Adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State naar de media zijn gelekt |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) , Marjolein Faber (minister ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State naar de media zijn gelekt?1
Ik heb ervan kennisgenomen dat in de media berichten zijn verschenen over de veronderstelde strekking van de adviezen.
Klopt het dat het zeer uitzonderlijk is dat adviezen van de Afdeling advisering uitlekken voordat ze formeel openbaar worden gemaakt? Zo nee, welke voorbeelden kent u?
Blijkens het artikel zouden er (mondelinge) mededelingen zijn gedaan over het dictum en onderdelen van het advies. Dat is voor zover mij bekend niet gebruikelijk.
Klopt het dat alleen het betrokken ministerie c.q. de betrokken ministeries de stukken van de Afdeling advisering heeft/hebben ontvangen?
Dat is mij niet bekend. Mij is bekend dat de beide adviezen op donderdag 6 februari door de Afdeling advisering van de Raad van State aan het Ministerie van Asiel en Migratie zijn verstuurd. Vervolgens zijn zij door de Afdeling advisering conform de wettelijke plicht daartoe openbaar gemaakt, zoals gebruikelijk door publicatie op de website van de Raad van State. Dat gebeurde op maandag 10 februari 2025.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk en strafbaar is dat adviezen van de Afdeling advisering uitlekken? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onwenselijk wanneer mededelingen worden gedaan over adviezen van de Raad van State, voordat deze openbaar zijn gemaakt door de Raad van State. Het is niet aan mij te kwalificeren of in een dergelijk geval sprake is van strafbaar handelen.
Gaat u aangifte doen van het lekken van deze stukken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Daarvoor heb ik thans onvoldoende aanknopingspunten.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk 13 februari beantwoorden?
Dit is ondanks de inspanningen helaas niet gelukt.
Het ledencriterium van omroepen en de onduidelijkheid daarover |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Herinnert u zich de door u gedane uitspraken in het wetgevingsoverleg Media van 2 december 2024, waarin u aangaf het belang van het bieden van rust rondom de gevolgen van het niet halen van het ledencriterium van samenwerkingsomroepen te delen?
Ja.
Herrinert u zich uw eigen antwoord op de vraag, waarin u aangaf dat negatieve conseqenties van het niet halen van de juiste ledenaantallen bij samenwerkingsomroepen onwenselijk zou zijn, en u hier op terug zou komen?
Ja.
Herinnert u zich voorts de door u in datzelfde wetgevingsoverleg geuite ambitie om op de kortst mogelijke termijn inzicht te geven in de vraag of omroepen rekening moeten houden met een peildatum en als gevolg daarvan moeten beginnen met het werven van leden?
Ja.
Klopt het dat die peildatum is vastgesteld op 28 februari 2026?
Ja.
Klopt het voorts dat het voor omroepen nog niet duidelijk is of zij zich na de hervormingen van het stelsel moeten baseren op meer criteria dan een ledencriterium, waardoor zij zich genoodzaakt voelen zich voor te bereiden op het werven van leden?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat omroepen nu gaan investeren in campagnes en marketing om leden te werven zonder dat duidelijk is of dit criterium blijft staan en dat zij die middelen beter elders zouden kunnen gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat omroepen investeren in het werven van leden om het ledencriterium te halen?
Ik heb bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend om de huidige concessie- en erkenningsperiode met twee jaar te verlengen. Daarmee is er tijd om de hervorming van de publieke omroep te realiseren per 1 januari 2029. Omroepen weten dan ruim van tevoren hoe het bestel eruit komt te zien en of het ledencriterium nog een rol speelt. Maar zolang de concessie- en erkenningsperiode niet verlengd is, gelden de huidige wettelijke regels. Hierover heb ik uw Kamer onder andere geïnformeerd in de Mediabegrotingsbrief van 20 november jongstleden, en ik heb dit eerder ook met de NPO en de omroepen gedeeld.1 Indien het wetsvoorstel tot verlenging niet wordt aangenomen, gaat dus op 1 januari 2027 een nieuwe concessie- en erkenningsperiode in. Een hervorming van het bestel is dan echter nog niet gerealiseerd. Dat betekent dat in dat geval het verlenen van erkenningen nogmaals volgens de huidige wettelijke procedure zal moeten plaatsvinden. Om op dat scenario voorbereid te zijn (en omdat dit de huidige wettelijke situatie is), heb ik een peildatum voor de ledentelling moeten vaststellen. Deze datum heb ik later in de tijd gezet dan ik normaal gesproken zou doen, om zoveel mogelijk tijd te gunnen aan de omroepen. Dit scenario heeft nadrukkelijk niet mijn voorkeur. Met een snelle behandeling van het wetsvoorstel voor de verlenging van de huidige concessie- en erkenningsperiode kan de door u en de omroepen en NPO gewenste duidelijkheid spoedig geboden worden.
Met het vaststellen van de peildatum heb ik overigens geen onomkeerbare stappen genomen, ook niet in het licht van de bredere hervorming. Zodra het wetsvoorstel tot verlenging tot wet is verheven, zal ik de peildatum en de overige termijnen die van toepassing zijn aanpassen, afhankelijk van de vraag of het ledencriterium überhaupt gehandhaafd blijft.
Die duidelijkheid kan ik verschaffen zodra beide Kamers zich hebben uitgesproken over het wetsvoorstel om de huidige concessie- en erkenningsperiode te verlengen.
Welke duidelijkheid kunt u de omroepen bieden voorafgaand aan de hervormingen van de Mediawet en op welke termijn kunt u die duidelijkheid verschaffen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval vóór de aanvang van het Voorjaarsreces, beantwoorden?
Ja.
Hoe blikt u terug op de herdenking, die naar aanleiding van de bevrijding van Auschwitz precies tachtig jaar geleden werd gehouden, waar zes dagen en vijf nachten lang de namen van de meer dan 100.000 Nederlandse slachtoffers van de Holocaust werden voorgelezen in voormalig Kamp Westerbork?
Ik heb zelf tijdens deze herdenking namen voorgelezen, ik vond dit indrukwekkend en emotioneel. Ik vind het van groot belang dat de namen van de oorlogsslachtoffers niet worden vergeten en wij blijvend herinnerd worden waartoe discriminatie, uitsluiting en antisemitisme kunnen leiden.
Deelt u de mening dat in een tijd waarin polarisatie, antisemitisme en racisme toenemen, terwijl de kennis over de Holocaust zorgwekkend afneemt, het van belang is de kennis en geschiedenis over wat zich heeft afgespeeld in Kamp Westerbork over te dragen aan nieuwe generaties?
Ja, ik deel deze mening. Het is van groot belang dat de geschiedenis zoals deze zich heeft afgespeeld op de tastbare plekken waar nu de Nationale Herinneringscentra gevestigd zijn, zoals Kamp Westerbork, wordt overgedragen aan huidige en toekomstige generaties.
Wat is uw reactie op de financiële tekorten waarmee Herinneringscentrum Kamp Westerbork al jaren wordt geconfronteerd waardoor er groot achterstallig onderhoud is ontstaan?
De afgelopen jaren zijn er vanuit het Ministerie van VWS structureel extra middelen beschikbaar gekomen voor onder meer groot onderhoud en educatie. Tevens heb ik tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS toegezegd- in reactie op de motie Bikker c.s1 – dat ik samen met de herinneringscentra een solide toekomstplan uit zal werken. Vooruitlopend op dit plan heb ik voor 2025 eenmalig extra middelen gereserveerd voor de door het Ministerie van VWS gesubsidieerde herinneringscentra, waaronder ook een bedrag voor Kamp Westerbork. Ik zal u middels een reguliere brief over de stand van zaken rond het beleid Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII (OHW) informeren over de versterking van de herinneringscentra. Deze brief zal ik naar verwachting rond de zomer van 2025 naar de Kamer versturen.
Deelt u de mening dat, in lijn met het kabinet dat veel waarde hecht aan holocausteducatie, het noodzakelijk is om Herinneringscentrum Kamp Westerbork toekomstbestendig te maken? Zo ja, welke plannen heeft u hiervoor?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u een reactie geven op het plan voor de toekomst dat Herinneringscentrum Kamp Westerbork zelf heeft voorgesteld?
Op 30 januari jl. heeft Kamp Westerbork een financieringsplan voor de vernieuwing met het Ministerie van VWS gedeeld. Ik ben dit plan aan het bestuderen en bekijken welke rol de Rijksoverheid daarin kan spelen.
Vindt u ook dat het Herinneringscentrum Kamp Westerbork zich moet kunnen ontwikkelen om aan de stijgende vraag te voldoen naar informatie over de rol van Kamp Westerbork tijdens de Tweede Wereldoorlog maar ook daarna, onder andere ten aanzien van de Molukse geschiedenis?
Ik vind het van belang dat – nu en in de toekomst – zoveel mogelijk mensen een bezoek kunnen brengen aan Kamp Westerbork. Dit opdat iedereen kennis kan nemen van de rol van het kamp in de geschiedenis, inclusief de Molukse geschiedenis.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het voeren van gesprekken met herinneringscentra en specifiek Herinneringscentrum Kamp Westerbork over het toekomstbestendig maken?1
De afgelopen periode zijn vanuit het Ministerie van VWS gesprekken gevoerd met de herinneringscentra over de financiële situatie en toekomstbestendigheid. Op basis hiervan bepaal ik verdere vervolgstappen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 informeer ik de Kamer hierover via de stand van zaken brief OHW.
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Boom Chicago cancelt shows van Joods-Israëlische comedian: «Gezien de reacties konden we niet anders»»?1
Het is onverteerbaar dat een culturele instelling zodanige reacties krijgt of zodanig wordt bedreigd dat een voorstelling wordt geannuleerd. Het is zeer te betreuren dat daardoor het optreden van Yohay Sponder niet heeft plaatsgevonden. Een artiest of kunstenaar is op grond van de vrijheid van meningsuiting vrij om zich zonder politieke of maatschappelijke inmenging te uiten naar eigen inzicht. Ik sta voor een vrije sector waar ruimte is voor alle stemmen. Dat geldt ook voor de stem van Sponder.
Hoe beoordeelt u dat de Joods-Israëlische comedian Yohay Sponder wordt verwezen naar een «Joodse locatie» en wie spreekt u daar op aan?
De suggestie dat een Joodse artiest zou moeten optreden in een Joodse locatie is een hoogst ongelukkige uiting. Ik heb begrepen dat Boom Chicago inmiddels heeft aangegeven deze uiting te betreuren.
Wat zegt het u dat er niet is overlegd met politie of gemeente voordat de shows werden geannuleerd?
Het is onwenselijk dat Boom Chicago niet de weg naar de lokale driehoek heeft gevonden. Er is door de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) een protocol gemaakt over hoe om te gaan met incidenten. De grotere podia weten inmiddels de weg naar de lokale driehoek te vinden, maar ik zie ook dat nog niet alle partijen dit weten. Boom Chicago is een zelfstandige BV en geen lid van een koepelorganisatie. Dat lijkt de oorzaak te zijn dat de organisatie niet volgens het protocol heeft gehandeld.
Klopt het dat sindsdien ongeveer vijftien theaters in Amsterdam geweigerd hebben om Sponder een podium te bieden, waarbij veiligheid als reden wordt aangedragen en hoe beoordeelt u dat?
Ik heb begrepen dat er contact is gelegd met een aantal Amsterdamse instellingen. Bij het vinden van een alternatieve locatie op korte termijn spelen verschillende zaken een rol, zoals beschikbaarheid en geschiktheid. Programmeringen staan lang van te voren vast, waardoor ruimte op korte termijn niet in overvloed aanwezig is. Als veiligheid als reden wordt aangedragen is het eens te meer zorgwekkend dat culturele instellingen zich blijkbaar niet vrij voelen om te programmeren en zich zorgen maken over veiligheid van publiek en medewerkers.
Bent u ermee bekend of in deze gevallen telkens het contact met de Amsterdamse driehoek is opgezocht?
Ik heb contact gehad met de wethouder en met Kunsten ’92 over deze kwestie en over de veiligheid van culturele instellingen in het algemeen. Ik heb mij ervan gewist dat B&W Amsterdam is aangehaakt en daarmee indirect de lokale driehoek.
Is er inmiddels een oplossing gevonden zodat Sponder alsnog kan optreden?
Er lopen gesprekken om het optreden alsnog mogelijk te maken en samen te kijken wat daarvoor nodig is. Als er een podium is dat op korte termijn ruimte kan maken in de programmering zal OCW contact opnemen met de betreffende burgemeester om te overleggen wat nodig is uit veiligheidsoverwegingen.
Hoe beoordeelt u deze weigeringen, mede in het licht van de afspraken die met de culturele sector zijn gemaakt gedurende de Catshuissessies en meent u dat er in lijn met deze afspraken wordt gehandeld?
Het is belangrijk dat culturele instellingen hun uiterste best doen om artistieke vrijheid te garanderen. Tegelijk is het onverteerbaar dat culturele instellingen wordt bedreigd of geïntimideerd vanwege hun programmering. Dat is een aantasting van het vrije woord en de vrijheid van expressie. Mede op basis van de Catshuissessies verwacht ik een inspanning vanuit de culturele sector om meerstemmigheid in de sector mogelijk te maken. Daar hebben de aanwezigen zich aan verbonden en ik vertrouw daar ook op.
Is er in deze gevallen gehandeld in lijn met de handreiking zoals die is opgesteld door Kunsten’92? Zo nee, hoe beoordeelt u dat?
Nee, er is niet in lijn met deze handreiking gehandeld. Boom Chicago is een commerciële organisatie die niet is aangesloten bij een koepelorganisatie waardoor de handreiking de instelling niet bereikt heeft.
Welke vervolgacties onderneemt u naar aanleiding van deze weigeringen en in het licht van uw antwoorden op bovenstaande vragen?
Ik heb contact gehad met de Amsterdamse wethouder en met Kunsten ’92 waarbij ik mijn zorgen heb geuit over deze kwestie en over de veiligheid van culturele instellingen in het algemeen. Ik heb mij ervan vergewist dat er naar wordt gestreefd een podium te vinden voor het geannuleerde optreden. Overigens is de beschikbare tijd daarvoor beperkt omdat dhr. Sponder op dit moment bezig is met een internationale tour.
Daarbij is het goed te vermelden dat Kunsten ’92 mede met financiële steun van mijn ministerie dit jaar een traject is gestart om polarisatie en antisemitisme in de culturele sector tegen te gaan.
Bent u op de hoogte van het bericht over de afgelasting van de shows van de Joods-Israëlische comedian Yohay Sponder bij Boom Chicago1?
Ja.
Vindt u dat Boom Chicago niet had moeten annuleren bij bedreigingen, maar in plaats daarvan aangifte had moeten doen en had moeten samenwerken met de politie en gemeente om de veiligheid van Joodse artiesten te waarborgen?
Ja. Het is zeer te betreuren dat het optreden van Yohay Sponder niet heeft plaatsgevonden als gevolg van intimiderende reacties en bedreiging. Ik sta voor een vrije sector waar ruimte is voor alle stemmen. Dat geldt ook voor de stem van dhr. Sponder. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen te staan. Het is daarom belangrijk dat culturele instellingen goed voorbereid zijn op het moment dat er signalen van verstoring zijn.
Vindt u niet dat het schokkend en antisemitisch is dat deze Joodse artiest door de directeur van Boom Chicago wordt verwezen naar een «Joodse locatie of clublocatie»?
De suggestie dat een Joodse artiest zou moeten optreden in een Joodse locatie is een hoogst ongelukkige uiting. Ik heb begrepen dat Boom Chicago inmiddels heeft aangegeven deze uiting te betreuren. Er lopen gesprekken om het optreden van de heer Sponder alsnog mogelijk te maken en wat daarvoor nodig is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederland een veilige omgeving blijft voor Joodse artiesten, gezien incidenten zoals de afgelasting bij Boom Chicago, de verstoring van het concert van Lenny Kuhr, het weren van Joodse artiesten door Theater De Generator en de annulering van optredens van Yemen Blues, en welke maatregelen neemt u om antisemitische druk en intimidatie in de culturele sector te voorkomen?
Er is door de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) een protocol gemaakt over hoe om te gaan met incidenten. De grotere podia weten inmiddels de weg naar de lokale driehoek te vinden. Ik constateer dat nog niet alle partijen dit weten. Boom Chicago is een zelfstandige BV en geen lid van een koepelorganisatie. Dat lijkt de oorzaak te zijn dat de organisatie niet volgens het protocol heeft gehandeld.
Er zijn verder gesprekken gevoerd tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om de toegang tot de lokale driehoek te waarborgen. Daarnaast is het goed te vermelden dat Kunsten ’92 mede met financiële steun van mijn ministerie dit jaar een traject is gestart om polarisatie en antisemitisme in de culturele sector tegen te gaan.
Het bericht 'Als er niet meer geld komt, verdwijnen onze molens' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Als er niet meer geld komt, verdwijnen onze molens»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de vereniging De Hollandsche Molen de noodklok luidt?
Molens zijn onlosmakelijk verbonden met onze Nederlandse identiteit en een prachtig voorbeeld van erfgoed dat veel Nederlanders aanspreekt. De instandhouding hiervan is in het belang van ons allemaal. Vereniging De Hollandsche Molen speelt hierbij als koepelorganisatie voor de molens een belangrijke rol. Ik neem daarom graag kennis van hun observaties.
Heeft u kennisgenomen van de inventarisatie van de vereniging De Hollandsche Molen over het extra geld dat volgens hen nodig is en wat vindt u hiervan?
Ja. Zoals ik in mijn brief over de uitkomsten van de Verkenning financiering monumentenzorg van 20 juni 2024 heb aangegeven is er grote druk op de middelen voor regulier onderhoud in de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) en de restauratieregelingen van de provincies.2 Dit merken ook de moleneigenaren.
Op 21 november 2023 is een wijziging van de Sim gepubliceerd waarin het maximumbedrag aan subsidiabele kosten voor molens op basis van loon- en prijsontwikkelingen is verhoogd van € 10.000 naar ongeveer € 12.000 per jaar. Om zoveel mogelijk eigenaren subsidie te kunnen verstrekken is daarnaast het subsidiepercentage in de Sim verlaagd van 60% naar 50% voor eigenaren van gebouwde en groene rijksmonumenten. Omdat het subsidiepercentage voor molens is gekoppeld aan het absolute maximumbedrag van € 12.000 leidt deze verlaging voor molens tot een relatief grotere daling van het maximale subsidiebedrag dan bij de andere categorieën rijksmonumenten waar de subsidiabele kosten worden bepaald op basis van een percentage van de herbouwwaarde van maximaal 0,5 procent per jaar. De herbouwwaarde ontwikkelt zich immers mee met het niveau van lonen en prijzen.
Reden om de subsidie aan moleneigenaren op andere wijze te bepalen, is dat 0,5 procent herbouwwaarde te weinig zou zijn om molens te kunnen onderhouden vanwege de snellere slijtage van bewegende delen. Deze gehanteerde methodiek brengt ook mee dat voor geen enkele andere monumentencategorie in de Sim de zekerheid op subsidie zo groot is als bij molens. Uit de gegevens van de RCE blijkt dat nagenoeg alle eigenaren van de 1.148 rijksmonumentale molens afgelopen jaren Sim-subsidie hebben ontvangen.
Wat betreft de opgave voor groot onderhoud en restauratie is vorig jaar als onderdeel van de verkenning naar het financieringsstelsel voor de monumentenzorg de restauratieopgave voor niet-woonhuisrijksmonumenten in beeld gebracht.3 Uit dit onderzoek volgt dat er om de restauratieachterstand terug te brengen naar de doelstelling van maximaal 10 procent rijksmonumenten in matige of slechte onderhoudsstaat er € 1,22 miljard nodig is. Uit het onderzoek komt naar voren dat ook rijksmonumentale molens een substantieel onderdeel uitmaken van deze opgave.
Ik heb toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over de verdere stappen die ik wil zetten met betrekking tot de financieringsproblematiek van (grote) monumenten. Daarbinnen heeft ook de problematiek van de molens mijn aandacht.
Is bekend hoeveel van de 1.200 molens in Nederland inmiddels een zogenaamde «grote renovatie» nodig heeft?
Vereniging De Hollandsche Molen geeft aan dat molens eens in de 10–15 jaar groot onderhoud nodig hebben. De restauratiecyclus bedraagt gemiddeld één keer per 30 jaar. Deze cycli zijn voor molens korter dan bij andere rijksmonumenten, omdat er sneller slijtage plaatsvindt door bewegende onderdelen. Elk jaar hebben er dus zo’n 80 tot 120 molens groot onderhoud of restauratie nodig. Volgens De Hollandsche Molen blijft dat aantal over de jaren heen stabiel.
Is bekend of het aantal molens dat een grote renovatie nodig heeft de afgelopen 5 jaar is gestegen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u betekenen voor alle vrijwilligers die helpen bij het in stand houden van molens?
Een belangrijk onderdeel van de instandhoudingsopgave van molens is het inwerking houden van de molen. Daarvoor is van belang dat vrijwilligers een opleiding kunnen volgen tot molenaar. De overheid ondersteunt het Gilde van Molenaars dan ook financieel en geeft subsidie voor de opleidingen en het examineren van de molenaars. Het is positief te constateren dat de interesse voor het molenaarsambacht in de lift zit. Op 1 februari jl. heeft een recordaantal van 110 nieuwe molenaars hun getuigschrift in ontvangst mogen nemen.
Daarnaast heeft Nederland in januari 2024 het Verdrag van Faro ondertekend. Kern van het verdrag is de maatschappelijke, verbindende waarde van cultureel erfgoed.
Als onderdeel van de concrete invulling van dit verdrag ondersteun ik de inzet van erfgoedparticipatiecoaches. Zij bieden coaching rondom verschillende knelpunten die erfgoedvrijwilligers, vrijwillige besturen of burgerinitiatieven ervaren. Hier kunnen ook vrijwilligers die helpen molens in stand te houden gebruik van maken. Deze coaches werken vanuit de twaalf provinciale erfgoedhuizen.
Zijn er afspraken gemaakt met provincies en gemeenten over het verstrekken van aanvullende subsidies om molens te onderhouden en hierdoor te behouden?
Ja. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 verloopt de verdeling van de restauratiesubsidies voor niet-woonhuisrijksmonumenten, waaronder molens, via de provincies. OCW heeft hiervoor structureel € 20 miljoen in het Provinciefonds gestort. De afspraak die met de provincies is gemaakt, is dat zij dit bedrag matchen. Provincies bepalen zelf op basis van welke criteria zij de middelen verdelen en welke percentages ze hierbij hanteren.
Herkent u het probleem dat molens ook bedreigd worden omdat oprukkende bebouwing en hoge bomen steeds meer wind wegnemen?
Ja, deze problematiek herken ik. Ook gemeenten, provincies en waterschappen zijn hiermee bekend. Gemeenten hebben de opdracht om in het omgevingsplan rekening te houden met het cultureel erfgoed in hun gemeente en daarmee ook met de windvang en watertoevoer van de molen (de molenbiotoop). Sommige provincies hebben regels voor de molenbiotoop in hun provinciale verordening opgenomen. De RCE heeft in samenwerking met het erfgoedveld voorbeeldregels over het functioneren van de molen (draaien en malen) beschikbaar voor gemeenten.4 De RCE brengt het onderwerp ook geregeld bij gemeenten, provincies en waterschappen onder de aandacht. In de belangenafweging kunnen gemeenten en provincies anders besluiten. Via IPO en VNG zal ik deze problematiek nogmaals onder de aandacht brengen.
Denkt u dat dit probleem voldoende bekend is bij gemeenten en provincies? Zo nee, kunt u dit onder de aandacht brengen van gemeenten en provincies?
Zie antwoord vraag 8.
Sollicitatiegegevens die met Google gedeeld worden |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat als men via de website werkenvoornederland.nl solliciteert bij de AIVD of MIVD hierover informatie gedeeld wordt met Google via het gebruik van Google Analytics? Zo ja, welke gegevens worden precies verzameld en verwerkt? Zo nee, kunt u een onderbouwing geven waarom dit volgens u niet het geval is?1
Nee, er worden geen gegevens van sollicitanten bij de AIVD of MIVD gedeeld met Google via het gebruik van Google Analytics op werkenvoornederland.nl. De sollicitatieprocessen van de AIVD en MIVD zijn volledig gescheiden van dit platform en worden afgehandeld via de eigen, beveiligde systemen van de AIVD en MIVD.
Google Analytics 4 (GA4) is op werkenvoornederland.nl geconfigureerd met de strengste privacy-instellingen, waarbij alle identificerende gegevens zijn uitgeschakeld en het IP-adres is geanonimiseerd tot op het niveau van het land. Hierdoor is het niet mogelijk om individuele gebruikers te identificeren a.d.h.v. de verzamelde data. De betrokken privacy en security officer binnen mijn organisatie bevestigt dat het gebruik van GA4 op deze manier voldoet aan de geldende privacywetgeving en is betrokken geweest bij de inrichting en de implementatie.
Om te garanderen dat werkenvoornederland.nl ook in de toekomst voldoet aan de gestelde privacystandaarden evalueert mijn organisatie de configuratie van Google Analytics 4 regelmatig en past deze aan waar nodig. Deze aanpak zorgt voor een optimale balans tussen het verkrijgen van inzicht in het gebruik van deze website en de bescherming van de privacy van website bezoekers.
In hoeverre zijn de gegevens over bezoekers en gebruikers van werkenvoornederland.nl die worden doorgegeven aan Google Analytics mogelijk herleidbaar tot individuen? Kunt u hierin ook het IP-adres betrekken, en hoeveel huishoudens jarenlang hetzelfde IP-adres houden, en daarmee herleidbaar zijn?
De gegevens die via GA4 worden verzameld op werkenvoornederland.nl zijn niet herleidbaar tot individuele personen. Het IP-adres wordt geanonimiseerd tot op het niveau van het land, waardoor het onmogelijk is om specifieke bezoekers of huishoudens te identificeren.
Het is waar dat sommige huishoudens gedurende langere tijd hetzelfde IP-adres kunnen hebben. Echter, door het toepassen van geavanceerde anonimiseringstechnieken en het vermijden van het verzamelen van direct identificeerbare informatie zoals namen of e-mailadressen, wordt het risico op herleidbaarheid tot een minimum beperkt.
GA4 is geconfigureerd met strenge privacy-instellingen om te voldoen aan de AVG. Daarnaast voert men met regelmaat controle uit inzake de data en applicatie om de effectiviteit van de privacymaatregelen te garanderen.
Als gegevens van Google Analytics mogelijk herleidbaar zijn tot individuen, klopt het dat op deze wijze de identiteit van sollicitanten bij de AIVD of MIVD feitelijk met Google wordt gedeeld?
Het is onmogelijk dat de identiteit van sollicitanten bij de AIVD of MIVD via Google Analytics wordt gedeeld. Hier zijn verschillende redenen voor. Ten eerste is er een scheiding van sollicitatieprocessen. Werkenvoornederland.nl dient enkel en alleen als promotieplatform voor vacatures. De daadwerkelijke sollicitatieprocessen bij de AIVD en MIVD vinden plaats via hun eigen, beveiligde systemen. Er is géén directe koppeling tussen deze systemen en GA4. Ten tweede hanteren we strikte privacy-instellingen. GA4 is op werkenvoornederland.nl geconfigureerd met de strengste privacy-instellingen. Dit betekent dat er geen gegevens worden verzameld die herleidbaar zijn tot individuele personen. Zo zijn gebruikersidentificatie, demografische gegevens en het volledige IP-adres uitgeschakeld. In plaats daarvan wordt het IP-adres geanonimiseerd tot op het niveau van het land. Ten derde evalueren we regelmatig. Om te garanderen dat ook in de toekomst wordt voldaan aan de hoogste privacystandaarden, wordt de configuratie van Google Analytics 4 met regelmaat geëvalueerd en aangepast waar nodig.
Door deze combinatie van technische maatregelen en strikte privacy-instellingen kan met zekerheid worden gesteld dat de gegevens die via GA4 worden verzameld, in geen geval kunnen worden gebruikt om de identiteit van sollicitanten bij de AIVD of MIVD te achterhalen.
Klopt het dat in de nieuwste versie van Google Analytics, Google geen IP-adressen van bezoekers meer kan zien? Of kan Google het IP-adres nog steeds zien en belooft men alleen maar er niets mee te doen? Maakt werkenvoornederland.nl gebruik van de nieuwste versie van Google Analytics?
GA4 anonimiseert IP-adressen automatisch tot op het niveau van het land, waardoor het onmogelijk is om individuele gebruikers te identificeren. Dit betekent dat Google geen toegang heeft tot de volledige IP-adressen en deze ook niet opslaat. Deze maatregel is een essentieel onderdeel van de ingebouwde privacybescherming in GA4.
Werkenvoornederland.nl maakt inderdaad gebruik van de nieuwste versie van Google Analytics, namelijk Google Analytics 4 (GA4). Door gebruik te maken van deze versie zijn we in staat om aan de strengste privacy-eisen te voldoen. Daarnaast zijn er aanvullende maatregelen getroffen om de privacy van website bezoekers te beschermen, zoals bijvoorbeeld het uitschakelen van gebruikersidentificatie en het beperken van de dataretentie. Google kan in GA4 geen volledige IP-adressen zien, en werkenvoornederland.nl heeft alle mogelijke maatregelen getroffen om de privacy van bezoekers te waarborgen.
Klopt het dat Google van de Amerikaanse wet op verzoek dit soort data moet doorgeven, ongeacht wat een Nederlands contract hierover zegt? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?2
De Amerikaanse Cloud Act verleent Amerikaanse autoriteiten inderdaad het recht om gegevens op te vragen van bedrijven die in de Verenigde Staten gevestigd zijn, zoals Google. Dit geldt ook voor gegevens die op servers buiten de Verenigde Staten zijn opgeslagen. Echter, de specifieke gegevens die via GA4 worden verzameld op werkenvoornederland.nl vallen buiten het bereik van deze wetgeving.
De strenge anonimisering van de gegevens, met name van IP-adressen, en het ontbreken van direct identificeerbare informatie zorgen ervoor dat de gegevens die via GA4 worden verzameld op werkenvoornederland.nl geen waarde hebben voor identificatiedoeleinden. Zelfs als de Amerikaanse Cloud Act zou worden aangepast of uitgebreid, zouden deze gegevens niet kunnen worden gebruikt om individuen te identificeren en zouden ze daarom buiten het bereik vallen van eventuele dataverzoeken.
Het is in deze context belangrijk te benadrukken dat de Cloud Act primair gericht is op het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor strafrechtelijke onderzoeken. Gegevens die geen enkel verband houden met criminele activiteiten, zoals de geanonimiseerde data die we verzamelen, vallen buiten de reikwijdte van deze wetgeving.
Deelt u de mening dat het ongewenst is als gegevens van sollicitanten bij de AIVD of MIVD worden gedeeld met Google, en in het verlengde daarmee mogelijk met een buitenlandse regering? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het ongewenst is dat persoonsgegevens van sollicitanten bij de AIVD of MIVD worden gedeeld met externe partijen, zoals Google, of in het verlengde daarvan met buitenlandse overheden. Om deze reden heeft mijn organisatie ervoor gekozen om GA4 dusdanig te configureren dat er geen persoonsgegevens worden verzameld of gedeeld. De verzamelde data zijn volledig geanonimiseerd, waardoor het onmogelijk is om individuele personen, waaronder sollicitanten, te identificeren.
Het delen van persoonsgegevens van sollicitanten, en in het bijzonder bij gevoelige diensten als de AIVD en MIVD, zou niet alleen een inbreuk zijn op de privacy van de kandidaten, maar zou ook een veiligheidsrisico kunnen vormen.
Klopt het dat er inmiddels steeds meer alternatieven zijn voor het gebruik van Google Analytics, en dat de Nederlandse overheid ook een eigen statistieken-faciliteit heeft waarbij informatie niet met het buitenland wordt gedeeld?
Het klopt dat er steeds meer alternatieven voor Google Analytics beschikbaar zijn, waaronder open-source oplossingen zoals Matomo en Piwik PRO (van origine Franse bedrijven). Deze alternatieven bieden vaak meer controle over de data en kunnen beter aansluiten bij specifieke privacy-eisen.
De Nederlandse overheid heeft inderdaad initiatieven genomen om eigen statistieken-faciliteiten te ontwikkelen. Het doel hiervan is om de afhankelijkheid van externe aanbieders te verminderen en de controle over gevoelige data te vergroten. Echter, de implementatie van dergelijke oplossingen vereist aanzienlijke investeringen in tijd, geld en expertise.
In het geval van werkenvoornederland.nl is GA4 momenteel de gekozen oplossing vanwege de uitgebreide functionaliteit en de lagere kosten in vergelijking met sommige alternatieven zoals Matomo. Bij de keuze voor GA4 zijn, zoals eerder aangegeven, de privacy-instellingen zorgvuldig geconfigureerd om te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.
Het is belangrijk op te merken dat de keuze voor een analytics-tool een afweging is tussen verschillende factoren, waaronder functionaliteit, kosten, privacy en technische expertise. De keuze voor GA4 is gebaseerd op een zorgvuldige afweging van deze factoren in de context van werkenvoornederland.nl.
Bij toekomstige vernieuwingen van werkenvoornederland.nl zullen opnieuw alle beschikbare opties tegen het licht worden houden, waarbij de ontwikkelingen op het gebied van privacy, databeveiliging en cyberweerbaarheid een belangrijke rol spelen.
Kunt u aangeven waarom de website werkenvoornederland.nl per se met Google Analytics moet werken? Waarom wordt er geen gebruik gemaakt van Europese alternatieven of een eigen faciliteit van de rijksoverheid?
De keuze voor GA4 voor werkenvoornederland.nl is in eerste instantie gemaakt vanwege de uitgebreide functionaliteiten en de relatief lage kosten. Het platform biedt een schat aan data over websitebezoek, waardoor we inzicht krijgen in de gebruikerservaring en onze dienstverlening kunnen optimaliseren. Echter, ik ben me bewust van de discussie rondom de privacy-implicaties van het gebruik van Amerikaanse analytics-tools en de beschikbaarheid van Europese alternatieven.
Bij de keuze voor een analytics-tool wegen we verschillende factoren mee, waaronder:
Hoewel een Europees alternatief een optie lijkt, zijn er nog enkele uitdagingen te overwinnen, zoals de hogere kosten en de noodzaak om de bestaande data-infrastructuur aan te passen. De keuze voor een alternatief voor Google Analytics vraagt een zorgvuldige afweging.
Hoe staat het met het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens naar het gebruik van Google Analytics en het mogelijke verbod op het gebruik hiervan?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft in 2022 onderzoek gedaan naar het gebruik van Google Analytics en de mogelijke inbreuk op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dit onderzoek werd geïnspireerd door vergelijkbare onderzoeken in andere Europese landen, die concludeerden dat het doorgeven van persoonsgegevens aan servers in de Verenigde Staten in strijd kan zijn met de AVG.
Dit onderzoek heb ik met grote belangstelling gevolgd en de ontwikkelingen hou ik nauwlettend in de gaten. Hoewel de AP nog geen definitieve uitspraak heeft gedaan, is het duidelijk dat er zorgen zijn over de privacy-implicaties van het gebruik van Google Analytics. Mocht de AP besluiten dat het gebruik van Google Analytics in de huidige vorm niet langer is toegestaan, dan zal ik hier uiteraard gevolg aan geven.
Er zijn, zoals eerder aangegeven, verschillende alternatieven en zij houden rekening met vernieuwingsvraagstukken waarin een scenario wordt beschreven om eventueel over te stappen.
Het is belangrijk om te benadrukken dat de privacy van werkenvoornederland.nl bezoekers zeer serieus wordt genomen. Ik zet me volledig in om te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving en om een veilige en vertrouwde online omgeving te bieden.
Kunt u aangeven welke andere Europese landen gebruik maken van Google Analytics op de sollicitatiepagina van de geheime diensten?
Het is niet eenvoudig een eenduidig antwoord te geven op de vraag welke Europese landen gebruik maken van Google Analytics op de sollicitatiepagina's van hun geheime diensten.
Geheime diensten opereren doorgaans in een omgeving van strikte vertrouwelijkheid. Dit betekent dat informatie over de gebruikte technologieën, waaronder analytics-tools, vaak niet openbaar gemaakt wordt. Daarnaast verschillen de privacywetgevingen en -praktijken tussen de verschillende Europese landen, waardoor er geen eenduidige aanpak is voor het gebruik van analytics-tools binnen de overheid.
Redenen waarom deze informatie moeilijk te achterhalen is:
Hoewel ik geen concrete gegevens kan verstrekken over het gebruik van Google Analytics door specifieke Europese geheime diensten, kan ik wel stellen dat het gebruik van analytics-tools binnen overheidsorganisaties in het algemeen steeds vaker onder de loep wordt genomen. De discussie over privacy en databeveiliging is de afgelopen jaren sterk toegenomen, en dit heeft ook terechte gevolgen voor de keuze van softwaretools.
Bent u bereid te stoppen met het gebruik van Google Analytics op werkenvoornederland.nl of het solliciteren bij de geheime diensten op een andere manier te regelen? Zo nee, waarom niet?
De privacy van bezoekers aan werkenvoornederland.nl is van groot belang. Daarom sta ik open voor het evalueren van alternatieven voor Google Analytics. Ik volg de ontwikkelingen op het gebied van privacywetgeving en (nieuwe) technologieën nauwlettend en pas de werkwijze daarop aan om daarmee te voldoen aan de verwachtingen van gebruikers en afnemers.
Wat betreft het solliciteren bij de AIVD en MIVD is het voor mij van belang om te benadrukken dat Google Analytics hierbij géén rol speelt. Sollicitaties verlopen volledig via de eigen, beveiligde systemen van deze organisaties en worden niet via werkenvoornederland.nl afgehandeld.
Mocht blijken dat het gebruik van Google Analytics niet langer in lijn is met de geldende privacywetgeving, dan zal ik overstappen op een alternatief dat voldoet aan de hoogste privacy en security standaarden. Hierbij zal er rekening worden gehouden met factoren als functionaliteit, kosten en technische haalbaarheid.
De digitale openbaarmaking van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging. |
|
Diederik van Dijk (SGP), Jan Paternotte (D66), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven wanneer belanghebbenden wel goed in het archief kunnen zoeken op namen van oorlogsslachtoffers danwel van mensen die verdacht werden van collaboratie?
Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) bestaat uit dossiers van personen die na de Tweede Wereldoorlog zijn onderzocht op samenwerking met de Duitse bezetter. Deze dossiers bevatten niet alleen informatie over personen die zijn onderzocht, maar ook een schat aan informatie over slachtoffers, verzetsstrijders en anderen. De manier waarop het papieren archief is geordend maakt echter dat er tot nu toe uitsluitend op dossiernaam – de naam van degene die is onderzocht – in gezocht kan worden. In deze hoedanigheid is het al 25 jaar als beperkt openbaar archief opvraagbaar geweest bij het Nationaal Archief, mits je de naam van de dossierhouder kent. Dat is voor nabestaanden van slachtoffers maar zelden het geval.
Dit is de reden dat er de laatste jaren intensief gewerkt is aan het digitaliseren, full-text doorzoekbaar maken en contextualiseren van dit archief. Hierover is uw Kamer eerder op 12 april dit jaar1 en 9 november 20222 geïnformeerd door de toenmalig Staatssecretaris van VWS over geïnformeerd in de voortgangsrapportages Oorlogsgetroffenen en Herinnering Tweede Wereldoorlog. Daarmee wordt het archief veel toegankelijker en kan er beter onderzoek in worden gedaan.
Nu de geplande online toegankelijkheid van de dossiers is uitgesteld,3 werken het Nationaal Archief en de consortiumpartners van Oorlog voor de Rechter4 hard aan een tijdelijke voorziening die het alsnog mogelijk maakt om bij het Nationaal Archief in Den Haag onder voorwaarden het reeds gedigitaliseerde deel van het CABR digitaal en full-text te doorzoeken. Het is voor mij belangrijk om die verbeterde toegankelijkheid tot het CABR te kunnen bieden aan nabestaanden (met name van slachtoffers), onderzoekers en vanwege educatiedoeleinden onder andere over de Holocaust, binnen de grenzen van de huidige wetgeving. Ik streef ernaar deze tijdelijke voorziening zo vroeg mogelijk in Q2 operationeel te hebben.
De online toegankelijkheid betreft alleen dossiers van overleden personen. Toch is het niet uit te sluiten dat binnen die dossiers namen of kenmerken van nog levende personen worden gevonden. Daarom werk ik aan een wetswijziging om de toegang tot overheidsarchieven te verruimen. Hierin komt een duidelijke juridische grondslag om bij toegang tot archieven met daarin gegevens van nog levende personen een belangenafweging te kunnen maken tussen het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de belangen die gediend zijn bij toegang tot het archief. Hierbij neem ik ook de wijze waarop archieven digitaal en online raadpleegbaar gemaakt kunnen worden mee, zodat archieven relevant blijven in het digitale tijdperk. Hiermee wil ik recht doen aan het maatschappelijke belang om dit soort archieven voor een breed publiek toegankelijk te maken. Deze wetswijziging zal nog voor het einde van dit kwartaal in internetconsultatie worden gebracht.
Ik realiseer me dat de tijdelijke voorziening verre van ideaal is en niet aan de verwachte vraag kan voldoen. Daarbij realiseer ik me ook dat nabestaanden graag antwoorden willen krijgen op de vragen die zij hebben. Overigens zou bij volledige openbaarheid ook maar een deel van de dossiers online digitaal doorzoekbaar zijn geweest, aangezien nu ongeveer een derde van het CABR is gescand. De verwachting is dat het volledige archief pas tegen het einde van 2026 gescand zal zijn. Tot die tijd levert full-text zoeken door het archief dus mogelijk incomplete resultaten op.
Ik hecht er desondanks belang aan snel een structurele oplossing mogelijk te maken, mede omwille van het suboptimale karakter van de tijdelijke voorziening. Deze archieven zijn van onschatbare waarde voor nabestaanden die zoeken naar antwoorden, voor historisch onderzoek, educatie en maatschappelijke bewustwording.
Kunt u aangeven hoe u uw toezegging in het vragenuur van 14 januari 2025 om het archief zo snel mogelijk digitaal doorzoekbaar te maken gaat concretiseren?
Zie het antwoord bij vraag 1 wat betreft de tijdelijke voorziening en vraag 3,4 en 6 voor wat betreft de wetswijziging.
Welke wettelijke grondslag wilt u creëren om de belangenafweging tussen het maatschappelijk belang en privacy beter de garanderen?
Ik wil vóór eind maart een conceptwetsvoorstel in consultatie brengen die de door de Autoriteit persoonsgegevens (AP) gemiste grondslag zal creëren voor toegang tot archieven met gewone, bijzondere en strafrechtelijke persoonsgegevens. Hiermee wil ik ruimte creëren voor een belangenafweging tussen openbaarheid en privacy bij de (wijze van) verstrekking van (bijzondere en strafrechtelijke) persoonsgegevens door archiefdiensten. Hierbij neem ik ook de wijze waarop archieven digitaal en online raadpleegbaar gemaakt kunnen worden mee, zodat archieven relevant blijven in het digitale tijdperk. Ik betrek ook overweging 158 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)5 in de voorbereiding (een van de aanbevelingen van de International Holocaust Remembrance Alliance, die Nederland onderschreven heeft). Tegelijkertijd zie ik de reikwijdte van dit wetsvoorstel breder dan enkel de oorlog- en Holocaustgerelateerde archieven. Hiermee wil ik recht doen aan het maatschappelijke belang om archieven zoals het CABR voor een breed publiek toegankelijk te maken en het recht op toegang tot overheidsinformatie en cultureel erfgoed.
Ik zie deze wetswijziging nadrukkelijk als onderdeel van de bredere ambitie van het kabinet om onze democratische rechtsstaat te verstevigen. Mijn inzet is er op gericht de wetswijziging zo spoedig vastgesteld te krijgen en in werking te laten treden, maar uiteraard moet hierbij een zorgvuldig wetstraject worden gevolgd waarbij verschillende partijen de mogelijkheid krijgen om te adviseren, zoals in ieder geval de AP, de algemene rijksarchivaris (ARA) en het Adviescollege Openbaarheid en informatiehuishouding (ACOI).
De wijziging wordt geregeld in een apart wetsvoorstel, los van de reeds bij uw Kamer ingediende bredere modernisering van de Archiefwet. Een eigenstandig wetsvoorstel waarborgt een zorgvuldige afweging, mede door de betrokkenheid van eerdergenoemde partijen. De kans is daarbij groot dat een apart wetsvoorstel sneller in werking kan treden dan de bredere modernisering van de Archiefwet, die afhankelijk is van de afronding van lagere regelgeving. De bredere gemoderniseerde wet zal namelijk naar verwachting niet eerder dan 1 juli 2026 in werking treden.
Wat is het tijdpad van het wetstraject waarin deze wettelijke grondslag wordt gecreëerd, zoals u suggereert?
Ik wil het wetsvoorstel uiterlijk eind maart in consultatie brengen. Deze consultatie zal in ieder geval een internetconsultatie, een uitvoeringstoets en enkele adviesaanvragen (zie vraag 3) behelzen. Daarna volgt de adviesaanvraag bij de Afdeling advisering van de Raad van State en tot slot behandeling door uw Kamer en daarna de Eerste Kamer. Ik zet vaart achter deze wetswijziging en ik zal ook vragen aan de organisaties die advies zullen moeten uitbrengen om hier voorrang aan te geven.
Bent u bereid dit wetsvoorstel op korte termijn voor spoedadvies aan de Raad van State voor te leggen?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4.
Wanneer kan de Kamer deze spoedwet verwachten?
Met een start van de consultatie eind maart en na de consultatiefase het adviestraject bij de Raad van State verwacht ik deze zomer het wetsvoorstel bij uw Kamer in te kunnen dienen.
Welke juridische bezwaren heeft de Autoriteit Persoonsgegevens precies bij het voorstel van het NIOD om zo snel mogelijk een gesloten digitale omgeving te creëren en hoe kunnen deze bezwaren weggenomen worden?
Naar aanleiding van de privacy risico’s die de AP heeft geconstateerd ten aanzien van de (online) openbaarmaking van het CABR, heb ik de openbaarheidsbeperking op het CABR verlengd.6 Dit betekent dat aan inzage in zowel de papieren dossiers als de gescande digitaal doorzoekbare dossiers een aantal randvoorwaarden zijn verbonden: het is enkel toegankelijk voor belanghebbenden zoals onderzoekers en nabestaanden, en op de studiezaal zijn maatregelen genomen, zoals maatregelen die voorkomen dat kopieën worden gemaakt van de archieven. De oplossing die het NIOD voorstelt biedt deze garanties niet. Ik heb contact gehad met de AP hierover en zij beoordelen dat op dezelfde manier. De AP is van mening dat het binnen het huidige wettelijke kader niet toegestaan is om bij inzage kopieën te maken van documenten met daarin bijzondere of strafrechtelijke persoonsgegevens. Dat dat niet gebeurt is binnen het voorstel van het NIOD, voor zover ik dat heb kunnen beoordelen, niet voldoende te waarborgen.
U heeft aangegeven dat er meer locaties komen waarin mensen het archief kunnen doorzoeken. Wanneer zijn die locaties precies beschikbaar, welke locaties worden dit en hoe kunnen mensen daar zo snel mogelijk terecht?
De tijdelijke voorziening wordt in eerste instantie bij het Nationaal Archief ingericht. Ik ben in gesprek met de 11 Regionaal Historische Centra hoe we deze tijdelijke voorziening zo snel mogelijk ook daar kunnen aanbieden. Het is daarbij van belang dat de tijdelijke voorziening eerst operationeel is bij het Nationaal Archief en enige tijd wordt gemonitord om ons ervan te vergewissen dat de waarborgen ook in de praktijk werken. Ik zet er op in dat nog voor de zomer een start kan worden gemaakt met de inrichting op deze regionale plekken. Mochten er meer locaties in beeld komen waar dit juridisch en praktisch mogelijk en haalbaar is dan sta ik daar ook open voor. Deze locaties moeten wel kunnen voldoen aan dezelfde randvoorwaarden ter bescherming van persoonsgegevens, als de tijdelijke voorziening bij het Nationaal Archief. Locaties die gewend zijn te werken met het verlenen van inzage in archieven en het toezicht daarop, liggen daarbij het meest voor de hand.
Klopt het dat noch de Autoriteit Persoonsgegevens, noch het Nationaal Archief, noch het NIOD, noch de organisaties van Joodse nabestaanden en verzetsstrijders heeft gevraagd om wél de namen, maar niet de achterliggende informatie online te zetten?
Nee dat klopt niet, het Nationaal Archief stond deze wijze voor en ik onderschrijf de noodzakelijkheid daarvan. De index van dit archief is nu eenmaal ingedeeld op basis van de naam van degenen die onderzocht zijn. Het online beschikbaar maken van deze (namen)index vormt daarmee de enige manier om te weten welke dossiers kunnen worden opgevraagd bij het Nationaal Archief. De ervaringen bij het Nationaal Archief laten nu al zien dat de index op de site van Oorlog voor de Rechter voor veel mensen de drempel verlaagt om te zoeken naar hun familie. Die vorm van toegankelijkheid is waar ik voor sta.
Het online publiceren van de index is daarnaast een keuze die gemaakt is met instemming van de consortiumpartners van het project Oorlog voor de Rechter. De belangenorganisaties uit het Ethisch Beraad zijn niet betrokken geweest bij deze keuze. De AP tot slot richt zich op het toezicht op de bescherming van persoonsgegevens en deze bescherming strekt zich niet uit tot overleden personen. Op de namenindex staan uitsluitend namen van overleden personen.
Uiteraard snap ik de gevoelens die dit oproept heel goed. Het archief en de namenindex zijn een weergave van de chaotische periode na de oorlog. Ik wil nog eens benadrukken dat er grote diversiteit zit in de levensloop van de mensen die een dossier hebben in het CABR. Dat gaat van bewezen collaborateurs, tot valselijk beschuldigden of mensen die verdacht werden enkel vanwege hun Duitse nationaliteit of juist vanwege hun verzetswerk wat soms omgang met de Duitse bezetter vereiste. Dit archief spoort ons aan genuanceerd naar het verleden te kijken en kan ons veel leren over de vele schakeringen tussen goed en fout en hoe het oordelen daarover in de loop der tijd verandert. Het in het context plaatsen van het CABR is daarbij van groot belang. Ik streef er naar zo snel mogelijk ook de dossiers laagdrempelig toegankelijk te maken. Daarvoor werk ik samen met de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport, die verantwoordelijk is voor het beleid oorlogsgetroffenen en herinnering Tweede Wereldoorlog.
Waarom bent u dan toch overgegaan tot dit besluit?
Zie het antwoord op vraag 9.
Hoe kijkt u terug op het besluit om wel de namen, maar niet de achterliggende dossiers online doorzoekbaar te maken?
Ik snap de gevoeligheden en de emoties die dit oproept heel goed. Zoals uiteengezet bij vraag 9, onderschrijf ik nog steeds het belang van het online publiceren van de namenindex. Dit vormt het enige aanknopingspunt voor belanghebbenden om te weten welke papieren dossiers opgevraagd kunnen worden om in te zien bij het Nationaal Archief. Deze vorm van toegankelijkheid is belangrijk om te bieden, juist nu online toegang tot het gedigitaliseerde deel van het archief nog niet mogelijk is gelet op de waarschuwing van de AP. Daarnaast wil ik met de wetswijziging bewerkstelligen dat er een duidelijke juridische grondslag komt om bij toegang tot archieven met daarin gegevens van nog levende personen een belangenafweging te kunnen maken tussen het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de belangen die gediend zijn bij toegang tot het archief. Op basis daarvan zal het dan wel mogelijk zijn om online toegang te bieden tot de dossiers.
Het bericht dat Talpa jaarcijfers aan het zicht onttrekt |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Talpa de jaarcijfers aan het zicht onttrekt via de «Blokker-constructie»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Alle nv’s en bv’s zijn in beginsel verplicht een jaarrekening op te stellen en openbaar te maken in het handelsregister.2 De moedervennootschap die aan het hoofd van een groep staat, is verplicht een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en te publiceren.3 Dochtermaatschappijen waarvan de financiële gegevens zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij, zijn onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van het publiceren van een eigen jaarrekening. Een van die voorwaarden is dat de moedermaatschappij zich aansprakelijk stelt voor de schulden die voortvloeien uit de rechtshandelingen van die dochtermaatschappijen (de zogenaamde «403-verklaring», in artikel 403 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek staan de voorwaarden voor de vrijstelling). Het vervangen van de holding door een nieuwe holding binnen 2 jaar, zoals zou gebeuren in het kader van de voorheen door Blokker en nu door Talpa kennelijk toegepaste constructie, heeft niet tot gevolg dat de publicatieplicht van de dochtervennootschappen vervalt. Die vervalt enkel wanneer de moeder tijdig een geconsolideerde jaarrekening heeft openbaar gemaakt4 en aan de andere voorwaarden uit artikel 2:403, eerste lid, BW is voldaan. Is dat niet het geval, dan is er inderdaad sprake van de schending van de wettelijke openbaarmakingsplicht.5
Bent u het ermee eens dat het kwalijk is dat Talpa al sinds 2012 geen jaarverslag meer heeft uitgebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met het artikel eens dat het niet publiceren van de jaarverslagen van Talpa middels de «Blokker-constructie» een schending van de publicatieplicht is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met uw voorganger, Staatssecretaris Mona Keijzer, die in 2018 vaststelde dat de publicatieplicht terugvalt naar de dochter als de topholding verzuimt een jaarrekening te publiceren?
Ja, indien de moedermaatschappij geen geconsolideerde jaarrekening heeft gedeponeerd, is niet voldaan aan de vereisten voor de vrijstelling als bedoeld in artikel 2:403, eerste lid, BW en dient de dochtervennootschap van die moedermaatschappij een enkelvoudige jaarrekening te deponeren bij het handelsregister.6 Zie ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Zal Talpa door u, uw ambtenaren of een toezichthoudende instantie worden aangesproken op het schenden van de publicatieplicht of zullen er andere acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat zij gaan voldoen aan de deponeringsplicht?
Het kabinet doet geen uitspraken over individuelen gevallen. In zijn algemeenheid merk ik het volgende op.
Het niet deponeren van de jaarrekening is een economisch delict.7 Het betreft een overtreding op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten (WED).
Het proces werkt als volgt. De Kamer van Koophandel levert aan het Bureau Economische Handhaving (BEH) van de Belastingdienst – dat een opsporingstaak heeft – de gegevens van ondernemingen die niet of niet tijdig aan de deponeringsverplichting hebben voldaan. De buitengewoon opsporingsambtenaren van het BEH zijn aangewezen als de bevoegde functionarissen om proces-verbaal op te maken.8 Het BEH maakt een selectie uit die ondernemingen op basis van (prioriteits)criteria die door het Openbaar Ministerie (OM) en het BEH zijn opgesteld. Het BEH stelt voor die ondernemingen opsporingsonderzoeken in. De processen-verbaal die het BEH op basis van die opsporingsonderzoeken opstelt, worden ter afdoening naar het Functioneel Parket bij het OM gezonden. Het maximaal aantal daadwerkelijk te onderzoeken rechtspersonen per jaar wordt in afstemming met het OM vastgesteld gegeven de beschikbare capaciteit bij het BEH en het OM. Het Functioneel Parket van het OM beslist vervolgens binnen de wettelijke kaders over de strafrechtelijke afhandeling.
Dit is een proces waar het kabinet in individuele gevallen niet in treedt, noch in relatie tot het BEH, noch in de relatie tot het OM.
Is de «Blokker-constructie» op dit moment legaal?
Als die constructie ertoe leidt dat er noch een geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij, noch een jaarrekening van iedere dochtermaatschappij openbaar wordt gemaakt, dan handelt de onderneming in strijd met de openbaarmakingsplicht. Zie ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Welke redenen kunnen bedrijven hebben om jaarcijfers achter te houden?
Ik heb begrepen dat Talpa Network B.V. (hierna: Talpa) zich beroept op de privacy van de enig aandeelhouder John de Mol.9 Verder zullen sommige ondernemingen het mogelijk vervelend vinden om zaken als omzet en winstcijfers te moeten delen met de buitenwereld, ze beschouwen die wellicht als concurrentiegevoelig. Overigens is uit cijfers van de Kamer van Koophandel gebleken dat de rechtspersonen die verplicht zijn een jaarrekening te deponeren bij de Kamer van Koophandel tegenwoordig vrijwel allemaal aan die verplichting voldoen, zij het soms met een vertraging van één tot drie jaar. Na drie jaar wordt een gemiddeld nalevingspercentage van 99% bereikt. Talpa behoort dan ook tot een klein aantal uitzonderingen.
Hoeveel bedrijven in Nederland maken gebruik van deze constructie?
Het is niet bekend hoeveel bedrijven gebruikmaken van de door Talpa toegepaste constructie. Het wordt niet door de desbetreffende ondernemingen gerapporteerd dat die is toegepast.
Is er naar aanleiding van de berichtgeving over de «boekhoudkundige truc» van Blokker in 2018 iets veranderd om deze constructie tegen te gaan? Zo ja, wat? Zo niet, ziet u daar nu wel aanleiding toe?
In de beantwoording van Kamervragen over de «Blokker-constructie» in 2018 hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat er geen aanleiding is voor wijziging van de wetgeving. Met hen constateer ik dat de deponeringsplicht onverkort van toepassing is, dat de voorheen door Blokker en nu door Talpa kennelijk toegepaste constructie niet het gewenste effect heeft en dat tegen het niet voldoen aan de publicatieverplichting de nodige sanctiemogelijkheden openstaan (zie hierna en in vraag 6). Bovendien is mij niet gebleken dat deze constructie vaak wordt toegepast en blijkt dat de openbaarmakingsverplichtingen door de meeste bedrijven uiteindelijk worden nageleefd.
Klopt het dat de boete voor het schenden van de deponeringsplicht slechts 23.000 EUR bedraagt?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 6 is het niet deponeren van de jaarrekening een overtreding op grond van artikel 2, vierde lid, WED. Voor deze overtreding kan op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel 5°, WED een hechtenis van ten hoogste een jaar, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie als straf worden opgelegd. Een geldboete van de vierde categorie bedraagt op grond van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten hoogste EUR 25.750. Op grond van artikel 23 lid 7 Sr is bij rechtspersonen verhoging tot een boete van de vijfde categorie mogelijk. Een geldboete van de vijfde categorie bedraagt ten hoogste EUR 103.000. In artikel 23, negende lid, Sr is bepaald dat de bedragen van de geldboetecategorieën elke twee jaar met ingang van de eerste januari bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van deze bedragen. Voorts voorziet de WED in artikelen 7 en 8 in bijkomende straffen en maatregelen, zoals openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Tot slot zouden opdrachtgevers en feitelijk leidinggevenden op grond van artikel 51 Sr vervolgd kunnen worden. Het is het Openbaar Ministerie dat de strafvervolging kan instellen. Het Openbaar Ministerie bepaalt binnen deze wettelijke kaders de daadwerkelijk op te leggen straf. De boete is overigens niet gerelateerd aan de omvang van het vermogen van de vennootschap.
In hoeverre zorgt deze straf voor een afschrikkende werking van het gebruik van dit soort juridische foefjes, als de eigenaren miljonairs of miljardairs zijn?
Een boete is niet het enige instrument in geval van het niet-naleven van de verplichting om de jaarrekening openbaar te maken in het handelsregister. Ten eerste kan iedere belanghebbende10 de nakoming vorderen van die verplichting, zo nodig in een procedure voor de civiele rechter (artikel 2:394, zevende lid, BW). Het is dan niet voldoende als Talpa zou stellen, zoals in het FD-artikel staat vermeld, dat zij de jaarrekening «waar nodig» beschikbaar heeft voor leveranciers en crediteuren. Het gaat bij de hier bedoelde vordering om het afdwingen van de naleving van de algemene verplichting om de jaarrekening via het handelsregister openbaar te maken, zodat eenieder er kennis van kan nemen.
Ten tweede lopen bestuurders het risico om in persoon aansprakelijk gesteld te worden in geval van een faillissement van de vennootschap. Iedere bestuurder is hoofdelijk aansprakelijk jegens de failliete boedel als het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Heeft het bestuur de jaarrekening niet openbaar gemaakt, dan heeft het zijn taak onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement (artikelen 2:138 BW voor de nv respectievelijk artikel 2:248 BW voor de bv). Dit brengt, kort gezegd, met zich mee dat, indien een rapportageplichtige dochtervennootschap failliet zou gaan en zij noch een eigen enkelvoudige jaarrekening heeft gedeponeerd noch is meegenomen in de geconsolideerde jaarrekening van haar moedermaatschappij, de bestuurders van die dochtervennootschap hun taak onbehoorlijk hebben vervuld en dat wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Zij lopen dan het risico aansprakelijk te zijn voor het boedeltekort.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze constructie om de publicatieplicht te omzeilen niet meer kan worden gebruikt en bedrijven als Talpa netjes hun jaarverslagen publiceren?
Zoals hiervoor is uitgelegd, wordt met deze constructie de publicatieplicht niet omzeild, zij is in strijd met de publicatieplicht. Ik zie dan ook geen reden om deze publicatieplicht aan te passen. Er is namelijk voldoende regelgeving ter handhaving van de wettelijke verplichting tot publicatie van de jaarrekening.
Het bericht ‘Het gaat heel ver dat bewindspersonen en politici zich online tegen individuele burgers keren’ |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Nobel |
|
![]() |
Op basis van welke uitspraken heeft het kabinet zich gedistantieerd van de persoon in kwestie? Kunt u de betreffende uitspraken citeren?1
Ik heb gereageerd op vragen van een journalist naar aanleiding van een artikel in De Telegraaf op 8 januari jl. Inmiddels heeft de Telegraaf besloten om het artikel ten dele aan te passen, daarom zal ik de uitspraken niet herhalen.
Is de opvatting van het kabinet over de uitspraken van de persoon in kwestie gewijzigd, nu blijkt dat de woorden waar het kabinet op heeft gereageerd niet uitgesproken blijken te zijn?
Ik heb in mijn reactie aangegeven dat iedereen in Nederland zelf moet kunnen bepalen hoe die zijn kind noemt, en dat mensen zich vrij moeten voelen een eigen keuze te maken. Ik sta achter deze woorden. Ik heb inmiddels met betrokkene gesproken. We hebben vastgesteld dat we de boodschap delen dat mensen in Nederland altijd de vrijheid moeten hebben om een naam te kiezen die zij willen. Ik trek echter een grens als mensen onverdraagzame uitspraken doen.
Staat het kabinet, ook nadat de Telegraaf het artikel met uw reactie offline heeft gehaald, nog steeds volledig achter uw volgende uitspraken in dat artikel: «Hij roept anderen in feite op de rug toe te keren naar de samenleving», «Het is de omgekeerde wereld», en «Ik sta aan de kant van de mensen die een vrije keuze maken. Tegen de ouders die les krijgen van deze meneer zou ik willen zeggen dat ze zich niets van hem moeten aantrekken»?
Zoals aangegeven moet iedereen in Nederland zelf kunnen bepalen hoe die zijn kind noemt, en dat mensen zich vrij moeten voelen een eigen keuze te maken. Ik trek een grens als mensen onverdraagzame uitspraken doen.
Is het kabinet op enigerlei wijze, direct en/of indirect, betrokken geweest bij het offline halen van het artikel door de Telegraaf?
Nee.
Heeft het kabinet de feiten onderzocht voordat er een reactie werd gegeven aan de Telegraaf? Welke specifieke inspanningen heeft u hiervoor geleverd?
Ik heb gereageerd op vragen van een journalist naar aanleiding van bovengenoemd artikel.
Bent u bereid excuses aan te bieden aan de persoon in kwestie, nu blijkt dat de uitspraken waarvan u zich heeft gedistantieerd niet in de door u veronderstelde context zijn gedaan? Zo nee, waarom niet?
We hebben een constructief gesprek gehad. Dit is niet aan de orde gekomen.
Wat is uw boodschap aan ouders die de naamkeuze van hun kind baseren op angst voor moslimhaat en uitsluiting, en niet op basis van wat zij mooi(er) en/of gepast(er) vinden?
Ik heb in mijn reactie aangegeven dat iedereen in Nederland zelf moet kunnen bepalen hoe die zijn kind noemt, en dat mensen zich vrij moeten voelen een eigen keuze te maken. Dat werkt twee kanten op. Een oproep die belet dat ouders deze vrije keuze maken, kan ervoor zorgen dat mensen uiteindelijk met de rug naar onze open en vrije samenleving toe gaan staan.
Maar ook als het zo zou zijn dat ouders niet durven kiezen voor een naam, die voortvloeit uit religieuze tradities uit angst voor discriminatie waar kinderen mogelijk later mee te maken krijgen, dan vind ik dat een onacceptabele situatie. Ik sta voor een open en vrije samenleving waarin we samen doen en samen leven.
Zou u de vragen afzonderlijk van elkaar willen beantwoorden?
Ja.
Praalwagens |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht van L1 «Praalwagens naar de sloop door aangescherpte regels voor optochten?» van dinsdag 14 januari 2025?1
Ja.
Bent u bekend met de zorgen van carnavalsverenigingen over de nieuwe (veiligheids)regels voor praalwagens? Zo ja, hoe beoordeelt u deze zorgen en kunt u aangeven welke consequenties deze nieuwe regels hebben voor de carnavalsverenigingen?
Praalwagens vormen geen aparte voertuigcategorie, maar vallen onder verschillende bestaande voertuigcategorieën met elk (deels) andere regels. Voor zover dit in het artikel wordt benoemd, lijken de zorgen over de nieuwe regelgeving te gaan over de Algemene Periodieke Keuring (APK)-, registratie- en kentekenplicht voor landbouw- of bosbouwvoertuigen en mobiele machines. Deze regelgeving is reeds ingegaan per 1 januari 2021. Volgens deze regelgeving moeten sinds 1 januari 2022 alle landbouw- of bosbouwtrekkers en bepaalde motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en getrokken voertuigen, een eigen kentekenbewijs hebben.
De enige wijziging die per 1 januari 2025 is ingegaan met betrekking tot bovenstaande regeling, is dat de kentekenplaatplicht is ingegaan voor de voertuigen die al een kentekenbewijs hebben sinds 1 januari 2022. Verder moeten land- en bosbouwvoertuigen met een datum van eerste toelating na 1 januari 2021 na vier jaar voor het eerst een APK ondergaan. Deze regels vloeien voort uit een Europese richtlijn (2014/45/EU) en zijn onder andere gemaakt om de verkeersveiligheid te verbeteren.
Er zijn echter uitzonderingen.
Voertuigen die zelf gebouwd worden, dienen een individuele goedkeuring te verkrijgen voor toegang tot de openbare weg. Dit is een bestaande procedure. Praalwagens die voorzien zijn van een motor (zelfbouw/rijdend) zijn voor de regelgeving al motorrijtuigen en zijn bovendien geen landbouw- of bosbouwtrekker of mobiele machine. Deze moeten voldoen aan de eisen gesteld in de Wegenverkeerswet 1994. Aan deze eisen en regelgeving is de afgelopen jaren niets gewijzigd.
Er wordt in het nieuwsartikel verder gesproken over een verzekeringsplicht. Motorrijtuigen moeten verzekerd zijn op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. De verzekeringsplicht geldt sinds 1965, met als doel om derden (waaronder toeschouwers) te beschermen. Voor aanhangers geldt geen aparte verzekeringsplicht; aanhangers die zijn gekoppeld aan een motorrijtuig, vallen onder de verzekering van het trekkende motorrijtuig. Het hangt van de verzekeringsovereenkomst af welke voorwaarden gelden. Hierbij is het mogelijk om, zoals in het nieuwsbericht al wordt genoemd, een collectieve verzekering af te sluiten.
Deelt u de mening dat het zonde is dat traditionele wagens, vaak met historisch en cultureel erfgoed, nu naar de sloop verdwijnen vanwege de hoge kosten om te voldoen aan de nieuwe regels? Zo ja, welke stappen wilt u ondernemen om dit te voorkomen?
Carnaval is een belangrijk onderdeel van de culturele traditie voor een deel van de Nederlandse bevolking, net zoals bijvoorbeeld bloemencorso’s onderdeel uitmaken van de plaatselijke tradities in andere delen van Nederland. Dit wordt mede onderstreept door de aanmelding van de carnavalscultuur in het netwerk als immaterieel erfgoed door het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) in 2024. De regelgeving omtrent de Algemene Periodieke Keuring (APK) heeft als doelstelling om de verkeersveiligheid te vergroten. Zoals aangegeven bij vraag 2, geldt de kentekenplicht niet voor een landbouw- of bosbouwaanhangwagen met een maximumconstructiesnelheid van ten hoogste 25 km/u én welke in gebruik genomen is vóór 1-1-2021. Hiermee zijn er reeds stappen genomen om traditionele voertuigen die voldoen aan deze uitzondering uit te sluiten van de kentekenplicht.
Deelt u de zorg dat de nieuwe regels voor praalwagens een grotere impact hebben op regio’s met kleinere carnavalsverenigingen, zoals in Limburg of Brabant, waar het carnaval een belangrijke culturele traditie is?
Zie antwoord 3.
Heeft u zicht op hoeveel carnavalsverenigingen door de aangescherpte regels niet meer kunnen deelnemen aan carnavalsoptochten?
Er is geen data beschikbaar omtrent welke carnavalsverenigingen welk type voertuig inzetten bij carnavalsoptochten. Daardoor is het niet vast te stellen óf en op hoeveel verenigingen er impact is. Het is de verantwoordelijkheid van de voertuigeigenaar om ervoor te zorgen het voertuig aan de juiste eisen voldoet.
Was er voldoende en tijdige communicatie naar de betrokken carnavalsverenigingen over de aankomende veranderingen in de regelgeving?
Er is geen communicatie uitgestuurd naar specifiek alle carnavalsverenigingen. Wel zijn er openbare mededelingen gedaan inzake het besluitvormingsproces, de implementatietermijn en de impact op belanghebbenden, welke zijn overgenomen door verschillende belangenorganisaties binnen de landbouwsector. Daarnaast zijn er gedurende het gehele traject verschillende gesprekken geweest met branchepartijen, zoals Federatie Historische Automobiel- en Motorfietsclubs (FEHAC), Fabrikanten van Machines en Installaties voor de Bouwindustrie (FMIB) en Cumela. Met de communicatie is er getracht alle informatie zo breed mogelijk te delen. Verder zijn via de Stichting Overlegorgaan Algemene Periodieke Keuring (SO-APK) alle bij de APK betrokken partijen geïnformeerd.
Kunt u bevestigen dat alle relevante partijen op de hoogte waren van de deadline en de kosten die gepaard gaan met de nieuwe regels?
Zie antwoord 6.
Deelt u de zorg dat deze regelgeving traditionele, lokaal verankerde evenementen, zoals carnavalsoptochten, kan schaden? Wat wordt gedaan om dit te voorkomen?
Zie antwoord 3.
Zijn er volgens u alternatieven voor carnavalsverenigingen om praalwagens te behouden zonder dat ze te maken krijgen met extra hoge kosten voor keuringen en aanpassingen? Zo ja, welke opties kunnen worden onderzocht?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, geldt de kentekenplicht niet voor een landbouw- of bosbouwaanhangwagen met een maximumconstructiesnelheid van ten hoogste 25 km/u én welke in gebruik genomen is vóór 1-1-2021. Verder geldt de APK-plicht niet voor land- en bosbouwvoertuigen met een maximumconstructiesnelheid van 40 km/u of minder.
Welke bredere effecten verwacht u van deze regelgeving op andere evenementen in Nederland die gebruik maken van praalwagens (zoals bloemencorso’s of fruitcorso’s) of vergelijkbare voertuigen?
Praalwagens zijn geen aparte voertuigcategorie. Hiermee is de regelgeving onder vraag 2 mede van toepassing op andere evenementen die gebruik maken van de genoemde voertuigencategorieën.
De sektarische twee-aan-twee beweging die ook in Nederland slachtoffers maakt |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Struycken , Coenradie , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Was u reeds bekend met de sektarische twee-aan-twee beweging, die internationaal onder vuur ligt door misbruik?1
Nee ik was er niet bekend mee, maar ik heb me inmiddels laten informeren.
Wat is uw reactie op het onderzoek van het Nederlands Dagblad naar deze beweging, waaruit blijkt dat deze ook in Nederland honderden aanhangers heeft, en slachtoffers maakt?2
De verhalen en ervaringen van ex-leden over geestelijke dwang en isolatie, geestelijke mishandeling en seksueel (kinder)misbruik binnen de Twee aan Twee-beweging zijn aangrijpend. Het is moedig dat deze personen hun persoonlijke ervaringen durven te delen. Seksueel en geestelijk misbruik zijn ernstige schendingen van de lichamelijke en geestelijke integriteit van slachtoffers, met langdurige gevolgen die hun dagelijks leven, relaties, werk en welzijn ingrijpend kunnen beïnvloeden. Van elk bestuur van een organisatie, zo ook de Twee aan Twee-beweging, verwacht ik dat zij alles in het werk stelt om (seksueel) misbruik tegen te gaan en slachtoffers te ondersteunen. Dit geldt in het bijzonder waar het kinderen betreft.
Bent u geschrokken van de verhalen en ervaringen van ex-leden die vertellen over een zeer gesloten gemeenschap met diepgelovige mensen, hoe ze beschadigd zijn door geestelijke dwang en isolatie, geestelijke mishandeling en seksueel (kinder)misbruik?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er in Nederland bij de diverse instanties reeds bekend over deze beweging?
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik contact opgenomen met de Nationale Politie, het OM en de Raad voor de Kinderbescherming. Bij de Nationale Politie zijn er geen meldingen in dit verband. Naast de mogelijkheid dat er over strafbare feiten binnen deze beweging geen meldingen zijn gedaan, kunnen er meldingen zijn gedaan zonder dat de gemeenschap specifiek is genoemd. Ook bij het OM zijn er geen zaken geregistreerd met betrokkenheid van deze beweging. De Raad voor de Kinderbescherming geeft eveneens aan niet bekend te zijn met deze beweging.
Denkt u ook dat het risico juist in zeer gesloten groepen aanwezig is dat misbruik en andere misstanden verborgen blijven, juist vanwege de bangmakerij en de isolatie maar ook vanwege de angst de naam van de groep «uitverkorenen» te beschadigen?
Misbruik komt helaas voor in alle lagen van de samenleving en in diverse gezinsverbanden en gemeenschappen. Echter, zeer gesloten groepen brengen door hun hiërarchie, geslotenheid en ideologie een verhoogd risico op systematisch en onbestraft misbruik met zich mee. In dergelijke gemeenschappen kan het delen van ervaringen en het zoeken naar hulp bemoeilijkt worden door onder meer sterke loyaliteit, geheimhouding, machtsstructuren en een hoge mate van (dwingende) controle. Leden voelen zich vaak niet veilig om te spreken uit angst voor sociale uitsluiting of repercussies, wat leidt tot isolement en beperkte toegang tot externe hulpbronnen. Het is daarom van groot belang om bewustzijn te creëren over deze dynamieken, waar mogelijk maatregelen te nemen om misbruik te voorkomen en hulp te organiseren voor slachtoffers.
Deelt u de mening dat onafhankelijk onderzocht moet worden wat de aard en omvang is van deze groep, wat de werkwijze is en tot welke misstanden dit leidt?
Ik zie op dit moment geen noodzaak voor onafhankelijk onderzoek naar deze specifieke groep. Momenteel wordt een online advies-, hulp- en kennispunt opgezet bij Fier, dat zich richt op dwingende groepen. Fier investeert in het opbouwen van expertise over misstanden binnen deze groepen. Hiervoor wordt samengewerkt met deskundigen op operationeel en wetenschappelijk gebied, zowel nationaal als internationaal. Zo hebben medewerkers van Fier ook contact gehad met de journalisten van het ND om zich te laten informeren over het onderzoek naar de Twee aan Twee-beweging. De opgedane kennis vormt de basis voor het platform en voor de gerichte en onderbouwde inzet van de hulpprofessionals die betrokken zijn bij de anonieme online hulpverlening. Vanuit deze kennispositie wordt er gewerkt aan kennisdeling, bijvoorbeeld door voorlichtingssessies voor professionals te organiseren. Er wordt ook nadrukkelijk stilgestaan bij het uitwisselen van informatie over trends en ontwikkelingen met politie en OM.
Ziet u hierin ook een rol weggelegd voor Justitie vanwege de ernst van de misstanden zoals het seksueel misbruik?
Zoals aangegeven zijn er geen zaken bekend bij het OM met betrokkenheid van deze beweging en zijn er ook geen meldingen in dit verband gedaan bij de politie. Zowel de politie als het OM hebben de mogelijkheid om ambtshalve een opsporingsonderzoek te starten en zaken te vervolgen. Echter, daarvoor moet ook sprake zijn van concrete informatie die kan leiden tot een individualiseerbare verdenking. Hier is in dit geval, op basis van de gepubliceerde of andere beschikbare informatie, geen sprake van.
Gelet hierop is er, voor nu, geen aanleiding en mogelijkheid voor breed (strafrechtelijk) onderzoek naar deze beweging.
Welke mogelijkheden zijn er voor gedupeerden om hun verhaal te doen en hulp en bijstand te krijgen? Krijgen zij volgens u nu voldoende bescherming en zo niet, welke maatregelen gaat u daarvoor nemen?
Er zijn mogelijkheden voor gedupeerden om hun verhaal te doen en hulp en bijstand te krijgen. De politie blijft de aangewezen instantie voor het melden van strafbare feiten, waar men aangifte kan doen of een melding kan maken, zeker wanneer er sprake is van onveiligheid. Voor anonieme meldingen kan ook Meld Misdaad Anoniem worden ingeschakeld. Slachtofferhulp Nederland biedt emotionele ondersteuning, praktische hulp en juridisch advies aan slachtoffers van strafbare feiten. Voor hulp na een nare seksuele ervaring kunnen mensen altijd terecht bij het Centrum Seksueel Geweld. Slachtoffers kunnen ook hun verhaal delen met een hulpverlener via de chat van Fier, landelijk expert op het gebied van (seksueel) geweld, uitbuiting en eerkwesties.
Bij de Twee aan Twee-beweging zie ik een sterke ideologie en een zekere mate van isolatie van de reguliere maatschappij. Dit maakt het waarschijnlijk dat slachtoffers binnen deze beweging niet gemakkelijk naar voren komen of zich melden bij reguliere instanties. Dit roept bij mij de vraag op hoe we de drempel voor slachtoffers uit dergelijke gemeenschappen zo laag mogelijk kunnen maken, zodat ze zich durven te melden en hulp kunnen accepteren wanneer dat nodig is. Om deze reden wordt in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid bij Fier een hulppunt opgezet dat specifiek is gericht op slachtoffers van dwingende groepen. Hiermee komt er één herkenbaar punt voor hulp en doorverwijzing voor slachtoffers. De website van Fier zal informatie bevatten over dwingende groepen, risico-indicatoren en een hulpwijzer. De ondersteuning van Fier is bedoeld om slachtoffers aan te moedigen zich te melden. Hiervoor zal Fier zich in haar communicatie richten op het creëren van een uitnodigende sfeer, zodat ook leden van de Twee aan Twee-beweging zich aangespoord voelen om contact op te nemen. Slachtoffers en hun naasten kunnen anoniem op een veilige en laagdrempelige manier chatten, en via die weg informatie, advies en hulp ontvangen. Het is de bedoeling dat de chat in contact staat met hulpverleningspartners en opsporingsinstanties, zodat slachtoffers ook fysiek ondersteuning kunnen krijgen als zij dit zelf willen. Het hulp- en kennisplatform zal de zomer van 2025 live gaan, maar Fier heeft aan het ND laten weten dat slachtoffers zich nu al kunnen melden indien er sprake is van geweld in afhankelijkheid of seksueel geweld.
Sportcomplexen die zonder extra geld uit de BOSA snel verouderen |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Klopt het dat het totale budget van 74 miljoen euro voor 2025 voor de subsidieregeling Stimulering Bouw en Onderhoud Sportaccommodaties (BOSA) op woensdagavond 8 januari al volledig overtekend was?1
Voor de BOSA is in 2025 een budget beschikbaar van € 74 miljoen. Vanaf 6 januari konden amateursportorganisaties hiervoor een aanvraag indienen. Op 9 januari was er voor € 87,5 miljoen aangevraagd. Dat betekent dat er al snel meer was aangevraagd dan het beschikbare budget.
Klopt het dat het aanvraagformulier voor de BOSA wordt gesloten zodra het totaal aangevraagde subsidiebedrag in 2025 meer dan 155% van het jaarbudget bedraagt? Kunt u aangeven wat de meest recente stand van zaken is en of het aanvraagformulier daarmee al gesloten is?
Om te voorkomen dat onnodig nieuwe aanvragen worden ingediend en dat toekomstige aanvragers schijnzekerheid hebben ten aanzien van hun aanvraag is in de regeling opgenomen dat er met een marge van 155% van het totale subsidieplafond wordt gewerkt als peilmoment om het aanvraagloket te sluiten. Dat betekent dat het aanvraagportaal gesloten wordt op het moment dat er voor 155% van het subsidieplafond is aangevraagd. Dat gaat om een aanvraagbedrag van € 114,7 miljoen. Vanaf dat moment kunnen er geen aanvragen tot directe vaststelling en aanvragen tot verlening meer worden ingediend in dit kalenderjaar. Per 23 januari is er voor € 105,1 miljoen aangevraagd.
Deelt u de opvatting dat het feit dat de subsidieregeling binnen een paar dagen overtekend is, laat zien dat het een gemiste kans is dat er niet meer financiële middelen beschikbaar zijn om op zo kort mogelijke termijn zo veel mogelijk sportverenigingen te ondersteunen die momenteel al in de startblokken staan om hun accommodaties te vernieuwen en te verduurzamen? Zo nee, waarom niet?
Ik realiseer me dat een subsidie vanuit de BOSA voor veel sportverenigingen een belangrijke bijdrage is om te kunnen investeren in de bouw, het onderhoud en de verduurzaming van hun accommodaties. Zoals al aangegeven in de bijlage «Beleidsreactie NKP rapport Amateursport fit voor de toekomst» bij de Najaarsbrief Sport en Bewegen 2024 wordt de Subsidieregeling voor Verduurzaming van Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA) vanaf 2 juni 2025 ook opengesteld voor sportaccommodaties in eigendom van een amateursportorganisatie.2Op deze manier wordt de huidige druk en de korting op de BOSA vanaf 2026, die voorkomt dat we bijvoorbeeld moeten korten op andere subsidies zoals het jeugd- en cultuursportfonds, voor een deel opgevangen.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het wetgevingsoverleg over het Begrotingsonderdeel Sport en Bewegen van 2 december 2024 hebt gezegd dat u verwacht dat er een substantiële hoeveelheid geld naar de sport zal gaan zodra de subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA) voor sportverenigingen wordt opengesteld?
Ik heb aangegeven dat we verwachten dat er een substantiële hoeveelheid geld vanuit de DUMAVA naar sportverenigingen zal gaan, maar dat we niet weten hoeveel dat precies is.
Wat is uw reactie op de opmerking van NOC*NSF dat de DUMAVA-regeling nog veel ingewikkelder is en dat verenigingen en vrijwillige sportbestuurders zonder gespecialiseerde juridische hulp er echt niet zomaar tussen zullen kunnen komen?
De voorwaarden en aanvraagprocedure verschillen tussen de BOSA en de DUMAVA en ik heb begrip voor de zorgen vanuit sportverenigingen. In de bijlage «Strategie Sportverenigingen» bij de Najaarsbrief Sport en Bewegen 2024 heb ik daarom aangegeven dat ik in aanloop naar openstelling van de DUMAVA in 2025 met de sportsector in gesprek gaan over de aanvraagprocedure en de inhoud van de regeling zelf.3 Op 20 februari organiseert de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een webinar voor aanvragers uit de sportsector om de DUMAVA-voorwaarden en -aanvraagprocedure toe te lichten. Om de DUMAVA beter aan te laten sluiten bij de behoeften van verenigingen is ook de maatregelenlijst van de DUMAVA aangepast.
Op welke wijze worden aanvragers voor de BOSA die worden afgewezen vanwege het subsidieplafond, ondersteund bij een eventuele aanvraag bij de DUMAVA?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat er voor amateursportorganisaties één overgangsjaar zal gelden waarin zij kunnen kiezen of zij subsidie op grond van de BOSA of op grond van de DUMAVA aanvragen voor verduurzamingsmaatregelen?2
Ja.
Kunt u aangeven of er bij een subsidieaanvraag voor de DUMAVA andere voorwaarden gelden en/of andere gegevens aangeleverd moeten worden dan bij een subsidieaanvraag bij de BOSA? Kunt u daarbij aangeven welke verschillen dit precies zijn?
Er bestaat een aantal verschillen tussen beide regelingen. Dat gaat onder meer om:
Subsidie aanvragen kan voor of na het uitvoeren van de maatregelen
Subsidie aanvragen kan alleen vooraf
De aanvrager hoeft geen eigenaar van het gebouw/terrein te zijn
De eigenaar moet aanvragen
Alleen losse maatregelen
Losse maatregelen en integrale projecten
Uitvoertermijn losse maatregelen 3 jaar (als u vooraf aanvraagt)
Uitvoertermijn losse maatregelen 2 jaar
30% subsidie voor verduurzamingsmaatregelen
• 20% subsidie voor losse maatregelen
• 30 of 40% subsidie voor integrale verduurzaming
80% voorschot of meteen vaststellen als onder € 25.000
70% voorschot of meteen vaststellen als onder € 25.000
Geen energieadvies nodig
Energieadvies, maatwerkadvies of portefeuilleroutekaart nodig
Minimaal subsidiebedrag € 2.500
• Minimaal subsidiebedrag losse maatregelen € 5.000
• Minimaal subsidiebedrag integrale projecten € 25.000
Maximum subsidiebedrag € 2.500.000 per jaar
Maximum subsidiebedrag € 1.500.000 per jaar
Meerdere aanvragen per jaar mogelijk
1 aanvraag per jaar mogelijk
Maximale behandeltijd voor verlening en vaststelling is 22 weken
Maximale behandeltijd voor verlening is 13 weken en voor vaststelling 22 weken
Uitvoerder is DUS-I
Uitvoerder is RVO
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Subsidiebudget 2025: € 74 miljoen
Subsidiebudget 2025: € 345 miljoen, waarvan € 81 miljoen voor losse maatregelen en € 264 miljoen voor integrale projecten
Subsidie aanvragen vanaf 6 januari 2025
Subsidie aanvragen vanaf 2 juni 2025
Kunnen amateursportorganisaties tijdens het overgangsjaar bij de DUMAVA eenzelfde subsidiebedrag aanvragen als bij de BOSA? Zo nee, welk verschil zit hiertussen?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat (in ieder geval) tijdens het overgangsjaar de DUMAVA alleen beschikbaar blijft voor het verduurzamen van gebouwen en dus niet voor het bouwen van bijvoorbeeld nieuwe sportaccommodaties?
De DUMAVA is inderdaad gericht op verduurzaming van maatschappelijk vastgoed en is niet gericht op nieuwbouw.
Is het voornemen om de DUMAVA-regeling in de toekomst ook open te stellen voor de nieuwbouw van (bijvoorbeeld) sportaccommodaties? Zo nee, waarom niet?
De DUMAVA is bedoeld om bestaand maatschappelijk vastgoed te verduurzamen. Nieuwbouw valt niet onder de scope van de subsidieregeling, omdat nieuwbouw al moet voldoen aan hoge eisen ten aanzien van verduurzaming.
Wel werk ik zoals toegelicht in de Najaarsbrief Sport en Bewegen 2024 voor de langere termijn aan een plan van aanpak gericht op het creëren van een toekomstbestendige sportinfrastructuur, om zo ook adequaat te kunnen ondersteunen bij de huidige en toekomstige opgave op het gebied van de bouw en het onderhoud van de sportaccommodaties.
Deelt u de mening dat nu u voornemens bent de BOSA de komende jaren af te bouwen en daartegenover de DUMAVA per 2 juni 2025 voor de sport open te stellen, het van belang is goed te monitoren of er in de praktijk voldoende financiële middelen naar de sport blijven gaan? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van de middelen vanuit de DUMAVA wordt jaarlijks gemonitord. Hieruit zal blijken hoe groot het aandeel is dat vanuit de DUMAVA bij de sport terecht komt. Dit wordt na afloop van elke subsidieronde beschikbaar gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.5
Bent u bereid de Kamer uiterlijk Prinsjesdag 2025 te informeren welk deel van de DUMAVA 2025 in de praktijk tot op dat moment wordt toegekend aan de sport? Zo nee, waarom niet?
Ja, hiertoe ben ik bereid.
De opkoop van campings en recreatieparken waardoor recreanten moeten wijken |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vaste gasten camping De Meidoorn wacht aangezegd; ook in Sluis wijken caravans en tenten voor chalets»?1
Ja.
Kent u het bericht «Staanplaatshouders Recreatiepark Westerkwartier in Niebert moeten noodgedwongen weg. «Ik kom hier al 40 jaar»»?2
Ja.
Is het u bekend dat ook camping Het Vossenhol te Ermelo, camping de Eenhoorn in Schardam en camping Nieuwenhoven te Nieuwvliet zijn overgenomen en vaste recreanten weg moeten?3 4
Ja.
Wat vindt u ervan dat vaste recreanten van tenminste vijf campings deze Kerstperiode te horen hebben gekregen dat ze hun geliefde recreatieplek dreigen te verliezen? Herkent u dat veel recreanten geïnvesteerd hebben en emotioneel verbonden zijn met hun camping of recreatiepark? Wat wilt u voor deze recreanten doen?
Ik kan mij goed voorstellen dat recreanten met een jaarplaats die al decennialang of generaties lang op dezelfde camping of hetzelfde recreatiepark staan, de mogelijke overname van «hun» camping of vakantiepark als zeer ingrijpend ervaren. Bij deze vijf campings of recreatieparken zijn er verschillende aanleidingen voor de beoogde verandering. Huurders van een vaste standplaats kunnen zich beroepen op het algemeen huurrecht waarin de plichten van zowel de verhuurder als de huurder zijn geregeld. Voor bepaalde bestaande situaties van permanente bewoning van recreatiewoningen, werkt de Minister van VRO aan een instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Een gemeente moet daarmee in het omgevingsplan voorzien in het toestaan van bestaand gebruik van een recreatiewoning voor permanente bewoning in bepaalde situaties en onder voorwaarden. In hoeverre dat voor de recreanten in de genoemde vragen van toepassing zal zijn kan ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat de overnamegolf gestopt dient te worden en recreanten, natuur en omgeving beter moeten worden beschermd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Recreanten kunnen zich beroepen op het algemeen huurrecht en dit biedt voldoende bescherming. Wanneer bij een herstructurering sprake is van aanpassingen die vallen buiten de mogelijkheden die het geldende omgevingsplan biedt, zal een eigenaar/exploitant van een camping of vakantiepark het gesprek met de gemeente moeten aangaan. Daaruit kan volgen dat de gemeente bereid is om mee te werken aan de door de eigenaar/exploitant gewenste herstructurering. Bij de planologische uitwerking van die herstructurering is men verplicht om te onderzoeken wat de (milieu)effecten van de ontwikkeling zijn voor de fysieke leefomgeving. Op grond van de Omgevingswet en de daarop gebaseerde regelgeving moet voor een nieuwe ontwikkeling die niet past binnen het geldende planologische kader namelijk sprake zijn van «een evenwichtige toedeling van functies aan locaties». Daarmee is gewaarborgd dat een eventuele nieuwe eigenaar van een vakantiepark geen ongewenste effecten voor omgeving en milieu kan veroorzaken, wanneer deze niet binnen het geldende planologische kader passen.
In Oktober 2023 werd er een initiatiefnota ingediend getiteld «Red de Camping» met voorstellen om recreanten, natuur en omgeving beter te beschermen tegen de overnames van campings door ketens, de Tweede Kamer steunde een motie om het kabinet te verzoeken voor eind 2024 te reageren zodat de voorstellen in de Tweede Kamer besproken kunnen worden, waarom heeft het kabinet nog steeds geen reactie gegeven op deze initiatiefnota? Wanneer kunt u uw reactie geven zodat de nota door de Tweede Kamer besproken kan worden?
Zoals aangegeven ligt de problematiek op en rondom vakantieparken op verschillende, met elkaar verweven thema’s, waarbij verschillende ministeries betrokken of verantwoordelijk zijn. Er heeft derhalve zorgvuldige interdepartementale afstemming plaatsgevonden. Een reactie op de initiatiefnota zal gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen worden verzonden.
Deelt u de mening dat er nu snel actie moet worden ondernomen tegen de opkoop van campings en recreatieparken waardoor betaalbaar recreatieaanbod verdwijnt?
Nee. Voor een betaalbaar recreatieaanbod zijn economisch vitale vakantieparken cruciaal. Er zijn ook vakantieparken of recreatieparken waar overnames kunnen leiden tot vitalisering. Van de vele recreatieparken in Nederland zijn er immers ook die minder goed functioneren. Met het economisch gezond houden van vakantieparken kan sociale problematiek of veiligheidsproblematiek worden voorkomen.
Herkent u dat de trend om campings en recreatieparken om te bouwen tot luxe(re) vakantieparken een grote impact heeft op natuur en omgeving?
Nee. Het is wettelijk altijd verplicht om de langetermijneffecten van een ontwikkeling te onderzoeken waarbij ook wordt gekeken naar wat de (milieu)effecten van de ontwikkeling zijn voor de fysieke leefomgeving (zie ook het antwoord op vraag 5).
Herkent u dat meerdere van de overgenomen campings, zoals de Meidoorn en het Vossenhol, gelegen zijn bij Natura 2000-gebied? Erkent u dat de bouw van luxe vakantiehuisjes niet past op deze plekken? Herkent u dat gemeenten en provincies niet altijd eenduidig zijn in de handhaving van de wet- en regelgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden wanneer er plannen zijn voor de bouw van vakantiewoningen?
Gemeenten hebben het beste zicht waar zich Natura 2000-gebieden bevinden en waar recreatie in relatie tot andere functies kan plaatsvinden (binnen het wettelijke kader van de Omgevingswet). Gemeenten kunnen dan ook het beste beoordelen of, en zo ja waar, luxe vakantiehuisjes kunnen worden gebouwd. Indien een gemeente hiertoe een vergunning verleent, dient zij de bouw aan bestaande regelgeving (bijvoorbeeld op het gebied van stikstof) te toetsen. Gemeenten hebben tevens een wettelijke taak met betrekking tot toezicht en handhaving, met daarbij een beginselplicht tot handhaving indien daarom verzocht wordt.
Deelt u de mening dat de ombouw van campings naar luxe parken vaak wordt voorgespiegeld als economisch verstandige keuze maar dat onder andere de problemen bij private equity Europarcs hebben laten zien dat dit niet het geval is?
Ik ga niet in op de situatie bij specifieke bedrijven, zoals Europarcs. In het algemeen is het van belang dat vakantieparken de ruimte behouden om te blijven investeren in de eigen voorzieningen en faciliteiten. Om een vakantiepark economisch vitaal en rendabel te houden, kan het noodzakelijk zijn het bedrijfsmodel door te ontwikkelen.
Wilt u in gesprek gaan met recreanten die hun vaste plek dreigen te verliezen om een beter beeld te vormen van de problematiek en wat dit met mensen doet?
Ja.
Bent u bekend met de Kamerbreed aangenomen motie van de leden Van der Wal en Mohandis over binnen de bestaande budgettaire kaders van de ministeries van OCW, BZK, VWS en Defensie een oplossing vinden voor het voortzetten van de garantieregeling voor bevrijdingsfestivals (t.v.v. 36 600 VIII, nr. 25)? Zo ja, wat is de huidige stand van zaken rond de gesprekken over de organisatie van Bevrijdingsfestivals voor 2025?
Lukt het, met de viering van de tachtigste verjaardag van de bevrijding in het achterhoofd, om de gebruikelijke festivals in veertien steden te organiseren en hiervoor een garantieregeling te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat juist op dit moment, met het oog op de tachtigste verjaardag van de bevrijding, een gezamenlijke bijdrage aan een garantieregeling van significante betekenis is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de festivals tijdig duidelijkheid te geven over een eventuele garantieregeling voor 2025? Zo ja, kunt u de eerdere schriftelijke vragen van de leden Mohandis en Slagt-Tichelman, onderliggende vragen en de wijze van uitvoering van de motie Van der Wal en Mohandis voor het kerstreces beantwoorden?
De beantwoording van Kamervragen d.d. 3 oktober 2024 |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Michiel van Nispen (SP) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Karremans |
|
![]() ![]() |
Hoe kijkt u naar de zorgplicht van de desbetreffende bonden, gezien de stelling uit de beantwoording van 3 oktober dat «de rol en invloed van de bonden relatief beperkt is en hun verantwoordelijkheid voor individueel grensoverschrijdend gedrag gering»? En hoe kijkt u in het bijzonder naar de onder sportkoepel NOC*NSF ressorterende Nederlandse Algemene Danssport Bond (NADB) en welke rol zij hebben naar hun leden of naar de dansers die worden begeleid door bij de NADB-aangesloten dansleraren?
De zorgplicht van een sportbond heeft met name betrekking op verenigingen. Zodra melding wordt gedaan van grensoverschrijdend gedrag binnen een vereniging door (bestuurs-)leden, hebben verenigingen een meldplicht richting de bond of het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN).
NOC*NSF heeft samen met de bonden algemene gedragsregels opgesteld om ongewenst gedrag te verminderen. Alle sportbonden die zijn aangesloten bij NOC*NSF – inclusief de NADB – hebben deze gedragsregels opgenomen in hun tuchtrecht. Zo zijn in ieder geval leden van de desbetreffende sportbonden via hun lidmaatschap gebonden aan deze reglementen. Om begeleiders, inclusief de bij de NADB-aangesloten dansleraren, te binden aan deze reglementen kunnen zij tevens lid worden van de desbetreffende bond. Ook kunnen zij op verzoek de Verklaring Onderwerping Tuchtrecht (VOT) tekenen, waarmee ze tevens worden gebonden aan de reglementen uit het tuchtrecht.
Bent u ervan op de hoogte dat van de aanbevelingen die door een onafhankelijke projectgroep binnen de NADB zijn gedaan het advies om excuses te maken niet wordt opgevolgd? Wat vindt u van de uitblijvende excuses? Deelt u de mening dat de «erkenningsvideo» van de door het Rijk gefinancierde Alliantie Dans Veilig niet toereikend is?1 2
De Alliantie Dans Veilig heeft een brede erkenningsvideo gepubliceerd richting de danssector waarmee zij haar erkenning uitspreekt aan alle dansers die zijn geconfronteerd met grensoverschrijdend gedrag en het leed dat zij hebben ervaren.
Het is aan de bonden om te bepalen hoe de erkenning aan de dansers wordt ingevuld. De NADB heeft ervoor gekozen dat te doen door te verwijzen naar deze erkenningsvideo.
Wat kunnen de indieners van u verwachten met betrekking tot de tijdens het wetgevingsoverleg Sport op 2 december 2024 overgenomen motie die u verzoekt «om een fatsoenlijke en behandeling en erkenning voor de klokkenluider in het dansmisbruikdossier»?3
In het verleden zijn reeds gesprekken gevoerd waarbij een fatsoenlijke behandeling altijd het uitgangspunt is geweest. Daarnaast zal het Ministerie van VWS binnenkort opnieuw in gesprek treden met de betrokkene om de opties voor erkenning samen verder te verkennen.
Klopt het dat trainers, coaches, bestuurders en anderen in posities waarin sociale veiligheid een rol speelt bij hun aanstelling binnen bijvoorbeeld de NADB nog altijd geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) hoeven aan te leveren? Zo ja, welke reden ligt hieraan ten grondslag? En vanaf wanneer gaat die verplichting wel in?
Tot op heden zijn sportverenigingen en sportbonden – inclusief de NADB – niet verplicht om naar een VOG te vragen bij vrijwilligers. Wel moedigt het kabinet samen met de sportsector het gebruik van de VOG binnen de sport aan. Een sportvereniging kan via de Regeling Gratis VOG die door het Ministerie van VWS wordt gesubsidieerd vrijwilligers vergoeden.
Op dit moment wordt een wettelijke verplichting niet overwogen, met name omdat het een zeer kostbare aangelegenheid is en het vrijwilligers mogelijk afschrikt. Ook zal een wettelijke plicht niet leiden tot de benodigde cultuurverandering binnen een vereniging, omdat die met name moet worden bereikt door het uitspreken en naleven van behoorlijke omgangsnormen waardoor betrokkenen hopelijk de benodigde veiligheid ervaren om meldingen te doen. Ten slotte hebben enkel uitspraken vanuit het strafrecht – en niet het tuchtrecht – invloed op de verstrekking van een VOG.
Waarom valt het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) onder de sportkoepel NOC*NSF en is er niet gekozen voor een volledig onafhankelijke positie? Begrijpt u de bezwaren van (oud-)dansers dat ze geen vertrouwen hebben in dit meldpunt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
NOC*NSF heeft in zijn professioneel statuut vastgelegd dat zowel vertrouwenspersonen, casemanagers als overige medewerkers die werkzaam zijn bij het CVSN hun werk volledig onafhankelijk van de directie van NOC*NSF moeten kunnen doen. Dit is doelbewust opgenomen om het onafhankelijk functioneren van het CVSN te benadrukken zodat het doen van een melding kan worden gefaciliteerd. Dat lijkt zijn vruchten af te werpen: het CVSN ervaart de afgelopen jaren een toenemende meldingsbereidheid onder sporters en betrokkenen in de sport.
Hoewel ik het betreur dat dansers geen vertrouwen hebben in het CVSN, heeft het meldpunt tot op heden geen concrete signalen of anderszins ontvangen die gaan over de betrouwbaarheid van het meldpunt.
Om sociale veiligheid in de sport te versterken, werk ik momenteel aan een wetsvoorstel dat zal leiden tot de oprichting van een onafhankelijk integriteitscentrum, waarmee het CVSN tevens wordt losgekoppeld van NOC*NSF. Tot die tijd blijft het CVSN beschikbaar voor alle melders. Het CVSN heeft herhaaldelijk hulp aangeboden aan betrokkenen en staat open voor iedereen die een melding wil doen. Ook kunnen melders zich wenden tot andere hulporganisaties als zij dat wensen.
Kunt u een eerste tussenrapportage geven over de Opvolgingscommissie Dansen en de Ethische Commissie Dansen en aangeven welke stappen reeds zijn gezet?
De Instellingsbesluiten voor zowel de Opvolgingscommissie als de Ethische Commissie Dansen zijn inmiddels gepubliceerd.4 Hiermee zijn de leden van de Ethische Commissie Dansen ook gelijk benoemd. Voordat de beoogde leden van de Opvolgingscommissie worden benoemd, zal de Ethische Commissie Dansen hierover eerst de Minister van OCW adviseren. Door een transparant vormgegeven traject om te komen tot de benoeming van de leden van de Opvolgingscommissie wordt gezorgd voor vergroting van het draagvlak voor het proces om tot verbeteringen te komen in de danssector. Na hun benoeming kunnen zij aan de slag met de beoordeling van de vraag in hoeverre de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen voldoende zijn opgepakt door de betrokken partijen.
Bent u op de hoogte van de door Alliantie Dans Veilig opgestelde gedragscode die geldt voor leden van de expertgroepen die werken aan verbeteringen in de danssector? Zo ja, bent u het eens met alle vijf de afspraken waarmee akkoord gegaan dient/diende te worden om te kunnen toetreden?
De Minister van OCW en ik zijn op de hoogte van de afspraken die worden gemaakt met de leden van de expertgroepen. Deze afspraken zijn gebaseerd op het tussen de aangesloten partijen overeengekomen convenant dat is opgesteld door een integriteitsjurist.
Klopt het dat van de circa 4800 dansaanbieders maar zo’n zes procent valt onder de vijftien (koepel)organisaties die samen de Alliantie Dans Veilig vormen? En klopt het ook dat de «dansersachterban» van de Alliantie Dans Veilig, afgezet tegen de ongeveer anderhalf miljoen dansers die in Nederland actief zijn, nog geen half procent beslaat? Met andere woorden: wat zegt dit over het draagvlak, de slagkracht en reikwijdte van de Alliantie Dans Veilig?
De Alliantie Dans Veilig is een samenwerkingsverband tussen een aantal partijen in de danssector. Deze organisaties hebben de handen ineen geslagen om veiligheid en integriteit binnen deze gehele sector te bevorderen. Zij beperken hun inspanningen echter niet tot hun eigen «dansersachterban». Integendeel: de Alliantie Dans Veilig tracht sociale veiligheid binnen de danssector in de breedste zin te verbeteren door opvolging te geven aan de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen. Daarmee is hun beoogde slagkracht groot en hun reikwijdte breed.
Vanaf de oprichting van de Alliantie Dans Veilig kan elke dansorganisatie die wil bijdragen aan een veilige danssector zich bij de Alliantie Dans Veilig aansluiten. Hiermee wordt het draagvlak voor het proces verder bevorderd. Daarom moedigen Minister van OCW en ik de organisaties die nog niet zijn aangesloten aan om alsnog deze stap naar voren te zetten.
Welke stappen worden gezet om de didactische vaardigheden, ethiek en integriteit te verbeteren/borgen van het nog altijd onbeschermde beroep van dansdocent/leraar?
De Alliantie Dans Veilig werkt momenteel aan de verbetering van didactische vaardigheden en ethiek en integriteit door het aanbieden van e-learnings via de website, handreikingen voor de sociale veiligheid binnen de amateur dansscholen en (samen met Dans Belang) de bredere inzet van het kwaliteitsregister en scholing onder dansdocenten. Tot slot neemt Dans Belang een module over sociale veiligheid op in haar scholing voor dansdocenten.
Kunt u aangeven wat uw aangekondigde «betrokken blijven bij de inspanningen» als bewindslieden in concrete zin betekent? In hoeverre bent u betrokken?
De Ministeries van OCW en VWS financieren tot eind 2025 de Alliantie Dans Veilig en de ethische- en opvolgingscommissie die de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen evalueren. Daarnaast hebben het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW regelmatig contact met de Alliantie Dans Veilig over de voortgang op dit dossier.
In hoeverre verhoudt de aankondiging dat «gezien de nadere portefeuilleverdeling op het Ministerie van OCW de Minister van OCW verantwoordelijk voor dit dossier is» zich tot verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport op dit dossier? Kunt u dit nader toelichten?
Ik ben als Staatssecretaris Jeugd Preventie en Sport verantwoordelijk voor het dansdossier voor zover de dans betrekking heeft op sport (en in het bijzonder wedstrijddans). De Minister van OCW is verantwoordelijk voor het dansdossier voor zover de dans betrekking heeft op de culturele sector. Hoewel deze set Kamervragen ook aan de Staatssecretaris van OCW is gesteld, heeft zij hier geen rol in. Onderhavige vragen zijn daarom beantwoord door de Minister van OCW en mij.
Het bericht ‘Geweld, intimidatie en homofobie – hoe Feyenoord zijn meest gevreesde hooligans dichtbij houdt’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Karremans , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geweld, intimidatie en homofobie – hoe Feyenoord zijn meest gevreesde hooligans dichtbij houdt»?1 en de aflevering van onderzoeksprogramma BOOS over dit onderwerp?2 Zo ja, wat is uw reactie op het bericht en de aflevering?
Ja, ik ken het bericht en de uitzending. De daar getoonde feiten keur ik ten zeerste af. Het is daarnaast goed te zien dat politie en het OM direct hebben gehandeld op de strafbare feiten en dat de daders zijn veroordeeld.
Is er informatie beschikbaar of en hoe dit ook bij andere voetbalclubs speelt?
Ja. Uit het versterkingsplan Veilig en Gastvrij betaald voetbal3 en uit de cijfers van de KNVB, de politie en het OM, alsmede uit onderzoeken (zoals het vorig jaar uitgebrachte onderzoek «Van voetbalrellen leren»4) blijkt dat maatschappelijke fenomenen als geweld, intimidatie, racisme, antisemitisme en homofobie helaas ook tot uiting komen in het betaald voetbal.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Feyenoord, en mogelijk andere clubs, en de KNVB goed in gesprek gaan over de omgang van Feyenoord met dit deel van de harde kern? En hoe geweld, intimidatie, racisme, antisemitisme en homohaat door deze groep uitgebannen wordt?
In het landelijk programmaplan Veilig en Gastvrij Voetbal zijn weerbare BVO’s (Betaald voetbalorganisaties) een van de speerpunten. De landelijke partners uit de Regiegroep Voetbal en Veiligheid werken samen aan het weerbaar maken van BVO’s tegen oneigenlijke invloed van de harde kernen en criminelen door middel van bewustwording en handelingsperspectieven. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het organiseren van een zogeheten Fieldlab en het geven van weerbaarheidstrainingen aan bestuurders van BVO’s. Ook met Feyenoord wordt gesproken hoe om te gaan met de harde kern en hoe dergelijk «supportersgedrag» uitgebannen kan worden. In de voortgangsbrief voetbal en veiligheid van 14 januari 2025 van de Minister van Justitie en Veiligheid wordt uitgebreid ingegaan op alle maatregelen rondom Veilig en Gastvrij betaald voetbal, waaronder ook weerbare BVO’s en de persoonsgerichte- en groepsaanpak.
Daarnaast wordt racisme, antisemitisme, discriminatie en homofobie aangepakt via het programma Ons Voetbal Is Van Iedereen, een gezamenlijk plan van het voetbal, verschillende maatschappelijke partners en de rijksoverheid. Dit plan bestaat uit vier elkaar aanvullende actielijnen: voorkomen, signaleren, sanctioneren en samenwerken. Een concreet voorbeeld is de inzet van de speciaal aanklager discriminatie bij de KNVB, die binnengekomen signalen en meldingen in behandeling neemt en toeziet op de uitvoering van straffen en maatregelen.
Hoe gaat u de burgemeester van Rotterdam, maar ook burgemeesters van steden met vergelijkbare problematiek bij betaald voetbalorganisaties, ondersteunen om gebruik te maken van de middelen die zij heeft om het geweld en de intimidatie door deze groep aan te pakken?
De lokale driehoek OM, politie en burgemeester zijn verantwoordelijk en maken hierin de passende afwegingen. Het past niet dat de landelijke overheid hier in treedt, maar als het lokale gezag daar prijs op stelt, dan ben ik bereid mijn hulp aan te bieden. De voorbeelden in Rotterdam laten zien dat de politie en het OM daders in beeld brengen, vervolgen en straffen. In de Regiegroep voetbal en veiligheid, onder voorzitterschap van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, hebben twee vertegenwoordigende burgemeesters zitting. Via hen worden lokale problemen die een bovenlokale aanpak nodig hebben geagendeerd. Hetzelfde gebeurt door de vertegenwoordigers van het OM, de politie en de KNVB die zitting hebben in de Regiegroep. Ook is er wekelijks overleg tussen de gemeenten met een BVO over de gebeurtenissen in een speelronde. Hier kunnen problemen worden geadresseerd en indien nodig worden opgeschaald naar de Regiegroep en het departement. Clubs en gemeenten kunnen desgewenst altijd de hulp van de Taskforce van de KNVB inschakelen bij het opsporen en identificeren van daders of het Auditteam Voetbal en Veiligheid vragen om onderzoek te doen en te adviseren. Ook instrumenten als de voorgenoemde acties onder de noemer «Weerbare BVO’s (antwoord op vraag 3) en de persoonsgerichte aanpak en de ontwikkeling van een digitale meldfaciliteit kunnen hierbij ondersteunen.
Bent u bereid zelf ook een rol te spelen en te ondersteunen bij het zoeken naar goede oplossingen als er op lokaal niveau te weinig wordt doorgepakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe duidt u dat leden van de harde kern van Feyenoord een stadionverbod hadden maar ook beschikten over een sleutel van het stadion?
Van de KNVB en Feyenoord heb ik geen informatie ontvangen die bevestigt dat deze personen over een sleutel van het stadion beschikken. Van de KNVB heb ik begrepen dat er eerder vermoedens waren dat personen zouden beschikken over een sleutel in relatie tot een incident in maart 2021 tijdens COVID. Destijds zijn tijdens een wedstrijd een aantal Feyenoord-supporters het stadion binnengedrongen. Bij dit incident is niet vastgesteld dat supporters van Feyenoord met een stadionverbod over een sleutel van het stadion beschikten. Het gehele stadion is echter na dit incident voorzien van nieuwe sloten. Het is zeker niet de bedoeling dat supporters (al dan niet met een stadionverbod) de beschikking hebben over een sleutel zonder toestemming van een BVO.
Hoe verhoudt zich dat tot de verantwoordelijkheid van clubs, en secundair de KNVB, om stadionverboden te handhaven?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er cijfers bekend over het aantal en handhaven van stadionverboden?
Uit cijfers van de KNVB met peildatum 17 december 2024 blijkt dat 1.799 personen een lopend landelijk (civielrechtelijk) stadionverbod in Nederland hebben. In het seizoen 2023–2024 hebben 36 personen een stadionverbod opgelegd gekregen voor het overtreden van hun landelijke stadionverbod. Over de periode 1 juli 2024 tot 1 december 2024 zijn dit er 15. Een overtreder krijgt bij een eerste overtreding van het stadionverbod 36 maanden (als de overtreding in het stadion plaatsvindt) stadionverbod boven op het bestaande stadionverbod en een boete van € 900,–.
Klopt het dat deze alleen tellen op de dagen dat er een wedstrijd is en dat op andere dagen het stadion gewoon betreden kan worden door mensen met een stadionverbod?
De inhoud van het stadionverbod is hier leidend. Voor een landelijk (civielrechtelijk) stadionverbod van de KNVB is dit juist, een dergelijk verbod ziet alleen op voetbal. Een landelijk stadionverbod is enkele uren vóór, tijdens en na afloop van een voetbalwedstrijd of voetbalevenement van kracht op de plaats waar de voetbalwedstrijd of het voetbalevenement wordt gehouden en waaraan een BVO of een vertegenwoordigend elftal van de KNVB deelneemt. Op andere dagen is een landelijk stadionverbod voor het stadion dus niet van kracht. Bestuursrechtelijk en strafrechtelijk kunnen andere voorwaarden worden opgelegd.
Deelt u de mening dat daders die geweld tegen stewards, scheidsrechters of ander personeel in een voetbalstadion plegen niet langer mogen wegkomen met een kale taakstraf?
Het opleggen van een straf is altijd aan de rechter. Een rechter houdt bij het opleggen van de straf rekening met alle omstandigheden van het specifieke geval.
Kluisverklaringen die mogelijk vernietigd worden. |
|
Michiel van Nispen (SP), Ulysse Ellian (VVD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Goran K. zou een beschermde getuige worden voor justitie, maar de deal ging helemaal mis: «Achteraf heb ik het gevoel dat met mijn leven is gespeeld»»?1
Ja.
Waarom moeten kluisverklaringen vernietigd worden, waardoor de eventueel voor de opsporing relevante informatie verloren gaat, als geen overeenkomst wordt gesloten met de getuige en ook geen sprake is van een kroongetuige?
Als er na verkennende gesprekken met een potentiële kroongetuige geen overeenkomst tot stand komt, mogen ingevolge artikel 226h lid 4 Wetboek van Strafvordering de afgelegde verklaringen niet aan het strafdossier worden toegevoegd. Vernietiging van de verklaringen vindt plaats conform de wettelijke vernietigingstermijnen die de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) voorschrijft. De verklaringen kunnen op een eerder moment, dat wil zeggen vóór het verstrijken van de wettelijke vernietigingstermijn, worden vernietigd wanneer daarover specifieke afspraken zijn gemaakt met de getuige of andere zwaarwegende belangen, zoals veiligheidsbelangen, daartoe aanleiding geven.
Hoe wordt ervoor zorggedragen dat eventueel relevante informatie uit kluisverklaringen, zeker indien deze worden afgelegd door gedetineerde criminelen, toch bewaard kan blijven?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, vindt vernietiging van de verklaringen plaats conform de wettelijke vernietigingstermijnen die de Wjsg voorschrijft. De verklaringen kunnen op een eerder moment, dat wil zeggen vóór het verstrijken van de wettelijke vernietigingstermijn, worden vernietigd wanneer daarover specifieke afspraken zijn gemaakt met de getuige of andere zwaarwegende belangen zoals veiligheidsbelangen daartoe aanleiding geven.
Worden alle mogelijke aanwijzingen die kunnen leiden tot de opdrachtgever van de aanslag op Peter R. de Vries zorgvuldig uitgelopen en gecontroleerd? Zo ja of nee, waarom?
Als er geen overeenkomst is bereikt met de getuige over het gebruik van de kluisverklaringen, mag de informatie uit de verklaringen van de potentiële kroongetuige niet voor opsporing en vervolging worden gebruikt door politie en justitie.
Kunt u bevestigen dat wanneer er middels kluisverklaringen informatie wordt verstrekt die acute actie noodzakelijk maakt, bijvoorbeeld omdat er gevaar voor een mensenleven dreigt, het Openbaar Ministerie die actie ook daadwerkelijk en onmiddellijk onderneemt?
Zoals het Openbaar Ministerie ook in zijn persbericht van 9 december 2024 heeft opgemerkt, geldt dat wanneer in verkennende gesprekken met een potentiële kroongetuige door die persoon mededelingen worden gedaan over een dreiging jegens derden, deze informatie altijd wordt gebruikt door het Openbaar Ministerie om daartegen weerstand te kunnen bieden.2 Dit wordt bij aanvang van elk traject nadrukkelijk voorgehouden aan elke potentiële kroongetuige.
Hoe zijn de verklaringen vanuit detentie door Goran K. in dit verband gewogen?
Zoals het Openbaar Ministerie heeft aangegeven, is ook in deze zaak gehandeld conform de lijn zoals geschetst in het antwoord op vraag 5. Het past mij niet om verder inhoudelijk in te gaan op deze individuele zaak.
Het bericht 'Minister Eppo Bruins steekt eenmalig 3,6 miljoen in sociale veiligheid bij NPO' |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Eppo Bruins steekt eenmalig 3,6 miljoen in sociale veiligheid bij NPO»?1
Ja.
Klopt het dat de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld heeft aangegeven dat er te weinig voortgang wordt geboekt in sociale veiligheid bij de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)? Deelt u de constatering dat er in het afgelopen jaar, na publicatie van het rapport «Niets gezien, niets gehoord en niets gedaan» van de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen nog onvoldoende gedaan is door de NPO om een sociaal veilige werkomgeving te bewerkstelligen?
In de brief over de voortgang van de opvolging van het rapport van de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen (hierna: OGCO) die ik op 27 november jl. naar uw Kamer heb verzonden, reageer ik op de rapportages van de NPO, het Commissariaat voor de Media en de reflectie van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (hierna: RCGOG).2 Ik constateer dat de NPO voortvarend aan de slag is gegaan met de acties uit het overkoepelende plan van aanpak en dat de omroepen in korte tijd een eigen plan van aanpak hebben opgeleverd. Mijn ambtsvoorganger heeft de NPO na publicatie van het rapport verzocht een gezamenlijk plan op te stellen.3 Het CvdM en de RCGOG constateren desalniettemin dat de plannen nog niet concreet en diepgaand genoeg zijn. Daarnaast concludeert de RCGOG dat medewerkers op verschillende plekken binnen de omroepen zich nog steeds onveilig voelen. Dit is een zorgelijk beeld en vraagt om blijvende inspanningen van de verantwoordelijke partijen. Tegelijkertijd zal een grondige cultuurverandering veel tijd in beslag nemen en staan de NPO en de omroepen nog aan het begin van dit proces.
Deelt u de mening dat zorgen voor een sociaal veilige werkomgeving primair de verantwoordelijkheid is van een leidinggevenden en daarmee uiteindelijk van de werkgever? Geldt dit wat u betreft voor zowel private als publieke organisaties? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u er in dit geval voor gekozen heeft die verantwoordelijkheid naar u toe te trekken door de kosten voor het verbeteren van sociale veiligheid te dekken?
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het publieke bestel, zie ik het als mijn taak om te zorgen voor de juiste randvoorwaarden, die nodig zijn voor de uitvoering van de publieke media-opdracht. De publieke media-opdracht loopt gevaar als medewerkers van de publieke omroep niet op een veilige manier hun werk kunnen doen. Daarom is het van belang dat de NPO voortvarend aan de slag is gegaan met de uitvoering van de plannen om de sociale veiligheid te verbeteren en dat er geen vertraging plaatsvindt. Ten behoeve hiervan had ik deze extra incidentele middelen beschikbaar gemaakt.
Wel deel ik de opvatting dat de zorg voor een sociaal veilige werkomgeving in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de werkgever is. Dit geldt dus ook voor publiek gefinancierde instellingen zoals de NPO en de omroepen. De NPO financiert dan ook zelf de structurele kosten die gemoeid zijn met de aanpak voor sociale veiligheid. Met de extra middelen beoogde ik eenmalig te voorzien in de incidentele- en opstartkosten die per begin 2024 benodigd waren voor het plan waartoe mijn ambtsvoorganger de NPO heeft verzocht. De NPO heeft aangegeven deze onvoorziene kosten niet te kunnen financieren vanuit de begroting voor dit jaar.
Hoe verantwoordt u de 3,6 miljoen euro die naar de NPO gaat voor sociale veiligheid? Kunt u uiteenzetten waar dit geld precies naartoe gaat? Hoe dragen deze extra middelen bij aan verbeteringen op het gebied van de bestuursstructuur en het versterken van het interne toezicht?
Na de publicatie van het rapport van de OGCO heeft mijn ambtsvoorganger de NPO en het College van Omroepen (hierna: CvO) gevraagd om een overkoepelend Plan van Aanpak op te stellen. Met het plan van aanpak wordt opvolging gegeven aan de aanbevelingen uit het rapport. De extra middelen waren bestemd voor onderdelen uit dit plan. Hierbij kan gedacht worden aan het beschikbaar stellen van de juiste nazorg, de herziening van gedragscodes, het instellen van een klachtencommissie, het begeleiden van presentatoren en het opleiden van directeuren, bestuurders en toezichthouders voor dit onderwerp.
Uw Kamer heeft op 5 december een motie aangenomen die de regering verzoekt om de toekenning van incidentele middelen ten behoeve van sociale veiligheid bij de NPO in te trekken. Dit heeft ertoe geleid dat ik de toekenning van bovengenoemd bedrag aan de NPO ongedaan maak.4 Ik heb uw Kamer op 19 december jl. in een brief geïnformeerd over dit besluit en de gevolgen voor de uitvoering van het overkoepelende Plan van Aanpak.5
Kunt u duiden waarom het de NPO tot dusver onvoldoende is gelukt om voortgang te boeken op het verbeteren van sociale veiligheid? Wat is er volgens u nu anders of gaat er veranderen met deze middelen waardoor die voortgang wel geboekt gaat worden?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Heeft de NPO aan u verzocht om deze rekening te bekostigen? Zo ja, kunt u de Kamer meenemen in de afweging om dat te doen? Heeft u de NPO gevraagd of en waarom zij dit niet zelf kunnen bekostigen?
Vanuit mijn ministerie is meermaals gesproken met de NPO over de bekostiging van de maatregelen uit het overkoepelende plan van aanpak. Daarbij was ook mijn uitgangspunt dat de NPO in principe zelf zou moeten voorzien in de kosten voor de uitvoering van dit plan. Tegelijkertijd hecht ik er grote waarde aan dat de publieke-taakopdracht wordt uitgevoerd en dat iedereen binnen de publieke omroep zo snel mogelijk kan rekenen op een veilige werkomgeving. Ik heb de NPO indringend gevraagd te kijken naar manieren om in álle kosten zelf te voorzien. De NPO heeft inzichtelijk gemaakt dat zij zelf een aanzienlijk deel van de kosten voor het plan zelf kunnen dekken uit hun reguliere financiering. Voor het overige heeft de NPO om extra middelen verzocht.
Heeft u voorwaarden verbonden aan deze extra financiële middelen? Zo ja, welke? Zijn er door de NPO voorafgaand aan het uitkeren van deze middelen stappen gezet of toegezegd om de sociale veiligheid te verbeteren?
Voor de verantwoording van de extra financiële middelen gelden de reguliere verantwoordingsregels voor de NPO.
De NPO was voorafgaand aan het verzoek om extra middelen al gestart met de uitvoering van verschillende acties uit het overkoepelende plan van aanpak en heeft mij destijds geïnformeerd over de stand van zaken. De NPO heeft onder andere Bureau Nazorg gelanceerd ingesteld, dat ondersteuning biedt aan betrokkenen. Er is een externe en diverse poule van vertrouwenspersonen ingesteld en daarnaast is er een gezamenlijke «code gewenste omgangsvormen publieke omroep» ontwikkeld en een gezamenlijke klachtenregeling ongewenste omgangsvormen. De rapportage van de NPO over de voortgang van het overkoepelende plan van aanpak heb ik met mijn voortgangsbrief van 27 november jl. met uw Kamer gedeeld.6
Klopt het dat het hier om incidentele middelen gaat? Als de NPO voor een volgend jaar wederom middelen tekort komt om verbeterstappen te zetten op sociale veiligheid, bent u dan voornemens om opnieuw de extra kosten te dekken?
Het betreft incidentele middelen die anders naar de Algemene Mediareserve (AMr) waren gevloeid. Met de NPO had ik afgesproken dat het een eenmalige toekenning betrof en dat de NPO overige kosten vanuit de reguliere financiering bekostigt. Zoals gezegd heeft uw Kamer de regering per aangenomen motie verzocht om besluit tot toekenning van deze middelen in te trekken.
Het verbod op bidden tijdens pauzes bij Zadkine |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over onrust onder het personeel van onderwijsinstelling Zadkine naar aanleiding van het verbod op bidden tijdens pauzes?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt gesteld dat een verbod op bidden in strijd is met de Algemene wet gelijke behandeling, terwijl Zadkine aanvankelijk toch een dergelijk verbod probeerde te handhaven?
Uiteraard dient in Nederland de Algemene wet gelijke behandeling te worden nageleefd, dus ook bij Zadkine. Zie voor het vervolg het antwoord op vraag 3.
Deelt u het standpunt dat het bestuur van Zadkine onvoldoende kennis had van de wetgeving rond religieuze vrijheid op de werkvloer? Zo nee, hoe verklaart u dat dit beleid werd ingevoerd ondanks de bestaande wetgeving?
Het bestuur van Zadkine geeft aan dat de formulering van de betreffende e-mail ongelukkig gekozen is en aanleiding geeft tot misverstanden. Om die reden is de e-mail ook ingetrokken en heeft het bestuur van Zadkine spijt betuigd, aangezien het niet hun bedoeling is geweest om groepen of overtuigingen uit te sluiten.
Bent u bereid het bestuur van Zadkine te wijzen op de wettelijke verplichtingen en mogelijke negatieve gevolgen van een dergelijk beleid voor inclusiviteit op de werkvloer?
Zie het antwoord op vraag 3: hier is geen reden meer voor.
Klopt het dat werknemers in Nederland zelf mogen bepalen hoe zij hun pauze invullen, inclusief religieuze handelingen zoals bidden, zolang dit de werkvloer niet verstoort? Hoe wordt dit recht in de praktijk gewaarborgd?
Dat klopt. De Arbeidstijdenwet (Atw) regelt het recht van de werknemer op een pauze als onderbreking van de arbeid tijdens de dienst, waarin de werknemer geen enkele verplicht heeft ten aanzien van de bedwongen arbeid. Pauzes vallen niet onder arbeidstijd en zijn vrij in te vullen. De Algemene wet gelijke behandeling schrijft daarnaast voor dat een werkgever zijn of haar werknemers in beginsel geen onderscheid mag maken naar godsdienst. Een werknemer die zich gediscrimineerd voelt, kan een klacht over ongelijke behandeling indienen bij het College voor de Rechten van de Mens
Hoe beoordeelt u het ontbreken van stilteruimtes bij Zadkine, ondanks eerdere verzoeken van studenten en medewerkers? Vindt u dat het faciliteren van dergelijke ruimtes zou moeten worden opgenomen in richtlijnen voor inclusieve onderwijsinstellingen?
Het inrichten van stilteruimtes voor studenten is geen verplichting. Het is aan de onderwijsinstelling zelf hoe hiermee om te gaan.
Zadkine gaat in gesprek met de studentenraad, de ondernemingsraad en vakbonden over eventuele stilteruimtes en richtlijnen voor bidden tijdens eigen tijd, zoals pauzes. De onderwijsinstelling past tevens haar studentenstatuut aan, waarin voorheen opgenomen stond dat de instelling ieders geloof respecteert, maar geen ruimtes faciliteert voor bidden of andere vormen van actieve geloofsbelijdenis. Ik beoordeel het positief dat Zadkine deze stappen zet.
Hoe beoordeelt u het huidige beleid van Zadkine, waarin religieuze uitingen niet expliciet worden verboden maar ook niet actief worden gefaciliteerd, in het kader van het bevorderen van een inclusieve werkomgeving?
Het is belangrijk om te werken aan een inclusieve werkomgeving. Ik heb begrepen dat het bestuur van Zadkine zich hier ook actief voor inspant. Zo heeft Zadkine aangegeven hun studentenstatuut aan te passen en worden er gesprekken gevoerd over de mogelijke inrichting van stilteruimtes.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat onderwijsinstellingen zoals Zadkine hun diversiteits- en inclusiebeleid beter afstemmen op de wetgeving én op de behoeften van medewerkers en studenten?
Het is aan onderwijsinstellingen zelf om, binnen de kaders van de wet, vorm te geven aan een inclusieve werkomgeving. Ik zie op dit moment geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Bent u van mening dat onderwijsinstellingen die met publieke middelen bekostigd worden ruimte zouden moeten bieden aan iedereen en geen beleid van uitsluiting op basis van religie mogen toepassen?
De Algemene wet gelijke behandeling verbiedt de discriminatie op grond van religie. Het is aan de onderwijsinstellingen zelf op welke manier zij invulling geven aan een inclusieve werkomgeving, zolang dit binnen het juridisch kader van de Algemene wet gelijke behandeling past.