De Belastingdienst die discriminerende criteria verzweeg |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Belastingdienst die discriminerende criteria verzweeg?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst voor fraudeonderzoek selecteerde op afkomst, leeftijd en geloof en dat dit niet alleen is gebleken uit recente PwC-onderzoeken, maar dat dit al veel eerder bekend was?
In het artikel2 in Trouw wordt gesteld dat het Ministerie van Financiën al meer dan een jaar op de hoogte was van de vermeldingen van nationaliteit en andere kenmerken in de handleiding voor analisten aan de Poort. Hiervoor verwijst Trouw naar een Wob-besluit van januari 20213. De handleiding voor analisten aan de poort van het jaar 2020 maakte onderdeel uit van dit verzoek, net als een gespreksverslag uit juli 2020 waarin de handleiding genoemd wordt.
Het is hier van belang om op te merken dat er sinds 2014 elk jaar door de analisten aan de Poort een nieuwe handleiding werd gemaakt, en dat deze handleidingen nooit formeel zijn vastgesteld (d.w.z.: voorgelegd aan en goedgekeurd door het management). Het klopt dat de handleiding 2020 in juli 2020 naar boven is gekomen en daarop is besproken tussen drie directies van de Belastingdienst. De door PwC genoemde verwijzingen naar nationaliteit of het woord «allochtoon» staan, in tegenstelling tot eerdere jaren, niet in de handleiding van 2020. De overleggen hebben ertoe geleid dat de handleiding per direct ongeldig is verklaard door de Belastingdienst. Dit voornamelijk wegens onprofessioneel taalgebruik in de handleiding en de onduidelijkheid ten aanzien van het verwerken van gegevens in relatie tot de doelbinding.
Het proces analyse aan de Poort is in oktober 2020 stilgelegd4. In januari 2021 is de handleiding 2020 als één van vele honderden documenten gepubliceerd in een Wob-besluit. Eind eerste kwartaal 20215 is het onderzoek van PwC naar de effecten van FSV begonnen. Zoals op 25 november 20216 beschreven, is PwC vervolgens gevraagd ook onderzoek te doen naar de gehanteerde «query’s aan de Poort» van 2014–2019 (dezelfde onderzoeksperiode als voor de FSV-onderzoeken). Tijdens zijn onderzoeken heeft PwC beschikking gekregen over de eerdere jaargangen van de handleiding voor analisten aan de Poort. In die jaargangen stonden de voorbeelden van verwijzingen naar nationaliteit en andere kenmerken. Hoewel ik het over het algemeen een goed uitgangspunt vind om bevindingen uit een onderzoek pas te publiceren wanneer het hele onderzoek voltooid is, zijn de door PwC aangetroffen passages nog voor de publicatie van het eindrapport openbaar gemaakt7. Zoals toegezegd op 14 april jl.8 ontvangt uw Kamer vertrouwelijk de handleidingen 2014–2020 waarin de namen van ambtenaren zijn verwijderd. In de openbare versies van de handleidingen zijn toezichtgevoelige informatie en informatie vallend onder de fiscale geheimhoudingsplicht verwijderd. Zoals mijn ambtsvoorganger op 31 maart 20219 schreef, zijn in 2021 nieuwe handleidingen opgesteld. Deze zijn afgestemd in de vaktechnische lijn en officieel vastgesteld. De Auditdienst Rijk (ADR) heeft over deze en andere waarborgen een rapport opgesteld dat eveneens op 31 maart 2021 met uw Kamer is gedeeld.
Klopt het dat de Belastingdienst dit al anderhalf jaar weet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het Ministerie van Financiën dit al een jaar weet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat u hier zelf tot twee weken terug niets van af leek te weten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt u niet op de hoogte gehouden door uw eigen ambtenaren, zoals dat eerder bij staatsecretaris Eric Wiebes ook het geval was?
Zie antwoord vraag 2.
Communiceren de Belastingdienst en het kerndepartement wel adequaat met elkaar? Of wordt er wederzijds informatie achtergehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat meerdere directeuren van de Belastingdienst hiervan op de hoogte waren
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de informatie niet gedeeld met het ministerie?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom maakt u een kunstmatig onderscheid tussen de begrippen discriminatie en racisme?
Het thema van discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Een goed gebruik van begrippen als institutioneel racisme, naast discriminatie en racisme, is niet voor alle mensen gemeengoed. Om iedereen recht te doen en een goed begin van de noodzakelijke dialoog over dit thema te maken, heb ik meer tijd nodig. Sommige van de zeer begrijpelijke vragen van uw Kamer kan ik daarom nog niet beantwoorden. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Kunt u de algemeen geldende definitie hanteren van racisme, in plaats van een zelf verzonnen definitie van racisme («stelselmatige vernedering van een bevolkingsgroep»)?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u de volledige discriminerende handleiding aan de Kamer doen toekomen? En dus niet de variant waarin 78 van de 89 pagina’s zijn weggelaten en van de 11 overige pagina’s het merendeel?
Zoals toegezegd op 14 april jl.10 stuur ik uw Kamer bijgaand de handleidingen van het proces «analyse aan de Poort». In de openbare versies is toezicht- en privacygevoelige informatie onzichtbaar gemaakt. Ik verstrek uw Kamer vertrouwelijk versies waarin alleen namen van personen zijn geanonimiseerd.
Kunt u de volledige handleiding aan de Kamer doen toekomen, evenals alle versies die in voorgaande jaren hebben bestaan, evenals alle andere handleidingen, die iets te maken met selectie voor een intensievere controle dan de standaardcontrole?
Zie antwoord vraag 12.
Wie heeft de desbetreffende handleiding (handleidingen) opgesteld? Van wie kreeg hij of zij input of instructies hiervoor?
De handleidingen betroffen een op medewerkersniveau vervaardigde informele werkinstructie. Sinds 2014, de beginjaren van de aanpak systeemfraude, werd elk jaar een nieuwe handleiding gemaakt. Hierin werden de opgedane ervaringen bij de signalering en aanpak van systeemfraude beschreven en gedeeld. Deze handleidingen zijn niet formeel binnen de Belastingdienst vastgesteld, bijvoorbeeld door het management of door de corporate dienst Vaktechniek. Ze zijn niet goedgekeurd op politiek niveau. De handleidingen werden gebruikt door een beperkt aantal analisten dat werkzaam was aan de Poort.
Onder wiens politieke verantwoordelijkheid gebeurde dit?
Zie antwoord vraag 14.
Is de handleiding goedgekeurd op politiek niveau? Zo nee, door wie is hij dan goedgekeurd?
Zie antwoord vraag 14.
Wie hield toen, en wie houdt nu, intern en extern toezicht op het ontwerpen en in gebruik nemen van risicomodellen en algoritmes?
De functionaris voor gegevensbescherming (FG) is de interne toezichthouder voor het gehele Ministerie van Financiën. De Autoriteit Persoonsgegevens is de externe privacytoezichthouder. Een risicomodel of algoritme maakt altijd onderdeel uit van een verwerking en bij verwerkingen met een hoog risico voor betrokkenen, wordt er een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) opgesteld. Deze GEB wordt, na beoordeling door of namens de Privacy Officer en de Chief Information Security Officer van de Belastingdienst, verplicht langs de FG geleid voor advies. Voorafgaand aan de verwerking kan de Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd worden als uit de GEB blijkt dat de verwerking ondanks maatregelen een hoog risico oplevert.
Risicomodellen worden op één plek binnen de Belastingdienst ontwikkeld, namelijk bij de directie Datafundamenten & Analytics. Deze directie heeft gespecialiseerde medewerkers in dienst en heeft in de processen voor het ontwikkelen van risicomodellen waarborgen ingebouwd opdat deze modellen voldoen aan de regelgeving hiervoor.
Toezicht op het ontwerp en het gebruik vindt plaats door de reguliere toezichthouders: eerstelijns door de beleidsverantwoordelijke directie zelf, tweedelijns door de Chief Information Officer (CIO) en derdelijns door de externe auditor. Daarnaast onderzoekt de Belastingdienst samen met Toeslagen en de Douane welke waarborgen deze organisaties nodig hebben, om de rechtmatigheid en de transparantie van de risicoselectie (beter) te kunnen garanderen. Deze waarborgen zien onder andere op rechtsbeginselen als proportionaliteit en doelbinding, maar ook op een transparantie en uitlegbaarheid. Inmiddels is het kader gereed voor bestuurlijke besluitvorming. Tot slot is in 2021 de adviescommissie Analytics aangekondigd. Dit zal een onafhankelijke commissie zijn die het Ministerie van Financiën en daarmee de Belastingdienst gevraagd en ongevraagd advies geeft over actuele vraagstukken rondom het gebruik van algoritmen en data-analyse, ook wel analytics genoemd.
Welke rol speelt de Interne Toezichthouder van de Belastingdienst hierin en welke rol de functionaris gegevensbescherming en de Autoriteit Persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 17.
Klopt het dat er intern bij de Belastingdienst verbaasd wordt gereageerd op de conclusie van PwC dat een reconstructie van de selectiegronden niet mogelijk zou zijn?
Ik heb tot op heden geen signalen gekregen vanuit de Belastingdienst gekregen dat een reconstructie wel mogelijk is.
Klopt het dat een dergelijke reconstructie wel degelijk te maken is? En dat verschillende directies betrokken waren en dat dit dus «organisatorisch» was?
PwC heeft in het rapport aangegeven waarom een reconstructie niet meer mogelijk is. Ondanks dat ik graag gezien had dat dit wel mogelijk was, twijfel ik niet aan de conclusie van PwC.
Klopt het dat er geselecteerd is op «uiterlijk en voorkomen», «een niet-westers voorkomen», «geslacht (man)», «leeftijd (18–35)» en «materieel bezit», al dan niet in combinaties met elkaar? Zo ja, waarom werd hierop geselecteerd?
In mijn brief van 29 maart jl.11 heb ik aangegeven dat PwC voorbeelden heeft gevonden van vermeldingen van nationaliteit in handleidingen voor analisten aan de poort en een daderprofiel. Hierbij is onder meer van belang dat volgens PwC niet valt te reconstrueren in hoeverre de beschrijvingen in de handleidingen en het daderprofiel in de praktijk zijn toegepast. Ik heb op 24 februari jl.12 de door PwC aangetroffen casussen met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de mening dat dit discriminerend en racistisch is?
Zie ook mijn antwoorden op vragen 10 en 11. Het thema van discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Een goed gebruik van begrippen als institutioneel racisme, naast discriminatie en racisme, is niet voor alle mensen gemeengoed. Om iedereen recht te doen en een goed begin van de noodzakelijke dialoog over dit thema te maken, heb ik meer tijd nodig. Sommige van de zeer begrijpelijke vragen van uw Kamer kan ik daarom nog niet beantwoorden. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Bent u bereid hier afstand van te nemen? En deze praktijken voortaan te bestrijden?
Op 29 maart jl. heb ik het feit dat PwC voorbeelden heeft gevonden van vermeldingen van nationaliteit in handleidingen en een daderprofiel onacceptabel en moreel verwerpelijk genoemd. Ik ben daarbij ook ingegaan op mijn maatregelen om deze praktijken te bestrijden.
Klopt het er bij onderzoek naar het aftrekken van giften in het bijzonder gekeken werd naar burgers met een Turkse of Marokkaanse (tweede) nationaliteit?2
Ik heb op 24 februari jl.14 de door PwC aangetroffen casussen met uw Kamer gedeeld. In mijn brief van 29 maart jl.15 heb ik aangegeven dat PwC een voorbeeld heeft gevonden van een analyse (verwarrenderwijs werd dit ook een query genoemd, maar hier wordt geen «query aan de Poort» bedoeld) naar de Turkse nationaliteit in het kader van een onderzoek naar giftenaftrek uit 2015. Mijn voorganger heeft op 15 november 201916 citaten over deze query met uw Kamer gedeeld. In de handleiding voor analisten aan de Poort worden nationaliteit en afkomst in algemene zin genoemd bij de beoordeling van giftenaftrek. De Turkse en Marokkaanse nationaliteiten waren in de query-opdrachten en volgens de handleidingen voor de detectie aan de Poort geen selectiecriterium bij het toezicht op aangiften met giftenaftrek.
Klopt het dat er extra controle was op aftrek van zorgkosten bij achternamen, die eindigen op -ic?
In mijn brief van 24 februari jl.17 heb ik aangegeven dat PwC in een handleiding uit 2018 de combinatie van hoge aftrek van medicijnkosten met achternamen eindigend op -ic tegenkwam als voorbeeld van een opvallend patroon van uitgaven dat voor fraudeonderzoek in aanmerking komt.
Achtergrond hiervan is dat bij de analyse aan de poort op een bepaald moment opgevallen is dat er ineens meerdere aangiften werden gedaan met hoge zorgkosten met overeenkomende opvallende bedragen van personen met namen eindigend op IC. Een aantal van deze aangiften is opgeleverd voor controle en de zorgkosten bleken onjuist te zijn, vermoedelijk gefingeerd. Dat was aanleiding om in de handleiding voor de analisten aan de poort inzake het volgende belastingjaar op te nemen dat ze moesten letten op dit patroon. Daarbij was de eerste stap om te filteren uit de query op hoge zorgkosten met opvallende bedragen, dan is de instructie om onder meer aangiften met namen eindigend op IC voor controle op te leveren.
Klopt het dat vooral «allochtonen, meestal met partner» als risico werden gezien?
In mijn brief van 24 februari jl.18 heb ik aangegeven dat PwC een voorbeeld heeft gevonden van een observatie over de klanten van een mogelijke facilitator. Ik heb toen deze en andere door PwC aangetroffen casussen met uw Kamer gedeeld.
Klopt het dat belastingadviseurs onder de loep werden genomen, als zij veel «allochtone» klanten hadden?
In mijn brief van 24 februari jl.19 heb ik aangegeven dat PwC voorbeelden heeft gevonden van een observatie over een individuele casus over de migratieachtergrond van het klantenbestand van een fiscaal dienstverlener.
Klopt het dat er extra controles waren bij startende ondernemers, maar dan alleen met «allochtone» achtergrond?
PwC merkt in zijn onderzoek naar de effecten van FSV binnen MKB op dat zij verschillende documenten waargenomen heeft over het beleid rondom de selectie van ondernemers voor startersbezoeken. Dit zijn geen controlebezoeken, maar bezoeken waarin de Belastingdienst kennismaakt met een beginnend bedrijf en ondernemers kan inlichten over hun rechten en plichten. Daarin kwam het voor dat de herkomst (nationaliteit) van ondernemers als een van de leidende selectiecriteria wordt genoemd. Deze voorbeelden zijn op 24 februari jl.20 met uw Kamer gedeeld. Deze voorbeelden hebben het karakter van teaminstructies en zijn regio specifiek. Het merendeel van de documenten heeft betrekking op de jaren rondom 2010. Uit deze stukken leid ik af dat het hebben van een «allochtone» achtergrond in die tijd regionaal een van de selectiecriteria was voor het uitvoeren van een startersbezoek.
Klopt het dat er werd gekeken naar «allochtone» familienamen?
In mijn brief van 24 februari jl.21 heb ik aangegeven dat PwC een voorbeeld heeft gevonden van een observatie over een opvallende samenwoonsituatie van mensen met een buitenlandse achternaam.
Deelt u de mening dat dit discriminerend en racistisch is?
Zie ook mijn antwoord op vragen 22 en 23. Discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Ik ga daarom samen met de Belastingdienst in gesprek met het College voor de Rechten van de Mens en de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, als deskundigen op dit gebied. Op dit moment vind ik het moeilijk om een absoluut oordeel uit te spreken over de bevindingen van PwC. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Bent u bereid hier afstand van te nemen? En deze praktijken voortaan te bestrijden?
Zie antwoord vraag 30.
Het zo snel mogelijk naar het nultarief brengen van de btw op groente en fruit vanwege steeds duurdere boodschappen |
|
Eva van Esch (PvdD), Lisa Westerveld (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kunt u zich herinneren dat u ten tijde van de coronacrisis in mei 2020 het btw-tarief op mondkapjes naar nul bracht?
Ja. Op 19 mei 2020 heeft de Staatssecretaris van Financiën besloten dat tijdelijk geen btw werd geheven op de levering van mondkapjes in verband met de bestrijding van de coronacrisis.2
Kunt u zich herinneren dat u toen minder dan drie weken de tijd nodig had om van besluit tot uitvoering over te gaan?1
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat boodschappen, waaronder groente en fruit, fors duurder zijn geworden?2
Uit onderzoek van het CBS4 uit 2021 bleek dat de prijzen van gezondere voedingsmiddelen in tien jaar tijd met gemiddeld 21 procent zijn gestegen. De prijsstijging van ongezondere producten was minder groot, namelijk bijna 15 procent.
Ook het afgelopen jaar is de prijs van voeding gestegen, blijkt uit cijfers van het CBS5. Voedingsmiddelen waren in april 8,5 procent duurder dan een jaar eerder, in maart was dat 6,2 procent. De prijsontwikkeling van vlees droeg hieraan het meeste bij, de prijsstijging op jaarbasis nam toe van 5,5 procent in maart naar 10,5 procent in april. Ook groenten, zuivelproducten en brood en granen werden duurder.
Erkent u dat het juist voor mensen met een lagere sociaaleconomische status moeilijk is om gezond te eten, mede vanwege de stijgende voedselprijzen?
Mogelijk wordt voor groepen met een lagere sociaaleconomische positie gezond eten extra bemoeilijkt door hogere prijzen van (gezond) voedsel. Volgens het Nibud liggen de kosten van een gezond voedingspakket – producten die iemand gemiddeld op een dag nodig heeft om gezond te blijven – op ongeveer 6 tot 7 euro per dag.6 Bij een minimaal inkomen kan dit hoog zijn.
Niet alleen de betaalbaarheid van voedsel heeft invloed op de mogelijkheid van mensen met een lagere sociaaleconomische positie om gezond te eten. Gezond eten vraagt ook om een goede voedselvaardigheid. In lage welstandsgroepen kunnen kortetermijnzorgen de overhand nemen waardoor de mentale ruimte vermindert die nodig is voor voedselvaardigheid. Bovendien kunnen deze groepen meer invloed van een (ongezonde) voedselomgeving ondervinden; in wijken waar meer mensen met een lagere sociaaleconomische positie wonen, zijn vaak meer fastfoodlocaties7. Dit kan het voor hen moeilijker maken om gezond te eten.
Erkent u dat voor onbewerkte groente en fruit zoals een broccoli of een appel geen ingewikkelde definitiekwesties spelen, zoals bij bewerkte productcategorieën wel het geval is?
In het coalitieakkoord is onder meer opgenomen dat wordt bezien hoe de btw op groente en fruit op termijn kan worden verlaagd naar 0%. Het kabinet is momenteel bezig deze afspraak uit te werken. Het introduceren van een btw-nultarief voor specifieke voedingsmiddelen zoals groente en fruit levert complexiteit op voor ondernemers en de Belastingdienst. Ieder onderscheid roept namelijk onvermijdelijk de vraag op waar de grens precies ligt. Dit geldt ook als het onderscheid zou worden aangebracht op basis van het criterium «onbewerkt». Ook dit woord dient een specifieke invulling en afbakening te krijgen die werkbaar is voor ondernemers en de Belastingdienst. Zo worden broccoli en appels soms gewassen, verpakt, gesneden en/of geschild. Deze producten hebben dan in zekere zin «bewerking» ondergaan. Bij dergelijke afbakeningsvragen is het fiscale neutraliteitsbeginsel ook van belang. Dat beginsel verzet zich ertegen dat – vanuit het oogpunt van de consument – soortgelijke goederen voor de btw ongelijk worden behandeld.
Waarom kunt u een nultarief op onbewerkte groente en fruit dan niet sneller regelen?
Zoals in antwoord 5 aangegeven, is het van belang om groenten en fruit goed te definiëren. Dit wordt momenteel uitgewerkt en dat kost enige tijd. Het kabinet acht het van belang dat dit snel, maar ook zorgvuldig en in één keer goed gebeurt. Het is daarom niet mogelijk om dit voor 1 juli 2022 te regelen.
Zoals de overgenomen motie van het lid Grinwis beschrijft, zal de regering zich maximaal inspannen om de voorgenomen verlaging van btw op groente en fruit naar 0% nog tijdens de lopende kabinetsperiode door te voeren.8 Daarbij speelt ook de budgettaire inpasbaarheid een belangrijke rol.
Kunt u een nultarief op onbewerkte groente en fruit in ieder geval voor 1 juli 2022 regelen om de stijgende kosten van gezonde boodschappen te dempen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de invoering van het nultarief op bewerkte groente en fruit veel sneller te regelen dan «lopende deze kabinetsperiode»?3
Zoals aangegeven ga ik samen met de Staatssecretaris van Financiën voor komende zomer de Kamer informeren over het plan van aanpak voor het invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit, inclusief een onderzoek naar de afwegingen en keuzes op het gebied van uitvoering die hierbij horen.
Wat vindt u ervan dat de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV) («de belangenbehartiger van jagers») op haar site uitgebreid schrijft over de rapporten over de instandhouding van de soorten, die door u nog niet met de Tweede Kamer zijn gedeeld?1
Ik ben teleurgesteld dat de KNJV deze informatie, over rapporten die zij in vertrouwen heeft ontvangen, op haar website heeft gedeeld.
Waarom heeft u deze rapporten met de Jagersvereniging gedeeld, nog voordat de Tweede Kamer de stukken ontving? Hoe rijmt u deze informatievoorziening aan de jagers, zonder dat de Kamer is geïnformeerd, met artikel 68 van de Grondwet?
Ik heb de rapporten in vertrouwen gedeeld met de provincies en de Jagersvereniging om een goed beeld te krijgen van de consequenties van een besluit over de jacht. Zoals ik u mondeling al heb toegelicht, maakte ik me zorgen over de consequenties van het niet openen van de jacht voor faunabeheer, schadebestrijding en natuurbeheer. Om een goed beeld van deze consequenties te krijgen en de juiste afwegingen te maken ben ik met de provincies en de Jagersvereniging in gesprek gegaan en heb ik de rapporten met hen gedeeld.
Wat vindt u ervan dat de KNJV op haar site schreef de rapporten op 4 april 2022 te hebben ontvangen, om vervolgens te schrijven grote vraagtekens te hebben op statistisch, ecologisch en wetenschappelijk vlak?2
Ik ken deze mening van de KNJV en deel deze mening niet. De staat van instandhouding van de soorten op de wildlijst is door Wageningen Environmental Research (WenR) en Sovon onderzocht op basis van de best beschikbare wetenschappelijke inzichten en internationaal vastgestelde methodieken. De rapporten zijn zorgvuldig opgesteld.
Is het waar dat er meerdere gesprekken plaatsgevonden hebben en plaatsvinden tussen KNJV en het ministerie, zoals de website van de KNJV meldt? Zo ja, kunt u alle gespreksverslagen tussen het ministerie en KNJV delen met de Kamer en aangeven of er ook soortgelijke gesprekken hebben plaatsgevonden met andere belangenorganisaties en kunt u ook daarvan de gespreksverslagen delen?
Op 15 maart jl. heb ik een kennismakingsgesprek gevoerd met de KNJV. Hiervan is geen gespreksverslag. Hierna is er op ambtelijk niveau een aantal keren contact geweest tussen de KNJV en het ministerie. Bijgevoegd vindt u een aantal informele interne terugkoppelingen van deze gesprekken. Er zijn geen formele verslagen.
Naast het contact met de KNJV is er over dit dossier ook contact geweest met een aantal gedeputeerden vanuit de provincies. Het ministerie heeft daarnaast op ambtelijk niveau gesproken met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en ambtenaren vanuit de provincies en met LTO Nederland. Van deze gesprekken zijn geen verslagen bij het ministerie.
Deelt u de mening dat er geen enkele aanleiding is tot een voorkeursbehandeling van de KNJV ten opzichte van maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met dierenbescherming, natuurbescherming in relatie tot faunabeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke andere organisaties heeft u gesproken over dit dossier?
Naar mijn mening is er geen sprake van een voorkeursbehandeling. Ik ga graag het gesprek aan met alle betrokken organisaties. In mijn eerste maanden heb ik veel gesproken met natuurorganisaties, maar nog niet met de jagers. Om deze reden heb ik met hen kennis gemaakt en gesproken over dit dossier, waar zij veel kennis over hebben.
Specifiek op dit dossier is daarnaast, op ambtelijk niveau, ook contact geweest met de provincies en LTO Nederland. Daarnaast zijn ook de Dierenbescherming, Zoogdiervereniging en Vogelbescherming kort voor de publicatie ingelicht over de rapporten.
Is het waar dat de conclusie van het rapport is dat niet alleen de haas en konijn, maar ook de wilde eend, houtduif en fazant onder druk staan en bejaging niet zouden kunnen verdragen, zoals op de website van de KNJV gesuggereerd wordt?
Uw Kamer heeft de rapporten op 14 april jl. ontvangen, samen met een brief waarin ik mijn voorgenomen besluit toelicht (Aanhangsel Handelingen II 2021–2022, nr. 2423). Uit de rapporten blijkt inderdaad dat alle vijf de soorten van de wildlijst zich landelijk niet in een gunstige staat van instandhouding bevinden. Uit de rapporten blijkt ook dat jacht niet de hoofdoorzaak is van, of slechts beperkt bijdraagt aan, de achteruitgang van deze soorten. Het niet openen van de jacht zal daarom niet of heel beperkt bijdragen aan het herstel van de soorten. Het landelijk sluiten van de jacht op alle soorten van de wildlijst zou wel een grote impact hebben op faunabeheer, schadebestrijding en natuurbeheer, omdat jacht de basis is voor de organisatie van het faunabeheer. Over de consequenties van het sluiten van de jacht maak ik mij zorgen. Daarom wil ik samen met provincies en stakeholders aan de slag met een gebiedsgerichte aanpak waarbij de jacht wordt gesloten in die gebieden waar het echt slecht gaat.
Is het waar dat u het voornemen heeft de jacht voor slechts één jachtseizoen te sluiten, zoals de KNJV op haar website suggereert? Zo ja, hoe komt de KNJV aan dergelijke (voor)informatie? Zo nee, bent u bereid de KNJV aan te spreken op het verspreiden van onjuiste informatie?
Door middel van bovengenoemde brief heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik voornemens ben om voor het komend seizoen (2022/2023) de jacht op de haas niet te openen in de provincies die voor de haas een dalende populatietrend tonen, namelijk Groningen, Limburg en Utrecht. Ik ben voornemens de jacht op het konijn in alle provincies niet te openen.
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn de rapporten over de staat van instandhouding van de soorten op de wildlijst zorgvuldig opgesteld. De rapporten geven echter nog geen volledig beeld voor een gebiedsgerichte aanpak, waar ik naar streef. Deze aanpak houdt in dat de jacht alleen wordt geopend in die gebieden waarvan is vastgesteld dat het goed genoeg gaat met de betreffende wildsoorten, in combinatie met maatregelen voor het herstel van de populaties van de wildsoorten waar het minder goed mee gaat. Zoals ik in deze brief heb aangegeven, ben ik van plan dit besluit volgend jaar te heroverwegen indien nieuwe gegevens over de provinciale trends en populatiestatus bekend zijn.
Erkent u dat volgens artikel 3.22 lid 5 van de Wet Natuurbescherming3 de jacht op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is niet geopend mag worden? Zo nee, waarom niet? Deelt u de opvatting dat wanneer uit de rapporten blijkt dat vrij bejaagbare diersoorten zich in een ongunstige of slechte staat van instandhouding bevinden, dit aanleiding zou moeten zijn om die vrije bejaagbaarheid voor langere tijd te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat art 3.22, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming bepaalt dat de jacht niet wordt geopend op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is. De jacht vormt echter maar een kleine drukfactor. De belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van de soorten op de wildlijst is habitatverlies, afgenomen kwaliteit van het leefgebied en het effect van predatoren. Zoals ik in mijn brief heb toegelicht, streef ik naar een gebiedsgerichte aanpak. Dit houdt in dat de jacht alleen wordt geopend in die gebieden waarvan is vastgesteld dat het goed genoeg gaat met de betreffende wildsoorten, in combinatie met maatregelen voor het herstel van de populaties van de wildsoorten waar het minder goed mee gaat. De Wet natuurbescherming biedt de mogelijkheid om bij de opening van de jacht per soort en naar plaats en naar tijd te differentiëren, zodat maatwerk kan worden geboden.
Is het waar dat er een proces is uitgestippeld voor de behandeling van het onderzoek met betrekking tot de wildlijst, het komen tot een besluit daarover en de afkondiging daarvan in de eerste twee kwartalen van 2022? Zo ja, hoe komt de KNJV aan die informatie en bent u bereid die ook met de Kamer te delen? Is het proces ook met andere belangenorganisaties besproken? Zo nee, waarom niet?
Dit klopt. In de verzamelbrief Natuur van 25 mei 2021 (Kamerstuk 33 576, nr. 247) is aangegeven dat de staat van instandhouding van de soorten van de wildlijst wordt onderzocht en dat ruim vóór aanvang van het jachtseizoen 2022/2023 meer duidelijkheid zal worden gegeven. Voor het niet openen van de jacht is een wijziging van de Regeling natuurbescherming, en beleidsneutrale voortzetting onder de Omgevingswet (die 1 januari 2023 in werking treedt), noodzakelijk. In de gesprekken met de KNJV, de provincies en de andere stakeholders is de planning besproken die het ministerie nodig acht om het proces, inclusief consultatie van de wijzigingsregeling, zorgvuldig te doorlopen zodat de wijzigingsregeling in werking kan treden vóór de start van het jachtseizoen op 15 augustus.
Inmiddels is de wijzigingsregeling gepubliceerd voor internetconsultatie (https://www.internetconsultatie.nl/wildlijst/b1).
Is het waar dat u niet de mogelijkheid heeft de wildlijst te schrappen of die terug te brengen tot nul vrij bejaagbare dieren, zoals gemeld op de website van de KNJV? Zo ja, waarom zou u de wildlijst niet kunnen inperken? Zo nee, deelt u de mening dat de schadelijke suggestie over de onmacht van de Minister de KNJV zou moeten diskwalificeren als bevoordeelde gesprekspartner met de mogelijkheid tot het ontvangen van voorinformatie vanuit het ministerie?
Het schrappen van de wildlijst of van soorten van de wildlijst betreft een wetswijziging. Ik acht dat nu niet wenselijk vanwege het definitieve karakter van de wijziging en de duur van het proces om dit tot stand te brengen.
Een wetswijziging vergt een besluit van de regering en de Staten-Generaal (Tweede en de Eerste Kamer) tezamen. De wet biedt mij wel de mogelijkheid om te bepalen in hoeverre de jacht wordt geopend door middel van een ministeriële regeling (artikel 3.22, tweede lid, Wnb).
Ik overweeg een wetswijziging indien zou blijken dat wet onvoldoende ruimte biedt voor gebiedsgericht maatwerk.
Hoe kan het dat de KNJV op haar website stelt dat u voornemens bent een oplossingsrichting te presenteren aan de Kamer, maar niet voornemens bent een wetswijziging voor te bereiden met betrekking tot de wildlijst? Hoe komt de KNJV aan deze informatie? Is deze informatie juist? Zo nee, wat bent u voornemens te doen?
Dit is onderwerp geweest van de gesprekken met de KNJV. Zoals ik uw Kamer door middel van de brief van 14 april jl. heb geïnformeerd, ben ik voornemens om via een ministeriële regeling de jacht op de haas niet te openen in de provincies Groningen, Limburg en Utrecht en de jacht op het konijn niet te openen in alle provincies.
Kunt u aangeven of er enig verband bestaat tussen de recente overstap van KNJV-medewerkers naar het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de kennelijke informatievoorsprong van de KNJV op andere belangenorganisaties?
Hier bestaat geen enkel verband tussen.
Hoeveel van dergelijke nieuwe aanstellingen bij het Ministerie van LNV van ex-medewerkers van de KNJV hebben in de afgelopen twee jaar plaatsgevonden?
Medewerkers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hebben een grote diversiteit aan achtergronden. In de personeelsregistratiesystemen van het ministerie wordt de achtergrond van een medewerker niet vermeld.
Wat vindt u ervan dat dat de KNJV de aan haar verstrekte voorinformatie gebruikt om het onderzoek van Wageningen Environmental Research te laten analyseren op juistheid en zich voorbereidt op mogelijke juridische stappen, zoals de KNJV op haar website meldt? Waarom heeft u besloten slechts één speler in het maatschappelijk krachtenveld en kennelijk een opponent in een juridische procedure voorinformatie te verschaffen, zelfs vóór de Kamer geïnformeerd is?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, sta ik volledig achter de rapporten van WenR en Sovon. Het staat de KNJV vrij om de rapporten te analyseren en eventueel juridische stappen te nemen wanneer zij dat nodig acht. Ik heb in mijn antwoord op vraag 2 toegelicht waarom ik het noodzakelijk vond om dit dossier met de KNJV te bespreken voordat ik de Kamer informeerde over mijn besluit.
Het bericht 'Tinne (35) niet het eerste slachtoffer ‘ontgifting’' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de gevaren van detoxfarms?1
Ja.
Klopt het dat de afgelopen jaren zowel het gebruik als het aantal aanbieders van detoxfarms is gestegen?
We hebben geen zicht op het aantal aanbieders en gebruikers van detoxfarms. Niet alle commerciële aanbieders staan geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.
Klopt het dat het bezit, de verspreiding, de verkoop en de productie van ayahuasca verboden is op grond van de Opiumwet, maar het gebruik ervan niet?
Ja, dit klopt. De werkzame stof in ayahuasca is DMT, een hallucinogeen middel dat de waarneming beïnvloedt. DMT is een harddrugs en staat op lijst I van de Opiumwet. Bezit, verspreiding, verkoop en de productie ervan is verboden. Net zoals bij alle andere soorten harddrugs, is gebruik van de drugs niet verboden op grond van de Opiumwet.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het Openbaar Ministerie, het Trimbos-instituut, Jellinek en de vereniging tegen kwakzalverij over de aanpak en vervolging van aanbieders van detoxfarms?
Aanbieders van diensten of producten dienen zich aan de wet te houden en mogen geen gevaarlijke of verboden producten of diensten aanbieden. De NVWA ziet er, wat betreft de producten die onder hun toezicht vallen, risico-gebaseerd op toe. Bij ayahuasca gaat het over een verboden middel dat op lijst I van de Opiumwet staat. Het Openbaar Ministerie kan, ook tegen aanbieders van detoxfarms, indien er sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit een onderzoek starten waarbij elke zaak op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Ik acht het op dit moment niet noodzakelijk om specifieke gesprekken te voeren over de aanpak en vervolging van aanbieders van detoxfarms met de genoemde organisaties.
Bent u tevens bereid in gesprek te gaan met deze partijen om te bezien hoe Nederlanders kunnen worden gewezen op de gevaren en de strafbaarheid van verboden middelen bij detoxfarms, zoals ayahuasca?
Voor wat betreft verboden middelen die bij detox-farms worden gebruikt, zoals ayahuasca, wordt juist door de strafbaarstelling van de middelen aangegeven dat het gebruik daarvan veel gezondheidsrisico’s kent. In algemene zin wordt daarnaast ingezet op preventie van middelengebruik en verslaving. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt momenteel een voorstel uit voor de preventieaanpak. Ik acht het op dit moment niet noodzakelijk om nadere gesprekken te voeren over de gevaren en strafbaarheid van deze specifieke middelen.
Hoeveel aanbieders van ayahuasca-sessies en soortgelijke gevaarlijke detoxrituelen zijn de afgelopen vijf jaren vervolgd?
Het OM heeft hierover geen cijfers beschikbaar, omdat deze kwalificatie niet als zodanig in de systemen zit. Het OM registreert het delict op basis van de wet en het wetsartikel.2
Bent u bereid de straffen op bezit, verspreiding, verkoop en productie van middelen zoals ayahuasca te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse drugsbeleid is gericht op een gebalanceerde aanpak, waarbij oog is voor zowel veiligheid als gezondheid. Momenteel wordt onderzoek gedaan naar het vestigingsklimaat voor illegale drugshandel in Nederland. Hierbij wordt ook expliciet gekeken naar de strafmaat in Nederland. De uitkomsten van dit onderzoek komen binnenkort beschikbaar. Vervolgens zal ik in nauwe samenwerking met partners nader uitwerking geven aan de optie om de straffen van de grootschalige handel en grootschalig bezit van drugs te verzwaren. Ik zal uw Kamer hierover informeren voor het einde van het jaar.
Kunt u deze vragen vóór het aanstaande commissiedebat over drugsbeleid van 12 mei beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Oekraïense centrales slaan cyberaanval af’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oekraïense centrales slaan cyberaanval af»?1?
Ja.
Klopt het bericht dat Russische hackers een mislukte aanval op Oekraïense energiecentrales hebben uitgevoerd?
In publieke berichtgeving van het Oekraïense «Computer Emergency Response Team» (CERT-UA) en het beveiligingsbedrijf ESET wordt dit beeld geschetst.2 3 Hoewel dit zeer voorstelbaar is, is technische attributie complex en kan het bericht daarom niet met zekerheid door het kabinet worden bevestigd.
Wat is bij u bekend over de nieuwste malware vorm «Industroyer» en de aan Russische veiligheidsdiensten gelieerde groep «Sandworm»? Is bekend welke veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen tegen deze nieuwe malware? Zo ja, worden hier al stappen voor gezet? Zo nee, waarom niet?
Industroyer is kwaadaardige software die in 2016 is ingezet in Oekraïne om een gedeelte van de elektriciteitsvoorziening uit te schakelen. Het recent gebruikte Industroyer2 is een nieuwe variant van deze malware.
De digitale aanval wordt door beveiligingsbedrijf ESET en CERT-UA met een hoge mate van zekerheid toegeschreven aan de Sandworm-groep. Deze groep wordt door Amerikaanse en Britse overheidsinstanties geacht gelieerd te zijn aan de Russische militaire inlichtingendienst de GRU en is door de EU in 2020 op de cybersanctielijst gezet.4 In Nederland doen inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderzoek naar statelijke actoren. Over dergelijke inlichtingenonderzoeken wordt doorgaans niet publiekelijk gecommuniceerd.
De Industroyer2-malware is specifiek geconfigureerd om een Oekraïense energieleverancier aan te vallen. Aanvullend handelingsperspectief tegen deze malware is niet bekend, omdat de genomen maatregelen niet van toepassing zullen zijn op andere organisaties vanwege deze specifieke configuratie. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) adviseert in algemene zin waakzaam te blijven en de basismaatregelen te treffen die op de website van het NCSC zijn gepubliceerd.5
Is de gebruikte malware «Industroyer» ook al gebruikt als cyberaanval op Nederlandse organisaties? Zo ja, waar is deze malware gebruikt? Zo nee, verwacht u cyberaanvallen met de malware «Industroyer» op Nederlandse organisaties in de nabije toekomst?
Op dit moment zijn er bij het NCSC geen aanwijzingen van de inzet van een van de varianten van Industroyer in een cyberaanval op Nederlandse organisaties.
Toekomstige aanvallen en eventuele gevolgen daarvan voor Nederland kunnen echter niet worden uitgesloten. Daarom is het belangrijk dat ook Nederlandse organisaties waakzaam en alert blijven en zich voorbereiden op een mogelijk incident.
Is er verhoogde paraatheid bij onze vitale aanbieders om een eventuele (indirecte) aanval met Industroyer af te wenden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het NCSC staat mede met oog op deze casus, samen met veiligheidspartners (onder andere met cybersecuritybedrijven en via de Cyber Intel/Info Cel), in nauw contact met vitale aanbieders in de energiesector.6 Op 13 april jongstleden heeft het NCSC relevante vitale aanbieders geïnformeerd over Industroyer2. Vanwege de eerdere variant van Industroyer uit 2016 heeft dit type malware al langer de aandacht van het NCSC.
Zijn er sinds de oorlog in Oekraïne al voorbeelden waarbij Russische hackers grootschalige cyberaanvallen uitvoeren op Nederlandse vitale bedrijven? Zo ja, hoe zijn deze cyberaanvallen verlopen? Zo nee, hoe groot acht u de kans dat deze bedrijven binnen korte tijd getroffen zullen worden door een grootschalige Russische cyberaanval?
Op basis van de huidige beschikbare informatie, kan geconcludeerd worden dat er vooralsnog geen grootschalige Russische cyberaanvallen op Nederlandse vitale bedrijven zijn uitgevoerd. Het NCSC houdt de situatie sinds de oorlog en de aanloop daarnaartoe nauwlettend in de gaten en heeft intensief contact met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Wel is het voorstelbaar dat Nederlandse belangen direct of indirect geschaad kunnen worden door digitale activiteiten omtrent de oorlog in Oekraïne. Het NCSC is dan ook waakzaam op eventuele veranderingen in de digitale dreiging richting Nederlandse belangen.
In hoeverre worden Nederlandse bedrijven voorbereid op grootschalige Russische cyberaanvallen door de rijksoverheid?
De verantwoordelijkheid om beschermende maatregelen te nemen is primair de verantwoordelijkheid van de bedrijven die het betreft zelf. De overheid heeft echter ook tot taak bedrijven te informeren over digitale dreigingen, incidenten en weerbaarheid.
Om de risico’s in de samenleving te beperken is er de afgelopen weken door het NCSC en het Digital Trust Center (DTC) extra aandacht gevraagd voor het belang van cyberweerbaarheid en waakzaamheid. Het NCSC voorziet daartoe in verschillende algemene producten en houdt een informatiepagina bij op de eigen website. Het DTC heeft op verschillende momenten partners en doelgroeporganisaties opgeroepen waakzaam te zijn, waarbij de nadruk wordt gelegd op het treffen van preventieve maatregelen.
Zo hebben het DTC en het NCSC op 9 maart gezamenlijk een online informatiesessie verzorgd met als titel «Huidig beeld en digitale impact van de oorlog in Oekraïne». Dit webinar was toegankelijk voor alle organisaties in Nederland en kan worden teruggekeken op het YouTube-kanaal van het DTC.7 Deze informatiesessie is door ongeveer 4.000 bezoekers bekeken.
Ook het «Cyber Security Incident Response Team» voor digitale dienstverleners (CSIRT-DSP) verstrekt een wekelijks overzicht van (internationaal) cybersecurity nieuws gerelateerd aan de oorlog in Oekraïne aan digitale dienstverleners en monitort de situatie nauwlettend voor een actueel dreigingsbeeld voor digitale dienstverleners in Nederland.
Uit een recente sterke toename van het aantal bezoeken aan de Basisscan Cyberweerbaarheid lijkt de oproep tot verhoogde cyberweerbaarheid en waakzaamheid weerklank te vinden.8
In hoeverre zijn kleinere bedrijven voldoende beschermd tegen cyberaanvallen vanuit Rusland? Wat is de status van de aangenomen motie Hermans c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 120) om ondernemers beter te beschermen tegen digitale aanvallen en dreigingen?
Ook hiervoor geldt dat de verantwoordelijkheid om beschermende maatregelen te nemen primair de verantwoordelijkheid is van de bedrijven zelf, en dat de overheid desalniettemin de taak heeft om bedrijven te informeren over digitale dreigingen, incidenten en weerbaarheid.
Naast de activiteiten uiteengezet in antwoord op vraag 7 publiceert het DTC sinds 2018 informatie over digitale dreigingen gericht op het Nederlandse bedrijfsleven. De vijf basisprincipes van veilig digitaal ondernemen zijn opgesteld om aanvallers, ongeacht de oorsprong, buiten de deur te houden. Daarnaast informeert het DTC sinds de zomer van 2021 individuele bedrijven over specifieke dreigingen en kwetsbaarheden in hun netwerk- en informatiesystemen.
De Tweede Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de uitvoering van de motie Hermans c.s.9
Het voornemen van de EU om Oekraïne militair te steunen met 500 miljoen euro extra |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voorstel van Ursula Von der Leyen, Josep Borrell en Charles Michel met betrekking tot de extra 500 miljoen euro aan militaire hulp voor Oekraïne1?
Hoge Vertegenwoordiger (HV) Borrell heeft op 7 april jl. voorgesteld om de steun die de EU vanuit de Europese Vredesfaciliteit (EPF) aan Oekraïne levert, te verhogen. Het gaat wederom om 500 miljoen euro, waarvan 450 miljoen euro voor lethale middelen en 50 miljoen euro voor niet-lethale middelen. Het voorstel voor de verhoging is eerst voorgelegd aan het Politiek en Veiligheidscomité (PSC) van de EU voor besluitvorming door de lidstaten. Op 13 april jl. is de Raad akkoord gegaan met het voorstel, waarmee het totaal aan beschikbare EPF steun voor Oekraïne op dit moment in totaal 1,5 miljard euro is.
Klopt het dat dit de derde «tranche» van 500 miljoen euro is voor Oekraïne en dat daarmee het plafondbedrag voor de European Peace Facility (EPF) voor het jaar 2022, nu reeds verdriedubbeld wordt?
In het Raadsbesluit 2021/509 tot oprichting van de Europese Vredesfaciliteit is opgenomen dat van 2021 tot 2027 een bedrag van 5,7 miljard euro beschikbaar is.2 Het bedrag voorzien voor 2022 was 520 miljoen euro. De Nederlandse inzet is om budget voor aankomende jaren naar voren te halen en de uitbetaling van de vergoedingen uit te spreiden over de komende jaren. Daarmee kan het plafond van 5,7 miljard in stand worden gehouden, conform de motie Van Haga.3 Zodoende kan de totale Nederlandse bijdrage aan de EPF, ongeveer 5,9% van het totaal budget, gelijk blijven. Het EPF Comité, waaraan alle lidstaten deelnemen, zal op korte termijn bijeenkomen om hierover afspraken te maken. Gezien het uiterst onvoorspelbare verloop van de oorlog in Oekraïne kan het kabinet een toekomstige discussie over de hoogte van de Europese Vredesfaciliteit niet uitsluiten. Het kabinet zal uw Kamer informeren over de ontwikkelingen hieromtrent.
Klopt het dat de bedragen van de EPF niet ten laste van de EU-begroting vallen, maar worden opgebracht door de lidstaten? Is dat ook het geval met de nu aangekondigde extra 500 miljoen euro? Zo ja, bent u het met mij eens dat de EU daarmee sinterklaas speelt met het geld van de lidstaten? Zo ja, bent u bereid mevrouw Von der Leyen daarop aan te spreken?
In aanvulling op het antwoord op vraag 2. De EPF valt inderdaad buiten de EU-begroting. Niet de Europese Commissie maar de EU lidstaten besluiten over de wijze waarop dit budget wordt besteed. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de kamerbrief over de oprichting van het EPF, d.d. 15 januari 2021.4
Bent u voornemens de aangenomen motie Van Haga c.s.2 over het vasthouden aan de plafondbedragen van de EPF, uit te voeren? Zo ja, wanneer en hoe gaat u in de EU communiceren dat Nederland niet akkoord gaat met extra financiële hulp en niet van plan is mee te betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Is er vooroverleg geweest met Nederland voordat mevrouw Von der Leyen het aanbod deed? Zo ja, wat was de uitkomst ervan en bent u op de een of andere manier akkoord gegaan? Zo ja, hoeveel gaat Nederland bijdragen en hoe wordt dat gefinancierd? Wordt de Kamer hierbij betrokken?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Klopt het dat lidstaten die meedoen aan de EPF, de ruimte hebben om nee te zeggen tegen concrete voorstellen binnen de EPF? Gaat u daar gebruik van maken?
Conform art. 5 van het EPF raadsbesluit (2021/509) vindt besluitvorming plaats op basis van unanimiteit. Lidstaten kunnen zich ook «constructief» onthouden van stemming. Daarover is in art. 5 lid 3 van het besluit is, afgesproken dat een lidstaat die zich van stemming onthoudt betreffende een steunmaatregel inzake de levering van lethale steun, die lidstaat niet bijdraagt in de kosten daarvan. In een dergelijk geval draagt die lidstaat een extra bedrag bij aan andere steunmaatregelen inzake niet-lethale steun.
Het kabinet beoordeelt per voorstel of het kan instemmen met een steunmaatregel.
Klopt het dat Denemarken niet deelneemt aan de EPF (opt-out) en geen financiële bijdrage levert aan het fonds? Is zo’n constructie ook voor Nederland mogelijk? Kunt u deze vraag feitelijk beantwoorden? Zo ja, wat vindt u van deze optie?
De Europese Vredesfaciliteit heeft twee pilaren: de financiering van EU missies en operaties en de financiering van steunmaatregelen. Denemarken heeft een opt-out voor het Gemeenschappelijk Veiligheid- en Defensiebeleid op het gebied van militaire aangelegenheden en draagt derhalve niet bij aan de eerste pijler, missies en operaties, maar wel aan de twee pijler, steunmaatregelen. Nederland heeft niet gekozen voor een opt-out op het GVDB en het kabinet ambieert dit evenmin.
Het bericht dat een Nederlandse journalist hardhandig Oekraïne is uitgezet |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het Nederlands Dagblad «De uitzetting van ND-correspondent Robert Dulmers uit Oekraïne: Een reconstructie»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het ministerie is bij de Oekraïense autoriteiten nagegaan waarom correspondent Dulmers is uitgezet en hoe de uitzetting is verlopen. De Oekraïense autoriteiten hebben aangegeven dat de heer Dulmers in strijd heeft gehandeld met regelgeving die geldig is geworden na het uitroepen van de noodtoestand. Door de wijze van delen van beeldmateriaal heeft hij volgens de autoriteiten informatie prijsgegeven over de tijd, locatie en impact van een aanslag. Daarmee zou hij heel direct burgers en hulpdiensten in gevaar gebracht hebben. De Oekraïense autoriteiten laten weten dat dit de reden van uitzetting is geweest.
Kunt u bevestigen dat Dulmers onder dwang het land is uitgezet? Was deze uitzetting in uw ogen legitiem?
Wegens de huidige oorlogssituatie konden de Oekraïense autoriteiten niet achterhalen op welke wijze de heer Dulmers is behandeld tijdens de uitzetting. Indien de heer Dulmers is behandeld op de manier zoals beschreven in het artikel, is dat voor betrokkene een uiterst nare ervaring geweest en doorstaat dat de toets van proportionaliteit niet. Dat heeft het ministerie ook kenbaar gemaakt aan de Oekraïense autoriteiten.
Klopt het dat Dulmers zijn persaccreditatie voor Oekraïne voor 10 jaar is kwijtgeraakt? Zo ja, vindt u dit proportioneel?
De Oekraïense autoriteiten hebben bevestigd dat de heer Dulmers voor 10 jaar geen persaccreditatie voor Oekraïne kan verkrijgen. Het is in geval van oorlog of andere noodsituaties toegestaan om vrijheden in te perken, waaronder de persvrijheid. In de huidige oorlogssituatie is regelgeving opgesteld om militaire doelen, militairen, burgers en hulpdiensten te beschermen. De heer Dulmers heeft deze regelgeving volgens de Oekraïense autoriteiten niet gerespecteerd en daarmee burgers en hulpdiensten in gevaar gebracht. Welke reactie daarop toelaatbaar is, is afhankelijk van de precieze context van de casus. Hierover lopen de lezingen van de heer Dulmers en de Oekrainse autoriteiten uiteen. Het ministerie heeft geen mogelijkheid om deze lezingen te verifiëren.
In hoeverre levert deze casus een schending op van het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op verzameling en verspreiding van informatie, zoals vastgelegd in artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), waarbij Oekraïne sinds 1991 partij is?
Oekraïne is verplicht de vrijheid van meningsuiting te respecteren, zoals neergelegd in artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR. Deze rechten mogen bij wet beperkt worden om de nationale veiligheid te beschermen. Oekraïne heeft naar aanleiding van de Russische inval noodtoestandsverklaringen afgelegd onder artikel 15 paragraaf 3 EVRM en artikel 4 paragraaf 3 IVBPR. Daarmee heeft Oekraïne tijdelijk meer ruimte om bepaalde vrijheden te beperken. Het kabinet ziet persvrijheid als een groot goed en zal alle partijen, waaronder Oekraïne, blijven oproepen de persvrijheid te blijven waarborgen voor zover dat mogelijk is. In het gesprek met de Oekraïense autoriteiten is dit benadrukt. Oekraïne heeft daarop aangegeven het belang van persvrijheid te onderschrijven en groot belang te hechten aan verslaglegging van de oorlog. De Oekraïense autoriteiten hebben laten weten dat er veel journalisten, ook buitenlandse, in Oekraïne actief zijn en dat zich daarbij over het algemeen geen problemen voordoen. De autoriteiten hebben aangegeven dat Nederlandse journalisten welkom zijn in Oekraïne om verslag te doen.
Indien u acht dat Dulmers zijn accreditatie ten onrechte kwijt is geraakt, bent u bereid in bilaterale gesprekken deze casus te bespreken en te bezien hoe de informatie en uitleg aan journalisten over de regels rondom oorlogscorrespondentie verbeterd kan worden?
Het ministerie heeft deze casus uitgebreid besproken met de Oekraïense autoriteiten. Daarbij heeft het ministerie kenbaar gemaakt dat Oekraïne de vanwege de oorlogsomstandigheden geldende regelgeving helder moet communiceren aan journalisten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De open brief van het Nationaal OV-Beraad (NOVB) over de staat van het openbaar vervoer en het voorzieningenniveau |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u het eens dat hetgeen het Nationaal OV-Beraad in een open brief voor waarschuwt onwenselijk is, namelijk dat het wederom uitstellen van afspraken voor een goed herstel van de openbaar vervoer (ov-)sector na de coronacrisis wegens een gebrek aan financiële draagkracht tot 20% a 30% minder (regionaal) openbaar vervoer zal leiden? Zo ja, waarom wordt het dan telkens uitgesteld en is het op de dag van schrijven nog niet bekend of voor de deadline van 14 april a.s. een beslissing genomen is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens dat de OV-sector gebaat is bij goede en tijdige afspraken. Daarom heeft het kabinet op 14 april jl. besloten de beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV) te verlengen tot eind 2022. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd op 14 april1. Zo maken we de dienstregelingen voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden als op dit moment mogelijk. Met het doortrekken van de BVOV wordt zekerheid geboden voor de sector en voor de reiziger beschikbaar en veilig (regionaal) OV gegarandeerd. Zorgvuldige besluitvorming vergde helaas een iets langere doorlooptijd.
In hoeverre bent u bereid tegemoet te komen aan de wensen van het Nationaal OV-Beraad, om zodoende de ov-branche na een zware periode niet te laten zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met eens dat een significante afname van openbaar vervoer wegens een gebrek aan financiële middelen leidt tot een gedwongen toename van het gebruik van de auto en dat dit niet strookt met de wensen van het kabinet om duurzamer te leven? Zo ja, welke hinder zorgt dan voor ruis op de lijn waardoor het Nationaal OV-Beraad zich genoodzaakt voelt om een open brief te schrijven?
Ja, het is van groot belang dat het OV – naast de primaire functie om door mobiliteit te voorzien in bereikbaarheid – de noodzakelijke bijdrage kan leveren aan duurzaamheid, het ontsluiten van nieuwe woningen en het opvangen van de groeiende behoefte aan mobiliteit. Vanwege dat maatschappelijk belang kunnen vervoerders voor heel 2022 gebruik maken van de beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV).
Voor 2023 gaat het KiM nu uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Zoals ik in mijn brief van 14 april heb aangegeven, zal het KiM deze prognose in juni actualiseren. Ik blijf de ontwikkelingen monitoren en blijf in gesprek met de OV-sector. Dit is in lijn met de brieven van 25 februari en 1 april 2022 over de beëindiging van het coronasteunpakket, en het verkennen en uitwerken van gerichte, sectorale instrumenten zodat in het geval dat nodig blijkt, een effectief instrumentarium voorhanden is2.
Bent u bekend met de signalen van de OV-branche, waarin zij aangeeft dat het langer nodig heeft om te herstellen van de klap die zij gekregen heeft tijdens de coronacrisis? Zo ja, bent u bereid om verder te kijken dan 2022 en een overbruggingsperiode van meerdere jaren te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen één voor één afzonderlijk beantwoorden en gezien de urgentie dit voor 1 mei a.s. doen?
Gezien de samenhangende vragen, heb ik de beantwoording van sommige vragen gecombineerd. Ik heb geprobeerd uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Erasmus Universiteit stopt met onderwijs voor ouderen: ‘Schandalig, nalatig, waardeloos!’’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Erasmus Universiteit stopt met onderwijs voor ouderen: «Schandalig, nalatig, waardeloos!»»?1
Ja.
Bent u het eens dat de deelname van ouderen aan het HOVO (Hoger onderwijs voor ouderen) van de Erasmus Academie past in de visie van dit kabinet over een Leven Lang Ontwikkelen (LLO)?
Alle vormen van leren zijn in alle fasen van leven en werken van belang voor het bewerkstelligen van de leercultuur die het kabinet in het LLO-beleid beoogt. Ook HOVO kan daar aan bijdragen. De Erasmus Academie heeft laten weten dat zij de HOVO-cursussen de afgelopen jaren met verlies hebben uitgevoerd en dat continuering ervan niet langer verantwoord zou zijn.
Kunt aangeven hoeveel mensen in Nederland gebruik maken van het HOVO?
In onderstaand overzicht staan de cijfers van HOVO Nederland over aantallen mensen die in de periode 2014 tot en met 2021 jaarlijks gebruik hebben gemaakt van HOVO.
Instelling
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Achterhoek en Liemers
319
335
337
476
441
481
223
0
Alkmaar
450
494
468
510
415
376
256
76
Amsterdam
6048
6156
6700
6845
6469
6630
4025
3626
Brabant
2138
2523
2825
2509
2523
3155
1716
1321
Noord-Nederland
2973
3451
3595
3649
3549
3785
2020
1678
Leiden
1803
1833
1794
1741
1820
1815
1164
1073
Limburg
840
1214
1221
936
605
462
gestopt
–
Nijmegen
2711
2756
2320
2303
2125
2062
gestopt
–
Rotterdam
4200
3959
3140
2800
3307
3253
2102
2056
Utrecht
2249
2237
2639
2666
2602
2487
1730
1793
Totaal
23731
24958
25039
24435
23856
24506
13236
11623
Deelt u de mening dat er een bredere trend zichtbaar is onder onderwijsinstellingen om te stoppen met HOVO? Deelt u de mening dat deze ontwikkeling onwenselijk is?
In de afgelopen jaren is het HOVO-aanbod inderdaad op meer plaatsen in het land gestopt. Zoals te zien in bovenstaand overzicht is in 2020 het aanbod gestopt in Limburg en Nijmegen. Eerder stopten al HOVO Zeeland in 2010 en HOVO Den Haag in 2012. Dit is erg jammer voor de mensen die graag deelnemen aan HOVO-activiteiten. Het stoppen met het verzorgen van HOVO hangt samen met het feit dat het moeilijk blijkt om dit type onderwijs kostendekkend te organiseren.
HOVO valt niet onder de wettelijke taak van instellingen en wordt niet door de overheid bekostigd. Dat betekent dat instellingen voor deze activiteiten, net als voor andere vormen van contractonderwijs, de integrale kostprijs in rekening moeten brengen en de activiteiten structureel kostendekkend moeten uitvoeren. Structurele aanwending van bekostigingsmiddelen voor contractonderwijs (zoals HOVO) geldt als ondoelmatige besteding van rijksbekostiging en is niet toegestaan.
Kunt aangeven of het HOVO wel of niet onder de nieuwe STAP-regeling valt? Als dat niet het geval is, wat is de reden hiervan?
Indien de instelling die HOVO aanbiedt een instelling is die door het Ministerie van OCW erkend is als aanbieder van formele opleidingen leidend tot een diploma (mbo, hbo en wo), dan mogen zij ook HOVO en ander non-formeel scholingsaanbod opnemen in het STAP-register. Is de aanbieder geen door OCW erkende instelling, dan is opname van HOVO in het STAP-register mogelijk indien sprake is van erkenning door een van de andere keurmerken die bij STAP zijn aangesloten. Momenteel zijn dat NRTO, NLQF, CPION en Cedeo. In de loop van 2022 kunnen ook andere keurmerken die aan voorwaarden voldoen in aanmerking komen voor toelating tot STAP. Opleiders zijn zelf verantwoordelijk voor het registreren van scholingsactiviteiten in het STAP-register. Individuen kunnen tot de AOW-leeftijd gebruik maken van STAP, omdat STAP bedoeld is voor arbeidsmarktgerelateerde deelname aan scholing.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Erasmus Academie stelt dat het aanbieden van deze cursussen niet meer past bij wat de Erasmus universiteit wil zijn omdat «het HOVO het domein is van de hoogopgeleide, witte Nederlander?»
Volgens de Erasmus Academie heeft de journalist op dit punt absoluut niet het standpunt van de Erasmus Universiteit verwoord. Men vermoedt dat de journalist twee zaken door elkaar haalt, te weten het verbreden van de doelgroep voor de cursussen in 2019 en het stoppen met de opleiding per 2022.
Erasmus Academie is een private aanbieder onder de vlag van de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2019 heeft de Erasmus Academie besloten om de doelgroep van het HOVO-onderwijs te verbreden. Het HOVO-onderwijs was oorspronkelijke gericht op mensen die net voor en na de tweede wereldoorlog geen toegang hadden tot het hoger onderwijs. Wie echter naar de deelnemers kijkt van het HOVO-onderwijs in de afgelopen jaren, ziet dat veel van hen een opleiding hoger onderwijs hebben gehad en aan HOVO-cursussen deelnamen vanuit een interesse in een bepaald vakgebied of thema.
Verder was het HOVO-onderwijs van de Erasmus Academie gericht op de 50-plusser. De huidige 50-plusser voelt zich echter geen oudere en voelt zich niet aangesproken door de term «ouderenonderwijs». Bovendien wilde de Erasmus Academie juist geen groepen uitsluiten en de cursussen openstellen voor iedereen die nieuwsgierig is, zin heeft om te leren en zich aangesproken voelt door de veelzijdigheid van academisch onderwijs. Per september 2019 heeft de Erasmus Academie daarom de leeftijdsgrens van 50 jaar en de termen «ouderen» en «HOVO» losgelaten. Het betreffende opleidingsaanbod ging vanaf toen verder onder de naam Erasmus Academie Cursussen. Maar zoals gezegd in het antwoord op vraag 2 is continuering van de HOVO-cursussen nu niet meer verantwoord vanwege de verliezen die de Erasmus Academie daarop lijdt.
De universiteit geeft aan «... juist geen groepen te willen uitsluiten». Bent u het eens dat door het stoppen met de HOVO, de universiteit juist een hele grote groep uitsluit, namelijk de generatie die begin jaren vijftig van de vorige eeuw niet in de gelegenheid is geweest om hoger onderwijs te volgen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het bericht dat de ggz in het eerste kwartaal al een miljoenenverlies lijdt |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw rectie op het bericht dat de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in het eerste kwartaal van 2022 al een miljoenenverlies lijdt?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 mei jl. is het aan zorgverzekeraars om – uit oogpunt van hun zorgplicht – in de contracten zodanige financiële afspraken te maken met de ggz dat de continuïteit van zorg geborgd kan worden, wat overigens niet hetzelfde is als de continuïteit van elke individuele zorgaanbieder. Als een ggz-aanbieder in financieel zwaar weer verkeert, is de jaarlijkse contractering het eerst aangewezen instrument om afspraken te maken over wat er moet gebeuren. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn. Daarbij is het van belang dat er ten behoeve van de contractering een goede informatieuitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Hoe kan het zijn dat verschillende grote ggz-instellingen ruim drie maanden in het nieuwe jaar nog steeds geen contracten hebben met de grote zorgverzekeraars?
De contractering is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Contracten kunnen het hele jaar door gesloten en waar nodig aangepast worden. Er is geen verplichting om onderhandelingen voor een bepaalde datum afgerond te hebben.
Het is wel belangrijk dat verzekerden voor het maken van een keuze voor een zorgverzekering over de nodige informatie beschikken. Daarom moeten zorgverzekeraars vanaf 12 november – de start van het jaarlijkse overstapseizoen – aangeven welke vergoeding verzekerden kunnen verwachten bij een zorgaanbieder. Als de onderhandelingen tussen een zorgverzekeraar en zorgaanbieder nog lopen, kan een verzekeraar formeel aangeven dat er nog niets bekend is over de vergoeding, maar het komt in dergelijke situaties ook voor dat een verzekeraar dan aangeeft dat de zorg bij de aanbieder vergoed wordt alsof er sprake is van een contract. Voor de in het artikel genoemde zorgaanbieders, Parnassia en Pro Persona, is dat het geval.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat dit alsnog zo snel als mogelijk gebeurt, en wat zijn uw plannen om een herhaling hiervan voor de komende jaren te voorkomen?
In het kader van de invoering van het zorgprestatiemodel per 2022, hebben de partijen in de ggz bestuurlijk afgesproken gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macroneutrale overgang van de oude naar de nieuwe bekostiging. Dit moet zijn weerslag vinden in de contractering voor 2022. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Nederlandse ggz (dNggz) spreken elkaar hier maandelijks over in een bestuurlijk overleg met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als toehoorder.
De NZa monitort daarnaast net als vorige jaren de contractering in de ggz in het algemeen. In het Hoofdlijnenakkoord ggz 2019–2022 zijn hier afspraken over vastgelegd. De eerstvolgende rapportage – over de contractering voor 2022 – volgt voor de zomer.
Het Hoofdlijnenakkoord loopt in 2022 af. Voor 2023 en verder zijn er nog geen bestuurlijke afspraken gemaakt over de contractering en de monitoring daarvan. Ik vind het belangrijk dat het gesprek tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders over verbeteringen in de contractering gevoerd blijft worden. Knelpunten in de contractering blijven daarom onderwerp van de bestuurlijke agenda.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen naar aanleiding van de constatering van de belangenbehartiger van de Nederlandse ggz, dat twee miljoen verlies niet meer in te halen is?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Waar een ggz-instelling in financieel zwaar weer verkeert, is de jaarlijkse contractering het eerst aangewezen instrument om afspraken te maken over wat er moet gebeuren. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn.
Het is aan zorgverzekeraars om – uit oogpunt van hun zorgplicht – in de contracten zodanige financiële afspraken te maken met de ggz dat de continuïteit van zorg geborgd kan worden, wat overigens niet hetzelfde is als de continuïteit van elke individuele zorgaanbieder. Daarbij is het van belang dat er ten behoeve van de contractering een goede informatieuitwisseling plaatsvindt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Hoe komt het dat ggz-aanbieders lagere tarieven krijgen dan vorige jaren, ondanks dat dit met het nieuwe zorgprestatiemodel juist niet het geval zou moeten zijn?
Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om tot goede afspraken te komen en steeds meer en beter gebruik te maken van de handvatten die het zorgprestatiemodel daarvoor aanreikt. Het zorgprestatiemodel geeft betere handvatten om in de contractering een passende vergoeding voor geleverde zorg af te spreken dan de oude ggz-bekostiging. Zowel voor zware als lichtere zorg. De oude bekostiging ging uit van gemiddelde trajecten van diagnostiek en behandeling en werkte onderfinanciering van zwaardere zorg en overfinanciering van lichtere zorg in de hand. De nieuwe bekostiging is gebaseerd op de feitelijke inzet van beroepen en aantallen behandel- en diagnostiekconsulten. Daarbij zijn ook aparte tarieven voor outreachende ggz en hoogspecialistische ggz geïntroduceerd.
De financiële effecten die ggz-aanbieders van de nieuwe ggz-bekostiging ondervinden zijn niet alleen afhankelijk van de tariefafspraken, maar ook van de bredere financiële (transitie)-afspraken die zij met zorgverzekeraars maken. Daarnaast kunnen er lopende een jaar soms ook aanvullende afspraken worden gemaakt. Ook die kunnen financiële impact hebben.
Ggz-partijen hebben vorig jaar binnen het programma Zorgprestatiemodel bestuurlijk met elkaar afgesproken om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macroneutrale overgang naar het zorgprestatiemodel. ZN en dNggz spreken elkaar daar maandelijks over in een bestuurlijk overleg met de NZa als toehoorder.
Macroneutraliteit betekent overigens niet dat de invoering van de nieuwe ggz-bekostiging voor elke zorgaanbieder financieel neutraal uitpakt. Met de nieuwe bekostiging wordt namelijk ook een verschuiving van middelen beoogd van lichte naar zware ggz. De continuïteit van zorg moet wel geborgd zijn.
Hoe kan het dat in de afspraken tussen zorgverzekeraars en ggz-aanbieders de zorg aan zwaardere doelgroepen onvoldoende gefinancierd wordt, en wat gaat u eraan doen om dit nog dit jaar te verbeteren?
Ik heb geen zicht op de inhoud van de gemaakte afspraken of op de overwegingen van een zorgaanbieder en zorgverzekeraar om tot een bepaalde afspraak te komen. In de monitor contractering ggz die in juni verschijnt zal de NZa wel op hoofdlijnen ingaan op de inhoud en het proces van de contractering 2022.
Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om tot goede afspraken te komen. Daarnaast hebben zij de mogelijkheid om – indien nodig – lopende het jaar aanvullende afspraken te maken. Zorgverzekeraars zijn daarbij gehouden aan hun zorgplicht, ook voor hun verzekerden die complexe ggz nodig hebben. De NZa ziet toe op de naleving van deze zorgplicht, vanuit haar wettelijke taak.
Wat is uw reactie op de oproep in het artikel om vaart te zetten achter «de noodzakelijke akkoorden en programma’s»?
Zoals toegezegd in de brief van 4 maart 20222 wordt de Tweede Kamer dit kwartaal geïnformeerd over de contouren van, en het proces rondom, het Integraal Zorgakkoord. Specifiek voor de ggz werk ik aan de Toekomstagenda ggz. Er wordt parallel gewerkt aan het Integraal Zorgakkoord en aan de Toekomstagenda ggz. In de Aanpak mentale gezondheid wordt ingezet op preventie, de Staatssecretaris van VWS zal u binnenkort hierover nader informeren.
Kunt u garanderen dat geen enkele cliënt vanwege deze miljoenenverliezen tussen wal en schip valt en zonder hulp komt te zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor mij staat continuïteit van zorg centraal. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben hierin ieder hun verantwoordelijkheid. De NZa en IGJ houden daar toezicht op en spreken zo nodig partijen aan. Dit betekent niet een garantie dat er nooit iets mis kan gaan. Maar wel dat de verantwoordelijkheden goed en duidelijk belegd zijn. Waar sprake is van acute financiële problemen bij ggz-instellingen, kan binnen de contractering gezocht worden naar oplossingen. Partijen hebben daarnaast altijd de mogelijkheid om (indien nodig) aanvullende financiële afspraken te maken, ook als contracten al gesloten zijn.
Omdat de recent aangekondigde aanpassingen van behandelaanbod in korte tijd plaatsvinden heb ik de NZa gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over eventuele gemeenschappelijke onderliggende factoren te informeren. Ik wil namelijk scherp in beeld hebben of dit incidenten zijn of dat hier sprake is van een breder onderliggend probleem dat vraagt om een aanpassing van beleid. De NZa zal mij hierover voor de zomer informeren.
Dienstauto’s |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet hoeft pas in 2028 duurzaam te rijden: »Comfort laat nu nog te wensen over»?1
Ja.
Gelooft u in het credo «practice what you preach»? Zo ja, kunt u uw voornemen duiden om het kabinet pas in 2028 te voorzien van duurzame dienstauto’s?
Waarom beklaagt u zich ook over het comfort. «Het aanbod op de markt van zero-emissie-auto’s die aan de gewenste inrichting voldoen (zoals voldoende been- en hoofdruimte en een ergonomisch aan te passen zitplek), is op dit moment nog beperkt»? Is het eigen comfort belangrijker dan de verduurzamingsopgave?
Bent u bekend met het feit dat er zoveel verschillende ruime representatieve elektrische auto’s, ook SUV’s, zijn? Zo ja, bent u bereid om alsnog en als de wiedeweerga het dienstautowagenpark te verduurzamen? Graag een toelichting.
Het artikel ‘Studenten noemen mij racistisch en homofoob’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Studenten noemen mij racistisch en homofoob.»1?
Ja.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen of van universitaire docenten wordt geëist hun literatuurlijst te herzien omdat er te veel «witte mannen» op zouden staan?
Het artikel betreft een interview met een universitair docent over zijn nieuwe boek. Hij vertelt dat sommige studenten van hem eisen dat hij andere literatuur kiest bij het onderwijs dat hij verzorgt. Ik zie geen aanleiding om zijn verhaal in twijfel te trekken.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen of van universitaire docenten in een nota bene wetenschappelijke omgeving wordt geëist dat zij «niet-wetenschappelijke» perspectieven ruimte geven, net zoals eerder aan de Universiteit van Amsterdam «rationaliteit» als «westers» is bestempeld?
Ik heb niet geverifieerd wat studenten van deze of andere docenten precies eisen. Het is de verantwoordelijkheid van de universiteit om de academische vrijheid van medewerkers te beschermen en zorg te dragen voor een veilige werk- en leeromgeving. Op de universiteiten, net als in andere domeinen van onze samenleving, worden bepaalde uitingen, instituties en praktijken bekritiseerd omdat zij zouden uitsluiten of stigmatiseren. Dit kan leiden tot stevige discussies over wat goede wetenschap en wat goed onderwijs is. De universiteit lijkt me de juiste omgeving voor die discussie.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken haaks staat op de plicht van universiteiten om academische vrijheid te borgen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Opleidingen in het hoger onderwijs vormen een leeromgeving voor studenten waarin plaats is voor confrontaties, debat en lastige gesprekken. Daar hoort bij dat studenten en docenten elkaar kunnen aanspreken, maar ook dat daarop een weerwoord kan volgen. Deze kritische functie ligt in de aard van academisch onderwijs. De wrijving die dit soms oplevert is van alle tijden. Universiteiten zijn robuuste organisaties die hiermee om kunnen gaan.
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is als docenten zich niet meer vrij durven te uiten in een academische omgeving waar het open en vrije debat juist de norm zou moeten zijn? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten om de academische vrijheid op universiteiten beter te beschermen? Zo nee, waarom niet?
De academische vrijheid moet te allen tijde geborgd zijn. De instellingsbesturen hebben de plicht om die vrijheid te beschermen. Als docenten zich niet vrij durven te uiten, bijvoorbeeld omdat zij zich geïntimideerd of bedreigd voelen, is dat zorgwekkend. Maar als docenten het lastig vinden om door mondige studenten te worden geconfronteerd met kritiek, vormt dat nog geen beperking van de academische vrijheid. Een respectvolle omgang met studenten vereist dat docenten hun woorden zorgvuldig kiezen, maar als zij voortdurend op eieren moeten lopen is dat kwalijk. Het kan voor bestuurders lastig zijn om te bepalen waar zij in concrete gevallen mee te maken hebben. Ik zal, mede naar aanleiding van bevindingen van de Inspectie van het Onderwijs over het studie- en werkklimaat, in gesprek gaan met de Universiteiten van Nederland en de Vereniging Hogescholen over hoe zij omgaan met dit spanningsveld.
Kunt u laten weten wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Van der Woude c.s. over een onderzoek of zelfcensuur en beperking van diversiteit van perspectieven een rol spelen in wetenschap en hoger onderwijs2 en kunt u deze casus bij dat onderzoek betrekken? Zo nee, waarom niet?
In reactie op de motie van het lid Van der Woude c.s. over een eventueel nieuw onderzoek over zelfcensuur heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven eerst twee lopende onderzoeken af te willen wachten. Op basis van de uitkomsten van die onderzoeken kan worden besloten of een aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Ten eerste het onderzoek van de KNAW over de preventie van wangedrag in de wetenschap. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer. Ik zal uw Kamer daarover informeren. Ten tweede heeft de Inspectie van het Onderwijs in 2021 een eerste beeld opgehaald over de mate waarin studenten zich vrij voelen om hun mening te uiten.3 In de Staat van het Onderwijs 2022 heeft de inspectie dit beeld nader ingevuld.4 Zoals ik aangaf in antwoord op vraag 5 zal ik met UNL in gesprek gaan op basis van de bevindingen van de inspectie. Ik zal de thema’s die bij deze casus aan bod komen betrekken in dat gesprek.
Het bericht dat het kabinet 200 miljoen uittrekt voor veilige N-wegen, maar dat dit een druppel op een gloeiende plaat lijkt. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «200 miljoen die kabinet uittrekt voor veilige N-wegen «druppel op gloeiende plaat»: Het gaat om levens»?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het is een bekend gegeven dat N-wegen relatief onveilig zijn. Het risico op een ongeval met een ernstige afloop ligt per gereden kilometer op Rijks-N-wegen hoger dan op autosnelwegen in beheer van het Rijk. Het Kabinet investeert daarom € 200 miljoen in het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Hiermee kunnen niet alle Rijks-N-wegen aangepakt worden. Daarom wordt een nadere prioritering uitgewerkt, zoals eerder aan uw Kamer gemeld. Voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op provinciale N-wegen, zijn de provincies primair aan zet. Daarbij is ondersteuning beschikbaar vanuit het Rijk. De medeoverheden kunnen een beroep doen op de Investeringsimpuls Verkeersveiligheid. De totale omvang van de Investeringsimpuls bedraagt € 500 miljoen voor de periode 2020 tot 2030. Ook provincies kunnen hier aanspraak op maken voor het verbeteren van de N-wegen die zij in beheer hebben. Het vorige Kabinet heeft daarnaast € 25 miljoen cofinanciering beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de bermveiligheid op N-wegen in beheer van provincies en eveneens € 25 miljoen voor het verbeteren van de bermveiligheid op Rijks-N-wegen.
Hoe weegt u het effect van bermmaatregelen op de verkeersveiligheid (zoals besproken in uw beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Koerhuis over het bericht dat de noodklok wordt geluid om het gevaar op N-wegen) ten opzichte van andere infrastructurele maatregelen, zoals het verlengen van invoegstroken, het verbreden van de rijbanen, het scheiden van de rijbanen, het aanbrengen van middengeleiders, en het weghalen van bomen in bochten?2
Op 15 april jl. is het onderzoek van de SWOV naar dodelijke ongevallen op Rijkswegen in 2020 aan uw Kamer gestuurd3. Net als in rapportages uit voorgaande jaren4 noemt de SWOV de inrichting van de berm als belangrijkste infrastructurele factor die de ernst van de afloop van een ongeval bepaalt. Het verbeteren van de bermveiligheid levert dan ook een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers. Zie ook de beantwoording van vraag 8. Ook andere infrastructurele maatregelen hebben, afhankelijk van de specifieke omstandigheden op een bepaald traject, uiteraard een positief effect op de verkeersveiligheid. Zo doet de SWOV in het hiervoor genoemde onderzoek ook de aanbeveling om smalle enkelbaans wegen te voorzien van fysieke rijrichtingscheiding om frontale verkeersongevallen te voorkomen. Op basis van de nu beschikbare € 200 miljoen wordt dan ook gekeken naar een breder maatregelenpakket dan uitsluitend bermmaatregelen. Uw Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de vervolgstappen.
Heeft u zicht op de door provincies geplande investeringen in verkeersveiligheid voor provinciale N-wegen? Schat u in dat deze investeringen snel genoeg gedaan kunnen worden?
Het verbeteren van de verkeersveiligheid op provinciale N-wegen is primair de verantwoordelijkheid van provincies. Eerder is aan uw Kamer gemeld dat geen landelijk overzicht beschikbaar is van investeringen in veilige weginrichting door provincies in de afgelopen tien jaar5. Datzelfde geldt voor geplande investeringen in verkeersveiligheid voor provinciale N-wegen. Er kan mede daardoor ook geen inschatting worden gemaakt of deze investeringen snel genoeg worden gedaan.
Het uitvoeren van een landelijk onderzoek naar investeringen van provincies in verkeersveiligheid van provinciale N-wegen is gecompliceerd onder meer omdat investeringen in verkeersveiligheid vaak meegenomen worden als onderdeel van aanlegprojecten, vervanging en renovatie en beheer en onderhoud. In de begroting is dan niet nader gespecificeerd welk bedrag als investering in de verkeersveiligheid kan worden beschouwd. Dit beeld wordt onderschreven door het IPO.
Hoe gaat u provincies helpen om aanpassingen aan hun provinciale N-weginfrastructuur te doen en deze veiliger te maken?
Ik ondersteun de medeoverheden met de Investeringsimpuls Verkeersveiligheid. In de periode 2020 tot 2030 is € 500 miljoen beschikbaar om een impuls te geven aan de verkeersveiligheid van het onderliggend wegennet. Ook provincies kunnen hier aanspraak op maken voor het verbeteren van de N-wegen die zij in beheer hebben. Een eerste tranche is in 2020 uitgekeerd aan medeoverheden. In totaal betrof de rijksbijdrage in deze tranche € 165 miljoen. Het vorige Kabinet heeft daarnaast € 25 miljoen cofinanciering beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de veiligheid van bermen van provinciale N-wegen.
Kunt u een overzicht geven van de door provincies geplande investeringen in verkeersveiligheid op provinciale N-wegen tot 2030 en kunt u hierbij aangeven wanneer en welk effect op de verkeersveiligheid u verwacht?
Een dergelijk overzicht is niet te geven. Zie ook de beantwoording van vraag 4.
Hoe gaat u aanpassingen aan Rijks-N-weginfrastructuur doen om deze veiliger te maken?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief d.d. 2 november 2021 over het stappenplan Verkeersveiligheid Rijks-N-wegen6, zijn op dit moment drie soorten maatregelen in beeld voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen: het verbeteren van de bermveiligheid, het aanbrengen van fysieke rijrichtingscheiding op enkelbaans Rijks-N-wegen en het aanpakken van overige, specifieke knelpunten zoals gelijkvloerse kruisingen met het onderliggend wegennet. Op basis van de nu beschikbare € 200 miljoen wordt een nadere prioritering uitgewerkt, waarbij ook de resultaten uit de Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA)7 ten aanzien van verkeersveiligheid op het hoofdwegennet worden betrokken. Dan wordt ook concreter welke aanpassingen aan Rijks-N-weginfrastructuur getroffen kunnen worden. Daarnaast worden dit jaar en komende jaren bermmaatregelen getroffen op de N7, N14, N31, N33, N35, N36 en N48 op basis van de € 25 miljoen die door het vorige Kabinet beschikbaar is gesteld.
Kunt u een overzicht geven van de door het Rijk geplande investeringen in verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen tot 2030 en kunt u hierbij aangeven wanneer en welk effect op de verkeersveiligheid u verwacht?
Vanaf 2023 is € 200 miljoen beschikbaar voor verbetering van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Daarnaast wordt komende jaren op basis van de € 25 miljoen die beschikbaar is voor bermmaatregelen gewerkt aan bermmaatregelen op de op de N7, N14, N31, N33, N35, N36 en N48 en worden in het kader van het programma «Meer Veilig» nog maatregelen gerealiseerd op de N18 en N57, met een totale omvang van circa € 4 miljoen. Ook wordt er vanuit het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) geïnvesteerd in de specifieke verkeersveiligheidsprojecten N35 Wijthmen-Nijverdal en N57-N59, zoals ook gemeld in de recente Kamerbrief over investeringen in de verkeersveiligheid8. In totaal is voor laatstgenoemde projecten circa € 38 miljoen beschikbaar. Daarnaast wordt vanuit het MIRT ook geïnvesteerd in verbreding van Rijks-N-wegen. Deze projecten kennen een bredere scope maar leveren wel een bijdrage aan het verbeteren van de verkeersveiligheid, zoals gemeld in de Kamerbrief over investeringen in de verkeersveiligheid d.d. 14 april 20229. Een voorbeeld hiervan is de verbreding van de N50 bij Kampen-Kampen Zuid.
Over de effecten van het maatregelenpakket dat zal worden uitgevoerd met de nu beschikbare € 200 miljoen zijn op dit moment nog geen uitspraken te doen, omdat nog wordt gewerkt aan de vormgeving hiervan. Wel kan in algemene zin iets gesteld worden over de effecten van bermmaatregelen. In 2017 becijferde SWOV10 voor specifiek provinciale wegen met een maximumsnelheid van 80 km/uur dat een obstakelvrije berm groter of gelijk aan 5 meter of toepassing van geleiderails een slachtofferbesparing van ca. 43% geeft in vergelijking met een minder vergevingsgezinde berm. Hierbij dient benadrukt te worden dat de daadwerkelijk te realiseren besparing per traject kan verschillen en afhankelijk is van de situatie ter plaatse (bijvoorbeeld de bestaande hoeveelheid obstakels in de berm en afstand tot de weg). Voor de maatregel fysieke rijrichtingscheiding op enkelbaans Rijks-N-wegen kan per trajectdeel een inschatting worden gegeven van de kosteneffectiviteit van de maatregel. Betreffende inschattingen zijn opgenomen in het vorig jaar aan uw Kamer gestuurde onderzoeksrapport van Arcadis11. De berekening van de maatschappelijke baten is daarbij gebaseerd op de verwachte besparing in aantal ongevallen en slachtoffers als gevolg van het aanbrengen van fysieke rijrichtingscheiding op basis van daadwerkelijk plaatsgevonden ongevallen. De maatschappelijke kosten voor de komende 30 jaar zijn ingeschat aan de hand van de investeringskosten, de verwachte onderhoudskosten en de levensduur van de maatregel. Dat leidt per trajectdeel tot een inschatting van de kosteneffectiviteit (kosten-batenverhouding).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Verkeersveiligheid op 20 april 2022?
Ik heb uw vragen één voor één beantwoord. Helaas is dit niet gelukt voor het commissiedebat Verkeersveiligheid op 20 april 2022. Ik heb uw Kamer hierover op 20 april 2022 een uitstelbrief gestuurd12.
Het bericht dat er meer ongelukken zijn door snelle stekkerfietsen en drukte op de fietspaden. |
|
Erik Haverkort (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer ongelukken door snelle stekkerfietsen en drukte op de fietspaden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
De cijfers onderstrepen de noodzaak om ons in te blijven zetten op het veiliger maken van verkeer.
Welke rol heeft de e-bike bij de enorme stijging van de aantallen fietsongevallen bij zowel jongeren als ouderen?
Dat is nog niet bekend. Mede op basis van het recente rapport van VeiligheidNL over fietsongevallen wordt verder uitgezocht welke rol de e-bike heeft2. Hierbij wordt ook de motie De Groot (VVD) betrokken, waarin de regering wordt verzocht om samen met de Fietsersbond, fietsleveranciers en andere stakeholders te onderzoeken welke invloed andere weggebruikers hebben op de veiligheid van fietsers in het algemeen en e-bikers in het bijzonder3. Uiterlijk eind 2022 wordt uw Kamer geïnformeerd over de resultaten.
Welke gerichte acties zijn of worden er ondernomen ter voorkoming van fietsongevallen bij beide leeftijdscategorieën?
Naast alle infrastructurele maatregelen die positief uitwerken voor de veiligheid van fietsers in alle leeftijdscategorieën, zoals het verbreden van fietspaden, zijn ook gerichte educatieve maatregelen ontwikkeld. Voor ouders, kinderen en scholen zijn diverse verkeerseducatieprogramma’s ontwikkeld door organisaties zoals ANWB, Fietsersbond, TeamAlert, Regionaal Ondersteuningsbureau Verkeersveiligheid Zuid-Holland (ROV-ZH) en Veilig Verkeer Nederland (VVN). Een recent voorbeeld is een speciale versie van de populaire game Minecraft, ontwikkeld als verkeersveiligheidsles door VVN. Een ander voorbeeld is het programma SCHOOL op SEEF, een initiatief van het ROV-ZH. Dit programma bevat allerlei soorten lessen: van leerzame filmpjes tot uitdagende verkeersplaten, en van uitleg in de klas tot speelse oefeningen in de praktijk.
Voor senioren is het programma Doortrappen: veilig fietsen tot je 100ste op initiatief van het Ministerie van IenW ontwikkeld. Dit programma zorgt ervoor dat senioren op diverse logische momenten door logische partijen het gesprek voeren over veilig fietsen en concrete handvatten aangeboden krijgen. Bijvoorbeeld tijdens beweeglessen van de buurtsportcoaches. Daar is dan aandacht voor veilig op- en afstappen van de fiets. Niet alleen via offline kanalen worden senioren bereikt, ook online zijn fietstips te vinden over bijvoorbeeld het gebruik van een fietshelm en de keuzewijzer (elektrische) fiets. Hierin werkt het Rijk samen met 12 provincies, 1 vervoerregio en 170 gemeenten.
En de campagnes «niet appen op de fiets» en «fietsverlichting» richten zich op alle fietsers.
In hoeverre worden kopers door fabrikanten en verkopers geïnformeerd over verkeersveiligheid bij de aankoop van een nieuwe e-bike?
Via diverse kanalen van fabrikanten en verkopers, maar ook via andere organisaties zoals de Fietsersbond, VVN, ANWB, programma Doortrappen, krijgen kopers verkeersveiligheidstips waar je rekening mee kunt houden bij de aanschaf van een e-bike. Naast tips wordt ook sterk geadviseerd een proefrit te maken.
Op welke manieren kan de snelheid van de e-bike worden opgevoerd? In hoeverre klopt het dat het opvoeren van de e-bike een risico is voor de verkeersveiligheid?
Er wordt in opdracht van Rijkswaterstaat WVL voor de zomer van 2022 een kwalitatief onderzoek gestart naar de mogelijkheden die er zijn om e-bikes op te voeren. Ook wordt in opdracht van Rijkswaterstaat WVL dit jaar door middel van metingen op fietspaden onderzocht hoe snel e-bikes en andere gebruikers van het fietspad rijden in de praktijk. De resultaten van het onderzoek worden eind 2022 verwacht. Als er door het opvoeren van de e-bike harder wordt gereden dan is toegestaan, dan vergroot dat de kans op ongevallen en ernstig letsel bij ongevallen.
Welke gerichte acties zijn of worden er ondernomen tegen het opvoeren van de snelheid van e-bikes?
In hoeverre gerichte acties nodig zijn, wordt bepaald aan de hand van de uitkomsten van de onderzoeken, zoals genoemd in het antwoord op vraag 6.
In hoeverre klopt het dat het abrupt remmen van de e-bike bij hard rijden een risico is voor de verkeersveiligheid?
Uit het onderzoek van VeiligheidNL naar fietsongevallen blijkt dat 1% van alle fietsongevallen door een remfout is veroorzaakt4. Met mountainbikes gebeuren wat vaker ongevallen door remfouten. Het is niet bekend welke aandeel de e-bike hier in heeft.
Welke gesprekken heeft u met fabrikanten en verkopers over de verkeersveiligheid van e-bikes? Neemt u hierin mee dat er iets moet worden gedaan tegen het opvoeren en het abrupt remmen van e-bikes?
Met deze sectoren wordt gesproken over het verbeteren van de verkeersveiligheid en dus ook over de veiligheid van e-bikes. Dit komt onder andere aan de orde in gesprekken over het nieuwe beleidskader voor lichte elektrische voertuigen. En eind vorig jaar is vanuit het Ministerie IenW met de sectoren gesproken over hun mogelijkheden om het gebruik van een fietshelm te stimuleren bij de verkoop van elektrische fietsen. Zij hebben aangegeven als eerste stap te gaan verkennen hoe zij hier gezamenlijk in kunnen optrekken en inzicht te krijgen in welke initiatieven al lopen bij hun leden en welke vragen leden hebben. Zij hebben al goede ervaring in het samen optrekken om retailers en consumenten te informeren over veilige fietsverlichting en veilige accu’s. Dit gesprek wordt dit voorjaar voortgezet.
Bent u bereid om een verkeerscampagne te starten om de verkeersveiligheid van e-bikes te vergroten?
Hiervoor wil ik eerst het rapport van VeiligheidNL goed bestuderen en op basis daarvan wordt bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn ter verbetering van de fietsveiligheid. Hierover wordt uw Kamer uiterlijk voor het eind van het jaar geïnformeerd.
In hoeverre klopt het dat de inrichting van (snel)fietspaden voor e-bikes een risico voor de verkeersveiligheid is?
De mate waarin fietspaden voldoen aan de richtlijnen van CROW is mede bepalend voor de verkeersveiligheid van alle fietsers5. Daarnaast heeft het Kennisnetwerk SPV de publicatie «Wanneer zijn wegen en fietspaden voldoende veilig?» beschikbaar gesteld6. De breedte van een fietspad heeft een significante relatie met de verkeersveiligheid: hoe breder het fietspad, hoe minder ongevallen. Daarnaast moeten fietspaden bijvoorbeeld vrij zijn van obstakels op of naast het fietspad. Niet alle fietspaden voldoen daaraan.
Welke acties zijn of worden er ondernomen om de inrichting van (snel)fietspaden te verbeteren?
Via het Kennisnetwerk SPV wordt praktische kennis beschikbaar gesteld om wegbeheerders te ondersteunen bij de risicogestuurde aanpak verkeersveiligheid om onder andere de veiligheid van de fietsinfrastructuur te verbeteren. Ook in het nieuwe Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid 2022–2025 zijn maatregelen opgenomen om medeoverheden te ondersteunen bij de actielijn ter verbetering van de infrastructuur voor langzaam verkeer7.
Daarnaast wordt via de Investeringsimpuls Verkeersveiligheid middelen beschikbaar gesteld voor maatregelen om onder andere de fietsinfrastructuur te verbeteren. Denk hierbij aan het verbreden van fietspaden en het verwijderen van paaltjes op fietspaden. De beschikbare middelen worden ─ op basis van 50% cofinanciering ─ in verschillende tranches uitgekeerd aan de provincies, gemeenten en waterschappen. Het streven is om de tweede tranche op 1 juli open te stellen voor aanvragen van de medeoverheden. Voor de tweede tranche is € 100 mln. beschikbaar.
Welke gesprekken heeft u met provincies en gemeenten over de verkeersveiligheid van e-bikes? Neemt u hierin mee dat er iets moet worden gedaan om de inrichting van (snel)fietspaden te verbeteren?
Er vindt regelmatig overleg plaats met provincies en gemeenten over de verkeersveiligheid (waaronder voor fietsers), bijvoorbeeld over de uitvoering van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV), het vormgeven van het kader voor lichte elektrische voertuigen (LEVs) en het programma Doortrappen: veilig fietsen tot je 100ste.
In het najaar vindt een Bestuurlijk Overleg Verkeersveiligheid plaats met de bewindspersonen van IenW en JenV en vertegenwoordigers van IPO, VNG, Vervoerregio’s en de Unie van Waterschappen.
Bent u bekend met de verkeersmaatregel van de gemeente Amsterdam waardoor snorfietsen niet langer op het fietspad mogen rijden, maar moeten uitwijken naar de rijbaan? Wat zijn de resultaten van deze verkeersmaatregel voor de verkeersveiligheid van snorfietsen? In hoeverre worden deze verkeersmaatregelen overgenomen door andere gemeenten?
Ik ben hiermee bekend. Uit de «Evaluatierapportage Snorfiets naar de rijbaan» van de gemeente Amsterdam, opgesteld op basis van verschillende onderzoeken, blijkt dat de verplaatsing een positief effect heeft op de verkeersveiligheid, de doorstroming en de drukte op de fietspaden.8
Sinds 30 september 2021 rijden ook in de gemeente Utrecht de snorfietsers op een aantal wegen in Utrecht op de rijbaan. In november 2021 heeft een extern bureau onderzocht of de maatregel uitwerkt zoals bedacht. Het bureau heeft geen verkeersonveilige situaties zoals bumperkleven, plotseling remmen of inhalen door autoverkeer waargenomen. Bij politie, brandweer, provincie, bus- en taxichauffeurs zijn er geen meldingen binnengekomen over verkeersonveilige situaties, ongevallen of een verminderde doorstroming van het verkeer als gevolg van de maatregel.9
Voor zover bekend zijn er geen andere gemeenten die voornemens zijn om deze verkeersmaatregel in te voeren.
Verplichte winstdeling door bedrijven in de strijd tegen inflatie |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht van vakbond CNV waarin wordt gepleit voor winstdeling en financiële medewerkersparticipatie door bedrijven?1
Ik heb met interesse kennisgenomen van het bericht en het voorstel van CNV.
Het arbeidsvoorwaardenoverleg en de loonvorming zijn primair zaken tussen werkgevers en werknemers. Het is aan hen om te bepalen welke elementen tot het loon behoren. Werkgevers en werknemers samen kunnen het best inschatten of een winstdelingsregeling al dan niet een waardevolle toevoeging is aan het loon. Overwegingen daartoe kunnen bijvoorbeeld zien op het verhogen van de betrokkenheid van werknemers of het laten meegenieten van. Dit zijn zonder meer positieve elementen die doorgaans door beide partijen gewaardeerd worden.
Er is echter geen garantie dat winstdeling deze doelen altijd behaalt. Er zijn redenen denkbaar dat winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties geen (interessante) optie zijn voor werknemers. Niet alle werknemers zullen bereid zijn of zullen het zich kunnen veroorloven om loon risicodragend te maken. Over het algemeen geldt dat de zekerheid van inkomen vooral voor mensen met een lager inkomen van belang zal zijn. Als het met de onderneming minder voorspoedig verloopt, zullen de winstdelingsregelingen niet tot het beoogde hogere loon leiden en kunnen werknemersparticipaties dalen in waarde. De onzekerheid rond de inkomenspositie van werknemers neemt dan toe. Het delen in de winst kan er ook voor zorgen dat de focus van de werknemers van de onderneming zich zal richten op andere belangen dan die het beste zijn voor de onderneming of maatschappij. Het is om die reden bijvoorbeeld dat variabele beloningen in de financiële sector zijn gereguleerd, zowel Europees als nationaal. Zo moet de variabele beloning voor ten minste 50% op niet-financiële prestatiecriteria gebaseerd worden en wordt de variabele beloning voor bepaalde medewerkers deels uitgesteld uitgekeerd. Daarnaast geldt voor financiële ondernemingen doorgaans dat maximaal 20% van de vaste beloning als variabele beloning mag worden toegekend. Voor bepaalde werkgevers en werknemers is het bovendien niet mogelijk of moeilijk denkbaar dat zij winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties overeenkomen. Daarbij kan gedacht worden aan het onderwijs, zorg en de politie.
Ziet u de voordelen van winstdeling en medewerkersparticipatie, waaronder het verkleinen van de sociaaleconomische ongelijkheid, meer innovatie en meer productiviteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw verklaring voor het feit dat in Nederland bij veel minder bedrijven – minder dan in andere landen – de medewerkers meedelen in de winst?
De mate waarin winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties worden toegekend aan werknemers in bepaalde landen, is voor een deel gekoppeld aan een historische ontwikkeling en cultuur in het betreffende land. Het verschil tussen Nederland en andere landen kan ook verklaard worden door de mate waarin andere landen wettelijke verplichtingen tot het aanbieden van een werknemersparticipatieregeling kennen en landen fiscale faciliteiten bieden specifiek voor winstdelingsregelingen en/of werknemersparticipaties.
Bent u met mij eens dat de fiscale regels het onaantrekkelijk maken voor bedrijven en werknemers om aan financiële medewerkersparticipatie te doen?
Loon dat wordt genoten in de vorm van winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties wordt in beginsel op dezelfde wijze belast als andere vormen van loon. Het systeem van inkomensheffingen/loonheffingen in Nederland bevat vervolgens een progressieve belastingheffing over het geheel aan genoten loon. Dat winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties op deze wijze belast worden, vormt mijns inziens geen drempel om winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties toe te kennen aan werknemers.
Daar waar de belastingheffing leidt tot specifieke uitvoeringsmoeilijkheden of knelpunten voor werkgevers en werknemers is het kabinet bereid mee te denken en eventueel te werken aan oplossingen om deze problemen op te heffen. Een voorbeeld daarvan is het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten dat bij de Tweede Kamer is ingediend.2 Dit wetsvoorstel beoogt liquiditeitsproblemen die in specifieke situaties kunnen ontstaan bij de toekenning van aandelenoptierechten op te lossen.
Wat vindt u van de verschillende wijzen waarop het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland financiële werknemersparticipatie bevorderen? Wilt u hierbij ook ingaan op de Franse wet die voorschrijft dat in 2030 tien procent van de aandelen van bedrijven in handen moet zijn van werknemers?
In het Verenigd Koninkrijk bestaan verschillende fiscale regimes voor diverse vormen van werknemersparticipaties variërend van spaarplannen tot aandelenoptieplannen, zoals de Company Share Option Plan, Enterprise Management Incentives en de Save As You Earn. Op basis van deze plannen kan bijvoorbeeld het heffingsmoment verschuiven, worden inkomsten als vermogen belast in plaats van als inkomen of worden belastingkortingen toegekend.
In Duitsland geldt een regeling op basis waarvan werknemers tot een bepaald bedrag belastingvrij aandelen, certificaten of opties toegekend kunnen krijgen door hun werkgever. Deze vrijstelling wordt verhoogd van € 360,– naar € 1.140,– per jaar.
De Franse regelgeving met betrekking tot werknemersparticipaties gaat al terug tot 1967. De Franse cultuur kent een sterke betrokkenheid vanuit de overheid bij zaken die we in Nederland normaliter overlaten aan de onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Dit uit zich ook in een actieve stimulans van werknemersparticipaties door de Franse overheid. Een voorbeeld daarvan is de wettelijke verplichting voor omvangrijke bedrijven om werknemersparticipaties aan te bieden aan het personeel. Met PACTE (Action Plan for Business Growth and Transformation) toont Frankrijk de verregaande bereidheid om met beleid- en regelgeving het gebruik van werknemersparticipaties te stimuleren.
Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland bevorderen zo op verschillende manieren en met verschillende effecten financiële werknemersparticipaties. Het kabinet staat in principe positief tegenover werknemersparticipaties als mogelijk instrument om de betrokkenheid en productiviteit van werknemers te vergroten voor sectoren en ondernemingen waar dat passend is. Het kabinet is echter momenteel niet voornemens om werknemersparticipaties te stimuleren middels fiscale faciliteiten. Het aanbod en gebruik van werknemersparticipaties is, zoals gezegd, primair een zaak tussen werkgevers en werknemers. Bovendien kan het lager belasten van werknemersparticipaties leiden tot een verschil in belasting van verschillende vormen van loon en kan dat fiscaal gedreven gedrag uitlokken. Met het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten beoogt het kabinet een knelpunt weg te nemen waardoor werknemersparticipaties voor meer werknemers toegankelijk worden.
Welke stappen bent u bereid te nemen om fiscale belemmeringen voor financiële medewerkersparticipatie weg te nemen, naast de wet omtrent aandelenoptierechten?
Zie antwoord vraag 5.
Het verlopen van de beschikbaarheidsvergoeding openbaar vervoer. |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ov-sector vreest 30 procent versobering»1?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Bent u op de hoogte van de roep om duidelijkheid vanuit de sector betreffende de beschikbaarheidsvergoeding openbaar vervoer (BVOV) om toekomstplannen niet onnodig lastig te maken?
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) verwacht dat het aantal reizigers in 2022 gemiddeld op 88% t.o.v. 2019 zal uitkomen. Zoals ik uw Kamer op 14 april jl. heb geïnformeerd2 heeft het kabinet, gezien het belang van een bereikbaar en veilig OV voor de reiziger, daarom besloten de Beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV) door te trekken tot en met 31 december 2022. Zo maken we de dienstregeling voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk. Met het doortrekken van de BVOV wordt zekerheid geboden voor de reiziger, NS en de regionale vervoerders in de laatste maanden van 2022.
Realiseert u zich dat de ov-bedrijven het zonder voortzetting van steun nog niet zullen redden vanwege lagere reizigersinkomsten als gevolg van de coronapandemie en dat het zal leiden tot structurele en ingrijpende versobering van het openbaar vervoer?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de prognoses die stellen dat de reizigersinkomsten voor het ov vanaf 2025 pas weer op het precoronaniveau zullen zitten en dat dit zonder steun kan leiden tot wel 30 procent minder ritten in 2023? Vindt u dit ook onacceptabel voor reizigers?
Het KiM verwacht in 2023 weer 97% van het aantal reizigers t.o.v. 2019. Het KiM zal in juni van dit jaar de prognoses actualiseren.
Realiseert u zich dat het reizigersherstel, dat volgens de brief van uw voorganger van 16 december 2021 expliciet genoemd wordt als criterium bij het besluit over voortzetting van de BVOV2, volgens de prognose nog niet op peil is?
Op dit moment ligt het gemiddelde OV-gebruik doordeweeks op ongeveer 80% t.o.v. 20194. In de weekenden is het aantal reizigers bijna weer op het niveau van 2019. De prognose is dat het gemiddelde gebruik dit jaar op 88% t.o.v. 2019 uitkomt. We monitoren de ontwikkelingen en ik blijf daarover met de sector in gesprek.
Deelt u de opvatting dat voldoende aanbod van openbaar vervoer (en daarmee voortzetting van de BVOV) noodzakelijk is om de ambities uit het coalitieakkoord te behalen op het gebied van wonen, klimaat en bereikbaarheid? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is van groot belang dat het OV – naast de primaire functie om door mobiliteit te voorzien in bereikbaarheid – de noodzakelijke bijdrage kan leveren aan duurzaamheid, het ontsluiten van nieuwe woningen en het opvangen van de groeiende behoefte aan mobiliteit. Vanwege dat maatschappelijk belang kunnen vervoerders voor heel 2022 gebruik maken van de beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV).
Realiseert u zich dat de sector waarschuwt dat goedkoop duurkoop is, aangezien de kosten hoger liggen omdat medewerkers en materiaal niet meteen weer voorhanden zijn en reizigers minder snel terugkeren wanneer er te laat wordt geïnvesteerd in het ov? Realiseert u zich daarbij dat dit niet alleen geld kost, maar daarbovenop ook banen van huidig personeel?
Met het doortrekken van de beschikbaarheidsvergoeding OV voor heel 2022 is er zekerheid voor de reizigers en vervoerders. Verder houd ik de ontwikkelingen goed in de gaten en blijf met de sector in gesprek.
Bent u voornemens om op korte termijn tot een beslissing te komen over het voortzetten van de BVOV? Op welke termijn verwacht u een akkoord met de sector te bereiken? Kunt u toelichten waarom dit besluit niet in het eerste kwartaal van 2022 is genomen, zoals werd aangekondigd in de brief van uw voorganger van 16 december 2021?
Uw Kamer is op 14 april jl. geïnformeerd over het doortrekken van de BVOV in 2022. Zorgvuldige besluitvorming vergde helaas een iets langere doorlooptijd.
Kunt u deze vragen vóór het meireces beantwoorden om snel duidelijkheid te verschaffen, zodat ov-bedrijven kunnen plannen voor de toekomst?
Ik heb geprobeerd uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De toegang tot basiszorg voor Oekraïense vluchtelingen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Don Ceder (CU), Roelof Bisschop (SGP), Ruben Brekelmans (VVD), Mirjam Bikker (CU), Kees van der Staaij (SGP), Judith Tielen (VVD), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Kuipers , Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toegang van Oekraïense vluchtelingen tot basiszorg, waaronder huisartsenzorg, geestelijke gezondheidszorg (ggz), apotheekzorg, mondzorg en verloskunde?
In de verzamelbrief aan de Tweede Kamer van 20 april 20221 is tot de toegang tot de (basis)zorg toegelicht. Vanwege de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming hebben ontheemden uit Oekraïne een bijzondere status, waardoor de toegang tot de gezondheidszorg op een andere manier moet worden georganiseerd. Zij vallen niet onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers en kunnen ook geen zorgverzekering afsluiten (tenzij de ontheemde gaat werken). Om de toegang tot de medische zorg en Wlz-verblijfszorg goed te organiseren is besloten dat de Staatssecretaris van JenV de verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van de toegang van zorg, analoog aan diens verantwoordelijkheid voor de asielzoekers.
Het Ministerie van JenV werkt met ondersteuning van het Ministerie van VWS samen met de zorgverzekeraars aan de invulling van een uitvoeringscontract, zoals dit ook is georganiseerd voor asielzoekers. Het uitgangspunt hierbij is het zoveel mogelijk kopiëren van bestaande systemen, contracten, en de aanspraken, zoals deze ook zijn opgenomen in de regeling medische zorg asielzoekers. Hierbij is en wordt ook veelvuldig gebruikt gemaakt van de kennis en ervaring van het COA op het terrein van de RMA. In de tussenperiode kan gebruik worden gemaakt van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg voor onverzekerden (SOV).
Kunt u een update geven van uw gesprekken met betrokken partijen, zoals de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), InEen en GGD GHOR Nederland, over bestaande knelpunten? Kunt u concreet maken wat de knelpunten wat u betreft op dit moment zijn?1
In de gesprekken tussen VWS en LHV, InEen en GGD GHOR over de zorg voor Oekraïense ontheemden is volop aandacht voor de knelpunten die nu spelen of die worden voorzien bij een hogere instroom van het aantal ontheemden. De belangrijkste knelpunten zijn tolken die ingezet kunnen worden bij zorgverlening, de medische dossiervoering van huisartsen op de grotere centrale opvanglocaties en de administratieve lasten van zorgdeclaraties. Vanwege de reeds bestaande druk op de huisartsenzorg is een zo beperkt mogelijke administratieve druk van groot belang.
Deelt u het besef van urgentie bij genoemde veldpartijen om zo spoedig mogelijk te komen tot werkbare randvoorwaarden en een goede landelijke organisatie van de eerstelijnszorg voor vluchtelingen uit Oekraïne, aangezien de druk op de basiszorg reeds groot was en er inmiddels ruim 30.000 Oekraïense vluchtelingen in Nederland zijn gearriveerd?
Ja deze urgentie is er. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hoe is de regie op de instroom van medische evacués en de instroom daarvan in de verdere zorgketen geregeld?
Binnen Nederlandse ziekenhuizen is op verzoek van de Europese Commissie capaciteit beschikbaar voor opvang van patiënten met een urgente medische vraag. Het betreft hier patiënten die zich in de buurlanden van de Oekraïne bevinden. Op 4 april heeft het Ministerie van VWS het Landelijk Netwerk Acute Zorg (hierna: LNAZ) spoedshalve opdracht gegeven om gebruikmakend van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) de rol van «National Medical Evacuation Coördinator» op zich te nemen voor Nederland, de medische evacuaties te coördineren en te doen wat nodig is om met dit coördinatiecentrum en in samenwerking met betrokken partijen de opvang en spreiding van patiënten in goede banen te leiden.
De «matching» van patiënten verloopt middels het speciaal daarvoor ingericht Europees systeem en vindt plaats op basis van wederzijdse acceptatie: als een verzoek tot evacuatie van een patiënt in het systeem komt te staan, kunnen landen deze patiënt accepteren, waarna de patiënt zelf kan kiezen naar welk land de voorkeur uitgaat. Ondanks de voorbereidingen die zijn getroffen door LCPS en andere betrokken partijen, zoals Eurocross voor het internationaal medisch vervoer en de ziekenhuizen die klaar staan patiënten op te vangen, zijn er tot op heden geen patiënten geweest die ervoor gekozen hebben om naar Nederland te komen.
Hoewel het Europese spreidingssysteem nog niet volmaakt werkt, zijn inmiddels in diverse andere Europese landen patiënten opgevangen. Onze waardevolle bilaterale contacten willen we gebruiken om de bekendheid van de wijze van aanmelden in het Europese systeem te vergroten. Ook dringen we via Europa erop aan dat landen waar momenteel veel patiënten verblijven, zoals Polen en Roemenië, het gebruik van het Europese systeem intensiveren. Zowel op nationaal als op Europees niveau is besloten om de opvang via het Europese systeem en het LCPS te doen plaatsvinden. Juist door de Europese aanpak kunnen we snel zien waar capaciteit (binnen Europa) beschikbaar is. Zo zorgen we er ook voor dat de reguliere zorg voor patiënten in Nederland en andere Europese landen kan doorgaan. Op deze manier kunnen de evacuaties veilig en gestructureerd verlopen en kunnen we uiteindelijk de beste zorg bieden op de plaats die op dat moment het meest geschikt is.
Kan bij het organiseren van basiszorg voor Oekraïense vluchtelingen gebruik worden gemaakt van reeds bestaande systemen en afspraken over zorg voor vreemdelingen en/of asielzoekers, met inachtneming van de bijzondere status die Oekraïense vluchtelingen genieten?
Omdat de ontheemden uit de Oekraïne niet door het COA worden opgevangen vallen zij niet onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers. Om de toegang tot medische zorg en Wlz-verblijfszorg goed te organiseren is evenwel besloten dat de Staatssecretaris van JenV de verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van de toegang tot zorg, analoog aan de verantwoordelijkheid voor de asielzoekers.
Het Ministerie van JenV werkt met ondersteuning van het Ministerie van VWS samen met de zorgverzekeraars aan de invulling van een uitvoeringscontract, zoals dit ook is georganiseerd voor asielzoekers. Het uitgangspunt hierbij is het zoveel mogelijk kopiëren van bestaande systemen, contracten, en de aanspraken, zoals deze ook is opgenomen in de regeling medische zorg asielzoekers. Daarvoor wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van de kennis en ervaring die het COA heeft opgedaan met de RMA.
Bent u bijvoorbeeld bereid om ten aanzien van het medisch dossier van Oekraïense vluchtelingen gebruik te maken van het systeem dat ook wordt gebruikt voor asielzoekers in asielzoekerscentra (AZC’s)?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de huidige regeling voor de declaratie van kosten bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK) een hoge administratieve lastendruk met zich mee brengt en niet geschikt is voor deze aantallen patiënten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te bezien hoe die regeldruk verminderd kan worden, waarbij u in ieder geval de voor- en nadelen in kaart brengt van het afsluiten van een contract met één zorgverzekeraar voor Oekraïense vluchtelingen, zoals dit ook voor asielzoekers het geval is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te zorgen voor een telefoonlijn voor de avond-, nacht- en weekenduren, vergelijkbaar met de praktijktriagelijn voor asielzoekers?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de inzet van professionele tolken bij de zorg voor Oekraïense vluchtelingen? Wanneer gaat de regeling voor hen in? Bent u bereid om de beschikbaarheid van deze tolken op eenzelfde drempelvrije wijze te regelen als voor asielzoekers die door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) worden opgevangen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie zo spoedig mogelijk beantwoorden, in ieder geval voor het aanstaande plenaire debat over de opvang van Oekraïense vluchtelingen?
Het is niet gelukt om de vragen voor het plenaire debat te beantwoorden. Ik heb u ten behoeve van het debat wel een uitgebreide verzamelbrief3 gestuurd, waarin ik op belangrijke aspecten van de zorg aan deze groep ben ingegaan.
Automobiliteit van vluchtelingen uit Oekraïne in Nederland |
|
Lisa van Ginneken (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat vluchtelingen uit de Oekraïne hun autoverzekering uit Oekraïne niet kunnen verlengen en zij geen autoverzekering in Nederland kunnen krijgen, omdat de verzekering niet op een Nederlands kenteken staat?
Nee, dit klopt niet. Vluchtelingen uit de Oekraïne kunnen hun autoverzekering uit Oekraïne verlengen of een autoverzekering in Nederland krijgen, ook als de verzekering niet op een Nederlands kenteken staat. De bezitter of kentekenhouder van een motorrijtuig is verplicht om een verzekering af te sluiten op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), als met dit voertuig wordt deelgenomen aan het verkeer in Nederland. De WAM is gebaseerd op een Europese richtlijn. De verzekeringsplicht op grond van de WAM geldt niet voor motorrijtuigen die normaal gesproken in een ander land zijn gestald en dus een buitenlands kenteken hebben, als dat land deel uitmaakt van het zogenoemde «groene kaartsysteem». Oekraïne maakt deel uit van dit systeem, evenals alle EU-landen. Op grond van dit systeem moeten motorrijtuigen een verzekering met internationale dekking (een groene kaart) hebben als ze een ander groene kaartland betreden. Uit navraag bij het Verbond van Verzekeraars blijkt dat verzekeraars die in Oekraïne groene kaarten uitgeven, dit nog steeds doen. Dit betekent dat autoverzekeringen kunnen worden verlengd door Oekraïense verzekeraars. Mocht dit toch niet mogelijk zijn, dan biedt de Vereende een oplossing. De Vereende is een Nederlandse verzekeraar gespecialiseerd in het verzekeren van bijzondere risico’s. De Vereende biedt aan vluchtelingen uit Oekraïne een zogenoemde «Korte Termijn Verzekering» aan. Die verzekering biedt voor drie maanden dekking en kan voor maximaal drie maanden worden verlengd. Meer informatie hierover is te vinden op https://www.vereende.nl/actueel/verzekeringsoplossing-voor-vluchtelingen-uit-oekraïne/. Verder wordt dit punt ook besproken in het Council of Bureaux, de overkoepelende organisatie van het groene kaartsysteem.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij de autoverzekering van vluchtelingen uit de Oekraïne afloopt en deze niet internationaal verzekerd is? Wat valt hieraan te doen of wordt er mogelijk al gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u verder bekend met het feit dat indien deze groep vluchtelingen meer dan 185 dagen in Nederland zal verblijven zij hier ook niet meer kunnen rijden op hun Oekraïense rijbewijs, waardoor zij zowel hun theorie- als praktijkrijexamen opnieuw moeten doen?
Het klopt dat rijbewijzen van Oekraïense vluchtelingen op dit moment alleen de eerste 185 dagen van het verblijf in Nederland geldig zijn. De Europese Commissie werkt inmiddels aan een EU-brede noodregeling om de geldigheid van deze rijbewijzen in alle lidstaten te verlengen en deze te koppelen aan de werkingsduur van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Hiermee worden de Oekraïense vluchtelingen in staat gesteld om hun nationale rijbewijs in de hele EU langer te gebruiken, waardoor ze ook gemakkelijker kunnen doorreizen naar bestemmingen elders in de EU. Een concreet voorstel van de Europese Commissie wordt op korte termijn verwacht.
Kunt u zich voorstellen dat dit grote gevolgen heeft voor hun mogelijkheden op het krijgen of behouden van werk en hun leven in Nederland? Wat kan hieraan worden gedaan?
Zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
Zijn er voorbeelden van andere landen of Europese instanties waarvan Nederland op dit vlak zou kunnen leren?
Regels rond automobiliteit hebben een sterke internationale dimensie, zodat noodmaatregelen op dit gebied in de regel in internationaal verband worden afgestemd en doorgevoerd.
Het bericht ‘Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren»?1
Ja.
Op welke manier zijn de kwetsbaren uit dit nieuwsartikel, de mensen met een slecht werkend immuunsysteem, betrokken bij de totstandkoming van de langetermijnaanpak COVID-19?2
Bij de totstandkoming van de langetermijnaanpak COVID-19 zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van verschillende sectoren en doelgroepen, waaronder ook medisch kwetsbaren. Daarnaast vraagt het kabinet alle sectoren expliciet het belang van kwetsbare groepen mee te wegen in de sectorplannen die zij momenteel opstellen. In deze sectorplannen wordt stilgestaan bij wat sectoren zelf kunnen en willen doen om hun klanten, bezoekers, patiënten, studenten, leerlingen en werknemers een veilige omgeving te bieden en te ondersteunen in een gezonde leefstijl.
Erkent u dat er spanning zit tussen het zoveel mogelijk openhouden van de samenleving en de bescherming van kwetsbaren? Hoe geeft u daar in de langetermijnaanpak COVID-19 rekenschap van?
De langetermijnaanpak COVID-19 focust op de verantwoordelijkheid van overheid, sectoren en burgers sámen om zowel kwetsbaren te beschermen alsook de samenleving open te houden. Het coronabeleid bestaat uit twee nevengeschikte, gelijkwaardige doelen, zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer over de langetermijnaanpak van 1 april jl. Onder het eerste doel, sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit, valt ook het beschermen van maatschappelijk kwetsbare groepen tegen psychische en sociale schade. Het tweede coronadoel is het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen, waaronder mensen met een kwetsbare gezondheid. In deze fase van de pandemie roept het kabinet mensen op om zelf verantwoordelijkheid te nemen en ruimte te geven aan kwetsbaren, zodat zij zichzelf kunnen beschermen.
Op welke manier zorgt u ervoor dat ook op de langere termijn kwetsbaren een volwaardige plek in de samenleving houden? Wat is volgens u hierin de rol van de overheid, van de zorg, van de sectoren en van de kwetsbaren zelf?
De overheid zet zich op meerdere manieren in om ervoor te zorgen dat mensen met een kwetsbare gezondheid een volwaardige plek in de samenleving hebben. Bijvoorbeeld door (herhaal)vaccinaties voor kwetsbaren en het beschikbaar stellen van coronamedicijnen. Ook is er een regeling voor persoonlijke beschermingsmiddelen via apotheken voor mensen die niet gevaccineerd kunnen worden, of bij wie vaccins onvoldoende werkzaam zijn, en mantelzorgers en pgb-zorgverleners worden waar nodig ondersteund door middel van verstrekking van persoonlijke beschermingsmiddelen en zelftests. Momenteel wordt de samenstelling van deze pakketten onderzocht en wordt onder andere gekeken naar het gratis verstrekken van FFP2-maskers. In de publiekscommunicatie wordt ingezet op bewustwording: het is belangrijk dat het algemene publiek zich realiseert dat niet iederéén zich veilig voelt nu de maatregelen zijn afgeschaald, en dat het daarom belangrijk is dat iedereen elkaar de ruimte geeft om extra beschermende maatregelen te treffen.
De rol van de zorg is terug te vinden in het tweede doel van het coronabeleid: het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen.
Van de sectoren vraagt het kabinet om expliciet het belang van kwetsbare groepen mee te wegen in de sectorplannen die zij momenteel opstellen (zie het antwoord op vraag2).
In de langetermijnaanpak COVID-19, zoals verwoord in de brief aan uw Kamer van 1 april jl., doet het kabinet een beroep op ieders eigen verantwoordelijkheid met een gedeelde inzet van zowel de overheid als de samenleving; dit geldt ook voor mensen met een kwetsbare gezondheid.
Op welke manier bent u van plan de bewustwording en begrip bij Nederlanders te vergroten dat 200.000 tot 400.000 mensen een slecht werkend immuunsysteem hebben en hierdoor kwetsbaar zijn voor een ernstig verloop van een coronabesmetting?
Het is belangrijk dat het algemene publiek zich realiseert dat er mensen zijn die zich zorgen maken nu de coronamaatregelen zijn afgeschaald, omdat zij een kwetsbare gezondheid hebben of bijvoorbeeld mantelzorger zijn. Het is in het bijzonder voor hen daarom belangrijk dat iedereen elkaar de ruimte geeft om beschermende maatregelen te blijven treffen. In de publiekscommunicatie wordt daarom opgeroepen om begrip en respect te hebben voor mensen die zich nog aan adviezen houden, bijvoorbeeld door een mondkapje te dragen waar het druk is, of aan familie en vrienden vragen om te zelftesten voorafgaande aan een bezoek. Deze oproep wordt gedaan op rijksoverheid.nl (Tips voor ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid | Coronavirus COVID-19 | Rijksoverheid.nl), op de social media kanalen van VWS (bijv. Twitter), in meerdere advertenties in landelijke kranten en regionale en lokale huis-aan-huisbladen. Ook in toekomstige communicatie wordt steeds opnieuw aandacht hiervoor gevraagd, bijvoorbeeld in een video en/of blog met interviews met een expert en met ervaringsdeskundigen.
Hoe groot is het aandeel patiënten met verminderde weerstand met corona ten opzichte van alle coronapatiënten die in het ziekenhuis liggen?
Stichting NICE faciliteert op verzoek van het VWS en het RIVM sinds half maart 2020 de registratie van COVID-19-episoden3 op de Nederlandse intensive care- (IC) en verpleegafdelingen. Deze gegevens worden gekoppeld aan de uitgebreide klinische gegevens die regulier binnen de NICE-registratie voor IC-patiënten worden vastgelegd, waardoor het mogelijk is om meer inzicht te geven in belangrijke kenmerken en uitkomsten van COVID-19-patiënten die op de IC opgenomen zijn geweest. Een onderdeel van deze registratie is of er sprake is van een immunologische insufficiëntie, oftewel een verminderde weerstand.
Uit de laatste rapportage van Stichting NICE van 31 maart jl. blijkt dat er op de IC sinds maart 2020 een totaal van 16.375 episoden is geregistreerd die gekoppeld kunnen worden aan de immunologische status4. Van deze groep blijkt 9,5% gediagnosticeerd met een immunologische insufficiëntie. Deze gegevens zijn niet bekend voor de patiënten die opgenomen zijn geweest op de verpleegafdelingen.
Welke coronamedicatie is nu of op korte termijn beschikbaar in Nederland voor mensen met een slecht werkend immuunsysteem?
De geneesmiddelen die ik centraal heb aangekocht en die al beschikbaar zijn, zijn de antilichaambehandelingen Ronapreve, Regkirona en Xevudy en het antivirale middel Veklury. Behandelingen die via de reguliere geneesmiddelenmarkt beschikbaar zijn, zijn onder meer de geneesmiddelen RoActemra, Kevzara, dexamethason en verschillende inhalatie-corticosteroïden. De behandelingen die ik voornemens ben om aan te kopen, maar waarover nog onderhandeld wordt, zijn Paxlovid en Lagevrio. Als laatste heb ik het middel Evusheld reeds aangekocht, maar dit is nog niet geleverd. De verwachte datum voor levering is op dit moment in juni 2022.
Klopt het dat Nederland ervoor heeft gekozen om het medicijn Paxlovid via de Europese Unie in te kopen en niet rechtstreeks? Waarom? Heeft u in deze beslissing meegewogen dat snelle beschikbaarheid voor kwetsbare patiënten een grote meerwaarde heeft? Wanneer verwacht u dat het medicijn Paxlovid voor Nederlandse patiënten beschikbaar is?
De snelste route naar de patiënt is wanneer de firma zelf besluit om het geneesmiddel in Nederland op de markt te brengen. Zolang de firma dit weigert zet ik mij in om Paxlovid voor de Nederlandse patiënt beschikbaar te maken door het centraal in te kopen. Ik geef hierbij de voorkeur aan een gezamenlijke Europese inkoop, omdat het beschikbare geneesmiddel zo eerlijk verdeeld kan worden, daarnaast verkrijgen de lidstaten gezamenlijk een betere onderhandelingspositie. Momenteel zijn de onderhandelingen nog niet afgerond. De reden dat de Europese aankoop langzaam gaat, is dat er eerder in het onderhandelingsproces voor de EU en mij onacceptabele voorwaarden werden gesteld door Pfizer. We hebben bij de firma geïnformeerd of zij erop zouden staan om deze voorwaarden ook te stellen in een bilaterale aankoop. Hun antwoord hierop was «ja». Hiermee zou een directe aankoop niet sneller zijn gegaan. Pfizer heeft daarmee de snelle beschikbaarheid van hun medicijn in eigen hand. Ik kan geen voorspellingen doen over wanneer deze behandeling beschikbaar zal komen, maar ik ontvang wel positieve signalen over de opstelling van de firma in de onderhandeling.
Zijn er andere coronamedicijnen die Nederland overweegt aan te kopen voor mensen met een slecht werkend immuunsysteem? Wil u een directe aankoop in die gevallen overwegen?
Ik laat me doorlopend adviseren over eventuele nieuwe behandelingen en zal per geval beoordelen of de behandeling een nuttige aanvulling is op het beschikbare behandelarsenaal en wat de beste aankooproute is.
Het artikel 'Knip open voor Europese chips' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Knip open voor Europese chips»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat wordt beschreven dat een forse bijdrage van overheden noodzakelijk is?
Ja.
Zijn er reeds gesprekken gevoerd met het kabinet over een eventuele bijdrage door de Nederlandse staat?
Het kabinet staat in nauw contact met het bedrijfsleven, maar doet geen uitspraken over gesprekken met individuele bedrijven. Bij acquisitie van buitenlandse bedrijven en investeringen speelt de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) een belangrijke rol. In acquisitietrajecten wordt onder andere gesproken over de bedrijfspropositie, de aansluiting daarvan op het Nederlandse vestigings- en investeringsbeleid (inclusief zaken als klimaatbeleid en ruimtelijke ordening) en de mogelijke rol van de Nederlandse staat.
Welke kansen liggen er voor Nederlandse fabrikanten en kennisinstellingen in de halfgeleidersector?
Nederland heeft een sterke positie in het internationale halfgeleiderecosysteem. Belangrijke sterktes van Nederland zijn de vervaardiging van geavanceerde productiemachines en de ontwikkeling en productie van radiofrequentie en radar-gerelateerde chips (voor onder andere toepassing in de automotive industrie). Daarnaast heeft Nederland een sterke positie in kwantumtechnologie en geïntegreerde fotonica. Gegeven deze uitgangspositie van de Nederlandse halfgeleiderindustrie kan zij in belangrijke mate bijdragen aan de Europese ambities en profiteren van de verwachte wereldwijde groei en ontwikkeling.
Harde prognoses zijn hiervoor nog niet af te geven. Zo is de haalbaarheid van de Europese ambitie om, in de context van een sterke wereldwijde groei, te groeien naar een marktaandeel van 20% in 2030 nog onderwerp van gesprek met de EC.
Zijn er Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen die kunnen dan wel gaan aanhaken bij de waardeketens die gecreëerd worden door de grote investeringen van Intel, de Europese Unie en derde lidstaten? Zo ja, op welke wijze zijn deze bedrijven in staat om mee te schalen naar de grote vraag aan chips en de daarmee gepaarde gaande investeringen? Wat zijn de belangrijkste knelpunten voor de bedrijven om tijdig en voldoende te kunnen opschalen?
Wanneer zich kansen voordoen is het in de eerste plaats aan Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zelf om zich te positioneren en (commerciële) activiteiten vorm te geven. Het kabinet ziet hiervoor goede mogelijkheden. Door de internationale verwevenheid van deze industrie zullen de investeringen van Intel in Europa ook positieve effecten hebben voor de Nederlandse bedrijven en daarmee de Nederlandse economie. Te denken valt aan afzetmogelijkheden voor fabrikanten van productieapparatuur zoals ASML, BESI en ASMI. Nederlandse bedrijven kunnen daarbij voortbouwen op hun goede reputatie en marktpositie en onder andere gebruikmaken van het innovatie-instrumentarium van dit kabinet. Het kabinet is bekend met de uitdagingen van de halfgeleidersector om aan de groeiende vraag te kunnen voldoen. Belangrijke uitdagingen zijn het aantrekken van voldoende (technisch geschoold) personeel, de beschikbaarheid van fysieke ruimte om uit te kunnen breiden en de uitdagingen die de momenteel verstoorde waardeketens en logistieke infrastructuur met zich mee brengen voor levertijden, beschikbaarheid van onderdelen en grondstoffen. Ook over deze onderwerpen is het kabinet in gesprek met het bedrijfsleven.
Welke rol en welk kabinetsbeleid is er om proactief onderdeel te zijn van de Europese Chips Act? Met andere woorden: hoe heeft het kabinet de Europese Chips Act vertaald naar Nederlands beleid en een Nederlands actieprogramma?
De Europese Commissie heeft de Chips Act aangekondigd als een raamwerk om de Europese ambities voor de halfgeleiderindustrie te realiseren. Deze EU-ambities en acties zijn in lijn met de Nederlandse inzet voor de halfgeleiderindustrie.
Het kabinet heeft vertrouwen dat de Chips Act goede randvoorwaarden schept om de Nederlandse halfgeleiderwaardeketen te laten aansluiten. Een deel van de Chips Act concentreert zich namelijk op het vergroten van de Europese innovatiecapaciteit. Dit wordt gerealiseerd via verschillende instrumenten, onder andere door het strategisch heroriënteren en uitbreiden van het huidige Key Digital Technologies en Joint Undertaking. Onderdeel van de heroriëntatie is het verder opbouwen en uitbouwen van proefopstellingen voor halfgeleiderproductie waar wij met onze sterke positie in apparatuur voor productie goed voor gepositioneerd zijn. Een ander onderdeel is het opbouwen en uitbouwen van een kennisnetwerk via «competence centers». De precieze invulling en uitvoering hiervan wordt momenteel in Europa met de Commissie besproken, maar Nederland is voornemens hier actief een rol in te spelen en waar mogelijk één of meerdere «competence centers» te faciliteren.
Enkele bestaande initiatieven, niet direct gelieerd aan de EU Chips Act, zijn de deelname aan de IPCEI Micro-elektronica II2 en Nationaal Groeifonds-initiatieven zoals NextGenHighTech en PhotonDelta3.
Is het mogelijk om Nederland met zijn halfgeleiderwaardeketen stevig te laten aansluiten bij de Chips Act? Zo ja, wat is hierbij uw motivatie? Zo nee, welke mogelijkheden overweegt u om wel voldoende aansluiting te vinden?
Zie antwoord vraag 6.
Nederland heeft een sterk, onderscheidend en concurrerend fotonica-ecosysteem. Hoe past de Nederlandse fotonicasector in het kabinetsbeleid en in de Chips Act?
Geïntegreerde fotonica is in de EU Chips Act aangemerkt als een belangrijke technologie voor de toekomst van de Europese halfgeleiderindustrie. Het kabinet beschouwt geïntegreerde fotonica al langer als een belangrijke sleuteltechnologie en ondersteunt deze sector sinds 2018 met het convenant PhotonDelta. Daarnaast zijn in de tweede ronde van het Nationaal Groeifonds (voorwaardelijk) middelen beschikbaar gesteld op basis waarvan de productie van fotonische chips kan worden opgeschaald en een vergaande integratie met de silicon-based halfgeleiderindustrie kan plaatsvinden. Ook heeft Nederland het geïntegreerde fotonica project van SMART Photonics als één van de zes Nederlandse projecten doorgeleid naar de EU in het kader van de IPCEI Micro Elektronica II4.
Wordt de fotonicasector ook gezien als «sensitieve technologie» dat van groot publiek en nationaal (veiligheids)belang is voor ons toekomstig verdienvermogen?
Het kabinet hanteert het begrip sensitieve technologie wanneer het een technologie betreft waarvan de toepassing impact kan hebben op onze nationale veiligheid, zoals technologieën met militaire en dual-use toepassing. Wanneer een technologie belangrijk is voor ons toekomstig verdienvermogen spreken we van sleuteltechnologie. Fotonica wordt daarmee beschouwd als zowel een sensitieve technologie als sleuteltechnologie.
Kunt u een prognose geven van het groeipotentieel van de Nederlandse halfgeleidersectorwaardeketen bij het behalen van de ambities van de Europese Chips Act, namelijk 20 procent in 2030? Kunt u dit ook aangeven voor de wereldwijde groei van de halfgeleidersector richting 1.000 miljard in 2030?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de plannen die beschreven staan in het artikel onderdeel van een initatief in het kader van een Important Project of Common European Interest (IPCEI)?
Als onderdeel van het proces van goedkeuring om onder IPCEI-voorwaarden staatssteun te mogen verlenen heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zes Nederlandse projecten bij de Europese Commissie aangemeld voor pre-notificatie. Dit is een lopend proces waarover in verband met de (bedrijfs)vertrouwelijkheid op dit moment geen inhoudelijke mededelingen kunnen worden gedaan t.a.v. de subsidieverdeling als de status van de projecten.
Hoe gaat de reservering van 230 miljoen euro door het kabinet aan IPCEI Micro-elektronica 2 besteed worden?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe groot en op welke manier zullen de Nederlandse bedrijven baat hebben bij de toekomstige investeringen vanuit Intel en de overheden?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een rol weggelegd voor de Nederlandse technische universiteiten?
Ja. De technische universiteiten zijn een belangrijke schakel in de Europese halfgeleiderwaardeketens en goed betrokken bij de R&D-programma’s op dit terrein. Een voorbeeld is de omvangrijke deelname van Nederlandse universiteiten in het huidige Key Digital Technologies Joint Undertaking. Naar verwachting zal de opvolger van dit programma (Chips JU) wederom goede mogelijkheden bieden voor de Nederlandse universiteiten.
Bent u al in gesprek met Taiwan Semiconductor Manufacturing Company (TSMC) over een Europese megafabriek?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de vragen uiterlijk voor het rondetafelgesprek Europese Chips Act op 11 mei 2022 beantwoorden?
Helaas is dit niet mogelijk gebleken in verband met het meireces 2022.