Het (niet) gebruiken van beschikbare informatie om Youssef T. te weren uit de EBI. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicaties in De Volkskrant, «Hoe kon Ridouan T. vanuit de gevangenis zo lang contact houden met de buitenwereld» en Follow The Money, «Politie en OM wisten al in 2018 dat advocaat en neef van T. niet deugde».?1
Ja.
Wanneer is het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het eerst op de hoogte geraakt van het feit dat vanaf het moment dat Youssef T. zich meldde bij de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) om zijn oom/cliënt Ridouan T. te bezoeken (d.d. 10 december 2020) het doel van alle betrokken partijen was om dat te allen tijde te voorkomen en dat gezamenlijk gezocht werd naar feiten en omstandigheden om de directeur van de EBI van de gronden te voorzien om dat geprivilegieerde bezoek te voorkomen, zoals in de publicatie van Follow the Money (FTM) aan de hand van interne e-mails werd vastgesteld?
Begin december 2020 meldde toenmalig advocaat Youssef T. zich bij de EBI omdat hij een afspraak wilde maken met zijn neef, die gedetineerd is in de EBI. Daarop is door het OM, de politie, de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de PI Vught onderzocht of en zo ja, op basis waarvan T. de toegang kon worden geweigerd. Dit heeft geresulteerd in twee zogeheten GRIP-rapportages, op basis waarvan de directeur van de EBI aan Youssef T. de toegang tot de EBI heeft geweigerd. Het besluiten tot het ontzeggen van toegang is een bevoegdheid van de vestigingsdirecteur. Het ministerie wordt niet betrokken bij deze procedure. Voor zover nu bekend, was het ministerie in ieder geval in juli 2021 op de hoogte.
Op welke wijze, wanneer en door welke partijen heeft de informatievoorziening richting het ministerie hierover nadien plaatsgevonden, en op welke momenten en manieren is het ministerie gedurende de periode december 2020 tot eind juli 2021 betrokken geweest bij besluitvorming in deze kwestie? Kunt u de adviezen van de Landsadvocaat die hierbij zijn ingewonnen over de juridische mogelijkheden tot weigering van Youssef T. met de Kamer delen?
De DJI heeft samen met het OM, de politie en de PI Vught informatie uitgewisseld met als doel tot zorgvuldig onderbouwde besluitvorming te komen over het verzoek om Youssef T. als advocaat toe te laten tot de EBI. Dat is onder andere gebeurd via zogeheten GRIP-rapportages. Op basis van deze rapportage heeft de directeur van de EBI besloten Youssef T. de toegang als advocaat te weigeren. Tegen dit besluit is geprocedeerd tot de hoogste detentierechter. In deze procedure heeft de Landsadvocaat de directeur van PI Vught vertegenwoordigd en namens hem stukken ingebracht. Aangezien het hier om rechtspositionele individuele aangelegenheden gaat en omdat deze zaak nog onder de strafrechter is verstrek ik deze stukken niet aan uw Kamer.
Is de informatie uit de politiesystemen (die al tussen 2018 en 2020 bekend was) over de contacten van Youssef T. met leden van de organisatie van Ridouan T. en de registratie van een geheimhouderstelefoon op het adres van een snackbar die wordt toegerekend aan diezelfde organisatie besproken met het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de periode van december 2020 tot maart 2021?
Neen.
Kunt u toelichten waarom deze informatie niet is gedeeld met de deken die reeds een klacht tegen Youssef T. omtrent zijn geheimhouderstelefoon in relatie tot een ander verdacht familielid onderzocht?
Het delen van bovengenoemde informatie met de deken is eerder overwogen door politie en OM. Gelet op de aard en inhoud van deze informatie, was er echter geen aanleiding het te delen met de deken.
Wat is uw reactie op de conclusie van hoogleraar penitentiair recht Sonja Meijer dat er reeds op basis van de informatie over Youssef T. uit de politiesystemen feitelijke en juridische mogelijkheden waren om hem te weigeren in de EBI?
In overleg met betrokken ketenpartners en met de Landsadvocaat is onderzocht of er nog andere gronden waren waarop toegang kon worden ontzegd. Daarbij is door politie en OM beoordeeld of de aanwezige informatie over Youssef T. op zichzelf voldoende aanleiding zouden kunnen geven voor een zodanige ontzegging. De informatie was van dien aard dat deze een zo ingrijpende beslissing tot weigering van de advocaat, niet kon rechtvaardigen.
Is op enig moment of meer momenten in de periode december 2020 – eind juli 2021 overwogen om deze informatie beschikbaar te maken voor de EBI om in te zetten teneinde de weigering van Youssef T. ook te laten voortduren nadat de deken in Gelderland voornoemde klacht ongegrond had verklaard waarmee een weigeringsgrond verviel? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Zo nee, waarom is dit niet overwogen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft de start van een strafrechtelijk onderzoek en de mogelijkheid om bewijs te verzamelen een rol gespeeld bij de afweging om Yousef T. in maart 2021 niet langer te weigeren in de EBI, zoals professor Sven Brinkhoff oppert?
Nee, dit heeft geen rol gespeeld.
Kunt u toelichten wat de precieze definitie van «for police use only» is? En daarbij nader beargumenteren waarom dit absoluut in de weg zou staan van het inzetten van deze informatie (bijvoorbeeld via een GRIP – het Gedetineerde Recherche Informatie Punt, onderdeel van de Landelijke Eenheid Politie – rapportage) om iemand uit de EBI te weren?2
De internationale politie informatie is vastgelegd in een zogenoemd DLIO-pv (Dienst Landelijke Informatie Organisatie). Een DLIO-pv kan niet als bewijs dienen: het is een signaal dat als start- of sturingsinformatie voor een onderzoek kan worden gebruikt. De doelstelling van het onderzoek was onder andere het verifiëren dan wel falsificeren van de informatie. De informatie zag op mogelijke corruptie van personen werkzaam in de EBI. Het onderzoek heeft niet bevestigd dat hier sprake van was.3
Op welke wijze is geprobeerd om in contact te treden met de Amerikaanse autoriteiten (bijvoorbeeld FBI) om toestemming te verkrijgen deze informatie ook te gebruiken voor het verhinderen van voortgezet crimineel handelen?
De informatie in een DLIO-pv, zoals in het antwoord op vraag 9 aangehaald, geeft geen informatie prijs over de herkomst van de informatie en over de vraag welke buitenlandse diensten deze informatie hebben verstrekt. De informatie wordt door de Nederlandse autoriteiten geverifieerd en gefalsificeerd. Dat is ook in dit geval gebeurd ten aanzien van de informatie in het betreffende DLIO-pv. Dat onderzoek heeft niet bevestigd dat Taghi werd geholpen door corrupte contacten in de EBI. Zodoende was er (ook) geen reden om in contact te treden met de Amerikaanse autoriteiten over toestemming voor ander gebruik van die informatie.
Op welke datum werd het bericht ontsleuteld en/of gelezen waarin gesproken werd over «een nieuwe advocaat die familie is»?3
Dit bericht maakt onderdeel uit van de cryptocommunicatie via SKY ECC. Tussen februari en maart 2021 kon de Landelijke Recherche in bepaalde mate live meelezen met het berichtenverkeer via SKY ECC. Dit betekent echter niet dat er daarmee meteen inzicht is geweest in de miljarden berichten die via deze dienst werden gewisseld, noch dat duidelijk was wie met wie communiceerde. Verder doe ik hier geen uitspraken over omdat het een lopende strafzaak betreft.
Kunt u het (nauwgezette) feitenrelaas dat u van Openbaar Ministerie (OM), politie en Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft gevraagd en waarin staat opgenomen wanneer en bij wie welke specifieke informatie bekend was aan de Kamer verstrekken?4
In mijn schriftelijke reactie aan de Kamer op 14 juli 2022 heb ik aangegeven dat ik het OM, politie en DJI heb gevraagd nauwgezet en met prioriteit inzichtelijk te maken wat er is gebeurd en wanneer.6 Deze organisaties hebben mij afzonderlijk en via de bestaande kanalen daarover geïnformeerd.
Deze kwestie is onderdeel van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Terughoudendheid in deze is dan ook op zijn plaats. De informatie die de organisaties mij inmiddels hebben verstrekt zijn, voor zover het belang van het lopende strafrechtelijk onderzoek zich hier niet tegen verzet, verwerkt in de beantwoording van drie sets schriftelijke Kamervragen over dit onderwerp op 6 september jl.7 Het OM heeft daarnaast een nieuwsbericht op haar website gepubliceerd met informatie met betrekking tot Ridouan T., EBI en advocaten.8 Daarin kan worden teruggelezen dat het OM sinds maart 2020 verhoogde aandacht heeft voor Youssef T. DJI heeft in december 2020 aan het OM gemeld dat Youssef T. zich bij de EBI had gemeld als advocaat van Ridouan T. Er was op dat moment een gegronde reden om hem de toegang tot de EBI te ontzeggen, aangezien er tegen Youssef T. een onderzoek liep bij de deken in Gelderland wegens verondersteld misbruik van de geheimhouderstelefoon. Die grondslag kwam echter in maart 2021 te ontvallen toen dit onderzoek was afgerond en door de deken geen misbruik werd vastgesteld. In de loop van 2021 kwam Youssef T. als verdachte in beeld in een lopend onderzoek naar de mogelijkheden van Ridouan T. om heimelijk te communiceren vanuit de EBI. Youssef T. is vervolgens op 8 oktober 2021 aangehouden in de EBI.
Kunt u toelichten waarom andere relevante zorgelijke informatie uit Encrochat- en Sky-berichten die werd verzameld in de periode december 2020 – juli 2021 en belastende informatie van de inlichtingendiensten nooit zijn ingezet om tussen maart 2021 en juli 2021 op grond van de Penitentiaire Beginselenwet Youssef T alsnog de toegang tot de EBI te weigeren? In hoeverre heeft het belang van het lopende opsporingsonderzoek 26Mandel in die afweging een rol gespeeld?
Alle beschikbare informatie is meegenomen in het onderzoek of er gronden waren waarop Youssef T. de toegang kon worden ontzegd. Dit staat los van het onderzoek Mandel.
Kunt u toelichten op welke wijze in besluitvorming over deze kwestie de veiligheid van procesdeelnemers van Marengo of andere direct betrokkenen onderdeel is geweest van de belangenafweging?
Over veiligheidsmaatregelen rondom functionarissen en de afwegingen die hieraan ten grondslag liggen doe ik geen uitspraken.
Het bericht 'Een kleine koe die minder krachtvoer eet is ook een vorm van innovatie' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Een kleine koe die minder krachtvoer eet is ook een vorm van innovatie»?1
Ja.
Klopt het dat er in de Nederlandse stikstofboekhouding maar één soort koe is en dat daarbij standaard uitgegaan wordt van 13 kilogram ammoniakuitstoot per jaar, ongeacht welke managementmaatregelen zijn toegepast bij het verzorgen van de koe? Zo ja, waarom wordt hierin geen onderscheid gemaakt?
Nee dat klopt niet. Er wordt wel degelijk rekening gehouden met managementmaatregelen, zowel in de landelijke stikstofmonitoring voor de stikstofaanpak en de monitoring in het Nationale Emissiemodel voor Ammoniak (NEMA) als in vergunningverlening.
Bij de vergunningverlening voor het agrarische bedrijf worden emissiefactoren gebruikt. Bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) bevat ammoniakemissiefactoren voor emissiearme stalsystemen. Daarin staat ook de emissiefactor voor een traditionele stal voor melkvee. Deze is 13 kg per dierplaats per jaar. Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën vee. Emissiefactoren zijn gebaseerd op metingen in enkele stallen en zijn gemiddelden. Bij toetsing aan de Wet ammoniak en veehouderij en het Besluit emissiearme huisvesting (Behv) is toepassing van de emissiefactoren die zijn opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) verplicht. Beweiding heeft daarbij geen invloed op de hoogte van de emissiefactor. De reden daarvan is dat het Behv alleen uitgaat van de toepassing van de best beschikbare (stal)technieken.
Daarnaast worden de emissiefactoren van deze lijst gebruikt voor de toestemmingsverlening in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Daarbij is tevens bijlage 2 van de Rav («de PAS maatregelen») relevant. In bijlage 2 staan reductiepercentages van enkele voer- en managementmaatregelen, namelijk voor beweiden en melkureumgehalte voor categorie 1A melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar.
In het eindrapport van de kwartiermaker de heer Tijssens, dat bijgevoegd is bij de kamerbrief over de appreciatie van het rapport Remkes op 14 oktober 20222, worden adviezen gegeven over meer duidelijkheid over doelen voor stalsystemen en het belang van management-, voer- en geneticamaatregelen in het verminderen van ammoniakemissie.
Bent u bereid om, als het onderzoek van het Netwerk Grondig, de Wageningen Universiteit en Universiteit Leiden uitwijst dat managementmaatregelen tot een lagere stikstofuitstoot leiden, managementmaatregelen op de lijst met emissiearme systemen te zetten? Zo ja, wat is volgens u nodig om dit in de uitvoering van het stikstofbeleid op te nemen?
Het onderzoek van Netwerk Grondig, de Wageningen Universiteit en Universiteit Leiden richt zich op het verlagen van de ammoniakemissie op bedrijfsniveau via managementmaatregelen. Bijlage 2 van de Rav lijst bevat reeds reductiepercentages van voer- en managementmaatregelen. Ik onderzoek de mogelijkheden om aan te tonen dat ook bij andere managementmaatregelen de ammoniakemissie met voldoende zekerheid afneemt op bedrijfsniveau. Hiervoor is verbetering van de datakwaliteit op bedrijfsniveau nodig die nauwkeuriger, beter borgbaar en handhaafbaar moet zijn, zoals ook aangegeven in de brief aan uw Kamer van 21 april 20223. Dergelijke zekerheid is noodzakelijk om te kunnen waarborgen dat de natuur geen schade oploopt en natuurvergunningen de toets van de rechter kunnen doorstaan.
Bent u bekend met de tussentijdse resultaten van het onderzoek van het Netwerk Grondig, de Wageningen Universiteit en Universiteit Leiden dat met managementmaatregelen het goed mogelijk is het ammoniakoverschot van een gangbaar melkveehouderijbedrijf te beperken tot 40 kilogram per hectare?
Ja
Bent u ervan op de hoogte dat managementmaatregelen een substantiële bijdrage kunnen leveren aan het reduceren van de ammoniakemissie door koeien, zonder veel kosten en zonder dure technische maatregelen, waardoor deze binnen het bereik van een groot deel van de melkveehouders komt?
Ja. Managementmaatregelen in de melkveehouderij zijn daarom ook een belangrijk onderdeel van de stikstofaanpak. Hiervoor zijn drie sporen ingezet: verdunnen van mest, verlagen van het eiwitgehalte van het rantsoen en verhogen van het aantal uren weidegang. Op 20 juli 2021 is de Kamer geïnformeerd over de uitwerking van de managementmaatregelen melkveehouderij in het kader van de stikstofproblematiek4. Op 19 augustus 2022 is de Kamer geïnformeerd over de Publicatie van de CBS Monitor, waarin een prognose staat van het ruw-eiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen5. Daaruit blijkt dat indien het ruw-eiwitgehalte in het melkveerantsoen in 2022 daadwerkelijk zal dalen naar 162 gram ruw eiwit per kilogram drogestof een forse reductiestap wordt gezet via managementmaatregelen.
Bent u het eens dat melkveehouders die voldoen aan minder dan 40 kilogram ammoniak per hectare stal en veldemmissies, daarmee bijdragen aan de generieke reductieopgave van 30 procent op het gebied van ammoniak?
Indien melkveehouders managementmaatregelen nemen om de ammoniakemissie terug te dringen tot maximaal 40 kilogram ammoniak per hectare per jaar uit stal- en veldemissies, dragen ze daarmee bij aan de generieke reductieopgave op het gebied van ammoniak. Om dit ook op bedrijfsniveau te kunnen toerekenen, moet de onderliggende data van deze emissieberekening robuust zijn: voldoende te controleren en te borgen. De berekeningen in de KringloopWijzer voor ammoniakemissie zijn hiervoor nog niet voldoende robuust. Verbetering van de datakwaliteit om emissies te berekenen wordt opgepakt in de aanpak van de (afrekenbare) stoffenbalans, de maatwerkaanpak voor het 7e actieprogramma nitraatrichtlijn en de Kritische Prestatie Indicatoren (KPI) voor kringlooplandbouw.
Bent u bereid, als onderdeel van de stikstofaanpak en gebruikmakend van de stikstoffondsen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld, een beloningsaanpak in te richten voor boeren die aantoonbaar hun ammoniakoverschot tot 40 kilogram per hectare beperken?
Ik ben bereid om met de sector en de keten de mogelijkheden te onderzoeken hoe substantiële reductie van de ammoniakuitstoot op bedrijven kan worden gestimuleerd, bijvoorbeeld via een hogere melkprijs of bonussen op de melkprijs in combinatie met toeslagen vanuit het GLB. Inzet daarbij is een duurzame omschakeling en duurzaam verdienmodel, waarbij de veehouder bij voorkeur een eerlijke prijs voor zijn product krijgt. Daarvoor is het noodzakelijk dat in voldoende mate wordt aangetoond dat de reductie per bedrijf (veld en stal) inderdaad bijdraagt aan de generieke reductieopgave op het gebied van ammoniak en de onderliggende data voldoende geborgd en controleerbaar zijn.
De ammoniakuitstoot op bedrijfsniveau maakt al onderdeel uit van de Kritische Prestatie Indicatoren (KPI) set voor kringlooplandbouw die op dit moment in de praktijk wordt getest in verschillende landbouwsectoren. Deze aanpak gaat uit van integrale sturing op duurzaamheidsprestaties. Daarbij wordt ook gekeken wat het effect van een reductie van ammoniakuitstoot is op de andere duurzaamheidsdoelen om afwenteling te voorkomen.
Het bericht dat er steeds meer tijdelijke contracten worden gegeven in het onderwijs |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van de Algemene Onderwijsbond dat het aandeel tijdelijke contracten in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs de afgelopen tien jaar is toegenomen1?
Ja.
Deelt u de mening dat dit gelet op de oplopende personeelstekorten in het onderwijs een onwenselijke ontwikkeling is?
Ja. Het uitgangspunt van het kabinet is dat structureel werk in principe wordt georganiseerd op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt en het lerarentekort, is het zaak voor scholen om docenten te binden en te behouden en voor de overheid om hier het juiste klimaat voor te creëren.
Bestaat er volgens u een relatie tussen het aandeel vaste contracten, de aantrekkelijkheid van het beroep en het lerarenlek? Zo ja, welke?
De krapte op de arbeidsmarkt en het lerarentekort vormen een complex probleem waarvoor niet één oorzaak is aan te geven. In het kader van het terugdringen van de personeelstekorten, stimuleert het kabinet het aanbieden van vaste contacten. Het kabinet maakt het beroep aantrekkelijker door bijvoorbeeld loonsverhoging en middelen om de werkdruk te verlagen. Dit is van belang voor het behoud van leraren om uitstroom te voorkomen.
Welke verklaring geeft u per sector voor de toename in het aandeel tijdelijke contracten?
Het is ingewikkeld om precies de vinger te leggen op de oorzaak per sector van de toename van tijdelijke contracten. In algemene zin zijn de relatief hoge aantallen pensioneringen van invloed op het aandeel tijdelijke contracten. Dit in samenhang met de instroom van nieuw personeel als gevolg van de werkdrukgelden en subsidies die sinds 2020 zijn vrijgemaakt in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO). Beide ontwikkelingen hebben voor veel nieuwe werkenden op de onderwijsarbeidsmarkt gezorgd. Nieuwe werkenden beginnen veelal met een tijdelijk contract omdat het voor werkgevers gebruikelijk is eerst een contract voor bepaalde tijd aan te bieden. Het is belangrijk hierbij te vermelden dat het gewoonlijk wel gaat om tijdelijke contracten met uitzicht op vast en dat het voor zowel werkgever als werknemer ruimte biedt om te kijken of de plek passend is. Het bieden van een vast contract na een jaar ligt ook vast in de cao’s.
Op welke wijze geeft u uiting aan het beleidsvoornemen van het kabinet dat vast werk weer de norm moet worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, heeft het kabinet als uitgangspunt dat structureel werk in principe wordt georganiseerd op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. De inzet van het kabinet is om de verschillen tussen tijdelijke contracten en vaste contracten verder te verkleinen en het perspectief op een vast contract te vergroten. Voor een uitgebreide toelichting op de specifieke maatregelen verwijzen we naar de brief Hoofdlijnen over de toekomst van de Arbeidsmarkt van 5 juli jl.2 waarover de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid binnenkort met u van gedachten wisselt in het Commissiedebat. In deze brief zijn maatregelen aangekondigd, gericht op het fundamentele onderhoud om de arbeidsmarkt toekomstbestendig te maken. De maatregelen rond flexibele arbeid van dit kabinet zijn gericht om de positie van flexibele werknemers te verbeteren en te zorgen dat structureel werk in principe wordt georganiseerd op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Concreet zal worden ingezet om de positie van oproepkrachten, uitzendkrachten te verbeteren en regelgeving voor tijdelijke contracten aan te scherpen dat bij structureel werk een vast contract hoort. De wendbaarheid die werkgever zoekt, mag niet ten koste gaan van de door de werknemer benodigde zekerheid. Aanvullend hierop wordt door het Ministerie van OCW verkend op welke manier we normen en prikkels voor vaste contracten op kunnen nemen in onderwijswetgeving. In het wetsvoorstel strategisch HRM-beleid zal aandacht worden besteed aan het bevorderen en normeren van vaste contracten en contracten met een grotere arbeidsomvang. Dit wetsvoorstel wordt nu voorbereid. Het streven is om het wetsvoorstel nog dit jaar voor internetconsultatie aan te bieden.
Welke maatregelen neemt u momenteel om het aandeel tijdelijke contracten in het onderwijs terug te dringen?
De vaste en tijdelijke contracten in het onderwijs worden jaarlijks gemonitord, om inzicht te behouden in de actuele stand van zaken in de verschillende sectoren. Specifiek voor het funderend- en middelbaar beroepsonderwijs neemt het Ministerie van OCW de volgende maatregelen. Wij spreken regelmatig met werkgevers en werknemers over vaste contracten om het onderwerp hoog op de agenda te houden. Daarnaast is in de nieuwe RAP-regeling (Regionale aanpak personeelstekort onderwijs) opgenomen dat alle regio’s met strategische personeelsplanning (SPP) aan de slag moeten. Dit draagt bij aan meer inzicht in het toekomstig werkaanbod en daarmee aan de mogelijkheden om vaste contracten aan te bieden. Voor het stelsel van hoger onderwijs en wetenschap is de specifieke opgave van het kabinet te zorgen voor een gezond en sterk fundament. Met daarin rust en ruimte voor met name onderzoekers om het werkveld aantrekkelijk te houden. Bij de uitwerking van sectorplannen voert het Ministerie van OCW regelmatig overleg met de onderwijsinstellingen vanuit hun rol als werkgever om te komen tot strategisch personeelsbeleid. Mede door de structurele gelden vanuit het Ministerie van OCW zal dat moeten bijdragen aan meer vaste contracten voor werknemers.
Bent u bereid om extra maatregelen te treffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven bij antwoord 5 en 6, omvat het huidige coalitieakkoord een breed pakket aan maatregelen om toe te werken naar meer vaste contracten voor werknemers en een balans tussen wendbaarheid en zekerheid. We richten ons nu op de uitwerking en uitvoering daarvan.
Voert u gesprekken met de werkgeversorganisaties om het aandeel tijdelijke contracten naar beneden te brengen? Zo ja, met welke insteek? Ziet u nog een andere rol voor uzelf weggelegd?
Zoals reeds toegelicht bij de beantwoording van vraag 6 worden er op ambtelijk en bestuurlijk niveau van het Ministerie van OCW gesprekken gevoerd met de onderwijsinstellingen in hun rol als werkgever en als bestuur. Ter uitvoering van de werkagenda bij het Onderwijsakkoord «samen voor het beste onderwijs», spreken wij met raden, vakbonden en beroepsgroepen over lerarentekorten en tijdelijke contracten. De insteek blijft om de balans te verbeteren tussen wendbaarheid voor instellingen en zekerheid voor werknemers. Buiten de eerder genoemde acties blijven wij in het kader van de arbeidsmarktkrapte het aandeel tijdelijke contracten volgen.
Kunt u aangeven hoe het aandeel tijdelijke contracten, uitgesplitst naar functie, in het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs zich over de afgelopen tien jaar heeft ontwikkeld?
De onderstaande tabellen bevatten de momenteel beschikbare informatie. De gegevens zijn afkomstig van de websites van de Vereniging Hogescholen (VH3) en De Universiteiten van Nederland (UNL4). Voor de universiteiten is uitsplitsing naar functie wel mogelijk; voor de hogescholen niet.
80%
82,1%
85,3%
85,9%
84,6%
84,5%
81,6%
20%
17,9%
14,7%
14,1%
15,4%
15,5%
18,4%
34.933,0
35.800,4
35.807,7
36.146,0
37.169,1
38.467,2
41.342,7
De ontwikkeling van het aandeel tijdelijke contracten in 2021 hangt samen met de inzet van tijdelijke (Corona) middelen. Het effect van de recente (cao-)afspraken en acties in het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs gericht op meer vaste contracten, is nog niet in bovenstaande tabellen zichtbaar.
Wilt u deze vragen beantwoorden nog vóór de deadline van de inbreng feitelijke vragen Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023?
Ja.
Kunt u toelichten op welke manier de toetsing van de Algemene Rekenkamer onjuist is, omdat de Algemene Rekenkamer had moeten toetsen aan de Wet politiegegevens (Wpg) in plaats van de Algemene Verordening Gegevensbescherming? In hoeverre en op welke punten had de Algemene Rekenkamer tot een andere conclusie moeten komen, als zij had getoetst aan de Wpg?1
De AVG en de Wpg kennen een vergelijkbaar doel, namelijk het voorzien in een regeling van de bescherming van persoonsgegevens. Een deel van de regels is daarom vergelijkbaar. Er zijn echter ook nadrukkelijke verschillen. Zo kent de Wpg een ruimere grondslag voor het gebruiken van bijzondere persoonsgegevens en zijn bepaalde rechten van betrokkenen in de Wpg beperkt.
Het gaat hier om wederzijds uitsluitende regelgeving. Het is dus onmogelijk een Wpg-verwerking aan de AVG te toetsen (of andersom). Ondanks dat bepaalde begrippen in beide regimes voorkomen, moeten ze bovendien in een geheel andere context worden gezien. De regeling omtrent de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) illustreert dit. De AVG en de Wpg kennen beide de verplichting om een GEB uit te voeren wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
Eerst na ingebruikname van het CAS is die regeling in (art. 4c van) de Wpg geïmplementeerd. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, is de politie vervolgens tot de conclusie gekomen dat op basis van de karakteristieken van het CAS aan voornoemde voorwaarden niet is voldaan en een GEB aldus niet is voorgeschreven. Desalniettemin verwijst de Algemene Rekenkamer in haar toetsingskader naar de AVG en scoort de politie hier een onvoldoende.
Doordat de Algemene Rekenkamer consequent heeft getoetst aan de AVG (en eenmaal aan de Politiewet 2012) is niet te voorspellen hoe een toetsing door de Algemene Rekenkamer aan het juiste wettelijke kader, zijnde de Wpg, tot een andere uitkomst had geleid.
Hoe beoordeelt u het privacyrisico van gegevensverwerking door het Criminaliteit Anticipatie Systeem (CAS) in het licht van de richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens voor het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) die stellen dat er sprake is van een hoog risico als wordt voldaan aan minstens twee van de negen criteria, waaronder de criteria vier, vijf, zes, zeven en acht (respectievelijk: gevoelige gegevens, grootschalige gegevensverwerking, gekoppelde databases, gegevens over kwetsbare personen en het gebruik van nieuwe technologie)?
De richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voor het uitvoeren van een GEB zijn gericht op de AVG. De politie heeft de AP reeds verzocht aparte criteria op te stellen voor de Wpg. Het feit dat er specifieke wetgeving is voor opsporings- en vervolgingsinstanties vanwege hun bijzondere positie toont al aan dat eisen ten aanzien van gegevensverwerkingen onder de AVG en de Wpg niet altijd vergelijkbaar zijn. Verwerkingen met gegevens van kwetsbare personen, financiële gegevens, gegevens in het kader van heimelijk onderzoek zijn voor de politie immers eerder regel dan uitzondering. Juist daarom kent de Wpg extra verplichtingen rond bijvoorbeeld documentatie, autorisatie en logging.
Vanuit politieperspectief is in dit geval geoordeeld dat de verwerking niet is gericht op de verwerking van gevoelige gegevens of kwetsbare personen, ook is er geen sprake van een nieuwe technologie, het CAS is immers al tien jaar in gebruik. De resultaten zijn bovendien niet tot personen herleidbaar, waardoor geen sprake is van een hoog risico voor betrokkenen.
Zodoende is destijds door de politie beoordeeld dat een GEB in het geval van het CAS niet aangewezen is. Hoewel deze karakteristieken niet ingrijpend zijn veranderd en een GEB volgens het oordeel van de politie nog altijd niet verplicht is, heeft de politie een traject in gang gezet om voor het CAS een (AI) impact assessment of een ander type beoordeling van vergelijkbaar niveau toe te passen.
Kunt u uitsluiten dat de output van het CAS ook na de verrijking met kwalitatieve informatie door een informatiespecialist niet tot concrete personen is te herleiden? Kunt u dit toelichten?
Zoals hiervoor gemeld, alsook in de beantwoording van uw vorige Kamervragen over dit onderwerp is aangegeven, geeft het CAS een verwachting voor een bepaald gebied en geeft het geen output die op zichzelf tot personen te herleiden is.2 Dit valt ook af te leiden uit de variabelen van het CAS3 waarbij bijvoorbeeld wordt gekeken naar het aantal incidenten dat in een bepaalde periode in een bepaald gebied heeft plaatsgevonden. Dit laat onverlet dat de politie verschillende andere instrumenten, applicaties en informatiesystemen tot haar beschikking heeft en inzichtelijk kan maken welke incidenten in een bepaald gebied en periode hebben plaatsgevonden. Deze informatie heeft de politie ook nodig om zicht te krijgen op de aard en omvang van de lokale problematiek. Het gaat hierbij echter om andere applicaties en systemen dan het CAS.
Kunt u toelichten dat de criminaliteitshistorie die in het CAS wordt gebruikt hoofdzakelijk is gebaseerd op aangiftes van burgers? Geldt dit ook voor de CAS-output over overlast jeugd, vernieling,verdovende middelen en drugshandel?
De variabelen uit het CAS die zich richten op criminaliteitshistorie zijn hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes en meldingen van burgers en niet op de ambtshalve waarnemingen van de politie. Dit geldt voor alle typen speerpunten waarvoor het CAS kan worden ingezet. Hiermee tracht de politie een feedback loop te voorkomen. Hiermee doelt de politie op het volgende verschijnsel. Wanneer mede aan de hand van de output van het CAS de politie-inzet in een gebied tot de waarneming van een toename van het aantal voorvallen aldaar leidt, is dat op zichzelf verklaarbaar. Wanneer die waarnemingen echter weer zouden worden betrokken voor de invoer van het CAS zou bij een volgend gebruik datzelfde gebied weer naar voren komen. Dit wordt ook wel de feedback loop genoemd. Om te voorkomen dat dit effect optreedt en zaken verkleurd worden, is het CAS bewust hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes en meldingen van feiten (brengincidenten) en niet op in registraties vastgelegde eigen waarnemingen van de politie (haalincidenten). Momenteel onderzoekt de politie of en zo ja, ten aanzien van welke feiten zich mogelijk een vermenging van breng- en haalincidenten voordoet, met als doel om dit zoveel mogelijk te beperken.
Bent u bereid de laatste evaluatie van het CAS met de Kamer delen?
De Algemene Rekenkamer heeft geen evaluatie van CAS uitgevoerd, maar een controlerende toets verricht van de beheersmaatregelen rondom het CAS. Desalniettemin bestaat voor de Tweede Kamer (bijvoorbeeld via de Vaste commissie Digitale Zaken) de mogelijkheid de Algemene Rekenkamer te vragen nader te reflecteren op de bevindingen rondom het algoritme van het CAS, zoals gerapporteerd in het onderzoek «Algoritmes getoetst».
Kunt u zeggen wanneer en waarom de toepassing van het CAS is uitgebreid van enkele vormen van High Impact Crimes (HIC) naar tien vormen van criminaliteit en openbare ordeverstoring?
Het is niet zo dat het CAS zich alleen richt op high impact crimes (HIC), dit is ook nimmer beoogd. De lokale problematiek van het basisteam in kwestie is leidend. HIC behoort dan tot de mogelijkheden, maar dit is zeker niet uitsluitend het geval. Het CAS is bedoeld als een bijdrage aan de efficiënte inzet van de politie. Specifiek voor criminaliteit en openbare ordeverstoring, zoals overlast jeugd en vernieling, geldt dat de aanwezigheid van de politie in een bepaald gebied preventief kan zijn. Die preventie komt echter ook op andere manieren tot stand. De inzet – en daarmee de waarde van het gebruik van het CAS – is dat een basisteam mede aan de hand van de output van het CAS een hypothese over de oorzaken van het hoge risico in een gebied vormt en een strategie formuleert om de oorzaken weg te nemen. Zo kan de politie bijvoorbeeld in gesprek gaan met de gemeente over het plaatsen van extra verlichting op slecht verlichte locaties als blijkt dat dit mogelijk een oorzaak is van een verhoogd risico op overlast of vernieling in een bepaald gebied.
Wat zijn de overwegingen om het CAS ook in te zetten voor criminaliteit en openbare ordeverstoring die niet vallen onder HIC? Hoe beoordeelt u de inzet van het CAS voor criminaliteit en openbare ordeverstoring die niet vallen onder HIC zoals overlast jeugd en vernieling?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt de controle op vooringenomenheid en (indirecte) discriminatie gedaan voor alle verschillende vormen van output? Kunt u toelichten hoe dit in zijn werk gaat?
Zoals ook bevestigd wordt in het rapport van de Algemene Rekenkamer, maakt het CAS bewust geen gebruik van variabelen, zoals afkomstgerelateerde indicatoren (nationaliteit e.d.), die discriminatie in de hand werken.4 Daarbij geeft het CAS een score voor een bepaald gebied en niet voor een specifieke groep personen. Dit geldt onverkort voor elk type problematiek waarvoor een basisteam het CAS inzet, dus ook voor jeugdoverlast.
Om het risico op (indirecte) discriminatie zoveel mogelijk te mitigeren, maakt de politie ook bewuste keuzes in het uitsluiten van variabelen, die mogelijk indirect tot discriminatie en/of bias zouden kunnen leiden. De variabele «percentage niet-westerse allochtonen» maakte bijvoorbeeld tot voor kort deel uit van een dataset die de politie van het Centraal Bureau voor de Statistiek ontvangt. Deze informatie wordt door de politie niet gebruikt als input voor het CAS. Aanvullend heeft de politie besloten om de ontvangst van deze gegevens al aan de poort te blokkeren.
Het uitsluiten van gegevens over achtergrond, afkomst of geslacht verkleint de kans op indirecte discriminatie, maar sluit deze niet in het geheel uit. Zo kan er onbedoeld bias bestaan in de aangiftes of meldingen die de politie ontvangt. Het inzichtelijk maken en minimaliseren van deze restrisico’s is voor de politie essentieel.
De politie adresseert dit zowel intern als extern. Intern is de politie een onderzoek gestart naar het in kaart brengen en aanpakken van de restrisico’s van de toepassing van het CAS. Extern en transparant (door middel van wetenschappelijke publicaties) onderzoekt de politie tezamen met de wetenschap enerzijds hoe datamodellen van de politie bias het beste kunnen detecteren en uitsluiten en anderzijds het effect van onderlinge sociaal demografische verschillen op politiedata.
Kunt u uitsluiten dat de inzet van het CAS voor overlast jeugd niet leidt tot (indirecte) discriminatie op grond van afkomst? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u toelichten welke variabelen worden gebruikt voor de verschillende output van het CAS, waaronder de output gericht op diefstal en inbraak woning, straatroof, overlast jeugd, vernieling, openbare schennis der eerbaarheid, verdovende middelen en drugshandel?
De variabelen van het CAS zijn in te zien op de website van de politie.5 Zoals gezegd is de criminaliteitshistorie hoofdzakelijk gebaseerd op aangiftes en meldingen van burgers.
Wordt in alle basisteams die CAS gebruiken gewerkt met output over alle door u genoemde vormen van criminaliteit of openbare ordeverstoring, namelijk diefstal en inbraak woning, straatroof, diefstal van personenauto’s of uit personenauto’s, zakkenrollerij, diefstal van snor- en bromfiets, diefstal uit bedrijf of kantoor, overlast jeugd, vernieling, openbare schennis der eerbaarheid, verdovende middelen en drugshandel? Zijn er basisteams die een beperktere output van het CAS gebruiken? Kunt u hiervan een overzicht geven?
De basisteams van de politie kunnen aan de hand van de in het lokale gebied voorkomende problematiek autonoom keuzes maken voor welke typen speerpunten/feiten ze het CAS inzetten. Wel geldt per basisteam een maximumaantal van vier speerpunten, opdat het CAS zo gericht mogelijk wordt benut. De onderstaande tabel toont van de meest voorkomende speerpunten het aantal basisteams, verspreid over het gehele land, dat het CAS voor die feiten toepast.
Speerpunt
Aantal basisteams
Diefstal/Inbraak Woning
160
Diefstal uit en vanuit voertuig
114
Diefstal van een (snor/brom)fiets
72
Overlast jeugd
71
Straatroof
56
Diefstal overig
39
Van overige speerpunten maken telkens niet meer dan tien basisteams tegelijk gebruik.6
Kunt u een overzicht geven van basisteams die het CAS gebruiken voor het voorspellen of voorkomen van overlast jeugd?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Moeizame toelating medicijn dupeert patiënt’ |
|
Liane den Haan (GOUD) |
|
Kuipers |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Moeizame toelating medicijn dupeert patiënt»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat u vindt van het feit dat het Franse farmaceutische bedrijf Servier weigert om een nieuw medicijn, dat nog niet is goedgekeurd en nog niet wordt vergoed, gratis aan Nederlandse patiënten ter beschikking te stellen?
De farmaceut maakt in het artikel kenbaar dat zij in Nederland een bepaald oncologisch geneesmiddel niet gratis beschikbaar stelt via een «compassionate use» programma. Via een dergelijk programma kunnen geneesmiddelen die nog geregistreerd moeten worden door het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) toch worden verstrekt aan patiënten die baat kunnen hebben bij het middel. Er gelden strikte eisen voor een compassionate use programma aangezien het gaat om middelen waarvan de EMA nog niet heeft vastgesteld dat ze werkzaam en veilig zijn en van goede kwaliteit zijn.2 Omdat het middel nog niet mag worden verhandeld, kan hiervoor ook geen vergoeding gevraagd worden.
Het artikel lijkt een onjuiste voorstelling van zaken te geven waardoor het beeld wordt opgeroepen dat vergoedingsprocedures in Nederland bovengemiddeld lang zouden duren. Dat beeld is niet volledig. Het geneesmiddel waaraan gerefereerd wordt, heeft nog geen handelsvergunning. Binnen de Europese Unie (EU) is de Europese Commissie verantwoordelijk voor het verstrekken van handelsvergunningen, deze handelsvergunningen gelden in de gehele EU na een positief advies van het EMA. Daardoor wijkt de doorlooptijd tot markttoelating in Nederland niet af van die van andere landen in Europa.
Nadat er een handelsvergunning is verstrekt, is het aan individuele landen om te beoordelen of een geneesmiddel in aanmerking komt voor vergoeding vanuit het basispakket. In Nederland zijn verschillende routes om tot vergoeding te komen, waarvan de route van de allerduurste nieuwe geneesmiddelen gemiddeld de langste doorlooptijd kent. Dat komt omdat die geneesmiddelen in de sluis voor dure geneesmiddelen worden geplaatst. Ik wil benadrukken dat de doorlooptijd van een sluisprocedure een gezamenlijke verantwoordelijkheid van meerdere partijen is. De doorlooptijdtijd bestaat uit drie delen; namelijk de tijd die de fabrikant nodig heeft voor indiening van een vergoedingsdossier, de tijd die Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut) nodig heeft voor de beoordeling, consultatie en advisering en de tijd die nodig is voor de (centrale) prijsonderhandeling. Gedurende de sluisprocedure wordt de (kosten)effectiviteit van die geneesmiddelen beoordeeld door het Zorginstituut en vaak vinden er vervolgens centrale prijsonderhandelingen plaats. Ik vind het niet meer dan logisch dat we, in het belang van de Nederlandse patiënt en premiebetaler, goed bezien of nieuwe dure geneesmiddelen effectief zijn en dat we over de prijs onderhandelen zodat we voor een geneesmiddel niet meer betalen dan nodig.
Het is aan de fabrikant om te kiezen voor verstrekking van een geneesmiddel voorafgaand aan markttoelating. Dit staat los van de periode tussen het moment waarop een geneesmiddel is geregistreerd en het moment waarop het vergoed wordt op grond van de Zorgverzekeringswet. Alleen dit laatste proces is door Nederland te beïnvloeden. Hoewel het product niet bij naam genoemd wordt, lijkt het te gaan om een geneesmiddel dat vooralsnog niet voldoet aan de criteria voor plaatsing in de sluis voor dure geneesmiddelen. Het zou dan al direct na markttoelating in Nederland kunnen worden vergoed, indien het geneesmiddel volgens de beroepsgroep en de zorgverzekeraars voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk.
Ik vind het daarom spijtig dat de fabrikant de doorlooptijd tot vergoeding als argument aanvoert om het geneesmiddel niet via «compassionate use» aan patiënten ter beschikking te stellen.
Hoe gaat u voorkomen dat meer farmabedrijven het besluit nemen om nieuwe medicijnen niet beschikbaar te stellen voordat die goedgekeurd zijn en vergoed worden?
Ik vind het van groot belang voor Nederlandse patiënten dat farmaceuten via het compassionate use programma geneesmiddelen beschikbaar stellen voordat ze zijn toegelaten op de Europese markt. Op deze manier hebben patiënten die geen andere behandelopties hebben toch de mogelijkheid om behandeld te worden met een middel dat nog niet is toegelaten tot de Europese markt. Het betreft een uitzonderingssituatie aangezien voor deze middelen de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit nog niet zijn vastgesteld. Het is in mijn ogen zorgwekkend dat een farmaceut kenbaar maakt daar niet meer aan mee te willen werken, ondanks de kanttekening die ik in mijn beantwoording op vraag 2 plaats bij de argumenten die de fabrikant aandraagt. Desondanks ben ik voornemens om in gesprek te gaan met de branchevereniging voor farmaceutische bedrijven over compassionate use.
Welke oplossingen ziet u voor de patiënten die het medicijn nodig hebben, maar nu niet kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om samen met de geneesmiddelenfabrikanten te onderzoeken of het mogelijk is om farmaceutische bedrijven achteraf te betalen voor nieuwe medicijnen die ze in een vroeg stadium leveren, tegen de afgesproken prijs en op voorwaarde dat het middel effectief is gebleken, zodat de directe toegang voor patiënten gewaarborgd blijft? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven waarom dat in andere Europese landen wel mogelijk is?
Nee, dat acht ik niet mogelijk. Dat komt door het vereiste van de Nederlandse Zorgverzekeringswet dat een geneesmiddel alleen voorgeschreven en vergoed kan worden uit het basispakket als blijkt dat het effectief is. Dat vereiste verhoudt zich niet tot de compassionate use programma. Aanspraak maken op compassionate use kan alleen in de fase voordat een handelsvergunning is verstrekt voor een geneesmiddel.
In die fase is het nog niet formeel vastgesteld dat een geneesmiddel effectief is, en ligt primair de focus op de vraag of het veilig is om een geneesmiddel voor te schrijven. Om te beoordelen of een geneesmiddel effectief is, moet door de fabrikant een volledig vergoedingsdossier ingediend zijn bij het Zorginstituut en er bovendien tijd zijn om de effectiviteit vast te stellen. Mijn inzet is er daarom op gericht om zo snel als mogelijk een besluit over de vergoeding te nemen nadat een geneesmiddel een handelsvergunning heeft. Een initiatief daartoe is bijvoorbeeld de parallelle procedure van het CBG en het Zorginstituut.
Omdat het Nederlandse systeem voor beoordeling en vergoeding niet goed vergelijkbaar is met andere landen, is het voor mij lastig vast te stellen of en hoe zij betalingen voor compassionate use organiseren.
Het uitblijven van de verkenning naar het gebruik maken van genealogische databanken bij het oplossen van cold case zaken |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u het antwoord van uw ambtsvoorganger dat in de eerste maanden van 2022 de verkenning naar het gebruik van genealogische databanken bij het oplossen van cold cases met de Kamer gedeeld zou worden?1
Ja.
Waarom is deze verkenning nog niet met de Kamer gedeeld en wanneer kan de Kamer deze verkenning verwachten?
De eerste stap in deze verkenning was, zoals mijn voorganger uw Kamer heeft bericht, de vraag beantwoorden of een pilot om met behulp van private genealogische DNA-databanken onbekende doden te identificeren, waarbij geen sprake is van een verdenking van een strafbaar feit, mogelijk en zinvol was en zo ja, onder welke voorwaarden.2 Daarbij was de veronderstelling dat een dergelijke pilot ook een bijdrage zou kunnen leveren aan de discussie over het gebruik van genealogische DNA-databanken in strafzaken. Uit de verkenning blijkt dat er momenteel geen technische belemmeringen zijn om gebruik te maken van de bekende private Amerikaanse genealogische DNA-databanken. Het NFI kan het type DNA-profiel dat de commerciële DNA-databanken standaard gebruiken zelf genereren of dit door een extern Nederlands bedrijf laten doen. De verkenning heeft niet geleid tot meer inzicht in de vraag in hoeverre het gebruik van private genealogische DNA-databanken meerwaarde heeft in de Nederlandse situatie en in de maatschappelijke lasten en baten. Om dit in kaart te brengen zullen er actuele casussen moeten worden onderzocht. De conclusie van mijn departement en dat van BZK is echter dat het op dit moment niet goed verdedigbaar is dat er een afdoende juridische grondslag is voor een dergelijk onderzoek.
Het OM onderzoekt op dit moment – gelet op de ervaringen en rapporten in het buitenland – of en zo ja hoe de genealogische databanken kunnen worden gebruikt in strafzaken. Dit onderzoek zal uiterlijk voorjaar 2023 zijn afgerond. Indien het OM tot de conclusie komt dat het huidige wettelijke kader voldoende ruimte biedt voor een pilot, en we tot inzet overgaan, is het uiteindelijk aan de strafrechter om over de toelaatbaarheid van die inzet een oordeel te geven.
Wat staat nog in de weg aan het starten van een kleine afgebakende pilot om het gebruik van genealogische databanken bij een cold case en een ongeïdentificeerde dode uit te proberen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat de resultaten uit andere landen veelbelovend zijn en dat hiermee het leed van nabestaanden verzacht kan worden? Zo ja of nee, waarom?
Het betreft complexe materie, dat blijkt ook uit de ontwikkelingen in andere landen. Ik verwijs u naar hetgeen ik uw Kamer eerder heb gemeld over Zweden.3 Daarnaast zijn er bij de successen in de Verenigde Staten ook kritische kanttekeningen geplaatst, omdat de reeds bestaande mogelijkheden om te identificeren onvoldoende zijn benut.4
Kunt u deze vragen vóór het commissiedebat strafrechtelijke onderwerpen beantwoorden?
Ja.
Het KiM rapport ‘De zakelijke reiziger centraal’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) «De zakelijke reiziger centraal», waarin wordt geconcludeerd dat door zakelijke luchtvaartreizigers loyaliteitspunten vaak ingezet worden voor niet-zakelijke vluchten en dat zij bovendien moeten blijven vliegen om hun status binnen een loyaliteitsprogramma te behouden?1
Ja.
Kent u het rapport van de Britse Commitee on Climate Change waaruit blijkt dat «frequent flyer»-programma’s (fpp’s) een prikkel zijn om veelvliegers nog meer te laten vliegen dan ze al doen?2
Ja.
Kunt u uitzoeken hoeveel extra vluchten van en naar Nederland en hoeveel uitstoot wordt veroorzaakt door de werking van ffp's?
Hoeveel extra vluchten van en naar Nederland en hoeveel uitstoot wordt veroorzaakt door frequent flyer programma’s is onbekend. Het is ook ingewikkeld om hier een inschatting, dan wel berekening, van te maken. Luchtvaartmaatschappijen zouden dan mogelijk privacygevoelige informatie vrij moeten geven over welke tickets geboekt zijn met punten van een loyaliteitsprogramma.
Bent u ervan op de hoogte dat Duitsland expliciet in de wet heeft verankerd dat ffp-punten als inkomen worden belast (§ 37a of the German Income Tax Act (Einkommensteuergesetz – EStG)?
Ja.
Onderkent u dat door deze loyaliteitsprogramm's belastbaar inkomen wordt gegenereerd, dat nu niet belast wordt?
Een loyaliteitsprogramma aangeboden door een luchtvaartmaatschappij stelt klanten in staat punten te verzamelen die vervolgens kunnen worden ingewisseld voor vliegreizen, maar ook andere producten, diensten en kortingen, zoals boodschappen. De punten verzameld door loyaliteitsprogramma’s zijn voor de inkomstenbelasting geen belastbaar inkomen. Een vliegticket wordt wel belast door middel van de vliegbelasting. De vliegbelasting is van toepassing op alle vertrekkende passagiers vanuit Nederland.
Wat zou het effect zijn voor Nederland als hier een vergelijkbaar systeem wordt ingevoerd, in bespaarde vluchten en in belastingopbrengsten?
De effecten van een eventuele belastingheffing op frequent flyer programma’s op het aantal bespaarde vluchten zijn onbekend. De Minister van Financiën is in de eerste plaats verantwoordelijk voor de belastingopbrengsten en welke bronnen als inkomen worden gezien.
Onderschrijft u dat zakelijke veelvliegers hun reizen niet zelf betalen, maar wel cadeaupunten of miles ontvangen die zij kunnen inzetten voor gratis prive-vliegen?
In antwoord op vraag 7 en 8 het volgende. Bij zakelijke reizen kan het zijn dat degene die de kosten voor de reis draagt niet degene is die de punten benut. De punten kunnen soms worden ingezet voor privédoeleinden. Het staat organisaties vrij om hier eigen beleid op te voeren, daar heeft de overheid geen zeggenschap over. Bij de rijksoverheid is het niet toegestaan om punten uit loyaliteitsprogramma’s verkregen uit dienstreizen te gebruiken voor privédoeleinden.
Onderschrijft u dat een heel kleine groep van (zakelijke) veelvliegers onbelast verdient aan vluchten die zij niet betalen en dat dergelijke loyaliteitsprogramma's aanzetten tot nog meer vliegen?
Zie antwoord vraag 7.
Onderschrijft u dat deze programma’s de ambitie van het kabinet in de weg zitten om klimaatschade van vliegen te verminderen?
In de Luchtvaartnota zijn doelen voor verduurzaming van de luchtvaart afgesproken. Om de benodigde CO2-reductie te realiseren zet IenW in op maatregelen die het meest directe klimaateffect behalen. Het gaat dan om het gebruik van duurzame luchtvaartbrandstoffen door middel van een bijmengverplichting van biokerosine en/of synthetische kerosine, het creëren van technologische innovaties en wordt een CO2-plafond per luchthaven onderzocht om zo de CO2-doelen te borgen. Niet alleen nationaal, maar ook juist mondiaal werkt IenW aan de totstandkoming van een ambitieus langetermijndoel voor CO2-reductie, bijvoorbeeld door ReFuelEU Aviation als onderdeel van het Fit-for-55-pakket. Afspraken op mondiaal niveau worden vertaald naar de Nederlandse situatie en waar nodig volgt aanscherping van de doelen in de Luchtvaartnota. Het minder aantrekkelijk maken van Nederlandse Frequent Flyer Programma’s zal niet noodzakelijkerwijs bijdragen aan het reduceren van de CO2-uitstoot van de luchtvaart en draagt ook niet bij aan de energietransitie van de sector.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende commissiedebat Luchtvaart?
Ja.
Het bericht ‘De meest gehate sites ter wereld, in de lucht via Flevoland’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De meest gehate sites ter wereld, in de lucht via Flevoland»1?
Ja, wij hebben kennisgenomen van dit bericht.
Klopt het bericht dat het Russische hostingbedrijf «VDSina» direct, dan wel indirect, illegale websites online kon/kan hosten via Nederlandse datacenters van bedrijven als Serverius? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
In Nederland zijn het aanzetten tot haat en geweld en het vervaardigen en verspreiden van kinderporno strafbaar. Dat geldt ook op het internet. Internet-tussenpersonen zijn gehouden op te treden indien zij weten dat er illegaal materiaal op hun servers of platformen staat. Daar spreken wij hen ook op aan. Gelukkig werkt het grootste gedeelte van de internetbedrijven goed mee om illegale content snel te verwijderen. Desondanks kan nooit helemaal worden voorkomen dat hun klanten illegaal materiaal opslaan of online zetten. Voor de aanpak van illegale online content is samenwerking met de internetsector cruciaal.
Het is niet eenvoudig om het opslaan of online plaatsen van illegale content aan te pakken. Het is bij wet verboden om aan internettussenpersonen een algehele monitoringsverplichting op te leggen. Veel Nederlandse datacentra verhuren opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. Zij kunnen de ruimte bijvoorbeeld gebruiken om hun eigen website in te richten. Datacentra hebben daarom niet altijd zicht op wie aan het eind van de keten precies gebruik maken van hun diensten en welke content er wordt gehost. Wel zijn zij gehouden te acteren indien ze er weet van krijgen dat de content die ze hosten illegaal is. In dit specifieke geval is dat ook gebeurd en is de content niet meer bereikbaar via een Nederlandse server.
De inzet op het bestrijden van illegale content is er in eerste instantie op gericht om deze content zo snel mogelijk te verwijderen danwel ontoegankelijk te maken. Illegaal online materiaal kan worden gemeld en verwijderd via de afspraken in het kader van de zelfregulering van de internetsector (Notice and Take Down). Is er sprake van kinderpornografisch materiaal, dan is er binnenkort ook de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), die een bestuursrechtelijk verwijderbevel kan uitvaardigen en een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan opleggen indien de content niet wordt verwijderd.
Klopt het dat websites met rechts-extremistische en neonazistische content, zoals als 8kun en Daily Stormer, in heel weinig landen hun websites online kunnen zetten maar dat hiervoor wel mogelijkheden zijn in Nederland? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee, dat klopt niet. Ook in Nederland kan actie worden ondernomen tegen illegale content die aanzet tot discriminatie, haat en geweld, zoals bedoeld in artikel 137d Sr. In Nederland geldt voor wat betreft de aansprakelijkheid van datacentra de Richtlijn Elektronische Handel zoals geïmplementeerd in artikel 6:196c BW en artikel 54a Sr jo artikel 125p Sv. Die richtlijn, die vanaf begin 2024 wordt vervangen door de Digital Services Act (DSA), geldt ook in andere lidstaten van de Europese Unie. Wel kunnen de mogelijkheden om actie te ondernemen en de daarop toepasselijke regelgeving in landen verschillen.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, is de inzet op het bestrijden van illegale content er in eerste instantie op gericht om deze content zo snel mogelijk te verwijderen danwel ontoegankelijk te maken. Illegaal online materiaal kan worden gemeld en verwijderd via de afspraken in het kader van de zelfregulering van de internetsector (Notice and Take Down). Is er sprake van kinderpornografisch materiaal, dan is er binnenkort ook de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), die een bestuursrechtelijk verwijderbevel kan uitvaardigen en een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan opleggen indien de content niet wordt verwijderd.
Bent u het ermee eens dat het zeer problematisch is wanneer rechts-extremistische en illegale content online staan via Nederlandse digitale infrastructuur? Zo ja, op welke manieren pakt u dit aan?
Ja die mening delen wij. Nederland is koploper in de aanpak van online seksueel kindermisbruik en zet zich in voor een Europese aanpak daarvan. Ook met betrekking tot de oprichting van de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) loopt Nederland voorop in het bestrijden van strafbare online content. In Nederland wordt al een aantal jaren succesvol samengewerkt tussen de internetsector en overheid op het gebied van illegale content. Overheid en internetsector richten zich daarbij op het zo snel mogelijk offline halen van de aangetroffen illegale content. Een hostingprovider moet acteren als hij er weet van krijgt dat de online content die hij host een illegaal karakter heeft. Het beleid richt zich daarom op het notificeren en doen verwijderen van illegale (dat wil zeggen strafbare of anderszins onrechtmatige) content. Bij het tegengaan van strafbare content (terroristisch of kinderpornografisch materiaal en hate speech) heeft de overheid een actieve rol in de opsporing en vervolging. Bij onrechtmatige (maar niet strafbare) content – content die schade toebrengt aan individuen, zoals privacy-schendingen – is die rol vooral faciliterend, bijvoorbeeld door het subsidiëren van een meldpunt. Via zo’n meldpunt wordt strafbare en onrechtmatige content onder de aandacht gebracht van een internettussenpersoon, die op grond van bestaande wet- en regelgeving gehouden is daarop te acteren. Ongewenste (maar niet onrechtmatige) content (zoals de meeste vormen van desinformatie) wordt niet verwijderd. Wel zijn er andere instrumenten om hierop te reageren (o.a. fact checking, counterspeech, verwijzen naar officiële websites, aanpassen (zoek)algoritmes, etc.).
Welke instrumenten heeft de overheid om in te grijpen wanneer illegale content het wereldwijde web in wordt geslingerd via Nederlandse bedrijven? Worden desbetreffende instrumenten daadwerkelijk ingezet? Zijn er bijvoorbeeld verzoeken gedaan aan Serverius om de dienstverlening aan VDSina en daarmee 8kun en Daily Storm stop te zetten? Zo ja, door wie zijn die verzoeken gedaan en wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris aan een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is ter beëindiging van een strafbaar feit. Dit is geregeld in artikel 125p Sv. Onrechtmatige content kan ontoegankelijk worden gemaakt na een bevel daartoe van de civiele rechter.
Zoals reeds bekend bij uw Kamer, heeft het kabinet de oprichting van een Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) aangekondigd. De Raad van State heeft op 4 mei jl. geadviseerd over het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal. Dit advies wordt nu verwerkt, zodat het wetsvoorstel daarna op korte termijn aan de Kamer kan worden aangeboden. Deze Autoriteit krijgt de wettelijke bevoegdheid aanbieders van hostingdiensten op bestuursrechtelijke basis te verplichten online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal op hun server ontoegankelijk te maken of te verwijderen danwel deze partijen op te dragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal via hun diensten te beperken. Hiermee krijgt de Autoriteit middelen om in te grijpen indien de zelfregulering hapert, bijvoorbeeld wanneer een hoster weigert gehoor te geven aan een verwijderverzoek van illegale content in het zelfreguleringskader. Zoals de naam al zegt, zal de ATKM zich alleen richten op terroristisch en kinderpornografisch materiaal, en blijft online hate speech zoals verspreid via Daily Stormer en 8kun buiten de reikwijdte van deze Autoriteit. Online hate speech kan worden gemeld bij het Meldpunt Internet Discriminatie (MiND). Dit meldpunt wordt door de sector beschouwd als een trusted flagger, waardoor meldingen vanuit dit meldpunt richting de sector in vrijwel alle gevallen leiden tot het verwijderen of ontoegankelijk maken van de gewraakte content.
De inzet bij de bestrijding van illegale content gaat voor een belangrijk deel uit van zelfregulering door de internetsector. De Nederlandse overheid werkt reeds jaren samen met de internetsector aan de bestrijding van illegale content online. Zo is er al in 2008 een Notice-and-Takedown (NTD) gedragscode overeengekomen tussen overheden, internetaanbieders, hostingbedrijven, en andere tussenpersonen.2 Daar is in 2018 een addendum op gekomen voor het verbeteren van de bestrijding van materiaal van online kindermisbruik. Aanvullend bevat de in 2021 geactualiseerde Gedragscode Abusebestrijding maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten. Tenslotte zijn ook in EU-verband afspraken gemaakt, zoals de Code of conduct on countering illegal hate speech uit 2016.
De Digital Service Act (DSA) biedt in vergelijking met de Richtlijn Elektronische Handel een meer gepreciseerd kader waarbinnen hostingbedrijven een beroep kunnen doen op uitsluiting van aansprakelijkheid met betrekking tot de informatie die zij hosten. Ook bevat de DSA onderdelen die de bestrijding van illegale content in de toekomst verder kunnen verbeteren. Om hier optimaal uitvoering aan te geven en gebruik van te maken zal de huidige NTD gedragscode de komende tijd vanuit een publiek-private samenwerking nog eens tegen het licht worden gehouden. Bij de onderhandelingen over de DSA heeft Nederland er overigens voor gepleit om aanvullend op dit alles een zorgplicht voor hostingbedrijven op te nemen. Dit voorstel kreeg helaas onvoldoende steun bij andere Lidstaten.3
Aanvullend subsidieert de overheid een aantal meldpunten om illegale content onder de aandacht te brengen van platformen, providers en hosters. Deze meldpunten hebben veelal de status van trusted flagger, en hebben daarmee ook het vertrouwen van de sector. Content die zij als «illegaal» betitelen wordt in dat kader in de meeste gevallen ook daadwerkelijk ontoegankelijk gemaakt. Het kabinet zet de komende jaren in op het verder optimaliseren van opvolging van meldingen van deze meldpunten en zal daarbij ook bezien voor welke andere vormen van illegale content een meldvoorziening dient te worden ingericht.
Klopt het dat 8kun en Daily Stormer niet meer via Nederlandse bedrijven online staan? Zo ja, kunt u dit bevestigen en toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Op het moment dat de tussenpersoon die de content had ondergebracht bij de Nederlandse hoster werd geïnformeerd dat deze websites via zijn servers online werden gezet, is de content verwijderd door deze tussenpersoon. Het Nederlandse datacenter Serverius heeft hiervoor zelf geen actie hoeven te ondernemen.
Welke invloed gaat de Digital Services Act hebben op het ingrijpen bij dit soort praktijken? Is Nederland al klaar voor de komst van de Digital Services Act wat betreft het voorkomen dat websites als 8kun en Daily Stormer via Nederland online kunnen worden gezet? Zo ja, in welke genomen maatregelen is dit zichtbaar? Zo nee, welke stappen moeten nog genomen worden?
De DSA is een volgende stap in de richting om verplichtingen en verantwoordelijkheden van internettussenpersonen én de overheid voor de bestrijding van illegale content aan te scherpen. Zoals onder meer de verplichting voor tussenpersonen om een contactpersoon te hebben voor overheden zodat er snel kan worden opgetreden tegen illegale content. Wanneer websites illegale content bevatten, kunnen deze instrumenten worden benut. De verplichtingen uit de DSA worden op 17 februari 2024 van kracht. De komende tijd wordt gewerkt aan de voorbereiding daarvan in Nederland.
Is de Minister het ermee eens dat het zeer wenselijke is om zo snel mogelijk de structuren en processen in orde te hebben om de Digital Services Act uit te kunnen voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit vereist allereerst keuzes over de organisatie van het toezicht, zodat de toekomstig toezichthouder(s) zich kunnen voorbereiden op hun taken, en de noodzakelijke uitvoeringswetgeving tot stand kan worden gebracht. In het verslag houdende vragen en antwoorden op de begrotingsstaten van de Ministeries van EZK, JenV en BZK die zien op digitale zaken is hier meer informatie over gegeven. In het bijzonder in de antwoorden op vragen 58 t/m 61, 162, 184 t/m 186.
Uitgangspunt voor een succesvolle uitvoering is ook een samenwerking tussen internetsector en overheid die is gebaseerd op wederzijds begrip, vertrouwen en op het wederzijds belang om illegale content te bestrijden. De eerdere zelfreguleringsafspraken uit de genoemde NTD gedragscode illustreren dat dit mogelijk is en dat er bij een groot deel van de internetsector bereidheid bestaat om haar verantwoordelijkheid te nemen in de bestrijding van illegale content online.
Is de Minister het ermee eens dat het onwenselijk is dat Nederlandse bedrijven zaken doen met partijen die berucht zijn om het faciliteren van botnets? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat vinden wij onwenselijk. Internettussenpersonen die ervan op de hoogte worden gebracht dat de content die zij hosten illegaal is, dienen op grond daarvan te acteren om niet aansprakelijkheid gesteld te kunnen worden. Dat geldt niet alleen voor kinderporno, maar ook voor andere illegale content zoals evident racistische of haatzaaiende teksten.
Wat heeft tot nu toe de inventarisatie van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) samen met het Digital Trust Center (DTC) en de Anti-Abuse Network coalitie opgeleverd? Zijn er concrete aanbevelingen of maatregelen op tafel gekomen om meer informatie te delen over kwetsbaarheden? Zo nee, wat is de laatste stand van zaken van de inventarisatie?
Het Anti-Abuse Netwerk (AAN-coalitie) is een samenwerkingsverband waarvan zowel het Digital Trust Center (DTC), het Ministerie van EZK als de politie deelnemer zijn en waarbij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) als agenda lid zijn aangesloten. Daarnaast nemen onderzoeksinstellingen en private organisaties deel aan de coalitie. Het AAN werkt aan een veilige en betrouwbare online infrastructuur. De inventarisatie van het AAN heeft knelpunten en randvoorwaarden opgeleverd welke mede als input hebben gediend voor de Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS) welke eerder met uw Kamer is gedeeld. De AAN-coalitie heeft de uitkomsten van haar inventarisatie verwerkt in de «Metrokaart en knelpunten «Technisch Abuse»»4 uit december 2020 waarnaar wordt verwezen in het Cyclotron rapport. Dit rapport is eerder als bijlage bij de brief5 over de NLCS met uw Kamer gedeeld. Op dit moment zijn er bijeenkomsten van de AAN-coalitie en zijn de deelnemers actief betrokken bij de actieplannen die worden uitgewerkt naar aanleiding van de NLCS.
Hoe ziet u het spanningsveld tussen vrij ondernemen met daarbij het vrij verhuren van serverruimte aan (onbekende) partijen en het misbruik maken van de Nederlandse digitale infrastructuur waarbij websites met illegale en rechts-extremistische content online kunnen worden gezet?
In veel gevallen gaat het ondernemerschap goed samen met verantwoordelijk gedrag richting de samenleving. In het geval van de hostingsector blijkt dat onder meer bij bedrijven die zich vrijwillig houden aan de Gedragscode Abusebestrijding en de NTD gedragscode.
Het verhuren van serverruimte aan partijen die daar vervolgens illegale content plaatsen maakt een hosting service provider (HSP) nog geen kwaadwillende actor. Daarvan is pas sprake als evident is dat zij niet slechts slachtoffer zijn van misbruik van hun faciliteiten maar bewust illegale content faciliteren. Zo heeft het Gerechtshof in Den Haag recentelijk bepaald dat een telecommunicatiedienstprovider die zich ervan bewust is dat zijn klanten crimineel gedrag vertonen en/of criminele content aanwezig hebben dan wel verspreiden, en deze klanten daarbij desalniettemin faciliteert, mogelijk strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden, ook als de Officier van Justitie niet vooraf een verwijderbevel heeft afgegeven. Of daar sprake van is, dient per geval te worden beoordeeld.
Het illegaal aanbieden van een pony als prijs in een loterij op een paarden- en ponymarkt |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat tijdens de Denekamper paarden- en ponymarkt een loterij plaats heeft gevonden met een pony als prijs?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat volgens artikel 2.13 van de Wet dieren het verboden is om dieren als prijs uit te loven naar aanleiding van wedstrijden, verlotingen, weddenschappen of andere dergelijke evenementen?
Ja.
Wat vindt u ervan dat een pony als prijs in een loterij is aangeboden?
Een belangrijk uitgangspunt rond de gezondheids- en welzijnsregelgeving voor dieren is de intrinsieke waarde van het dier. Het dier is dus «meer» dan een ding. Dat is de reden dat er nogal wat met dieren niet mag wat met «dingen» wel mag. Daarom is het dus ook verboden om dieren als prijs uit te loven en dat onderschrijf ik.
Is het bekend of politie of controleurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aanwezig waren op de Denekamper paarden- en ponymarkt? Zo ja, waarom hebben zij hier de wet niet gehandhaafd? Zo nee, waarom was er geen toezicht bij een evenement met levende dieren?
De NVWA was niet aanwezig op de Denekamper paarden- en ponymarkt. De NVWA voert haar toezicht risicogebaseerd uit en is niet op alle evenementen met levende dieren aanwezig. Toezicht op evenementen vindt met name naar aanleiding van meldingen plaats.
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van de paardenmarkt zegt «absoluut niet» te hebben geweten dat het verloten van een pony wettelijk verboden is? Vindt u dat het bestuur van dierenmarkten in het algemeen op de hoogte moet zijn van de Wet dieren? Zo nee, waarom niet?
De organisatoren van een evenement met dieren dienen op de hoogte te zijn van de regels rond de gezondheid en welzijn van die dieren. Dat geldt dus ook voor het verbod om dieren als prijs uit te loven naar aanleiding van een evenement.
Hoeveel paarden- en ponymarkten worden er jaarlijks in Nederland gehouden?
Hier zijn geen recente cijfers over beschikbaar. Volgens de zienswijze «Paardenmarkten in Nederland» van de Raad voor Dierenaangelegenheden uit 2017 zijn er jaarlijks in Nederland ongeveer 100 paardenmarkten. De Dierenbescherming houdt op haar website hetzelfde aantal aan.
Kunt u bevestigen dat de NVWA zelf benoemt dat de grootste ontoereikende toezichtcapaciteit zich onder andere voordoet bij het toezicht op paarden- en ponymarkten? Zo ja, vindt u het verantwoord om dergelijke markten te laten bestaan, zolang dierenwelzijn niet gegarandeerd kan worden? Kunt u een toelichting bij uw antwoord geven?2
Tijdens paardenmarkten ligt de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de aldaar aanwezige dieren bij de houder. De organisatie is verplicht dierenartsen in te huren die de aanwezige dieren beoordelen.
De NVWA gaf in haar jaarplan 2022 aan dat de grootste ontoereikende toezichtcapaciteit (risico 2 en 3) zich onder meer voordoet bij toezicht op markten met diverse diersoorten waaronder ook paarden. Toezicht door de NVWA vindt op markten overwegend plaats naar aanleiding van meldingen. Daarnaast zet de NVWA zich met het ontwikkelen en toepassen van andere toezichtinstrumenten, zoals communicatie en voorlichting, in voor het verhogen van naleving van regelgeving.
Hoe vaak worden deze paarden- en ponymarkten door de NVWA en/of de politie gecontroleerd?
In 2022 was de NVWA aanwezig op de paardenmarkten van Elst en Bemmel. Ook zullen nog andere paardenmarkten in het najaar van 2022 door de NVWA gecontroleerd worden. De NVWA houdt toezicht kort voor en vanaf het moment dat de markt officieel geopend is.
Hoeveel overtredingen van dierenwelzijn zijn er de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst per jaar, op paarden- en ponymarkten geconstateerd? Tot welke boetes of maatregelen heeft dit geleid?
In 2017 is er één overtreding geconstateerd die ter plekke is hersteld nadat de verantwoordelijke door de dienstdoende inspecteur was aangesproken. In de periode van 2018 tot en met 2020 zijn er geen overtredingen van de wetgeving op dierenwelzijn geconstateerd. In 2021 is er één overtreding vastgesteld die net als in 2017 ter plekke is hersteld na het geven van een mondelinge waarschuwing door de inspecteur. In 2022 zijn tot op heden geen dierenwelzijnsovertredingen vastgesteld.
De negatieve gevolgen van langer wachten met de start van een TBS-behandeling. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tbs-experts slaan alarm: «Lange celstraf met tbs is ronduit onverstandig»» van NPO Radio 1/WNL-podcast «Het onderzoeksbureau» over combinatievonnissen waarbij tbs en een gevangenisstraf wordt opgelegd?1, 2
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal gecombineerde vonnissen waarbij tbs en een gevangenisstraf is opgelegd en wat de duur is van gevangenisstraffen in dergelijke gevallen voordat wordt gestart met de tbs-behandeling?
In de tabel hieronder staat het aantal onherroepelijke strafzaken waarin een vrijheidsstraf in combinatie met tbs met dwangverpleging is opgelegd in de afgelopen 5 jaar. Daarnaast geeft de tabel de duur van de opgelegde gevangenisstraf weer.3
Tbs i.c.m. ontslag van rechtsvervolging1
29
33
39
33
38
Tbs i.c.m. gev.straf < 6 maanden
18
18
15
19
29
Tbs i.c.m. gev.straf 6 maanden t/m 1jr.
26
38
30
39
41
Tbs i.c.m. gev.straf > 1jr. t/m 2jr.
15
21
16
12
17
Tbs i.c.m. gev.straf > 2jr. t/m 3jr.
8
15
17
7
17
Tbs i.c.m. gev. straf > 3 jr. t/m 6 jr.
22
15
21
19
24
Tbs i.c.m. gev. straf > 6 jr. t/m 12 jr.
11
8
14
13
19
Tbs i.c.m. gev.straf > 12 jr. t/m 18jr.
1
1
0
0
8
Tbs i.c.m. gev.straf > 18jr.
1
0
1
3
1
Dat wil zeggen dat er naast de tbs-maatregel geen gevangenisstraf is opgelegd.
In welke mate is volgens u in deze cijfers een trend waar te nemen waarin, onder andere vanwege de afschaffing van de Fokkens-regeling en de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen, steeds later met de tbs-behandeling van start wordt gegaan omdat voorafgaand een vrijheidsstraf ten uitvoer wordt gelegd?
Uit de cijfers bij vraag 2 blijkt enerzijds dat er een toename zichtbaar is van het totale aantal opleggingen per jaar met daarin een toename van het aantal lange straffen (langer dan 6 jaar) in 2021. Tegelijkertijd kan op basis van deze cijfers van de afgelopen vijf jaar niet gesproken worden van een trend.
Onderschrijft u de conclusie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) dat personen die tbs opgelegd krijgen psychiatrische patiënten zijn, die voor een geslaagde vermindering van het delictrisico vooral baat hebben bij een hoog niveau van zorg, en dat zij in zowel reguliere detentie als in de Penitentiair Psychiatrische Centra (PPC’s) geen toegang hebben tot de noodzakelijke zorg?3 Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met de conclusie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming dat personen die een tbs-maatregel opgelegd krijgen gebaat zijn bij een hoog niveau van zorg. Ik ben het niet eens met de conclusie dat deze personen tijdens de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voorafgaande aan de tbs-maatregel geen toegang hebben tot de noodzakelijke zorg. Daarbij wil ik er op wijzen dat dit rapport van de RSJ dateert uit 2010 en dat sindsdien onder andere binnen de PPC’s de nodige ontwikkelingen hebben plaatsgevonden met betrekking tot het zorgaanbod.
Bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting (PI) wordt bij iedere gedetineerde een medische intake gedaan en de zorgbehoefte in beeld gebracht. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan een gedetineerde ambulante specialistische zorg op een reguliere afdeling binnen de PI ontvangen of kan de gedetineerde worden geplaatst in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC). In een PPC krijgen gedetineerden met ernstige psychische problemen en psychiatrische stoornissen begeleiding en behandeling, mede om daarmee het risico op delict gedrag te verminderen. De PPC’s verlenen zorg die kwalitatief gelijkwaardig is aan de GGZ-zorg in de vrije samenleving, rekening houdend met de beperkingen van de penitentiaire setting. Net als bij de forensisch psychiatrische centra, is er bij de PPC’s sprake van druk op de capaciteit. Het is van belang dat de capaciteit in de PPC’s efficiënt benut wordt, dat de juiste patiënt op de juiste plek zit en er voldoende plekken beschikbaar zijn voor gedetineerden met ernstige psychische problematiek.
Hoe beoordeelt u thans de conclusie van de «taskforce behandelduur tbs» (hierna: de taskforce) en de gedragsdeskundigen die zij heeft geconsulteerd om tot hun aanbevelingen te komen, dat uitstel van de behandeling door ten uitvoerlegging van een vrijheidsstraf een negatief effect heeft op het psychiatrisch ziektebeeld van de gedetineerde patiënt, onder meer omdat voor deze groep een verhoogde kans op detentieschade bestaat en omdat onbehandeld laten van de psychiatrische aandoening deze kan verergeren? (Kamerstuk 29 452, nr. 187)
Het is aan de onafhankelijke rechter om te beoordelen welke sanctie passend is. Personen die een combinatievonnis opgelegd krijgen, hebben een ernstig strafbaar feit gepleegd en zijn gedeeltelijk toerekeningsvatbaar. Dat betekent dat zij gedeeltelijk verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun daden en daarvoor gestraft moeten worden. Daar hoort het uitzitten van een gevangenisstraf bij. Het gaat hier om ernstige misdrijven, waarbij het strafdoel vergelding en het recht doen aan slachtoffers ook een rol speelt.
Dat neemt niet weg dat ik de conclusie onderschrijf dat schade door het onbehandeld laten van psychiatrische aandoeningen in detentie zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven, is het mogelijk om een gedetineerde tijdens de ten uitvoerlegging van een gevangenisstraf in een PPC te plaatsen waar hij de gedurende de detentiefase noodzakelijke psychische of psychiatrische zorg ontvangt. Daarnaast is er binnen het gevangeniswezen ook een pre-passantenafdeling. Op deze afdeling worden gedetineerden met een combinatievonnis tijdens de laatste zes tot twaalf maanden van de detentieperiode voorbereid en gemotiveerd voor de behandeling in een FPC, om daarmee de overgang naar de tbs-kliniek en de start van de tbs-behandeling zo goed mogelijk te laten verlopen. Dit sluit aan bij de aanbeveling die destijds door de «taskforce behandelduur tbs» is gedaan.
Onderschrijft u de conclusie van de RSJ dat uitstel van de behandeling door ten uitvoerlegging van een vrijheidsstraf kan leiden tot een langere behandelduur en tot een verminderde kans op een succesvolle behandeling met resocialisatie als resultaat? Zo ja, hoe beoordeelt u dit mede in het licht van de hoge kosten die de maatschappij betaalt voor een tbs-behandeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reflecteert u op de conclusies van de RSJ en de taskforce in het licht van de strafdoelen resocialisatie, recidivevermindering en beveiliging van de maatschappij? Acht u de tenuitvoerlegging van lange gevangenisstraffen voor aanvang van de tbs-behandeling in het licht daarvan wenselijk?
Vergelding is een belangrijk strafdoel waarmee recht wordt gedaan aan de ernst van het strafbare feit en de belangen van de samenleving, het slachtoffer en de nabestaanden. De kern van elke gevangenisstraf is dat de vrijheid van de veroordeelde wordt ontnomen, waardoor hij gedurende een bepaalde termijn uit de samenleving wordt verwijderd. Aan dit vergeldende kenmerk van de gevangenisstraf moet recht worden gedaan bij de uitvoering van de straf.5 Resocialisatie, recidivevermindering en de beveiliging van de maatschappij zijn ook belangrijke strafdoelen. Om de samenleving te beschermen moet zo veel mogelijk worden voorkomen dat een persoon na zijn straf weer een strafbaar feit pleegt. De straf moet zich daarom ook richten op een veilige terugkeer in de maatschappij.
Het opleggen van een combinatievonnis is een weloverwogen beslissing van de rechter, waarbij de rechter een zorgvuldige afweging heeft gemaakt tussen de verschillende strafdoelen die ons strafrecht kent. De rechter bepaalt aan de hand van de omstandigheden van het geval wat de meest passende sanctie is. De mogelijkheid dat detentieschade kan optreden is één van de omstandigheden die de rechter meeneemt in zijn overwegingen. Dit vraagt om maatwerk. Het is aan de rechter om te beoordelen in welke mate er vergelding moet plaatsvinden.
Welke mogelijkheden heeft de rechterlijke macht, al dan niet in samenspraak met u, op dit moment om in geval van een combinatievonnis een eerdere start van de tbs-behandeling op te leggen? Kunt u specifiek toelichten in hoeveel uitspraken/vonnissen (per jaar) de afgelopen 12 jaar gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 37b, lid 2 wetboek van strafrecht daartoe biedt?
Artikel 37b lid 2 Wetboek van Strafrecht (Sr) biedt de mogelijkheid voor een rechter om, in het geval van een combinatievonnis, in zijn uitspraak een advies op te nemen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen. De rechter kan bijvoorbeeld bij een combinatievonnis in het vonnis opnemen dat hij een gevangenisstraf van vijf jaar oplegt en daarbij adviseert, gelet op de noodzaak van behandeling, de tbs-maatregel met dwangverpleging aan te laten vangen na het uitzitten van twee jaar van de opgelegde gevangenisstraf. De uiteindelijke beslissing over de aanvang van de tbs-behandeling zal door mij worden genomen.6 Ik zal daarbij in ieder individueel geval zorgvuldig beoordelen of hiertoe aanleiding is. De veroordeelde kan beroep instellen bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming tegen mijn beslissing tot niet plaatsing in afwijking van het advies van de rechter.7
Ook als de rechter geen advies heeft gegeven als bedoeld in artikel 37b lid 2 Sr, kan ik beslissen een tbs-behandeling op een eerder tijdstip aan te laten vangen indien dringende medische redenen daartoe noodzaken of als de veroordeelde jonger is dan 23 jaar en plaatsing op een eerder tijdstip met het oog op zijn ontwikkeling noodzakelijk is.8 Deze wettelijke mogelijkheden bieden de rechter en mij de gelegenheid om maatwerk te bieden en rekening te houden met de omstandigheden van het geval.
Op de vraag in hoeveel uitspraken de afgelopen 12 jaar gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 37b lid 2 Sr biedt, kan ik geen volledig antwoord geven. Deze gegevens worden niet door de Rechtspraak geregistreerd. Navraag bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) levert op dat tussen 2018 en 2022 acht keer een zaak aan de orde is geweest waarin de rechter een advies heeft gegeven om eerder te starten met een tbs-behandeling.9 Door de Adviescommissie Geestelijk Gestoorde Gedetineerden (AGGG) wordt mede aan de hand van het criterium dringende medische redenen die eerdere plaatsing noodzakelijk maken, getoetst of het advies van de rechter aanleiding geeft tot vervroegde plaatsing in een tbs-kliniek. Hierbij wordt gekeken naar het huidige toestandsbeeld en de zorginhoudelijke behandelbehoefte, mede in vergelijking met het toestandsbeeld tijdens de uitspraak van de rechter. Ook wordt beoordeeld of zich contra-indicaties voordoen. De AGGG adviseert mij vervolgens over de beslissing tot vervroegde plaatsing in een tbs-kliniek. In de meeste gevallen wordt het advies van de rechter gevolgd. In één zaak is in de afgelopen vier jaar het advies niet gevolgd, omdat er een goed behandeltraject was gedurende de detentiefase en er dus geen medische noodzaak was om eerder te starten met een tbs-behandeling.
Ik heb navraag gedaan bij de rechterlijke macht omtrent het ervaren van eventuele obstakels om vaker gebruik te maken van de mogelijk uit artikel 37b lid 2 Sr. In reactie hierop heeft de rechterlijke macht aangegeven geen gegevens te hebben over eventuele obstakels.
Kunt u inzichtelijk maken in hoeverre de rechterlijke macht, al dan niet in samenspraak met u, van die mogelijkheid gebruik maakt en welke (juridische of andere) obstakels de rechterlijke macht eventueel ervaart om vaker gebruik te maken van deze mogelijkheid?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u zelf de conclusie van advocaat Job Knoester dat van de juridische mogelijkheden terughoudend gebruik wordt gemaakt, mogelijk vanwege een maatschappelijke roep om vergelding?4
Zoals ik bij vraag 9 heb aangegeven heeft de rechterlijke macht laten weten geen gegevens te hebben over eventuele obstakels die rechters ervaren bij het (vaker) toepassen van artikel 37b lid 2 Sr. Daarnaast wil ik benadrukken dat vergelding één van de strafdoelen van ons strafrecht is. Het is aan de rechter om dit strafdoel af te wegen tegen de andere strafdoelen van ons strafrecht en om te bepalen of hij gebruik wil maken van de mogelijkheid uit artikel 37b lid 2 Sr.
Welke risico’s identificeert u voor de veiligheid van het personeel en medegedetineerden bij de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf bij een persoon die tevens tbs opgelegd heeft gekregen?5
Binnen de DJI is constant oog voor de veiligheid van het personeel en de gedetineerden. Per gedetineerde wordt voortdurend bezien welke zorg- en beveiligingsnoodzaak aan de orde is en zo nodig wordt een gedetineerde (ook bij wie een tbs-maatregel is opgelegd) overgeplaatst naar een andere afdeling binnen het gevangeniswezen, zoals een Extra Zorg Voorziening-afdeling (EZV) of een PPC. Binnen het gevangeniswezen werkt op alle reguliere en specialistische afdelingen voldoende opgeleid personeel, dat is getraind en toegerust ten behoeve van de specifieke doelgroep en de taken op de betreffende afdeling. Hiermee worden de risico’s op onveilige situaties zoveel mogelijk beperkt.
Het artikel 'Bonden dagen Helder voor rechter om uitblijven longcovidfonds zorg' |
|
Wieke Paulusma (D66), Mirjam Bikker (CU) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bonden dagen Helder voor rechter om uitblijven longcovidfonds zorg»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel en het feit dat de bonden tot deze actie overgaan?
Het kabinet is zich bewust van de ingrijpende gevolgen die alle mensen met langdurige post-COVID klachten ondervinden. Ik vind het schrijnend om te horen dat zorgmedewerkers die zorg hebben verleend aan COVID-patiënten nu kampen met langdurige post-COVID klachten. Ik ben mij bewust van de urgentie van de financiële problemen van sommige zorgmedewerkers. Deze zijn in de persoonlijke gesprekken die ik met een aantal van hen had, expliciet onder mijn aandacht gebracht. Deze kwestie vergt echter zorgvuldigheid. Onder andere vanwege het gegeven dat medewerkers uit verschillende sectoren kampen met langdurige post-COVID klachten en hiervan ook gevolgen ondervinden voor hun inzetbaarheid op het werk.
Los van het feit dat de vraag of de overheid aansprakelijk is nog niet is beantwoord en een onverplichte financiële tegemoetkoming een zorgvuldige afweging vergt, staat het iedere burger vrij om naar de rechter te stappen indien hij van mening is dat de overheid niet adequaat reageert.
Bent u het ermee eens dat de financiële situatie en gezondheid van zorgmedewerkers die in de eerste golf Long-COVID opliepen vraagt om snel optreden van de regering? Op welke manier geeft u vorm aan deze urgentie?
In de Kamerbrief van 27 juni 20222 heb ik toegezegd, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, te verkennen hoe zorgmedewerkers die in de eerste golf voor COVID-patiënten hebben gezorgd, toen zelf COVID hebben gehad en nu door post-COVID langdurig ziek zijn en hierdoor niet meer of minder kunnen werken, extra ondersteund kunnen worden.
Vervolgens heeft de Kamer met brede steun uw motie3 aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om zo spoedig mogelijk, maar ten minste binnen twee maanden met een brief te komen waarin staat op welke manier verder invulling zal worden gegeven aan de aanpak van de problemen van de eerste golf-groep.
Deze zomer heeft deze verkenning plaatsgevonden van wat voor zorgmedewerkers kan worden gedaan. Het kabinet heeft besloten het beoogde vervolg op de uitkomsten van de verkenning juridisch breder te laten wegen door de Afdeling Advisering van de Raad van State met een verzoek om voorlichting. De urgentie van het vraagstuk is in het verzoek om voorlichting aan de Raad van State benadrukt. Na ontvangst van de voorlichting beslist het kabinet over het vervolg op de verkenning en zal uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk per brief informeren. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 2 ben ik mij bewust van de urgentie van dit vraagstuk, maar is een uiterst zorgvuldige afweging ook van groot belang.
Kunt u, daar u op 16 september 2022 een uitstelbrief heeft gestuurd naar aanleiding van de aangenomen motie Paulusma- Bikker, op een meer concrete wijze uitweiden waarom u de termijn niet heeft gehaald die in de motie wordt genoemd, aangezien in de motie de regering wordt verzocht om binnen twee maanden met een brief te komen waarin staat op welke manier verdere invulling zal worden gegeven aan de aanpak van de problemen van de «eerste golf»-groep?2, 3
De verkenning over hoe zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten extra ondersteund kunnen worden heeft meer tijd gevergd. Dit komt mede door de complexiteit van het vraagstuk. Uit recent onderzoek blijkt dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Het verschilt van geval tot geval in hoeverre deze mensen daarvan ook gevolgen ondervinden voor hun werk. Het is echter wel duidelijk dat post-COVID zich breed in de samenleving voordoet, en niet alleen onder zorgpersoneel dat voor COVID-patiënten heeft gezorgd. Het vraagt daarom een zorgvuldige juridische weging om een besluit te kunnen nemen om alleen een specifieke groep zorgmedewerkers tegemoet te komen.
In de motie werd speciale aandacht gevraagd voor financiën, her- en bijscholing en mogelijke re-integratie, waarom heeft u ervoor gekozen om niet alvast een antwoord te geven op de hiervoor genoemde onderdelen, gegeven het feit dat vele patiënten al maanden in onwetendheid verkeren?
Ik heb ervoor gekozen om de Kamer op één moment een integrale reactie te geven op de motie, aangezien alle onderdelen betrekking hebben op de vraag hoe deze groep te ondersteunen.
Kunt u alsnog in een aparte brief alvast ingaan op onderwerpen waar de bredere juridische verkenning niet voor vereist is, zodat deze groep alvast enige zekerheid krijgt?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Waarom was de bredere juridische toets niet voorzien vóór de zomer en wanneer is het besluit genomen om deze bredere toets uit te laten voeren?
Deze zomer heb ik, samen met de Minister van SZW, Minister van OCW en de Minister voor PVO, verkend hoe zorgmedewerkers die in de eerste golf zorg hebben verleend aan COVID-patiënten, in die tijd COVID hebben gehad en door post-COVID klachten langdurig ziek zijn geworden waardoor zij niet meer of minder konden werken, extra ondersteund kunnen worden. Hierbij zijn ook de relevante juridische aspecten verkend. De uitkomsten van deze verkenning vragen vervolgens om een nadere juridische duiding (zie mijn antwoord op vraag 4). Het verzoek tot voorlichting aan de Afdeling Advisering van de Raad van State volgt uit de verkenning en kon daarom niet voor de zomer worden voorzien.
Waaruit bestaat deze bredere juridische toets?
De juridische toets heeft betrekking op de mogelijkheden om in financiële zin iets te doen voor een specifieke groep zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten. De Raad van State is verzocht om voorlichting ten aanzien van de precedentwerking richting bijvoorbeeld andere sectoren, de juridische houdbaarheid van de afbakening en de hoogte van het bedrag. Na ontvangst van de voorlichting van de Raad van State beslist het kabinet over het vervolg op de verkenning en zal uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk per brief worden geïnformeerd. Verzoeken om voorlichting aan de Raad van State worden openbaar gemaakt op rijksoverheid.nl.
Op welk termijn verwacht u dat er meer duidelijkheid komt inzake de bredere juridische afweging voor deze groep en de Kamer?
Ik heb in mijn verzoek om voorlichting aan de Raad van State de urgentie van het vraagstuk benadrukt en aangegeven te hopen de voorlichting met spoed te mogen ontvangen. Het streven is om uw Kamer nog dit najaar te informeren over hoe zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten extra ondersteund kunnen worden.
Kunt u deze vragen, gezien de urgentie, voorafgaand aan het commissiedebat «Ontwikkelen rondom het coronavirus» d.d. 28 september beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er een groot tekort aan officieren van justitie is |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een groot tekort aan officieren van justitie is?1
Het Openbaar Ministerie heeft momenteel te maken met een hoge werkdruk en ondercapaciteit. Dit is al enige tijd onderwerp van gesprek tussen mij en het College van procureurs-generaal. De zorgen over overbelasting en ondercapaciteit hebben mijn nadrukkelijke aandacht en er zijn en worden maatregelen getroffen, zoals uit onderstaande antwoorden blijkt.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze tekorten op de reeds overbelaste officieren van justitie en hun ondersteunend personeel, de partners in de strafrechtketen en de slachtoffers van misdrijven?
Het werk van officieren van justitie wordt steeds complexer en vraagt om meer specialisatie en maatwerk. Ik erken dat dit op gespannen voet kan staan met de duurzame inzetbaarheid en vitaliteit van individuele medewerkers. Dit kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor het aantal zaken dat het OM in behandeling kan nemen en de doorlooptijd van zaken. Dit raakt dan ook de slachtoffers en de ketenorganisaties.
Erkent u dat dit het gevolg is van het beleid van de vorige kabinetten Rutte? Zo nee, waarom niet?
Naar de oorzaken van toegenomen druk op de capaciteit van de organisaties binnen de strafrechtketen is onderzoek gedaan. Mijn ambtsvoorganger heeft u met een brief van 26 juni 20202 over de uitkomst geïnformeerd. Geconstateerd werd dat verschillende maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder digitalisering en internationalisering van criminaliteit en sterk toegenomen inzet voor ondermijnende criminaliteit, het werk complexer hebben gemaakt en hebben bijdragen aan een hogere werkdruk. Daarnaast heeft een veelheid aan wets-en beleidswijzigingen geresulteerd in een hogere werkdruk, vanwege de organisatorische implicaties ervan voor de betrokken organisaties. In de afgelopen jaren zijn daarnaast door de coronacrisis de voorraden gestegen, waardoor de druk extra is verhoogd.
Welke extra inspanningen gaat u samen met het Openbaar Ministerie (OM) leveren om dit op te lossen?
Het OM (en de rechtspraak) krijgt structureel extra budget om de organisatie toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie voor verbetering van de ketensamenwerking. In totaal, inclusief onder meer extra middelen voor ondermijning, krijgt het OM in de periode van 2020 tot 2027 circa 100 miljoen aan extra middelen structureel (zie uiteenzetting vraag 5).
Het OM is bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie reeds vorig jaar gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van nieuwe methoden, zoals het organiseren van meer contactmomenten met het OM (bijvoorbeeld via webinars) voor kandidaten en het voeren van langere wervingscampagnes, om ook in de huidige arbeidsmarkt kandidaten te werven en te selecteren. Verder is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn de loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Deze maatregelen zijn ingezet om het tekort aan personeel terug te dringen. Ook is er voor de zomer al extra geld naar de arrondissementsparketten gegaan om maatregelen te kunnen treffen ter verlichting van de werkdruk.
Verder blijkt uit recent tijdsbestedingsonderzoek van het OM dat officieren van justitie relatief veel tijd moeten besteden aan werkzaamheden die niet direct in verband staan met het behandelen van strafzaken, zoals o.a. beleidsoverleggen met ketenpartners. Om de werkdruk te verlichten heeft Het College de ambitie het volume van deze indirecte werktijd terug te dringen. Medewerkers met een ander type functie, zoals beleidsmedewerkers en interventiespecialisten, worden vaker voor dit type werk ingezet. Verder is afgesproken dat Officieren van Justitie die werken in management- en beleidsfuncties een vastgesteld aantal uren per maand op strafzaken worden ingezet.
Tot slot is haperende ICT een van de oorzaken van de hoge werkdruk bij het OM. Het OM heeft hiervoor een programma opgezet gestart om de continuïteit van de ICT te waarborgen en het aantal verstoringen is de laatste maanden afgenomen. Middels het verbeteren van de randvoorwaarden waaronder officieren hun werk moeten doen (zoals het verbeteren van de ICT) – moet het OM beter in staat zijn de werkdruk tegen te gaan.
Herinnert u zich de eerdere vragen over de werkdruk bij het OM?2 Welk deel van de middelen die het kabinet toevoegt aan de begroting van het OM komt ten goede aan de verlichting van de werkdruk en het terugdringen van het tekort aan personeel?
Zoals bij vraag 4 aangegeven, is het OM gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van nieuwe methoden om ook in de huidige arbeidsmarkt kandidaten te werven en te selecteren. Verder is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn de loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Deze maatregelen zijn ingezet om het tekort aan personeel terug te dringen.
Er worden op grond van het Coalitieakkoord middelen ter hoogte van in totaal € 200 mln. ingezet voor de «versterking justitiële keten», waaronder vooral rechtspraak en OM. Het gaat om een oplopende reeks van € 50 mln. in 2022 oplopend naar € 200 mln. vanaf 2025.
De onderstaande gelden voor het OM zijn voor een groot deel bedoeld om onder andere het werk eenvoudiger te maken (bijvoorbeeld informatievoorziening en digitaal betekenen) en de capaciteit te vergroten (bijvoorbeeld algemene- en specifieke versterking) in de periode van 2020–2027. De middelen voor het OM zijn als volgt verdeeld:
Informatievoorziening
35,0
algemene versterking
14,4
specifieke versterking (ZSM, milieu)
6,0
digitaal betekenen
6,0
gerechtskosten
6,0
huisvesting
3,0
diverse wet- en regelgeving (prokuratuur arrest, EOM)
4,6
Dit is exclusief de middelen (25 mln.) voor onder andere ondermijning die eerder aan het OM zijn toegekend.
Wanneer verwacht u dat de tekorten bij het OM zijn opgelost?
Het College neemt – binnen de bestaande mogelijkheden – de nodige beslissingen om tot een verantwoorde en gefaseerde uitbreiding van het aantal officieren te komen. En daarnaast de parketten de ruimte te geven om de werkdruk aan te pakken, of terug te dringen. Ondanks deze grote inspanningen op zowel korte als langere termijn, is sprake van een complex en weerbarstig probleem. Met het in drie jaar werven en opleiden van 250 officieren van justitie wordt aan het oplossen daarvan een substantiële bijdrage geleverd.
Het bericht 'De meest gehate sites ter wereld, in de lucht via Flevoland' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De meest gehate sites ter wereld, in de lucht via Flevoland»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Wat vindt u van de conclusie van het artikel dat websites zoals 8kun en Daily Stormer, die bron zijn van haatzaaiende teksten, racisme, rechts-extremistisch gedachtengoed en kinderporno, en bijna overal in de wereld geweerd worden, nog steeds gehost en gefaciliteerd worden via Nederland?
In Nederland zijn het aanzetten tot haat en geweld en het vervaardigen en verspreiden van kinderporno strafbaar. Dat geldt ook op het internet. Internet-tussenpersonen zijn gehouden op te treden indien zij weten dat er illegaal materiaal op hun servers of platformen staat. Daar spreek ik hen ook op aan. Gelukkig werkt het grootste gedeelte van de internetbedrijven goed mee om illegale content snel te verwijderen. Desondanks kan nooit helemaal worden voorkomen dat hun klanten illegaal materiaal opslaan of online zetten. Voor de aanpak van illegale online content is samenwerking met de internetsector cruciaal.
Het is niet eenvoudig om het opslaan of online plaatsen van illegale content aan te pakken. Het is bij wet verboden om aan internettussenpersonen een algehele monitoringsverplichting op te leggen. Veel Nederlandse datacentra verhuren opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. Zij kunnen de ruimte bijvoorbeeld gebruiken om hun eigen website in te richten. Datacentra hebben daarom niet altijd zicht op wie aan het eind van de keten precies gebruik maken van hun diensten en welke content er wordt gehost. Wel zijn zij gehouden te acteren indien ze er weet van krijgen dat de content die ze hosten illegaal is. In dit specifieke geval is dat ook gebeurd en is de content niet meer bereikbaar via een Nederlandse server.
De inzet op het bestrijden van illegale content is er in eerste instantie op gericht om deze content zo snel mogelijk te verwijderen danwel ontoegankelijk te maken. Illegaal online materiaal kan worden gemeld en verwijderd via de afspraken in het kader van de zelfregulering van de internetsector (Notice and Take Down). Is er sprake van kinderpornografisch materiaal, dan is er binnenkort ook de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), die een bestuursrechtelijk verwijderbevel kan uitvaardigen en een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan opleggen indien de content niet wordt verwijderd.
Deelt u de mening dat Nederland als gewilde plek voor hosting- en datacentrumdiensten ook koploper moet zijn in het weren van ongewenste en strafbare online content?
Ja die mening deel ik. Nederland is al koploper in de aanpak van online seksueel kindermisbruik en zet zich in voor een Europese aanpak daarvan. Ook met betrekking tot de oprichting van de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) loopt Nederland voorop in het bestrijden van strafbare online content. In Nederland wordt al een aantal jaren succesvol samengewerkt tussen de internetsector en overheid op het gebied van illegale content. Overheid en internetsector richten zich daarbij op het zo snel mogelijk offline halen van de aangetroffen illegale content. Een hostingprovider moet acteren als hij er weet van krijgt dat de online content die hij host een illegaal karakter heeft. Het beleid richt zich daarom op het notificeren en doen verwijderen van illegale (dat wil zeggen strafbare of anderszins onrechtmatige) content. Bij het tegengaan van strafbare content (terroristisch of kinderpornografisch materiaal en hate speech) heeft de overheid een actieve rol in de opsporing en vervolging. Bij onrechtmatige (maar niet strafbare) content – content die schade toebrengt aan individuen, zoals privacy-schendingen – is die rol vooral faciliterend, bijvoorbeeld door het subsidiëren van een meldpunt. Via zo’n meldpunt wordt strafbare en onrechtmatige content onder de aandacht gebracht van een internettussenpersoon, die op grond van bestaande wet- en regelgeving gehouden is daarop te acteren. Ongewenste (maar niet onrechtmatige) content (zoals de meeste vormen van desinformatie) wordt niet verwijderd. Wel zijn er andere instrumenten om hierop te reageren (o.a. fact checking, counterspeech, verwijzen naar officiële websites, aanpassen (zoek)algoritmes, etc.).
Zijn er naast de in het artikel genoemde websites nog andere soortgelijke rioolwebsites die via Nederland gehost of gefaciliteerd worden? Heeft u hier voldoende zicht op?
Datacentra hebben niet altijd zicht op wie aan het eind van de keten precies gebruik maken van hun diensten en welke content er wordt gehost. Wel zijn zij gehouden te acteren indien ze er weet van krijgen dat de content die ze hosten illegaal is. Er bestaat geen wettelijk kader voor toezicht op de content die in Nederland wordt gehost.
In hoeverre is er sprake van strafbare feiten als Nederlandse bedrijven websites hosten en faciliteren die haatzaaiende teksten, racisme, rechts-extremistisch gedachtengoed en kinderporno verspreiden?
Criminelen misbruiken diensten van hostingproviders voor illegale activiteiten. Veel hostingproviders treden hier adequaat tegen op. Voor hostingproviders die willens en wetens criminaliteit faciliteren kan een strafrechtelijke aanpak passend zijn. Om de schaalvoordelen van hostingdiensten, dat wil zeggen de grootte van de datacapaciteit die geleverd kan worden, minder toegankelijk te maken voor criminelen, is het van belang dat alle hostingproviders hier maatregelen tegen nemen. Daarnaast heeft de politie onlangs diverse hostingproviders op de hoogte gesteld van criminele dienstverleners die mogelijk misbruik maken van hun systemen. Daarbij is verzocht, indien deze partijen bij deze hostingproviders bekend zijn, deze niet meer als klant te accepteren. Onlangs heeft het Gerechtshof in Den Haag bepaald dat dergelijke dienstverleners onder omstandigheden niet zijn uitgesloten van strafrechtelijke aansprakelijkheid, ook niet als zij geen bevel tot ontoegankelijk maken van gegevens hebben ontvangen. Deze uitspraak biedt mogelijkheden voor vervolging van hostingproviders die criminelen actief helpen.
Welke mogelijkheden heeft u om strafrechtelijk of bestuursrechtelijk op te treden tegen het hosten of faciliteren van dergelijke websites via Nederland?
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris aan een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is ter beëindiging van een strafbaar feit. Dit is geregeld in artikel 125p Sv. Onrechtmatige content kan ontoegankelijk worden gemaakt na een bevel daartoe van de civiele rechter.
Zoals reeds bekend bij uw Kamer, heeft het kabinet de oprichting van een Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) aangekondigd. De Raad van State heeft op 4 mei jl. geadviseerd over het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal. Dit advies wordt nu verwerkt, zodat het wetsvoorstel daarna op korte termijn aan de Kamer kan worden aangeboden. Deze Autoriteit krijgt de wettelijke bevoegdheid aanbieders van hostingdiensten op bestuursrechtelijke basis te verplichten online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal op hun server ontoegankelijk te maken of te verwijderen danwel deze partijen op te dragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal via hun diensten te beperken. Hiermee krijgt de Autoriteit middelen om in te grijpen indien de zelfregulering hapert, bijvoorbeeld wanneer een hoster weigert gehoor te geven aan een verwijderverzoek van illegale content in het zelfreguleringskader. Zoals de naam al zegt, zal de ATKM zich alleen richten op terroristisch en kinderpornografisch materiaal, en blijft online hate speech zoals verspreid via Daily Stormer en 8kun buiten de reikwijdte van deze Autoriteit. Online hate speech kan worden gemeld bij het Meldpunt Internet Discriminatie (MiND). Dit meldpunt wordt door de sector beschouwd als een trusted flagger, waardoor meldingen vanuit dit meldpunt richting de sector in vrijwel alle gevallen leiden tot het verwijderen of ontoegankelijk maken van de gewraakte content.
De inzet bij de bestrijding van illegale content gaat voor een belangrijk deel uit van zelfregulering door de internetsector. De Nederlandse overheid werkt reeds jaren samen met de internetsector aan de bestrijding van illegale content online. Zo is er al in 2008 een Notice-and-Takedown (NTD) gedragscode overeengekomen tussen overheden, internetaanbieders, hostingbedrijven, en andere tussenpersonen.2 Daar is in 2018 een addendum op gekomen voor het verbeteren van de bestrijding van materiaal van online kindermisbruik. Aanvullend bevat de in 2021 geactualiseerde Gedragscode Abusebestrijding maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten. Tenslotte zijn ook in EU-verband afspraken gemaakt, zoals de Code of conduct on countering illegal hate speech uit 2016.
De Digital Services Act (DSA) biedt in vergelijking met de Richtlijn Elektronische Handel een meer gepreciseerd kader waarbinnen hostingbedrijven een beroep kunnen doen op uitsluiting van aansprakelijkheid met betrekking tot de informatie die zij hosten. Ook bevat de DSA onderdelen die de bestrijding van illegale content in de toekomst verder kunnen verbeteren. Om hier optimaal uitvoering aan te geven en gebruik van te maken zal de huidige NTD gedragscode de komende tijd vanuit een publiek-private samenwerking nog eens tegen het licht worden gehouden. Bij de onderhandelingen over de DSA heeft Nederland er overigens voor gepleit om aanvullend op dit alles een zorgplicht voor hostingbedrijven op te nemen. Dit voorstel kreeg helaas onvoldoende steun bij andere Lidstaten.3
Aanvullend subsidieert de overheid een aantal meldpunten om illegale content onder de aandacht te brengen van platformen, providers en hosters. Deze meldpunten hebben veelal de status van trusted flagger, en hebben daarmee ook het vertrouwen van de sector. Content die zij als «illegaal» betitelen wordt in dat kader in de meeste gevallen ook daadwerkelijk ontoegankelijk gemaakt. Het kabinet zet de komende jaren in op het verder optimaliseren van opvolging van meldingen van deze meldpunten en zal daarbij ook bezien voor welke andere vormen van illegale content een meldvoorziening dient te worden ingericht.
Bent u bereid om naar aanleiding van dit artikel stappen te ondernemen tegen het hosten of faciliteren van dergelijke websites?
Het huidig wettelijk kader om stappen te ondernemen tegen het hosten of faciliteren van websites die illegale content bevatten, biedt geen ruimte om additionele verplichtingen op te leggen. De systematiek waarbij melding gemaakt kan worden bij het Meldpunt Internet Discriminatie (MiND) werkt goed. In vrijwel alle gevallen leidt een verwijderverzoek van MiND daadwerkelijk tot het verwijderen of ontoegankelijk maken van de content.
Dat betekent niet dat er niet wordt gekeken wat er nog meer kan worden gedaan om deze illegale content aan te pakken. Specifiek ten aanzien van de aanpak van online hate speech voert mijn ministerie momenteel in samenwerking met de Ministeries van BZK, OCW en SZW een inventarisatie uit naar hoe de aanpak van online hate speech vormgegeven en geïntensiveerd kan worden. Hiermee wordt een eerste aanzet gedaan voor een interdepartementale aanpak tegen online hate speech. Uw Kamer wordt voor het einde van het jaar over deze aanpak geïnformeerd.
Wat is de status van het conceptwetsvoorstel Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal? Heeft u zicht op wanneer het wetsvoorstel bij de Kamer kan worden ingediend?
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt momenteel verwerkt. Het wetsvoorstel zal naar verwachting op korte termijn aan de Kamer worden aangeboden.
Biedt het conceptwetsvoorstel Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal mogelijkheden om dergelijke websites aan te pakken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de laatste paragraaf van het antwoord op vraag 6.
Zou het geven van een bindende aanwijzing aan aanbieders die betrokken zijn bij de opslag of doorgifte van kinderporno uitgebreid kunnen worden naar aanbieders die betrokken zijn bij opslag of doorgifte van evident racistische of haatzaaiende teksten en complottheorieën? Wat zijn hiervan voor- en nadelen?
Internettussenpersonen die ervan op de hoogte worden gebracht dat de content die zij hosten illegaal is, dienen op grond daarvan te acteren om niet aansprakelijkheid gesteld te kunnen worden. Dat geldt niet alleen voor kinderporno, maar ook voor andere illegale content zoals evident racistische of haatzaaiende teksten.
Het verspreiden van complottheorieën kan gepaard gaan met strafbare feiten, zoals bedreiging, smaad of laster of met onrechtmatige gedragingen. Zo laat het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) van 7 november jl. zien dat geloof in complottheorieën kan leiden tot anti-overheidsextremisme. In die gevallen zijn internet service providers (ISPs) en hosting service providers (HSPs) wel gehouden om te acteren, maar dan op basis van de strafbare of onrechtmatige gedraging en niet omdat het complottheorieën betreft. Daar waar complottheorieën aanzetten tot terrorisme kan de eerdergenoemde Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) straks ingrijpen door het uitvaardigen van een verwijderbevel.
Het bericht dat TBS-patiënten die geriatrische zorg nodig hebben nu nergens terecht kunnen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin een advocaat beschrijft hoe een cliënt van hem niet de juiste zorg krijgt, terwijl de rechtbank juist bij haar beslissing om de tbs van de cliënt te verlengen had overwogen dat door de tbs-kliniek gezocht zou worden naar een plek waar passende forensische en medisch geriatrische zorg geboden kon worden?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u uiteenzetten waar tbs-patiënten nu terechtkunnen als zij geriatrische zorg nodig hebben? Klopt het dat er geen speciale afdelingen dan wel instellingen zijn voor deze groep mensen?
Het klopt dat er nog geen speciale afdelingen of instellingen zijn waar tbs-gestelden geriatrische zorg geboden kan worden. Het uitgangspunt is dat tbs-gestelden de zorg ontvangen die zij nodig hebben. DJI en de Forensisch Psychiatrische Centra (hierna: FPC’s) geven waar nodig invulling aan geriatrische zorgvragen. Zo kan een tbs-gestelde onder verantwoordelijkheid van de FPC in een verpleeghuis worden geplaatst. Dat kan als dat geen risico’s voor de veiligheid van de samenleving oplevert. Als dat niet aan de orde is dan levert de FPC binnen de muren van de kliniek de benodigde medische zorg. Indien een specifieke zorgvraag niet in huis aanwezig is, kan de tbs-kliniek deze zorg inkopen bij andere partijen. De meerkosten worden vergoed door DJI.
Klopt het dat er eerder plannen waren om een forensische zorgafdeling op te zetten, waar ook geriatrische zorg geleverd kon worden? Zo ja, wat is er met deze plannen gebeurd?
Het afgelopen jaar zijn er verkennende gesprekken geweest tussen DJI en een FPC. Naar aanleiding van deze gesprekken inventariseert DJI momenteel de omvang van de zorgbehoefte en wat er nodig is om een dergelijke afdeling vorm te geven. Het is een complex vraagstuk omdat in een dergelijke afdeling specifieke kennis van de tbs-behandeling en van geriatrische zorg gecombineerd moeten worden. Daarnaast spelen de afwegingen of er binnen de tbs-gestelden een uniforme doelgroep is die groot genoeg is voor een speciale afdeling, of er zorgaanbieders zijn die dit kunnen vormgeven en hoe de financiering van deze zorg eruit zou zien. Ik zal u op de hoogte houden van de voortgang in de voortgangsbrief forensische zorg van juni 2023. DJI heeft voor de zekerheid de optie voor de realisatie van een dergelijke afdeling meegenomen in de aanbesteding voor het jaar 2024.
Bent u bereid om alsnog op zo kort mogelijke termijn te kijken naar de realisatie van een speciale afdeling, dan wel instelling, waar geriatrische zorg geleverd kan worden voor tbs-patiënten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Internet kan tientallen euro’s goedkoper in Nederland’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland de hoogste internetprijzen van Europa heeft? Zo ja, wat is hiervan de reden?1
Uit internationaal vergelijkende onderzoeken blijkt dat de prijzen voor internettoegang in Nederland relatief hoog zijn.2 Er is in deze onderzoeken niet gekeken naar de verklaring van het verschil in prijzen. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn bijvoorbeeld de kwaliteit van de netwerken (die in Nederland zeer hoog is) en de mate van concurrentie in de markt (waar in de verdere antwoorden op wordt ingegaan).
Bent u het eens met de conclusie van het artikel dat er op dit moment te weinig concurrentie is op de internetmarkt in Nederland?
Op grond van de Europese Telecomcode (richtlijn (EU) 2018/1972) is het aan de onafhankelijke markttoezichthouder, in Nederland de Autoriteit Consument en Markt (ACM), om een oordeel te vellen over de concurrentie op de internetmarkt.
Deelt u de conclusie van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in een besluit van 25 augustus 2022 dat de internetmarkt zich kenmerkt als oligopolie en dat er risico’s zijn dat de concurrentie op de internetmarkt verzwakt?
Ja.
Deelt u de conclusie van het artikel dat het internet in Nederland tientallen euro’s goedkoper kan als er meer concurrentie is op de internetmarkt in Nederland?
Het is aan ACM om een oordeel te vellen over de concurrentie en de tarieven op de internetmarkt. In het besluit van de ACM van 25 augustus jl.3 waar de vraagsteller naar verwijst in vraag 3 concludeert de ACM dat de internetmarkt zich kenmerkt als oligopolie en dat de prijzen voor internettoegang in Nederland relatief hoog zijn. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 7 en 8 voor de acties die de ACM neemt om de concurrentie te bevorderen.
Deelt u de mening dat meer concurrentie op de internetmarkt uiteindelijk in het belang is van de Nederlandse consument?
Ja, goede concurrentie is essentieel voor het waarborgen van een goed aanbod van internetdiensten van goede kwaliteit tegen een redelijke prijs en keuzevrijheid voor de consument.
Deelt u de mening dat (snel) internet een basisvoorziening is die overal in Nederland beschikbaar moet zijn tegen een redelijke en in internationaal perspectief marktconforme prijs?
Ja.
Welke mogelijkheden zijn er om de concurrentie op de internetmarkt te bevorderen en welke instrumenten heeft u om bij een groeiende marktmacht van enkele aanbieders regulerend op te treden?
Het is mijn rol om te zorgen voor goede wettelijke kaders die de ACM in staat stellen de rol als onafhankelijk markttoezichthouder goed te kunnen vervullen. Nederland heeft zich bij de Europese onderhandelingen over de Telecomcode met succes ingezet voor een goed reguleringsinstrumentarium voor de ACM en een voortvarende implementatie daarvan in de Telecommunicatiewet.4 Het is aan de ACM als onafhankelijk markttoezichthouder om te bepalen welke regulering zij passend acht om de concurrentie op de internetmarkt te waarborgen. Ik volg dit nauwlettend gezien het grote belang van goede concurrentie, betaalbaarheid en keuzevrijheid op de Nederlandse internetmarkt.
Allereerst is er het sectorspecifieke instrumentarium voor de ACM in de Telecommunicatiewet om de concurrentie in de internetmarkt te waarborgen gezien de kenmerken van deze markt met hoge en niet-tijdelijke toegangsbelemmeringen.5 Dit betreft het maken van periodieke marktanalyses, waarin de ACM beoordeeld of bepaalde telecomaanbieders beschikken over aanmerkelijke marktmacht en zo ja, op welke wijze toegang tot de vaste telecomnetwerken moet worden gereguleerd. Goede toegang tot vaste netwerken voor internetaanbieders die geen of een beperkt eigen netwerk hebben is een essentiële randvoorwaarde voor goede concurrentie op de internetmarkt. De ACM werkt momenteel aan een nieuwe marktanalyse.6 In de marktanalyse zal de ACM rekening houden met de verbeterde toegangstarieven en -voorwaarden waar KPN en Glaspoort aan gebonden zijn op grond van het besluit van 25 augustus jl.
Daarnaast kan de ACM ook toegang tot de vaste netwerken reguleren indien er sprake is van «moeilijk te repliceren netwerkelementen». Hiervan is sprake als het zeer moeilijk is een nieuw netwerk aan te leggen en er aan andere aanvullende voorwaarden (bijvoorbeeld een zeer nadelig effect voor consumenten) wordt voldaan.7 Nederland heeft zich bij de Europese onderhandelingen over de Telecomcode ingezet voor dit aanvullende instrument. Aanbieder YouCa, die aan bod komt in het artikel in het Financieele Dagblad van 18 september, heeft op basis van dit instrument een verzoek om toegang tot het kabelnetwerk van VodafoneZiggo in Amsterdam bij de ACM ingediend. Dit verzoek is bij de ACM in behandeling.8
Naast het sectorspecifieke instrumentarium in de Telecommunicatiewet is er het generieke instrumentarium van de Mededingingswet en de Instellingswet ACM,- dat door de ACM is ingezet in het besluit van 25 augustus jl.
Ziet u voor uzelf een rol weggelegd om concurrentie op de internetmarkt te bevorderen en zo ja, welke stappen onderneemt u hiertoe?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat Turkije lid wil worden van de ‘NAVO van het Oosten’ |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Turkije lid wil worden van de door China geleide Shanghai Cooperation Organization (SCO)?1
Ja.
Op welke wijze werken lidstaten van de SCO politiek en militair met elkaar samen? Delen ze inlichtingen en ontwikkelen ze gezamenlijk militair strategische concepten?
De Shanghai Cooperation Organisation (SCO) is een in 2001 opgerichte regionale organisatie, die zich in eerste instantie primair richtte op contra-terrorismesamenwerking en de stabilisering van grensgebieden tussen China, Rusland en ex-Sovjetstaten. Oorspronkelijke leden zijn China, Rusland, Kazachstan, Tadzjikistan, Kirgizië en Oezbekistan. In 2017 werden ook India en Pakistan lid. Tijdens de SCO-Top van 16 september jl. in Samarkand tekende ook Iran voor lidmaatschap, dat per april 2023 in zal gaan. De organisatie kent daarnaast een aantal waarnemende landen en «dialogue partners» (waaronder Turkije). De Samarkandverklaring spreekt voorts van de intentie om de samenwerking verder te ontwikkelen op het gebied van politiek, veiligheid, economie, financiële zaken en investeringen en culturele en humanitaire banden. De staatshoofden en regeringsleiders van de SCO komen jaarlijks bijeen.
Militaire oefeningen in SCO-verband vinden met enige regelmaat plaats. Ook is er sprake van inlichtingensamenwerking tussen SCO-leden. Tegelijkertijd moet geconstateerd worden dat er onlangs sprake was van gewapende confrontatie tussen Tadzjikistan en Kirgizië en dat India en Pakistan regionale rivalen zijn. De mate van wederzijds vertrouwen binnen de SCO is dus beperkt. Van de ontwikkeling van gezamenlijke militaire concepten lijkt geen sprake te zijn, maar in SCO-verklaringen komt wel nieuwe terminologie voor die implicaties heeft voor het militaire domein, zoals de notie van «equal, common, indivisible, comprehensive and sustainable security».2
Hoe groot acht u het risico dat president Erdogan het lidmaatschap zal gebruiken om de NAVO, en het Westen in het algemeen, mee te chanteren als dat hem uitkomt?
Het is aan landen om een eigenstandige soevereine beslissing te nemen ten aanzien van hun deelname aan internationale samenwerkingsverbanden. Daarbij zij wel opgemerkt dat bij het aangaan van nieuwe partnerschappen de verplichtingen die daaruit voortvloeien niet op gespannen voet mogen staan met reeds aangegane partnerschappen, in dit concrete geval betekent dit dat de verplichtingen die Turkije op zich neemt bij toetreding tot SCO niet op gespannen voet mogen staan met de voor Turkije uit NAVO-lidmaatschap voortvloeiende verplichtingen.
Deelt u de mening dat een Turks lidmaatschap van de SCO onverenigbaar is met het NAVO-lidmaatschap en het bondgenootschap zelfs ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe ziet u het Turkse voornemen om lid te worden van de «NAVO van het Oosten», tegen de achtergrond van uw stelling dat we wereldwijd te maken hebben met een «krachtmeting tussen democratie en autocratie»?2
Eensgezindheid van NAVO-lidstaten en het waarborgen van de waarden die daarbij horen zijn van groot belang. Daar spreekt NL ook regelmatig over met Turkije. Overigens heeft Turkije de oorlog in Oekraïne veroordeeld, gezorgd voor naleving van het Montreux Verdrag, en een cruciale rol gespeeld bij de totstandkoming van de graandeal. Bovendien heeft Turkije zich uitgesproken tegen de recente door de pro-Kremlin autoriteiten georganiseerde zogenaamde referanda en steun uitgesproken voor de territoriale integriteit, onafhankelijkheid, en soevereiniteit van Oekraïne.
Constaterende dat de oorlog in Oekraïne volgens u een lakmoesproef voor (potentiële) dictators is, hoe komt dictator Erdogan door deze lakmoesproef nu hij aansluiting zoekt bij een organisatie waar ook China, Pakistan en straks ook nog Iran bij aangesloten zijn?3
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u er tot slot voor pleiten dat Turkije uit het NAVO-bondgenootschap moet worden gezet omdat Turkije niet alleen een onbetrouwbare bondgenoot is, maar tevens in vergaande mate lak heeft aan democratische en rechtsstatelijke beginselen?
Binnen de NAVO is er ruimte om met elkaar te spreken over zaken van gemeenschappelijk belang, maar ook over zaken waarover zorgen bestaan. Turkije is een belangrijke NAVO-bondgenoot, mede gezien geografische locatie, capaciteiten en de grote bijdrage die Turkije levert aan missies. Het is dus niet in ons belang om Turkije uit de NAVO te zetten. Daarmee zouden we bovendien een zeer geschikt forum verliezen om met elkaar over onze eventuele zorgen te spreken. Ten slotte voorziet het NAVO verdrag niet in de mogelijkheid van gedwongen uittreding.
Het bericht dat vier van de tien zorgmedewerkers de zorg dreigen te verlaten |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vier van de tien zorgmedewerkers de zorg dreigen te verlaten?1
Het betreffende bericht verwijst naar de uitkomsten van de Monitor Gezond Werken in de Zorg 2022 van Stichting IZZ. In het desbetreffende rapport wordt geconstateerd dat bijna vier op de tien zorgmedewerkers (40%) er wel eens over denkt om buiten de zorg te gaan werken (p. 4). Slechts een deel (9%) van de zorgmedewerkers is dit daadwerkelijk van plan. Dit beeld sluit aan op het jaarlijkse landelijke uitstroomonderzoek van RegioPlus2 waaruit blijkt dat in 2021 een klein deel (tien procent) van het vertrekkende personeel van de deelnemende zorg- en welzijnsorganisaties een functie heeft gevonden buiten de zorgsector. Voor een toekomstbestendige arbeidsmarkt in zorg en welzijn is het essentieel dat zorg- en welzijnsmedewerkers niet onnodig de zorg verlaten. Daarom is het belangrijk om in te zetten op het behoud van zorg- en welzijnsmedewerkers. Werkgevers moeten hier serieus werk van maken. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ondersteunt werkgevers bij deze opgave binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (TAZ). Onder andere door de mogelijkheden te verkennen naar het ontsluiten en het gebruik van (gecombineerde) data rond verzuim, verloop en functiekenmerken op branche-, regionaal-, en organisatieniveau. Deze inzichten kunnen benut worden voor het maken van regioplannen door werkgeversorganisaties gericht op een gezonde en veilige werkomgeving.
Wat is uw reactie op de stijging van 29 procent van de vraag naar psychische zorg onder zorgverleners?
Zorg- en welzijnsmedewerkers moeten gezond en veilig hun werk kunnen doen. Het is belangrijk dat werkgevers aandacht geven aan de mentale gezondheid van zorg- en welzijnsmedewerkers. Het verhogen van het werkgeluk en welbevinden draagt hieraan bij, onder andere door goed werkgeverschap en het vergroten van zeggenschap. Hierop wordt ingezet met Programma TAZ. In de beantwoording op vraag 6 en 8 ga ik hier nader op in. Daarnaast wordt de actielijn «Mentaal gezond aan het werk» van de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» van de ministeries VWS, OCW en SZW vertaald naar een set aandachtspunten voor de sector zorg en welzijn door de overheid, brancheorganisaties en vakbonden. Ook stimuleren we met het Programma TAZ dat zorgorganisaties meer gaan samenwerken op gezamenlijk werkgeverschap, waaronder het gezamenlijk aanpakken van psychosociale arbeidsbelasting.
Wat vindt u ervan dat zorgverleners door de stijgende kosten steeds vaker kiezen voor een zorgverzekering met een verhoogd eigen risico? Bent u het ermee eens dat dit onwenselijke zorgmijding en langer ziekteverzuim kan stimuleren?
Het vrijwillig eigen risico biedt keuzevrijheid aan verzekerden. Deze keuzemogelijkheid is belangrijk voor het draagvlak van jonge en gezonde verzekerden voor het solidaire zorgstelsel. Verder maakt het vrijwillig eigen risico mensen bewust van de kosten van zorg. Zorgverzekeraars zijn niet verplicht om een vrijwillig eigen risico aan te bieden en verzekerden hebben de keuze om wel of geen vrijwillig eigen risico te kiezen.
Het verplichte eigen risico bedraagt 385 euro. 13,0% van de verzekerden kiest in 2022 voor een vrijwillig eigen risico in ruil voor een premiekorting. Het aantal verzekerden dat kiest voor een vrijwillig eigen risico is al een aantal jaar vrijwel gelijk. Zo koos in 2016 12% van de verzekerden voor een vrijwillig eigen risico en in 2019 13,1% van de verzekerden. Verzekerden kunnen kiezen voor een vrijwillig eigen risico tussen de 100 en 500 euro. Van de mensen met een vrijwillig eigen risico kiest 75,2% voor het hoogste bedrag. Zorgverleners kunnen, net als alle andere verzekerden, tijdens het overstapseizoen een keuze maken uit het polis aanbod van de verschillende zorgverzekeraars en zoeken naar de meest passende zorgverzekering.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat zorgverleners hierdoor een hogere drempel hebben tot de zorg, zeker gezien het feit dat zij zelf de zorg draaiend houden?
We hebben geen inzicht in de keuze van zorgverleners voor het type zorgverzekering en of zij vaker dan gemiddeld kiezen voor het vrijwillig eigen risico. Wel wil ik graag benadrukken dat voor alle verzekerden geldt dat het ongewenst is als zij vanwege de kosten afzien van noodzakelijke zorg. Zorgverleners hebben geen hogere drempel tot zorg dan andere verzekerden. Het kiezen voor het vrijwillig eigen risico is een individuele keuze. Zowel op landelijk als gemeentelijk niveau zijn maatregelen genomen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen tegen te gaan:
Bent u het ermee eens dat het logischer zou zijn om zorgverleners beter te belonen, zodat zij gewoon een fatsoenlijke zorgverzekering kunnen afsluiten, in plaats van hen ertoe te drijven om geld te besparen via een slechtere zorgverzekering?
Zorgprofessionals dienen een goed salaris te ontvangen voor het belangrijke werk dat zij doen. Voor een concurrerende salarisontwikkeling wordt jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) beschikbaar gesteld. Voor 2022 bedraagt de ova 2,2 miljard euro en voor 2023 3 miljard euro. Het is aan sociale partners om met deze extra middelen goede caos af te sluiten. En dat lukt ook goed. De afgelopen jaren zijn de salarissen in de zorg meegestegen met de ontwikkeling in de markt en zelfs veelal daar wat boven.
Bent u het ermee eens dat er dringend stappen moeten worden gezet om werken in de zorg aantrekkelijk te houden? Zo ja, waarom laat u dit soort verontrustende ontwikkelingen opstapelen zonder de problemen echt aan te pakken?
Zorgmedewerkers moeten de tijd en ruimte krijgen om het werk anders te organiseren, zodat het werk leuk, uitdagend en aantrekkelijk blijft. Ze moeten zich kunnen richten op waar het daadwerkelijk om draait, namelijk met passie en plezier goede zorg leveren aan patiënten en cliënten. Het is belangrijk dat de medewerker méér centraal komt te staan met goed werkgeverschap. Dat werkgevers werk maken van goed werkgeverschap en dat we als sector meer inzetten op het toepassen van effectieve vormen van sociale en technische innovatie. Met het Programma TAZ wil ik het werken in de zorg anders organiseren om de arbeidsmarkt in de zorg toekomstbestendig te maken. Met een minder sterke groei van het aantal zorgmedewerkers moet goede persoonlijke zorg en ondersteuning geboden worden. Zodat zorgmedewerkers met plezier werken in de zorg en het werken in de zorg aantrekkelijk is en blijft. Het nieuwe programma is de opvolger van het actieprogramma Werken in de Zorg. Binnen het programma wordt voorgebouwd op de goede resultaten die zijn geboekt.
Waarom kiest u er ondanks de grote ontevredenheid onder zorgpersoneel alsnog voor om de zorgsalarissen flink achter te laten lopen op de marktsector en de rest van de publieke sector?
De werktevredenheid onder zorgpersoneel is hoog. 77% van de zorgverleners geeft aan (zeer) tevreden te zijn met hun werk. Ook blijkt uit landelijke uitstroomonderzoek van RegioPlus dat het salaris geen belangrijke reden is om de zorg te verlaten. Waardering en de aantrekkelijkheid van werken in de zorg is van veel meer afhankelijk is dan salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn minstens zo belangrijk. Dat laat onverlet dat zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zorgprofessionals een goed salaris dienen te ontvangen voor het belangrijke werk dat zij doen. Via de ova scheppen we daar ook de mogelijkheden voor. Specifiek voor de middengroep in de zorg is voor dit jaar daar bovenop extra geld (675 miljoen euro structureel) beschikbaar gesteld, waardoor sociale partners deze groep er extra op vooruit kunnen laten gaan. We zien dat in nagenoeg alle caos daar ook afspraken over zijn gemaakt.
Ziet u na het zien van deze verontrustende cijfers ook de noodzaak van het geven van echt zeggenschap aan zorgverleners over hun eigen werk? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit te bewerkstelligen?
Ik vind het belangrijk dat zeggenschap wordt bevorderd om werkplezier te vergroten en uitstroom terug te dringen. Ik zie het bevorderen van zeggenschap primair als opgaaf voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap, al erken ik dat het als werkgever in een krappe arbeidsmarkt uitdagend is om de benodigde ruimte voor zeggenschap te creëren. Om werkgevers te ondersteunen zet ik met het arbeidsmarktprogramma TAZ beleidsmatig in op zeggenschap. Onder meer met de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap, waarmee in totaal 12,75 miljoen euro subsidie beschikbaar is om op instellingsniveau met dit thema aan de slag te gaan. Parallel hieraan organiseert de projectorganisatie «Landelijk Actieplan Zeggenschap» zeggenschapsactiviteiten, zoals netwerk- en leerbijeenkomsten. In de verdere uitwerking van de TAZ zal worden bezien hoe invulling gegeven kan worden aan de langer termijn aanpak. Tot slot is ook een klankbordgroep ingesteld onder leiding van de Chief Nursing Officer, prof. dr. Evelyn Finnema. Hiermee wordt geborgd dat zorgmedewerkers inbreng hebben in het programma en de manier waarop goede ideeën in de praktijk kunnen worden gebracht.
Bent u zich ervan bewust dat de uitlatingen die u heeft gedaan over het niet verder laten toenemen van het aantal zorgverleners2 de wanhoop onder zorgverleners over de werkdruk verder kunnen versterken? Zo ja, bent u van plan om zorgverleners op dit punt echt perspectief te geven in lijn met de aangenomen motie Hijink3, in plaats van u neer te leggen bij de personeelstekorten?
Op dit moment werkt ongeveer een op de zes werknemers in Nederland in de zorg. Om aan de stijgende zorgvraag te kunnen blijven voldoen zou in 2040 een op de vier werknemers in de zorg werkzaam moeten zijn. Het is irreëel te veronderstellen dat het aandeel van de zorg op de Nederlandse arbeidsmarkt of in de collectieve middelen in een dergelijke mate kan oplopen. We staan als samenleving immers ook nog voor andere grote uitdagingen op het gebied van bijvoorbeeld klimaat, veiligheid, onderwijs en wonen. Daarom zetten we in op beleid waarbij het huidige aandeel werknemers als uitgangspunt geldt. Wat overigens niet betekent dat er de komende jaren geen enkele personeelsgroei meer mogelijk is. Omdat de beroepsbevolking de komende jaren nog stijgt is er nog een beperkte personeelsgroei mogelijk. De uitdaging om met een gelijkblijvend aandeel werknemers in de zorg aan de zorgvraag te kunnen voldoen vraagt om een brede arbeidsmarktaanpak langs meerdere sporen. Dit doen we in en via meerdere programmas zoals TAZ, Integraal Zorg Akkoord (IZA), Wonen, Ondersteuning en Zorg voor ouderen (WOZO), Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA), maar ook langs de lijn van de kabinetsbrede aanpak arbeidsmarktkrapte.
Daarbij willen we erop wijzen dat de aantrekkelijkheid van werken in de zorg van veel meer afhankelijk is dan van salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn zeker zo belangrijk voor een keuze om wel of niet in de zorg te blijven werken. Dat bevestigt ook de SER en daarop ligt dus ook de focus in het arbeidsmarktbeleid van VWS. De inzet gericht op arbeidsmarkt in de VWS-programmas zal zich focussen op beperken van de groei van de zorgvraag, op behoud en duurzame ontwikkeling van personeel en op arbeidsbesparende innovaties in combinatie met slimmer organiseren van de zorg. Voor de zorgverleners moet deze inzet leiden tot meer zeggenschap, meer werkplezier en minder werkdruk waarbij met minder meer zorgverleners aan de zorgvraag voldaan kan worden. De voortgang van de programmas volgen we in de monitoring op de verschillende programmas. In het in de komende tijd in te richten bestuurlijk overleg arbeidsmarkt worden de voortgang en samenhang van deze programmas bewaakt. Specifiek gericht op het inlopen van salarisachterstand van de zorgmedewerkers in de middengroepen van de loongebouwen van zorg en welzijn heeft het vorige kabinet in reactie op het SER-advies en de motie Hijink bovenop de ova nog eens 675 miljoen euro beschikbaar gesteld. CAO-partijen kunnen de komende tijd verdere stappen zetten bij het inlopen van de salarisachterstand van de middengroepen door een relatief groter deel van de beschikbare middelen voor deze groep in te zetten.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel van IZZ om arbeidsrisico’s financieel af te dekken voor zorgmedewerkers?
In Nederland zijn werknemers al verzekerd voor (de financiële effecten) van ziekte of arbeidsongeschiktheid. Dat geldt ongeacht of zij ziek of arbeidsongeschikt zijn geraakt door een risico bij de arbeid die zij verrichten of anderszins.
Of een specifieke groep werknemers (zoals in dit geval medewerkers in de zorg) in aanmerking moet (kunnen) komen voor een bovenwettelijke uitkering, wordt normaliter aan de cao-tafel behandeld. Daar worden eventuele afspraken gemaakt over een collectieve WIA-verzekering of over collectief aangeboden mogelijkheden om je individueel bij te verzekeren.
In de zorg zien we dat hier al initiatief toe is genomen. In de CAO voor sector Verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) was afgesproken dat werkgevers en vakbonden medewerkers wilden beschermen tegen verlies aan inkomsten na arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Recent is hieraan invulling gegeven door een mantelovereenkomst waarbij zorgorganisaties een verzekering afsluiten voor het opvangen van een terugval in inkomsten van zorgmedewerkers die ziek of arbeidsongeschikt worden. Meer specifiek gaat het om uitbreiding van de dekking voor het derde WW-jaar en WGA-hiaat.5
De prijscap op energie |
|
Pieter Omtzigt , Lilian Marijnissen |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de regering overgaat tot het instellen van een prijscap op energie? Zo ja, wanneer gaat die in en op welk niveau worden verbruik en prijs vastgesteld?
Ja, dit klopt. Het kabinet gaat op dit moment uit van invoering van een prijsplafond per 1 januari 2023 voor alle huishoudens. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Het kabinet denkt aan een tariefplafond van maximaal 1,50 euro voor gas en 70 cent voor elektriciteit. Mocht de ontwikkeling van de prijs voor gas of elektriciteit meevallen voor vaststelling van het plafond later deze maand, kunnen de plafonds nog worden verlaagd. Het prijsplafond voor gas wordt in dat geval maximaal verlaagd tot de prijs op 1,20 per kuub gas.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verdere uitleg van dit antwoord kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Kunt u aangeven wat de geschatte kosten zijn van de prijscap?
De exacte kosten zijn vanzelfsprekend zeer afhankelijk van de vormgeving van het tijdelijke prijsplafond en de daadwerkelijke prijsontwikkeling op de energiemarkten gedurende 2023. In de Miljoenennota is voor het tijdelijke prijsplafond al een reservering opgenomen. Voor het prijsplafond zal het kabinet in eerste instantie de middelen voor verlaging energiebelasting in 2023 (kosten 5,4 miljard euro) uit de Miljoenennota aanwenden. Dit ligt voor de hand gezien het doel en de doelgroepen vergelijkbaar zijn. Daarnaast worden de opbrengsten van een solidariteitsheffing en een inframarginale heffing ingezet. Daarvoor geldt wel dat de opbrengsten en vormgeving nog onzeker zijn.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verder uitleg kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
In welke ministerraad is vergaderd over een prijscap en is besloten een prijscap in te stellen?
In de vierhoek – een onderraad van de ministerraad – van 16 september 2022 is besloten tot het instellen van een prijsplafond. In de daarop aansluitende ministerraad is dit besluit toegelicht en hebben de vakministers de ruimte gekregen om het besluit op korte termijn verder uit te werken.
Kunt u aangeven wie onder de prijscap vallen en dan in het bijzonder ingaan op een woning die van het gas af is en waar alleen elektriciteit gebruikt wordt, een woning die op stadswarmte in aangesloten, blokverwarming, een tweede woning, een vakantiewoning die permanent wordt bewoond?
Het voornemen is om het prijsplafond aan te laten sluiten bij de doelgroep die in aanmerking komt voor de belastingvermindering in de energiebelasting. De belastingvermindering energiebelasting geldt voor elektriciteitsaansluitingen met een verblijfsfunctie. De vijf genoemde voorbeelden vallen in principe dus onder het prijsplafond. Er wordt op korte termijn in de uitwerking nog bezien hoe de prijs van warmte meegenomen kan worden in het tijdelijk prijsplafond.
Is er een tegemoetkoming voor mensen die in een tochtig, slecht geïsoleerd huurhuis wonen (bijvoorbeeld enkel glas of energielabel F). Is deze maatregel toereikend?
Het kabinet ziet een tijdelijk prijsplafond als een stevige waarborg voor een betaalbare energierekening voor huishoudens.
De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt momenteel nog verder uitgewerkt met de sector. Daarbij zijn variaties denkbaar in de hoogte van het tarief waarop het tijdelijke plafond wordt vastgesteld, tot welk energieverbruik het prijsplafond zal gelden en hoe lang dit plafond in stand blijft. Het kabinet wil de volumegrens zo kiezen dat alle huishoudens met een hoge energieprijs voordeel hebben van het plafond. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Alle huishoudens met een variabel contract hebben tot dit verbruik profijt van het energieplafond. Daarnaast heeft het kabinet in de brief van 20 september 2022 geïnformeerd over het voornemen om een belangrijk deel van de energietoeslag voor de meest kwetsbare huishoudens in 2023 naar voren te halen zodat gemeenten die nog dit jaar kunnen overmaken. En tot slot is in de Miljoenennota een omvangrijk koopkrachtpakket gepresenteerd om in 2023 de koopkrachteffecten te dempen.
Heeft u een maatregel voor bedrijven (bijvoorbeeld bakkers of slagers) die energie-intensief zijn?
Het kabinet zet alles op alles om een gerichte subsidieregeling voor de energiekosten voor het energie-intensieve mkb op te zetten. Voor de uitvoering van een dergelijke specifieke subsidieregeling is de Minister van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met energieleveranciers.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal energiebedrijven zeer hoge prijzen in rekening brengt (zoals rond de één euro voor één kWh en 4 euro voor een kuub gas), terwijl de marktprijzen daar – gelukkig – onder zitten. Op welke wijze zult u bevorderen dat de prijscap, die een groot deel van het crediteurrisico wegneemt bij energiebedrijven, niet leidt tot excessieve winsten bij energiebedrijven?
Ja. De invoering van een prijsplafond mag niet leiden tot overcompensatie van leveranciers. De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt op korte termijn verder uitgewerkt in nauw overleg met de sector en de beoogde uitvoerder RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Hierbij wordt uitgegaan van een consistente systematiek vormgegeven voor het vaststellen van de vergoeding vastgesteld bij een hogere marktprijs dan het tarief van het tijdelijke plafond.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik kortheidshalve ook naar mijn brief van 20 september 2022. Daarbij is volledigheidshalve reeds aangegeven dat het kabinet is zich er terdege van bewust dat er voorbeelden zullen ontstaan van bedrijven, huishoudens of mogelijk energieleveranciers die meer compensatie ontvangen dan strikt genomen wenselijk is.
Bent u ervan op de hoogte dat eigenaren van windmolen, kolencentrales, zonneparken of een nucleaire centrale voor lage kosten (soms rond de 0,1 euro) energie kunnen opwekken, dat die energie nu met winstmarges tot 1.000 procent wordt verkocht wordt en dat de overheid vervolgens de huishoudens weer subsidieert totdat zij ongeveer de kostprijs betalen?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De Europese Commissie doet voorstellen voor een inframarginale prijscap waardoor inkomsten kunnen worden afgeroomd en een solidariteitsbijdrage van fossiele energieproducten. Ik verwijs u kortheidshalve naar mijn brief over de appreciatie van deze Europese voorstellen van 20 september 2022. Het kabinet staat positief tegenover het voorstel van de Commissie om de infra-marginale opbrengsten af te romen die ontstaan doordat de inkomsten van bepaalde elektriciteitsproducenten sterk gestegen zijn door de hoge elektriciteitsprijzen, terwijl daar voor hen geen hogere productiekosten tegenover staan. We bestuderen de wijze waarop nationale uitvoering aan de doelen van het voorstel vorm kan worden gegeven. Dit doet het kabinet ook door te kijken naar alternatieve maatregelen die hetzelfde doel dienen. Ten aanzien van de inframarginale prijscap heeft het kabinet nog onvoldoende inzicht of, en zo ja hoeveel, deze extra middelen zal opleveren en op welke manier de cap wordt uitgewerkt.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat deze vormen van elektriciteit tegen kostprijs en een redelijke mark-up geleverd gaan worden aan het systeem, zodat er geen overwinsten gaan ontstaan, die vooral publiek betaald worden?
Voor de niet-slimme meters moeten de meterstanden worden doorgegeven voor 1 januari 2023. Dit hoeft echter niet exact op de dag dat de maatregel ingaat. De procedure wijkt wat dat betreft ook niet af van eerdere jaren.
Moeten alle niet-slimme meters uitgelezen worden op de dag dat deze maatregel ingaat?
Ja, die zijn hedenochtend gedeeld met de Kamer.
Kunt u de memo’s die de fractievoorzitters van de coalitiepartijen over deze maatregel en varianten daarvan gezien hebben de afgelopen maanden, aan de Kamer doen toekomen?
Het kabinet zal de Kamer voorafgaand aan de algemene financiële beschouwingen een doorrekening van de koopkrachteffecten sturen.
Heeft u indicaties van de koopkrachteffecten? Kunt u die delen?
Sinds het voorjaar is er regelmatig contact geweest met de energieleveranciers, waaronder op bestuurlijk niveau in maart, juni, augustus en tweemaal in september. Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor wat betreft de uitkomst van deze gesprekken kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Op welke momenten is overlegd met de energiebedrijven? Met wie van de energiebedrijven? Zijn hier verslagen van gemaakt? Kunt u dus van elke bijeenkomst datum, aanwezigheid (van zijde regering en energiebedrijven) en verslagen delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer zijn deze overleggen gestart?
Ja, het prijsplafond is door het kabinet besproken met de fractievoorzitters van GroenLinks en de Partij van de Arbeid, die een vergelijkend voorstel hebben gedaan betreft het prijsplafond. Hiervoor zijn geen aanvullende voorbereidende notities gemaakt.
Zijn deze maatregelen besproken met andere partijen dan de coalitie? Kunnen voorbereidende notities worden gedeeld met de gehele kamer?
De elektriciteitsopwekking vindt in Nederland voor een groot deel plaats met gascentrales. Als deze gascentrales niet de kosten van het gas met voldoende hoge elektriciteitsprijzen kunnen terugverdienen, zullen ze geen elektriciteit produceren. Zonder de gascentrales is er in Nederland een groot deel van de tijd te weinig elektriciteitsopwekking om in alle elektriciteitsvraag te voorzien. Ook de Europese Commissie heeft met haar recente voorstellen niet voor ontkoppeling van de gas- en elektriciteitsprijs gekozen.
Waarom wordt de energieprijs niet losgekoppeld van de gasprijs? Is dit overwogen?
Nee. Op basis van het Europees recht worden dergelijke tarieven gereguleerd en worden de kosten gezamenlijk opgebracht door alle gebruikers van het net.
Is overwogen dat de transportkosten van energie voor huishoudens wordt kwijtgescholden?
Het kabinet wil dat huishoudens deze winterperiode niet worden afgesloten als gevolg van financiële problemen en het daardoor niet kunnen betalen van de energierekening. Daarbij blijft uitsluitend ruimte voor contractopzegging, en daaropvolgend afsluiting door de netbeheerder, in gevallen van fraude, weigering om mee te werken of bij veiligheidsrisico’s. In gesprekken met energieleveranciers kwam naar voren dat deze intentie breed wordt gedeeld. Dit vraagt uiteraard een gezamenlijke verantwoordelijkheid en inspanning op korte termijn vanuit huishoudens, energieleveranciers en de overheid. Er wordt op korte termijn bezien of en hoe dit wordt verwerkt kan worden in de Regeling afsluitbeleid onder de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
Wordt wettelijk geregeld dat niemand wordt afgesloten deze winter?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Kunt u deze vragen een voor een en zoveel mogelijk voor aanvang van de APB beantwoorden?
Het bericht dat kleinschalige jeugdgevangenissen weinig gebruikt worden |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u van mening dat de inzet van Kleinschalige Voorzieningen Justitiële Jeugd (KVJJ) van grote waarde kan zijn om ervoor te zorgen dat jongeren na een straf beter re-integreren in de samenleving?
Ja. De Kleinschalige Voorziening Justitiële Jeugd (hierna: KVJJ) is een voorziening waar jongeren dichtbij hun eigen leefomgeving verblijven met een lager beveiligingsniveau dan in de JJI. Ik ben ervan overtuigd dat het gebruik van de KVJJ de resocialisatie van jongeren ten goede komt, omdat positieve elementen in het netwerk van de jongeren behouden kunnen blijven en eerder ingezette zorg, hulp, onderwijs en/of werk kunnen doorlopen.
Kunt u een reactie geven op het eindrapport van de monitor kleinschalige voorziening Amsterdam, waaruit blijkt dat bij alle ketenpartners groot enthousiasme en breed draagvlak voor deze manier van werken is ontstaan, dat in vrijwel alle onderzochte gevallen dagbesteding en hulpverlening worden gecontinueerd of opgestart en beschermende factoren grotendeels in stand blijven na uitstroom uit de KVJJ?
In het kader van de Verkenning Invulling Vrijheidsbeneming Justitiële Jeugd (VIV JJ) heeft de Academische Werkplaats Risicojeugd in de periode 2016 tot en met 2018 de pilotfase van de KVJJ onderzocht. Daaruit bleek dat de ervaringen met kleinschalige voorzieningen positief waren. Mede op basis van dit onderzoek heeft mijn ambtsvoorganger besloten om het stelsel van justitiële jeugd te wijzigen middels het programma Vrijheidsbeneming op Maat, waar de invoering van de KVJJ onderdeel van uitmaakt1.
Bent u het eens met de stelling van professionals dat er voldoende personeel en geld is gereserveerd en dat er vaak geadviseerd wordt om jongeren in een KVJJ te plaatsen, maar dat de lage bezetting komt door beslissingen van de Divisie Individuele Zaken (DIZ) van het Ministerie van Justitie?
De KVJJ’s beschikken over voldoende personeel en middelen. Dat de lage bezetting te wijten valt aan de beslissingen die DIZ neemt, bestrijd ik. Bij ongeveer 75% van alle aanmeldingen voor plaatsing in de KVJJ besluit DIZ om te plaatsen. Als een jongere niet in een KVJJ wordt geplaatst, dan zijn daar goede redenen voor: er wordt niet voldaan aan de plaatsingscriteria en/of er is sprake van één of meer contra-indicaties. Mijn indruk is dat de lage bezetting veel verschillende oorzaken heeft. DJI zet zich, samen met de (jeugd)strafrechtketen volop in om de knelpunten in de toeleiding weg te nemen, zodat de toeleiding naar de KVJJ beter verloopt. Sinds medio 2021 wordt het functioneren van de KVJJ’s (en de keten daaromheen) gemonitord en de werkwijze van plaatsing wordt meegenomen in de volgende monitor. Dit onderzoek is naar verwachting in april 2023 gereed.
Hoeveel jongeren zijn sinds de introductie in een KVJJ geplaatst?
De gemiddelde bezetting van de KVJJ’s is laag. In bovengenoemde monitor wordt momenteel onderzocht hoe groot de potentiele doelgroep voor deze modaliteit is.
Daarnaast verloopt de toeleiding naar de KVJJ nog niet goed, waardoor de KVJJ onderbenut wordt. Ik zet me in om de mogelijkheden van de KVJJ’s optimaal te benutten, om zo het gewenste maatwerk voor strafrechtelijke jongeren te realiseren. Dit heeft echter tijd nodig. De KVJJ is een relatief nieuwe modaliteit binnen het jeugdstrafrecht, waardoor het nog niet overal in de jeugdstrafrechtketen even bekend is en de werkwijze voor plaatsing nog niet optimaal is ingericht.
Jaartal
Totale instroom KVJJ’s
2017
48
2018
41
2019
32
2020
43
2021
51
2022
391
Per 26-09-2022.
KVJJ
Operationeel sinds
Capaciteit
Gemiddelde bezetting in 2021
Gemiddelde bezetting in 20221
Bezetting op 12-10-2022
Amsterdam
September 2016
8
5,3
4,53
8
Zuid
April 2020
8
1,19
1,41
2
Noord
April 2021
8
0,99
1,82
0
Rijnmond
Augustus 2021
82
0,46
1,54
4
Den Haag
September 2021
83
0,42
1,82
1
Per 13-10-2022.
Bij ingebruikname 4 plekken.
Bij ingebruikname 2 plekken.
Wat was de gemiddelde bezetting van de KVJJ sinds de introductie per jaar?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeveel gevallen is een uitspraak van de kinderrechter om een jongere in een KVJJ te plaatsen overstemd door het ministerie? En indien dat gebeurde, waarom week het ministerie af van de uitspraak van de kinderrechter?
De rechter(-commissaris) beslist of vrijheidsbeneming voor een jongere aan de orde is en kan over de plaats van tenuitvoerlegging, zoals een KVJJ, ook advies uitbrengen aan DIZ. Door DJI wordt niet bijgehouden hoe vaak rechters een positief advies geven over plaatsing in een KVJJ.
Welke voorwaarden worden nu door de DIZ gebruikt om jongeren wel of niet in een KVJJ te plaatsen en zijn die voorwaarden opgesteld in samenspraak met de rechtspraak, OM, de advocatuur, reclassering, de Raad voor de Kinderbescherming of andere relevante partijen?
Jongeren worden in een KVJJ geplaatst als ze voldoen aan een aantal criteria (zoals motivatie en aanwezigheid van beschermende factoren) en als er geen contra-indicaties zijn (zoals nabijheid van het slachtoffer en een hoog risico op onttrekking). Jongeren met een verdenking van levensdelicten, ernstige zedendelicten of ernstige psychiatrische problematiek worden niet geplaatst. Voor een volledig overzicht van de huidige plaatsingscriteria verwijs ik naar het informatieblad over de KVJJ voor ketenpartners2. De plaatsingscriteria zijn tot stand gekomen in samenspraak met de jeugdstrafrechtketen3.
Waarom zijn de voorwaarden voor plaatsing in een KVJJ niet al eerder aangepast aangezien de bezetting erg laag is, terwijl professionals erg te spreken zijn over de werking van KVJJ?
In de praktijk worden de plaatsingscriteria door de organisaties in de jeugdstrafrechtketen niet altijd op dezelfde manier geïnterpreteerd. Daarom worden de plaatsingscriteria, in samenspraak met de jeugdstrafrechtketen, momenteel herijkt. Deze herijking zal dit najaar afgerond zijn. Ik verwacht dat de plaatsingscriteria hiermee duidelijker zullen worden en ze een betere onderlinge samenhang krijgen. De plaatsingscriteria worden periodiek op deze wijze tegen het licht gehouden. De uitkomsten van het eindrapport van de monitor kleinschalige voorziening Amsterdam zijn destijds betrokken bij het aanpassen van de plaatsingscriteria.
Daarnaast wordt gekeken of en zo ja, hoe de werkwijze voor plaatsing kan worden vereenvoudigd. Om een jongere in een KVJJ te kunnen plaatsen moet er een aantal administratieve stappen doorlopen worden, wat mogelijk afschrikt om een jongere voor de KVJJ aan te melden. Ook wordt de werkwijze van plaatsing meegenomen in de monitor van de KVJJ. Dit onderzoek is naar verwachting in april 2023 gereed.
Worden bij het aanpassen van de voorwaarden voor plaatsing in een KVJJ onderzoeken en evaluaties betrokken van KVJJ zoals het eindrapport van de monitor kleinschalige voorziening Amsterdam?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke termijn zullen de voorwaarden voor plaatsing in een KVJJ aangepast zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om te onderzoeken of de kinderrechter weer de beslissing kan maken of een jongere in een KVJJ geplaatst wordt in plaats van DIZ?
Nee. Sinds het besluit om de KVJJ op te nemen in het stelsel, is het plaatsingsproces van de KVJJ en de rol van DIZ daarin in lijn gebracht met het bredere plaatsingsproces zoals geregeld in hoofdstuk IV van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen. Dat betekent dat de rechter besluit of vrijheidsbeneming voor een jongere aan de orde is en DIZ besluit, net als bij alle andere strafrechtelijke plaatsingen, namens mij in welke inrichting en afdeling dat gebeurt. Op deze wijze kan centraal worden gestuurd en getoetst op de kwaliteit en uniformiteit van de selectie(voorstellen). Hierdoor wordt rechtsongelijkheid zoveel mogelijk voorkomen: bij elke jongere wordt de vraag of plaatsing in een KVJJ wenselijk is op dezelfde manier gewogen. Daarnaast kan door de plaatsing te centraliseren naast het belang van de jongere, ook het bredere belang van capaciteitsmanagement worden meegewogen. Tenslotte kan op deze wijze goed worden beoordeeld in hoeverre het wenselijk is om een jongere samen te plaatsen met de jongeren die al in een KVJJ verblijven, en kan ook rekening worden gehouden met elementen als delictgeschiedenis en eventuele nabijheid van een slachtoffer.
Bent u bereid om te onderzoeken of het principe van relationele beveiliging niet alleen toegepast wordt of kan worden als leidraad voor de nieuw opgezette KVJJ, maar ook in de JJI en bejegening van risicojeugd in meer open setting, zoals aanbevolen in het eindrapport van de monitor kleinschalige voorziening Amsterdam?
JJI De Hunnerberg heeft een Laagbeveiligde Unit (LBU), waarin jongeren meer vrijheden hebben dan op reguliere leefgroepen. De LBU is een pilot en kan mogelijk op termijn een vast onderdeel gaan worden van de JJI. Zowel op de reguliere leefgroepen van de JJI’s als op de LBU wordt relationele beveiliging toegepast.
Het bericht 'Tientallen Deventenaren trekken witte pakken aan om asbest te verwijderen: ‘Dat sjouwen wordt nog zwaar’' |
|
Chris Simons (VVD), Erik Haverkort (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tientallen Deventenaren trekken witte pakken aan om asbest te verwijderen: «Dat sjouwen wordt nog zwaar»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het initiatief van woningbouwcorporatie Rentree en inwoners in de Deventer wijk Zandweerd om samen asbestsaneringswerkzaamheden uit te voeren?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kent u dergelijke initiatieven elders in het land?
Ja. Milieu Centraal stimuleert dergelijke initiatieven met de actie «Week van de asbestvrije schuur». Deze is eerder in 2020 en 2021 georganiseerd en uw Kamer is hierover geïnformeerd in de brief van 1 december 2021 over de voortgang van de asbestdakenaanpak (Kamerstuk 25 834, nr. 187). De actie is bedoeld om particulieren zelf op een veilige manier een klein asbestdak te laten verwijderen, onder de geldende wettelijke voorwaarden zoals een maximale oppervlakte van het dak van 35 m2. Milieu Centraal stelt voor de deelnemende gemeenten een toolkit ter beschikking met daarin ondersteunende informatie en communicatiemiddelen. Gemeenten verzorgen daarmee zelf de opzet en uitvoering van de actieweek, bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van benodigde materialen en de afvoer van het afval. De week van de asbestvrije schuur was dit jaar van 12 tot en met 18 september. Dit jaar organiseerden zestien gemeenten een actie of communicatie rondom het verwijderen van kleine asbestdaken.
Kunt u een overzicht geven van de nog aanwezige hoeveelheid asbest op particuliere daken in dorpen en steden?
In de hiervoor genoemde brief van 1 december 2021 is als resterende asbestdakenopgave eind 2021 een oppervlakte van 74 miljoen m2 genoemd, waarbij is aangegeven dat rekening moet worden gehouden met een aanzienlijke marge. Naar schatting2 ligt 20% van de oppervlakte aan asbestdaken op particuliere daken. Ik kan hierbij geen onderscheid maken in particuliere daken in dorpen en steden en in landelijk gebied.
Kunt u een overzicht geven van de nog aanwezige hoeveelheid asbest op bedrijfsdaken in Nederland?
Op bedrijfsdaken ligt naar schatting 75% van de totale resterende oppervlakte van 74 miljoen m2die is genoemd in antwoord 4. De naar schatting resterende 5% ligt op overige daken, waarbij moet worden gedacht aan overheden en stichtingen.
Kunt u een overzicht geven van de nog aanwezige hoeveelheid asbest in overheidsgebouwen en in overheidsinfrastructuur (tunnels, bruggen etc.)?
Dit is helaas niet mogelijk. In 2005 is met het onderzoek «Asbest in Kaart; Historisch onderzoek Asbestgebruik en Methode Asbest-kansenkaart»3 verkend welke hoeveelheid asbest in Nederland is verwerkt. Het rapport concludeert dat in Nederland tussen 1917 en 1993 ruim 1,3 miljoen ton aan asbestvezels is verwerkt in ruim 7,7 miljoen ton asbesthoudend materiaal, waarbij uiteenlopende toepassingen worden beschreven. In het rapport wordt gesteld dat niet valt te becijferen hoeveel van de 7,7 miljoen ton asbesthoudend materiaal die in Nederland is verwerkt waar terecht is gekomen.
Om betrouwbare en gedetailleerde informatie te verkrijgen van waar nu nog asbest aanwezig is en in welke hoedanigheid, zouden voor alle overheidsgebouwen en -objecten van voor 1994 asbestinventarisaties moeten worden uitgevoerd. Een totale hoeveelheid laat zich met een dergelijk onderzoek niet optellen vanwege de diversiteit aan toepassingen en asbesthoudende producten met verschillende concentraties en soorten asbest, verschillende eenheden als vierkante meter, kilogrammen of aantal en zeker ook van belang de staat waarin de asbesttoepassing verkeert.
Als de nog aanwezige hoeveelheid asbest bekend zou zijn, moet dat niet worden gezien als een verwijderingsopgave. Veel toepassingen kunnen zonder gezondheidsrisico’s blijven zitten tot het moment van sloop, verbouwing of renovatie. Wanneer dat natuurlijke moment is aangebroken, voorziet de regelgeving in de verplichting vooraf een asbestinventarisatie te laten uitvoeren om de aanwezigheid van asbest en voor zover van toepassing de noodzaak van verwijderen te onderkennen.
Gelet op de omvang, kosten, beperkte bruikbaarheid en ook de naar verwachting onvoldoende capaciteit van de markt om dit uit te kunnen voeren, acht ik een onderzoek naar aanwezige hoeveelheden asbest in overheidsgebouwen en -objecten niet doelmatig.
Kunt u aangeven welke kosten jaarlijks gemaakt worden voor het saneren van asbest in overheidsgebouwen en overheidsinfrastructuur? Zo nee, bent u bereid dat te laten onderzoeken?
Dit is helaas niet mogelijk. Een onderzoek om dit te achterhalen zou veel tijd en geld kosten vanwege het grote aantal opdrachtgevers (zoals Rijkswaterstaat, Rijksvastgoedbedrijf, provincies, gemeenten, waterschappen). Daarbij komt dat de kosten voor asbestsanering veelal onderdeel zijn van totale projectkosten en de kosten per project zouden moeten worden geanalyseerd. Een dergelijk omvangrijk onderzoek acht ik niet doelmatig.
Het Economisch Instituut voor de Bouw noemt in het rapport «Toekomstperspectieven sloopsector 2019, Ontwikkelingen en vooruitzichten»4 een omzet uit asbestverwijdering van € 660 miljoen in 2018. De omzet was toen gegroeid vanwege de asbestdaken van bijna € 440 miljoen in 2013. Deze cijfers geven een indruk van de totale jaarlijkse uitgaven van overheden, bedrijven, stichtingen en particulieren voor asbestverwijdering.
Bent u bekend met de innovatieve saneringsmethode waarbij schuim, dat vezels isoleert, gehanteerd wordt, waardoor veilig maar veel sneller en dus goedkoper gesaneerd kan worden?
Ja, ik ben bekend met de saneringsmethode waarbij schuim wordt toegepast. Er zijn verschillende methoden en soorten schuim in gebruik als emissiebeperkende maatregel bij de verwijdering van verschillende asbesttoepassingen.
Uw Kamer heeft de motie Stoffer en Geurts aangenomen over emissiebeperkende maatregelen specifiek bij het verwijderen van asbestdaken (Kamerstuk 28 089, nr. 189) waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd (brief 17 juni 2022, Kamerstuk 25 834, nr. 188). Ik heb daarin toegelicht dat volgens een uitgevoerde kostenanalyse er geen sprake was van lagere kosten als schuim wordt toegepast bij de sanering van asbestdaken. Voor andere saneringen, met name saneringen binnen een gebouw, is de kostenopbouw anders en zou de toepassing van schuim tot financieel gunstigere uitkomsten kunnen leiden. Overigens zijn er meerdere maatregelen die genomen kunnen worden die tot een kostenverlaging kunnen leiden, bijvoorbeeld omdat het in bepaalde gevallen mogelijk is om ook zonder schuim te saneren in een lagere risicoklasse.
Kunt u aangeven waarom de innovatieve saneringsmethode met schuim door het Validatie en Innovatiepunt Asbest (VIP) niet positief beoordeeld is en realiseert u zich dat de overheid daardoor miljoenen euro’s per jaar meer uitgeeft dan nodig? Kunt u aangeven hoe u dit vrijgaveproces kunt versnellen?
Alle aanvragen met betrekking tot schuim die bij het VIP zijn ingediend, zijn tot nu toe positief beoordeeld.
Het is goed om op te merken dat het gebruik van schuim als emissiebeperkende maatregel altijd mag worden toegepast. Als men echter door het inzetten van schuim de werkwijze wil uitvoeren in risicoklasse 1 (waarbij minder beschermende maatregelen verplicht zijn), moet worden aangetoond door de asbestverwijderaar (werkgever) dat dat op een veilige manier kan en blootstelling van werknemers aan asbestvezels niet boven de grenswaarde uitkomt, bijvoorbeeld door op projectbasis specifieke metingen te doen. Wil men aantonen dat de werkzaamheden landelijk standaard (dus niet alleen op projectbasis) in risicoklasse 1 worden ingedeeld, dan is om die beoordeling uit te voeren door de Minister van SZW het VIP opgericht. Om werkmethoden en soorten schuim te laten beoordelen door het VIP, kunnen leveranciers een aanvraag doen en meetgegevens en informatie over de werkmethode aan het VIP overleggen.
Een producent of leverancier van schuim kan een aanvraag doen bij het VIP. De betreffende leveranciers zijn hiervan reeds geruime tijd op de hoogte. Om eventuele belemmeringen weg te nemen en ter verduidelijking van de procedure is in het kader van een motie van het lid Stoffer5 op 6 juli 2021 een bijeenkomst georganiseerd voor schuimproducenten en -leveranciers. Dit heeft niet bij alle leveranciers geleid tot het doen van een aanvraag.
Alle aanvragen met betrekking tot schuim die wél bij het VIP zijn ingediend, zijn zoals gezegd tot nu toe positief beoordeeld. In de zomer van 2021 is een eerste VIP-advies over een verwijderingsmethode voor verschillende asbesttoepassingen met behulp van schuim door de Minister van SZW goedgekeurd voor landelijk gebruik in risicoklasse 1.6 Recent heeft het VIP positief geadviseerd over een uitbreiding van het werkdomein van deze methode, hetgeen ook is overgenomen door de Minister van SZW. Er loopt momenteel een nieuwe aanvraag met betrekking tot schuim bij het VIP.
De Minister van SZW en ikzelf hechten veel waarde aan het bieden van ruimte voor innovatieve werkwijzen bij het verwijderen van asbest, ook met betrekking tot mogelijke kostenbesparingen, mits dat aangetoond op een veilige manier gebeurt. Wij moedigen leveranciers en producenten daarom aan om, zoals een andere leverancier van een specifieke schuimtoepassing reeds heeft gedaan met succesvolle uitkomst, een aanvraag in te dienen bij het VIP.
Kunt u ervoor zorgdragen dat de antwoorden op bovenstaande vragen de Kamer bereiken voor het commissiedebat Leefomgeving op 12 oktober?
Ja, daar kan ik voor zorgdragen.