Het artikel 'Noodlijdend Uniper dringt bij Duitsland aan om snel extra geld' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in Duitsland Uniper de staat om financiële steun heeft gevraagd? Hoe is de situatie op de Nederlandse markt? Verwacht u dat er in Nederland de aankomende tijd soortgelijke situaties zullen ontstaan?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. De situatie op de Nederlandse energiemarkt kenmerkt zich door grote onzekerheid met hoge en volatiele energieprijzen. Nederland is minder direct afhankelijk van Russisch gas dan Duitsland. Ik acht het onwaarschijnlijk dat er in Nederland de komende tijd een soortgelijke situatie ontstaat. Ik houd de situatie op de Nederlandse energiemarkt nauwlettend in de gaten en onderhoud regelmatig contact met energiebedrijven die actief zijn op de Nederlandse energiemarkt en verschillende categorieën afnemers bedienen.
Herinnert u zich dat vorige winter er in Nederland verschillende energieleveranciers failliet zijn gegaan vanwege de hoge energieprijzen? Wat is er sindsdien gedaan om te voorkomen dat dit nog eens zal gebeuren? Welke lessen heeft u getrokken uit de crisis van vorige winter?
Ja, ik herinner mij dat heel goed en betreur dat ten zeerste, vooral vanwege de gevolgen die dit heeft gehad voor de consument. Voor een aantal faillissementen waren de stijgende energieprijzen een belangrijke reden. Niet alle leveranciers waren daar in hun bedrijfsvoering op voorbereid. Daarnaast waren er in sommige gevallen andere redenen, zoals een aandeelhoudersconflict en een domino-effect. In onderzoek dat in opdracht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) is uitgevoerd, concluderen de onderzoekers Lavrijssen en De Vries dat de ACM meer ruimte had om eisen te stellen aan energieleveranciers.2 Dat er ruimte is om nadere eisen te stellen betekent volgens de onderzoekers niet dat daardoor de faillissementen in de energiesector voorkomen hadden kunnen worden. Wel kunnen de extra eisen de weerbaarheid van energiebedrijven tegen schokken op de energiemarkt vergroten en daardoor de kans op faillissementen verkleinen. De ACM heeft inmiddels het toezicht voor dit najaar met extra eisen aangescherpt.3
Welke maatregelen heeft u getroffen om het toezicht op de energieleveranciers en hun financiële gezondheid te verbeteren? Zijn er aanvullende eisen gesteld of wordt er zwaarder en meer regelmatig getoetst?
Allereerst heeft de ACM dit voorjaar een extra financiële controle uitgevoerd in aanvulling op de reguliere controle, om te controleren of de leveringszekerheid van energieleveranciers ook na de winter geborgd is.
Daarnaast scherpt de ACM, zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, nog dit najaar het toezicht aan door extra eisen te stellen aan energieleveranciers. Leveranciers moeten hun financiële continuïteit en risicomanagement versterken. Doordat de ACM hiermee beter inzicht krijgt in de mate van financiële weerbaarheid van de leveranciers kan, indien nodig, tijdig ingegrepen worden door leveranciers herstelmaatregelen te laten nemen. Onder de Energiewet worden de eisen aan energieleveranciers nog verder uitgebreid, waarbij niet alleen naar technische, financiële en organisatorische kwaliteiten gekeken kan worden, maar ook naar deskundigheid. Een jaarlijkse financiële stresstest behoort tot de mogelijkheden voor het aanscherpen van financiële eisen. De Energiewet is onlangs voor advies aan de Raad van State aangeboden.
Herinnert u zich dat de Auroriteit Consument en Markt (ACM) naar aanleiding van de omvallende energieleveranciers als toezichthouder energieleveranciers strenger zou moeten gaan testen? Heeft de ACM haar toezicht aangescherpt? Heeft de ACM aanvullende eisen gesteld? Wat doet de ACM om te voorkomen dat er dit jaar weer leveranciers zullen omvallen?
Zie antwoord vraag 3.
Bij welke prijzen verwacht u dat energieleveranciers in de problemen komen, aangezien de verwachting is de energieprijzen de aankomende tijd nog harder kunnen stijgen? Verwacht u problemen rondom de jaarnota van veel consumenten? Hoe bereidt u zich hierop voor? Zijn er bijvoorbeeld scenario’s voor uitgewerkt of wordt er nagedacht over het treffen van maatregelen?
De ontwikkeling van de energieprijzen heeft de volle aandacht van het kabinet en wordt nauwlettend in de gaten gehouden. De energieprijsontwikkelingen volgen elkaar snel op en zijn onzeker. Energieleveranciers zijn vrij om de gestegen inkoopprijzen door te berekenen aan de consument die een contract met variabele tarieven heeft, of waarvan het contract met vaste tarieven afloopt. Dit heeft de afgelopen maanden geleid tot fors hogere energierekeningen. Doordat inkoopprijzen doorberekend mogen worden, bestaat er geen specifiek prijsniveau wat leidt tot een direct risico op faillissementen van leveranciers. Het verdere verloop van de energieprijzen is onzeker, maar we moeten er rekening mee houden dat de energierekening de komende tijd niet zal dalen of zelfs verder kan stijgen. Dit kan tot betalingsproblemen bij een deel van de consumenten leiden, zoals ook het Centraal Planbureau middels verschillende scenario’s in een recente publicatie heeft uiteengezet.4 Indien dit op grote schaal gebeurt, kan ook de leverancier in de problemen komen. In 2022 is 7 miljard euro ingezet om de effecten van de hoge energieprijzen voor huishoudens te dempen. Het kabinet heeft recent extra budget (550 miljoen euro) toegekend aan gemeenten voor de ophoging van de energietoeslag en de extra uitvoeringkosten. Met deze pakketten worden de risico’s op financiële problemen voor zowel huishoudens als energieleveranciers vermindert.
In de augustusbesluitvorming kijkt het kabinet naar de mogelijkheden om structurele maatregelen te nemen om het besteedbaar inkomen van kwetsbare huishoudens te verhogen. Hierbij zal in brede zin gekeken worden naar mogelijkheden binnen het koopkrachtinstrumentarium en wordt verder gekeken dan de prijsontwikkeling van energie. De inflatie verbreedt zich volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek namelijk al een aantal maanden naar andere productgroepen zoals voedingsmiddelen. Het kabinet is daarnaast in gesprek met energieleveranciers, gemeenten en schuldhulpverlenende instanties om betalingsproblemen bij consumenten in een zo vroeg mogelijk stadium te signaleren en zoveel mogelijk te verhelpen. Hiervoor wordt onder andere bekeken of een aanpassing van de bestaande instrumenten voor vroegsignalering, afspraken binnen de sector over betalingsregelingen en sociaal incasseren, en wet- en regelgeving met betrekking tot afsluiting en leveringszekerheid van elektriciteit en gas kunnen bijdragen aan het voorkomen van financiële problemen. Ook worden opschalingsmogelijkheden onderzocht om energiebesparingsinitiatieven te stimuleren.
Hoe kunt u ingrijpen als energieleveranciers omvallen door de hoge prijzen, waardoor er dan een sneeuwbaleffect kan ontstaan op de markt? Zijn er maatregelen die u nu al kunt treffen om de kans op een dergelijke situatie te voorkomen?
Alle bedrijven die gas en/of elektriciteit leveren aan huishoudens en andere kleinverbruikers, moeten zorgen voor een betrouwbare levering en staan onder toezicht van de ACM. De ACM controleert jaarlijks of energieleveranciers kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Door het gehele jaar heen voert de ACM risicogeoriënteerd toezicht uit. Zo kijkt de ACM in hoeverre de hogere prijzen invloed hebben op de betrouwbaarheid van de levering door de bedrijven. Daarnaast monitort de ACM continu de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers om de continuïteit van de levering te waarborgen, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als de ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming treden, waar mogelijk herstelmaatregelen vragen en zich in het uiterste geval voorbereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan consumenten en klein-zakelijke afnemers. Ik onderzoek momenteel in hoeverre de huidige wet- en regelgeving voldoende robuust is om bij eventuele faillissementen een sneeuwbaleffect te voorkomen.
Hoe worden consumenten dan beschermd indien er deze winter weer energieleveranciers omvallen? Is deze bescherming verbeterd naar aanleiding van vorige winter? Hoe wordt er voorkomen dat consumenten in de knel komen gezien het gebrek aan beschikbare nieuwe energiecontracten?
Het onderzoek naar de wenselijkheid om nadere eisen te stellen aan leveranciers, en/of maatregelen te nemen die consumenten beter beschermen in geval van een faillissement, bevindt zich in de eindfase.5 Ik zal uw Kamer hierover spoedig informeren. Ik zal zo snel als mogelijk bezien of dit moet leiden tot aanpassing van de eisen aan leveranciers en deze waar nodig meenemen in de (lagere) regelgeving van de Energiewet. Het onderzoek kijkt ook naar de mogelijkheid tot het beperken van de uitstaande tegoeden van consumenten bij hun energieleverancier en/of het aanpassen van de status van deze tegoeden, zodat consumenten meer kans hebben op het terugkrijgen van hun geld in geval van een faillissement. Vooruitlopend op de conclusies van het onderzoek lijkt het beperken van de kans op faillissementen, door bijvoorbeeld extra financiële eisen en risicomitigerende maatregelen te nemen, tot de meest effectieve verbetering van de positie van de consument te leiden. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 2, 3 en 4 is hiermee door de ACM een begin gemaakt en worden de eisen aan energieleveranciers nog dit najaar aangescherpt.
Elke energieleverancier is verplicht om ten minste het modelcontract aan te bieden. Dit is een contract voor onbepaalde tijd met een variabel tarief. Een consument kan dus altijd overstappen naar een andere leverancier. Sommige energieleveranciers bieden meer contracten aan naast het modelcontract.
Heeft u ervan kennisgenom dat de Duitse staat een wet aangenomen die het mogelijk maakt om belangen te nemen in bedrijven die op omvallen staan vanwege de hoge energieprijzen? Hoe apprecieert u dit?
Ik heb kennisgenomen van de aanpassing van de Duitse wet. Ik ben van mening dat het lidstaten vrij staat belangen te nemen in bedrijven, zolang dit past binnen de Europese kaders voor staatssteun.
Verwacht u dat Nederland ook geraakt wordt door de problemen bij Uniper in Duitsland? Is Nederland hier direct of indirect bij betrokken?
De Duitse staat heeft maatregelen getroffen tegen de problemen bij Uniper in Duitsland, waardoor Nederland momenteel niet wordt geraakt door een mogelijk faillissement van Uniper in Duitsland.
Het bericht ‘Oud-presentator eerder vrij na gratie’, ‘Openbaar Ministerie adviseerde tegen gratie Frank Masmeijer’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Ben u bekend met de berichten «Oud-presentator eerder vrij na gratie», «Openbaar Ministerie adviseerde tegen gratie Frank Masmeijer» en «Nationale Politie verontwaardigd over gratie Masmeijer: «Dit is niet uit te leggen»?1
Ja.
Is de procedure inzake gratieverlening in dit geval op de reguliere wijze gestart en afgehandeld? Heeft u van de dienst Justis de beoordeling ontvangen dat het verzoek zou voldoen aan de criteria?
Ja, de procedure inzake gratieverlening is conform de Gratiewet behandeld.
Op grond van artikel 2 van de Gratiewet kan gratie worden verleend
Een beslissing op een gratieverzoek is persoonsgebonden en toegesneden op de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Op grond van artikel 5 lid 1 en 4 van de Gratiewet is de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie (OM) om advies gevraagd.
Is deze gratieverlening onder voorwaarden geschied? Zo nee, bevatte de aard van de omstandigheden absolute beletselen om deze voorwaarden wel te stellen?
Op grond van artikel 13 Gratiewet is het mogelijk gratie te verlenen onder voorwaarden. In dit specifieke geval is de algemene voorwaarde van niet recidiveren opgelegd conform de wettelijke termijn van twee jaar.
Wat is uw reactie op de kritiek vanuit de politie op deze gratieverlening? Onderkent u dat dit soort besluiten bijzonder demotiverend werkt voor degenen die zich dagelijks inzetten in de hardnekkige strijd tegen de internationale drugshandel? Is dit voor u een legitiem en zwaarwegend onderdeel in de afweging van gratieverzoeken?
Ik onderken dat dit soort besluiten kritisch wordt bezien door degenen die zich dagelijks met hart en ziel inzetten in de hardnekkige strijd tegen de internationale drugshandel. Dit neemt niet weg dat bij de tenuitvoerlegging van straffen de wettelijke mogelijkheid bestaat om gratie te verlenen.
Een beslissing op een gratieverzoek is persoonsgebonden en toegesneden op de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Die omstandigheden kunnen van geval tot geval zeer sterk verschillen. Bij een gratiebeslissing worden naast de belangen van de veroordeelde ook de belangen van de samenleving en eventuele slachtoffers gewogen.
Kunt u bevestigen dat geen sprake is van gratieverlening in de zin van artikel 2, onderdeel b, van de Gratiewet? Zo ja, welke uitzonderlijke omstandigheden waarmee de rechter eerder geen rekening heeft kunnen houden, rechtvaardigen uw besluit?
In het antwoord op vraag 2 is uiteengezet wat de gronden voor gratieverlening zijn.
Wanneer een buitenlandse rechter de straf heeft uitgesproken, wat het geval is in deze specifieke zaak, wordt het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden om advies gevraagd. Het gerechtshof neemt hierbij een advies van het OM mee in zijn overweging. De Minister maakt op basis van deze adviezen een eigen afweging, waarbij het advies van het gerechtshof op basis van onze beleidslijn, die bepaald is door een uitspraak van de Hoge Raad, leidend is.2 Het gerechtshof heeft in dit geval naast de in Nederland geldende Gratiewet ook de Belgische wet-regelgeving voor voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) betrokken bij zijn overweging. Dit heeft mede geleid tot een positief advies.
Klopt het dat het geen vaste gewoonte is om het Openbaar Ministerie (OM), buiten de wettelijk verplichte situaties, advies te vragen? Was in deze situatie sprake van een verplicht advies van het OM en heeft u nader advies gevraagd naar aanleiding van het advies van het Gerechtshof?
Een gratieverzoek wordt behandeld conform de Gratiewet. Het is geen gewoonte om buiten de wettelijk verplichte situatie het OM om advies te vragen. In deze specifieke zaak is het OM, conform de procedure opgenomen in de Gratiewet (artikel 5, vierde lid), om advies gevraagd. Het OM zendt zijn advies aan het gerechtshof. Ik heb geen aanleiding gezien het OM naar aanleiding van dat advies opnieuw om advies te vragen.
Klopt het dat u als beleidslijn heeft dat een verzoek in beginsel wordt afgewezen indien de rechter of het OM negatief oordeelt? Zo ja, welke redenen waren er om ondanks het negatieve advies van het OM toch tot een voorstel voor inwilliging gekomen?
Nee. De beleidslijn is dat het advies van de rechter zwaar weegt en in beginsel leidend is bij de te nemen beslissing. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen, op jaarbasis, in de afgelopen tien jaar voorstellen tot gratieverlening aan de Koning zijn voorgelegd en ingewilligd?
Hieronder is een overzicht gegeven van het aantal ingewilligde gratieverzoeken over de afgelopen tien jaren waarin onderscheid is gemaakt tussen onvoorwaardelijke en voorwaardelijke toekenningen (kleine afwijkingen op basis van definities zijn mogelijk).3 Bij gratieverzoeken wordt het soort zaak (soort delict of straf) niet geregistreerd. Afwijzingsgronden per individuele zaak worden evenmin geregistreerd.
Jaar
Onvoorwaardelijk
Voorwaardelijk
Totaal
2012
332
117
449
2013
246
78
324
2014
213
59
272
2015
205
63
268
2016
175
61
236
2017
150
43
193
2018
139
50
189
2019
145
39
184
2020
75
12
87
2021
101
30
131
Waarom geeft de rechterlijke macht geen duidelijkheid over het gegeven advies, terwijl het OM dat wel doet? Vindt u dit ook onwenselijk?
Het gerechtshof heeft in deze zaak een advies gegeven op een gratieverzoek waarin het ook over het advies van het OM beschikte. Het advies van het gerechtshof is in beginsel gericht aan de Minister en niet openbaar. Het Hof brengt de inhoud van zijn adviezen niet naar buiten. Het ligt op de weg van de Minister om een besluit te nemen over de openbaarmaking van (de strekking van) het advies van het Hof.
Inmiddels zijn in deze zaak drie verzoeken op grond van de Wet Open Overheid (WOO) ingediend bij de dienst Justis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze hebben onder andere betrekking op de openbaarmaking van de adviezen van het OM, en het gerechtshof. De Dienst Justis zal deze adviezen 14 oktober 2022 gedeeltelijk openbaar maken op zijn website. De adviezen zijn als bijlage bijgevoegd.
Kunt u toelichten wat het communicatiebeleid is inzake ingewilligde verzoeken om gratieverlening, anders dan publicatie van het besluit en het presenteren van aantallen op de website van de overheid? Op welke wijze worden de betrokken overheidsdiensten, zoals de nationale politie, tijdig geïnformeerd om te voorkomen dat de berichtgeving uit de media rauw op hun dak valt?
De relevante ketenpartners worden indien noodzakelijk geïnformeerd, bijvoorbeeld over de invrijheidsstelling naar aanleiding van een positieve gratiebeslissing bij een vrijheidsbenemende straf.
Bij de inwilliging van een gratieverzoek spelen vaak zeer persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde een rol. Over die persoonlijke omstandigheden wordt naar buiten toe niet gecommuniceerd. Ook niet naar andere overheidsdiensten.
Heeft u of het Gerechtshof contact gehad met de Belgische autoriteiten alvorens uw besluit te kunnen nemen op grond van alle relevante informatie en passend bij de verplichting van artikel 18, vijfde lid, van de Gratiewet om een vreemde staat kennis te geven van een ingewilligd verzoek? Zo nee, waarom niet? Wat is uw beleid in situaties waarin Nederlanders in het buitenland veroordeeld zijn, mede gezien de strekking van artikel 5, eerste lid, van de Gratiewet?
De aangenomen motie Hagen c.s., het artikel ‘Kankerverwekkende stof chroom-6 aangetroffen in grond Tata Steel’ en de intentieverklaring ’Afspraken met Tata Steel Nederland over CO2-reductie en verbetering leefomgeving’ |
|
Raoul Boucke (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten hoe de afspraken uit de intentieverklaring «Afspraken met Tata Steel Nederland over CO2-reductie en verbetering leefomgeving» zich verhouden tot de tijdlijn, het opstellen van concrete afspraken en bindende doelstellingen ten aanzien van de maatwerkafspraken met de industrie?1
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de totstandkoming van de Expression of Principles (EoP)2, is het doel van de vernieuwing van de EoP de inspanningsverplichtingen van de partijen te herbevestigen en te actualiseren met het inherent schonere Direct Reduced Iron (DRI) productieproces als basis voor de verduurzamingsroute van Tata Steel Nederland. Het document is de basis voor de verdere gesprekken die ik samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de gedeputeerde van de provincie Noord-Holland met het bedrijf voer in mijn streven om te komen tot maatwerkafspraken voor de transitie van het bedrijf naar een duurzame en schone staalproductie. De komende periode zal op basis van de EoP verder worden gewerkt, met het streven om te komen tot bindende en wederkerige maatwerkafspraken.
In de Kamerbrief van 8 juli jl.3 wordt een tijdspad geschetst voor het komen tot een maatwerkafspraak met Tata Steel Nederland. Uiteraard wordt er naar gestreefd om binnen dit tijdspad zo snel als mogelijk bindende afspraken te maken. Echter, ik wil mij op dit moment niet vastleggen op de doorlooptijd van deze onderhandelingen: het bereiken van een goed onderhandelingsresultaat staat bij mij voorop. Het tijdspad dat geschetst is in de Kamerbrief is daarom een indicatie, en het is van belang dat de beschreven stappen in de tijdslijn, zijnde (1) een heldere en specifieke ondersteuningsvraag vanuit Tata, (2) een analyse en validatie daarvan en (3) onderhandelingen tot een concrete maatwerkafspraak, goed en zorgvuldig kunnen worden uitgevoerd.
Zijn deze afspraken op enige manier bindend of afdwingbaar? Zo niet, hoe zal deze intentieverklaring worden omgezet in bindende afspraken?
Nee, de EoP is een niet-juridisch bindend convenant tussen Tata Steel Nederland en de overheid. De EoP beschrijft dan ook een aantal uitgangspunten aar de partijen zich de komende tijd voor zullen inspannen.
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 15 juli jl.4 is de EoP een gezamenlijke uitdrukking van het belang dat TSN en de overheden toekennen aan een meer duurzame en schone productie van staal in Nederland. Hoewel het document juridisch niet bindend is, is het wel richtinggevend. Het document is voor mij een basis voor de verdere gesprekken die ik samen met de Staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de gedeputeerde van de provincie Noord-Holland met het bedrijf voer in mijn streven om te komen tot maatwerkafspraken voor de transitie van het bedrijf naar een meer duurzame en schone staalproductie.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, wordt na het hernieuwen van de EoP gestreefd om te komen tot een bindende maatwerkafspraak op basis van het DRI-productieproces en wordt er verder gebouwd op de gedeelde uitgangspunten en intentieverklaringen, die zijn neergelegd in het EoP.
Kunt u ingaan op het monitoringsproces van de afspraken en tussentijdse doelen die zijn gesteld?
Nee, in deze fase zijn we nog niet. Eerst zal geprobeerd worden om te komen tot concretere en bindende afspraken tussen partijen. Uiteraard zal de monitoring van de uitvoering van deze afspraken en het borgen van eventueel nader te bepalen tussentijdse doelen een punt van aandacht zijn bij de totstandkoming van de maatwerkafspraken.
Hoe verhouden de afspraken over de reductie van CO2-uitstoot uit de intentieverklaring zich tot de afspraken uit het groenstaalplan?
Als u doelt op het plan Groen Staal van de FNV, kan ik melden dat dit plan, samen met de haalbaarheidsstudie uitgevoerd door Roland Berger in opdracht van FNV en Tata Steel Nederland, er mede voor gezorgd heeft dat Tata Steel Nederland vorig jaar heeft besloten om niet meer grootschalig CCS toe te passen, maar ten behoeve van de verduurzaming van het staalbedrijf te kiezen voor het DRI-productieproces.
Een doel van de studie uitgevoerd door Roland Berger was het toetsen of het plan Groen Staal van de FNV en de werknemers realistisch is. In het plan Groen Staal en in de haalbaarheidsstudie van Roland Berger zijn geen afspraken gemaakt tussen de overheid, Tata dan wel FNV. Dit rapport en plan dient als gedegen input voor het realiseren van de DRI-verduurzamingsplannen. Hoe TSN invulling wil geven aan de verduurzaming, conform de studie of met eventuele optimalisaties, is aan het bedrijf. Voor de bindende maatwerkafspraak met de overheid leveren deze plannen en onderzoeken de nodige inzichten om uiteindelijk concrete afspraken te kunnen maken.
Welke en hoeveel financiële middelen die het Rijk heeft voor het maken van de maatwerkafspraken zijn verbonden aan deze Expression of Principles?
Er zijn nog geen financiële middelen verbonden aan de EoP, omdat het slechts intenties betreft. Waar partijen in deze fase kosten maken, geldt dat zij deze kosten zelf zullen dragen.
Hoe verhoudt de afspraak over de sluitingsdatum van de Kooksfabriek twee uit de intentieverklaring zich met de afspraken uit het groenstaalplan? Waarom staat er geen concreet jaartal opgenomen voor de sluiting van Kooksfabriek twee?
Naar aanleiding van het Groen Staal Plan van FNV is een haalbaarheidsstudie uitgevoerd door Roland Berger in opdracht van FNV en Tata Steel Nederland. De overheid was geen partij bij deze studie en er zijn ook geen afspraken met de overheid in dit plan opgenomen. In de EoP is opgenomen dat Tata Steel onderzoek gaat doen naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie vóórafgaand aan de transitie in 2030, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten, zoals de Kooksfabriek 2, en/of het uitvoeren van extra maatregelen bovenop de Roadmap+. Dit is in lijn met de recent door de Kamer aangenomen motie-Hagen c.s. die hiertoe oproept.
Hoe verhoudt dit zich tot het eerder genoemde jaartal 2028 als vermeld op bladzijde 11 van de Haalbaarheidsstudie klimaatneutrale paden TSN IJmuiden, uitgevoerd in opdracht van Tata Steel en de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV)?2
Het Rijk en de provincie Noord-Holland zijn met TSN in gesprek over de onderzoeksopzet naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie vóórafgaand aan de transitie in 2030. De haalbaarheidsstudie wordt in dit kader ook meegewogen.
Welke afwegingen hebben plaatsgevonden tussen de provincie, het kabinet en Tata Steel naar aanleiding van de motie van het lid Hagen c.s. over met Tata Steel en de provincie Noord Holland onderzoeken of vooruitlopend op het groenstaalplan extra milieu en gezondheidswinst te realiseren is, waarmee de regering is verzocht om met Tata Steel en de provincie Noord-Holland te onderzoeken of vooruitlopend op het groenstaalplan extra milieu en gezondheidswinst te realiseren is, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten, zoals de Kooksfabriek 2, en/of het uitvoeren van extra maatregelen bovenop de roadmap?3
Zie antwoord op vraag 7.
Hoe verhoudt de afspraak over het moment van klimaatneutrale staalproductie uit de intentieverklaring zich met de afspraken uit het groenstaalplan? Waarom is hier gekozen voor 2045? Wat kan er nu wel, wat in het groenstaalplan niet kon? Zou het streven naar 2040 niet veel passender zijn, gezien de grote impact van het bedrijf?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 4 ten aanzien van de verhouding tussen de intentieverklaring en het groenstaalplan. Het bedrijf heeft de ambitie voor volledige klimaatneutraliteit versneld: in plaats van in 2050, zoals in de eerste EoP stond, is de ambitie in de herziene versie om al in 2045 klimaatneutraal te zijn. Dit is een additionele inspanning ten opzichte van de vorige EoP.
De inspanningen van de overheid blijven erop gericht om zo snel als mogelijk de overstap naar duurzame staalproductie te realiseren Als dit eerder kan dan 2045, nemen we dit mee in de gesprekken die zullen worden gevoerd om te streven naar een bindende maatwerkafspraak. Of dit mogelijk is, zal zich nader moeten uitwijzen na ontvangst en goede bestudering van hoe Tata beoogt de weg naar groene staalproductie te realiseren.
Hierbij wil ik nog benadrukken dat dit project, de af- en ombouw van een gehele industriële installatie, tijd vergt door de complexiteit en grootte van deze verduurzamingsplannen. Deze inspanningen, voor meer CO2-reductie voor 2030 en voor 2045, zijn daarom niet te onderschatten.
Op welke manier en onder welke voorwaarden is een snellere vergroening van Tata Steel mogelijk en hoeveel belastinggeld zal hiermee gemoeid zijn?
Tata Steel Nederland is net als ieder ander bedrijf verantwoordelijk voor zijn bedrijfsvoering in een open Nederlandse markt. Ook zijn bedrijven zelf verantwoordelijk voor hun verduurzaming en verschoning.
In de Kamerbrief van 8 juli over de maatwerkaanpak wordt uiteengezet op welke manieren de overheid, en dus ook in het geval van een bindende maatwerkafspraak met Tata Steel Nederland, het bedrijf zou kunnen ondersteunen om versnelling van vergroening te realiseren.7
Zoals u heeft kunnen lezen in de EoP (onder intentions punt 3), spreek ik uit, samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de gedeputeerde Olthoff van provincie Noord-Holland, dat wij ons zullen inspannen om tijdige realisatie van de verduurzaming van TSN mogelijk te maken, waarbij onder andere onderzoek gedaan wordt naar de financiering van projecten met het mogelijk geven van financiële ondersteuning vanuit de overheden, het managen van financiële risico’s, de beschikbaarheid van betaalbare energiedragers en de benodigde infrastructuur daarvoor en tijdige besluitvorming over vergunningaanvragen. Dit zijn allemaal zaken die in onze ogen kunnen bijdragen aan een voortvarende verduurzaming van Tata Steel Nederland.
Er is nog geen inschatting te maken om hoeveel belastinggeld dit zou gaan. Zodra er een concrete ondersteuningsverzoek ligt van Tata Steel Nederland, waarover wij in goed contact zijn, gaan wij deze bestuderen en valideren, zodat wij ook kunnen vaststellen welke acties er vanuit de overheid benodigd zijn om dit verduurzamingstraject te steunen. Zie voor een indicatie van de tijdslijn de Kamerbrief van 8 juli jongstleden.8
Waarop zijn de jaartallen die in de intentieverklaring worden genoemd (2030, 2035 en 2045) gebaseerd? Kan deze onderliggende uitleg/data openbaar gemaakt worden?
Het jaartal 2030 doelt op de Nederlandse (en Europese) Klimaatdoelstellingen (Klimaatwet, EU Climate Law/ Fit for 55) waaraan de industrie, en dus ook Tata Steel Nederland, een bijdrage aan dienen te leveren. Het jaartal 2035 wordt niet genoemd in de EoP. Het jaartal 2045 en toelichting waarom 2045 is opgenomen, is terug te vinden in de beantwoording op vraag 9.
Betekent deze intentieverklaring dat omwonenden tot 2045 moeten wachten voor zij kunnen rekenen op een radicale verbetering van de kwaliteit van hun leefomgeving? Zo niet, kunt u een overzicht geven van welke winst op het gebied van de kwaliteit van hun leefomgeving de omwonenden van Tata Steel tot het moment van klimaatneutrale staalproductie tegemoet kunnen zien?
Nee, in het plan van aanpak «Naar een gezondere leefomgeving in de IJmond: aanpak voor het beperken van de luchtverontreinigende uitstoot van Tata Steel Nederland» 9staat aangegeven welke acties zijn ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Op 15 juni 2022 bent u geïnformeerd over de tussenresultaten en de voortgang die is geboekt op de verschillende actielijnen uit dit plan.10
Hoe verhoudt de intentieverklaring zich tot de nieuw afgegeven natuurvergunning voor Tata Steel IJmuiden?
Er is geen nieuwe natuurvergunning van Tata Steel IJmuiden. U doelt waarschijnlijk op het ontwerpbesluit welke op 14 juli 2022 gepubliceerd is waarbij het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland, voornemens is om het intrekkingsverzoek van Mobilisation for the environment (MOB) voor de natuurvergunning van Tata Steel IJmuiden B.V. te Velsen-Noord deels toe te wijzen en de natuurvergunning voor Tata Steel van 22 augustus 2016 te wijzigen/aan te scherpen. De grootste aanscherping is de verlaging van het stikstofplafond (kg/jaar) van 8.157.638 naar 7.530.761 stikstofoxiden (NOx).
Het ontwerpbesluit op het intrekkingsverzoek van de natuurvergunning staat los van de intentieverklaring voor de plannen met betrekking tot CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving.
Kunt u een overzicht geven van de uitstootnormen in de oude en in de nieuwe natuurvergunning van Tata Steel? Welke reductiedoelstellingen liggen in deze natuurvergunning verankerd?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 13.
Bent u bekend met het artikel «Kankerverwekkende stof chroom-6 aangetroffen in grond Tata Steel»?4
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat stoffen waarvan reeds overduidelijk is dat deze kankerverwekkend zijn nog steeds in ons milieu worden gebracht?
Ja.
Deelt u de mening dat er, in lijn met het advies van de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, aanvullend onderzoek gedaan moet worden naar de omvang en de oorzaak van de chroom-6 vervuiling?
Ja, de OD NZKG heeft hier ook opdracht voor gegeven.
Gaat u er bij Tata Steel op aandringen dat het aanvullende onderzoek waar de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied om vraagt er ook daadwerkelijk komt? Zo ja, wordt er onafhankelijk toezicht gehouden op dit onderzoek? Zo niet, waarom niet?
De OD NZKG beoordeelt dit onderzoek als onafhankelijke toezichthouder. Ik volg dit nauwlettend.
Het toenemende aantal covid-besmettingen in relatie tot de asielopvang |
|
Wieke Paulusma (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Kuipers , Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is bij u bekend hoeveel besmettingen de afgelopen drie maanden zijn geconstateerd in asielzoekerscentra (azc’s) en welke stijging de besmettingen hier laten zien? Worden de besmettingen in azc’s continue gemonitord? Zo ja, door wie en aan wie wordt dit gerapporteerd? Zo nee, waarom niet? Vindt u het een goed idee als dat wel zou gebeuren?
Het COA volgt, in overleg met de zorgpartners, het landelijke beleid. Voorheen werd er getest door de GGD en wist het COA hierdoor hoeveel positieve besmettingen er waren. Sinds enige tijd is de zelftest de norm, ook op COA-locaties. Bewoners wordt gevraagd een positieve zelftest door te geven zodat het COA maatregelen kan nemen, bijvoorbeeld voor de isolatie. De positieve uitslag van de zelftest wordt niet geregistreerd. Op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) mag het COA dit ook niet. Het COA heeft, doordat bewoners zich melden, wel een globaal beeld. De afgelopen maanden zagen we een lichte toename en inmiddels weer een afname. Het COA ziet op dit moment geen redenen om in haar testbeleid af te wijken van het landelijke beleid.
Welke maatregelen ter voorkoming van covid-besmettingen worden momenteel nog genomen in azc’s? Hebben azc’s eigen plannen gemaakt ter voorkoming van besmettingen, zoals sectoren ook sectorplannen hebben gemaakt?
Er zijn richtlijnen/maatregelen vastgesteld om de uitvoeringsprocessen «coronaproof» door te kunnen laten gaan. Deze maatregelen kunnen op/afgeschaald worden op basis van de lokale situatie. Daarnaast is er een coronaprotocol, opgesteld door COA, GZA, en GGD GHOR Nederland, in gebruik op alle locaties. Hierin zijn onder meer leefregels opgesteld om covid-19 te voorkomen bij bewoners, hoe om te gaan met klachten en besmettingen en regels omtrent isolatie. Binnen de algemene leefregels is er enige ruimte voor lokaal maatwerk toegespitst op de lokale situatie. Met de GGD zijn er landelijke afspraken gemaakt over het vaccineren en voorlichtingsbijeenkomsten voor bewoners. In landelijk overleg met de zorgpartners, RIVM en VWS wordt de situatie gevolgd, geanticipeerd op ontwikkelingen en waar nodig het protocol aangepast.
Welke voorbereidingen worden getroffen in de asielopvang om een verdere verhoging van de besmettingsgraad op te kunnen vangen?
Het COA heeft een Corona Coördinatie Team (CCT). Het CCT coördineert (proactief) en monitort de situatie voor bewoners en medewerkers met betrekking tot covid-19. Bewoners krijgen gratis zelftesten aangeboden en worden gestimuleerd om zichzelf te testen. Er is een Quarantaine & Isolatie (Q&I) locatie waar positief geteste bewoners naar uit kunnen wijken als isolatie op de eigen locatie niet mogelijk is.
Besmettingen worden vooral voorkomen door bewoners te stimuleren zich te laten vaccineren. Het COA brengt dit doorlopend onder de aandacht. In afstemming met GGD GHOR Nederland wordt de vaccinatiestrategie vormgegeven. Daarnaast geeft het COA extra tips en werkinstructies aan locaties om te zorgen voor goede hygiëne.
Wordt bij het opzetten van noodopvang en crisisnoodopvang rekening gehouden met de geldende adviezen om verspreiding van het coronavirus te beperken, zoals het houden van afstand en goede ventilatie?
Ja, bij het opzetten van de noodopvang en de crisisnoodopvang wordt zoveel als mogelijk rekening gehouden met de geldende adviezen ten aanzien van covid-19.
Zijn er voldoende plekken voor mensen die na een besmetting in quarantaine moeten? Als deze plekken er op de noodopvang- en crisisinoodopvanglocaties niet zijn, hoe wordt dan omgegaan met quarantaine?
Isolatie vindt zoveel als mogelijk plaats op de eigen locatie. Kan dat niet dan is er de mogelijkheid om bewoners over te plaatsen naar de Q&I-locatie
Beschikken alle azc’s over CO2-meters? Zo nee, waarom niet? Wilt u dan met het COA in gesprek treden om dit zo snel mogelijk te realiseren?
Nieuwe kernlocaties of bestaande locaties die herbouwd of verbouwd worden krijgen een vorm van CO2 melding met sturing van ventilatie (de hoeveelheid lucht verhogen). Het hebben van een CO2 melder is niet gebruikelijk of wettelijk verplicht op de overige locaties. Voor deze locaties, met name de opvangplekken, geldt een verhoogd ventilatieniveau. In plaats van de in het bouwbesluit aangegeven +/- 21 m3 per persoon houdt het COA 35 m3 per persoon aan.
Wordt op alle locaties nog steeds voorlichting gegeven over covid? Zo ja, op welke manier? Zo nee, op welk moment zal worden besloten dit weer op te starten?
Bewoners worden op locatie en op MyCOA door middel van FAQ-posters in tien verschillende talen en filmpjes voorgelicht over de mogelijkheden tot en de wenselijkheid van vaccineren. Daarnaast geeft het COA (gidsfunctie gezondheidszorg) en de GGD op locatie voorlichting over vaccinatie. Ook is er in de door de GGD gegeven voorlichting «infectieziekte» aandacht voor goede hygiëne om covid te voorkomen en hoe te handelen bij het vermoeden van covid.
Worden asielzoekers, zowel degenen die net aankomen in Nederland als degenen die hier al langere tijd zijn, nog steeds gevaccineerd? Hoe hoog is de vaccinatiegraad onder deze groep?
Op elke locatie zijn er afspraken gemaakt met de GGD over waar en wanneer bewoners zich kunnen laten vaccineren. Bewoners worden hier met posters op locatie over geïnformeerd. Nieuwe instroom op locatie wordt gevraagd of ze gevaccineerd willen worden en krijgen uitleg over hoe dat in zijn werk gaat en waar ze moeten zijn. Dit geldt ook op de centrale ontvangst locaties (col) waar mensen nieuw binnenkomen in Nederland.
Het is niet mogelijk om de vaccinatiegraad vast te stellen. GZA registreert de mensen die in Nederland door de GGD gevaccineerd worden. Echter geeft dit geen beeld van de vaccinatiegraad omdat bewoners ook voor hun aankomst in Nederland al gevaccineerd kunnen zijn. Bij binnenkomst in Nederland wordt niet geregistreerd of iemand gevaccineerd is. Het feit of iemand covid heeft gehad kan ook van invloed zijn of iemand meerdere vaccinaties nodig heeft om volledig gevaccineerd te zijn. Ook dit wordt niet geregistreerd.
Welke redenen geven asielzoekers om zich niet te willen vaccineren? Welke acties worden ondernomen hen voor te lichten en zorgen weg te nemen teneinde de vaccinatiegraad te verhogen?
De redenen zijn, zoals in de Nederlandse samenleving, gevarieerd en van individuele aard. Religieuze en culturele achtergrond kan meespelen, evenals toegang tot informatie en mate van vertrouwen in de wetenschap. Een deel van de mensen die een Dublinclaim hebben of kansloze procedures doorlopen, wil niet gevaccineerd worden vanuit de gedachte dat ze zonder vaccinatiebewijs niet uitgezet kunnen worden door de DT&V.
Bewoners worden (op locatie en op MyCOA) door middel van FAQ-posters in tien verschillende talen en filmpjes voorgelicht over de mogelijkheid tot en de wenselijkheid van vaccineren. Daarnaast geeft het COA (gidsfunctie gezondheidszorg) en de GGD (groepsvoorlichting «infectieziekten») voorlichting over vaccinatie.
Het COA heeft op elke locatie een contactpersoon «vaccineren». Aan hen is gevraagd om in gesprek te gaan met 60+ bewoners om te checken of ze gevaccineerd zijn of willen worden.
Indien het aantal besmettingen verder toeneemt zou dit opnieuw kunnen leiden tot uitval van personeel bij bijvoorbeeld het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND), is er voldoende capaciteit om dit op te vangen? Bent u bereid alvast scenario’s uit te werken hoe om te gaan met een nog groter tekort aan capaciteit als de besmettingsgraad verder toeneemt?
Het COA heeft een Corona Coördinatie Team (CCT). Het CCT coördineert (proactief) en monitort de situatie voor bewoners en medewerkers met betrekking tot covid. Het CCT werkt ook met scenario’s. Het COA heeft een aantal vitale uitvoeringsprocessen benoemd, die ook ten tijde van toenemende besmettingen en of een eventuele lockdown doorgang vinden.
De IND heeft de crisisorganisatie in de vorm van een Corona Coördinatie Team (CCOT). Deze is momenteel in «slapende toestand» en kan indien dat nodig is opgeschaald worden naar actief. Besluitvorming die verband houdt met de Covid-19 crisis is op dit moment de verantwoordelijkheid van de lijn. De IND heeft een continuïteitsplan corona opgesteld waarin kritieke functies en scenario’s zijn uitgewerkt. Voor de mogelijke scenario’s binnen de IND zijn handelingsperspectieven beschikbaar. Ten aanzien van opschaling in het kader van Covid-19 volgt de IND het Rijksbeleid in afstemming met de ketenpartners.
Het rapport Drugs de Baas d.d. 23 juni 2022, Denktank: drugsmisdaad wel te bestrijden, reguleer xtc en onderschep de coke d.d. 22 juni 2022 |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Drugs de Baas» van DenkWerk, een onafhankelijke denktank (van o.a. Bernard ter Haar, Frans Blom, Barbara Baarsma en Hans Wijers)?1
De rijksoverheid is geen opdrachtgever voor het rapport «Drugs de Baas» van Denkwerk. Ik heb met interesse kennisgenomen van het rapport.
Deelt u de conclusie op pagina 22 dat «onderscheppingen [in tegenstelling tot de situatie in de cocaïnehandel] amper impact hebben op het verdienmodel voor Nederlandse cannabis en synthetische drugs»? Zo nee, kunt u deze conclusie en de onderliggende analyse onderbouwd weerleggen?
De conclusie op pagina 22 dat «onderscheppingen [in tegenstelling tot de situatie in de cocaïnehandel] amper impact hebben op het verdienmodel voor Nederlandse cannabis en synthetische drugs» klinkt aannemelijk, in de zin dat de impact van onderscheppingen op de cocaïnemarkt zeker groter zal zijn dan de impact van onderscheppingen op de markt voor Nederlandse cannabis en synthetische drugs. Nederland is een productieland voor cannabis en synthetische drugs, terwijl cocaïne juist vanuit andere landen wordt ingevoerd of waarbij Nederland als doorvoerland dient. In de Nederlandse cocaïnemarkt zijn onderscheppingen dus lastiger te compenseren. Van synthetische drugs kunnen binnen korte tijd grote hoeveelheden worden geproduceerd om een onderschepping te compenseren. Voor Nederlandse cannabis geldt dat het afkomstig is van een groot aantal relatief kleine aanbieders, waardoor ook in deze markt onderscheppingen logischerwijs minder invloed hebben. Tegelijkertijd kan het in beslag nemen van een specifieke partij cannabis of synthetische drugs nog steeds veel impact hebben op de betrokken criminele groepering, zeker als daarbij ook succesvolle vervolging plaatsvindt.
Wat is uw reactie op de beleidsaanbevelingen van DenkWerk ten aanzien van xtc, in het bijzonder dat «regulering van de binnenlandse keten de geloofwaardigheid en effectiviteit van het Nederlandse drugsbeleid zou vergroten» en dat «regulering van xtc de drempel bovendien zou kunnen verhogen naar de aankoop van andere, schadelijkere drugs zoals speed en crystal meth» (pagina 51)?
XTC is verboden in het Verdrag inzake psychotrope stoffen2 en is in 1988 geplaatst op lijst I van onze Opiumwet. De internationaal-juridische context maakt dat regulering van de binnenlandse keten van xtc niet mogelijk is. Het Nederlandse beleid ten aanzien van drugsbestrijding wordt mede ingegeven door de verplichtingen die deel uitmaken van (internationale) verdragen over drugsbestrijding waarbij Nederland partij is.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek «Ontwikkeling van een rationeel nationaal MDMA-beleid met behulp van multi-decision multi-criterion decision analyse (MD-MCDA)», waar ook uit bleek dat een (strenge) vorm van regulering het meest effectief was voor het verminderen van de gezondheidsrisicio’s en het bestrijden van de aan MDMA-gerelateerde criminaliteit?2
Ik ben bekend met de resultaten van het genoemde onderzoek. Het volgens de onderzoekers meest optimale beleidsmodel zal (naast een stijgend aantal gebruikers) kunnen zorgen voor een aantal voordelen qua gezondheidsrisico’s en de aanpak van druggerelateerde criminaliteit. Zo zal volgens de onderzoekers de kwaliteit van de MDMA omhoog gaan en kunnen de gebruikers beter geïnformeerd worden over de risico’s van het gebruik.
Het onderzoek maakt gebruik van aannames waar je over van mening kunt verschillen, en die op verschillende wijze tegen elkaar kunnen worden afgewogen. Legalisering van MDMA is bovendien niet mogelijk door onze gebondenheid aan internationale verdragen, zoals al benoemd in de beantwoording van vraag 3. Conform afspraak in het coalitieakkoord komt er een staatscommissie die de status van MDMA in het kader van de volksgezondheid onderzoekt en advies uitbrengt over de voor- en nadelen van medicinaal gebruik, met inbegrip van een analyse vanuit verschillende disciplines van risico’s voor de gezondheid, preventie en de Europese context en relevante verdragen.
Hoeveel winst wordt er door Nederlandse groothandelaren in xtc en speed gemaakt? Op welke onderzoeken baseert u zich voor dit bedrag?
Hoeveel winst er door de Nederlandse groothandelaren wordt gemaakt in xtc en speed is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat het (bij benadering) kennen van dit bedrag relevant is voor het Nederlands drugsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Het kennen van dit bedrag is van beperkt nut voor het Nederlands drugbeleid. Middelen worden op lijsten van de Opiumwet gezet op basis van een risico-inschatting van een stof, waarin een groot aantal factoren op het gebied van gezondheid en veiligheid worden betrokken. De wijze waarop wij in Nederland met verboden middelen omgaan, is niet direct afhankelijk van de hoeveelheid winst die door de producenten van die middelen wordt gemaakt, maar is gebaseerd op het risico dat die middelen vormen. De productie van veel middelen an sich brengt daarbij nog andere gevaren met zich mee, zoals woningbranden bij hennepteelt en chemisch afval bij drugslabs.
Wat is uw reactie op de berekening van DenkWerk dat dit niet zou gaan om «vele miljarden», maar om tussen 300 en 700 miljoen euro per jaar winst voor Nederlandse groothandelaren? Kunt u hierbij een gedetailleerde appreciatie geven van de veronderstellingen, op pagina 21 en de appendix, die aan deze berekening ten grondslag liggen?
De berekening van DenkWerk dat het niet om «vele miljarden» gaat, maar om 300 – 700 miljoen euro per jaar winst voor Nederlandse groothandelaren is interessant. In deze berekening worden, net als in andere omvangsschattingen, een aantal aannames gedaan. Deze zijn zeker niet onredelijk, maar blijven aannames die niet feitelijk kunnen worden onderbouwd, en die resulteren in een bepaalde bandbreedte. Dit is ook het geval bij andere onderzoeken op dit gebied.
Uiteindelijk is het kennen van de exacte omvang van de winst van Nederlandse groothandelaren van ondergeschikt belang. Deze middelen zijn verboden omdat ze een risico vormen voor de gezondheid en veiligheid van mens en maatschappij, zoals toegelicht bij vraag 6. Daarbij komt dat ook als het gaat om honderden miljoenen, deze criminele winsten zelf eveneens kwalijk zijn, bijvoorbeeld als het gaat om oneigenlijke concurrentie door criminele investeringen in legale bedrijfstakken.
Hoeveel procent van de cocaïne die in de Rotterdamse haven arriveert wordt door de overheid onderschept? Herkent u het onderscheppingspercentage van 20% waar u vanuit zou gaan? In hoeverre is het percentage waar u zich op baseert gestoeld op (bottom-up en/of top-down) feiten, zoals de berekening in «Drugs de baas», in plaats van aannames?3
Tijdens mijn bezoek aan Colombia is besproken dat criminelen hun werkwijze aanpassen zodra controles duidelijk voelbaar worden op hun smokkelroutes. Hierbij is ook het onderscheppingspercentage van meer dan 20% van drugs genoemd. Er is geen percentage waar «vanuit wordt gegaan» door de rijksoverheid. Het is wel mijn doel om met opsporingsdiensten, Douane, de burgemeester van Rotterdam en havenbedrijven de controles op vervoersstromen met internationale partners – en dan in het bijzonder samen met de autoriteiten van zogenoemde bronlanden in Latijns Amerika – zodanig op te voeren dat Nederland minder aantrekkelijk is voor drugscriminelen en voor drugssmokkel. De berekening in «Drugs de baas» bevat net als andere onderzoeken aannames om te komen tot een geschatte totale hoeveelheid gesmokkelde cocaïne. In de beantwoording van vraag 12 wordt nader ingegaan op het geschatte onderscheppingspercentage van cocaïne van 50–60% in de haven van Antwerpen en Rotterdam
De Douane geeft daarnaast aan dat zij in de rapportages uitgaat van vaststaande gegevens en geconstateerde feiten. Het is exact aan te geven hoeveel kilo’s cocaïne worden aangetroffen en in beslag genomen, en op welke plaatsen in Nederland dat is gebeurd. Er wordt geen inschatting gemaakt van het onderscheppingspercentage. De hoeveelheid inbeslaggenomen kilo’s is kenbaar, het onderscheppingspercentage niet.
Kunt u toelichten waarom (uw inschatting van) dit percentage niet stelselmatig wordt gerapporteerd, maar de hoeveelheid kilo’s wel? Welke van deze twee acht u een relevantere indicator om het resultaat van beleidsinspanningen te kunnen bepalen?4
Zoals in de beantwoording van vraag 8 is aangegeven is exact aan te geven hoeveel kilo’s cocaïne worden aangetroffen en in beslag genomen, en op welke plaatsen in Nederland dat is gebeurd. Er wordt geen inschatting gemaakt van het onderscheppingspercentage. De hoeveelheid inbeslaggenomen kilo’s is kenbaar, het onderscheppingspercentage niet. Dit maakt dat het stelselmatig rapporteren over (verschuivingen in) dat percentage zich niet leent voor het bepalen van het resultaat van beleidsinspanningen.
Kunt u toelichten waarom dit percentage niet terugkomt in het rapport «Indicatoren drugscriminaliteit» (in opdracht van het WODC)?
Het genoemde rapport is in opdracht van het WODC uitgevoerd door DSP. Het WODC waarborgt de onafhankelijkheid van de onderzoeken die op verzoek van het Ministerie van JenV worden uitgevoerd. Voor toelichting over de uitkomsten van dergelijke onderzoeken verwijs ik u naar de onderzoekers.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de marktprijs van cocaïne een verkeerde indicator is om de effectiviteit van onderscheppingen voor het ondergraven van het verdienmodel van de cocaïnehandel te bepalen (pagina 23)?
Ik heb met interesse kennisgenomen van deze passage uit het rapport. Onderzoek leert ons dat de marktprijs van cocaïne ongewijzigd is gebleven de afgelopen jaren, terwijl er wel een verschil zit in de hoeveelheid onderschepte kilo’s cocaïne. Overigens wordt er bij het bepalen van de effectiviteit van beleid nooit gekeken naar een enkele indicator, er is altijd sprake van meerdere kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. Daarbij komt beleid normaliter tot stand in samenspraak met degenen dit het in de praktijk uitvoeren.
Deelt u de conclusie dat het onderscheppingspercentage van cocaïne in de havens van Rotterdam – Antwerpen tussen de 50 en 60% ligt? Zo nee, kunt u deze conclusie en de onderliggende analyses onderbouwd weerleggen?
Door DenkWerk is een onderscheppingspercentage berekend, waarbij de mainports Antwerpen en Rotterdam gezamenlijk zijn begrepen. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen de beide havens. Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van de berekeningsmethodiek en de analyse door DenkWerk. Het betreft een methodiek die, voor zover ons bekend, nog niet eerder is toegepast. Wij zien in de toegepaste methodiek geen significante lacunes, er wordt in de gebruikte methodiek uitgegaan van aantallen en hoeveelheden die vermeld zijn in rapportages van andere instituten en organen. De conclusies zijn de verantwoordelijkheid van DenkWerk – deze zijn niet door andere wetenschappers getoetst. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 8 en 9.
Deelt u de mening dat het zogenaamde «break-even point» – waarna cocaïnehandel niet meer winstgevend is – een onderscheppingspercentage van 75% vereist? Zo nee, bij welk percentage ligt dit break-even punt volgens u?
Het kabinet hanteert geen dergelijk uitgangspunt. Dit is een interessante invalshoek, die het belang onderstreept van het inzetten op de mainports als belangrijk kanaal voor drugssmokkel.
Deelt u de mening van DenkWerk dat havens, en met name de haventerminals van Rotterdam, de belangrijkste plek zijn om op te focussen bij de aanpak van de cocaïnehandel?
Drugscriminelen maken misbruik van de logistieke ketens die er bestaan in de legitieme handel. De haven van Rotterdam is de grootste haven van West-Europa en kent een forse legale stroom goederen die afkomstig zijn uit de bron- en transitlanden van cocaïne. In deze legale stroom goederen gaan ook partijen illegale goederen zoals cocaïne mee. Een focus op de haven van Rotterdam is daarom logisch. Dat doet niets af aan de eveneens noodzakelijke aandacht voor andere (lucht)havens in Nederland en andere logistieke stromen. We blijven natuurlijk ook alert op het waterbedeffect en het verschuiven van routes.
Er wordt daarom gewerkt aan een plan van aanpak om grootschalige drugssmokkel via logistieke knooppunten tegen te gaan. Dit plan focust zich enerzijds op vijf grote logistieke knooppunten: 1) de Rotterdamse haven, 2) de havens van Zeeland en West-Brabant (o.a. Vlissingen), 3) het Noordzeekanaalgebied, 4) Schiphol en 5) de bloemenveilingen. Anderzijds wordt er gekeken naar overkoepelende maatregelen, zoals het wegnemen van knelpunten t.b.v. informatiedeling, het maken van internationale afspraken met het oog op het gelijk speelveld en het onderzoeken van aangescherpte screeningsmogelijkheden. Vanuit de Prinsjesdagmiddelen uit 2021 is er een bedrag van 24 mln. structureel beschikbaar voor deze aanpak. Eind 2022 wordt de Kamer nader geïnformeerd over dit plan.
Het verlenen van gratie en de motivering van dat besluit |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Hoe vaak is de afgelopen jaren gratie verleend, wat voor soort zaken ging het en wat waren de belangrijkste redenen die hieraan ten grondslag lagen?
Hieronder is een overzicht gegeven van het aantal ingewilligde gratieverzoeken over de afgelopen tien jaren waarin onderscheid is gemaakt tussen onvoorwaardelijke en voorwaardelijke toekenningen (kleine afwijkingen op basis van definities zijn mogelijk).1 Bij gratieverzoeken wordt het soort zaak (soort delict of straf) niet geregistreerd. Afwijzingsgronden per individuele zaak worden evenmin geregistreerd.
Jaar
Onvoorwaardelijk
Voorwaardelijk
Totaal
2012
332
117
449
2013
246
78
324
2014
213
59
272
2015
205
63
268
2016
175
61
236
2017
150
43
193
2018
139
50
189
2019
145
39
184
2020
75
12
87
2021
101
30
131
Op grond van artikel 2 van de Gratiewet kan gratie worden verleend
Een beslissing op een gratieverzoek is persoonsgebonden en toegesneden op de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Op grond van artikel 5 lid 1 en 4 van de Gratiewet is de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie (OM) om advies gevraagd.
Klopt het, dat het zelden voorkomt dat iemand die voor een ernstig delict wordt veroordeeld en een straf van negen jaar uit moet zitten, zonder dat er sprake is van een spoedgeval zoals gezondheid of andere humanitaire omstandigheden, gratie wordt verleend?
Een beslissing op een gratieverzoek is persoonsgebonden en toegesneden op de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Die omstandigheden kunnen van geval tot geval zeer sterk verschillen. Bij een gratiebeslissing worden naast de belangen van de veroordeelde ook de belangen van de samenleving en eventuele slachtoffers gewogen.
Wat is de motivering voor het besluit de heer Masmeijer gratie te verlenen?1
Wanneer een buitenlandse rechter de straf heeft uitgesproken, wat het geval is in deze specifieke zaak, wordt het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden om advies gevraagd. Het gerechtshof neemt hierbij een advies van het OM mee in haar overweging. De Minister maakt op basis van deze adviezen een eigen afweging, waarbij het advies van het gerechtshof op basis van onze beleidslijn, die bepaald is door een uitspraak van de Hoge Raad, leidend is.3 Het gerechtshof heeft in dit specifieke geval naast de in Nederland geldende Gratiewet ook de Belgische wet- en regelgeving voor voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) betrokken bij zijn overweging. Dit heeft mede geleid tot een positief advies. Gelet op de privacy van de betrokkene kan ik verder niet inhoudelijk ingaan op deze zaak.
Heeft het feit dat het hier gaat om een (semi-)bekende Nederlander een rol gespeeld in deze beslissing?
Of de betrokkene die om gratie heeft verzocht een (semi-)bekende Nederlander is, is geen omstandigheid die bij een gratiebeslissing wordt betrokken.
Kunnen andere mensen in de toekomst in vergelijkbare gevallen die bijvoorbeeld een nieuw levensplan hebben ontworpen op precies dezelfde behandeling rekenen? Wat is hiervoor nu het beleid en het afwegingskader?
Ieder gratieverzoek vraagt om een zorgvuldige en persoonsgerichte afweging volgens het toetsingskader zoals beschreven in antwoord 1 en antwoord 3. De individuele omstandigheden van het geval spelen een belangrijke rol bij de afweging.
Bent u bereid te bezien hoe in de toekomst de redenen voor het verlenen van gratie uitvoeriger uiteen kunnen worden gezet in het uiteindelijke besluit? Zo nee, waarom niet?
In een gratiebesluit dat wordt uitgereikt aan de gratieverzoeker wordt alleen een onderbouwing gegeven als het gratieverzoek is afgewezen.
Het verlenen van gratie hangt samen met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde. Ik maak die omstandigheden daarom in principe niet aan derden bekend. Het is daarnaast ook niet gebruikelijk om uw Kamer te informeren over individuele zaken tenzij daar specifieke aanleiding voor is. Die afweging kan veranderen als betrokkene publiciteit heeft gezocht en er daardoor onduidelijkheid ontstaat in zijn zaak. Inmiddels zijn in deze zaak drie verzoeken op grond van de Wet Open Overheid (WOO) ingediend bij de dienst Justis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze hebben onder andere betrekking op de openbaarmaking van de adviezen van het OM, en het gerechtshof.
De Dienst Justis zal deze adviezen 14 oktober 2022 gedeeltelijk openbaar maken op zijn website. De adviezen zijn als bijlage bijgevoegd.
De toezeggingen die zijn gedaan aan de veiligheidsregio’s tav (extra) crisisnoodopvanglocaties voor asielzoekers. |
|
Don Ceder (CU), Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u uiteenzetten per veiligheidsregio hoe het staat met de ondersteuning vanuit het Rijk op het terrein van beschikbaarheid van medische zorg? Beschikken alle locaties inmiddels over reguliere spreekuren, 24 uurslijn en spoedhulp via 112?
Op 9 augustus jl. is uw Kamer per brief1 geïnformeerd over de actuele situatie in Ter Apel en de korte, middellange en lange termijn maatregelen die worden genomen ten behoeve van de asielopvang. In deze brief is ook aangegeven dat het kabinet de zorgen omtrent medische zorg in crisisnoodopvanglocaties erkent. In de brief2 aan uw Kamer van 28 juli jl. is uiteengezet dat het Rijk heeft toegezegd te voorzien in de ondersteuning op het terrein van beschikbaarheid medische zorg, beschikbaarheid van personenvervoer en personele capaciteit. Ten aanzien van medische zorg zijn afspraken gemaakt met Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) over de beschikbaarheid van medische zorg op crisisnoodopvanglocaties. Dit wordt gefaseerd ingevoerd en neemt tijd in beslag voordat het optimaal werkt. Het blijkt echter dat GZA niet op alle CNO-locaties kwalitatief goede zorg kan leveren, zoals de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd concludeerde. Het Rijk en het COA doen al het mogelijke om zorg te dragen voor goede basale zorgvoorzieningen en er vindt wekelijks overleg plaats met de meest betrokken partijen als het gaat over zorg op de CNO-locaties, dat is onder andere met VWS, GGD-GHOR, KCIO, COA en JenV. Momenteel onderzoekt het kabinet of het mogelijk is met andere partijen alsnog de zorg te organiseren in de regio’s waar dat tot nu toe nog niet gelukt is. Veiligheidsregio’s kunnen hun kosten ook declareren bij het COA als zij op de CNO-locaties zelf extra zorg organiseren.
Kunt u uiteenzetten per veiligheidsregio hoe het staat met de ondersteuning vanuit het Rijk op het terrein van personele capaciteit voor beheer en beveiliging?
Wat betreft personele capaciteit hebben zich op dit moment circa 400 rijksambtenaren gemeld om een of meerdere dagen per week aan de slag te gaan op opvanglocaties. Daarvan zijn op dit moment circa 80 rijksambtenaren gekoppeld aan een specifieke locatie waarvan inmiddels circa 30 collega’s aan de slag zijn op een crisislocaties, of starten op een onderling overeengekomen datum.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt nauw samen met de veiligheidsregio’s om ervoor te zorgen dat er genoeg mensen beschikbaar worden gesteld. Dat is een complexe puzzel, waarbij verschillende factoren meespelen, zoals de locatie van de crisisopvang, de woonplaats van de rijksambtenaren die beschikbaar zijn, het aantal uren dat een rijksambtenaren beschikbaar is en de concrete hulpbehoefte die per veiligheidsregio verschilt.
Om voldoende menskracht beschikbaar te stellen is daarnaast met spoed een aanbestedingsprocedure gestart en is de opdracht aan acht uitzendbureaus gegund.3 De werving van uitzendkrachten in dit kader is in week 31 gestart.
Is inmiddels voldaan aan de toezegging vanuit het Rijk de benodigde capaciteit met een maximum van 30 personen per veiligheidsregio per dag beschikbaar te kunnen stellen? Zo nee, hoeveel wel?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de asielzoekers die worden opgevangen op de crisisnoodopvanglocaties geregistreerd en bekend bij de veiligheidsregio’s? Zo nee, per wanneer denkt u hieraan wel te kunnen voldoen?
De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) probeert alle asielzoekers te identificeren en registreren, maar door de knelpunten in de opvang en beperkte capaciteit bij AVIM is dit niet steeds mogelijk geweest. Om dit proces te verbeteren heeft AVIM haar Identificatie en Registratie (I&R)-proces geïntensiveerd om alle mensen zonder registratie alsnog te identificeren en te registreren. Dat gebeurt onder meer door het I&R-proces terug te brengen van twee dagen naar één dag. Daarnaast vindt, voor de populatie uit de CNO’s, nu ook identificatie en registratie plaats in Budel.
Noodkreet burgemeester Hardenberg over overlastgevende asielzoekers. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hardenberg: te veel overlastgevende asielzoekers»1?
Ja.
Deelt u de mening dat de opvang van veiligelanders, uit landen als Marokko en Algerije, een absolute no-go moet zijn? Zo ja, wanneer gaat u handhaven op het actief uitzetten van veiligelanders?
Nee, die mening deel ik niet. Tijdens de asielprocedure hebben asielzoekers recht op opvang, ongeacht waar ze vandaan komen. Zoals uw Kamer bekend, gelden voor asielzoekers met een laag inwilligingspercentage zoals personen uit veilige landen van herkomst, wel snellere procedures waarbinnen in kortere tijd het asielverzoek wordt beoordeeld. Algerije geldt daarbij niet als veilig land van herkomst.2
Ik heb uw Kamer in juni jl. geïnformeerd over mijn inzet voor een nieuwe procesbeschikbaarheidslocatie (PBL) voor de opvang van vreemdelingen met een kansarme asielaanvraag in Nederland.3 In de PBL geldt op basis van huisregels een sober regime, korte wachttijden, snelle procedures en het vereiste dat betrokkenen steeds beschikbaar zijn voor de procedure op locatie. Momenteel wordt gewerkt aan de verdere uitwerking van de PBL en ben ik concreet in gesprek voor een potentiële locatie.
Na afwijzing van de asielaanvraag dient de vreemdeling Nederland te verlaten. Daarbij is het uitgangspunt dat de vreemdeling zelfstandig en zo snel mogelijk Nederland verlaat. Als de vreemdeling niet bereid is mee te werken aan zijn vertrek kan de DT&V overgaan tot gedwongen vertrek. Een bepalende factor bij gedwongen terugkeer is de bereidheid van herkomstlanden om hun eigen onderdanen terug te nemen. Hier is nog ruimte voor verbetering. Ik blijf daarom in bilateraal verband doorlopend inzetten op verbetering van de terugkeersamenwerking met belangrijke landen van herkomst door het voeren en onderhouden van migratiedialogen. Daarbij verschilt de aard, het niveau en de mate van samenwerking per land, en wordt maatwerk toegepast. Ook op Europees niveau worden gesprekken gevoerd met prioriteitslanden uit de focusregio’s voor migratie van de EU. In dialoog met deze landen kunnen verschillende instrumenten worden ingezet om de brede migratiesamenwerking te verbeteren. Daarnaast werk ik aan een wetsvoorstel om het afnemen van coronatesten onder dwang mogelijk te maken, aangezien een belangrijk deel van de landen van herkomst nog steeds een negatieve testuitslag vereist alvorens terugkeer geëffectueerd kan worden.
Bent u zich bewust van het feit dat u persoonlijk bent benaderd door de VVD voor de functie van Staatssecretaris van Asiel? Zo ja, bent u zich bewust van het feit dat de VVD de kiezer een streng immigratiebeleid heeft beloofd? Kunt u een gedetailleerd antwoord hierop geven, waarbij we boter bij de vis krijgen?
Als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heb ik mij gecommitteerd aan het coalitieakkoord. Ik zet mij dan ook in voor de (asiel)maatregelen die daarin zijn opgenomen.
Deelt u de mening dat de asielaanvraag van asielzoekers die tot het dievengilde behoren direct door de papierversnipperaar moet? Zo ja, wanneer gaat u dit actief toepassen? Kunt u toelichten hoe het kan dat overlastgevende asielzoekers gepamperd worden in plaats van actief uitgezet?
Nee, die mening deel ik niet. Asielzoekers hebben recht op een zorgvuldige asielprocedure. Vanzelfsprekend is elke vorm van overlast en criminaliteit onacceptabel en zet ik samen met onder meer partijen uit de migratieketen, de politie, het Openbaar Ministerie en gemeenten in op het voorkomen van overlastgevend gedrag en een stevige aanpak in gevallen van overlast of criminaliteit.4 Openbare orde aspecten worden betrokken bij de behandeling van de asielaanvraag.
Het coalitieakkoord 2021–2025 van januari jl. onderstreept het belang van de continuering van de bestaande aanpak van overlast en criminaliteit en zet in op de intensivering waar nodig.5 In dit kader heb ik uw Kamer onlangs geïnformeerd over aanvullende maatregelen die ik tref in de aanpak van overlast en criminaliteit door asielzoekers.6 Daarbij vind ik het wel belangrijk om te benoemen dat, ondanks maatregelen die worden getroffen, overlast en criminaliteit nooit helemaal voorkomen kunnen worden.
Kunt u het stappenplan weergeven waarmee u de burgemeester van Hardenberg gaat helpen de overlast te bestrijden?
Naar aanleiding van deze berichtgeving heb ik contact gehad met de burgemeester van Hardenberg. Daarnaast ben ik op 2 augustus jl. op werkbezoek geweest in Hardenberg waar ik de burgemeester, de lokale ketenpartners en een drietal ondernemers heb gesproken over de overlast die aldaar wordt ervaren. De gemeente Hardenberg en lokale ketenpartners werken nauw samen om de overlast aan te pakken. De ketenmariniers hebben aangeboden in gesprek te gaan met de gemeente Hardenberg en de lokale ketenpartners om te kijken naar de huidige aanpak en eventuele vervolgstappen te verkennen. Ook heb ik met de burgemeester afgesproken een voorstel tot het starten van een lokale pilot nader te onderzoeken. Ik heb de burgemeester bovendien gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor de SPUK-regeling. Zoals uw Kamer bekend, heb ik in mei jl. een budget van 1,25 miljoen euro beschikbaar gesteld ten behoeve van (gedeeltelijke) financiering van lokale (kleinschalige) maatregelen tegen overlast buiten opvanglocaties. Deze SPUK-regeling geeft gemeenten de mogelijkheid om zelf te bepalen welke aanpak het beste bij hun problematiek past. De gemeente Hardenberg heeft aangegeven deze te zullen indienen. Tot slot heb ik met de gemeente Hardenberg besproken op welke wijze de komst van de procesbeschikbaarheidslocatie zal bijdragen aan het aanpakken van de overlast die door de gemeente Hardenberg wordt ervaren.
Het memo 'Toelichting bij richtinggevende emissiereductiedoelstellingen per gebied' |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het memo «Toelichting bij richtinggevende emissiereductiedoelstellingen per gebied» d.d. 9 juni 2022?1
Ja.
Bent u bekend met de disclaimer op pagina 3 en 4 van bovengenoemd memo?
Ja.
Kunt u aangeven welke informatiebronnen zijn gebruikt die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals aangegeven in de derde alinea van de passage «Disclaimer»?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geeft aan dat het gaat om gegevens afkomstig uit de Gecombineerde Opgave (GO) en de Identificatie en Registratie (I&R). De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) verzamelt de gegevens in de GO. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verwerkt een deel van de gegevens uit de GO in de Landbouwtelling. Het CBS is ook verantwoordelijk voor de Landbouwtelling. De gegevens uit de I&R worden gebruikt voor een preciezere ruimtelijke verdeling van de stikstofemissies.
Wat is er gedaan om de gegevens uit benoemde informatiebronnen AVG-proof te maken?
Het RIVM is in het AVG-register van RVO vastgelegd als ontvanger, waarmee er een wettelijke basis is om de geleverde gegevens te mogen verwerken. Het RIVM is derhalve verantwoordelijke voor de AVG-conforme verwerking van de van RVO ontvangen gegevens. Het RIVM geeft aan dat de emissiecijfers van de bedrijfslocaties zijn geaggregeerd naar gridcellen van 64 ha, waarmee deze emissies niet herleidbaar zijn naar de individuele bedrijven of bedrijfslocaties.
Kunt u aangeven of de berekeningen zijn gemaakt vanuit een bepaald emissiepunt en daarna teruggebracht zijn naar de gridcel van 64 ha, aangezien op pagina 4 onder «Disclaimer» wordt aangegeven dat men de doorrekening gemaakt heeft op een gridcel van 64 ha, om zo berekeningen niet te kunnen herleiden naar een bepaalde bron?
Het RIVM geeft aan dat voor alle locaties de daadwerkelijke bronnen als verzameling van bronnen binnen het hexagoon van 64 ha zijn doorgerekend op zowel emissie als depositie. De stal- en veldemissies zijn daarbij als aparte bronnen doorgerekend. De berekeningen zijn voor wat betreft de geografische locatie, om te bepalen in welk emissiereductiegebied een hexagoon zich bevindt, gemaakt vanuit het centrum van het 64-ha-hexagoon. Daardoor zijn de rekenresultaten niet naar individuele locaties te herleiden.
Kunt u aangeven hoe men aan de bedrijfsspecifieke gegevens komt om de emissieberekeningen te maken?
Het RIVM geeft aan dat bedrijfsspecifieke emissiegegevens komen uit de datasets van de Gecombineerde Opgave en de Registratie en identificatie van Runderen die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland jaarlijks verzamelt ten behoeve van onderzoek en beleid.
Heeft u voor de emissieberekeningen melkveehouderij de centrale database kringloopwijzer direct of indirect geraadpleegd?
Het RIVM geeft aan dat niet te hebben gedaan.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van de Volkskrant «Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar»1?
Ja.
Waarom is besloten de opgeschorte ontwikkelingssteun aan Oeganda te hervatten?
De opgeschorte steun is niet volledig hervat. De opschorting betrof de twee laatste betalingen aan Justice Law and Order Sector (JLOS) programma (van resp. € 2,4 miljoen en € 850.000). De eerste betaling is uitgevoerd, aangezien deze reeds uitgevoerde activiteiten betrof welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Ik heb in september 2022 besloten om de slotbetaling niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen.
Wat wordt er precies bedoeld met «contractueel lastig»?
De betaling van € 2,4 miljoen betrof reeds uitgevoerde activiteiten welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis van door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hem aangegane verplichtingen.
Het is hierbij belangrijk te benadrukken dat de Nederlandse steun alleen gebruikt is voor de voorziene activiteiten op de Nederlandse prioriteitsgebieden. Als er aanwijzingen waren dat de Nederlandse steun voor andere activiteiten was ingezet, zou dat een zwaarwegende reden zijn geweest om mogelijk niet te betalen.
Bent u het eens dat er geen belastinggeld overgemaakt had moeten worden naar Oeganda?
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Wat gaat u doen om dit soort onwenselijke betalingen in de toekomst te voorkomen?
Ik kwalificeer deze betaling niet als onwenselijk. Door de Nederlandse betaling zijn immers belangrijke activiteiten uitgevoerd op het vlak van rechtstoegang voor Oegandese burgers. De beslissing om de betalingen aan te houden is genomen om de Oegandese overheid aan te sporen meer werk te maken van accountability ten aanzien van het geweld rond de verkiezingen. Onder andere als gevolg van die druk heeft de overheid meer aan publieke verantwoording gedaan dan anders het geval zou zijn geweest. Ik heb op basis van de mij beschikbare informatie in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken.
Deelt u de analyse van hoogleraar ontwikkelingsstudies Paul Hoebink dat de ontwikkelingssteun indirect onwenselijke gevolgen kan hebben?
Dat kan niet totaal worden uitgesloten, zeker wanneer de politieke situatie in een land verandert. Werken in fragiele landen en landen met zwak bestuur gaat altijd gepaard met risico’s. Om deze risico’s te minimaliseren maakt Nederland bij aanvang van activiteiten, tijdens het identificatie- en beoordelingstraject, een zorgvuldige risico-inschatting en stelt passende mitigerende maatregelen op. Een belangrijk uitgangspunt hierin is het do no harm principe, waarin wordt geanalyseerd of activiteiten onbedoeld negatieve effecten kunnen hebben.
Overigens hecht ik er in dit verband ook aan om – zoals eerder uiteengezet in de nota «Doen waar Nederland goed in is» – te benoemen dat het kabinet er alles aan doet om de impact van deze risico’s zo veel mogelijk te minimaliseren, maar tegelijkertijd van mening is dat het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk is om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur, en dat daarom een adaptieve manier van programmeren wordt toegepast.
De Nederlandse inzet is gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering.
Als blijkt dat Nederlandse projectsteun toch verkeerd wordt ingezet zal het kabinet in beginsel een kritische dialoog hebben met de desbetreffende partner zonder overeenkomsten of verdragen open te breken. Wel kan Nederland, in algemene zin en als de politieke situatie daar aanleiding toe geeft, optreden door delen van de samenwerkingsrelatie – bijvoorbeeld de directe samenwerking met de overheid of samenwerking met bepaalde organisaties – op te schorten of niet langer voort te zetten.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over de uitbetaling van de ontwikkelingssteun?
De Kamer is destijds niet geïnformeerd over de eerste betaling omdat de verwachting was dat het besluit over de slotbetaling binnen enkele maanden zou volgen – waarna de Kamer dan in één keer zou worden geïnformeerd over de gehele afronding van de afgelopen samenwerking met JLOS, de recent verschenen evaluatie van de Nederlandse ondersteuning van JLOS tot dusver, en eventuele toekomstige ondersteuning van JLOS.
Op basis van alle beschikbare informatie heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 aan JLOS niet over te maken om daarmee een signaal af te geven richting de Oegandese autoriteiten dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability.
Daarnaast is de eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS2 openbaar gemaakt. Op basis van eigen bevindingen ten aanzien van de behaalde resultaten en de genoemde eindevaluatie heb ik naar onderdelen binnen het JLOS programma gekeken die impactvol hebben bijgedragen aan een verbetering van veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij rekening gehouden met de vraag hoe Nederland de risico’s op verkeerde inzet zo goed mogelijk kan mitigeren.
Met de Nederlandse steun aan JLOS zijn wel degelijk de nodige resultaten bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Ik ben van mening dat Nederland ook in de toekomst door moet gaan met ondersteuning van JLOS, met heel duidelijke verdere oormerking op thema’s die aansluiten bij Nederlandse prioriteiten in Oeganda, zoals SGBV, commercieel recht en recht voor vluchtelingen. Bovendien zal de steun die de politie daarbij onder strikte voorwaarden ontvangt erg beperkt zijn (waarbij hardware zoals auto’s in ieder geval is uitgesloten) en alleen waar nodig voor het behalen van vooruitgang op de bovenstaande thema’s, zoals training op het gebied van SGBV en verbeteren van formulieren voor het doen van aangifte. De steun zal ook onderhevig zijn aan additionele monitoring, en er zal gebruik gemaakt worden van results based financing.
Ik hecht er ook aan om hier onderscheid te maken tussen de Nederlandse ondersteuning van de JLOS-sector enerzijds en onze steun aan het Refugee Law Project (RLP), gericht op de bescherming en het welzijn van vluchtelingen en hun gastgemeenschappen in Noord-Oeganda, anderzijds. Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 3 zijn er geen aanwijzingen dat Nederlandse betalingen voor JLOS verkeerd zijn ingezet.
Onder het RLP programma zijn door Nederland gedoneerde politieauto’s ingezet buiten de doeleinden van het project. In reactie daarop is besloten alle activiteiten met de politie in het kader van dit project on hold te zetten. Hierover is uw Kamer op 7 april 2021 geïnformeerd door middel van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuik.
Ik zal uw Kamer spoedig uitgebreider informeren over de Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij ook ingaan op bovengenoemde punten.
Bent u het eens dat de Tweede Kamer buitenspel is gezet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingshulp aan Oeganda per direct beëindigd moet worden?
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Het geweld tegen Hindoes in Bangladesh en India |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de vreselijke gewelddadige aanvallen op Hindoes in Bangladesh? Wat is uw oordeel hierover?1
Ja. Het kabinet keurt dit ten zeerste af. Iedereen moet het recht hebben om zijn of haar religieuze of levensbeschouwelijke keuzes te maken. Helaas is er wereldwijd sprake van toenemende onverdraagzaamheid op basis van religie of levensovertuiging. Daarom is vrijheid van religie en levensovertuiging een belangrijke prioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Bent u bekend met het feit, dat deze aanvallen worden uitgevoerd door moslims? Wat is uw oordeel hierover?
Voor zover bekend is de identiteit van de daders nog niet vastgesteld. Er zijn enkele verdachten gearresteerd maar het onderzoek van de autoriteiten in Bangladesh loopt nog. Ongeacht de achtergrond van de daders zijn deze aanvallen verschrikkelijk.
Bent u op de hoogte van het feit, dat woningen, gebedshuizen en winkels van Hindoes in brand worden gestoken in Bangladesh? Wat is uw oordeel hierover?
Ja. Het kabinet keurt dergelijke aanvallen ten zeerste af. Zoals aangeduid bij vraag 1, is het recht van iedereen om zijn of haar religieuze keuze te maken een belangrijk onderdeel van het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Bent u bekend met het feit, dat gewelddadige aanvallen op minderheden zoals Hindoes, in het in meerderheid islamitische Bangladesh, de afgelopen jaren zijn toegenomen? Wat is uw oordeel hierover?
Ja, deze toename is zorgwekkend. Het duidt op een verscherping van religieuze tegenstelingen, wat een negatief effect heeft op de mensenrechten in Bangladesh.
Bent u het ermee eens, dat deze wreedheden onacceptabel zijn en dat hier veel te weinig ruchtbaarheid aan wordt gegeven in de westerse wereld? Wat is de oorzaak hiervan naar uw oordeel? Bent u bereid te helpen daar verandering in te brengen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet keurt iedere vorm van geweld tegen religieuze minderheden nadrukkelijk af en monitort de wereldwijde ontwikkelingen hieromtrent, zo ook in Bangladesh. Over vrijheid van religie in Bangladesh wordt regelmatig bericht, bijvoorbeeld in het US State Department report on International Religious Freedom2 en het rapport van Open Doors van 2021.3
De mensenrechten in Bangladesh zijn onderwerp van zowel de bilaterale als de EU politieke consultaties en bezoeken van de mensenrechtenambassadeur (gepland voor 2023). In mei heeft de EU – Bangladesh joint commissionplaatsgevonden waar mensenrechten prominent op de agenda stonden.
Bent u het ermee eens, dat het opvallend is, dat geweldtegen moslims vaak breed wordt uitgemeten in de media, maar tegelijkertijd geweld door moslims vaak onder het tapijt wordt geschoven? Zo ja, heeft u hier een verklaring voor? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over de relatieve frequentie waarmee bepaald geweld in de media aandacht krijgt. Zoals aangegeven is het recht van iedereen om zijn of haar levensbeschouwelijke of religieuze keuzes te maken een belangrijk onderdeel van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. In dat kader monitort het kabinet religieus geweld wereldwijd, ongeacht de beweegredenen of achtergrond van de daders. Jaarlijks antwoordt het kabinet op Kamervragen naar aanleiding van rapporten van de organisatie Open Doors over geloofsvervolging in vele landen. In die antwoorden gaat het kabinet naar vermogen in op aantallen, frequentie, oorzaken en drijfveren. In 2021 kwam daarbij de situatie in India eveneens aan de orde.
Herinnert u zich de moedige Nupur Sharma en de feiten over Mohammed die zij daartoe uitgedaagd uitsprak tijdens een televisie debat afgelopen mei? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat zij hierna met de dood is bedreigd, moest onderduiken en strafrechtelijk dreigt te worden vervolgd vanwege het spreken van de waarheid? Bent u bereid bij de Indiase regering uw steun voor Nupur Sharma te laten horen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met de uitspraken van mevrouw Nupur Sharma en keurt de doodsbedreigingen aan haar adres ten zeerste af. Het besluit om haar al of niet strafrechtelijk te vervolgen is aan de Indiase rechterlijke instanties. Op dit moment wordt Nupur Sharma niet strafrechtelijk vervolgd en heeft het Indiase Hooggerechtshof een tijdelijke maatregel uitgevaardigd die haar beschermt tegen arrestatie.4
Bent u op de hoogte van de onthoofding door twee moslimmannen van een hindoe-kleermaker, die Nupur Sharma op sociale media had gesteund? Wat is uw oordeel hierover?
Het kabinet is daarmee bekend en keurt dit gruwelijke geweld ten zeerste af. Deze moord is ook door partijen over de gehele breedte van het Indiase politieke spectrum veroordeeld. De daders zijn kort na de moord gearresteerd, en zullen volgens het Indiase strafrecht worden berecht.
Bent u bekend met het feit, dat ik vanwege mijn steun aan Nupur Sharma veelvuldig met de dood bedreigd word vanuit onder andere India, Bangladesh en Pakistan? Wat is uw oordeel daarover? Zullen de verdachten hierover worden opgespoord en vervolgd? Welke internationale stappen zult u hiertoe ondernemen?
Het kabinet is daarmee bekend en keurt iedere vorm van bedreiging ten zeerste af. Bedreigingen, zeker die aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Ten aanzien van bedreigingen vanuit Pakistan wordt u verwezen naar de beantwoording van eerdere vragen gesteld door de Kamer van 21 april5 en 22 april 20226. De ernstige zorgen van het kabinet hierover worden regelmatig onder de aandacht van de Pakistaanse autoriteiten gebracht.
Bent u bereid openlijk uw steun uit te spreken voor de Hindoes in onder andere Bangladesh en India en daartoe contact op te nemen met de regeringen van Bangladesh en India? Zo niet, waarom niet?
Nederland vraagt rechtstreeks en via de EU, aandacht voor de rechten van alle personen ongeacht hun religie of identiteit en de verantwoordelijkheid van de regeringen hierin. Daarbij bestaat speciale aandacht voor het beschermen van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van religie en levensovertuiging.
De verbetering van de mensenrechten in Bangladesh is onderwerp van de zowel de bilaterale als de EU politieke consultaties als bezoeken van de mensenrechtenambassadeur (gepland voor 2023). In mei heeft de EU – Bangladesh joint commission plaatsgevonden waar mensenrechten prominent op de agenda stonden (zie ook: het antwoord op vraag 5).
In India draagt Nederland draagt bij aan de uitvoering van de EU-Human Rights and Democracy Country Strategy voor India en steunt de EU in de dialoog met de Indiase autoriteiten. De dialoog heeft recent nog in juni plaatsgevonden. Ook heeft in april dit jaar het bezoek van EU Speciaal Gezant voor Mensenrechten Eamon Gilmore plaatsgevonden. Via het lokale mensenrechtenfonds worden projecten uitgevoerd op het gebeid van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, effectieve rechtsbescherming, bestrijding van haatzaaien en desinformatie en het ondersteunen van interreligieuze dialoog, ook op scholen en universiteiten.
Bent u tevens bereid het geweld van moslims tegen Hindoes openlijk te veroordelen? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet keurt elke vorm van geweld ten zeerste af, ongeacht de beweegredenen of achtergrond van de daders.
Bent u bereid bij de regeringen van zowel India als van Bangladesh te pleiten voor betere bescherming van de Hindoes in hun land? Zo niet, waarom niet?
Nederland pleit voor een inclusieve samenleving waarin de rechten van minderheidsgroepen, gelijkheid en vrijheid van meningsuiting en vrijheid van religie en levensovertuiging gewaarborgd zijn. De antwoorden op vraag 5 en 10 gaan in op de inzet van Nederland op dit terrein in Bangladesh en India. Hieraan kan nog toegevoegd worden dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in september aanstaande een bijzondere «High Level Meeting» organiseert ter ere van het dertigjarig jubileum van de Declaration on the Rights of Persons Belonging to National or Ethnic, Religious and Linguistic Minorities. Dit biedt een goede gelegenheid voor een wereldwijde evaluatie.
Wilt u deze vragen per vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De Kamerbrief Versterking VTH-stelsel. |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Waarom is ervoor gekozen om het interbestuurlijk programma (IBP) versterking stelsel van vergunningverlenning, toezicht en handhaving (VTH) pas op 8 juli 2022 met de Kamer de delen terwijl deze volgens de documentnaam van het IBP al op 23 juni 2022 gereed was?
Door de drukte voor het zomerreces is het programmaplan van het Interbestuurlijk Programma Versterking VTH (IBP VTH) op 8 juli jl. met enige vertraging toegestuurd.
Erkent u dat het, zoals door de commissie Mans en in de brief van 13 december omschreven, wenselijk is dat de grenzen van de omgevingsdiensten samenvallen met die grenzen van de veiligheidsregio’s?1 Erkent u ook de voordelen van een dergelijke indeling die de commissie Mans omschrijft?
Om een robuust VTH-stelsel te realiseren is het wenselijk dat de schaalgrootte van het werkgebied van een omgevingsdienst van voldoende omvang is om een goede kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken2 te kunnen realiseren. Congruentie met het werkgebied van één of meerdere veiligheidsregio’s kan daar zeker bij helpen en is de oorspronkelijke gedachte. Dit blijkt ook uit het tijdelijk karakter van de aanwijzing van de kringen van gemeenten3.
Welke stappen zijn er na het rapport van de commissie Mans uit 2008 gezet om de grenzen van de omgevingsdiensten in te richten op basis van de grenzen van de veiligheidsregio’s? Kunt u aangeven waarom destijds is afgeweken van de adviezen van de commissie Mans over het territoir van de omgevingsdiensten?
Na de commissie Mans is er in 2009 een package deal tot stand gekomen met het IPO, de VNG en het Rijk. Deze packagedeal bevat een samenhangend pakket aan afspraken om de noodzakelijke verbeteringen van de uitvoering van het omgevingsrecht te realiseren. Onderdeel hiervan is de vorm en schaalgrootte van de omgevingsdiensten; vanaf 2011 zijn de eerste omgevingsdiensten opgericht. In 2016 is het VTH-stelsel geborgd in de Wabo4 en in 2017 in het Bor5 en de Mor6. Ook onder de Omgevingswet is het VTH-stelsel geborgd.
Destijds was de weerstand groot bij lokale bestuurders ten aanzien van het oprichten van omgevingsdiensten. Om toch tot een herziening van het VTH-stelsel te komen zijn na politieke en bestuurlijke afstemming meerdere vormen van omgevingsdiensten opgericht met uiteenlopende schaalgroottes7 en relatief grote verschillen in takenpakketten. Hierover zijn vervolgens bestuurlijke afspraken gemaakt. De diensten die voortkwamen uit milieudiensten hadden al relatief veel milieutaken; het verplichte basistakenpakket en aanvullende taken, de plustaken.
Inmiddels is één vorm van omgevingsdiensten – de zogenaamde netwerkomgevingsdienst – niet meer toegestaan en zijn alle omgevingsdiensten een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Om de verschillende schaalgroottes te legitimeren zijn er in 2017 in de ministeriële regeling kringen van gemeenten8 aangewezen. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 heeft de aanwijzing van een kring van gemeenten een tijdelijk karakter.
Tussentijdse onderzoeken (o.a. tweejaarlijks onderzoek in 2017 en 20199) naar de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken lieten niet direct een relatie zien tussen schaalgrootte en uitvoeringskwaliteit. De urgentie om verandering in de schaalgrootte aan te willen brengen en hierop stappen te zetten, ontbrak daarom lange tijd. De commissie Van Aartsen heeft aanbevolen in het kader van de robuustheid van het VTH-stelsel het aantal omgevingsdiensten te verminderen en een ondergrens te bepalen voor de omvang van een omgevingsdienst (aanbeveling 1 van 10). In pijler 1 wordt de vraag van een passende schaalgrootte verder uitgewerkt. Hierbij wordt ook gekeken naar de congruentie tussen het werkbied van een omgevingsdienst met die van één of meerdere veiligheidsregio’s.
Welke stappen zijn er concreet gezet naar aanleiding van de constatering in de brief van 13 december 2021 dat er nader moest worden verkend of er congruentie mogelijk zou zijn tussen de grenzen van de omgevingsdiensten en de veiligheidsregio’s?2 Waarom wordt er acht maanden later pas overgegaan tot een aanvullend onderzoek naar het territoir van de omgevingsdiensten en of deze kunnen aansluiten bij de grenzen van de veiligheidsregio’s?
In pijler 1 van het IBP VTH kijken we welke schaalgrootte passend is voor de optimale uitvoering van de taken van omgevingsdiensten en hoe we de samenhang met de andere aanbevelingen van de commissie Van Aartsen borgen. Het opstellen van het IBP VTH heeft enige tijd gekost.
Op basis waarvan zou u bereid zijn af te wijken van de door de commissie Mans geadviseerde indeling op basis van de veiligheidsregio’s? Deelt u de mening dat er, gezien de door de commissie Mans omschreven voordelen, alleen bij zwaarwegende belangen afgeweken zou mogen worden van de indeling op basis van de veiligheidsregio’s?
Dit wordt onderzocht in het IBP VTH. In pijler 1 van het IBP VTH wordt uitgewerkt hoe uitvoering gegeven kan worden aan de aanbevelingen 1, 2, 5 en 10 van de commissie Van Aartsen. Het doel van deze pijler is om de effectiviteit en slagvaardigheid van de omgevingsdiensten te versterken. Gezamenlijk met de koepelorganisaties en de partijen in de uitvoering wordt bekeken welke omvang het best past en het meest toekomstbestendig is. Daarbij wordt rekening gehouden met de adviezen die al voorliggen, maar wordt ook gekeken naar de toekomst met nieuwe opgaven en bijbehorende taken.
Op welke manier wordt er opvolging gegeven aan het advies van de commissie Van Aartsen om zorg te dragen «voor buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) bij alle omgevingsdiensten en het opleiden en trainen van de BOA’s van de omgevingsdiensten in het herkennen en verwerken van signalen van milieucriminaliteit»? Wordt er concreet extra geïnvesteerd in de kennis en training van BOA’s op het gebied van milieucriminaliteit?
Voor de versterking van de inzet op milieucriminaliteit wordt uit de middelen vanuit het coalitieakkoord jaarlijks een budget beschikbaar gesteld ten behoeve van een opleidings- en trainingstraject voor de buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s). Dit is dus een extra investering in de kennis en training.
Overigens hebben niet alle omgevingsdiensten BOA’s in dienst. Dit hangt samen met het mandaat en takenpakket dat een omgevingsdienst van het bevoegde gezag heeft gekregen. Indien een dienst zelf geen BOA’s heeft, kan een BOA van een andere omgevingsdienst worden ingezet.
Voorts zal in de uitwerking van pijler 2 van het IBP VTH de rol van de BOA in relatie tot milieucriminaliteit aan de orde komen, bijvoorbeeld via de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingswet (LHSO).
Kunt u aangeven hoe de kennisdeling nu is ingericht en wat er precies gaat veranderen? Bevatten de opleidingen ook duidelijke leerdoelen inclusief toetsing en examinering? Zo niet, op welke manier wordt er toegezien op de kwaliteit van de opleiding/cursus?
Het huidige kennislandschap en daarmee ook het delen van kennis is onoverzichtelijk en gefragmenteerd. Daarom wordt, vooruitlopend op de invulling van pijler 4 van het IBP VTH, op dit moment een verkenning uitgevoerd naar de kennisinfrastructuur binnen het VTH-stelsel met aandacht voor het structureel, effectief en verantwoord uitvoeren van de VTH-taken. De resultaten en aanbevelingen van deze verkenning stuur ik in de voortgangsbrief IBP VTH aan uw Kamer. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Opleidingen en specifiek BOA-opleidingen, bevatten duidelijke leerdoelen, toetsing en examinering. Zo heeft de exameninstelling Toezicht en Handhaving (ExTH) besloten om met ingang van 1 januari 2023 het examen BOA basisbekwaamheid een aangepaste invulling te geven. De examinering bestaat dan uit een theorie en een praktijkgedeelte. Kennisdeling wordt domein specifieker. Deze verandering komt voort uit de huidige eisen die aan een vakbekwame BOA wordt gesteld, waarbij de behoefte bestaat om domein-specifiek op te gaan leiden en examineren. Ook zal een nieuwe cyclus Permanente Her- en Bijscholing (PHB) worden geïntroduceerd.
Waar zullen de extra middelen voor de Omgevingsdienst Nederland (ODNL) voor worden ingezet? Deelt u de mening dat bij een hogere ambitie op het gebied van kennisontwikkeling en kennisdeling ook extra budget hoort?
Ik ben met u van mening dat voor een goede kennisinfrastructuur en informatievoorziening budget beschikbaar moet zijn. Binnen het IBP VTH wordt hier binnen de pijlers 3 en 4 aan gewerkt.
Daarnaast zal in het kader van de versterking van de kennisopbouw en kennisdeling aan ODNL budget beschikbaar worden gesteld voor de doorontwikkeling van een robuuste kennisfunctie en de versterking van de ODNL Academie.
Wat betekent de zin «de beschikbare milieurecherchecapaciteit zal daadwerkelijk en effectiever ingezet worden» concreet? Betekent dit dat er, in lijn met het advies van de commissie Van Aartsen, recherchecapaciteit specifiek geoormerkt zal worden voor de opsporing van milieucriminaliteit? Deelt u de mening dat het rapport van de commissie Van Aartsen concreet vraagt om de capaciteit voor het opsporen van milieucriminaliteit te vergroten? Komt er daadwerkelijk meer recherchecapaciteit vrij voor het opsporen van milieucriminaliteit?
Sinds de oprichting van de nationale politie is er 412 fte specifieke geoormerkte informatie- en recherchecapaciteit voor de bestrijding van milieucriminaliteit beschikbaar. Als het gaat om het daadwerkelijk inzetten van die capaciteit voor de aanpak van milieucriminaliteit is de vraag naar politiecapaciteit voor delicten die hogere spoed kennen een zeer relevante factor. Om ervoor te zorgen dat die beschikbare milieurecherchecapaciteit nu ook daadwerkelijk ingezet gaat worden op de aanpak van milieucriminaliteit, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid overleg gehad met de Regioburgemeesters en het Openbaar Ministerie en wordt milieucriminaliteit een thema in de volgende Veiligheidsagenda, die eind dit jaar weer voor de komende vier jaar wordt vastgesteld. De Veiligheidsagenda bevat de landelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van de taakuitvoering van de politie.
Milieurecherchecapaciteit zit niet alleen bij de politie, maar ook bij de ILT-IOD. In het coalitieakkoord is een structureel bedrag, in drie jaar oplopend naar 6 miljoen euro gereserveerd voor de versterking van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Dit bedrag wordt aangewend voor de versterking van de aanpak van de milieucriminaliteit. Daarvoor wordt de capaciteit van de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de ILT structureel uitgebreid.
Zoals benoemd in de brief van 8 april jl.11 zijn we voornemens om de Strategische Milieukamer een formele positie te geven ten opzichte van de inzet van de politie, de strafrechtelijke inzet door de omgevingsdiensten en de ILT-IOD, zodat er meer slagkracht vanuit gaat. Hiermee krijgt de aanpak van grijze milieucriminaliteit een stevige bestuurlijke inbedding. In dit kader wordt ook gewerkt aan de regie op de inzet, capaciteit en prioritering van de strafrechtelijke handhaving en vervolging. Hiervoor zijn de eerste acties reeds in gang gezet.
Kunt u aangeven welke concrete invulling u beoogt met «het versterken van de milieucapaciteit van het Functioneel Parket»?
Hierover vinden op dit moment nog gesprekken plaats. Er kan niet vooruit worden gelopen op de uitkomsten van die gesprekken. De Minister van Justitie en Veiligheid zal uw Kamer hier te zijner tijd nader over informeren.
Wordt, in lijn met de adviezen van de commissie Van Aartsen, de capaciteit voor vervolging en berechting van milieucriminaliteit vergroot? Zo ja, hoe gaan we dit terugzien in de begroting?
Voor de meeste extra investeringen zoals vermeld in het Coalitieakkoord, waaronder de aanpak van milieucriminaliteit, geldt dat de middelen inmiddels zijn overgeboekt vanuit de Aanvullende Post van de Rijksbegroting naar het Ministerie van JenV. Conform de Startnota van het kabinet zijn voor deze middelen inmiddels min of meer uitgewerkte concrete begrotingsvoorstellen opgesteld. Voor investeringen vanaf 2023 is het eerstvolgende moment de ontwerpbegroting 2023.
Komt er, in lijn met de adviezen van de commissie Van Aartsen, extra inzet op het opleiden en trainen van rechters in milieucriminaliteit?
Op dit moment zijn er al cursussen en trainingen m.b.t. (deelonderwerpen van) milieucriminaliteit. Deze worden verzorgd door het Studiecentrum Rechtspleging, het opleidingsinstituut van de rechtspraak en het OM. Het Ministerie van JenV gaat binnenkort met het OM en de Raad voor de Rechtspraak in gesprek over de vraag hoe er meer prioriteit kan worden gegeven aan milieustrafzaken en hoe de kennis van milieurecht bij de zittende magistratuur (ZM) kan worden versterkt, eventueel door meer inzet op meer/vaker deelname van rechters aan cursussen en trainingen.
Kunt u een overzicht geven van alle gemeenten die het basistakenpakket nog niet (volledig) hebben ondergebracht bij de omgevingsdiensten, om welke taken dit gaat en welke acties er zullen worden genomen om deze taken alsnog onder te brengen bij de omgevingsdiensten, zoals door u uitgevraagd in uw brief van 8 april 2022?3
Bij de brief van 8 april 202213 is een overzicht, op basis van eerdere onderzoeken14, meegestuurd van gemeenten die nog niet alle basistaken hebben ondergebracht bij omgevingsdiensten. Dit is een bijlage van de brief die verstuurd is aan de provincies met het verzoek hun rol als interbestuurlijk toezichthouder op te pakken in relatie tot het onderbrengen van basistaken door gemeenten bij omgevingsdiensten. Alle aangeschreven provincies, waarbinnen een aantal gemeenten nog niet het volledige basistakenpakket hebben ondergebracht, hebben inmiddels gereageerd op mijn verzoek, maar vragen iets meer tijd om alles in beeld te brengen en hier opvolging aan te geven. Ze hebben toegezegd voor het eind van dit jaar een overzicht van de stand van zaken te geven inclusief de door hen ingezette acties om ervoor te zorgen dat deze taken alsnog worden overgedragen aan een omgevingsdienst. Ook zijn provincies bezig om te onderzoeken of een dergelijke situatie, het niet onderbrengen van basistaken door gemeenten, straks onder de Omgevingswet kan worden voorkomen.
Op dit moment ontwikkel ik, samen met de provincies, gemeenten en omgevingsdiensten, een circulaire over het basistakenpakket. Deze circulaire moet naast de wettelijke grondslag ervoor zorgen dat provincies onder de Omgevingswet hun systeemrol in het interbestuurlijk toezicht op kunnen pakken om ervoor te zorgen dat gemeenten de uitvoering van alle basistaken bij omgevingsdiensten beleggen.
Wanneer zullen in alle gemeenten de basistaken, inclusief het bijpassende mandaat, zijn ondergebracht bij de omgevingsdiensten?
Een overzicht van de huidige mandaten stuur ik in het vierde kwartaal van 2022 aan de Kamer. De inventarisatie maakt onderdeel uit van pijler 5 van het IBP VTH.
Op welke manier zal de Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten van de pilots om inzicht te krijgen in de huidige vormen van bekostiging en de voor- en nadelen?
Voor het informeren van de Tweede Kamer zijn jaarlijks twee voortgangsrapportages gepland. Hierin wordt ingegaan op de inhoud en voortgang van alle pijlers van het IBP VTH. De pilots worden uitgevoerd om inzicht te krijgen in de huidige vormen van bekostiging inclusief de voor- en nadelen hiervan. De uitkomsten van deze pilots zullen in de voortgangsrapportage worden opgenomen.
Op welke manier wordt er onder pijler drie concreet opvolging gegeven aan de motie van de leden Hagen en Sneller over een gedeeld informatiesysteem voor alle bestuurlijke en strafrechtelijke diensten die zijn betrokken bij opsporing en handhaving rond milieucriminaliteit?
De wijze waarop concreet opvolging wordt gegeven aan de genoemde motie maakt deel uit van de uitwerking van pijler 3. Een aantal acties is hiervoor reeds gestart, waaronder het opstellen van het informatielandschap van het VTH-stelsel. Dit landschap beschrijft hoe de huidige informatievoorziening van het VTH-stelsel is ingericht, hoe het in de praktijk werkt en waar knelpunten optreden. Op dit moment worden alle partijen in het VTH-stelsel hierover geïnterviewd. Deze gesprekken vinden vooral plaats met medewerkers die dagelijks betrokken zijn bij de informatievoorziening VTH binnen hun organisatie. Het informatielandschap omvat de gehele VTH-keten: vergunningverlening, toezicht, handhaving, de onderlinge samenhang en de aansluiting tussen bestuursrecht en strafrecht.
Dit informatielandschap zal mede de grondslag zijn voor het formuleren van verbetervoorstellen voor de informatievoorziening van het VTH-stelsel en de wijze waarop invulling aan genoemde motie wordt gegeven. Dit kunnen bijvoorbeeld technische maatregelen zijn zoals een centraal systeem inrichten, systemen koppelen of uitbreiden. Maar u kunt ook denken aan het maken van stelselbrede afspraken – zoals bijvoorbeeld standaarden, definities en informatiemodellen – waardoor gegevens makkelijker tussen organisaties gedeeld kunnen worden en beter bruikbaar zijn. Ik verwacht halverwege 2023 meer concreet te kunnen aangeven hoe de motie wordt ingevuld.
Hoe zal veilig worden gesteld dat de data in inspectieview ook daadwerkelijk bruikbaar is voor alle, bij de bestrijding van milieucriminaliteit betrokken, partijen? Zal er concreet aandacht worden besteed aan het ontwikkelen van een uniforme werkwijze?
Het onder vraag 16 genoemde informatielandschap zal ook worden gebruikt voor het verbeteren van de uitwisseling van gewenste/benodigde gegevens tussen partijen onderling. Daarnaast wordt onder pijler 3 gewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit van gegevens die (nu) tussen partijen worden uitgewisseld.
Eén van de kwaliteitsaspecten die wordt meegenomen, is de bruikbaarheid van gegevens; u kunt hierbij denken aan een beschrijving van gegevens via informatiemodellen en catalogi. Net als bij het informatielandschap gaat het hier ook om het gehele VTH-stelsel, de onderlinge samenhang en aansluiting bestuursrecht en strafrecht. Waar het gaat om gegevens voor en partijen betrokken bij de bestrijding van milieucriminaliteit, gebeurt dit uiteraard in samenwerking met pijler 2.
Het OM heeft aangegeven uiterlijk 2e helft 2022 aan te sluiten op Inspectieview Milieu, waarmee gegevens vanuit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) via Inspectieview gedeeld zullen worden.
Klopt het dat voor aanbeveling zeven juridisch al is aangetoond dat het aanpassen van wetgeving niet nodig is, zoals aangegeven in de brief van 13 december 2022?4
Aanbeveling 7 van de commissie Van Aartsen, geeft het advies om één uitvoerings- en handhavingsbeleid en één uitvoeringsprogramma per regio te hebben. Het klopt dat onder het huidige recht reeds sprake is van een duidelijke verplichting tot het regionaal voeren van één uitvoerings- en handhavingsbeleid, met één uitvoeringsprogramma op basis van één risicoanalyse per regio.
In het juridisch onderzoek van KokxDeVoogd16 wordt aangegeven dat de verplichting verduidelijkt kan worden door een aanpassing van de regeling in de artikelen 13.5 en 13.8 van het Omgevingsbesluit. Daarin staat de verplichting tot het gezamenlijk vaststellen van een uniforme uitvoerings- en handhavings-strategie en van een jaarlijks uitvoeringsprogramma. Het zou duidelijker zijn als in de regelgeving van regionaal beleid en regionale programmering werd gesproken.
Verder wordt in het rapport van KokxDeVoogd aangegeven dat in het Omgevingsbesluit kan worden geregeld dat de strategieën en het uitvoeringsprogramma via een regionaal proces van besluitvorming tot stand moeten komen (via een zogenaamde omgekeerde procedure). Dit vergt een aanpassing van artikel 18.19 van de Omgevingswet, zodat er een wettelijke grondslag is voor de besluitvorming over de strategieën en het programma op regionaal niveau.
Dit wordt in pijler 5 van het IBP VTH verder opgepakt en uitgewerkt.
Waarom wordt er op het gebied van aanbeveling zeven met regelgeving gewacht tot 2023? Welke informatie mist u nog om direct over te kunnen gaan tot het aanpassen van de bestaande regelgeving?
In pijler 5 van het IBP VTH worden de aanbevelingen 7 en 8 van de commissie Van Aartsen verder uitgewerkt. Om zo volledig mogelijk te zijn, wordt de pijler uitgewerkt in een aantal stappen met een daarbij behorende planning. Hieruit blijkt welke informatie nodig is om deze aanbeveling goed te kunnen implementeren.
Het regionale uitvoerings- en handhavingsbeleid wordt in beeld gebracht. Dit geeft inzicht in overeenkomsten en verschillen. Tevens wordt bezien in hoeverre belangrijke (transitie)opgaven, als circulaire economie, kunnen worden opgenomen in regionale strategieën. Onderzocht en bepaald wordt hoe in het proces voor de regio één risicoanalyse en uitvoerings- en handhavingsplan kan worden opgesteld en hoe dit kan worden geborgd in de professionalisering van de beleids- en uitvoeringscyclus (de zgn. Big-8). Er komt een implementatieprogramma voor de verschillende regio’s. Verder wordt gewerkt aan het doorvoeren van aanpassingen in wet- en regelgeving. In de voortgangsrapportages wordt u hierover geïnformeerd.
Welke actie is er ondernomen tussen 13 december 2021 en nu op het gebied van opvolging van aanbeveling zeven (uniform uitvoerings- en handhavingsbeleid)?
Aanbeveling 7 van de commissie Van Aartsen wordt opgepakt in het IBP VTH. Op 1 augustus jl. is het IBP VTH van start gegaan.
Op welke manier zal de privacy van de data in inspectieview worden gewaarborgd?
Inspectieview is een intern overheidssysteem dat de uitwisseling van gegevens faciliteert tussen overheidsorganisaties met een wettelijke taak op het gebied van toezicht en handhaving bij de uitvoering van hun toezichthoudende en handhavende taken. De bronhouders hebben hun eigen informatiebeveiligingsbeleid en bepalen zelf welke data zij wel of niet delen. De gebruikers van de gedeelde data moeten aantonen dat zij de gegevens die zij via Inspectieview kunnen inzien veilig gebruiken.
De gegevens die via Inspectieview worden uitgewisseld zijn niet openbaar, maar worden geclassificeerd als «departementaal vertrouwelijk». Dit betekent dat kennisname van deze gegevens door niet-geautoriseerden schadelijk kan zijn voor een (overheids)organisatie. Ander gebruik van gegevens dan voor de uitvoering van genoemde taken is niet toegestaan, omdat er conform de Algemene Verordening gegevensbescherming (AVG) – altijd sprake moet zijn van doelbinding.
Heeft u zicht op de mate waarin de verschillende omgevingsdiensten onafhankelijk van hun bevoegde gezagen kunnen opereren? Deelt u de mening dat politieke keuzes geen plek zouden moeten hebben in de beslissing om wel of niet over te gaan tot handhaving?
Net als de commissie Van Aartsen ben ik van mening dat het belangrijk is dat de uitoefening van toezicht en handhaving onafhankelijk is. Nog niet bij alle omgevingsdiensten is het verleende mandaat daarvoor toereikend.
Het versterken van de onafhankelijke uitoefening van het toezicht en de handhaving is cruciaal voor een effectief, slagvaardigheid en toekomstbestendig VTH-stelsel; die onafhankelijke uitoefening moet op alle niveaus (landelijk, regionaal en lokaal) in vergelijkbare mate zijn geborgd waarbij toezichtorganisaties in individuele gevallen zelfstandig en onafhankelijk handhavingsafwegingen moeten kunnen maken. In pijler 5 wordt uitgewerkt hoe dit kan worden geborgd.
Bent u voornemens om aanbeveling 10 van de commissie Van Aartsen op te volgen? Bent u van plan om te verplichten dat omgevingsdiensten een inhoudelijk advies moeten geven over de milieunormering in omgevingsplannen en een uitvoeringstoets moeten uitvoeren op de normering?
Zoals in het programmaplan aangegeven, wordt ook deze aanbeveling opgepakt. Het is van groot belang dat er in de omgevingsplannen rekening wordt gehouden met het belang van de doelmatige en doeltreffende uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak door de omgevingsdienst. Samen met het Ministerie van BZK, de gemeenten, provincies en omgevingsdiensten wordt onderzocht hoe we dit het beste vorm kunnen geven. Hierbij wordt in eerste instantie gedacht aan het maken van goede afspraken tussen de betrokken partijen. De Omgevingswet regelt namelijk in principe niet het verkeer tussen overheden.
Op welke manier zal er opvolging gegeven gaan worden aan de aanbeveling van de commissie Van Aartsen dat «Voor bedrijven die onder de Brzo-omgevingsdiensten vallen, [...] op landelijk niveau afspraken worden gemaakt over de beoordeling van deze activiteiten. Het eerdergenoemde landelijk expertisecentrum (bij het Brzo+ bureau) kan de rol vervullen om de verschillende milieudoelstellingen en doel- en middelvoorschriften voor complexe inrichtingen met elkaar in balans te brengen»?
Het samenwerkingsverband BRZO+ is het samenwerkingsverband van de Brzo- toezichthouders (Veiligheidsregio’s/Omgevingsdiensten/Nederlandse Arbeidsinspectie/Waterkwaliteitsbeheerders) en richt zich op de uitvoering van het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo). Daarbij richt het zich voornamelijk op het verbeteren van toezicht op het in het Brzo voorgeschreven Veiligheidsbeheer-systeem (dat bevat zaken zoals techniek, onderhoud, kwaliteit en arbeidsomstandigheden) van de Brzo-bedrijven. De (Wabo-)vergunning bevat daarnaast eisen aan bedrijven op het gebied van milieu en wordt verleend door bevoegd gezag (uitvoering door omgevingsdiensten). De door Van Aartsen aanbevolen betere afstemming tussen de verschillende milieudoelstellingen en doel- en middelvoorschriften voor complexe inrichtingen is vooral zaak voor het milieubevoegde gezag en de omgevingsdiensten.
Binnen het IBP VTH moet deze aanbeveling nog verder worden uitgewerkt in één van de pijlers.
Kunt u naast de planning per aanbeveling ook aangeven wanneer de kamer wordt geïnformeerd over de verschillende stappen uit het IBP?
De Tweede Kamer wordt twee keer per jaar over de voorgang van het IBP VTH geïnformeerd. De eerste keer dat u hierover wordt geïnformeerd is in december 2022.
De Nederlandse rechtstatelijke steun aan Oeganda. |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het contractueel lastig was om de rechtstatelijke steun aan Oeganda ter waarde van 2,4 miljoen op te schorten? Om welke verplichtingen gaat het precies?
De opschorting betrof de twee laatste betalingen aan het Justice Law and Order Sector (JLOS) programma (van resp. € 2,4 miljoen en € 850.000). De eerste betaling van € 2,4 miljoen betrof reeds uitgevoerde activiteiten welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis van door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hen aangegane verplichtingen. In het geval van de betaling van € 2,4 miljoen betrof dit al gemaakte kosten voor activiteiten. In het geval van de slotbetaling van € 850.000 waren er nog geen kosten gemaakt voor vooraf goedgekeurde activiteiten.
Het is hierbij belangrijk te benadrukken dat de Nederlandse steun alleen gebruikt is voor de voorziene activiteiten op de Nederlandse prioriteitsgebieden. Als er aanwijzingen waren dat de Nederlandse steun voor andere activiteiten was ingezet, zou dat een zwaarwegende reden zijn geweest om mogelijk niet te betalen.
Kunt u de overeenkomst waar het om gaat delen met de Kamer? Kunt u daarbij aangeven wat precies in deze overeenkomst is opgenomen dat het opschorten van hulp onmogelijk maakte?
Nee, de overeenkomst kan niet worden gedeeld met de Kamer, omdat het een in vertrouwen getekend arrangement met de Oegandese autoriteiten betreft en het delen met derden in het interstatelijke verkeer ongebruikelijk is. De afspraken in een arrangement bevatten geen afwijkingen van of uitzonderingen op geldend nationaal en internationaal recht en zijn politiek of moreel verbindend, maar niet juridisch.
Het niet-juridisch verbindende karakter brengt met zich mee dat de ondertekenaars deze afspraken in principe kunnen korten of opzeggen na een voorafgaand overleg. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis de door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hem aangegane verplichtingen.
Waarom heeft u met opschorting van steun gedreigd als dit juridisch onmogelijk was?
Opschorting van de steun is juridisch wel degelijk mogelijk. De eerste betaling (van € 2,4 miljoen) is tijdelijk opgeschort om een signaal af te geven en om de Oegandese overheid aan te sporen werk te maken van accountability ten aanzien van het geweld rond de verkiezingen. Ik heb in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen.
Hoe effectief was het dreigement om de rechtstatelijke steun te beëindigen? Welke acties heeft de Oegandese regering naar aanleiding hiervan genomen, en hebben deze de situatie verbeterd?
Het besluit om de betalingen op te schorten past volgens het kabinet in de positionering van Nederland, de EU, andere EU lidstaten en gelijkgezinde landen als de VS en het VK in reactie op het geweld rond de verkiezingen en de verslechterende mensenrechtensituatie in Oeganda. Hierbij hebben wij collectief richting de Oegandese autoriteiten via zowel publieke verklaringen als achter de schermen regelmatig zorgen uitgesproken en is aangedrongen op het nemen van betekenisvolle stappen op het vlak van accountability.
Mede als gevolg van deze internationale aandacht en druk heeft de overheid de afgelopen tijd een aantal stappen gezet. Zo zijn er naar aanleiding van het geweld van november 2020 tot dusver 66 agenten veroordeeld, hebben er 153 agenten ontslag gekregen, en worden er nog 80 lopende zaken onderzocht. Ook heeft de president publiekelijk erkend dat er fouten zijn gemaakt door de veiligheidsdiensten en zijn in bepaalde gevallen nabestaanden van slachtoffers gecompenseerd.
Het kabinet is tegelijkertijd van mening dat de Oegandese autoriteiten meer hadden kunnen doen: er is binnen de politie op hoger niveau weinig verantwoordelijkheid voor het geweld genomen en ook zijn er weinig zichtbare stappen gezet om te voorkomen dat dergelijke misstanden in de toekomst minder snel voor zullen komen. Het besluit om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken is daarom bedoeld als signaal richting de overheid dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability en dat Nederland bereid is om maatregelen te nemen als de situatie daarom vraagt.
Welke andere maatregelen heeft u genomen en gaat u nemen om de onderdrukking en schending van mensenrechten door het Oegandese regime te beëindigen, en met welk resultaat?
Zoals ook al eerder aan uw Kamer gemeld2 hecht het kabinet groot belang aan het naleven van mensenrechten, het behoud van democratische ruimte en goed bestuur in Oeganda. Het kabinet heeft in contacten met de Oegandese autoriteiten dan ook benadrukt dat negatieve ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben voor de Nederlandse inspanningen waar die direct ten goede komen aan de overheid.
In algemene zin heeft Nederland, onder andere in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de JLOS-donorgroep, herhaaldelijk zorgen geuit over de mensenrechtensituatie in Oeganda. Ik heb dat persoonlijk gedaan in gesprekken met de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens mijn eigen bezoek aan Oeganda in februari 2022, maar Nederland deed dat ook publiekelijk in bijvoorbeeld de VN-Mensenrechtenraad of via lokale EU-verklaringen. Binnen de EU heeft Nederland zich er actief voor ingespannen dat de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor Mensenrechten, Eamon Gilmore, Oeganda in april 2022 kon bezoeken.
Ook onderhoudt Nederland – zowel in Kampala als in Den Haag – reguliere contacten met Oegandese activisten, oppositie en mensenrechtenverdedigers, zoals bijvoorbeeld Nicholas Opiyo, de winnaar van de Mensenrechtentulp in 2021. Nederland ondersteunt in Oeganda zelf ook mensenrechtenverdedigers om hun werk zo goed en veilig mogelijk te kunnen uitvoeren. Nederland blijft bezorgd over de mensenrechtensituatie in Oeganda en blijft die dan ook via alle genoemde sporen op de voet volgen.
Hoe reageert u op de in het bovengenoemde artikel gemaakte suggestie dat Westerse donorlanden ernstige misdragingen van het Oegandese bewind bewust door de vingers zien vanwege het hoge aantal vluchtelingen dat het land huisvest en troepen levert aan de interventiemissie tegen terreurbeweging Al-Shabaab in Somalië?
Het kabinet kan alleen toelichting geven op de Nederlandse positie. Nederland ziet ernstige misdragingen in geen enkel geval door de vingers. Zie ook het antwoord op vraag 6 over de verschillende manieren waarop Nederland aandacht vraagt voor de mensenrechtensituatie in Oeganda. De Nederlandse zorgen op het vlak van mensenrechten, accountability en krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld worden regelmatig besproken met de overheid, net zoals dat het geval is voor bijvoorbeeld het inclusieve, vooruitstrevende Oegandese vluchtelingenbeleid dat Nederland zeer waardeert en actief financieel ondersteunt. Beide onderwerpen zijn ook uitgebreid aan de orde gekomen in mijn eigen gesprek met de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken, tijdens mijn bezoek aan Oeganda in februari 2022.
Waarom heeft u uw besluit om de 2,4 miljoen alsnog over te maken niet met de Kamer gedeeld?
De Kamer is destijds niet geïnformeerd over de eerste betaling omdat de verwachting was dat het besluit over de slotbetaling binnen enkele maanden zou volgen – waarna de Kamer dan in één keer zou worden geïnformeerd over de gehele afronding van de afgelopen samenwerking met JLOS, de recent verschenen evaluatie van de Nederlandse ondersteuning van JLOS tot dusver, en eventuele toekomstige ondersteuning van JLOS.
Ik hecht er ook aan om hier onderscheid te maken tussen de Nederlandse ondersteuning van de JLOS-sector enerzijds en onze steun aan het Refugee Law Project (RLP), gericht op de bescherming en het welzijn van vluchtelingen en hun gastgemeenschappen in Noord-Oeganda, anderzijds.
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 2 zijn er geen aanwijzingen dat Nederlandse betalingen voor JLOS zijn ingezet anders dan op de afgesproken activiteiten. Onder het RLP programma zijn door Nederland gedoneerde politieauto’s ingezet buiten de doeleinden van het project. In reactie daarop is besloten alle activiteiten met de politie in het kader van dit project on hold te zetten. Hierover is uw Kamer op 7 april 2021 geïnformeerd door middel van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuik.
Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 13.
Hoe reflecteert u erop dat de Kamer niet is meegenomen in uw besluit om de 2,4 miljoen alsnog over te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Acht u het ook onwenselijk dat Nederlandse ontwikkelingshulp contractueel niet kan worden stopgezet als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten?
Ontwikkelingshulp kan wel degelijk worden stopgezet, mits afspraken daarover zijn vastgelegd in een arrangement, en tijdig is overlegd en gecommuniceerd met de andere partij. In arrangementen is afgesproken dat de Minister de financiële bijdrage kan beëindigen na een voorafgaand overleg met de buitenlandse overheidsorganisatie. Zie daarover ook het antwoord op vraag 3. Als afspraken over ontwikkelingssamenwerking zijn gemaakt in de vorm van een verdrag ligt het gecompliceerder, omdat een verdrag voor staten juridisch bindende verplichtingen in het leven roept. Ontbinding van bij verdrag gemaakte afspraken of opzegging ervan is slechts mogelijk indien het betreffende verdrag hierin voorziet of door overeenstemming tussen partijen.
Overigens hecht ik er in dit verband ook aan om te benoemen dat het kabinet er alles aan doet om risico’s te minimaliseren en altijd probeert te voorkomen dat steun voor verkeerde doeleinden wordt ingezet. Tegelijkertijd is het kabinet van mening – zoals eerder uiteengezet in de nota «Doen waar Nederland goed in is» – dat het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk is om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur. Het kabinet accepteert dat het niet mogelijk is om volledig risicoloos te werken, maar streeft er wel naar om geen onnodige risico’s te nemen. Nederland werkt daarom in dergelijke landen adaptief, met inzet gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering.
Als blijkt dat Nederlandse projectsteun toch verkeerd wordt ingezet zal het kabinet in beginsel een kritische dialoog hebben met de desbetreffende partner zonder overeenkomsten of verdragen open te breken. Wel kan Nederland, in algemene zin en als de politieke situatie daar aanleiding toe geeft, optreden door delen van de samenwerkingsrelatie – bijvoorbeeld de directe samenwerking met de overheid of samenwerking met bepaalde organisaties – op te schorten of niet langer voort te zetten. Het kabinet houdt geen lijst bij van landensituaties waar dergelijke aanpassingen zijn doorgevoerd, omdat het per casus maatwerk betreft. Naast de opschorting van de steun in Oeganda zijn onderdelen van de samenwerkingsrelatie met bijvoorbeeld Ethiopië, Mali en Burkina Faso recent tegen het licht gehouden.
Ook om geopolitieke redenen benadrukt het kabinet het belang te blijven engageren met Afrikaanse partners. Voor veel van de uitdagingen waar Nederland en de EU zich mee geconfronteerd zien is versterkte samenwerking met Afrikaanse partners essentieel, zeker in het licht van de toegenomen geopolitieke activiteit van landen als China en Rusland op het Afrikaanse continent.
Hoe vaak komt het voor dat ontwikkelingshulp niet kan worden stopgezet als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten? Kunt u een lijst opstellen met landen waaraan Nederland ontwikkelingshulp geeft waarbij dit het geval is en specificeren om wat voor soort ontwikkelingshulp het daarbij gaat?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om maatregelen te nemen die voorkomen dat Nederland in de toekomst verplicht wordt om ontwikkelingshulp voort te zetten als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer komen er weer beslismomenten ten aanzien van de voortzetting van Nederlandse rechtstatelijke steun aan Oeganda, en hoe gaat u de Kamer hierin meenemen?
Op basis van alle beschikbare informatie heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 aan JLOS niet over te maken om daarmee een signaal af te geven richting de Oegandese autoriteiten dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability.
Daarnaast is de eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS3 openbaar gemaakt. Op basis van eigen bevindingen ten aanzien van de behaalde resultaten en de genoemde eindevaluatie heb ik naar onderdelen binnen het JLOS programma gekeken die impactvol hebben bijgedragen aan een verbetering van veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij rekening gehouden met de vraag hoe Nederland de risico’s op verkeerde inzet zo goed mogelijk kan mitigeren.
Met de Nederlandse steun aan JLOS zijn de nodige resultaten bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Ik ben van mening dat Nederland ook in de toekomst door moet gaan met ondersteuning van JLOS, met heel duidelijke verdere oormerking op thema’s die aansluiten bij Nederlandse prioriteiten in Oeganda, zoals SGBV, commercieel recht en recht voor vluchtelingen. Bovendien zal de steun die de politie daarbij onder strikte voorwaarden ontvangt erg beperkt zijn (waarbij hardware zoals auto’s in ieder geval is uitgesloten) en alleen waar nodig voor het behalen van vooruitgang op de bovenstaande thema’s, zoals training op het gebied van SGBV en het verbeteren van formulieren voor het doen van aangifte. De steun zal ook onderhevig zijn aan additionele monitoring, en er zal gebruik gemaakt worden van results based financing.
Het bericht dat een slachtoffer erin is geslaagd een hoger beroep af te dwingen na een strafproces. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
Bent u ermee bekend dat het een slachtoffer in een strafzaak voor het eerst is gelukt een hoger beroep af te dwingen omdat zijn slachtofferrechten tijdens het proces niet gewaarborgd werden door de rechter?1
Laat ik voorop stellen dat slachtofferrechten in strafzaken altijd moeten worden gewaarborgd. De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om de rechtspositie van slachtoffers te versterken. In het Coalitieakkoord is opgenomen dat we de positie van het slachtoffer borgen. Samen met de betrokken ketenpartners zet ik mij daarvoor in volgens de ambitie uit de meerjarenagenda slachtofferbeleid 2022 – 2025.
Deze casus betreft een zaak waarin het OM na uitspraak in eerste aanleg heeft besloten om geen hoger beroep in te stellen. Het slachtoffer meent dat zijn slachtofferrechten (spreekrecht) tijdens het proces niet zijn gewaarborgd en is het niet eens met de beslissing van het OM om geen hoger beroep in te stellen. Om dit alsnog af te dwingen, is het slachtoffer een kort geding gestart tegen de beslissing van het OM. Middels deze procedure wordt de beslissing van het OM om geen hoger beroep in te stellen aan de voorzieningenrechter voorgelegd. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak vooropgesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) een grote mate van beleidsvrijheid geniet gelet op de taak van het OM in het Nederlands rechtsbestel. En ook dat afwegingen die het OM daarbij maakt in beginsel moeten worden gerespecteerd.
Beslissingen van het OM worden beoordeeld door de strafrechter of door de zogeheten beklagrechter ex art. 12 Wetboek van Strafvordering. De wet voorziet niet in (voorafgaand) rechterlijk toezicht door de burgerlijke rechter op de beslissing van het OM om al dan niet hoger beroep in te stellen. De rechter heeft in deze zaak echter geoordeeld dat de uitzonderlijke situatie zich voordoet dat de keuze van het OM om af te zien van hoger beroep niet in redelijkheid navolgbaar is en niet juist is gemotiveerd. Gelet op de fatale termijn om hoger beroep in te stellen, is de vordering om hoger beroep in te stellen toegewezen, ter zekerstelling van de rechten van het slachtoffer. Hierbij heeft de rechter nadrukkelijk overwogen dat het aan het OM is om een nadere inhoudelijke afweging te maken om te bezien of het OM het hoger beroep alsnog wil intrekken.2 Deze afweging heeft het OM inmiddels gemotiveerd gemaakt waarop het hoger beroep is ingetrokken. Tegen dit besluit van het OM heeft het slachtoffer opnieuw een kort geding aangespannen met de eis dat het hoger beroep zou moeten worden doorgezet. Deze eis is door de voorzieningenrechter afgewezen. Ik herken dan ook niet het beeld dat het een slachtoffer in een strafzaak is gelukt om behandeling in hoger beroep af te dwingen.
Tegen de eerste uitspraak van de voorzieningenrechter heeft het OM hoger beroep ingesteld, vanwege het feit dat het OM meent dat de burgerlijke rechter in rechtsstatelijk opzicht zijn bevoegdheden te buiten is gegaan.
Deelt u de mening dat dit een hoopvolle doorbraak is met betrekking tot de rechten van slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de houding van het Openbaar Ministerie (OM) dat, ondanks de evidente schending van het slachtofferspreekrecht, weigerde in hoger beroep te gaan met verwijzing naar de «grote mate van beleidsvrijheid» die het OM geniet?
Het OM komt een grote mate van beleidsvrijheid toe gelet op de taken en de plaats van het OM in het Nederlands rechtsbestel. De wet voorziet ook niet in (voorafgaand) rechterlijk toezicht door de burgerlijke rechter op de beslissingen van het OM. Zoals de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, is het wel van belang dat keuzes van het OM in redelijkheid navolgbaar en begrijpelijk gemotiveerd zijn. De vraag of in deze zaak de afweging voldoende navolgbaar en begrijpelijk was gemotiveerd, ligt voor in het hoger beroep dat het OM heeft aangespannen.
Deelt u de opvatting dat beleidsvrijheid waarover het OM beschikt nooit bedoeld is om aantoonbare fouten in het strafproces en de gevolgen daarvan van tafel te vegen? Zo nee, waarom niet?
Bij de afweging of het OM hoger beroep instelt, wordt primair meegewogen of dit redelijkerwijs tot een ander oordeel kan leiden. Dit is in de kern namelijk het beoogde doel van het hoger beroep. Ook eventuele omissies in het strafproces in eerste aanleg kunnen bij deze afweging worden betrokken indien dit de uitspraak in de ogen van het OM heeft beïnvloed. Een verplichting om standaard in hoger beroep te gaan zonder deze afweging te maken is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat het OM standaard in beroep dient te gaan wanneer slachtofferrechten tijdens het proces aantoonbaar en onomstotelijk geschonden zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertoe een aanwijzing te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn meer zaken bekend sinds de uitbreiding van het slachtofferspreekrecht sinds juli 2016 waarin slachtoffers ten onrechte zijn beperkt in hun spreekrecht? Zo ja, hoeveel zaken betreft dit?
Het algemene beeld is, dat slachtoffers in staat worden gesteld hun spreekrecht uit te oefenen in overeenstemming met de betreffende bepalingen. Ik ben op moment niet bekend met meer zaken waarin slachtoffers hierin ten onrechte zouden zijn beperkt.
Zijn in deze zaken door slachtoffers pogingen gedaan hoger beroep af te dwingen? Zo ja, in hoeveel zaken en om welke redenen zijn deze pogingen van de hand gewezen?
Mij zijn geen andere voorbeelden bekend waarin slachtoffers pogingen hebben gedaan om hoger beroep af te dwingen zoals in de aangehaalde zaak.
Gratieverlening Frank Masmeijer |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat juist bij gratieverlening, in gevallen die tot maatschappelijke onrust kunnen leiden, toelichting op het gratiebesluit gewenst is?
In een gratiebesluit dat wordt uitgereikt aan de gratieverzoeker wordt alleen een onderbouwing gegeven als het gratieverzoek is afgewezen.
Het verlenen van gratie hangt samen met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde. Ik maak die omstandigheden daarom in principe niet aan derden bekend. Het is daarnaast ook niet gebruikelijk om uw Kamer te informeren over individuele zaken tenzij daarvoor specifieke aanleiding is. Die afweging kan veranderen als betrokkene publiciteit heeft gezocht en er daardoor onduidelijkheid ontstaat in zijn zaak.
Inmiddels zijn in deze zaak drie verzoeken op grond van de Wet Open Overheid (WOO) ingediend bij de dienst Justis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze hebben onder andere betrekking op de openbaarmaking van de adviezen van het OM, en het gerechtshof. De Dienst Justis zal deze adviezen 14 oktober 2022 gedeeltelijk openbaar maken op zijn website. De adviezen zijn als bijlage bijgevoegd.
Op welke grond van artikel 2 Gratiewet is Frank Masmeijer gratie verleend en waarom?
Op grond van artikel 2 van de Gratiewet kan gratie worden verleend
Een beslissing op een gratieverzoek is persoonsgebonden en toegesneden op de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Op grond van artikel 5 lid 1 en 4 van de Gratiewet is de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie (OM) om advies gevraagd.
Wanneer een buitenlandse rechter de straf heeft uitgesproken, wat het geval is in deze specifieke zaak, wordt het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden om advies gevraagd. Het gerechtshof neemt hierbij een advies van het OM mee in zijn overweging. De Minister maakt op basis van deze adviezen een eigen afweging waarbij het advies van het gerechtshof op basis van onze beleidslijn, die bepaald is door een uitspraak van de Hoge Raad, leidend is.1 Het gerechtshof heeft in dit geval naast de in Nederland geldende Gratiewet ook de Belgische wet- en regelgeving voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) betrokken bij zijn overweging. Dit heeft mede geleid tot een positief advies.
Is een verslag van bevindingen conform artikel 5 Gratiewet opgemaakt en wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom is geen verslag van bevindingen opgemaakt?
Conform artikel 5 van de Gratiewet is een verslag van bevindingen opgemaakt. Dit is volgens de gebruikelijke weg uitgezet voor advies bij het OM en het gerechtshof.
Is conform de Gratiewet advies gevraagd aan het openbaar ministerie zowel in Nederland als in België en aan het hof van beroep in België en zo ja, waren deze adviezen positief?
Ja. Er is conform de Gratiewet (artikel 5) advies gevraagd aan het OM en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Er is enkel advies gevraagd aan de Nederlandse autoriteiten. Nederland heeft de tenuitvoerlegging immers overgenomen. Op grond van artikel 2:15 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (Wets) vindt de tenuitvoerlegging vervolgens plaats overeenkomstig het Nederlandse recht (zie ook artikel 17, eerste lid, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ). In beginsel wordt ook de Nederlandse v.i.-regeling toegepast. Hiervan kan echter worden afgeweken (zie ook: artikel 17, vierde lid, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ; Kamerstukken 2010/11, 32 885, nr. 3, p. 11; artikel 6:2:10, vierde lid, Sv). Ook het toekennen van gratie door Nederland overeenkomstig de Nederlandse wetgeving is in dit geval mogelijk (zie artikel 6:7:1, tweede lid, onderdeel c, Sv en artikel 19, eerste lid, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ). Zoals bekend heeft het OM negatief geadviseerd omdat er naar zijn oordeel geen grond was voor gratieverlening op grond van artikel 2 Gratiewet. Er was volgens het OM nog een strafdoel en geen gewijzigde omstandigheid waarmee de rechter in zijn oordeel rekening zou moeten houden.
Klopt het dat u het belang van de maatschappij en in het bijzonder de belangen van slachtoffers meeweegt bij elk gratieverzoek? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze belangen zijn meegewogen bij deze gratiebeslissing en zijn eventuele slachtoffers benaderd of gehoord?
Zie antwoord op vraag 2 voor het toetsingskader. In dat antwoord is aangegeven dat het gerechtshof naast de Gratiewet de Belgische wet- en regelgeving inzake voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft meegewogen in zijn oordeel. De Belgische regeling houdt onder meer in dat bij een opgelegde vrijheidsstraf van méér dan 3 jaar maar minder dan 14 jaar een veroordeelde in aanmerking kan komen voor v.i. nadat een derde van de straf dan wel, als in het vonnis/arrest is bepaald dat sprake is van «staat van herhaling», tweederde van de straf is uitgezeten. Ingevolge deze wet- en regelgeving wordt vervolgens gekeken naar het al dan niet bestaan van contra-indicaties (tegenaanwijzingen), zoals het risico op het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten, het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastigvallen en de houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling hebben geleid.
In Nederland geldt dat bij iedere gratiebeslissing de belangen van de maatschappij en van eventuele slachtoffers worden betrokken.
In welke mate worden eerdere veroordelingen meegewogen bij beslissingen tot gratieverlening?
Bij gratiebeslissingen kunnen ook eerdere veroordelingen worden betrokken. Hierbij kan ook worden meegewogen hoe het delict waarvoor iemand veroordeeld is zich verhoudt tot eerdere delicten.
Hoe vaak komt het voor dat aan een voor cocaïnesmokkel, deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrifte veroordeeld persoon gratie wordt verleend?
De gevraagde aantallen zijn niet beschikbaar. Een beslissing op een gratieverzoek is persoonsgebonden en toegesneden op de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Hoe weegt u het uitgangspunt van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (Kamerstuk 32 885) dat andere EU-lidstaten erop mogen vertrouwen dat vrijheidsstraffen ook ten uitvoer worden gelegd in dit soort zaken?
De Wets regelt ter implementatie van onder andere Kaderbesluit 2008/909/JBZ strafoverdracht tussen Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie. Als uitgangspunt geldt dat de buitenlandse straf in Nederland wordt erkend. De tenuitvoerlegging wordt daarbij voortgezet. Dat betekent dat de buitenlandse straf in beginsel niet wordt aangepast. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is het Nederlandse recht op de tenuitvoerlegging van toepassing.
Wanneer heeft u België geïnformeerd dat aan Frank Masmeijer gratie zou worden verleend zoals de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties voorschrijft in artikel 2:18?
De Belgische autoriteiten zijn op 20 juli 2022 geïnformeerd. Daarmee is invulling gegeven aan de verplichting die uit de artikelen 18, vijfde lid, Gratiewet, 2:18 onder c Wets en 21, onderdeel f, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ volgt.
Wat is uw beleid ten aanzien van het informeren van de Kamer over positieve voordrachten tot gratieverlening?
Het is niet gebruikelijk om uw Kamer te informeren over individuele zaken, met name vanwege de bescherming van de privacy van betrokkene(n). Zie voor het overige het antwoord op vraag 1.
De gesprekken met boeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de provincie Zuid-Holland aan het voorsorteren is op het elimineren van de veehouderij1?
U verwijst naar de subsidieregeling «Verplaatsing en beëindiging veehouderij Zuid-Holland 2022». Het is één van de instrumenten die de provincie Zuid-Holland inzet om uitvoering te geven aan het beleid voor het landelijk gebied dat gericht is op een duurzame toekomst van agrarische bedrijven in het landelijk gebied.
Hoe rijmt u uw gesprekken met boeren2 met het feit dat de provincie Zuid-Holland heel stiekem tijdens de eerste maandag van het zomerreces een besluit neemt dat is gericht op het verplaatsen en beëindigen van de veehouderij in Zuid-Holland, gezien het ruimtegebrek in de provincie de facto het einde van de veehouderij aldaar? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven op deze vraag?
De zorgen die boeren hebben zijn groot. Dat blijkt ook uit de gesprekken die ik met boeren heb gevoerd. Provincies en het kabinet werken daarom, samen met de agrarische sector, aan het realiseren van de de doelen met behoud van perspectef op een gezonde en duurzame agrarische sector. De subsidieregeling van de provincie Zuid-Holland is in dit kader één van de instrumenten, waarbij veehouders subsidie kunnen aanvragen om op vrijwillige basis hun bedrijf te verplaatsen of te beëindigen.
Heeft u de bereidheid om de stikstofplannen van het kabinet in te trekken, teneinde boeren eerst een stem te geven? Zo neen, wat hebben gesprekken met boeren dan voor zin?
De gebiedsgerichte aanpak, waarbij provincies en kabinet gezamenlijk optrekken, laat veel ruimte voor betrokken partijen, in het bijzonder uit de agrarische sector, om vorm te geven aan de invulling van de aanpak. Daarom is het belangrijk dat dat boeren en andere betrokken partijen hierbij aan tafel schuiveb.
Kunt u alle gespreksverslagen tussen u en de boeren aan de Kamer doen toekomen? Zo neen, waarom niet?
Het doel van mijn gesprekken met de boeren was om te luisteren. Er zijn geen verslagen gemaakt van de gesprekken, er zijn van één gesprek persoonlijke aantekeningen gemaakt door een ambtenaar. Gezien de gevoeligheid van het onderwerp is het gesprek op verzoek van de boeren in vertrouwelijkheid gevoerd. Daarom zullen deze persoonlijke aantekeningen niet worden verstrekt.
Heeft u de bereidheid om uw stikstofplannen tot maart aan te houden, zodat de bevolking de Provinciale Statenverkiezingen kan gebruiken als vorm van referendum over uw stikstofbeleid? Zo neen, waar is uw democratische kompas gebleven?
De inzet van het kabinet is erop gericht om met het stikstofbeleid, dat als onderdeel van het democratische proces ook in de Tweede Kamer is besproken, invulling te geven aan de (internationale) verplichtingen op het gebied van natuur, stikstof, water en klimaat. Dit doet het kabinet nadrukkelijk samen met de provincies en betrokken partijen.
De komst van het energiebedrijf Gunvor naar Nederland met mogelijke betrokkenheid van Vladimir Poetin |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van BNR over mogelijke betrokkenheid van Poetin bij het energieconcern Gunvor?1
Bij de uitzending wordt een hypothese gepresenteerd dat Poetin financieel betrokken zou zijn bij Gunvor, een bedrijf dat een waterstofterminal in Rotterdam wil bouwen. Ik deel de uitspraak van het lid Van Dijk tijdens de uitzending dat het onaanvaardbaar is als er sprake zou zijn van enige betrokkenheid van Poetin bij een investering in deze waterstofterminal. Daarom is er onderzoek verricht naar de mogelijke betrokkenheid van president Poetin bij Gunvor. Op basis van de thans beschikbare informatie zijn er geen aanwijzingen dat hiervan sprake is (zie ook het antwoord op vraag 5).
Klopt het dat Gunvor een groene waterstofterminal in Rotterdam wil bouwen? Vindt u het aanvaardbaar dat een buitenlands bedrijf het beheer krijgt over onze energievoorziening?
Het klopt dat Gunvor voornemens is een groene waterstofterminal in Rotterdam te bouwen. Gunvor Petroleum Rotterdam, dochteronderneming van Gunvor Group, heeft een ontwikkelingsovereenkomst met Air Products ondertekend voor de ontwikkeling van een importterminal in Europort Rotterdam. Er is voor zover bekend nog geen investeringsbeslissing genomen door deze bedrijven.
De energievoorziening in Nederland is een complex geheel van activiteiten die door publieke en commerciële partijen wordt uitgevoerd en is onderdeel van een geliberaliseerde Europese energiemarkt. Met de marktordening wordt bepaald welke partijen zich onder welke voorwaarden met de verschillende activiteiten bezig mogen houden: productie, transport, opslag-, en importfaciliteiten. Ik heb uw Kamer over de toekomstige waterstofmarktordening in juni jl. geïnformeerd met de Kamerbrief «Voortgang ordening en ontwikkeling waterstofmarkt» (Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Daar ga ik ook in op de ruimte voor private investeringen in importterminals.
Het uitgangspunt voor de gewenste marktordening verschilt per activiteit. De publieke belangen zijn richtinggevend voor de ordening. Daarbij wordt onder meer gekeken welke mate van verwachte concurrentie en marktwerking mogelijk en wenselijk is en in welke mate sprake is van vitale belangen. Zo heb ik gekozen om de ontwikkeling van elektrolyse in vrije concurrentie te laten plaatsvinden en de aanleg van een integraal landelijk transportnet (zie Kamerstuk 32 813, nr. 958) in publieke handen te houden, vanwege het vitale belang van deze infrastructuur en het monopoloïde karakter. Het huidige tijdsbeeld, mede gevormd door geopolitieke spanningen en de complexiteit en urgentie van de energietransitie, vraagt om meer betrokkenheid vanuit de overheid en meer wendbaarheid om de publieke belangen te kunnen borgen.
Voor importterminals acht ik het van belang dat er voldoende ruimte is voor private commerciële partijen om actief te zijn op deze markt. Ik verwacht dat er op termijn voldoende concurrentie kan ontstaan bij de ontwikkeling van importterminals, zoals ook gedeeld door de meerderheid van de respondenten op de consultatie (zie bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Dat kunnen dus ook buitenlandse partijen zijn, zoals nu ook al het geval is bij de gas- en elektriciteitssector en past bij het internationale karakter van de Europese energiemarkt.
Daarnaast heb ik besloten voorlopig ook publieke bedrijven, zoals netwerkbedrijven, de ruimte te geven om deel te nemen aan projecten voor de ontwikkeling van importterminals voor waterstof. Met de marktordening worden ook de regels vastgelegd voor toekomstige toegang tot importterminals. Zo wordt geborgd dat er sprake is van non-discriminatoire toegang voor derden tot de terminals. Deze regels zijn op Europees niveau al in ontwikkeling als onderdeel van het EU-Decarbonisatiepakket.
Komt de waterstofterminal in aanmerking voor subsidie? Zo ja, welke?
Het consortium waar Gunvor deel van uitmaakt heeft in 2020 aangegeven interesse te hebben in ondersteuning via het IPCEI-staatssteunkader van de Europese Unie (IPCEI: Important Projects of Common European Interest). De vierde golf van IPCEI-waterstof, waar dit project beoogt aan deel te nemen, wordt binnenkort opgestart. Naar verwachting vangt de pre-notificatie van projecten bij de Europese Commissie eind september aan. Projecten die zich in 2020 voor de interessepeiling hebben aangemeld kunnen hieraan deelnemen. Op dit moment is nog niet duidelijk welke projecten in aanmerking komen voor subsidie in de vierde golf van IPCEI-waterstof. De selectie van projecten vindt plaats op basis van een nationale subsidieregeling die nog niet is opengesteld. De openstelling van de subsidieregeling volgt naar verwachting in 2023 en zal worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). RVO screent proactief de sanctielijsten en bij vermeende betrokkenheid van gesanctioneerde personen wordt met de beleidsverantwoordelijke- en juridische directies besproken of het wenselijk is om subsidie te verstrekken en wordt onderzocht wat de juridische mogelijkheden zijn om de subsidie eventueel niet te verstrekken.
Kunt u bevestigen dat het hoofdkantoor van Gunvor is gevestigd in Genève en dat het bedrijf jarenlang Russische olie heeft geëxporteerd?
Gunvor Group Ltd is geregistreerd op Cyprus en heeft kantoren wereldwijd, waaronder een hoofdkantoor gevestigd in Genève. Volgens de eigen website handelt Gunvor in olie afkomstig uit 35 verschillende landen. Op hun website is ook informatie te vinden over de handel met Rusland.2
Klopt het dat de Russische president Poetin een aandeel heeft in het bedrijf Gunvor? Zo nee, waarop baseert u dat? Kunt u gedetailleerd uiteenzetten hoe de eigendomsstructuur van Gunvor eruit ziet?
Op mijn verzoek is dit uitgezocht en op basis van de thans beschikbare informatie zijn er geen aanwijzingen dat president Poetin een aandeel heeft in het bedrijf Gunvor. Gunvor zelf weerlegt ook de berichten dat president Poetin een aandeel bezit in het bedrijf en bracht eerder in 2015 informatie naar buiten over de aandeelhoudersstructuur3. In maart 2014, vlak voordat er sancties werden opgelegd aan medeoprichter Gennady Timchenko door de VS, verkreeg andere medeoprichter Torbjorn Törnqvist ook zijn aandelen. Deze laatste kreeg hiermee 87,18% van de aandelen en 100% van de stemrechten in bezit.
Informatie uit recente commerciële databronnen4 suggereert een vergelijkbare aandeelhoudersstructuur, met enkele kleine verschillen in percentages: 86,94% van de aandelen in Gunvor zou (in)direct in handen zijn van Torbjorn Törnqvist en 13,06% van een «Gunvor Employee Share Plan». Informatie over de achterliggende eigenaars van dit aandelenplan voor medewerkers is niet beschikbaar, maar de bekende feiten spreken de communicatie door Gunvor niet tegen. Het is onbekend waar de (kleine) percentageverschillen t.o.v. de communicatie van Gunvor in 2015 vandaan komen. Gunvor heeft op 4 maart 2022 opnieuw informatie naar buiten gebracht over haar eigendomsstructuur. Ze hebben gecommuniceerd dat Torbjon Törnqvist 88,4% van de aandelen bezit en dat de rest in handen is van Gunvor-werknemers.5
Energieconcern Gunvor heeft ook een Nederlandse dochteronderneming, namelijk Gunvor Petroleum Rotterdam. Bij de Kamer van Koophandel is Torbjorn Törnqvist ingeschreven als uiteindelijk belanghebbende eigenaar van dit bedrijf met 75% tot 100% van de aandelen. Aangezien Gennady Timchenko op 28 februari 2022 ook op de EU-sanctielijst is geplaatst, is mijn ministerie in het kader van toezicht op naleving van EU-sancties nagegaan of hij aandelen bezit in Gunvor Petroleum Rotterdam, maar uit deze check is gebleken dat dit niet het geval is.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar zou zijn wanneer in Nederland een waterstofterminal wordt gevestigd met betrokkenheid van Poetin? Op welke manier gaat u controleren of de komst van Gunvor in lijn is met de sancties tegen het Kremlin?
Het kabinet deelt deze mening. In aanvulling op mijn eerdere antwoorden is het goed te noemen dat wettelijke, sectorspecifieke investeringstoetsen bestaan in de elektriciteits-, gas- en telecommunicatiesector. Er zijn meerdere toezichthouders betrokken die zicht houden op de naleving van EU-sancties binnen hun sector. Zo ziet het Bureau Toetsing Investeringen (BTI) toe op naleving van sancties op het gebied van eigendom en zeggenschap in niet-beursgenoteerde ondernemingen, kijken de financiële toezichthouders DNB en AFM naar de financiële sector en kijkt de Douane naar in- en uitvoer van goederen. Bij verdenking van overtreding zullen de daarvoor bevoegde instanties (FIOD, OM) op handhaving toezien.
O.g.v. artikel 1 van Verordening (EU) 269/2014 moeten alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van gesanctioneerde personen of entiteiten, of met hen verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen, worden bevroren. De lijst met gesanctioneerde personen en entiteiten is in de bijlage bij die verordening bijgevoegd en wordt regelmatig geactualiseerd. Daarnaast geldt dat o.g.v. artikel 5 bis bis van Verordening (EU) 833/2014, het verboden is om direct of indirect transacties aan te gaan met bepaalde Russische staatsbedrijven die in de bijlage bij de verordening staan genoemd.
Deze verordeningen werken rechtstreeks door en moeten door de relevante autoriteiten en instellingen van de lidstaten die tegoeden of economische middelen verstrekken, worden toegepast. In de praktijk betekent dat dat alle banken/instellingen, maar ook overheidsinstanties die subsidies verstrekken (zoals RVO) zelf de EU-sanctielijsten grondig moeten onderzoeken. RVO heeft hiervoor een sanctieteam, ondersteund door een datateam, dat hen hiermee helpt. RVO heeft naar aanleiding van de sancties eind maart een structuur opgezet rond de interne sanctienaleving bestaand uit data-analyse, een intern meldpunt en communicatieactiviteiten. RVO is verder betrokken bij het Datateam (gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken) dat gericht is op het sneller en efficiënter uitwisselen van gegevens over gesanctioneerde partijen tussen de verschillende overheidsorganisaties.
Bent u het ermee eens dat onze energievoorziening een publieke taak dient te zijn en dus niet in buitenlandse handen moet vallen? Zo ja, wat onderneemt u tegen het plan van Gunvor om in Rotterdam een waterstofterminal te plaatsen?
Ten aanzien van de vraag over publiek en privaat eigendom van activiteiten in de energievoorziening verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2. Ik zie op dit moment geen reden om maatregelen te nemen tegen het plan van Gunvor en Air Products om een waterstofterminal in Rotterdam te bouwen.
De communicatie van de voormalig minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangaande de mondkapjesdeal met Sywert van Lienden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Ministerie betaalt liever dwangsom dan openheid te geven over mondkapdeal Van Lienden»?1
Ja.
Waarom heeft uw departement ervoor gekozen maandenlang de uitspraak van de rechter die bepaalde dat het ministerie de communicatie aangaande mondkapjesdeal met Van Lienden moest vrijgeven te negeren?
Het Ministerie van VWS werkt er met man en macht aan om de gedane Woo-verzoeken af te handelen en transparant te zijn over de coronabestrijding.
Om ervoor te zorgen de gevraagde documenten zo snel mogelijk openbaar te maken, werkt het ministerie met de gefaseerde Woo – Corona aanpak. In de uitspraak waar het hier om gaat, werd voorbijgegaan aan deze gefaseerde werkwijze voor de aanpak van Woo-verzoeken die verband houden met de corona-epidemie. Bij deze werkwijze worden stukken rondom de coronacrisis gefaseerd vrijgegeven. Dit betekent dat er per categorie en per maand documenten openbaar worden gemaakt. Deze werkwijze is toelaatbaar geacht door de hoogste bestuursrechter. Zie de uitspraken van de Raad van State van 20 oktober 2021, ECLI:NL: RVS:2021:2348 en ECLI:NL: RVS:2021:2346).
Sinds het najaar van 2021 zijn er daarvoor ongeveer 100 juristen extra aangetrokken. Op WOBCovid19.Rijksoverheid.nl staat een overzicht van de ruim 70 tot nu genomen besluiten, evenals de vele tienduizenden openbaar gemaakte documenten die daarbij horen.
Desondanks kunnen zich in de uitvoeringspraktijk gevallen voordoen waarbij het helaas door feitelijke omstandigheden die te maken hebben met de hoeveelheid te verrichten werkzaamheden en de daarvoor maximaal te organiseren capaciteit, niet lukt de wettelijke en door de rechter opgelegde termijnen te halen.
Bent u het ermee eens dat het negeren van deze uitspraak in strijd is met de Wet open overheid (WOO)? Zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide verklaring.
Mijn ministerie werkt er met man en macht aan om de Woo-verzoeken af te handelen. Van het negeren van de uitspraak is geen sprake.
In eerste instantie is tegen de betreffende uitspraak geageerd, omdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan zonder een zitting te organiseren. In de uitspraak werd voorbijgegaan aan de bestuursrechtelijk geaccordeerde gefaseerde werkwijze. Het Ministerie van VWS heeft een aangepaste werkwijze voor de afhandeling van Woo-verzoeken. Bij deze werkwijze worden stukken rondom de coronacrisis gefaseerd vrijgegeven. Dit betekent dat er per categorie en per maand documenten openbaar worden gemaakt. Deze werkwijze is toelaatbaar geacht door de hoogste bestuursrechter (zie de uitspraken van de Raad van State van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2348 en ECLI:NL:RVS:2021:2346).
De rechtbank was van plan om het ingediende verzet tijdens een zitting op 14 juli 2022 te behandelen. Ter voorbereiding op deze zitting werd duidelijk dat inmiddels tien Wob-corona deelbesluiten waren genomen waarin een groot deel van de documenten over het verzoek waar het in deze zaak om gaat, openbaar waren gemaakt. Gelet op het feit dat wij de eerder gecommuniceerde termijn van augustus 2022 konden halen, wilden we niet onnodig de rechter belasten en is het verzet ingetrokken.
Naar verwachting zal in de tweede helft van augustus over het resterende deel van de verzochte documenten (nota’s, e-mailberichten etc.) een besluit genomen kunnen worden, met zo spoedige mogelijke verstrekking van de documenten daarna.
Dat ligt anders ten aanzien van de gevraagde SMS- en chatberichten. Hierover bent u eerder geïnformeerd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Kamerbrief van 23 mei 2022, Kamerstukken II 2021/22, 25 295, nr. 1845).
De SMS -en chatberichten die het in dit geval betreft, worden momenteel verzameld. Dit heeft geleid tot in totaal circa 5.200 pagina’s aan chatberichten. Deze chatberichten moeten beoordeeld worden op grond van alle zorgvuldigheidseisen die de Wet open overheid stelt, inclusief het vragen van zienswijze aan derden, dat alleen al enkele weken in beslag zal nemen. We doen ons uiterste best het openbaarmakingsproces te versnellen.
Het streven is om binnen 6 tot 8 weken een besluit te nemen over deze SMS -en chatberichten, met zo spoedige mogelijk verstrekking van de berichten daarna. Dit vergt echter het uiterste van het Woo-proces en het ministerie en heeft tot gevolg dat de behandeling van Woo-verzoeken van andere verzoekers substantiële vertraging oploopt.
Bent u het ermee eens dat burgers recht hebben op transparant bestuur en de mogelijkheid de overheid te controleren? Zo ja, waarom kiest uw departement er dan voor de burger dat recht te ontnemen?
Transparantie staat voor ons hoog in het vaandel. Met de gefaseerde Woo – Corona aanpak wordt er juist hard gewerkt aan het zo snel mogelijk openbaar maken van zoveel mogelijk Covid-19 gerelateerde documenten. Dat gebeurt in een gefaseerde aanpak op onderwerp per maand. Dat is noodzakelijk gelet op het grote aantal documenten dat het betreft. Het gaat in totaal om 7,2 miljoen documenten en zo’n 350 Woo-verzoeken. Dit aantal loopt nog steeds op. Het inventariseren en beoordelen van deze documenten is een tijdrovend proces waarin veel handmatig werk gaat zitten. De enige reden waarom we voor deze werkwijze gekozen hebben is dat dit de snelste manier is om documenten openbaar te maken, gelet op de enorme omvang en de eisen van zorgvuldigheid, zoals het vragen van zienswijze bij derden waar het ministerie ook aan gebonden is.
Erkent u dat het vertrouwen in de overheid ernstig onder druk staat? Zo ja, erkent u dan ook dat het bewust achterhouden van informatie over de mondkapjesdeal dit vertrouwen nog verder zal doen dalen?
Zie antwoord vraag 4.
Uit welke gelden denkt uw ministerie de dwangsom van inmiddels vijftienduizend euro te bekostigen? Betekent het kiezen voor deze dwangsom de facto dat de belastingbetaler zal opdraaien voor de kosten?
De beantwoording van Woo-verzoeken kost geld. Die kosten komen ten laste van de publieke middelen. Dit betreft allereerst de medewerkers die de Woo-verzoeken behandelen, maar denk daarbij ook aan de systemen om de beoordelingswerkzaamheden te kunnen doen. De verschuldigde dwangsommen zullen ten laste komen van de begroting van het Ministerie van VWS.
Kunt u reflecteren op het feit dat het ministerie gemeenschapsgeld zal gebruiken om de consequenties van het eigen laakbare handelen te bekostigen? Graag een uitgebreide rechtvaardiging.
Het is juist dat de algemene publieke middelen worden gebruikt voor de bekostiging van de organisatie en overige werkzaamheden van het Ministerie van VWS. We hechten eraan dat er op een zorgvuldige wijze met de beschikbare publieke middelen wordt omgegaan. Wanneer er dwangsommen worden verbeurd, komen deze ten laste van de publieke middelen. Er zal daarom te allen tijde een maximale inspanning worden geleverd om het maken van dit soort kosten te voorkomen. Desondanks kunnen zich in de uitvoeringspraktijk gevallen voordoen waarbij het helaas door feitelijke omstandigheden die te maken hebben met de hoeveelheid te verrichten werkzaamheden en de daarvoor maximaal te organiseren capaciteit, niet te voorkomen is dat dergelijke kosten gemaakt worden.
Hoe past het bewust achterhouden van deze informatie in de «nieuwe bestuurscultuur» van dit kabinet? Graag een uitgebreide uitleg.
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat het ministerie bewust de media belet haar journalistieke taak uit te voeren, door de gerechtelijke uitspraak in het voordeel van de Volkskrant niet te honoreren? Bent u het ermee eens dat de persvrijheid hiermee in het geding komt? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds bij voorgaande antwoorden uiteengezet, wordt er door het Ministerie van VWS met man en macht gewerkt aan de openbaarmaking van documenten. Van het bewust belemmeren van de journalistieke taak is geen sprake. De verzoeker die het betreft heeft reeds 10 deelbesluiten ontvangen. Over het resterende deel van de verzochte documenten (nota’s, e-mailberichten etc.) volgt naar verwachting in uiterlijk in de tweede helft van augustus een besluit. Ten aanzien van de gevraagde SMS- en chatberichten ligt dat anders (zie het antwoord op vraag 3).
Volgens de Minister voor Langdurige Zorg en Sport houdt de rechter met de uitspraak «te weinig rekening met de werkwijze van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport». Kunt u dit nader verklaren? Wat heeft het vrijgeven van informatie te maken met de werkwijze van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Kunnen wij daaruit concluderen dat de werkwijze van het departement dus bestaat uit het bewust achterhouden van belangrijke informatie? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Hanteert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bepaalde criteria voor het achterhouden van informatie? Zo ja, welke zijn dat en hoe worden deze bepaald?
Wij nemen afstand van de stelling dat er sprake zou zijn van het bewust achterhouden van informatie. Alle inspanningen van het ministerie zijn erop gericht zo snel als mogelijk de documenten openbaar te maken, waarbij we ook aan de zorgvuldigheideisen die de wet aan ons stelt, voldoen.
Kunnen wij hieruit concluderen dat er meer informatie aangaande de coronacrisis en het coronabeleid is, die bewust voor de burger wordt achtergehouden? Zo ja, kunt u verklaren wat daarvoor de overwegingen zijn?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u wel bereid om de gevraagde informatie in vertrouwen met de leden van de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Als de Kamer om informatie verzoekt, zullen we die uiteraard met de Kamer delen, met inachtneming van de vereiste zorgvuldigheid krachtens de daartoe gestelde wettelijke regels.
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de kritiek van de rechter in de zaak waarbij een jongerenwerker op basis van summiere informatie door de overheid verdacht wordt van subsidiefraude en zijn naam, nog voor er sprake is van een veroordeling, publiekelijk door het slijk is gehaald?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het framen van personen in de strijd tegen ondermijning niet in een rechtsstaat past en dat de overheid en de politie zich altijd aan de feiten moeten houden? Zo ja, hoe gaat u erop toezien dat burgemeesters, politie en OM zich niet schuldig maken aan het framen van personen, zeker als daar geen veroordeling aan ten grondslag ligt?
Alle overheidsinstanties in Nederland moeten zich houden aan de wet. Uiteraard ook in de strijd tegen ondermijning en fraude. Dat betekent dat we van overheidsinstanties verwachten dat ze goed samenwerken en de daarvoor benodigde gegevens met elkaar delen, gebruikmaken van de volle ruimte die de wet biedt, maar het betekent ook dat het maken van ongerechtvaardigd onderscheid verboden is en dat overheidsoptreden en de verwerking – en dus ook verstrekking – van persoonsgegevens gebaseerd moet zijn op een wettelijke grondslag. In algemene zin is het bij de verwerking van gegevens over burgers zaak binnen de kaders van de wet doelmatig en proportioneel de best beschikbare gegevens te gebruiken, niet bewust niet-onderbouwde suggesties te wekken en is het delen ervan met andere overheidsonderdelen en – voor zover toegestaan – met derden alleen toegestaan onder duidelijke voorwaarden. De naleving van deze regels is belangrijk omdat daarmee wordt voorkomen dat de overheid op een willekeurige of onvoorzichtige manier ingrijpt in de rechten en vrijheden van burgers. Elke overheidsorganisatie is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor deze naleving.
Wat vindt u ervan dat betrokkene vanuit zijn gemeente te horen kreeg dat hij schuldig is totdat hijzelf het tegendeel heeft bewezen? Bent u het er mee eens dat dit de omgekeerde wereld is en dit niet de praktijk zou moeten zijn in een rechtsstaat als Nederland?
Uiteraard ben ik het met u eens dat de onschuldpresumptie een belangrijk strafvorderlijk beginsel is in onze rechtsstaat. Ik ga ervan uit dat met deze vraag wordt gedoeld op het opgelegde gebiedsverbod. Een gebiedsverbod is een bestuursrechtelijke maatregel van de burgemeester ter handhaving van de openbare orde, op grond van de Gemeentewet of de Algemene Plaatselijke Verordening. Hierover legt de burgemeester verantwoording af aan de gemeenteraad. Een dergelijk besluit kan ook bij de bestuursrechter worden getoetst, aan de hand van de in het bestuursrecht geldende bewijslast. Het is niet aan mij als Minister om daarin te treden.
Hoe weegt u de volgende woorden van de rechter in deze zaak: «Als men iets verder had gevraagd had men gezien dat dit gaat om een subsidie die op de rekening is gestort. Je krijgt het gevoel: is dit omdat het om een Marokkaanse stichting gaat?» en «Ik lees allemaal zaken die de politie niet heeft onderzocht.»? Is hier wat u betreft nou gedegen onderzoek gedaan door politie en OM voordat iemand publiekelijk aan de schandpaal werd genageld?
Over deze individuele strafzaak, die nog onder de rechter is, kan ik zoals bekend geen inhoudelijke mededelingen doen. De rechter zal te zijner tijd vonnis wijzen.
Is het normaal dat wanneer iemand die slechts verdacht wordt van fraude, maar waartegen hard bewijs van die fraude ontbreekt, te maken krijgt met een beslaglegging op zijn bankrekening, zijn auto, zijn opgeknapte scooter, zijn horloge en één paar schoenen, maar níet om zijn financiële administratie wordt gevraagd?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 4 doe ik geen inhoudelijke mededelingen over individuele zaken die nog onder de rechter zijn. In zijn algemeenheid is het mogelijk om beslag te leggen op voorwerpen ten behoeve van onder andere de waarheidsvinding, ontneming of onttrekking aan het verkeer, wanneer sprake is van een verdenking van fraude.
Klopt het dat de zaak van de heer L. zogenaamd aan het rollen is gebracht door een melding van de belastingdienst? Kunt u aangeven hoe deze melding zijn weg naar het strafrecht heeft gevonden? Is deze melding bijvoorbeeld besproken in RIEC-verband? Zou het niet beter zijn geweest als niet meteen strafrechtelijk alle processen in gang waren gezet in deze zaak, maar eerst gewoon eens met de heer L. was gesproken over mogelijke onduidelijkheden bij de subsidieaanvraag?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4.
Hoe kan het dat de aangifte voor fraude tegen de heer L. nog steeds staat nu na controle van ZonMW en extern onderzoek van KPMG is gebleken dat alles financieel in orde was en geen sprake was van fraude, én de politie daarvan op de hoogte is gesteld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u dat in het politiebericht zo veel informatie over de verdachte zelf staat: initialen, leeftijd en woonplaats, beroep en vrijwilligersfuncties? Is het gebruikelijk dat zo veel informatie wordt gedeeld over iemand die slechts verdachte is? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe kan het dat dit in dit geval toch is gebeurd en acht u het opgestelde bericht van de politie in dezen proportioneel?
Het OM en de opsporingsinstanties geven actief en gericht voorlichting over de aanpak en preventie van criminaliteit en over de strafrechtspleging. Hiermee informeren zij de samenleving over de manier waarop zij hun taken in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde uitvoeren en leggen zij daarover publiekelijk verantwoording af. Aan welke voorwaarden de inzet van voorlichting moet voldoen is vastgelegd in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging.
Een persbericht kan inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van een betrokkene. Voorafgaand aan een publicatie vindt daarom een belangenafweging plaats. De officier van justitie houdt daarbij rekening met meerdere factoren, waaronder de aard en ernst van het strafbare feit en de persoon van de verdachte (proportionaliteit).
In het onderhavige geval was geen sprake van het bewust openbaar maken van gegevens die zouden leiden tot de identiteit van de verdachte. Toch heeft de combinatie van de gebruikte gegevens in het persbericht (onbedoeld) in bepaalde kringen geleid tot herleidbaarheid naar de persoon van de verdachte. Dat had niet mogen gebeuren en wordt door politie en OM betreurd.
Hoe kan het dat de heer L. bij vrijlating uit zijn politiecel op straat werd gezet zonder zijn persoonlijke bezittingen? Kunt u nagaan of hier sprake is geweest van rechtmatig handelen door de politie?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4. In zijn algemeenheid merk ik daarnaast op dat wanneer iemand vindt dat hij of zij niet naar behoren is behandeld door een medewerker van de politie, de mogelijkheid bestaat om gebruik te maken van de klachtenregeling van de politie.
Erkent u dat het delen van informatie tussen instanties noodzakelijk is om als overheid effectief te kunnen handelen, maar dat het risico’s met zich meebrengt als zachte informatie een eigen leven gaat leiden met grote gevolgen voor betrokkenen?
Het delen van informatie, ook als deze informatie persoonsgegevens bevat, is nodig om als overheid effectief te kunnen handelen. Daarbij dient altijd sprake te zijn van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Vooral als domeinoverstijgend wordt samengewerkt is het geven van context bij informatie belangrijk. Er zijn meerdere wettelijke kaders die waarborgen bieden voor een zorgvuldige verwerking en verstrekking van persoonsgegevens. Ik deel de mening dat daarmee niet alle risico’s zijn uitgesloten, maar ben ook van mening dat er voldoende ruimte moet zijn om als overheidsinstanties gegevens met elkaar uit te wisselen, mits de juiste waarborgen van kracht zijn.
Bent u het er mee eens dat van enige menselijke maat maar weinig terecht is gekomen in de zaak van de heer L.? Ziet u ook een patroon van instanties die vast lijken te zitten in een spoor en niet van koerswijziging lijken te willen weten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen hier verandering in aan te brengen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4. In algemene zin kan ik daarnaast het volgende zeggen. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie van 15 januari 2021 op het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag heeft het kabinet een breed pakket aan maatregelen ontwikkeld ter verbetering van de dienstverlening van de overheid, het vroegtijdig onderkennen van signalen over wet- en regelgeving die in de praktijk hardvochtig uitpakt en het bevorderen van maatwerk en de menselijke maat in het bestuursrecht. Alle betrokken ministeries en de betrokken diensten en organisaties werken hieraan.
Op welke wijze is in deze zaak sprake geweest van effectieve rechtsbescherming voor de betrokkene, hoe heeft deze persoon zich kunnen verdedigen tegen dit overheidshandelen? Wat gaat u eraan doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4. Daarnaast dragen in algemene zin onder meer bijstand door een advocaat of de mogelijkheid tot het indienen van een klacht bij aan rechtsbescherming voor de burger.
Het bericht dat Chinese bedrijven de Russische oorlogsmachine steunen. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in deWall Street Journal:«Chinese Firms Are Selling Russia Goods Its Military Needs to Keep Fighting in Ukraine»?1
Ja.
Bent u bekend met de oproep van de Interparlementaire Alliantie voor China over het tegengaan van de steun van Chinese bedrijven aan het Russisch militair-industrieel complex?2
Ja.
Hoe oordeelt u over deze berichten?
Het kabinet heeft als doelstelling om de Russische militair-industriële productiecapaciteit in te perken. Dit is in lijn met de aangenomen EU-sanctiepakketten, die zich onder meer richten tegen de versterking van de militaire en technologische capaciteiten en de ontwikkeling van de defensie- en veiligheidssector van Rusland. Het kabinet en de EU roepen derde landen zoals China op om EU-sancties niet te ondermijnen en om sanctie-ontwijking door Rusland niet te vergemakkelijken. Ook onderzoekt het kabinet de mogelijkheden om maatregelen te nemen om sanctie-ontwijking tegen te gaan, binnen de mogelijkheden van het internationaal recht. Hierover staat het in nauw contact met Europese partners en andere belangrijke partners als de VS.
De handhaving van EU-sancties, bijvoorbeeld door boetes op te leggen in het geval van overtreding van de sancties, is buiten het grondgebied van de EU alleen mogelijk indien er een wezenlijk verband bestaat tussen de EU en de persoon of de entiteit in kwestie. Een dergelijk verband kan bestaan uit het feit dat een persoon onderdaan is van een EU-lidstaat of rechtspersonen of entiteiten volgens het recht van een lidstaat zijn erkend of opgericht. Bij gebrek aan een dergelijk verband is handhaving van de EU-sancties niet alleen mogelijk in strijd met het internationaal recht maar zijn de mogelijkheden tot dergelijke handhaving in de regel bovendien uiterst beperkt.
De uitvoer uit Nederland van militaire en dual-use goederen naar derde landen wordt zorgvuldig getoetst op het risico dat sancties worden omzeild. Daar waar een substantieel omleidingsrisico wordt vastgesteld zal geen uitvoervergunning worden verleend. De vaststelling van een dergelijk risico kan onder meer voortvloeien uit informatie over eerdere omleidingsincidenten en/of leveranties van de ontvanger aan Rusland.
Hoe oordeelt u specifiek over de rol die het bedrijf Poly Technologies speelt in het voorzien van technologie aan de Russische militaire industrie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u over de rol die Chinese (staats)media spelen in het vergroten van de Russische propaganda over de oorlog en wat wordt hiertegen gedaan?
Internationaal probeert China draagvlak te creëren voor een «neutrale» positie die balans beoogt tussen soevereiniteit en territoriale integriteit enerzijds, en «legitieme veiligheidsbelangen» (bijvoorbeeld die van Rusland of China) anderzijds. Hoewel China niet expliciet een kant kiest, propageert het een positie die eenzijdig kritisch is op de NAVO en de VS in het bijzonder en die begrip beoogt te kweken voor Rusland. De Chinese media, zowel binnenlands als internationaal, grijpen de situatie aan om de NAVO in diskrediet te brengen en beschuldigen vooral de VS van een Koude-Oorlogsmentaliteit.
De Nederlandse ambassade in Peking communiceert actief over het conflict op lokale sociale media, in een poging de standpunten van Nederland en de EU ook door te laten dringen tot de Chinese burgers. Ook like-minded ambassades, EU-partners en de Oekraïense ambassade maken intensief gebruik van Weibo (de Chinese variant op Twitter) om de Chinese volgers te informeren over hun standpunten. In het beheerste informatielandschap van China vindt dit gretig aftrek. De Weibo-accounts van ambassades hebben er sinds eind februari tienduizenden volgers bijgekregen. De Nederlandse ambassade in Peking heeft ook uitspraken en tweets van kabinetsleden vertaald naar het Chinees en online gezet. Deze worden gemiddeld meer dan 100.000 keer bekeken. Daarnaast worden verklaringen en opiniestukken van Voorzitter van de Europese Commissie Von der Leyen, Voorzitter van de Europese Raad Michel en Hoge Vertegenwoordiger Borrell die door de EU-delegatie in China worden geplaatst ook door de Nederlandse ambassade in Peking gedeeld. Hetzelfde geldt voor berichten van de EU-delegatie waarin Russische desinformatie wordt ontkracht. Deze berichten zijn tot nu toe niet gecensureerd, staan allemaal nog online en zijn volledig zichtbaar voor volgers. Deze ambassade-accounts zijn voor Chinese burgers zonder VPN een belangrijke bron om de visie van buitenlandse overheden op het conflict mee te krijgen. Op deze wijze hoopt Nederland een bijdrage te leveren aan tegengaan van des- en misinformatie over het conflict.
In hoeverre deinzen Chinese bedrijven terug voor handel met Rusland door de angst voor potentiële secundaire sancties vanuit de Europese Unie of de Verenigde Staten bijvoorbeeld?
Ondanks uitlatingen die de Chinese overheid doet over het vasthouden aan normale economische relaties met Rusland, zijn er geen aanwijzingen van significante of georganiseerde Chinese steun voor Rusland bij het ontwijken of schenden van sancties. Chinese bedrijven lijken voorzichtig geworden om zaken te doen met Russische bedrijven en te investeren in Rusland zelf. Dit geldt in het bijzonder voor grotere bedrijven en financiële instellingen die zaken doen met landen die sancties hebben ingesteld. Mogelijk uit angst voor het verliezen van toegang tot cruciale technologie, markten, goederen en valuta lijken deze Chinese bedrijven de sancties te volgen. Een andere factor in de impliciete naleving door Chinese bedrijven van de sancties, is dat buitenlandse multinationals verantwoordelijk zijn voor de helft van de Chinese export.
De Chinese exportcijfers lijken hogergenoemd beeld te bevestigen. Uit onderzoek van het Peterson Institute for International Economics blijkt dat in 2021 China nog goed voor een kwart van de Russische import was. Echter, Chinese export naar Rusland is sinds de invasie met 38% afgenomen ten opzichte van de tweede helft van 2021.3 Op basis van douanegegevens blijkt dat zendingen vanuit China naar Rusland in juni voor de vierde maand op rij daalden (met 17% ten opzichte van juni 2021). Daarentegen is de export vanuit Rusland naar China wel gegroeid tot een recordhoogte, waarvan bijna 80% uit olie en gas bestaat. Wat betreft deze sector is er dus geen impliciete naleving van sancties door Chinese partijen waar te nemen.
Bent u het ermee eens dat met name de handel met Rusland in chips endual-use goederen zo snel als mogelijk een halt moet worden toegeroepen?
De huidige EU-sanctiewetgeving voorziet in een verbod op de uitvoer van dual-use goederen naar Rusland, alsmede een verbod op de uitvoer van apparatuur die benodigd is voor het vervaardigen van diverse elektronische componenten waaronder semiconductors. Deze sanctiewetgeving is afgestemd met een grote groep van gelijkgestemde partners zoals de VS, het VK, Japan en Zuid-Korea, die deze maatregelen ook hebben overgenomen. De overheid herkent de noodzaak om semiconductoren toe te voegen aan de EU-sanctiewetgeving. Nederland is dan ook voorstander van het toevoegen van dergelijke elektronische componenten aan de EU-sanctiemaatregelen.
Bent u bereid samen met partners zo snel mogelijk tot een volledige boycot van chips endual-use goederen te komen en hierbij zoveel mogelijk derde landen aan te laten sluiten?
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de EU en gelijkgestemde partners om implementatie van de sanctiewetgeving zo veel mogelijk af te stemmen en gelijk te trekken. Zoals gezegd geldt er reeds een algeheel verbod op de export van dual-use goederen naar Rusland. Nederland zet zich tevens actief in voor opname van aanvullende goederen en technologie in de EU sanctiewetgeving, waaronder het verder aanvullen van goederencodes behorend bij algemene verbodsbepalingen op uitvoer van technologie. Daarnaast kijken we naar aanvullende mogelijkheden waar nodig en ter versterking van de handhaving.
Bent u bereid samen met Europese partners maatregelen te treffen tegen Chinese bedrijven die het Russische militair-industrieel complex steunen, zoals het aansluiten bij de Amerikaanse zwarte lijst voor bedrijven die gesanctioneerde goederen naar Rusland exporteren, het opleggen van sancties aan bedrijven die Rusland helpen de sancties te omzeilen en het tegengaan van bedrijven die de Russische desinformatie verspreiden?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 zoekt het kabinet, onder andere in samenwerking met partners als de VS, naar mogelijkheden om sanctie-ontwijking tegen te gaan. Voor wat betreft Russische desinformatie behelzen de aangenomen sanctiepakketten onder andere uitzendverboden voor staatsmedia die desinformatie verspreiden en maatregelen tegen propagandisten. Het kabinet is op doorlopende basis in gesprek met partners binnen en buiten de EU over verdere maatregelen, inclusief om desinformatie en pro-Kremlin propaganda tegen te gaan.
Bent u bereid om bovengenoemde maatregelen te bepleiten in het zevende sanctiepakket?
Nederland blijft zich inzetten voor het uitbreiden van controles op elektronische componenten die semiconductoren bevatten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Vraag 3 en 4 zijn samengevoegd. De rest van de vragen is afzonderlijk beantwoord.