurele aanpak stikstof, het GLB en het programma Natuur, circa € 24 mrd beschikbaar gesteld voor de integrale, gebiedsgerichte aanpak. Het kabinet staat een aanpak voor waarin de benodigde veranderingen in het landelijk gebied binnen die middelen zullen worden gerealiseerd.
Waarom stuurt dit kabinet in de voorgestelde aanpak op een reductie van 39 kiloton en niet op bijvoorbeeld 25 kiloton? Kunt u heel precies aangeven waar dit getal vandaan komt en welke overwegingen er zijn gemaakt om dit doel in plaats van een ander reductiedoel te gebruiken?
Voor het kabinet is het halen van de nationale doelstellingen leidend, zowel voor stikstof als natuur, water en klimaat. Voor stikstof betreft dat de wettelijke doelstelling van ten minste 74% van de stikstofgevoelige areaal onder de KDW. De 39 kton NH3 is afgeleid van een halvering van de emissies uit de landbouw voor de periode 2018–2030. Daarvoor is ca. 39 kton NH3 (of 40% reductie) nodig boven op de verwachte daling uit het basispad (KEV 2020) in de landbouw van ca. 10 kton NH3.
Het kabinet heeft bij de vaststelling van de doelen reeds geanticipeerd op de overige (water-, natuur-, klimaat-)doelen, onder andere door te kijken naar water en bodem. Een emissiereductie van 39 kiloton NH3 leidt op basis van berekeningen van het RIVM naar verwachting tot circa 81% (met enkele procentpunten onzekerheid) onder de KDW in 2030.4 Hiermee biedt de 39 kiloton een zekere marge van enkele procentpunten waarmee wordt ingespeeld op mogelijke aanpassingen van model naar praktijk en eventuele tegenvallende resultaten ondervangen te kunnen worden.
Wanneer blijkt dat de verschillende doelstellingen binnen de integrale aanpak behaald kunnen worden met bijvoorbeeld een lagere emissiereductie van ammoniak, dan kan dat zoals toegelicht in het NPLG leiden tot neerwaartse bijstelling van de richtinggevende regionale doelen. Er is niet gekozen voor een lager emissiereductiedoel, zoals 25 kiloton reductie, omdat de daarvoor benodigde efficiëntie vraagt om zeer gerichte sturing op perceelniveau en daardoor grote gevolgen heeft voor de mate van vrijwilligheid. Ten slotte ligt de focus van de 25 kiloton scenario’s op stikstofreductie. Het kabinet vindt dit onverstandig in de wetenschap dat ook de andere verplichtingen om een grote inspanning vragen.
Hoe verhoudt de door uw ministerie doorgerekende variant zich met de eerdere Financiën-variant die door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in september 2021 is doorgerekend?
De kenmerken van de meest gerichte door Financiën bekeken variant, die het meest lijkt op de methode van professor Erisman, zijn hierboven beschreven.
In de zomer van 2021 heeft het PBL twee varianten getoetst op verzoek van het vorige kabinet. PBL heeft berekend dat de gerichte Variant B zou leiden tot een emissiereductie van 36kton.5 PBL schatte indertijd – gebaseerd op het toen beschikbare basispad en een aanname dat de emissiereductie generiek zou worden ingezet – dat dit zou leiden tot ongeveer 60% van het stikstofgevoelige Natura-2000 areaal onder KDW. Sindsdien is door Financiën en LNV onderzocht hoe beleidskeuzes over de ruimtelijke inzet van emissiereductie kunnen leiden tot een groter areaal onder KDW.
Hoe verhoudt de methodologische aanpak uit de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied zich tot de door het PBL doorgerekende LNV-variant van september 2021?
In september 2021 zijn van een integraal beleidspakket (variant A in de PBL Quickscan) de geraamde effecten geanalyseerd. Het was in het tiidsbestek niet mogelijk om naar een specifieke ruimtelijke verdeling te kijken. Uitkomst was onder andere een bepaald doelbereik voor percentage stikstofgevoelige N2000-gebieden onder de KDW. De aanpak voor wat betreft de ruimtelijke verdeling in de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk ging uit van het ruimtelijk vertalen van de benodigde stikstofreductie op een manier die recht doet aan de verscheidenheid van gebieden én de omgevingswaarden uit de Wsn. Bij de ruimtelijke verdeling is naar verschillende opties gekeken en is al geanticipeerd op de integraliteit van de opgave (dus inclusief klimaat en water).
Welke verdere gegevens en analyses heeft uw ministerie liggen over de manier waarop de KDW-doelstellingen op doeltreffende en doelmatige manier bereikt worden? Kunt u deze aan de Kamer toezenden?
Op 20 juli zijn alle stukken die in het afgelopen jaar (vanaf maart 2021) zijn verstuurd naar bewindspersonen bij het Ministerie van Financiën, gedeeld met uw Kamer. Zoals in het antwoord op deze vragen ook is gecommuniceerd, worden de berekeningen gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden en eventueel een plek kunnen krijgen in de berekeningen die het RIVM zal uitvoeren ten behoeve van beleidsondersteuning. Over het vervolg met het RIVM zal het Kabinet uw Kamer informeren.
Met de berekeningen zijn verschillende beleidskeuzes te modelleren en analyseren. Dit is mogelijk door verschillende parameters in te voeren en op verschillende uitkomsten te vergelijken. Het gaat om onder meer de volgende inputs en outputs:
Met een dergelijke systematiek kan een breed scala aan beleidsvarianten geanalyseerd worden. Zoals aangegeven worden de berekeningen op basis van deze systematiek en actualisaties daarvan gedeeld met het RIVM, zodat deze beoordeeld kunnen worden.
Als door intrekken van de derogatie van de nitraat- en fosfaatrichtlijn ook zonder rijksbijdrage de veestapel fors gaat krimpen, verschuift dan het zwaartepunt van het rijkbeleid (en bijbehorende middelen) op stikstof naar andere sectoren?
De Europese Commissie moet nog een besluit nemen over de nieuwe beschikking voor de derogatie (zie Kamerstuk 33037–448). De lidstaten van de Europese Unie stemmen waarschijnlijk op 15 september over het voorstel van de Europese Commissie voor een derogatie in het Nitraatcomité. Het kabinet zal uw Kamer naar verwachting in september nader informeren over de conceptbeschikking.
Kunt u een inschatting geven van de totale omvang van het vreemd vermogen waarmee boeren zijn gefinancierd waarop het uitkopen van toepassing zou kunnen zijn?
Het CBS rapporteert over de financiële gegevens van landbouwbedrijven, waaronder kort- en langlopende schulden. Dat geeft een inschatting van het totaal vreemd vermogen van de verschillende landbouwsectoren. Het laatste jaar waarover definitieve CBS-cijfers beschikbaar zijn is 2019.
Het totaal aan langlopende schulden van landbouwbedrijven in 2019 bedroeg EUR 30.805,7 miljoen. Het totaal aan kortlopende schulden van landbouwbedrijven in 2019 bedroeg EUR 7.728,7 miljoen. Van melkveebedrijven zijn afzonderlijke cijfers bekend. Het totaal aan kortlopende schulden van melkveebedrijven in 2019 bedroeg EUR 13.646,1 miljoen. Het totaal aan langlopende schulden van melkveebedrijven in 2019 bedroeg EUR 1.439,5 miljoen.6
De cijfers hebben betrekking op de situatie in 2019, maar belangrijker is dat niet bekend is op hoeveel boeren het uitkopen van toepassing zou kunnen zijn, omdat onbekend is hoeveel boeren overwegen om te stoppen en daarbij gebruik willen maken van een overheidsregeling ter financiële ondersteuning. Een inschatting van het totaal vreemd vermogen waarmee de boeren (waarop het uitkopen van toepassing zou zijn) gefinancierd zijn, is op dit moment dan ook niet te geven.
Vindt u het rechtvaardig dat bij een situatie waarin uit te kopen boeren nog grote schulden hebben open staan, publiek geld wordt ingezet om deze schulden af te lossen?
De hoogte van de vergoeding die boeren ontvangen voor het definitief beëindigen van hun productie is niet gerelateerd aan de omvang van nog openstaande schulden. De vergoeding dient ter compensatie van het waardeverlies van de productiecapaciteit. In het geval van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv), die momenteel in voorbereiding is, stellen de Europese staatssteunkaders (Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 (2014/C 204/01)) strikte voorwaarden aan de steun die mag worden verstrekt voor de beëindiging van een veehouderijlocatie. Het is aan individuele ondernemers om de afweging te maken of de vergoeding toereikend is om op economisch verantwoord wijze de productie definitief te staken. De omvang van de nog openstaande schuld kan een factor zijn in die afweging.
Mede daarom ben ik samen met de Minister van LNV met banken in gesprek en roep ze daarbij op om in individuele gevallen samen met de klant welwillend te kijken naar wat er mogelijk is, binnen de grenzen van de geldende (prudentiële) regels. Daarnaast onderzoekt de Minister van LNV, in nauw overleg met mijn ministerie, de aankomende tijd in hoeverre ketenpartijen verplicht kunnen worden om financieel bij te dragen aan de kosten die gepaard gaan met de transitie naar een duurzaam voedselsysteem, in lijn met de motie van de leden Thijssen c.s.
Is wat u betreft in dit kader een relevant vraagstuk of de desbetreffende financiers hun zorgplicht (in de zin van Wft) zijn nagekomen?
Kredietverlening door banken of andere financiers aan zakelijke partijen is, anders dan kredietverlening aan consumenten, niet gereguleerd in de Wft. Ook het mkb, waar een groot deel van landbouwbedrijven toe behoort, wordt voor de toepassing van de Wft aangemerkt als zakelijke klant. Er kan wel een civielrechtelijke zorgplicht rusten op een financier die krediet verleent aan een zakelijke klant. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is aan de (civiele) rechter om zich uit te spreken over de vraag of een financiële instelling in de concrete omstandigheden van het geval in strijd heeft gehandeld met haar civielrechtelijke zorgplicht.
Het voorgaande neemt niet weg dat ik, los van de juridische kaders, van financiers verwacht dat zij dienstbaar, duurzaam en integer bankieren met oog voor de individuele positie van de klant. Kredietverlening dient verantwoord plaats te vinden, zodat ondernemingen geen schulden aangaan die ze niet kunnen dragen. In dat kader wijs ik ook op de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering, waarmee meer zekerheid en duidelijkheid is geboden aan kleinzakelijke klanten over de dienstverlening van banken. Ik ga ervan uit dat de Nederlandse banken zich hieraan houden.
Kunt u een inschatting geven van de micro- of macroprudentiële risico’s op het moment dat banken alle uitstaande financiering aan boeren die uitgekocht worden om de doelstellingen te halen, zouden moeten afschrijven? Worden er analyses van deze risico’s gemaakt?
Ik benadruk dat «het verplicht afschrijven van alle uitstaande financiering aan boeren die uitgekocht worden om de doelstellingen te halen» niet aan de orde is en zeker ook niet in de rede ligt. Verplichte afschrijvingen zouden een aanzienlijke beperking van het eigendomsrecht behelzen die geen wettelijke basis kent. Dat zou om die reden dan ook juridisch zeer kwetsbaar zijn en raken aan de grenzen van de rechtstaat. Ook zouden verplichte afschrijvingen zich moeilijk verhouden tot de geldende (Europese) prudentiële regels voor banken. Het massaal afschrijven van leningen zou ook potentieel grote en zeer onwenselijke negatieve gevolgen hebben voor zowel de stabiliteit van (sommige) financiële instellingen, als de financiële stabiliteit in den brede. Zowel via directe blootstellingen, als via mogelijke precedentwerking. Een gezonde, duurzame en stabiele financiële sector is een groot goed en is ook van groot belang om de transities waar Nederland en de wereld voor staan te kunnen blijven financieren. Dat neemt niet weg dat afschrijvingen op basis van interne beslissingen en in lijn met daarvoor geldende regels in individuele gevallen door banken niet uit te sluiten zijn.
Ik vertrouw erop dat de Europese Centrale Bank (ECB) en De Nederlandsche Bank (DNB) als toezichthouders nauwlettend de (potentiële) gevolgen van de (aanpak van de) stikstofproblematiek op de financiële sector in de gaten houden. Zo is mij bekend dat DNB momenteel werkt aan de ontwikkeling van bredere scenario’s voor biodiversiteitsverlies en gerelateerd transitiebeleid om de impact daarvan op financiële stabiliteit in kaart te brengen. Interne analyses die de ECB en DNB maken van individuele ondernemingen zijn gebaseerd op bedrijfsgevoelige en toezichtvertrouwelijke gegevens die vallen onder hun geheimhoudingsplicht, en daarom niet breder gedeeld mogen worden dan de uitvoering van de toezichthoudende taak vereist. Daarbij geldt dat ik als Minister van Financiën wettelijk geïnformeerd wordt over toezichtvertrouwelijke informatie, wanneer ik deze informatie met het oog op de financiële stabiliteit behoef. Dat is op dit moment niet aan de orde. Enkele studies van de toezichthouder zijn wel openbaar, zoals de verkenning door DNB en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)7 naar risico’s als gevolg van biodiversiteitsverlies. Daarin wordt de stikstofcrisis als mogelijk transitierisico genoemd.
In de brief aan de ketenpartijen in de landbouwsector, waaronder banken, zal de Minister van LNV ingaan over de richtingen die het kabinet wel wenselijk acht waarlangs banken een bijdrage kunnen leveren aan de landbouwtransitie.
Welke rol spelen mogelijke micro- of macroprudentiële risico’s in het wel of niet opzetten van een uitkoopregeling op zo een wijze dat financiers een deel van de leningenportefeuille van boeren die uitgekocht worden, moeten afschrijven?
Zoals in het antwoord op de bovenstaande vraag is aangegeven, is het afschrijven van (een deel van) de leningenportefeuille van boeren die uitgekocht worden niet aan de orde en ligt dit ook niet in de rede. Juridische onmogelijkheden staan daaraan in de weg. Vanwege de mogelijke micro- en macroprudentiële risico’s van een dergelijke benadering – maar ook de precedentwerking die hieruit zou voortvloeien – is dit bovendien hoogst onwenselijk. In de twee stoppersregelingen die in voorbereiding zijn, zal een vergoeding worden verstrekt voor het waardeverlies van de productiecapaciteit en waar van toepassing voor het laten doorhalen van het productierecht. Met deze vergoeding kan ook aan eventuele openstaande financiële verplichtingen worden voldaan.
Zijn er door financiële instellingen zelf dan wel de toezichthouder in het verleden stresstesten uitgevoerd ten aanzien van de risico’s op landbouwportefeuilles op het moment dat het stikstofbeleid dusdanig aangescherpt zou worden dat een substantieel deel van de veehouderij uitgekocht zou moeten worden? Kunt u dit toelichten?
Het bestaan van dergelijke specifieke stresstests is mij niet bekend. Banken zijn in het algemeen wettelijk verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s, waaronder in het bijzonder ook krediet- en concentratierisico.8 Deze risicovormen kunnen ook verband houden met duurzaamheidsrisico’s, waaronder transitierisico’s. Het verplichte bancaire risicobeheersingsbeleid dient daarbij onder meer te zijn afgestemd op de aard van de financiële onderneming in kwestie. Ik onderschrijf in dat licht ook het belang van de adequate beheersing van duurzaamheidsrisico’s door financiële ondernemingen, dat ook door o.a. DNB en de ECB benadrukt wordt. Dit gaat om duurzaamheidsrisico’s in de volle breedte. Een van de speerpunten van mijn beleidsagenda voor duurzame financiering is dan ook dat duurzaamheidsrisico’s in algemene zin beter in kaart gebracht en beheerst dienen te worden door financiële ondernemingen.9 Ook DNB constateerde dat het voor Nederlandse financiële instellingen van belang is om de gevoeligheid van hun portefeuille voor transitierisico’s in kaart te brengen10. Inzicht in deze risico’s maakt een adequaat risicobeheer mogelijk. Van banken met materiële klimaat- en milieurisico’s wordt verwacht dat zij de geschiktheid van hun stresstests evalueren, met het oogmerk deze risico’s op te nemen in hun basisscenario en in hun ongunstige scenario’s.
De relevante toezichthouders DNB en ECB voeren regelmatig klimaatstresstests uit. Daarnaast vloeit uit de prudentiële taak van DNB dat deze toezicht houdt op onder meer het risicobeheer van onder toezicht staande instellingen. Daarbij heeft de toezichthouder ook aandacht voor het beheer van de risico’s waar financiële instellingen aan bloot staan als gevolg van de stikstofcrisis. DNB voert zelf ook studies uit rondom bredere duurzaamheidsrisico’s. Zo heeft DNB in 2020 samen met het PBL getracht de impact van biodiversiteitsverlies op financiële instellingen onder haar toezicht te kwantificeren. Zoals hiervoor ook opgemerkt wordt in die studie aangescherpt stikstofbeleid als mogelijk transitierisico genoemd.
Welke bepalingen zijn er in resolutieregelgeving, zoals in de Bank Resolution and Recovery Directive, opgenomen over het hanteren van een bail-in dan wel een bailout? Wat zijn hiervoor de in regelgeving vastgelegde uitgangspunten?
Bail-in is een van de resolutie-instrumenten die aan DNB toekomt op basis van de in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerde Europese Richtlijn Herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (BRRD).11 Het BRRD-kader voorziet erin dat (tijdig) bij een Nederlandse bank kan worden ingegrepen, wanneer die faalt of dreigt te falen, zodat de continuïteit van de kritieke functies (zoals kredietverlening en sparen) gewaarborgd blijft en de gevolgen voor de economie en het financiële systeem beperkt blijven. Bail-in is één van de instrumenten die in dat kader kunnen worden toegepast en zorgt ervoor dat verliezen en herkapitalisatiekosten van een falende bank, waar mogelijk, terecht komen bij de aandeelhouders en schuldeisers van de bank (insiders). Dit in tegenstelling tot een bail-out, waarbij de verliezen van de bank vooral terecht komen bij derden (outsiders), veelal de belastingbetaler. Een afwikkelingsinstrument, waaronder bail-in, mag alleen worden toegepast wanneer deze noodzakelijk wordt geacht in het algemeen belang.
Ik benadruk dat in de huidige situatie rondom de (voorgenomen) stikstofaanpak van een bail-in dan wel een bail-out voor banken in BRRD-termen geen sprake is. Verschillende urgente opgaven, waaronder stikstof, maken dat het landelijk gebied de aankomende jaren flink zal moeten veranderen. Hiertoe wordt een vrijwillige beëindiging van veehouderijbedrijven via zogenoemde stoppersregelingen gefaciliteerd. Dat deelnemende bedrijven hun lopende financiële verplichtingen afwikkelen is onderdeel van dat proces. Het is niet aan de overheid om in de afhandeling van deze financiële verplichtingen tussen partijen te treden.
De GGZ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Na twee jaar wachten op psychische hulp stapt Yvettes vriend uit het leven»?1
Ja.
Wordt bijgehouden hoeveel mensen uit het leven stappen terwijl ze wachten op een passende GGZ-behandeling? Zo ja, hoeveel mensen zijn dit? Zo nee, kunt u een inschatting maken?
Het is niet bekend hoeveel suïcides er plaatsvinden onder mensen die op de wachtlijst staan voor de ggz in Nederland. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om een adequate inschatting te maken.
Herkent u de uitspraak van de huisarts die in het artikel over het stelsel zegt 'het was net Kafka»? Zo ja, wat gaat uw lange termijnvisie hier concreet aan veranderen?2
In het debat van 11 mei jl. hebben wij het reeds met elkaar gehad over de wachttijden in de ggz en het feit dat de toegankelijkheid van de ggz ernstig onder druk staat. Ik herken tevens de door de huisarts geuite frustratie over de obstakels die zij ervaart bij (door)verwijzing tussen verschillende domeinen. Tijdens het debat over de ggz van 11 mei jl. en in het VSO wachttijden3 heb ik met u gedeeld welke stappen ik nu al neem om de toegankelijkheid van de ggz te verbeteren samen met de landelijk stuurgroep toegankelijkheid en wachttijden.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 7 juli jl. verwacht ik daarnaast op de korte termijn van zorgaanbieders dat zij patiënten die te lang op zorg moeten wachten actief wijzen op de mogelijkheid van zorgbemiddeling via hun zorgverzekeraar, zodat deze patiënten sneller in zorg komen. Ik zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen hier actief op toe te zien4.
Daarnaast wil ik binnen het Integraal Zorgakkoord met de eerstelijnszorg en de ggz-sector afspraken maken om de toegankelijkheid van de ggz verder te verbeteren. Het doel van deze afspraken is onder andere om mensen die te maken hebben met zowel (lichte) psychische klachten als ook problemen in andere levensdomeinen sneller en beter naar passende ondersteuning en zorg toe te kunnen leiden. Ik zal samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport u zo spoedig als mogelijk infomeren over het IZA, zoals eerder ook aan uw Kamer toegezegd5.
Wat gaat uw lange termijnvisie veranderen voor situaties zoals beschreven in het artikel?
Zoals ik het antwoord op vraag 3 heb aangegeven zet ik via verschillende sporen in op het verbeteren van de toegankelijkheid van de ggz. Over de afspraken in het Integraal Zorgakkoord zal ik u zal samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zo spoedig als mogelijk infomeren.
In aanvulling hierop vind ik het van belang om het volgende te benadrukken. Mensen met suïcidale gedachten die nog geen behandeling hebben of alleen in behandeling zijn bij de huisarts of POH-GGZ kunnen te allen tijde gebruik maken van de online therapie die 113 Zelfmoordpreventie biedt. Tijdens de online therapie worden zij door een vaste behandelaar begeleid om anders om te gaan met problemen en gedachten aan zelfdoding.
Is het onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd naar deze tragische gebeurtenis inmiddels afgerond? Zo ja, bent u bereid dit openbaar te maken?
In verband met de vertrouwelijkheid (o.a. beroepsgeheim) van de informatie en de privacy van betrokkenen heeft de IGJ mij laten weten niet over de inhoud van het onderzoek te publiceren.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat meer dan 80.000 mensen in Nederland wachten op psychische hulp? Zo ja, wat zijn uw concrete plannen om de wachtlijsten weg te werken? Bent u bereid streefcijfers te noemen?
Uit de laatste informatiekaart wachttijden in de ggz van de NZa6 komt naar voren dat er in Nederland 80.505 wachtenden op psychische zorg zijn geregistreerd. Dit aantal is in de werkelijkheid lager omdat deze registratie dubbeltellingen bevat. Uit kwalitatief onderzoek van de NZa komt naar voren dat ongeveer 22% van de wachtenden vanwege dezelfde zorgvraag op meerdere wachtlijsten staat. Van deze groep staat 82% op twee wachtlijsten, en 15% op drie. Van het totaal aantal wachtenden wacht ongeveer 64% te lang op een intake en ruim 30% te lang op een behandeling7. Ik heb in het laatste debat wat wij met elkaar voerden over de ggz ook met u gedeeld dat ik het aantal wachtenden veel te hoog vind.
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven zet ik via verschillende sporen in op het verbeteren van de toegankelijkheid van de ggz. Ik zal ik uw Kamer binnenkort informeren over de afspraken die met betrokken partijen zijn gemaakt in het IZA. Hierin zal ik met partijen ook afspraken maken over concrete doelstellingen voor de ggz.
Kunt u uitleggen wat de wettelijke zorgplicht precies inhoudt? Klopt het dat de wet wordt overtreden als ondanks deze zorgplicht 80.000 mensen op de wachtlijst staan? Zo ja, wie is daarvoor juridisch verantwoordelijk?
De zorgplicht houdt bij een naturapolis in dat verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Het gaat hierbij om zowel de inhoud en omvang van de zorg als om kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de verzekerde zorg8. Bij een restitutiepolis dient de zorgverzekeraar de kosten van de zorg te vergoeden. De NZa is verantwoordelijk voor het toezicht op zorgverzekeraars met betrekking tot de zorgplicht9. De wettelijke zorgplicht is een grotendeels open norm en het bestaan van een wachttijd is op zichzelf geen overtreding van de wet. Wachttijd wordt als problematisch ervaren als deze hoger is dan de Treeknorm. Om aan de zorgplicht te voldoen, moet de zorgverzekeraar (bij een naturapolis) voldoende zorg inkopen en sturen op gepast gebruik van zorg. Als het nodig is, moet een verzekerde naar zorg bemiddeld worden (zorgbemiddeling). Daarnaast verwacht de NZa dat zorgverzekeraars invulling geven aan een signalenproces: het achterhalen van behoeften en knelpunten in het zorgaanbod, het bepalen van mogelijke gevolgen voor verzekerden en het bedenken van manieren om dit op te lossen. Tenslotte kijkt de NZa of afspraken die zorgverzekeraars hebben met zorgaanbieders, resultaten van zorgbemiddelingen en (oplossingen voor) probleemsituaties worden gemonitord en er periodiek geëvalueerd en zo nodig wordt bijgestuurd.
Wat gaat u concreet doen om hulpverleners voor de sector te behouden?
Het mag niet zo zijn dat patiënten – zeker patiënten met een specialistische en/of (hoog)complexe zorgbehoefte – verstoken blijven van zorg als gevolg van personeelstekorten. Het is in dit licht opvallend dat het aantal gezondheidszorg (GZ) psychologen de afgelopen vijf jaar met meer dan twintig procent is toegenomen. We zien steeds vaker dat personeel er voor kiest om (al dan niet als ZZP’er) lichtere zorg aan te bieden in plaats van te (blijven) werken bij de ggz-instellingen die complexe specialistische en intensieve zorg bieden. Ik vind dit zorgwekkend.
Het is in de eerste plaats aan werkgevers om in te zetten op het behoud van hun zorgpersoneel, juist ook binnen de (intramurale) complexe en specialistische ggz.
De werkgever is immers primair verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid en zal vanuit die rol samen met medewerkers voor het behoud van die medewerkers moeten zorgen. Dit betekent stevig inzetten op goed werkgeverschap en werkplezier, onder andere door het vergroten van zeggenschap van medewerkers, minder regeldruk, aandacht voor de werk-privé balans en een gezonde en veilige werkomgeving.
Echter, we moeten er ook aandacht voor hebben dat de prikkels in het systeem de juiste beweging ondersteunen. Ik wil dit stimuleren vanuit de sector brede arbeidsmarktaanpak «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ)», waarover ik uw Kamer eerder dit jaar op hoofdlijnen heb geïnformeerd10. Samen met alle belanghebbende partijen – werkgevers, vakbonden, zorginkopers en brancheorganisaties – ben ik aan de slag om deze hoofdlijnen verder uit te werken tot een concreet programmaplan waarin ook de afspraken uit het Integraal Zorgakkoord over de arbeidsmarkt worden meegenomen. Uw Kamer ontvangt deze concretisering na de zomer.
Bent u bereid deze vragen ieder afzonderlijk en binnen een maand te beantwoorden?
Ja.
Het ontbreken van een volwaardig ziekenhuis Voorne-Putten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Inwoners Voorne-Putten willen volwaardig ziekenhuis terug: «Te gek voor woorden dat dat er niet is»»?1
Ja.
Kunt u ingaan op de zorgen van de bewoners? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
In het artikel staat dat twee raadsleden een online petitie zijn gestart voor de terugkeer van een spoedeisende hulp-afdeling (SEH) en afdeling verloskunde in het Spijkenisse Medisch Centrum. In het artikel wordt aangegeven dat er zorgen zijn over de langere reistijd.
Hieronder zal ik ingaan op de zorgen die geuit worden. Er wordt in het artikel aangegeven dat ambulances met patiënten van Voorne-Putten nu veelal naar één van de ziekenhuizen in Rotterdam of het Van Weel Bethesda Ziekenhuis in Dirksland moeten rijden. In de beantwoording van Kamervragen uit juli 20192 is al uitgebreid ingegaan op vragen over de reistijd mede in relatie tot de verkeersituatie in de desbetreffende regio.
Ambulances rijden naar het best passende ziekenhuis voor de patiënt gegeven diens zorgvraag. In het geval van acute complexe aandoeningen, zoals multitrauma, hartinfarcten en beroertes, is dit niet per definitie het dichtstbijzijnde ziekenhuis. De patiënt gaat in dergelijke gevallen naar een gespecialiseerd ziekenhuis, waar alle expertise en voorzieningen zijn om een patiënt zo goed mogelijk te helpen, juist vanwege de gezondheidsuitkomsten voor de patiënt. Bovendien is de ambulance niet slechts een vervoermiddel meer; door het ambulancepersoneel kan steeds meer gespecialiseerde zorg worden verleend, ter plaatse en tijdens het vervoer.
In het artikel wordt gesproken over het eventueel sluiten van de SEH van het Van Weel Bethesda Ziekenhuis in Dirksland. Hierover zijn volgens de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen signalen dan wel meldingen in de zin van de AMvB acute zorg ontvangen.
De Spoedpoli in het Spijkenisse Medisch Centrum is tot 21.00 uur bereikbaar. Het kan buiten de openingstijden en voor bepaalde complexe acute aandoeningen noodzakelijk zijn om naar het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis in Dirksland, of het Ikazia Ziekenhuis of het Maasstad ziekenhuis in Rotterdam te gaan. In het verleden zijn hierover keuzes gemaakt door zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Dat is altijd een afweging tussen onder andere de zorgvraag van inwoners in de regio, de beschikbare zorgprofessionals, de kwaliteit van zorg die een aanbieder kan leveren en het zorgaanbod van andere aanbieders in de regio. Het maken van keuzes is ook in het belang van inwoners, omdat dit nodig is om de kwaliteit van zorg, en daarmee de beste gezondheidsuitkomsten voor patiënten, te waarborgen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het ronduit onverantwoord is dat tienduizenden mensen in geval van nood geen acute zorg krijgen, doordat een volwaardig ziekenhuis ontbreekt? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Nee, deze mening deel ik niet. Er zijn meerdere ziekenhuizen in de omgeving Voorne-Putten waar iemand in acute nood terecht kan. In geval van acute nood is de ambulance snel ter plekke om patiënten te stabiliseren en eerste zorg te verlenen. Voor complexe aandoeningen wordt al niet naar dichtstbijzijnde ziekenhuis gereden door een ambulance, maar naar de beste plek voor de patiënt. Het zorglandschap is als gevolg van allerlei ontwikkelingen in beweging. In heel Nederland is er sprake van demografische en maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing, de technologische ontwikkelingen, maar ook de uitdagingen op de arbeidsmarkt en de veranderende wensen die de samenleving stelt aan zorg en ondersteuning. Terugdraaien van de besluiten die er genomen zijn is niet realistisch.
Tegelijkertijd moeten wijzigingen in het zorgaanbod en onzekerheden die daarmee gepaard gaan hand in hand gaan met het bieden van zekerheden dat patiënten/burgers de zorg krijgen die ze nodig hebben. Dat betekent in sommige gevallen ook dat burgers zorg ontvangen op plaatsen die verder van huis liggen, maar die wel van betere kwaliteit is. Het uiteindelijke doel is dat de geboden zorg van goede kwaliteit is en toegankelijk voor eenieder.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Welke stappen gaat u zetten om voor elkaar te krijgen dat het Spijkenisse Medisch Centrum (SMC) weer een echt ziekenhuis wordt? Kunt u in uw beantwoording aangeven hoe er weer een 24 uurs bezette Spoedeisende Hulp en een afdeling Verloskunde in het SMC kunnen komen?
Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om keuzes te maken over het zorgaanbod. Een zorgverzekeraar is er vanuit zijn zorgplicht verantwoordelijk voor om de continuïteit van zorg voor zijn verzekerden te garanderen. Het is niet aan mij om daar stappen in te zetten. De NZa ziet toe op de zorgplicht van de zorgverzekeraars. Ik heb geen signalen dat de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de (acute) ziekenhuiszorg voor de regio Rotterdam-Rijnmond ontoereikend is.
Het bericht dat chemisch afval massaal wordt gebruikt als scheepsbrandstof |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Haverkort (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Chemisch afval wordt massaal gebruikt als scheepsbrandstof»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
We zijn bekend met de signalen over vermeend bijmengen van afvalstoffen in stookolie. Deze signalen nemen we serieus, om die reden heeft de Minister op 5 juli jongstleden een tweetal toezeggingen gedaan aan de Kamer met betrekking tot het bijmengen van afval in scheepsbrandstoffen. In dat kader wordt de Kamer vóór het volgende Commissiedebat Maritiem geïnformeerd over de huidige inzet en resultaten van ILT en wat daaruit te leren valt2. De resultaten van deze toezegging zijn nodig om de Kamer meer inzicht te geven in onze beoordeling van deze signalen alsook verder invulling geven aan enkele van de door U gestelde vragen. In het voorjaar van 2023 zal de Minister u tevens informeren over de inzet in IMO-verband voor het tegengaan van bijmenging van giftige stoffen in stookolie3. De verdere beantwoording van deze vragen zal ingaan op bestaande regelgeving en inzet, in afwachting van de resultaten van de in uitvoering zijnde toezeggingen.
De eisen aan scheepsbrandstoffen zijn vastgelegd in Annex VI van het MARPOL Verdrag. Het verdrag kent bepalingen om de kwaliteit van scheepsbrandstoffen wereldwijd te harmoniseren, waaronder een algemene bepaling dat bunkerolie geen stoffen mag bevatten die het functioneren van de scheepsmotor schaden, tot extra luchtverontreiniging leiden, een gevaar opleveren voor het schip en het personeel.
In Nederland is door een aantal belanghebbende partijen een lijst opgesteld van stoffen waarvan de bijmenging in stookolie ongewenst is, met een maximaal toelaatbaar gehalte. Deze staat op de website van het Havenbedrijf Rotterdam4. Hiervan is ook melding gemaakt in enkele brieven aan de Tweede Kamer5. Als dergelijke stoffen boven die grenswaarden aanwezig zijn, is de kans groot dat er schadelijke effecten optreden, afhankelijk onder meer van andere componenten die in de betreffende partij stookolie zitten, de scheepsmotor en de operatiecondities van de motor.
De EU-wetgeving staat niet toe dat afvalstoffen voor de productie van stookolie gebruikt worden. Als men een grondstof voor stookolie als product op de markt wil brengen moet deze voorafgaand worden geregistreerd onder de EU-verordening REACH. Die registratie bevat informatie over de samenstelling en de toepassing. In een brief aan de Tweede Kamer van 21 juni jl. is (conform eerdere brieven) aangegeven dat een stof mag worden bijgemengd als deze onder de REACH-verordening is geregistreerd met als geïdentificeerd gebruik «brandstof voor professionele toepassing» of als de gebruiker dit zelf heeft gewijzigd volgens de procedure beschreven in de REACH-verordening.
Hoe verklaart u de hoge financiële kosten voor het varen op stookolie als gevolg van de nieuwe milieuregels en de strengere eisen voor zwaveluitstoot?
In zogeheten «emissiebeheersgebieden», zoals de Noordzee, gelden vanaf 2015 strenge normen en mag alleen nog brandstof met een zwavelinhoud van maximaal 0,10% worden gebruikt. Ook de wereldwijde zwavelnorm is aangescherpt, sinds 1 januari 2020. Het voldoen aan de nieuwe zwaveleisen brengt kosten met zich mee, onder andere doordat schonere brandstof met minder zwavel inhoud duurder is dan hoogzwavelige brandstoffen. Beide maatregelen hebben geleid tot de inzet van relatief schonere brandstoffen in de zeescheepvaart en een vermindering van de uitstoot van zwavel en fijnstof.
Wat is uw reactie op de strafrechtelijke onderzoeken van de politie en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) waarin aangetoond is dat afvalstromen op terminals in Nederland worden gemengd en als scheepsbrandstoffen worden geleverd aan zeeschepen?
De eerder genoemde toezegging van 5 juli zal ingaan op de resultaten van de acties van de ILT. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het RIVM-onderzoek en de recente actie van de politie en de ILT waarin dat ook is aangetoond?
Het artikel van Follow the Money zegt dat RIVM-onderzoek en een recente actie van de politie en de ILT aantonen dat in het buitenland verwerkt afval «onder een valse kwalificatie weer naar Nederland wordt gehaald, waar het opnieuw wordt gemengd tot stookolie». Het artikel geeft niet aan in welk RIVM-onderzoek een dergelijke conclusie is getrokken. Dit is ook niet duidelijk geworden uit navraag bij het RIVM. In het rapport «Chemische samenstelling van vijftig stookoliemonsters 2017–2018» uit 2019 heeft het RIVM aangegeven dat het vaak niet duidelijk is welke stoffen in de productie van stookolie worden gebruikt en of die stoffen daarvoor zijn toegestaan. Volgens het rapport zijn in enkele van de onderzochte monsters afwijkend hoge gehalten van bepaalde stoffen gevonden die erop kunnen duiden dat de olie met ongewenste vloeistoffen is bijgemengd.6 De eerder genoemde toezegging van 5 juli zal verder ingaan op de resultaten van de acties van de ILT.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het minder financieel aantrekkelijk wordt om afvalstoffen bij te mengen?
De ILT houdt in haar toezicht en handhaving rekening met financieel voordeel van niet-naleving, dit zal bij nakoming van de openstaande toezegging van 5 juli verder worden toegelicht.
Wat is uw reactie op de signalen van de toezichthouders dat de regelgeving voor afvalstoffen die in stookolie mogen voorkomen ingewikkeld zijn, waardoor toezichthouders en handhavers veel tijd en moeite moeten besteden aan de regels in plaats van aan opsporing?
Zoals eerder benoemd zult u later dit jaar geïnformeerd worden over de huidige inzet en resultaten van toezicht op het vermeend bijmengen van afval in stookolie, en wat daaruit te leren valt. Daarbij zal ook worden ingegaan op de in vraag 8 genoemde signalen.
Deelt u de mening dat de regelgeving voor afvalstoffen die in stookolie mogen voorkomen eenvoudiger moet worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Zie antwoord 7.
Klopt de constatering van Follow the Money (FTM) dat er geen uitgebreide lijst bestaat waarop staat welke stoffen in welke hoeveelheden in de stookolie mogen zitten? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze lijst er komt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt de constatering van FTM dat, voordat de afvalstoffen in stookolie terechtkomen, de afvalstoffen worden getransporteerd naar een afvalverwerker in het buitenland en onder een valse kwalificatie weer naar Nederland worden gehaald? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze illegale weg wordt aangepakt in Nederland, in de EU en aan de randen van de EU?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Deelt u de mening van de VVD dat er een Europese definitie moet komen van wat precies afval is, zodat de afvalstoffen niet onder een valse kwalificatie weer naar Nederland worden gehaald en de toezichthouders eenvoudiger toezicht op de stookolie kunnen houden?
Er is al een Europese definitie van afval, vastgelegd in de Kaderrichtlijn afvalstoffen en geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het toezicht op de juiste productie van stookolie is niet geholpen met de aanpassing hiervan. In aanvulling op deze Europese definitie zijn er ook artikelen die voorwaarden geven voor de status «einde afval» en de status «bijproduct».
Daarnaast is er regelgeving die randvoorwaarden stelt aan het op de markt brengen en gebruik van stookolie zoals de REACH en POP-verordeningen, het Besluit organisch-halogeengehalte van brandstoffen en de Regeling bepalingsmethoden organisch-halogeengehalte van brandstoffen. In de eerder genoemde toezegging zal u geïnformeerd worden over de resultaten van de huidige handhavingspraktijk.
Wat is uw reactie op de signalen van de scheepvaartsector dat het financieel aantrekkelijk is om afvalstoffen illegaal bij te mengen, omdat grote verdiensten worden gemaakt en boetes of vervolgingen ingecalculeerd worden en snel worden terugverdiend?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u ook van mening dat er meer onderzoek moet komen naar verschillende samenstellingen van stookolie om milieueffecten van zowel stookolie als bijgemengde afvalstoffen te kunnen meten?
Het RIVM heeft in het in het antwoord op vraag 6 genoemde rapport geconcludeerd dat het bepalen van milieueffecten van specifieke in stookolie bijgemengde stoffen niet goed mogelijk is. Hier zal de eerdergenoemde toezegging verder op in gaan.
Kunt u uiteenzetten hoe u het recycleren van afvalstoffen gaat stimuleren en tegelijkertijd gaat zorgen voor goede toezicht en handhaving van zowel stookolie als bijgemengde afvalstoffen?
Het in brandstoffen bijmengen van materialen die eerst afvalstoffen waren is geen recycling. In de definitie van recycling, zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn afvalstoffen en de Wet milieubeheer, wordt inzet als brandstof uitgesloten van recycling. Het beleid om recycling te stimuleren is uitgewerkt in onder andere het Landelijk Afvalbeheerplan en andere plannen om de circulaire economie te stimuleren. Hierbij staat voorop dat recycling van afvalstoffen, maar ook andere wijze van toepassen van afvalstoffen, niet schadelijk mag zijn voor mens en milieu. Bij inzet van voormalig afvalstoffen als (grondstof voor) brandstof moet, net zoals voor reguliere brandstoffen, worden voldaan aan de geldende eisen zoals vastgelegd in het Besluit organische halogenen brandstoffen (Bohb). Het Bohb regelt bijvoorbeeld de maximale concentraties van PCB’s en halogenen in brandstoffen binnen Nederland. De inzet op het gebied van toezicht en handhaving zal worden toegelicht in de eerdergenoemde toezegging.
Het schorsen van een Twitteraccount |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat op verzoek van de staat (c.q. het Ministerie van Justitie en Veiligheid of de politie) het twitteraccount van neuroloog Jan Bonte is geschorst? Zo ja, waarom?
Zowel de politie als het Ministerie van Justitie en Veiligheid nemen geen contact op met bedrijven met als doel een account te verwijderen of te schorsen. De politie kan wel, net als eenieder, contact opnemen met bedrijven om hen erop te wijzen dat er stafbare content en/of content in strijd met hun gebruikersovereenkomst op hun website wordt gepubliceerd. De beoordeling daarvan is vervolgens aan het bedrijf. Zoals bekend kan ik verder niet ingaan op individuele casuïstiek.
Hoe vaak is het afgelopen jaar op verzoek van de staat (c.q. het Ministerie van Justitie en Veiligheid of de politie) een Twitteraccount geschorst? Welke Twitteraccounts waren dit? Wat was de reden voor de (tijdelijke of permanente) schorsing van deze Twitteraccounts?
Zie antwoord vraag 1.
De hoogte van de onbelaste thuiswerkvergoeding |
|
Romke de Jong (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u het ermee eens dat de onbelaste thuiswerkvergoeding een belangrijke rol speelt in het tegemoetkomen van werknemers in de kosten die zij maken wanneer zij ervoor kiezen om vanuit huis te werken?
De onbelaste thuiswerkvergoeding maakt onderdeel uit van diverse gerichte vrijstellingen in de loonheffing die het mogelijk maken om werknemers onbelast bepaalde zakelijke kosten te vergoeden, verstrekken of ter beschikking te stellen zonder dat dit ten koste gaat van de vrije ruimte. Met de onbelaste thuiswerkvergoeding wordt werkgevers ruimte geboden om tot een bepaald bedrag thuiswerkkosten van werknemers vrij van loonheffingen te vergoeden. Werkgevers bepalen vervolgens zelf of zij hun werknemers tegemoet willen komen in de kosten die deze werknemers maken in verband met thuiswerken.
Bent u het ermee eens dat de onbelaste thuiswerkvergoeding ook een tegenhanger is van de onbelaste reiskostenvergoeding die volgend jaar vanwege de stijgende brandstofkosten wordt verhoogd?
De onbelaste thuiswerkvergoeding en de onbelaste reiskostenvergoeding zijn fiscale faciliterende regelingen voor situaties waarin een werknemer zakelijke kosten maakt en deze door zijn werkgever vergoed krijgt. Welke regeling bij een werknemer het beste past hangt af van zijn situatie.
Welke maatschappelijke baten van thuiswerken ziet u, zoals het besparen van energie en brandstof door het beperken van reisbewegingen, waardoor ook files en overvolle treinen worden voorkomen?
Hybride werken (de combinatie van thuiswerken en werken op locatie, zoals kantoor) waar dat kan, is een positieve ontwikkeling. Het brengt voordelen met zich mee voor werkgevers en werkenden en past in een moderne cultuur, waarbij we van een aanwezigheidscultuur gaan naar outputgericht werken en vertrouwen. Hybride werken biedt ook kansen om maatschappelijke doelen te realiseren, zoals vermindering van CO2-uitstoot, piekbelasting in het openbaar vervoer, krapte op de huizenmarkt en een goede werk-privé balans. Op 20 juni jl. heeft de Minister van SZW, namens het kabinet, een Kamerbrief1 verzonden met een beleidsreactie op het advies van de Sociaal Economische Raad (SER) over de toekomst van het hybride werken. In deze brief komen de baten van hybride werken uitgebreid aan bod en wordt bovendien ingegaan op de voornemens van het kabinet om werkgevers en werknemers te ondersteunen bij het vormgeven van het hybride werken, via een Agenda voor de toekomst van hybride werken.
Acht u de Nibud-berekening uit augustus 2021 om de kosten van thuiswerken te schatten en zo de hoogte van de maximale onbelaste thuiswerkvergoeding vast te stellen verouderd, gezien de sterk gestegen prijzen om een huis te verwarmen?
In het rapport van augustus 20212 heeft het Nibud, in opdracht van het Ministerie van Financiën, berekend dat de gemiddelde kosten om thuis te werken ongeveer € 2 per werkdag per persoon bedragen. In maart 2022 heeft het Nibud op eigen initiatief berekend dat thuiswerken door de gestegen energieprijzen duurder is geworden. De gemiddelde kosten om thuis te werken bedragen nu ongeveer € 3,05 per werkdag per persoon.3
Wat is uw reactie op de berekening van het Nibud uit maart 2022, die de totale kosten per werkdag op 3,05 euro schat in plaats van de 2,00 euro die zij in augustus 2021 berekenden? 1
De berekening van het Nibud van augustus 2021 is gebruikt bij invoering van de onbelaste thuiswerkvergoeding. In de wet is vastgelegd dat dit bedrag vervolgens jaarlijks wordt geïndexeerd aan de hand van de tabelcorrectiefactor. Daarmee wordt rekening gehouden met de inflatie. Dit zal bij de onbelaste thuiswerkvergoeding voor het eerst per 1 januari 2023 plaatsvinden. De tabelcorrectiefactor komt naar verwachting uit op 1,063, waardoor de vrijstelling per 1 januari 2023 – zonder rekening te houden met eventuele afronding – verhoogd zal worden naar € 2,13.
Bent u bereid het Nibud te verzoeken een geactualiseerde berekening te maken?
Het Nibud draagt zelf zorg voor de actualisering van de berekening. Bij de periodieke evaluatie van deze regeling zal bekeken worden of het forfait nog strookt met de gemiddelde werkelijke kosten die werknemers in de praktijk maken. Het kabinet zal de evaluatie van de thuiswerkvrijstelling meenemen in de evaluatie van de WKR die gepland staat voor 2023/2024.
Bent u bereid in het belastingplan 2023 maatregelen op te nemen om de onbelaste thuiswerkvergoeding weer in lijn te brengen met het geactualiseerde kostenplaatje voor thuiswerkers?
Zoals in antwoord 5 aangegeven, is in de wet vastgelegd dat de onbelaste thuiswerkvergoeding jaarlijks wordt geïndexeerd aan de hand van de tabelcorrectiefactor. Daarmee wordt rekening gehouden met de inflatie. In de jaarlijkse Bijstellingsregeling directe belastingen zal uitvoering gegeven worden aan de betreffende indexeringsvoorschriften.
Het toezicht tijdens het Offerfeest |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de oproep van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en van het Comité Dierennoodhulp om de komende dagen alert te zijn op mogelijk illegale onverdoofde slachtingen van dieren tijdens het Offerfeest en om bij verdachte situaties direct de politie te bellen via het telefoonnummer 144?1 2
Ja.
Bent u bereid om zelf ook een dergelijke oproep te doen? Zo nee, waarom niet?
De NVWA is een onderdeel van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), dat onder andere toezicht houdt op dierenwelzijn. Zij opereert als onafhankelijke autoriteit, maar ik ondersteun de oproep van de NVWA om illegale slacht (anoniem) te melden bij de NVWA of het landelijke meldpunt Dierenmishandeling 144.
Hoeveel capaciteit is er dit jaar beschikbaar bij de mobiele toezichtteams om illegale slacht van dieren op te kunnen sporen?
Tijdens het Offerfeest zijn hiervoor op 8, 9, 10 en 11 juli jl. respectievelijk 7, 20, 19 en 3 inspecteurs van de mobiele toezichtteams actief geweest.
Klopt het dat dit jaar in 45 slachthuizen dieren zullen worden geslacht voor het Offerfeest?
Voor het Offerfeest 2022 hebben 44 slachterijen van de NVWA toestemming gekregen voor deelname, waarvan er 43 uiteindelijk een of meer dagen ten behoeve van het Offerfeest hebben geslacht.
Hoeveel capaciteit heeft de NVWA uitgetrokken om toezicht te houden tijdens het Offerfeest, in totaal en per slachthuis?
Tijdens Offerfeest 2022 zijn er op de drie slachtdagen respectievelijk 76, 34 en 3 toezichthouders ingezet alsmede respectievelijk 73, 36 en 4 keuringsassistenten. In totaal zijn er dus 226 medewerkers beschikbaar gesteld voor officieel toezicht en keuring in de 43 deelnemende slachthuizen. Daarnaast waren de mobiele toezichtteams actief om illegale slacht van dieren op te kunnen sporen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Hoeveel toezichthouders en keurders zijn ingezet per slachthuis verschilt per slachthuis en is risicogericht bepaald door onder andere de grootte van het bedrijf en de activiteiten die er plaatsvinden. Gemiddeld zijn er 3,2 medewerkers per dag per slachthuis ingezet ten behoeve van toezicht en keuring. Omdat de NVWA de slachthuizen die ten behoeve van het Offerfeest slachten niet met naam naar buiten brengt, zijn de gevraagde cijfers niet nader gespecificeerd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een taskforce een einde moet maken aan de Rijnbrug-impasse. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Een taskforce moet een einde maken aan de Rijnbrug-impasse»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het is goed dat de provincie Gelderland en de provincie Utrecht de discussie over de Rijnbrug tussen Rhenen en Kesteren middels een taskforce proberen op te lossen. De rol van het Rijk is in 2012 in een bestuursovereenkomst vastgelegd, waarin overeengekomen is dat het Rijk géén financiële bijdrage levert.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Rijnbrug?
De Rijnbrug tussen Rhenen en Kesteren verkeert in goede staat en er is geen reden om de brug op te nemen in het programma Vervanging en Renovatie. Gezien de druk op het bestaande instandhoudingsbudget is het noodzakelijk om kunstwerken die einde levensduur zijn prioriteit te geven.
Deelt u de mening dat de Rijnbrug belangrijk is voor de verbinding tussen Rivierenland en de Gelderse Vallei?
De brug over de Nederrijn maakt onderdeel uit van de provinciale weg N233. Het is aan beide provincies om te bepalen hoe belangrijk de verbinding is tussen Rivierenland en de Gelderse Vallei.
Hoe hoog scoort de Rijnbrug in de Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA)?
De Rijnbrug Rhenen is voor de scheepvaart geen knelpunt in de IMA. De wegverkeersverbinding over de Rijnbrug bij Rhenen maakt geen onderdeel uit van het hoofdwegennet. Het is een weg in beheer bij de provincies Utrecht en Gelderland. De wegverbinding is daarom geen onderdeel van de IMA.
Hoe hoog zijn de variabelen voor de Rijnbrug in de IMA op basis waarvan u bepaalt of de brug wel of niet een probleem voor de doorstroming of de verkeersveiligheid vormt?
Zie antwoord op vraag 5.
Klopt het dat het verbreden van de Rijnbrug € 160 miljoen kost, dat provincies en gemeenten € 80 miljoen willen bijdragen en dat deze bijdrage een einddatum heeft?
De verbreding van de Rijnbrug tussen Rhenen en Kesteren betreft een provinciaal project. Ik heb geen inzicht in de geactualiseerde raming en het budget van het project.
Op basis waarvan zou u kunnen bepalen om binnen de IMA het Rijk de overige € 80 miljoen bij te laten dragen voor het verbreden van de Rijnbrug voor de betreffende einddatum?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangeven, maakt deze weg geen onderdeel uit van het hoofdwegennet en is deze derhalve geen onderdeel van de IMA. Voor een bijdrage aan regionale en lokale projecten maken we vanuit IenW een afweging in de mate waarin de verbinding een Rijksbelang vertegenwoordigt. Zoals aangegeven is eerder in 2012 al aangegeven dat we vanuit het Rijk geen bijdrage leveren.
In hoeverre zou u de € 1,25 miljard nieuwe onderhoudsgelden en de € 7,5 miljard nieuwe woningbouwgelden kunnen gebruiken om het Rijk de overige € 80 miljoen bij te laten dragen voor het verbreden van de Rijnbrug voor de betreffende einddatum?
Zie antwoord 2 en 3. De plannen voor de verbreding van de Rijnbrug zijn in 2012 in een bestuursovereenkomst vastgelegd. Woningbouwplannen waren destijds geen aanleiding voor de beoogde verbreding.