Medicijnen waar zowel het eigen risico als een eigen bijdrage voor geldt |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met uw antwoord op onze vervolgvragen over medicijnen waar zowel het eigen risico als een eigen bijdrage voor geldt?1
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord onder de tweede en derde vraag waarin u schrijft dat een overzicht van geneesmiddelen waarvoor een eigen bijdrage geldt, te vinden is op medicijnkosten.nl? Waarom verwees u naar een website waarop geen lijst staat met geneesmiddelen waarvoor bovenop het eigen risico ook een eigen bijdrage geldt, aangezien de website een invoerbalk geeft waarop een middel moet worden ingetypt, geen overzicht?
Het hangt van de specifieke situatie van het geval af of al dan niet een eigen bijdrage in rekening kan worden gebracht. Dat licht ik graag nader toe.
Er geldt een eigen bijdrage voor geneesmiddelen indien de openbare prijs van een extramuraal geneesmiddel hoger is dan de vergoedingslimiet van een groep van vergelijkbare geneesmiddelen. De verzekerde moet het verschil dan zelf betalen, tot een maximum van € 250,- per jaar.
Zorgverzekeraars maken – als onderdeel van het preferentiebeleid – prijsafspraken met geneesmiddelenfabrikanten om te komen tot een prijs die onder de vergoedingslimiet ligt, zodat voor die geneesmiddelen geen eigen bijdrage is verschuldigd. Deze geneesmiddelen worden door de zorgverzekeraar aangewezen als zogenoemde preferente geneesmiddelen. Indien een verzekerde zo’n preferent middel afneemt, is hiervoor dan ook geen eigen bijdrage verschuldigd.
Verschillende zorgverzekeraars maken afspraken met verschillende fabrikanten, en dus verschilt van zorgverzekeraar tot zorgverzekeraar welke geneesmiddelen als preferent zijn aangewezen. Bovendien hebben zorgverzekeraars de mogelijkheid lopende het jaar, dan wel aan het einde van het kalenderjaar, andere preferente geneesmiddelen aan te wijzen. Ook zijn er zorgverzekeraars die door hen als preferent aangewezen middelen uitsluiten van het eigen risico.
Dit alles maakt dat ik geen lijst, overzicht of opsomming heb of kan opstellen van extramurale geneesmiddelen waarvoor in alle gevallen een eigen bijdrage of het eigen risico in rekening wordt gebracht. Het is voor de verzekerde wél mogelijk op medicijnkosten.nl na te gaan of voor het aan hem voorgeschreven geneesmiddel een eigen bijdrage geldt. Dit kan de verzekerde ook navragen bij diens zorgverzekeraar. De desbetreffende zorgverzekeraar kan de verzekerde ook informeren of het eigen risico in rekening zal worden gebracht.
Kunt u de Kamer per omgaande een lijst toesturen van medicijnen waarvoor bovenop het eigen risico (volgens u alle) ook een eigen bijdrage geldt tot 250 euro? Als er verschillen per verzekeraar zijn, kunt u dan een lijst per verzekeraar geven?
Zie antwoord vraag 2.
Als patiënten hun medicijnen niet meer kunnen betalen en daardoor ziekere en duurdere patiënten worden die eerder doodgaan (antwoord vierde vraag), waarom houdt u het eigen risico en de eigen bijdrage dan in stand?
Ik zie goede redenen om een eigen bijdrage en het eigen risico voor extramurale geneesmiddelen te behouden. Zo stimuleert een eigen bijdrage doelmatige zorg. Het prikkelt de consument immers een vergelijkbaar, maar goedkoper geneesmiddel te gebruiken, waarvoor geen eigen bijdrage geldt. Verder mag van de zorggebruiker worden verwacht dat deze voor een deel zelf bijdraagt aan de kosten van de zorg. Daarmee houden we de zorg betaalbaar en behouden we draagvlak voor solidariteit in ons zorgstelsel.
Als u het aannemelijk vindt dat het niet innemen van noodzakelijke medicijnen een aandoening kan verergeren of de persoon meer klachten kan doen laten ervaren (antwoord vijfde vraag), waarom houdt u als arts de betaling van het eigen risico en eigen bijdragen dan in stand?
Zie antwoord vraag 4.
Waarop baseert u de gedachte dat het niet verder laten stijgen van het eigen risico dan 385 euro, het eigen risico laten gelden voor achttien-plussers, een maximering van 250 euro per jaar en een zorgtoeslag voor lage inkomens, voldoende is voor mensen om de medicijnen wel op te halen bij de apotheek en het eigen risico en de eigen bijdrage te voldoen?
In mijn brief van 23 december 20222 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de monitor stapeling eigen betalingen. In die brief geef ik aan hoe ik meer inzicht wil krijgen in de verschillende eigen betalingen voor zorg, waaronder het verplicht eigen risico en de eigen bijdragen voor extramurale geneesmiddelen. Afhankelijk van de inzichten die de monitor geeft, zal ik besluiten of aanvullend onderzoek nodig is, dan wel aanvullende maatregelen gewenst zijn.
Heeft u onderzocht of mensen met lagere inkomens hun medicijnen vaker niet afhalen omdat ze het eigen risico en de eigen bijdragen niet kunnen voldoen dan mensen met een hoger inkomen? Zo nee, bent u bereid dat onderzoek te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het is toch kabinetsbeleid om de therapietrouw te vergroten en sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verkleinen? Zo ja, waarom handelt u daar dan niet naar door het eigen risico en de eigen bijdragen te schrappen?
Zie antwoord vraag 4.
Moorden in Nederland en de Iraanse Revolutionaire Garde |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat op basis van Common Position 931 van de EU en de daarbij behorende factsheet, een onderzoek naar het mogelijk faciliteren van een terroristische daad in een EU-land voldoende is om een entiteit op de terreurlijst van de EU te plaatsen?
Ja, indien er door een bevoegde autoriteit een beslissing is genomen tot het instellen van een onderzoek en er bewijzen of serieuze en geloofwaardige aanwijzingen zijn voor het plegen van een terroristische daad, poging tot het plegen van een dergelijke daad of deelname aan of het vergemakkelijken van een dergelijke daad kan een entiteit op de EU-terrorismelijst worden geplaatst.
Hoe kwalificeert u de acties van het Iraanse regime op Nederlands grondgebied in 2015 in Almere en 2017 in Den Haag, respectievelijk de moorden op Ali Motamed en Ahmad Molla Nissi?
Zoals destijds ook in een brief aan uw Kamer medegedeeld, had de AIVD sterke aanwijzingen dat Iran betrokken was bij de liquidaties van twee Nederlanders van Iraanse komaf in Almere in 2015 en in Den Haag in 2017. Het betrof in deze gevallen tegenstanders van het Iraanse regime.
Het kabinet vond en vindt dat dergelijke vijandige acties de Nederlandse soevereiniteit op flagrante wijze schenden en onaanvaardbaar zijn. Vanwege deze bevindingen van de AIVD heeft Nederland in juni 2018 diplomatieke maatregelen getroffen. De Iraanse ambassadeur is ontboden en er zijn twee medewerkers van de Iraanse ambassade uitgewezen. Daarbij is het belangrijk om te benadrukken dat deze diplomaten niet zijn uitgezet vanwege een vastgestelde betrokkenheid bij (de aansturing van) de liquidaties, maar als duidelijk signaal dat Nederland het ontoelaatbaar vindt dat Iran waarschijnlijk achter deze ernstige zaken zit.2
Wat vindt u van de woorden van de ambtsvoorganger van de Minister van Buitenlandse Zaken die aan de Tweede Kamer schreef dat «De AIVD heeft sterke aanwijzingen dat Iran betrokken is geweest bij de liquidaties van twee Nederlanders van Iraanse komaf in Almere in 2015 en in Den Haag in 2017» en «dat Iran waarschijnlijk achter deze ernstige zaken zit»?1
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ziet u de rol van de Iraanse Revolutionaire Garde bij deze moorden, nu het een feit van algemene bekendheid is, dat acties in het buitenland door de Quds-divisie van de Iraanse Revolutionaire Garde worden uitgevoerd, uitgezet of gefaciliteerd?
Zoals in antwoord op vraag 2 en 3 gesteld, had de AIVD sterke aanwijzingen dat Iran betrokken was bij de liquidaties van twee Nederlanders van Iraanse komaf in Almere in 2015 en in Den Haag in 2017. In het openbaar kan de AIVD niet ingaan op de aard van deze aanwijzingen.
In hoeverre is het onderzoek dat zowel door de AIVD als door de opsporingsinstanties verricht is naar de moorden in Almere en in Den Haag, voldoende om te spreken van «onderzoek naar het mogelijk faciliteren van een terroristische daad»?
De AIVD is geen bevoegde nationale autoriteit die besluiten kan nemen op basis waarvan de EU kan overgaan tot plaatsing van een persoon of entiteit op de EU-terrorismelijst.3 De AIVD doet onderzoek naar dreigingen tegen de nationale veiligheid. In algemene zin kan het kabinet u melden dat inlichtingendiensten informatie uit hun kanaal kunnen delen met opsporingsdiensten indien dit opportuun is. In gevallen waarbij de inlichtingendiensten overgaan tot het ontsluiten van informatie aan de opsporingsdiensten, houdt dat overigens niet zonder meer in dat die specifieke informatie ook leidt tot vaststelling van strafbare feiten of zelfs een verdenking.
De strafrechtelijke onderzoeken naar de liquidaties bevatten geen bewijzen of serieuze en geloofwaardige aanwijzingen dat de Islamitische Republiek Iran betrokken zou zijn bij de liquidaties van twee Nederlanders van Iraanse komaf in Almere in 2015 en in Den Haag in 2017. Zo is in het hoger beroep tegen de verdachten van de moord op Ali Motamed in Almere in 2015 niet komen vast te staan dat er sprake is van betrokkenheid van de Islamitische Republiek Iran bij de gepleegde moord.4
Op basis van de genoemde strafrechtelijke onderzoeken kan IRGC daarom niet op de EU-terrorismelijst worden geplaatst.
Bent u bereid om zo snel mogelijk te onderzoeken of de betrokkenheid van het Iraanse regime bij de moorden in Almere en in Den Haag, voldoende is om te kwalificeren als «onderzoek naar het mogelijk faciliteren van een terroristische daad»? Zo ja, kunt u de uitkomst zo snel mogelijk aan de Kamer toesturen? Zo nee, waarom kwalificeren twee in Nederland door het Iraanse regime uitgevoerde moorden dan niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van de VVD-fractie dat Nederland, gelet op de in Nederland gepleegde moorden, het voortouw zou kunnen nemen in Europees verband om de Iraanse Revolutionaire Garde op de terreurlijst van de EU te plaatsen? Zo ja/nee, waarom?
Het kabinet pleitte er in EU-verband herhaaldelijk voor om de Iraanse Revolutionaire Garde op de terrorismelijst van de EU te plaatsen indien dit juridisch mogelijk is. Nederland heeft hierbij een voortrekkersrol gespeeld. Mede op verzoek van Nederland heeft de Juridische Dienst van de Raad van de EU een advies uitgebracht over de juridische mogelijkheden om de IRGC op de EU-terrorismelijst te plaatsen. Dit advies stelt dat het op dit moment helaas juridisch niet mogelijk is om de IRGC te listen als terroristische organisatie. Het kabinet blijft zich inzetten om schendingen van het internationale recht door de IRGC tegen te gaan en kijkt daarbij naar alle mogelijke instrumenten (inclusief listings en sancties) in samenwerking met andere lidstaten.
Woede van Afrikaanse leiders tegen Europa vanwege ‘koloniaal gedrag’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Hoe Europa zich de woede van Afrikaanse leiders op de hals haalt: «Dit is koloniaal gedrag»»?1
Ja.
Komt het inderdaad voor dat Afrikaanse of andere derde landen, als onderdeel van het afsluiten van (handels)verdragen met Nederland en/of de EU,2 gevraagd of zelfs verplicht worden hun wet- en regelgeving over onder meer abortus en LHBTI aan te passen?
Voor zover bekend zijn er geen verzoeken, eisen en/of voorwaarden voor het aanpassen van wet- en regelgeving op het terrein van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en LHBTIQ+ als preconditie voor het afsluiten van (handels-)verdragen.
Kunt u voor elk van de hierboven bedoelde (handels)verdragen aangeven welke verzoeken, eisen en/of voorwaarden van Europese zijde direct of indirect (zoals via verwijzingen naar andere overeenkomsten) aan deze verdragen werden verbonden op terreinen als Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en LHBTI?
Er zijn, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, voor zover bekend geen verzoeken, eisen en/of voorwaarden voor het aanpassen van wet- en regelgeving op het terrein van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en LHBTIQ+ als preconditie voor het afsluiten van (handels-)verdragen.
Desondanks hecht ik eraan om aspecten uit het Post-Cotonou verdrag, wat genoemd staat in het artikel waar u naar verwijst, nader toe te lichten om mogelijke onduidelijkheden hierover weg te nemen. Daarbij wil ik aangeven dat Post-Cotonou nadrukkelijk geen handelsverdrag is.
In het Post-Cotonou verdrag zijn verwijzingen opgenomen naar de Decent Work Agenda (2008) van de International Labour Organisation (ILO), de Beijing Declaration and Platform for Action, The Programme of Action of the International Conference on Population and Development (ICPD), The Protocol to the African Charter on Human and Peoples Rights on the Rights of Women in Africa, The Maputo Plan of Action 2016–2030 en het VN Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW). In het Post Cotonou verdrag verbinden ondertekenaars zich aan het gestalte geven van bestaande internationale afspraken als partijen van deze afspraken. De Nederlandse inzet voor de Post-Cotonou onderhandelingen en de kabinetsappreciatie van het Post-Cotonou verdrag is uw kamer respectievelijk op 24 januari 2018 en 2 juni 2021 toegestuurd3, 4.
Hoe verhoudt deze Europese inzet zich tot de wenselijkheid om rekening te houden met de religies, tradities en cultuur in onder meer Afrikaanse landen?
De onderhandelingen hebben plaatsgevonden op basis van gelijkwaardigheid (zie ook de beantwoording van vraag 6), waarbij elkaars waarden en normen gerespecteerd worden.
Is de Europese inzet op deze terreinen rechtvaardig en proportioneel in het perspectief van de (meestal) relatief grote economische afhankelijkheid van derde landen, zodat de noodzaak en druk om tot handelsafspraken of te komen voor hen vaak groter is?
Een akkoord tussen partijen vormt een uiting van de gezamenlijke afspraken die verdragspartijen willen aangaan, zo ook bij onderhandelingen tussen Afrikaanse of andere derde landen met de Europese Unie. Bij zulke akkoorden komt het inderdaad voor dat partijen verschillende afhankelijkheidsrelaties tot elkaar hebben. Het kabinet is zich hiervan bewust en staat achter de inzet zoals toegelicht onder vraag 3.
Daar u aan handelsafspraken refereert licht ik graag ook de inzet van de EU toe in het kader van haar handelspolitiek en buitenlandbeleid handelsakkoorden om gendergelijkheid te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bij nieuwe handelsakkoorden in te zetten op het verankeren van bepalingen over gender gelijkheid zoals implementatie van relevante fundamentele ILO-conventies met betrekking tot non-discriminatie en het VN Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW). In dergelijke bepalingen bevestigen partijen dat ze hun verplichtingen onder dergelijke verdragen effectief zullen implementeren. Het kabinet steunt deze inzet.
Hoe verhoudt de Europese inzet zich tot de waarde van «gelijkwaardigheid» tussen Europa en landen op het Afrikaanse continent of in Latijns-Amerika of Azië?
Gelijkwaardigheid betekent dat op basis van wederzijds respect gesproken en geluisterd wordt met erkenning en afwegingen van wederzijdse en gewogen belangen van zowel Europese als Afrikaanse zijde. De verdragspartijen komen op grond van deze afwegingen en belangen gezamenlijk overeen welke afspraken ze in een verdrag aangaan.
Hoe verhoudt de Nederlandse en Europese inzet inzake SRGR en LHBTI-rechten, en met name abortusdiensten, zich tot de internationaalrechtelijke beginselen van soevereiniteit en non-interventie, en specifiek tot bijvoorbeeld de Beijing Declaration Platform for Action waarin staat dat abortusregelgeving «can only be determined at the national or local level according to the national legislative processes»?
Internationale afspraken en richtlijnen moeten inderdaad op nationaal en regionaal niveau door overheden vorm gegeven worden en geïmplementeerd. Het kabinet spreekt overheden aan op deze gemaakte afspraken en ondersteunt VN-partners, overheden en maatschappelijke organisaties met het vormgeven van beleid op het terrein van SRGR. Altijd binnen de kaders van het internationaal recht en de wetgeving van het betreffende land.
Begrijpt u de kritiek van Afrikaanse burgers en leiders dat de Europese inzet neerkomt op «koloniaal gedrag»?3 Als u dit anders ziet, kunt u dit toelichten?
Het Kabinet ziet dit anders. Tijdens de besprekingen en onderhandelingen zijn de artikelen niet eenzijdig opgelegd, maar gebaseerd op hetgeen de partijen overeen zijn gekomen.
Begrijpt u dat veel Afrikaanse burgers en leiders zich eveneens zorgen maken over VN-richtlijnen inzake seksualiteit en seksuele educatie,4 die veeleer gebaseerd zijn op progressieve, Westers-individualistische waarden dan hun eigen culturele en/of religieuze waarden?
De VN richtlijnen waar u naar verwijst zijn de Technical Guidance on Sexuality Education, gepubliceerd door UNESCO in 2018. Dit is een gespecialiseerde toolkit, heeft een adviserend karakter en is gebaseerd op feiten, wetenschappelijk bewijs en internationale best practices. De toolkit is ontwikkeld in samenwerking met experts en uitvoerders uit verschillende regio’s in de wereld en houdt rekening met de uiteenlopende nationale contexten waarin seksuele voorlichting wordt gegeven.
Het document biedt een kader om te werken aan de verbetering van seksuele voorlichting, rekening houdend met de lokale context. Dit gebeurt in samenwerking met lokale overheden, scholen en maatschappelijke organisaties. Het wordt internationaal gezien als een belangrijk instrument om bij te dragen aan het behalen van de Sustainable Development Goals (SDGs), zoals het terugdringen van moedersterfte.
Waarom kiest Nederland ervoor om juist SRGR en het non-discriminatiebeginsel zo sterk te prioriteren in internationale overeenkomsten, terwijl met name voor SRGR geldt dat dit zeer gevoelige thematiek is, die mensen in hun culturele en religieuze identiteit raakt, zodat sensitiviteit en terughoudendheid gepast is?
De rechten van LHBTIQ+-personen, vrouwen en meisjes en toegang tot SRGR staan wereldwijd onder toenemende druk. Het kabinet staat pal voor deze rechten en de internationale afspraken die daarover bestaan. Daarom is het van belang om ons juist nu in te zetten voor de rechten van gemarginaliseerde groepen.
Hierbij houdt het kabinet uiteraard rekening met culturele sensitiviteit en gelijkwaardigheid, en werkt het nauw samen met lokale partners om recht te doen aan de lokale context en behoeftes en sluit het aan bij internationale en regionale afspraken hierover. Het Maputo protocol7 over mensen- en volkenrechten over de rechten van de vrouw in Afrika opgesteld door de Afrikaanse Unie is hier een goed voorbeeld van. Het kabinet streeft naar gelijkwaardige partnerschappen met meer invloed van Zuidelijke organisaties en richt zich op een gelijkwaardige dialoog hierover met landen uit de Global South. Gevoeligheden, zij het in het kader van cultuur of religie, zijn nooit een reden om mensenrechten niet na te leven.
Vindt u het gepast om vanuit Nederland of Europa te bepalen dat onze Westers-individualistische waarden onderbelicht worden in bepaalde andere (Afrikaanse) landen en culturen, en daar stevig gepromoot dienen te worden? Waarom is dat niet «(neo)koloniaal»?
Universele mensenrechten en de mensenrechtenverdragen vormen de leidraad voor bilaterale en Europese contacten met derde landen. Het kabinet benadrukt dat universele mensenrechten zoals beschreven in de UVRM en gerelateerde verdragen8, geen westerse waarden zijn. Deze verdragen zijn wereldwijd ondertekend, ook door Afrikaanse landen. Dat mensenrechten worden vormgegeven met deelname van landen wereldwijd, blijkt ook uit de verschillende mensenrechtenverdragen die de afgelopen decennia geratificeerd en geïmplementeerd zijn, vaak op initiatief van landen uit de Global South. Dit blijkt ook uit de samenwerking tussen vele landen op het terrein van mensenrechten en de vele bedrijven en organisaties die zich verbinden aan gelijkheid- en non-discriminatieprincipes.
Zou u het wenselijk vinden wanneer derde landen aan (handels)verdragen met Nederland of de EU voorwaarden zouden verbinden rond het invoeren van hun, wellicht meer behoudende, waarden en normen op terreinen als gezin, huwelijk en seksualiteit? Zo nee, waarom is het andersom wel gepast of zelfs wenselijk?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vraag 2 stellen de EU noch Nederland voorwaarden voor het aanpassen van wetgeving op het terrein van gezin, huwelijk en seksualiteit bij het afsluiten van verdragen. Een akkoord tussen twee partijen vormt een uiting van de afspraken die verdragspartijen willen aangaan. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen wat in de beantwoording van voorgaande vraag is opgemerkt, namelijk dat universele mensenrechten geen westerse waarden zijn. Universele mensenrechten en mensenrechtenverdragen vormen de leidraad voor bilaterale en Europese contacten met derde landen.
Hetgeen onverlet laat dat, zoals vermeld in vraag 3, de EU en Nederland heldere standpunten hebben op de benoemde onderwerpen en het hen vrij staat deze in dialoog uit te dragen. Daarbij is geen sprake van voorwaarden, maar van dialoog, waarbij ruimte is voor de standpunten van beide partijen. Afhankelijk van de situatie, kan een dialoog publiekelijk of in besloten overleg gevoerd worden.
Wilt u in internationaal en Europees verband bevorderen dat, in het licht van de gewenste «gelijkwaardigheid» en ter voorkoming van gedrag dat als «(neo)koloniaal» kan worden opgevat, voortaan bij onderhandelingen over handelsverdragen geen sprake meer is van verzoeken of directe of indirecte voorwaarden aan derde landen rondom gevoelige thema’s als abortusdiensten of LHBTI-rechten?
De Nederlandse inzet op de door u benoemde thema’s, in het kader van gelijkwaardigheid, is gebaat bij dialoog. Ook moeilijke thema’s dienen aan bod te kunnen komen. De manier waarop een dialoog gevoerd wordt, is bepalend voor de effectiviteit. Dit kan publiekelijk of in besloten overleg, afhankelijk van de situatie. Nederland stelt zich context-sensitief op en bepaalt telkens welke aanpak het meest effectief is. Hierbij staat voorop dat de effectiviteit vele malen groter is wanneer dit in coalitieverband gebeurt.
Zelfcensuur over de Nederlandse positie op die thema’s past evenmin in een gelijkwaardige relatie als de oplegging van Nederlandse standpunten. Vanwege de eerder benoemde redenen zal het kabinet aandacht blijven vragen voor SRGR en de gelijke rechten van LHBTIQ+-personen in internationale onderhandelingen. Het Kabinet zet zich bij onderhandelingen in om te luisteren naar standpunten en eventuele bezwaren van andere partijen en deze serieus in overweging te nemen en over in dialoog te treden. Ten aanzien van de inzet van het kabinet bij handelsverdragen verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 3.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, in elk geval voorafgaand aan de behandeling van de D66-initiatiefnota inzake abortus als mensenrecht?
Ja.
Het recent verschenen rapport van Movisie met betrekking tot discriminatie in de sociale basis |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het op 3 februari verschenen rapport «De aanpak van discriminatie in de sociale basis», waartoe door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opdracht is gegeven en het artikel op NU.nl waarin Movisie dit onderzoek verder toelicht?1, 2
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Wat is uw reactie op de bevindingen van Movisie dat 49 procent van de ondervraagde werknemers in het sociaal werk discriminatie of microagressie heeft ervaren en 71 procent discriminatie ziet bij anderen? Bent u het eens dat dit een extreem hoog percentage is en hier onmiddellijk actie op ondernomen dient te worden?
Het is onacceptabel dat in een land als Nederland, een land met een enorme rijkdom aan diversiteit, er mensen zijn die niet hetzelfde worden behandeld of niet dezelfde kansen krijgen. Vanwege hun afkomst, geaardheid, religie, geslacht, leeftijd of op welke grond dan ook. Sociaal werkers werken midden in de samenleving, voor en met mensen in kwetsbare omstandigheden. In die samenleving komt discriminatie helaas overal voor, zowel bewust als onbewust. Het sociaal werk is enorm belangrijk om juist bruggen te slaan tussen mensen en te werken aan de sociale kwaliteit van de samenleving. Uit het onderzoek van Movisie blijkt dat zowel professionals en vrijwilligers in het sociaal werk als inwoners zelf veel te vaak te maken krijgen met discriminatie en microagressie. Er wordt door verschillende partijen volop ingezet op het tegengaan van discriminatie en racisme, waarbij ik in gesprek ben met betrokkenen om te kijken of er extra inzet nodig is om discriminatie specifiek in de sociale basis verder tegen te gaan.
Welke rol zal het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aannemen in het aanpakken van discriminatie binnen de sociale basis, met name in het opvolgen van de aanbevelingen uit het rapport waaronder aanpassing van beleid en het inzetten op preventie van racisme en discriminatie?
Ik vind het van belang om binnen de lokale aanpak van discriminatie en racisme specifiek aandacht te besteden aan manieren waarop professionals en vrijwilligers in het sociaal werk beter ondersteunt kunnen worden bij het tegengaan van discriminatie en racisme. Hierover ben ik in gesprek met mijn collega bewindspersonen, Movisie, Sociaal Werk Nederland en de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk. Hiervoor biedt het onderzoek van Movisie waardevolle inzichten en handvatten, zoals:
Dit past binnen de centrale rol die gemeenten spelen in de aanpak van discriminatie in Nederland, aangezien discriminatie zich manifesteert in de directe omgeving van mensen, ook van professionals. Gemeenten weten het beste wat er lokaal speelt en hebben een belangrijke rol in de sociale basis. Recent heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een brief aan gemeenten gestuurd4 over de lokale aanpak van discriminatie en racisme. Iedere gemeente is wettelijk verplicht om een antidiscriminatievoorziening (ADV) in te richten. De ADV is lokaal de expert op het gebied van discriminatie en de plek waar inwoners, maar ook sociaal werkers en vrijwilligers, terecht kunnen voor hulp en ondersteuning als ze in aanraking komen met discriminatie. ADV’s houden zicht op incidenten en signalen van discriminatie binnen de gemeente en de spin in het web tussen de instanties die betrokken zijn bij de aanpak van discriminatie waaronder het sociaal domein. Daarnaast heeft Movisie recent een handreiking ontwikkeld5 in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om gemeenten verder toe te rusten op het ontwikkelen van lokaal antidiscriminatiebeleid.
Daarnaast is vorig jaar de VWS-brede Aanpak Discriminatie en Gelijke kansen gestart. Het overkoepelende doel van deze aanpak is het tegengaan van discriminatie en het versterken van de inzet op de bevordering van gelijke kansen met specifiek aandacht voor discriminatie als belemmerende factor. Hierin komen alle vraagstukken over discriminatie in zorg, welzijn en sport ter sprake.
Vanuit deze VWS-brede aanpak discriminatie en gelijke kansen zet VWS zich in op het versterken van bewustwording over het thema binnen het departement en het vergroten van draagvlak om discriminatie tegen te gaan binnen de VWS-beleidsterreinen.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport is momenteel in samenwerking met Pharos bezig met het opzetten van een panel van ervaringsdeskundigen, dat wij kunnen raadplegen op het gebied van discriminatie in de zorg, welzijn en sport. Zo zorgen we ervoor dat ons beleid aansluit op professionals, vrijwilligers en inwoners die discriminatie ervaren.
De aanpak van VWS sluit tevens aan op het Nationaal Programma van de door het Kabinet aangestelde Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme dat een integrale aanpak van discriminatie omvat, waarbij er aandacht is voor preventie, het signaleren en melden van discriminatie en repressieve maatregelen.
In het Nationaal Programma heeft de lokale aanpak een voorname plek gekregen. In het najaar van 2023 komt de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme met een nieuw, geactualiseerd programma met aanvullende – en eveneens door het kabinet gedragen – versterkingen. Er lopen verkennende gesprekken om de bevindingen van het rapport van Movisie in deze vernieuwde aanpak mee te nemen, waarbij specifiek zal worden verkend hoe professionals in het sociaal domein beter geëquipeerd kunnen worden aansluitend bij wat er al gebeurt in de wijk.
Daarnaast zet het Ministerie van SZW via maatregelen en onderzoek gericht op bewustwording van discriminatoir gedrag en het tegengaan van vooroordelen en stereotypen meer specifiek in op de preventieve aanpak van discriminatie op basis van (vermeende) etniciteit, religie en huidskleur (waaronder moslimdiscriminatie, anti-zwart racisme, antisemitisme en antiziganisme).
In 2021 en 2022 werden er decentralisatie uitkeringen aan gemeenten uitgekeerd om lokaal maatschappelijk initiatief te stimuleren gericht op het voorkomen van discriminatie naar herkomst en het bevorderen van respectvol samenleven.
Wat is uw reactie en mogelijke actie op de aanbeveling om professionals uit het sociaal domein een meer expliciete rol te geven in het signaleren van racisme en discriminatie in de wijk? Waartoe is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bereid om deze rol te bevorderen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze onderzoekt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport samenwerking met en ondersteuning aan gemeenten zodat zij racisme en discriminatie binnen de sociale basis in hun wijken beter kunnen aanpakken?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze zoekt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport samenwerking en aansluiting met andere initiatieven die racisme en discriminatie aanpakken, zoals het programma van de Nationaal Coördinator tegen Racisme en Discriminatie en de recente Kamerbrief over de aanpak van institutioneel racisme van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?3
Zie antwoord vraag 3.
De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Organisatie die problemen ouders in toeslagenaffaire moet oplossen dreigt vast te lopen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het zoveelste onderdeel van de Belastingdienst haar taak niet naar behoren kan uitvoeren? Kunt u een uitgebreide analyse geven over aan welke systeemfouten, die inmiddels op ieder dossier waaraan deze organisatie gelieerd is zorgen voor uitvoeringsproblematiek, de Belastingdienst onderhevig is?
De Belastingdienst en Toeslagen rapporteren ieder afzonderlijk op reguliere basis over de uitvoering in stand van zakenbrieven, jaarplannen en jaarverslagen etc. De meest recente zijn; het Jaarplan Belastingdienst 2023 en de Stand van de uitvoering 20222 en het Jaarplan Toeslagen 2023 en de Stand van de Uitvoering Toeslagen 20223. Deze documenten geven een uitgebreide analyse van deze uitvoeringsorganisaties.
Kunt u ingaan op waarom de stappen die volgen na een verzoek om compensatie van gedupeerden niet naar behoren kunnen worden gezet? Welke procesfouten liggen hieraan ten grondslag en op welke manier zijn die ontstaan? Op welke manier is het compensatieproces vormgegeven en door wie? Is dit proces op voorhand onderworpen aan een uitvoerings- en stresstest en scenariovorming en is een adequate inschatting gemaakt van de kennis, expertise en personele capaciteit die nodig was voor deze operatie? Zo ja, hoe kan het dan dat het proces in de (uitvoerings)praktijk niet werkt? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd? Wie is er verantwoordelijk voor de operationele kant van deze hersteloperatie? Aan wie legt deze persoon verantwoording af en welke evaluaties vinden er plaats? Op welke manier wordt door de overheid toezicht gehouden op de uitvoering van deze operatie?
De inzet van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) is om ouders zo snel mogelijk financieel herstel te bieden. Door middel van de eerste toets wordt ervoor gezorgd dat zo veel mogelijk ouders al vroeg in het traject duidelijkheid krijgen of zij volgens de criteria gedupeerd of niet gedupeerd zijn. Ouders die daar behoefte aan hebben krijgen ook een integrale beoordeling, om in zo veel mogelijk detail uit te zoeken wat er is gebeurd en waar zij mogelijk nog meer recht op hebben. Dit is een forse opgave, gezien het grote aantal aanmeldingen, de vele systemen die moeten worden geraadpleegd, en de zorgvuldigheid en complexiteit van de beoordeling van deze dossiers. De werkwijze wordt continue tegen het licht gehouden, met de herijking, in de uitvoeringstoetsen, en bij het programma Verbeteren en Versnellen. Zoals eerder in diverse voortgangsrapportage benoemd is dit geen gemakkelijke opgave; er is echter géén gouden oplossing die ervoor zorgt dat álle gedupeerde ouders op korte termijn hun herstel kunnen afronden. Maar met de gerichte en beproefde versnellings- en verbeteringsmaatregelen zoals aan u gerapporteerd in de voortgangsrapportage Q4 2022 heeft het kabinet er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganisatie ervoor zorgt dat ouders zo snel als mogelijk de compensatie krijgen waar ze recht op hebben. Het kabinet blijft constant kijken naar mogelijkheden om te versnellen en verbeteren.
De DG Toeslagen en de directeur van UHT zijn verantwoordelijk voor de operationele uitvoering van financieel herstel door UHT.
Kunt u ingaan op de meldingen van medewerkers die aangeven dat er sprake is van een angstcultuur bij de itvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)? Waarom hebben deze personen het gevoel dat zij geen fouten mogen maken en om wat voor soort «fouten» gaat het dan? Bent u op de hoogte van hoe er met hen is gecommuniceerd over het maken van (eventuele) fouten?
Medewerkers moeten zich altijd veilig en gehoord voelen. Signalen over hoge werkdruk, gevoelens van onveiligheid en behoefte aan stabiliteit en rust worden door de leiding van de UHT opgepakt en besproken met zowel de medewerkers op de werkvloer als met de ondernemingsraad. UHT is altijd bereid om met medewerkers die een melding (willen) doen in gesprek te gaan. Indien een medewerker hiertoe bereid is zullen gesprekken met de melders volgen om vervolgacties te kunnen bepalen. Ook kunnen medewerkers (anoniem) terecht bij de vertrouwenspersonen en de commissie integriteit Financiën (CIF). Dit is een onafhankelijke commissie waar medewerkers terecht kunnen voor een vertrouwelijk gesprek en voor advies over hoe je kunt handelen wanneer zij een mogelijke integriteitsschending of misstand binnen de organisatie willen melden. UHT opereert in een context van grote druk waarbij snelheid én zorgvuldigheid van groot belang zijn. UHT is daarnaast een jonge organisatie met veel nieuwe medewerkers. De leiding van UHT besteedt daarom veel aandacht aan het begeleiden van nieuwe mensen en het verbeteren van de werkprocessen. De urgentie om de hersteloperatie snel af te ronden wordt ook gevoeld binnen de organisatie. Tegelijkertijd zijn de verschillende dossiers vaak complex en vragen om grote zorgvuldigheid bij de behandeling en beoordeling. Ouders verwachten dit ook van de UHT. Dit vraagt dan ook om grote inzet, flexibiliteit en aanpassingsvermogen van de ruim 1.500 medewerkers bij de UHT.
Klopt de insinuatie van deze melders dat de procesvoering bij de UHT dusdanig is vormgegeven dat er geen ruimte is voor maatwerk? Zo ja, hoe is dat mogelijk, aangezien juist in deze specifieke hersteloperatie iedere gedupeerde een unieke case vormt gezien de individuele (gezins)situatie waar het om gaat?
Het (beoordelings)proces binnen UHT is zodanig vormgegeven dat bij de totstandkoming van een beoordeling maatwerk wordt toegepast om ouders snel en zorgvuldig financieel herstel te bieden. Via maatwerk wordt de zaak van een ouder behandeld waardoor juist, binnen de bestaande wet- en regelgeving en met de juiste zorgvuldigheid, rekening gehouden kan worden met de individuele situatie van een ouder. Indien de medewerker volgens de opgestelde behandelkaders geen passende oplossing kan bieden zijn er verschillende (interne) escalatielijnen ingericht. Een voorbeeld hiervan zijn de «dossiertafels». Daarnaast kan de hardheidsclausule worden ingezet. Dit moet borgen dat dossiers altijd individueel behandeld en beoordeeld kunnen worden. Daarnaast leveren de gemeenten maatwerk bij de brede ondersteuning van gedupeerde ouders.
Hoe verhoudt zich de vermeende angstcultuur bij de UHT tot de rest van de Belastingdienst? Heeft u vanuit andere departementen ook dergelijke signalen gekregen over de bedrijfscultuur binnen deze organisatie?
Over de stand van zaken binnen de Belastingdienst en Toeslagen, maar ook binnen andere uitvoeringsorganisaties, wordt regulier gerapporteerd in de Jaarplannen en Jaarverslagen (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2). Voor alle medewerkers bestaat een toegankelijke meld- en adviesstructuur via de leidinggevende, de vertrouwenspersonen en de commissie integriteit Financiën. Uit de inventarisatie zijn geen meldingen vanuit andere departementen gebleken.
Waarom moeten medewerkers van de UHT blijkbaar «steeds inspelen op nieuwe regels»? Om welke nieuwe regels gaat het dan en waarom worden deze regels steeds veranderd? Waarom is er geen eenduidig proces dat structureel kan worden ingezet bij de afhandeling van deze compensatieverzoeken? Hoe wordt over de veranderende regelgeving naar de medewerkers gecommuniceerd en hoe worden deze geïmplementeerd?
Sinds de start van de Catshuisregeling zijn de kaders van de hersteloperatie bij de compensatieregeling en de O/GS regeling hetzelfde gebleven. Wel zijn er mede naar aanleiding van wensen van verschillende (externe) partijen en de ontwikkelingen in de uitvoering nieuwe regelingen bijgekomen. Dit gaat dan bijvoorbeeld om de regelingen voor kinderen en andere toeslagen, voor ouders in het buitenland en ten behoeve het oplossen van de schulden voor gedupeerde ouders. Het streven is om uw Kamer in april 2023 de nieuwe regelingen rondom ex-partners en nabestaanden voor te leggen. Zoals in de meest recente Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen beschreven denkt de UHT constant na hoe ouders sneller geholpen kunnen worden. Binnen de organisatie wordt samen met de ervaringen van medewerkers en ouders continu bekeken hoe werkprocessen kunnen worden verbeterd. Daarnaast wordt telkens nagedacht hoe de dienstverlening aan de ouder kan worden verbeterd en versneld. Zoals in het antwoord op vraag 4 al is gesteld vragen deze versnellings- en verbetermaatregelen het nodige van de medewerkers binnen de UHT maar doen we dit voor de ouders zodat zij sneller geholpen kunnen worden.
Kunt u uitleggen waarom het naar verwachting nog jaren zal duren voor alle gedupeerden zijn geholpen? Bent u niet van mening dat, gezien de omvang van de toeslagenaffaire en het enorme onrecht dat deze mensen door de overheid is aangedaan, voor het uitvoeren van deze hersteloperatie een acute crisisstructuur moet worden opgetuigd, welke zich met de hoogste en enige prioriteit zou moeten bezighouden met het verwerken en afhandelen van alle compensatieverzoeken van gedupeerden? Bent u ook niet van mening dat hiervoor een bewindspersoon als beleidsbepaler en bewaker moet worden ingezet/vrijgemaakt, die zich slechts nog met deze operatie bezighoudt totdat deze volledig is afgerond?
Alle inzet is erop gericht om de hersteloperatie zo snel als mogelijk af te ronden en ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Dit gaat helaas niet van de ene op de andere dag. Iedere dag dat ouders hun traject eerder kunnen afronden is hierin belangrijk.
In de meest recente Voortgangsrapportage valt te lezen dat sinds medio 2022 verschillende versnellings- en verbeteringsmaatregelen in gang zijn gezet. Tegelijk is er niet één gouden oplossing die ervoor zorgt dat alle gedupeerde ouders op korte termijn hun herstel kunnen afronden. Maar met de ingezette maatregelen heeft het kabinet er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganisatie verbeteringen en versnellingen kan doorvoeren. Met het aannemen van de Herstelwet is ervoor gekozen om lopende de hersteloperatie de uitvoering niet fundamenteel anders in te gaan richten, omdat dit voor vertraging zou zorgen.
Als Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane ben ik verantwoordelijk voor de hersteloperatie en besteed daar ook een het grootste deel van mijn tijd aan.
Bent u voornemens om een wervingscampagne voor personeel voor de UHT op touw te zetten, teneinde op korte termijn de personele bezetting significant op te schroeven, zodat de UHT meer capaciteit krijgt voor de hersteloperatie? Zo ja, hoeveel extra medewerkers gaat u werven en bent u voornemens deze fulltime aan te stellen voor het uitvoeren van deze operatie? Zo nee, waarom niet?
Om de hersteloperatie gedegen uit te kunnen voeren is voldoende capaciteit randvoorwaardelijk. De UHT zet zich hier ook hard voor in. De personele bezetting bij UHT is in het laatste kwartaal van 2022 gegroeid met ruim 13% (van 1.216 fte naar 1.379 fte, peildatum 02-01-2023). Hiermee is echter nog niet aan de totale opgave voldaan. Er wordt daarom geworven op zowel vaste contracten als inhuurcontracten en is er bovendien aandacht voor goed werkgeverschap voor zittende werknemers, om uitstroom te voorkomen. De werving voor nieuw personeel wordt in 2023 gecontinueerd binnen de kaders van wat de organisatie kan absorberen en er op de huidige markt geworven kan worden. Bij de werving van nieuwe medewerkers kijkt UHT ook naar hoe andere (grote) overheidsorganisaties hun werving ter hand nemen
Welke impact denkt u dat de stroperige afhandeling van de compensatieoperatie op de gedupeerden heeft? Wat doet de opeenstapeling van fouten met het toch al lage vertrouwen dat mensen hebben in de Belastingdienst? Waarom lijkt de overheid maar geen werk te willen, of kunnen maken van het grootschalig saneren van deze organisatie, terwijl de vele problemen bij de Belastingdienst inmiddels beginnen te leiden tot brede maatschappelijke ontwrichting?
De problemen met de kinderopvangtoeslag hebben diepe sporen achtergelaten bij een grote groep ouders en hun kinderen. Alle inzet van het kabinet is erop gericht om dit recht te zetten en via financieel herstel, brede ondersteuning door gemeenten, het aanpakken van schuldproblemen, en een steun in de rug voor kinderen, ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Dat gaat helaas niet van de ene op de andere dag. Over het verloop van de hersteloperatie wordt uw Kamer op de hoogte gehouden via brieven en de reguliere Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen.
Gaat u de gedupeerden die zich melden bij het UHT inmiddels compenseren voor de uitvoeringsproblemen en de vertraging in het afhandelen van hun verzoeken? Zo ja, op welke manier? Krijgen zij hun compensatie straks bijvoorbeeld met rente uitgekeerd, of krijgen zij een extra bedrag voor iedere maand dat zij langer moeten wachten? Zo nee, waarom niet?
De UHT zet zich in om ouders snel financieel herstel te bieden. Juist om ouders snel duidelijkheid en rust te bieden is de eerste toets in het leven geroepen om sneller vast te kunnen stellen of ouders gedupeerd dan wel (mogelijk) niet-gedupeerd zijn. Momenteel lukt het ook om bij circa 97% van de ouders, binnen de gestelde termijn van maximaal 6 maanden, de eerste toets te hebben afgerond. Indien ouders op grond van de eerste toets als gedupeerde worden aangemerkt heeft de ouder ook toegang tot de overige aanvullende regelingen en ontvangt brede ondersteuning door gemeente, schaderegeling en kindregeling. Indien er sprake is van een urgente situatie zijn er mogelijkheden om ouders met voorrang te ondersteunen. Eventuele compensatie voor vertraging is momenteel niet aan de orde. Het compensatiebedrag bevat wel een vaste vergoeding voor immateriële schade die per half jaar toeneemt en een rentevergoeding over de periode dat een ouder heeft moeten wachten op een definitieve beschikking. Daarnaast geldt uiteraard dat ouders UHT in gebreke kunnen stellen als een wettelijke beslistermijn wordt overschreden. In de tweede helft van 2022 ontving UHT gemiddeld 1.253 ingebrekestellingen per maand. Zie hiervoor ook paragraaf 1.5 van de recente Voortgangsrapportage waarin uitgebreid wordt ingegaan op de ingebrekestellingen.
Gaat u de Belastingdienst sancties opleggen voor het verzaken van het adequaat uitvoeren van deze hersteloperatie? Zo ja, wat voor sancties? Zo nee, waarom niet en vindt u dat te verantwoorden naar de gedupeerden en de bevolking in het algemeen, die van diezelfde Belastingdienst bij het verzaken van een betalings,- en/of andersoortig verzoek ogenblikkelijk een boete krijgen?
Nee, hiervoor ziet het kabinet geen reden. De medewerkers van UHT zijn zich bewust van de grote opgave en bijbehorende urgentie om gedupeerde ouders zo snel en zo goed mogelijk te helpen en werken hier elke dag hard aan.
Bent u voornemens in gesprek te gaan met gedupeerden en medewerkers over hun ervaringen met de UHT, teneinde een knelpuntenanalyse op te stellen, welke gebruikt kan worden voor het verbeteren en optimaliseren van de procesvoering? Zo ja, wanneer kunnen wij deze analyse verwachten?
De UHT heeft veel aandacht voor de ouderbeleving onder gedupeerden. Daarom worden ook regelmatige (onafhankelijke) onderzoeken uitgevoerd om de ouderbeleving op diverse deelprocessen en pilots van de UHT te meten en worden er geregeld gesprekken gevoerd met het ouderpanel. De resultaten van deze onderzoeken worden anoniem binnen de UHT gedeeld met de desbetreffende teams om zodoende het lerend vermogen van de organisatie te faciliteren. Hierover bent u bij de herijking van de hersteloperatie reeds op 3 juni 2022 geïnformeerd.4 Daarnaast worden medewerkers nauw betrokken bij het verbeteren en vernieuwen van processen en worden er periodiek medewerkerstevredenheidonderzoeken uitgevoerd. Ook kunnen medewerkers op verschillende manieren eventuele knelpunten of zorgen kenbaar maken. In de voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen wordt u continu geïnformeerd over de uitgevoerde en nog uit te voeren onderzoeken.
Bent u voornemens om externe experts in te zetten om de UHT te saneren en de operatie vlot te trekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie heeft u daarvoor in gedachten?
Het kabinet is niet voornemens om externe experts in te zetten om de UHT te saneren. Sinds de start van UHT zijn ook veel mensen van buiten de Belastingdienst en Toeslagen aangetrokken om de hersteloperatie vorm te geven. De werkprocessen binnen de UHT worden geregeld geëvalueerd en er hebben tevens externe onderzoeken plaats gevonden naar de inrichting en werking van de UHT. Deze rapporten zijn met uw Kamer gedeeld.5
Volgen er consequenties/sancties voor de personen die op dit moment aan het roer staan bij de UHT? Bent u voornemens deze mensen uit hun functie te ontheffen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet aan de orde. De mensen bij UHT werken hard om ouders te compenseren voor het onrecht dat hen aangedaan is.
De latente stikstofruimte en extern salderen |
|
Pieter Omtzigt |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich het verzoek bij de regeling van werkzaamheden op 17 november 2022 om een overzicht te geven van welke stikstofrechten zijn opgekocht door overheden en daaraan gelijk gestelde organisaties?
Ja.
Kunt u een lijst aan de Kamer doen toekomen van alle ministeries, provincies, gemeentes, staatsbedrijven (bedrijven waarin overheden gezamenlijk een meerderheidsaandeel hebben, zoals Schiphol), agentschappen en andere overheidsorganisaties die vanaf het vervallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), op 29 mei 2019, bedrijven hebben opgekocht met als doel het verkrijgen van stikstofruimte? Kunt u ook de datum van aankoop aangeven en de omvang van de aankoop?
Op dit moment is de evaluatie van het instrument extern salderen in voorbereiding. Onderdeel daarvan is het verkrijgen van een kwantitatief beeld van natuurvergunningen die zijn verleend op basis van extern salderen sinds het vervallen van het PAS. Daarbij kunnen de data en omvang van de transacties worden uitgevraagd. Ik verwacht de resultaten van de evaluatie medio 2023 met de Kamer te kunnen delen.
Is er op enig moment contact en/of coördinatie geweest tussen de bij vraag 1 en 2 genoemde actoren met betrekking tot het opkopen van bedrijven met als doel het verkrijgen van stikstofruimte? Zo ja, kunt u deze communicatie aan de Kamer doen toekomen (inclusief data)?
Zoals gezegd is op dit moment de evaluatie van het instrument extern salderen in voorbereiding. Onderdeel daarvan is het verkrijgen van een kwalitatief beeld van natuurvergunningen die zijn verleend op basis van extern salderen sinds het vervallen van het PAS. Daarbij kan de informatie-uitwisseling tussen bevoegde gezagen worden uitgevraagd. Ik verwacht de resultaten van de evaluatie medio 2023 met de Kamer te kunnen delen.
Bent u van mening dat het op zijn minst gezegd vreemd is dat door het opkopen van latente stikstofruimte de stikstofemissie op papier daalt, maar in werkelijkheid juist kan stijgen gezien het feit dat de totale latente stikstofruimte in de Wet natuurbescherming (Wnb)-vergunningen wordt geschat tussen de 21 procent en 40 procent (sector landbouw)?1
Rijk en provincies hebben voorwaarden aan extern salderen gesteld en deze vastgelegd in beleidsregels, juist om feitelijke depositiestijging te beperken. Hierin is bepaald dat alleen extern gesaldeerd mag worden met feitelijk gerealiseerde capaciteit. Daarvan wordt 30% afgeroomd. Het bedrijf van de saldogever moet bovendien in gebruik zijn of zonder nieuwe vergunning in gebruik genomen kunnen worden. Het bevoegd gezag controleert of aan deze voorwaarden is voldaan.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 25 november 2022 maakt het kabinet interbestuurlijke afspraken met provincies om de beleidsregels voor extern salderen zo snel mogelijk verder aan te scherpen, o.a. om salderen met zogenaamde slapende vergunningen te voorkomen. Het kabinet vindt dat het niet mogelijk mag zijn om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken op basis van activiteiten die al geruime tijd zijn gestopt. Ook zet het kabinet in op een generieke verhoging van het afroompercentage naar 40% en worden momenteel de mogelijkheden onderzocht om een afroompercentage van 20% te hanteren voor specifieke projecten die op korte termijn tot stikstofreductie leiden, zoals de MIEK-projecten.
Klopt het dat de latente stikstofruimte, de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit nu niet (centraal) worden geregistreerd?
Ja.
Klopt het dat voor de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit er nu veelal inschattingen worden gemaakt op basis van andere (landbouw)gegevens of op basis van opeenvolgende vergunningsbeschikkingen? Klopt het dat dit de vaststelling van de totale hoeveelheid latente stikstofruimte bemoeilijkt?2
In het kader van de aanpak van latente ruimte heb ik onderzoeksbureau Sweco gevraagd om een desk research uit te voeren naar bestaande onderzoeken over de omvang van latente ruimte in Wnb-vergunningen. Uit deze desk research komt naar voren dat de vergunde capaciteit moet worden afgeleid uit opeenvolgende vergunningsbeschikkingen en -meldingen. Voor de feitelijk benutte capaciteit wordt meestal een inschatting gemaakt op basis van gegevens uit de jaarlijkse landbouwtelling voor de sector landbouw en de Emissieregistratie voor de sector industrie. Het is niet mogelijk om een compleet beeld van latente ruimte in Wnb-vergunningen te krijgen, omdat dit op individueel bedrijfsniveau moet worden vastgesteld. De desk research laat zien dat het op basis van steekproeven wel mogelijk is om een representatieve schatting te maken.
Op welke manier bent u voornemens om de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit (centraal) te registreren? . Op welke manier bent u voornemens de latente stikstofruimte in kaart te brengen?
Ik ben niet voornemens om de totale latente ruimte in beeld te brengen. Het is niet mogelijk om een compleet beeld van latente ruimte in Wnb-vergunningen te krijgen, omdat dit op individueel bedrijfsniveau moet worden vastgesteld. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 25 november 2022 ben ik wel voornemens om er samen met de bevoegde gezagen voor te zorgen dat natuurvergunningen worden geactualiseerd bij intern salderen en andere stikstofgerelateerde wijzigingen aan een bedrijf, zodat de latente ruimte in natuurvergunningen op individueel bedrijfsniveau wordt beperkt.
Zou de latente stikstofruimte, op voorwaarde dat de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit centraal worden geregistreerd, in kaart kunnen worden gebracht door het verschil te bepalen tussen het aantal dieren (op basis van de Landbouwtelling) en de vergunde ruimte? Zou het verschil kunnen worden bepaald tussen de vergunde ruimte en feitelijk benutte ruimte of het verschil tussen de vergunde ruimte en feitelijk gerealiseerde ruimte? Kunt u een toelichting geven?
Zoals gezegd is het niet mogelijk om een compleet beeld van latente ruimte in Wnb-vergunningen te krijgen, omdat dit op individueel bedrijfsniveau moet worden vastgesteld. De desk research laat zien dat het op basis van steekproeven wel mogelijk is om een representatieve schatting te maken. De omvang van latente ruimte in de agrarische sector bedraagt ongeveer tussen de 25% en 40%. Voor de industrie is die variatie groter. In deze percentages is geen onderscheid te maken tussen bedrijfsmatige en latente ruimte.
Herinnert u zich, gelet op het gegeven dat bij extern salderen 30 procent van de feitelijk gerealiseerde capaciteit wordt afgeroomd om een feitelijke stijging van de depositie te beperken, dat u in antwoorden op Kamervragen over of en hoe de afgeroomde stikstofruimte in kaart wordt gebracht schrijft: «Afgeroomde stikstofruimte wordt niet in beeld gebracht. Dit is ook geen verplichting die volgt uit de Wsn. Bij extern salderen kan de initiatiefnemer 70% van de stikstofruimte inzetten voor nieuwe activiteiten. Het afromings-percentage van 30% is bedoeld om het risico op feitelijke depositiestijging op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, als gevolg van ingebruikname van latente ruimte, zo veel mogelijk te beperken.»?3
Ja.
Bent u voornemens de afgeroomde stikstofruimte in kaart te brengen? Zo ja, hoe?
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 25 november 2022 zet het kabinet in op registratie van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte die beschikbaar komt uit de piekbelastersaanpak in een register. De wijze waarop deze registratie wordt vormgegeven, moet nog worden uitgewerkt.
Zou een verhoging van het afromingspercentage kunnen bijdragen aan het sneller legaliseren van PAS-melders (op voorwaarde dat de afgeroomde stikstofruimte wordt opgeslagen in een stikstofbank)? Kunt u een toelichting geven?
Het afromingspercentage is bedoeld om feitelijke depositiestijging op stikstofgevoelige Natura2000-gebieden te beperken. Deze afroming kan dus niet worden ingezet voor nieuwe ontwikkelingen. Dat geldt ook voor PAS-meldingen.
Heeft u kennisgenomen van de column «en toen mocht de boer toch blijven»?4
Ja.
Zijn er de afgelopen jaren boerderijen opgekocht of zijn er vergunning geweigerd op basis van het oude AERIUS-model, die in het nieuwe model niet zouden worden geweigerd of niet zouden worden opgekocht? Zo ja, om hoeveel vergunningen gaat het dan?
Jaarlijks wordt AERIUS Calculator geactualiseerd om bij toestemmingverlening uit te gaan van de meest actuele gegevens en wetenschappelijke inzichten. Hierbij worden bijvoorbeeld de meest recente emissiegegevens verwerkt, waarmee de effecten van doorgevoerd beleid terug te zien zijn.
De in AERIUS Calculator berekende depositiebijdrage is niet het enige waar het bevoegd gezag op toetst bij de beoordeling van een vergunningaanvraag. Ook de staat van instandhouding van de natuur wordt betrokken. Mede hierdoor zal de impact van de actualisatie op de beslissing om een vergunning te verlenen of te weigeren beperkt zijn.
Kunt u een kaartbeeld maken en aangeven waar het model leidt tot een berekend stikstofverschil van meer dan 10 mol per hectare per jaar?
In het actualisatierapport5 dat het RIVM op 26 januari heeft gepubliceerd, zijn de verschillen ten opzichte van de vorige versie weergegeven en toegelicht. Hierin is ook een kaartbeeld te vinden met de verschillen in totale depositie.
Is het AERIUS-model juridisch houdbaar voor vergunningverlening nu duidelijk is dat een verschillende berekeningsmethodiek leidt tot andere uitkomsten voor het wel of niet verlenen van vergunningen?
Het actualiseren van AERIUS is nodig om bij toestemmingverlening uit te gaan van de meest actuele gegevens en wetenschappelijke inzichten. Dit is een juridisch vereiste. Op dit moment is AERIUS Calculator het best beschikbare instrument om de depositiebijdrage van individuele projecten in Natura 2000-gebieden in beeld te brengen.
De resultaten van een berekening in AERIUS Calculator zijn in het proces van vergunningverlening ondersteunend bij het opstellen van de passende beoordeling. Het besluit van het bevoegd gezag over een vergunningaanvraag is dus gebaseerd op een bredere afweging dan enkel de berekening.
Klopt het dat in het nieuwe model er een afkapgrens is van 25 kilometer, zodat op plekken die verder dan 25 kilometer van een Natura 2000-gebied zijn verwijderd vergunningen met onbeperkte stikstofuitstoot kunnen worden afgegeven?
Bij een depositieberekening van een plan of project met AERIUS Calculator wordt een maximale rekenafstand van 25 kilometer gehanteerd. Op grotere afstand is de depositie niet met voldoende zekerheid toe te rekenen aan een individuele bron of individueel project.
Er zijn plekken in Nederland waar geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 kilometer liggen. Dit betekent echter niet dat er ongelimiteerd stikstof kan worden uitgestoten op die locatie. Hiervoor geldt bijvoorbeeld ook milieuwetgeving.
Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over het NPLG en de stikstofproblematiek in week acht (afzonderlijk) beantwoorden?
Ja.
Huishoudelijke hulp |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «Snelle oplossing huishoudelijke hulp lijkt ver weg» en «Laura heeft PTSS en kan haar huis niet schoonhouden»?1, 2
Ja.
Is er een landelijk beeld van de stijging van de vraag naar huishoudelijke hulp en van de wachtlijsten? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven of een schatting maken?
De vierde meting van de monitor abonnementstarief Wmo 2015, die op 13 oktober 2022 naar de Tweede Kamer is gestuurd,3 maakt de ontwikkeling van het aantal cliënten dat gebruik maakt van huishoudelijke hulp inzichtelijk die sinds de invoering (per 2019) van het abonnementstarief voor Wmo-voorzieningen heeft plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat het aantal cliënten met huishoudelijke hulp tot en met 2021 is toegenomen van circa 390.000 cliënten in 2018 naar circa 510.000 cliënten in 2021, een toename van circa 30%. Deze groei wordt deels verklaard door de invoering van het abonnementstarief, maar deels ook door andere ontwikkelingen, zoals demografische groei en daarmee gepaarde dubbele vergrijzing. Er bestaat geen landelijk beeld van wachtlijsten voor huishoudelijke hulp.
Is bekend hoe vaak niet wordt voldaan aan de norm voor zes weken na het indienen van de aanvraag?
Nee, dat is mij niet bekend.
Kunt u aangeven wat er concreet is gedaan met eerdere signalen die zijn afgegeven door gemeenten over de tekorten?
Uit de meerjarige monitoring van de effecten van het abonnementstarief in de Wmo 2015 is duidelijk geworden dat de invoering van het abonnementstarief heeft geleid tot een forse groei van het aantal mensen dat huishoudelijke hulp ontvangt in het kader van de Wmo 2015, waarbij de procentuele groei onder mensen met een midden- of hoger inkomen het sterkst is.4 Dit draagt er aan bij dat de toegankelijkheid van Wmo-voorzieningen – en meer specifiek van de huishoudelijke hulp – onder druk komt te staan.
Op basis van de meerjarige monitoring van de effecten van het abonnementstarief is in het kader van het Integraal Zorgakkoord (IZA) geraamd in welke mate de kosten5 van het abonnementstarief voor gemeenten in de structurele situatie groter zullen zijn dan waar bij de invoering van werd uitgegaan. Dit bedrag is geraamd op € 110 miljoen. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is daarom afgesproken dat per 2025 structureel € 110 miljoen extra financiële ruimte voor gemeenten zal worden gecreëerd, om zodoende de (financiële) druk op gemeenten t.a.v. het gebruik van Wmo-voorzieningen te verminderen.
Naar aanleiding van het beeld dat uit de meerjarige monitoring van de effecten van het abonnementstarief naar voren is gekomen, werkt het kabinet ook aan de invoering van een nieuwe, passende eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden, die rekening houdt met de financiële draagkracht van burgers. Deze eigen bijdrage helpt naar verwachting om de aanzuigende werking en druk op de voorziening huishoudelijke hulp te verlagen. Hierover heb ik de Tweede Kamer op 4 november 2022 geïnformeerd.6
Zijn er concrete plannen om de tekorten tegen te gaan totdat het nieuwe wetsvoorstel in 2025 in werking is getreden? Wat kunt u doen om te zorgen dat meer mensen in de huishoudelijke hulp gaan werken?
Gemeenten zijn in het kader van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het leveren van huishoudelijke hulp aan hen die dat nodig hebben en daar niet zelf (met behulp van hun netwerk) in kunnen voorzien. Gemeenten formuleren binnen hun eigen beleidsruimte dan ook beleid om de tekorten zo veel mogelijk tegen te gaan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het wijkgericht werven van personeel, het inzetten van leerlingen van de vakschool, maar ook het kritisch herbezien van het aantal uren huishoudelijke hulp in de beschikking, waarbij (opnieuw) gekeken wordt of dit aantal passend is bij de situatie van de cliënt. Verder doen gemeenten soms een appèl op burgers om, indien zij daar (financieel) toe in staat zijn, particuliere hulp in te schakelen.
Gemeenten doen dit in de context van een – in historisch perspectief – krappe arbeidsmarkt. Krapte doet zich voor in bijna alle sectoren en beroepsgroepen binnen de economie, ook op het terrein van zorg en ondersteuning. Het Ministerie van VWS werkt samen met verschillende partijen (onder andere met sociale partners, het onderwijs en inkopers van zorg en ondersteuning) via het programma Toekomstbestendige arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) aan de uitdagingen die deze krappe arbeidsmarkt met zich meebrengen. Het doel van het programma is voldoende ruimte creëren voor:7 innovatieve werkvormen en technieken,8 voor het behoud van medewerkers en9 voor leren en ontwikkelen, zodat de sector zorg en welzijn een fijne sector is om in te (blijven) werken.
Verwacht u dat het nieuwe wetsvoorstel de tekorten tegengaat? Zo ja, wat is de onderbouwing hieronder? Wat zijn de te verwachten effecten op de tekorten?
Het wetsvoorstel voor de invoering van een passende eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp zal naar verwachting een dempend effect hebben op de vraag naar de Wmo-voorziening huishoudelijke hulp. De verwachting is dat door invoering van het wetsvoorstel structureel circa 30.000 minder cliënten een beroep zullen doen op de Wmo-voorziening huishoudelijke hulp. Deze verwachting is mede gebaseerd op de gedragseffecten die in de monitor abonnementstarief zijn waargenomen na de invoering van het abonnementstarief. Dit leidt – geabstraheerd van andere ontwikkelingen – tot een daling van circa 6% van het aantal cliënten huishoudelijke hulp binnen de Wmo. Dit heeft naar verwachting een dempend effect op de wachttijden.
In hoeverre dit volstaat om wachtlijsten weg te werken is onzeker, omdat de omvang van de wachtlijsten op landelijk niveau onbekend is en omdat aan wachtlijsten een complex van oorzaken ten grondslag kan liggen, waarbij zowel vraagfactoren (zoals de aanzuigende werking van het abonnementstarief) als de aanbodfactoren (zoals personeelskrapte) een rol spelen.
Komen er voor gemeenten meer mogelijkheden om mensen met een minimuminkomen beter te kunnen helpen, aangezien het voorstel nu is dat gemeenten alleen mensen met een inkomen vanaf 185 procent van het sociaal minimum een bijdrage van 19 euro per maand mogen vragen?
Het voorstel van het kabinet is niet om alleen mensen met een inkomen vanaf 185% van het sociaal minimum een bijdrage van 19 euro per maand te vragen voor de huishoudelijke hulp.
Het voorstel voor een passende eigen bijdrage huishoudelijke hulp10 (met beoogde invoeringsdatum 1/1/2025) houdt in dat cliënten huishoudelijke hulp met een (bijdrageplichtig) inkomen11 van minder dan 185% van het sociaal minimum, een bedrag ter hoogte van het abonnementstarief blijven betalen. Een inkomen van 185% van het sociaal minimum bedroeg voor een alleenstaande AOW-gerechtigde in 2021 circa € 30.000. Vanaf deze grens loopt de nieuwe passende eigen bijdrage geleidelijk op met het inkomen en vermogen.
De invoering van de nieuwe passende bijdrage huishoudelijke hulp houdt rekening met de financiële draagkracht van mensen en stimuleert zodoende dat mensen die zelf in hun behoefte aan huishoudelijke hulp kunnen voorzien dat ook doen, bijvoorbeeld via hun sociale netwerk of door zelf particulier een hulp in te schakelen. Dit is nodig om Wmo-voorzieningen als huishoudelijke hulp toegankelijk te houden voor iedereen, en bij uitstek voor die mensen die daarvoor op de Wmo 2015 zijn aangewezen.
Welke beleidsvrijheid en mogelijkheden hebben gemeenten om zelf te besluiten welke groepen urgentie krijgen bij hun aanvraag voor huishoudelijke hulp? Welke manieren zijn er om de mogelijkheden voor gemeenten uit te breiden?
Gemeenten hebben binnen bepaalde wettelijke grenzen de mogelijkheid om bepaalde groepen met urgentie te helpen. Daarbij is het relevant om onderscheid te maken tussen de volgende drie termijnen:
de termijn vanaf het moment van melding van een burger bij de gemeente tot aan het moment waarop het wettelijke onderzoek van de gemeente is afgerond naar wat passende maatschappelijke ondersteuning is voor de burger;
de termijn tussen de formele aanvraag van de burger (die volgt op de afronding van het onderzoek) bij de gemeente voor maatschappelijke ondersteuning en de beslissing van de gemeente daarop in de vorm van een beschikking;
de termijn waarbinnen vervolgens de ondersteuning start, of met andere woorden: de termijn tussen het afgeven van de beschikking en de ingangsdatum van de verstrekking van de maatschappelijke ondersteuning aan de burger.
Gemeenten hebben na een melding van een burger zes weken de tijd om het wettelijk vereiste onderzoek te doen naar wat passende maatschappelijke ondersteuning is voor de burger.12 Na het onderzoek kan de burger een aanvraag voor ondersteuning doen bij de gemeente, waarbij het college binnen twee weken moet beslissen in de vorm van een beschikking.13 Het college heeft zonder individuele afspraken met de burger geen mogelijkheid om de termijn van zes weken te verlengen. Bij de aanvraag geldt een wettelijke maximale termijn van twee weken en het kader van artikel 4.14 van de Algemene wet bestuursrecht.14 Uiteindelijk zal het college een dwangsom moeten betalen als niet wordt beslist.
Bij de melding van de burger bij de gemeente, bij het onderzoek en/of bij de beschikking kan de gemeente de burger ook (deels) verwijzen naar een voorliggende algemene voorziening voor huishoudelijke hulp. Die algemene voorziening dient dan wel daadwerkelijk toegankelijk en beschikbaar te zijn.
Als de burger recht heeft op maatschappelijke ondersteuning (zoals dat is vastgelegd in de beschikking) betekent dat niet dat de hulp per direct beschikbaar moet zijn. De ingangsdatum van de verstrekking van de maatschappelijke ondersteuning is onderdeel van de beslissing van het college en is daarmee dus onderdeel van de beleidsruimte van het college. Daartegen staat rechtsbescherming open voor burgers. De beleidsvrijheid van gemeenten behelst ook dat gemeenten – bij de feitelijke verstrekking van de maatschappelijke ondersteuning – bepaalde (groepen) burgers prioriteit kunnen geven boven andere (groepen) burgers op basis van de spoedeisendheid of de urgentie van de ondersteuningsvraag.
Verder kan een cliënt ervoor kiezen zelf met een persoonsgebonden budget (pgb) de ondersteuning in te kopen; hier zijn voorwaarden aan verbonden. Een cliënt moet bijvoorbeeld in staat zijn een dergelijk budget te beheren of hiervoor een vertegenwoordiger aanstellen. Overigens hebben pgb-houders met dezelfde krappe arbeidsmarkt te maken.
Het uitbreiden van de bovengenoemde mogelijkheden kan alleen via een wetsaanpassing.
Welke andere oplossingen zijn er voor mensen die nu op een wachtlijst staan, maar dringend huishoudelijke hulp nodig hebben?
Allereerst is het goed om dit kenbaar te maken bij de gemeente. Als het thuis niet meer lukt met bijvoorbeeld mantelzorg, zijn tijdelijke oplossingen zoals respijtzorg mogelijk. Gemeenten kunnen de situatie op individueel casusniveau opnieuw bekijken als daar aanleiding toe is (bijv. bij verslechterde gezondheidstoestand, wegvallen mantelzorg of toegenomen zorgbehoefte), en bekijken wat er nog meer mogelijk is om voldoende aanbieders te betrekken. Wat met deze opties kan worden bereikt is vanzelfsprekend niet onbegrensd.
Het bericht dat miljoenen overheidsgeld op het spel staan na het stilleggen van een biomassacentrale in Gelderland |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen overheidsgeld op het spel na stilleggen Gelderse biomassacentrale»?1
Ja.
Klopt het dat de biomassacentrale Primco BMC Duiven al sinds september 2022 stilligt vanwege financiële problemen als gevolg van onder andere sterk gedaalde subsidie-inkomsten en stijgende gasprijzen, terwijl de fabriek pas sinds medio 2020 operationeel is?
Ja.
Is het volgens u goed financieel beheer dat Primco BMC Duiven in contracten met haar afnemers het risico van prijsschommelingen in de energiemarkt niet heeft afgedekt, terwijl de business case van Primco BMC Duiven voor een belangrijk deel gebaseerd lijkt op de subsidie voor biomassaprojecten, die expliciet afhankelijk is van de hoogte van energieprijzen?
Het is aan ondernemers om keuzes te maken over hun onderneming en het omgaan met risico’s. In het algemeen is het verstandig om dusdanige afspraken te maken dat de prijs voor de afname van warmte meebeweegt met de marktprijs, die wordt afgeleid van de marktindex voor aardgas. Daarnaast is het aan te bevelen om, waar mogelijk, de risico’s op toekomstige prijsstijgingen van biomassa vooraf af te dekken.
Zijn er bij de subsidieverlening aan Primco BMC Duiven door de overheid en de sector lessen getrokken en meegenomen uit het faillissement van een soortgelijke fabriek op dezelfde locatie in 2014?
De installatie die op het terrein op Duiven stond betrof een Torrefactie installatie. Dat is een innovatieve techniek om diverse soorten biomassa zo te bewerken dat het lijkt op kolen, zodat het beter inzetbaar is voor vervolgprocessen. De huidige installatie verbrandt biomassa om de warmte nuttig te gebruiken voor het drogen van producten. Dit is een wezenlijk andere installatie.
Op welke wijze zijn de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer gedaan in het rapport «Steun aan grote ondernemingen – leren van het verleden» van 26 juni 2020 toegepast bij het verlenen van overheidsgeld voor de totstandkoming van de biomassacentrale Primco BMC Duiven?
Deze zijn niet toegepast omdat het hier niet gaat om specifieke steun aan grote ondernemingen, maar de ondersteuning via generieke maatregelen (SDE+ en MIA/VAMIL) aan specifieke projecten. Overigens is de SDE+ aanvraag voor dit project in 2017 toegekend, ruim voor het rapport verschenen is.
Hoeveel overheidsgeld is er in totaal besteed aan de bouw en exploitatie van deze biomassacentrale in Duiven?
Vanuit het rijk is circa 900.000 euro investeringssteun gegeven via de MIA/VAMIL regeling. Voor de exploitatie is ruim 5 miljoen euro aan subsidie uitgekeerd. De afgegeven SDE+ beschikking voor dit project heeft een grootte van ruim 65 miljoen euro. Een bedrijf heeft pas recht op subsidie als er hernieuwbare energie is geproduceerd en CO2-reductie heeft plaatsgevonden. Een gedeelte van de subsidie wordt als voorschot uitgekeerd. Een deel van de 5 miljoen betreft teveel betaalde voorschotten die in mindering worden gebracht op toekomstige subsidie. Ik heb geen directe betrokkenheid bij de overige fondsen die bij hebben gedragen aan de financiering van de installatie.
Wat gebeurt er met dit overheidsgeld indien de centrale niet meer wordt opgestart?
De MIA/VAMIL had betrekking op de investering en daarvoor is aan de verplichtingen voldaan. Mocht het tot een faillissement komen, dan is voor de SDE+ de overheid schuldeiser voor het teveel betaalde overschot.
Hoe kan het dat de centrale niet meer aan de betalingsverplichtingen bij de BNG Bank kan voldoen, terwijl het moederbedrijf Perpetual Next vorig jaar nog bekend maakte dat het voor € 320 miljoen aandelen verkocht had?
Ik heb geen inzicht in de afspraken tussen dit project en zijn financiers. Meer in het algemeen is het gebruikelijk dat voor projectfinanciering een special purpose vehicle (SPV) wordt opgericht waardoor bij een faillissement de schulden niet altijd zijn te verhalen op het moederbedrijf.
Kunt u aangeven welke oplossingen er met de eigenaar worden besproken om de centrale weer operationeel te krijgen en op welke termijn daar duidelijkheid over kan worden gegeven?
Ik ben niet actief betrokken bij plannen om het project operationeel te krijgen. Vanuit het beheer van de SDE+ beschikking blijf ik wel op de hoogte van de voortgang.
Klopt het dat er meer partijen in deze sector zijn die kampen met financiële problemen door de hoge gasprijzen en de koppeling daarvan aan subsidies?
Ja, de sterke stijging van energieprijzen zijn een uitdaging voor veel bedrijven. Dit geldt zeker ook voor veel hernieuwbare warmte projecten. Het verschilt sterk tussen projecten in welke mate ze in staat zijn om de inkoopkosten voor hun biomassa te beperken en de verkoopprijs voor hun warmte door te berekenen aan hun klanten.
Dit is van belang omdat de SDE+ subsidie het verschil bedraagt tussen het basisbedrag (de vooraf ingeschatte kostprijs) en het correctiebedrag (de inschatting voor de marktprijs voor energie gebruikmakend van een vaste berekeningsmethodiek meestal gelinkt aan een marktindex).
Kunt u aangeven om hoeveel bedrijven dit gaat, welke financiële gevolgen het omvallen van deze biomassaprojecten zou hebben voor de overheden die betrokken zijn bij de realisatie ervan en wat de eventuele gevolgen van het falen van deze projecten zouden zijn voor de levering van energie?
Nee. Het betreft veel projecten met zeer specifieke bedrijfsvoeringen en afspraken zowel qua kosten of inkomsten voor de inzet van biomassa als qua opbrengsten voor de levering van warmte. Ik ben niet in detail op de hoogte van de bedrijfsvoering van al deze projecten.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat er nog meer biomassaprojecten stop moeten worden gezet vanwege financiële problemen, waarmee overheidsgeld dreigt te worden verspild?
In de regel is de rijksoverheid bij biomassa projecten vooral betrokken via een SDE-beschikking. Dit is een subsidie per eenheid geproduceerde energie in plaats van een investeringssubsidie. Het risico voor de investering ligt met name bij de ondernemers en financiers van een project. Bij het uitvoeren van de SDE-regeling ben ik in contact met ondernemers om ervoor te zorgen dat de uitvoering van de SDE-regeling zo goed mogelijk aansluit bij de praktijk
De bedreigingen van schrijver Pim Lammers |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Dichter Kinderboekenweek Pim Lammers trekt zich terug na doodsbedreigingen1» en «Jacques Vriens en andere schrijvers die Pim Lammers verdedigen worden bedreigd»2?
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat naast het toenemende aantal bedreigingen gericht aan journalisten en ambtsdragers, nu ook de artistieke vrijheid van kunstenaars onder druk komt te staan? Deelt u de mening dat kunstenaars in staat moeten zijn op het scherp van de snede maatschappijkritisch werk te kunnen maken, en dat artistieke vrijheid daarmee raakt aan de kern van onze democratie?
Ik vind de berichtgeving over de doodsbedreigingen aan het adres van Pim Lammers en andere schrijvers en kunstenaars die voor hem en daarmee voor de artistieke vrijheid opkomen zeer zorgwekkend en ronduit onacceptabel.
Ik deel de mening van de vraagstellers dat kunstenaars in staat moeten zijn om op het scherpst van de snede maatschappijkritisch werk te kunnen maken. De artistieke en literaire vrijheid van schrijvers, dichters, kunstenaars of welke groep dan ook is een groot goed. Dit moet gerespecteerd worden, ongeacht hoe je hun werk interpreteert of wat je ervan vindt. Agressie en geweld, ook online, vind ik onaanvaardbaar. Het feit dat personen of groepen aanstoot kunnen nemen aan de inhoud van een publicatie, vormt geen reden om publicaties of schrijvers te weren.
Is er onderzoek gedaan naar en zijn meer gevallen bekend van kunstenaars of schrijvers die naar aanleiding van bedreigingen opdrachten hebben geweigerd of zich teruggetrokken hebben uit reeds aangenomen opdrachten?
Het is niet bekend of er meer gevallen zijn (geweest) waarbij kunstenaars of schrijvers naar aanleiding van bedreigingen opdrachten hebben geweigerd of zich hebben teruggetrokken uit reeds aangenomen opdrachten. Hier is geen onderzoek naar gedaan.
Wat wordt er op dit moment ondernomen om schrijvers en kunstenaars te beschermen tegen bedreigingen en intimidatie?
Bedreiging is strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht en kent een strafdreiging van drie jaren of een geldboete van de vierde categorie. Bij bedreiging kan aangifte worden gedaan en is het aan het Openbaar Ministerie – en indien het zover komt aan de rechter – om te beoordelen of de handeling of uiting binnen het strafrechtelijk kader valt. Op grond van de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen (2019A003) wordt de strafeis met 200% verhoogd bij delicten van agressie en geweld tegen journalisten. Hieronder worden ook schrijvers begrepen die op gestructureerde en regelmatige wijze een substantiële bijdrage levert aan het publieke debat en de informerende en controlerende functie van de media. Bij bedreiging van deze groep schrijvers wordt daarnaast de op het feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd (artikel 285, vijfde lid van het Wetboek van Strafrecht).
In 2019 is PersVeilig opgericht op initiatief van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie. Het doel van PersVeilig is het versterken van de positie van journalisten tegen agressie en geweld door middel van preventie en weerbaarheid. In de sfeer van preventie moet gedacht worden aan trainingen, kennisdeling en ondersteuning. Zo kunnen journalisten die te maken krijgen met agressie en geweld incidenten melden op www.persveilig.nl. Freelancers kunnen op het vlak van preventie speciale ondersteuning krijgen middels een flexibel beschermingspakket. Wanneer schrijvers een substantiële bijdrage leveren aan het publieke debat, vallen zij ook onder de doelgroep van PersVeilig.
Verder verwijs ik ook naar het antwoord op vraag 5, waarin een verkenning wordt aangekondigd om meer zicht te krijgen in de behoeften van de sector.
Hoe staat u tegenover een platform naar blauwdruk van PersVeilig waar kunstenaars agressie, geweld en bedreigingen kunnen melden, waar gemonitord wordt en waar kunstenaars deel kunnen nemen aan weerbaarheidstrainingen? Denkt u dat de sector baat zou hebben bij een Kunstveilig platform, juist omdat kunst mag schuren en kunstenaars die ons een scherpe spiegel voorhouden onze bescherming verdienen?
Ik vind het belangrijk dat schrijvers en kunstenaars gebruik kunnen blijven maken van hun artistieke vrijheden. Ik sta er dan ook positief tegenover om te verkennen hoe we deze vrijheden op een zo goed mogelijke wijze kunnen beschermen.
Ik vind PersVeilig en andere initiatieven uit de sector die zich inzetten voor een beroepsgroep erg waardevol. Het is daarnaast ook van belang inzicht te krijgen in de ervaringen van schrijvers en kunstenaars wanneer het gaat om geweld en agressie, en in de behoeften uit de sector.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal de komende tijd in gesprek gaan met de sector en PersVeilig, onder andere om te verkennen hoe dit onderwerp speelt binnen deze beroepsgroepen en op welke wijze deze beroepsgroep het beste beschermd kan worden.
Bent u bereid om gezamenlijk in overleg te treden en te onderzoeken of u een dergelijk platform voor kunstenaars en schrijvers in het leven kunt roepen en wilt u de Kamer hierover informeren?
Zoals ik ook in mijn antwoord bij vraag 5 heb aangegeven, is het van belang inzicht te krijgen in de ervaringen van schrijvers en kunstenaars wanneer het gaat om geweld en agressie, en in de behoeften uit de sector.
Het Ministerie van OCW zal hiervoor de komende tijd in gesprek gaan met de sector en PersVeilig en uw Kamer daarover informeren.
Juridische belemmeringen voor composteren gft met wormen |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de mogelijkheden en wettelijke belemmeringen voor het composteren van huishoudelijk gft-afval en organisch bedrijfsafval met behulp van wormen en de bijbehorende productie van vermicompost?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Waarom worden wormen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Activiteitenbesluit niet aangemerkt als landbouwhuisdieren, maar in het kader van het Besluit houders van dieren wel?
De definitie van de term landbouwhuisdieren in de milieuregelgeving voor veehouderijen is anders dan de definitie van deze term in het kader van regelgeving gericht op dierenwelzijn. Volgens de nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit (Stb 2012 nr. 441 pagina 116) worden onder de term landbouwhuisdieren inderdaad niet onder andere wormen verstaan. Dit verschil is te verklaren door het feit dat de milieuregelgeving een ander doel heeft dan regelgeving over dierenwelzijn. Milieuregelgeving ziet op de bescherming van het milieu. Bij het houden van landbouwhuisdieren gaat het dan bijvoorbeeld om ammoniakemissie en geurhinder. Die milieueffecten spelen niet of veel minder bij houden van wormen.
Zijn er inhoudelijke bezwaren om wormen die worden gebruikt in het kader van vermicomposteren uit te zonderen van de verbodsbepaling in artikel 3.4 van de Regeling dierlijke producten?
Artikel 3.4 van de Regeling dierlijke producten verbiedt het in Nederland om keukenafval en etensresten aan te voeren of voorhanden te hebben op plaatsen waar zich landbouwhuisdieren bevinden. Dit is om te voorkomen dat risicovol materiaal vervoederd wordt en vloeit voort uit het Europese verbod op het voeren van keukenafval en etensresten aan landbouwhuisdieren (artikel 11, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1069/2009). Ook in deze context vallen wormen binnen de Europese definitie van landbouwhuisdier en daar kan ik derhalve niet van afwijken.
Wat wel toegestaan zou kunnen worden, is het voeren van wormen met compost van keukenafval en etensresten dat voldoet aan de composteisen van de dierlijke bijproductenregelgeving. Dit betekent dat keukenafval en etensresten eerst op een andere locatie een hygiënisatiestap moeten ondergaan (70 °C voor 60 minuten). Hiermee zijn de risico’s voor dier- en volksgezondheid weggenomen.
Ik verken op dit moment ook de mogelijkheden om het hygiëniseren van keukenafval en etensresten toe te staan op dezelfde locatie als waar de wormen gehouden worden. De uitzondering op de nationale beperkingen inzake aanvoer en aanwezigheid van keukenafval en etensresten op locaties met landbouwhuisdieren, zou dan alleen gelden voor wormen die gebruikt worden als katalysator voor de productie van vermicompost en als input daarvoor gehygiëniseerde compost gebruiken.
Is de veronderstelling juist dat het composteren van huishoudelijk gft-afval en organisch bedrijfsafval met behulp van wormen in meerdere Europese lidstaten wel is toegestaan en dat Europese regelgeving derhalve geen belemmering vormt?
Het is mij bekend dat het composteren met behulp van wormen door de lidstaten België en Frankrijk onder voorwaarden wordt toegestaan. Echter, de veronderstelling dat Europese regelgeving derhalve geen belemmering vormt, is onjuist. Voor Frankrijk en België geldt dat er ook gehandeld moet worden binnen de kaders van Verordening (EG) nr. 1069/2009. Daarom vallen ook in Frankrijk en België de compostwormen onder de Europese definitie van landbouwhuisdier en is het vervoederen van gft-afval niet toegestaan.
Klopt het dat u heeft aangegeven dat het vinden van oplossingen voor bovengenoemde knelpunten geen prioriteit heeft ondanks uw inzet op kringlooplandbouw? Zo ja, waarom?
Er is actief meegedacht aan mogelijkheden voor dergelijke vormen van compostering binnen het huidige wettelijke kader. Mijn departement staat voor een forse opgave waarbij ik genoodzaakt wordt tot het stellen van prioriteiten. Ik maak daarin een afweging in de inspanning die nodig is om oplossingen tot uitvoering te brengen. Uiteraard zijn dit soort initiatieven waardevol om in gesprekken op EU-niveau mee te nemen, maar het wijzigen van de Europese regelgeving is complex, vergt veel tijd en geeft geen garantie voor succes. Daarom denk ik dat ondernemers meer gebaat zijn met handelingsperspectief op de korte termijn en wil ik mij focussen op de mogelijkheden voor een snelle en praktische oplossing, zoals genoemd in het antwoord op vraag drie.
Bent u bereid wormen die worden gebruikt in het kader van vermicomposteren uit te zonderen van de verbodsbepaling in artikel 3.4 van de Regeling dierlijke producten of anderszins ruimte te bieden voor deze composteringsmethode?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag drie, zie ik enkel toegevoegde waarde in een uitzondering op de verbodsbepaling van artikel 3.4, mits keukenafval en etensresten niet direct worden gevoerd aan de wormen. De genoemde voorwaarden voor het vervoederen van keukenafval en etensresten bestaan om risico’s voor de gezondheid van mens en dier te voorkomen. Dit materiaal dient daarom voor het vervoederen eerst veilig gemaakt te worden middels de eerder genoemde hygiënisatiestap.
Binnen deze veiligheidskaders zou er ruimte geboden kunnen worden voor vermicompostering. Zoals eerder genoemd, verbiedt artikel 3.4 van de Regeling dierlijke producten het aanvoeren van keukenafval en etensresten op een terrein waar ook landbouwhuisdieren aanwezig zijn. Ik kan mij voorstellen dat het om logistieke redenen praktisch is om het hygiëniseren van keukenafval en etensresten op dezelfde locatie uit te kunnen voeren als het kweken van wormen. Mocht het nodig zijn om composteerinstallaties te plaatsen op hetzelfde terrein als wormenkwekerijen, dan kan overwogen worden om middels ontheffingen van het verbod op het aanvoeren van keukenafval en etensresten, deze ruimte te bieden, onder voorwaarden in het belang van de bescherming van de gezondheid van mens en dier.
De vertraging van de uiterlijk in januari 2023 beloofde stikstofbrieven |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat het uw planning was om de Kamer uiterlijk in januari 2023 te informeren over onder andere de volgende onderwerpen: de definitie van stikstof-piekbelasters, de uitkoopregeling voor piekbelasters, de stikstofdoelen voor de industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) en de regionale natuur-, klimaat- en waterdoelen?
In mijn brief van 25 november 2022 over de Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos (Kamerstuk 34 682 en 35 334, nr. 108) heb ik toegezegd om de Kamer in januari 2023 te informeren over de nadere uitwerking van diverse onderdelen uit deze brief, waaronder de piekbelastersaanpak en het vaststellen van de criteria. Daarnaast heb ik de Kamer toegezegd om u begin 2023 te informeren over de indicatieve doelen voor de sectoren industrie en mobiliteit.
Zoals ik u in mijn brief van 24 januari 2023 (Kamerstuk 34 682 en 35 334, nr. 113) heb laten weten, heb ik besloten dat ik de Kamer over deze onderwerpen graag integraal wil informeren. Het bleek helaas niet haalbaar dit in januari te doen. Inmiddels heb ik de Kamer over deze zaken geïnformeerd met de brieven Voortgang integrale aanpak landelijk gebied, waaronder NPLG en Uitwerking piekbelastersaanpak en voortgang PAS-melders.
Kunt u bevestigen dat (concepten van) deze brieven in principe klaar zijn, maar dat u deze nog niet heeft gestuurd en dat u er nu naar streeft om de Kamer medio februari te informeren?
Tot op het laatste moment is intensief gewerkt om de brieven en het beleid wat daaraan ten grondslag ligt goed en zorgvuldig vorm te geven. Ik heb de Kamer vervolgens zo snel als het mogelijk was om dit op integrale zorgvuldige wijze te doen, geïnformeerd.
Beaamt u dat deze vertraging zeer onwenselijk is voor zowel de natuur, die elke dag verder wordt overbelast door stikstofneerslag (waardoor de herstelopgave steeds groter wordt), als voor activiteiten, zoals de woningbouw die nu op slot staat?
Hoewel ik het gevoel van urgentie deel om tot snelle vermindering van de stikstofneerslag te komen ten gunste van natuurherstel, het legaliseren van PAS-melders en andere doelen, bestrijd ik dat hier sprake is van vertraging. De voorgenomen planning van het NPLG staat vast. Aan de piekbelastersaanpak wordt met de grootst mogelijke snelheid gewerkt. Het moment van verzenden van de brief aan de Kamer doet aan deze snelheid niets af.
Kunt u een feitenrelaas met de Kamer delen van alle zaken en communicatie die aanleiding hebben gegeven tot het uitstel van deze brieven?
Zoals ik reeds heb aangegeven, is de vertraging op mijn eerdere toezegging om de Kamer in januari 2023 te informeren over de nadere uitwerking van de piekbelastersaanpak ontstaan door mijn besluit om u hierover in samenhang met de indicatieve doelen voor de sectoren industrie en mobiliteit te informeren. Zodra ik dit heb besloten, heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 24 januari 2023.
Wat heeft u gedaan om deze vertraging te voorkomen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, bestrijd ik dat er sprake is van vertraging. Ik zet mij er volledig voor in om zo snel mogelijk tot een succesvolle piekbelastersaanpak te komen.
Kunt u deze vragen binnen twee weken en uiterlijk twee werkdagen voor het plenaire debat over het NPLG en de stikstofproblematiek beantwoorden?
Ja.
Coronawobs |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met uw aanpak van verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en Wet open overheid (Woo) (coronawobs) welke betrekking hebben op de coronacrisis?1
Ja.
Hoeveel coronawobs werden tijdens de coronacrisis bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot nu toe gedaan?
Tot 15 februari 2023 heeft het Ministerie van VWS 428 corona gerelateerde Wob- en Woo verzoeken ontvangen.
Hoeveel coronawobs zijn volledig afgerond?
Tot 15 februari 2023 zijn er in totaal 138 corona gerelateerde Wob- en Woo verzoeken afgehandeld.
Hoeveel fte aan medewerkers werken er op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om de coronawobs af te handelen?
Binnen het Ministerie van VWS houdt de Programmadirectie Openbaarheid (PDO) zich exclusief bezig met de corona Wob- en Woo verzoeken. PDO heeft per 1 februari 2023 42,55 fte in dienst. Daarnaast maakt PDO ook gebruik van externe inhuur, per 1 februari 2023 omvat deze inhuur 77,1 fte. Verder steken ook veel betrokken andere directies en concernonderdelen van VWS zeer veel tijd in de afhandeling van de verzoeken, bijvoorbeeld als het gaat om beoordelingen betreffende privacy, of bedrijfsgeheimen.
Hoeveel juristen werken er op dit moment aan het afhandelen van de coronawobs?
Per 1 februari 2023 werken er 125 juristen bij PDO.
Hoeveel van hen zijn speciaal hiervoor aangenomen?
Alle juristen binnen PDO houden zich uitsluitend bezig met de afhandeling van de corona Wob- en Woo verzoeken.
Wat is de loonsom die maandelijks gemoeid is met de afhandeling van coronawobs?
Voor een gedeelte van het antwoord verwijs ik u naar vraag 4. De totale kosten die gemoeid zijn met het werk van PDO bedroegen in 2022:
€ 10.433.771. Dit betekent een bedrag van € 869.480 per maand, € 200.649 per week, en € 41.073 per werkdag.
Voor 2023 is er een bedrag beschikbaar van € 12.582.000. Dit is € 1.048.500 per maand, en per week € 241.962 en per kalenderdag € 34.471.
Is er een afdeling coronawobs op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wat kost deze afdeling per dag? Per week? Per maand?
Zie antwoord vraag 7.
Op hoeveel coronawobs rust een dwangsom?
Het Ministerie van VWS verbeurt op dit moment dwangsommen. Dit geldt ten aanzien van elf Wob- en of Woo-verzoeken. Drie van deze dwangsommen verbeurt het ministerie aan rechtspersonen, de rest aan natuurlijke personen.
Aan hoeveel verschillende personen betaalt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een dwangsom in verband met een coronawob?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is het gemiddelde bedrag dat deze personen dagelijks krijgen uitgekeerd?
In drie van de elf uitspraken is door de rechtbank een bedrag van € 250 per dag opgelegd, in de overige acht uitspraken is een bedrag van € 100 per dag opgelegd.
Welk bedrag wordt per dag in totaal betaald aan dwangsommen in verband met coronawobs?
Dat is op dit moment een bedrag van € 1.550 per dag.
Hoeveel is er in 2021 uitgegeven aan dwangsommen voor coronawobs? Hoeveel in 2022?
Het Ministerie van VWS heeft in 2021 een bedrag van € 15.400 aan dwangsommen betaald ten aanzien van het niet tijdig beslissen op corona Wob- en Woo verzoeken. In 2022 bedroeg dit een bedrag van € 223.100.
Hoeveel verwacht u in 2023 uit te geven aan dwangsommen voor coronawobs?
Het is op voorhand niet te zeggen hoeveel het Ministerie van VWS in 2023 aan dwangsommen (ten aanzien van het niet tijdig beslissen van corona Wob- en Woo verzoeken) zal verbeuren. Wel wordt er binnen het Ministerie van VWS met man en macht gewerkt om alle Wob- en Woo verzoeken af te handelen. Met behulp van onder andere kunstmatige intelligentie zetten verschillende directies (waaronder PDO) in om de documenten sneller en efficiënter te kunnen inventariseren en beoordelen. Ook wordt er strakker aangestuurd op het intakeproces zodat gezamenlijk met de verzoekers een duidelijk beeld naar voren komt welke documenten exact gevraagd worden. Verder wordt over het gehele ministerie bekeken welke andere maatregelen getroffen kunnen worden om door de werkvoorraad heen te komen.
Op welke wijze had het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze geldverspilling kunnen voorkomen? Kunt u een opsomming geven?
Zie antwoord vraag 14.
Hoelang heeft u nog nodig om de coronawobs allemaal afgehandeld te hebben?
Er is helaas geen exact antwoord te geven op uw vraag. Ik licht dit graag nader toe. Er zijn op dit moment 290 verzoeken die nog niet (volledig) zijn afgehandeld. In veel verzoeken wordt om een aanzienlijke hoeveel documenten gevraagd waarbij ook een ruime tijdsperiode wordt verzocht. Het beoordelen van de documenten blijft handwerk waarbij elk document één voor één moet worden nagelopen en beoordeeld. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 11 en 12 zet het Ministerie van VWS in op enkele maatregelen om de verzoeken af te handelen. Daarnaast neemt het aantal Woo-verzoeken betreffende de coronabestrijding nog steeds toe.
Wat is de vindplaats van de reeds geopenbaarde stukken?
De besluiten die in het kader van Wob- en Woo-verzoeken zijn genomen en de daarbij onderhavige documenten worden gepubliceerd op de volgende website: WOBCovid19.rijksoverheid.nl
De doorlooptijden van medicijnen |
|
Liane den Haan (GOUD) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Wachttijd dure medicijn loopt op tot bijna 600 dagen»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom het nu bijna een half jaar langer duurt om tot een prijsakkoord te komen voor dure medicijnen dan in de periode 2015-2021?
Het gemiddelde van bijna twintig maanden wachttijd is berekend door de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelenberekend (VIG) op basis van de twaalf medicijnen waarover ik vorig jaar een prijsakkoord bereikte. De langere wachttijd wordt vooral veroorzaakt door een groep van zes middelen voor multipel myeloom (ziekte van Kahler). Door de snelle opeenvolging van nieuwe behandelingen vond het Zorginstituut de gebruikelijke individuele beoordeling per medicijn niet zinvol. Daarom is het Zorginstituut een pilot gestart met een indicatiebrede beoordeling. In afwachting hiervan heeft het Zorginstituut geadviseerd deze middelen na scherpe prijsonderhandeling tijdelijk toe te laten tot de basisverzekering. Door de atypische gang van zaken rondom deze middelen heeft het proces langer geduurd dan gebruikelijk. Zonder deze middelen ligt de gemiddelde sluisduur net als in eerdere jaren rond de 14 maanden.
Kunt u aangeven hoe de gesprekken met het Zorginstituut Nederland en fabrikanten verlopen naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Den Haan c.s. over het in kaart brengen van de mogelijkheden voor inkorting van de doorlooptijden van sluisgeneesmiddelen?2
Partijen hebben eerder aangegeven dat doorlooptijden kunnen worden verkort als processen van markttoelating en pakketopname meer gelijktijdig worden uitgevoerd. Daarom zijn het CBG en het Zorginstituut in 2019 gestart met de pilot «parallelle procedure». Sinds februari 2022 is deze parallelle procedure een structurele taak van het CBG en het Zorginstituut. Firma’s maken hier beperkt gebruik van. Daarom heb ik de VIG en HollandBio gevraagd waarom er zo weinig nieuwe aanmeldingen zijn voor deze procedure. Firma’s hebben laten weten dat ze hier in principe positief tegenover staan. De procedure vraagt echter extra tijd en aanpassing van interne processen, zoals tijdige indiening van het farmaco-economisch dossier. Helaas hebben firma’s me laten weten dat dit vooralsnog onvoldoende interessant of haalbaar is voor hen.
Welke maatregelen gaat u nemen om de doorlooptijden van sluisgeneesmiddelen te verbeteren conform de aangenomen motie van het lid Den Haan?
Ik wil allereerst opmerken dat het bestaan van doorlooptijden bij nieuwe, dure geneesmiddelen wordt veroorzaakt door de hoge prijs van deze geneesmiddelen. Bij lagere prijzen is sprake van een open instroom voor intramurale geneesmiddelen (zonder hoge prijzen, ook geen doorlooptijden). De hoge prijs noopt immers tot het beoordelen van de effectiviteit en de kosteneffectiviteit voordat het geneesmiddel onderdeel uitmaakt van het basispakket. Bovendien is er bij dure geneesmiddelen steeds vaker de vraag welke meerwaarde ze bieden aan patiënten. Daarom is het voor zowel de patiënt als de premiebetaler van belang om na markttoelating eerst te beoordelen of een geneesmiddel toegevoegde waarde heeft ten opzichte van bestaande behandelingen voor patiënten en hoe de baten zich verhouden tot de kosten van het middel. Ik ben met de VIG en Holland Bio in gesprek over het optimaliseren van de sluis.
Welke mogelijkheden ziet u voor het ophelderen van de routes en het versnellen van het compleet maken van een dossier voor extramurale geneesmiddelen, conform de aangenomen motie van het lid Den Haan?
Ik ben hierover in gesprek met het Zorginstituut en verwacht uw Kamer voor het komende geneesmiddelendebat te informeren over de voortgang.
Kunt u nader specificeren waarom u ervoor heeft gekozen om de drempel voor de sluis te verlagen naar 20 miljoen en niet naar 10 miljoen, zoals in het coalitieakkoord is afgesproken? Wat zijn de verwachte besparingen bij een grens van 20 miljoen en een grens van 10 miljoen?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van januari jl.3 reeds heb geïnformeerd werd er in het coalitieakkoord van uitgegaan dat de aanpassing van de sluiscriteria naar € 10 miljoen zou leiden tot circa 2 extra onderhandelingen per jaar en een structurele besparing van € 55 miljoen op de intramurale geneesmiddelen, naast eenzelfde bedrag op de extramurale geneesmiddelen. Omdat naar nu is gebleken ook bij een aanpassing naar een grens van € 20 miljoen minimaal 2 extra onderhandelingen gevoerd zullen worden, heb ik gekozen voor een minder scherpe bijstelling. De beoogde besparing komt daarmee onveranderd overeen met het coalitieakkoord.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de verlaging van de drempel voor de sluis voor patiënten die de medicijnen nodig hebben?
Ik houd firma’s, gezien hun keuzes met betrekking tot de prijsstelling van hun geneesmiddelen, primair verantwoordelijk voor de wijze waarop zij toegang krijgen tot de Nederlandse markt. Als zij kiezen voor een prijsstelling die voldoet aan de criteria voor sluisplaatsing van dure geneesmiddelen, dan leidt dat tot vertraging in de beschikbaarstelling aan patiënten. Na plaatsing in de sluis, wordt het Zorginstituut gevraagd het geneesmiddel te beoordelen op pakketwaardigheid. Als de beoordeling door het Zorginstituut daar aanleiding toe geeft, ga ik in onderhandeling met de firma. In zekere zin geldt dus dat voor alle middelen waarover is onderhandeld, de latere beschikbaarheid in Nederland het gevolg is van de hoge prijsstelling.
Het is voor mij niet mogelijk om vast te stellen bij welke geneesmiddelen de latere beschikbaarstelling tot gezondheidsschade heeft geleid. Op de eerste plaats vraag ik firma’s om hun geneesmiddel tijdens de sluisprocedure gratis beschikbaar te stellen voor patiënten die niet kunnen wachten.
In een onderzoek is gekeken naar de beschikbaarheid van alle oncologische behandelingen die tussen 2015 en 2020 in de sluis zijn geplaatst. De resultaten van het onderzoek laten zien dat alle middelen waarvoor geen alternatieve behandeloptie beschikbaar was en waarvoor door de beroepsgroep een positief behandeladvies was afgegeven tijdens de sluisperiode beschikbaar werden gesteld voor patiënten4. Ik maak daaruit op dat firma’s hun verantwoordelijkheid nemen en hun geneesmiddelen tijdens de sluis gratis beschikbaar stellen voor patiënten die geen alternatieve behandelopties hebben.
Is onderzocht wat de kosten zijn van het gevolg dat mensen langer moeten wachten op hun medicijnen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen? Zo niet, waarom niet?
Nee, voor zover ik weet is niet onderzocht wat de kosten hiervan zijn. Ik acht een dergelijk onderzoek nagenoeg niet uitvoerbaar, b.v. omdat de impact per medicijn verschilt.
Vaak hebben patiënten gedurende deze periode toegang tot andere middelen voor hun aandoening. Ook kan het sluisgeneesmiddel beschikbaar worden gesteld door de firma5. Ik wil ook nogmaals het belang van de sluis benadrukken. De sluis zorgt voor een beheerste instroom van dure geneesmiddelen en voor betere afspraken over gepast gebruik al vroeg in het proces. Dat kan juist helpen onnodige kosten te voorkomen. De uitgaven aan geneesmiddelen, en nieuwe dure intramurale geneesmiddelen in het bijzonder, leggen een steeds groter beslag op het zorgbudget. Dat kan leiden tot verdringing van reguliere zorg. Dit betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt op basis van de pakketcriteria. Keuzes die ervoor zorgen dat de zorg betaalbaar blijft en toegevoegde waarde heeft voor de patiënt. Ik wijs hierbij ook op de verantwoordelijkheid die firma’s hebben bij de onderhandelingen over de prijs. Er zijn twee partijen nodig om tot een prijsafspraak te komen, namelijk het Ministerie van VWS en een firma. Als firma’s die verantwoordelijkheid niet of heel laat, pakken, zorgt dat er ook voor dat een geneesmiddel pas laat beschikbaar komt voor de patiënt.
Alles overwegende zie ik geen aanleiding het voorgestelde onderzoek uit te voeren.
Kunt u een overzicht geven van het aantal patiënten dat in Nederland geneesmiddelen ontvangt die door farmaceuten gratis ter beschikking worden gesteld in afwachting van de uitkomsten van de vergoedingsprocedure? Herkent u zich in het beeld dat farmaceuten daar minder vaak toe bereid zouden zijn? Hoe houdbaar acht u deze situatie waarin patiënten afhankelijk zijn van de goodwill van farmaceuten? Hoe ziet u in dit kader uw systeemverantwoordelijkheid om geneesmiddelen beschikbaar te maken voor patiënten?
Ik heb geen overzicht van het aantal patiënten dat geneesmiddelen ontvangt die door firma’s gratis ter beschikking worden gesteld in afwachting van de uitkomsten van de vergoedingsprocedure. Een overzicht van «compassionate use» programma’s is wel beschikbaar. Dit is te vinden op de website van het CBG6. Sommige firma’s hebben mij inderdaad laten weten dat zij minder bereid zijn om hun middelen gratis ter beschikking te stellen. Ik wil hier nogmaals wijzen op de verantwoordelijkheid die firma’s hebben bij de onderhandelingen over de prijs en de daaraan verbonden doorlooptijd. Ik doe dan ook een beroep op firma’s deze verantwoordelijkheid te nemen. En om hun middelen gratis beschikbaar te blijven stellen tijdens de sluisperiode. Een firma kan deze kosten- net als andere kosten die zijn gemaakt bij de ontwikkeling en productie van het geneesmiddel – meewegen in haar bereidheid om in de onderhandeling tot een resultaat te komen. Ik zal daar in de onderhandeling rekening mee houden. Het is mijn verantwoordelijkheid om te zorgen voor een beheerste instroom van dure geneesmiddelen. Ik zoek daarbij naar een goede balans tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid. Daarbij moeten keuzes worden gemaakt op basis van de pakketcriteria. Keuzes die ervoor zorgen dat de zorg betaalbaar blijft en toegevoegde waarde heeft voor de patiënt, voor nu en in de toekomst.
Kunt u aangeven wat de reden is dat het aan de Kamer toegezegde dashboard, met daarin meer transparantie over de doorlooptijden, wederom is vertraagd?
Ik ben, samen met een uitvoeringsorganisatie, aan het verkennen wat de beste vormgeving, inhoud en uitvoering van het dasboard is. Dit proces kost meer tijd dan gedacht. Voor het commissiedebat geneesmiddelenbeleid verwacht ik u, als overbrugging, een actualisatie toe te sturen van het overzicht met informatie over doorlooptijden zoals u dat vorig jaar ook hebt ontvangen7. Daarnaast publiceert het Zorginstituut de doorlooptijden van de beoordeling van sluisgeneesmiddelen op haar website8.
Is onderzocht op welke manier de toegang voor patiënten tot geneesmiddelen tijdens de vergoedingsprocedure is geregeld in landen als Frankrijk, Duitsland en Zwitserland? Zo ja, welke inzichten acht u bruikbaar voor de situatie van patiënten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In internationaal verband wissel ik regelmatig kennis en informatie uit over geneesmiddelenbeleid. Ik heb daarmee een goed zicht op de vergoedingssystemen van landen als bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk. Daar waar dat in de Nederlandse context goed toepasbaar is, zal ik waardevolle oplossingen om betaalbaarheid en toegang te waarborgen of verbeteren. Op dit moment zie ik geen voorbeelden van beleid die meerwaarde hebben voor de Nederlandse situatie.
Kunt u aangeven wanneer de Kamer de voortgangsbrief financiële arrangementen ontvangt?
Ik verwacht deze brief eind maart naar uw Kamer te sturen.
Het bericht 'Rover verrast door mogelijke weigering van Interrail op de ICE' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat mensen met een zogeheten Interrail pas komende zomer inderdaad geen gebruik kunnen maken van ICE-treinen richting Duitsland?1
De NS heeft mij laten weten dat deze berichtgeving niet klopt en betreurt dat dit zo naar buiten is gekomen. NS heeft haar eigen berichtgeving aangepast in lijn hiermee. Wel heeft de NS een pakket aan tijdelijke beheersmaatregelen in ontwikkeling om de topdrukte in de ICE treinen richting Duitsland van afgelopen zomer in de zomerperiode van 2023 te voorkomen en ervoor te zorgen dat iedereen veilig en prettig kan reizen. Daarbij wordt naar verschillende scenario’s gekeken. NS verwacht medio april meer duiding hierop te kunnen geven.
Zo ja, wat is uw appreciatie van dit nieuws?
Het is mijn ambitie om het internationaal treinvervoer van en naar Nederland te verbeteren. Ik zie daarom graag dat er wordt ingezet op het bieden (en uitbreiden) van vervoerscapaciteit, zodat er aan de groeiende vraag naar treinreizen richting Duitsland kan worden voldaan. De capaciteit op het spoor en van treinen is echter niet onbeperkt en kan ook niet altijd op de korte termijn zomaar worden uitgebreid.
Is de NS voornemens Interrail op meer internationale treinen ongeldig te verklaren?
Het is een gezamenlijk voornemen van NS en DB om de geldigheid van Eurail/Interrail passen op andere internationale treinen tussen Nederland en Duitsland niet ter discussie te stellen.
Hoeveel mensen maken gebruik van een Interrail pas op Nederlandse internationale treinen?
Dergelijke cijfers zijn bij mijn ministerie en bij NS niet bekend. NS beschouwt dit als één van de vrij reizen-kaarten en houdt daarom geen specifieke administratie voor de Interrail pas bij.
Heeft de NS reizigersorganisaties geconsulteerd over deze stap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was het advies?
Mijn ministerie vervult geen formele rol binnen het consultatieproces tussen vervoerders en reizigersorganisaties. Desgevraagd hebben NS en Rover mij geïnformeerd dat op 31 oktober 2022 Rover is geïnformeerd over de ervaringen van NS en DB van afgelopen zomer, de noodzaak om maatregelen te nemen, alsook de destijdse denkrichtingen over maatregelen. Naar aanleiding van de berichtgeving van 3 februari jl. is wederom contact geweest. Daarbij gaf NS aan de gezamenlijke maatregelen van NS en DB nog in voorbereiding te hebben om de topdrukte van afgelopen zomer in 2023 te voorkomen. Rover heeft toen NS laten weten nauw betrokken te willen worden en mee te willen blijven denken over de inzet van het pakket aan tijdelijke maatregelen om topdrukte in ICE-treinen komend jaar te voorkomen. Rover geeft desgevraagd aan geen adviesaanvraag van NS ontvangen te hebben en op hoofdlijnen door NS over het pakket van maatregelen in een LOCOV thema-sessie op 14 maart jl. geïnformeerd te zijn. Het is aan NS om de leden van het LOCOV te informeren over besluiten ten aanzien van beheersmaatregelen.
Zijn er andere spoorvervoerders (dan de NS) die grensoverschrijdende en internationale verbindingen aanbieden en die Interrailers toegang weigeren?
Ja. De Frecciarossa-trein van Trenitalia tussen Milaan en Parijs is bijvoorbeeld uitgesloten voor Eurail/Interrail pashouders, net als de Ski- en Zonthalys en de seizoentreinen van Eurostar. Daarnaast zijn er verscheidene treindiensten waar een extra toeslag bovenop de Eurail/Interrail pas nodig is, waarna deze pas als geldig vervoersbewijs wordt geaccepteerd. Ook dient een Eurail/Interrail houder regelmatig (tegen kosten) een zitplaats te reserveren. Dit is in de regel vaak van toepassing op hogesnelheidsverbindingen, intercity’s en (lokale) trajecten bediend door private partijen. De Eurostar en Thalys zijn voorbeelden van treindiensten van en naar Nederland waarvoor een extra toeslag wordt betaald. Op de Franse TGV-treinen dient een Eurail/Interrail houder bijvoorbeeld altijd tegen kosten een zitplaats te reserveren. Dergelijke afspraken worden door vervoerders gemaakt in samenspraak met Eurail.
Vindt u het weren van Interrailers op ICE-verbindingen een drempelverhogende of -verlagende werking heeft op het gebruik van internationaal treinverkeer? Hoe verhoudt zich dat tot het Europese actieplan dat internationaal personenvervoer per trein moet stimuleren, o.a. door inzet op laagdrempelige toegang voor reizigers?
Net zoals de leden van uw Kamer zou ik het liefst zien dat de het internationale treinvervoer kan voldoen aan de (groeiende) capaciteitsvraag. In de praktijk is dit echt niet altijd mogelijk, omdat er belemmeringen of limieten zijn om het internationale treinvervoer nu al verder te laten groeien. Ik werk- in lijn met het Europese actieplan – samen met Europese buurlanden, vervoerders en beheerders daarom hard aan het wegnemen van de belemmeringen en stimuleren van het gebruik van internationale treinen. Tegelijkertijd is het aan individuele vervoerders om maatregelen te nemen en daarbij rekening te houden met de bedrijfseconomische afwegingen, levertijden en personeelsbeleid.
Eurail/Interrail is een mooi voorbeeld van het stimuleren van treingebruik, waarbij het voor meer mensen mogelijk wordt om eenvoudig per trein op vakantie te gaan. Daarnaast maken veel jongeren via Interrail kennis met de mogelijkheden die het Europees spoornetwerk te bieden heeft. Gemak van reizen hoort op één te staan bij dergelijke (eerste) ervaringen met internationaal treinreizen.
Wat zijn de bestaande en voorgenomen afspraken rond het gebruik van Interrail in de huidige en toekomstige Hoofdrailnetconcessie?
Als concessieverlener reguleert mijn ministerie de tarieven van beschermde kaartsoorten (waaronder binnenlandse enkele reizen tweede klas vol tarief, en de binnenlandse maand- en jaar(traject)kaarten tweede klas). Voor overige reizen, zoals Eurail/Interrail, bepaalt de NS zelf de tarieven en kaartsoorten die zij hanteert. Vervoerders kunnen zich via uitgever Eurail aansluiten bij Eurail/Interrail en hebben de vrijheid om in overleg met Eurail maatregelen te nemen om vraag en aanbod te reguleren. Dit uitgangspunt ben ik ook voornemens te hanteren voor de nieuwe Hoofdrailnetconcessie.
Welke maatregelen treft NS om reserveren aan te moedigen onder Interrailers in ICE treinen?
NS moedigt reizigers die een ticket voor ICE-treinen boeken via NS International aan om daar een stoelreservering bij te kopen. Reizigers die hun ticket via NS of DB bestellen, krijgen daarnaast gedurende het boekingsproces een dringend advies te zien om een zitplaats te reserveren zodra er drukte op de trein wordt verwacht.
Wat zijn de mogelijkheden om, en obstakels bij, het verhogen van de frequentie naar deze bestemmingen?
Op de middellange termijn is een verhoging van de frequenties naar Duitse bestemmingen met hogesnelheidsmaterieel te verwachten. DB heeft nieuw ICE-materieel besteld dat in 2024/2025 op het spoor komt. Dat levert een mogelijke verhoging van de reizigerscapaciteit op door de inzet van langere treinen, met een mogelijke frequentieverhoging in een later stadium.
Verder wordt er momenteel gewerkt aan infrastructurele knelpunten en beschikbare capaciteit op het spoor. Zo wordt Amsterdam Centraal verbouwd om aan de verwachte reizigersgroei te kunnen voldoen en wordt er een extra derde spoor aangelegd aan de Duitse kant van de grens tussen Zevenaar en Oberhausen. Wanneer het derde spoor wordt opgeleverd biedt dit mogelijkheden voor versnelling op het traject, eventuele frequentieverhoging en het ontstaan van nieuwe treinverbindingen.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar het eventueel laten doorrijden van de ICE naar Frankfurt richting München?2
Onderzoek naar het eventueel laten doorrijden van de ICE Amsterdam-Frankfurt naar München wordt uitgewerkt door Eurolink, een samenwerkingsverband van verschillende Europese spoorpartners. ProRail is hier één van de initiatiefnemers van met de steun van mijn ministerie. Hoewel het onderzoek nog loopt, zijn er de eerste signalen dat door laten rijden van de ICE International naar München mogelijk is in de nabije toekomst wat betreft de infrastructuur. Infrabeheerders constateren in samenwerking met het Oostenrijkse SCHIG dat meer doorgaande treinpaden naar München mogelijk worden. Momenteel rijden er zeven treinen per dag op het traject Amsterdam-Frankfurt. NS International heeft ook de ambitie uitgesproken om deze rechtstreekse verbinding tussen Amsterdam en München aan te willen bieden en kijkt daar nu serieus naar samen met DB.
De plaatsing van organisaties op terreurlijsten |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kunnen organisaties alleen op grond van rechterlijke uitspraken op de lijst van terreurorganisaties geplaatst worden, of kunnen regeringen daar ook toe besluiten?
Organisaties kunnen niet alleen op grond van rechterlijke uitspraken op de EU-terrorismelijst geplaatst worden.
De lijst wordt opgesteld op basis van nauwkeurige informatie waaruit blijkt dat een rechterlijke of gelijkwaardig bevoegde instantie een besluit heeft genomen tot het instellen van een onderzoek, vervolging, of veroordeling wegens een terroristische daad of een poging tot het plegen of faciliteren van een dergelijke daad.
Een besluit van een gelijkwaardig bevoegde instantie kan bijvoorbeeld een nationaal besluit zijn tot aanwijzing van een individu of organisatie tegen wie een terrorismesanctiemaatregel van toepassing is. In Nederland kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Financiën, hiertoe besluiten. Toepassing van een nationale bevriezingsmaatregel is territoriaal beperkt en wordt buiten het grondgebied van Nederland alleen toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen.
Is de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) destijds op de terreurlijst gekomen als gevolg van een uitspraak van een rechtbank of als gevolg van een beslissing van andere overheden?1
Het initiële EU-sanctiebesluit tegen de PKK is genomen op basis van een besluit van de Britse Minister van Binnenlandse Zaken van 29 maart 2001 om de PKK aan te wijzen als terroristische organisatie en besluiten van de regering van de Verenigde Staten van 8 oktober 1997 en 31 oktober 2001 om de PKK aan te wijzen als terroristische organisatie.
Kan uit de berichtgeving in het eerste in noot 1 aangehaalde artikel opgemaakt worden dat de PKK op de lijst van terroristische organisaties kan blijven staan, ondanks het feit dat het besluit om dat te doen juridisch onvoldoende onderbouwd is? Zo niet, wat is volgens u de betekenis van de aangehaalde uitspraken van het Europese Hof van Justitie?
Het artikel in noot 1 verwijst naar uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof). Onder andere naar een uitspraak van het Gerecht van de Europese Unie (Gerecht) van 15 november 2018, waarin zij de PKK gelijk gaven dat de Raad van de Europese Unie de listing van de PKK onvoldoende gemotiveerd zou hebben. Deze uitspraak werd door het Hof op 22 april 2021 vernietigd. Daarbij verwees het Hof de zaak van de PKK tegen hun listing terug naar het Gerecht. Op 30 november 2022 stelde het Gerecht dat er een voortdurend risico bestaat dat de PKK betrokken is bij terrorisme.
Op basis van de hierboven aangehaalde arresten, kan dus niet geconcludeerd worden dat PKK geen terroristische organisatie is.
Als de PKK op de terreurlijst kan blijven staan, ondanks uitspraken van het Europese Hof van Justitie dat hier juridisch onvoldoende basis voor is, hoe heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Borell dan kunnen zeggen dat de Iraanse Republikeinse Garde niet zonder een uitspraak van een Europese rechter op de terreurlijst geplaatst kan worden?2
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 oordeelde het Hof niet dat er onvoldoende basis is voor het plaatsen van de PKK op de EU-terrorismelijst.
Voor plaatsing van de Islamitische Revolutionaire Garde («IRGC») gelden de juridische vereisten van het EU-terrorismesanctieregime, toegelicht in antwoord 1.
Bent u bereid dit bij de Hoge Vertegenwoordiger aan te kaarten en opnieuw in de Raad aan te dringen op plaatsing van de Iraanse Republikeinse Garde op de terreurlijst? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleitte binnen de EU voor plaatsing van IRGC op de EU-terrorismelijst. Zoals verwoord in antwoord 1 is hier een besluit van een rechterlijke of gelijkwaardig bevoegde instantie voor nodig. Op verzoek van o.a. Nederland bracht de Juridische Dienst van de Raad een advies uit over de juridische mogelijkheden om de IRGC op de EU-terrorismelijst te plaatsen. Dit advies stelt dat het op dit moment juridisch niet mogelijk is om de IRGC te listen als terroristische organisatie. Het kabinet blijft zich inzetten om schendingen van het internationale recht door de IRGC tegen te gaan en kijkt daarbij naar alle mogelijke instrumenten (inclusief listings en sancties) in samenwerking met andere lidstaten.
Opmerkingen van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, “We are fighting a war against Russia” en “We can fight this war only together” |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de volgende opmerking van de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken, mevrouw Baerbock, op 24 januari 2023: «We are fighting a war against Russia» en «We can fight this war only together»?1
Ja
Kunnen we hieruit concluderen dat Duitsland in staat van oorlog verkeert met Rusland? Zo nee, hoe moeten we de opmerking «We are fighting a war against Russia» van de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken dan wel interpreteren volgens het kabinet?
Nee. Duitsland heeft toegelicht dat de NAVO en Duitsland geen partij zijn bij het gewapend conflict.
Naar wie refereert, volgens het kabinet, de Duitse Minister met haar «we» in «We can fight this war only together»? De Europese Unie wellicht? De NAVO misschien?
Het kabinet speculeert niet over uitspraken van een buitenlandse Minister.
Mocht Nederland onderdeel zijn van deze «we», betekent dit dat, volgens de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken, naast Duitsland, ook Nederland «een oorlog vecht tegen Rusland»? Is het kabinet het hier dan mee eens?
Het kabinet speculeert niet over uitspraken van een buitenlandse Minister.
Vecht Nederland, volgens het kabinet, op dit moment een oorlog tegen Rusland, ja of nee?
Nee, Nederland is geen partij bij het gewapend conflict tussen Rusland en Oekraïne. Oekraïne heeft op basis van het VN Handvest het recht zich te verdedigen tegen de Russische agressie. Op verzoek van Oekraïne steunt het kabinet Oekraïne daarbij.
Op welke wijze zal het kabinet er, mocht het conflict tussen Rusland en Oekraïne verder escaleren, concreet voor zorg dragen dat te allen tijde artikel 96, lid 1 van de Grondwet wordt gerespecteerd en er dus geen beroep hoeft te worden gedaan op lid 2 van dit artikel (waarbij Nederland, zonder expliciete toestemming van de Staten-Generaal, wellicht een de facto oorlog met Rusland kan worden ingerommeld)?
Het kabinet leeft de Grondwet na.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het online gebiedsverbod |
|
Joost Sneller (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «burgemeester van Utrecht mocht geen online gebiedsverbod opleggen» van 3 februari 2023?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter heeft geoordeeld dat het verbod op het tonen van bepaald gedrag op een openbare plaats uit de algemene plaatselijke verordening (APV) geen betrekking heeft op het online doen van een oproep tot verstoring van de openbare orde in Utrecht?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om uitspraken te doen over individuele en/of lopende zaken. Op dit moment is hoger beroep aanhangig, waarbij ook dit onderdeel van de uitspraak van de rechtbank aan de orde kan komen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter heeft geoordeeld dat het verbieden van online uitingen door de burgemeester een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van meningsuiting inhoudt en dus in strijd is met de Grondwet?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de conclusie van de rechter dat alleen de landelijke wetgever, onder voorwaarden, de vrijheid van meningsuiting mag beperken en dat die bevoegdheid niet via een lokale regeling aan de burgemeester kan worden toegekend?
In het betreffende artikel stelt professor Schilder dat burgemeesters zich niet mogen bezighouden met de inhoud van uitingen. Zij moeten zich bezighouden met ordeverstoringen en het voorkomen daarvan. Wanneer een burgemeester meent dat een uiting opruiing is, dan geeft deze een mening over die uiting. Alleen justitie en de rechtbank zijn daartoe bevoegd, aldus professor Schilder.
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 2 en 3, is het niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op individuele en/of lopende zaken.
Wel hecht ik eraan een toelichting te geven op de verschillende acties die op dit moment worden uitgewerkt, die gerelateerd zijn aan de problematiek die het lokaal bestuur tegenkomt wanneer fysieke verstoringen van de openbare orde in een gemeente online beginnen of online versterkt worden.
Vanwege het gebrek aan ervaring op dit vlak en de behoefte om het handelingsperspectief van burgemeesters te verduidelijken, brengt mijn departement – in samenwerking met gemeenten, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) – in kaart welk handelingsperspectief burgemeesters hebben voor de tijdige onderkenning, voorkoming of beheersing van online aangejaagde ordeverstoringen. Dit betreft een ordening van zowel juridische als niet-juridische mogelijkheden.
Via het CCV wordt een webdossier jurisprudentie, handreikingen en praktische instrumenten op basis van ervaringen van gemeenten aangeboden. Daarnaast werkt JenV samen met het CCV aan een barrièremodel voor online aangejaagde openbare ordeverstoringen. Hiermee kunnen alle betrokken instanties bepalen welke barrières opgeworpen kunnen worden tegen bijvoorbeeld online opruiing. Ook wordt gewerkt aan een afwegingskader met en voor gemeenten op basis waarvan zij kunnen bepalen welke interventiemaatregelen het beste kunnen worden ingezet en wordt een digitale consultatiebox ingericht voor «advies op maat». Dit maakt het voor gemeenten mogelijk om voor een specifieke casus juridisch advies op te vragen. Ook worden jaarlijks «leerkringen online openbare ordeverstoringen» georganiseerd waar bestuurders, ambtenaren en deskundigen best practices delen. In 2022 zijn drie leerkringen over dit thema georganiseerd, dit jaar worden er ook drie georganiseerd en de hierin opgedane inzichten worden breder gedeeld. Ook onderzoek ik of burgemeesters behoefte hebben aan een voorziening die gemeenten ondersteunt bij het indienen van notice and take down verzoeken bij de internetsector. Tot slot werkt mijn departement samen met het Ministerie van BZK aan een verdere verheldering van het juridisch kader voor online monitoring door gemeenten in het kader van de openbare orde en veiligheid.
Op basis van de hiervoor geduide acties en diverse aanvullende ambtelijke en ook bestuurlijke gesprekken over deze problematiek wordt bezien hoe burgemeesters het beste nog verder kunnen worden ondersteund bij het voorkomen en beheersen van online aangejaagde ordeverstoringen. Daarbij speelt ook dat het van belang is om de balans in het ambt van de burgemeester te behouden. Om die balans te behouden werken mijn ambtsgenoot van BZK en ik, samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Nederlands Genootschap voor Burgemeesters, aan een afwegingskader voor nieuwe burgemeestersbevoegdheden, om zorgvuldig te kunnen beoordelen of een eventuele aanvullende bevoegdheid bij de burgemeester thuishoort of niet. Daarbij zijn de balans tussen de verschillende rollen van de burgemeester en de afbakening tussen het bestuursrecht en het strafrecht essentieel. Dat betekent dat we onder meer ook kijken naar de rol van het OM waar het bijvoorbeeld gaat om gevallen van online opruiing.
Onderschrijft u de conclusie van Jon Schilder, hoogleraar staats- en bestuursrecht, dat de bevoegdheid om burgers online te volgen en om de uitlatingen die zij online doen inhoudelijk te beoordelen niet past bij de rol en taak van de burgemeester, die vooral is gericht op ordeverstoringen en het voorkomen daarvan?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn, naar uw oordeel, de consequenties van deze uitspraak voor lokale experimenten met online gebiedsverboden van burgemeesters in andere steden?
Omdat in deze zaak hoger beroep aanhangig is, stel ik mij terughoudend op in het oordelen over de eventuele consequenties van deze specifieke uitspraak.
Bent u voornemens om uw rol als landelijk wetgever op te pakken en de Kamer een alternatief voorstel te sturen om online opruiing aan te pakken, zoals bijvoorbeeld een uitbreiding van de bevoegdheden van de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal?
Vooropgesteld zij dat opruiing nu al strafrechtelijk verboden is, ook als dit online gebeurt. Op dit moment wordt verder via diverse trajecten – zoals vermeld in de beantwoording van vragen 4 en 5 – gewerkt aan het in kaart brengen en de ordening van de mogelijkheden die er zijn voor burgemeesters om te handelen ter tijdige onderkenning, voorkoming of beheersing van online aangejaagde ordeverstoringen. Dit betreft zowel juridische als niet-juridische interventies. Uit onderzoeken komt bijvoorbeeld naar voren dat gemeenten – met succes – veelal niet-juridische interventies inzetten om online aangejaagde ordeverstoringen aan te pakken. Voorbeelden hiervan zijn het attenderen van ouders van rellende jongeren en het in gesprek gaan met online oproepers.3
Daarbij is ook van belang om te kijken naar wie het meest geëigend is om hierin op te treden en op welke wijze. Vooral de rol van het OM en politie is hierin relevant. Zo hebben we als overheid op dit moment verschillende mogelijkheden om illegale content, zoals bijvoorbeeld opruiing, te laten verwijderen. Dat loopt via de officier van justitie, de rechter-commissaris of de civiele rechter.
Op basis van een duidelijk handelingsperspectief kan vervolgens worden bepaald hoe burgemeesters het beste verder kunnen worden ondersteund bij het voorkomen en beheersen van online aangejaagde ordeverstoringen.
Welke andere alternatieve mogelijkheden ziet u om, op basis van de juiste wettelijke grondslag, online opruiing aan te pakken?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Zware aardbeving treft Turkije en Syrië, honderden doden en gewonden’ |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u zicht op het aantal slachtoffers en op de materiële schade in Turkije en Syrië?1
Ja. De Kamer werd geïnformeerd over de humanitaire gevolgen van de aardbevingen en de (internationale) hulpinspanningen via Kamerbrief met kenmerk 2023Z01962/2023D04678.
Bent u bereid snel humanitaire hulp te bieden aan de getroffen gebieden in zowel Turkije als Syrië?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u de Kamer op zo kort mogelijke termijn informeren over de geboden humanitaire hulp?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat het bijna niet meer rendabel is om als binnenvaartschipper te varen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bijna niet meer rendabel om als binnenvaartschipper te varen»?1
Ja.
Klopt het dat de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) voorstelt om de hoogte van slaapvertrekken van bestaande binnenvaartschepen te verhogen?
De technische eisen aan binnenvaartschepen waarnaar in het fragment van NPO Radio 12 wordt verwezen betreffen geen nieuwe eisen of voorstellen van de CCR. Het zijn eisen in de Europese standaard tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen (ES-TRIN) waarvan de overgangstermijn vanaf 1 januari 2035 afloopt. Vroeger golden nieuwe ingrijpende technische eisen alleen voor nieuw te bouwen schepen. In 2003 is echter, met instemming van de internationale brancheorganisaties, besloten om op termijn alle bestaande schepen aan te passen aan de stand van de techniek. Voor elke technische eis is toen, wederom met instemming van de internationale brancheorganisaties, een datum bepaald, waarop bestaande schepen aan deze eis moeten voldoen. De CCR heeft dat gedaan voor de vaart op de Rijn en de Europese Commissie voor de vaart buiten de Rijn. Deze data werden bepaald aan de hand van een onderzoek van het Duitse Versuchanstalt für Binnenschiffbau e.V., Duisburg uit 2001. De overgangstermijnen die uiteindelijk op basis van dit onderzoek zijn vastgesteld, zijn opgenomen in de ES-TRIN. Een van de technische eisen ziet inderdaad op de stahoogte in verblijven, waaronder de slaapvertrekken. Afhankelijk van het type binnenschipcertificaat (wel of geen vaart op de Rijn), loopt de overgangstermijn voor deze eis af in 2035 of 2049.
Klopt het dat op een binnenvaartschip het huisrecht geldt onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Het klopt dat het huisrecht ook geldt voor binnenvaartschepen.
In hoeverre is het voorstel om de hoogte van slaapvertrekken van bestaande binnenvaartschepen verplicht te verhogen een inbreuk op het huisrecht onder het EVRM?
Inmenging in de uitoefening van het huisrecht is volgens het EVRM mogelijk «voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving, noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen». Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zal daaraan toetsen.
In dit geval is er sprake van een wettelijke norm. De eisen aan de verblijven, zoals die in ES-TRIN zijn afgesproken, zijn opgenomen in bijlage 1.1a van de Binnenvaartregeling en zien o.a. ook op de bescherming van de gezondheid. Voor de totstandkoming van deze eisen wordt verwezen naar het antwoord op de vragen 2 en 6. Bovendien is ook voorzien in een hardheidsclausule waarop scheepseigenaren een beroep kunnen doen wanneer de toepassing van een technisch voorschrift in ES-TRIN technisch moeilijk uitvoerbaar is of onevenredig hoge kosten vergt (zie voor nadere uitleg het antwoord op de vragen 7 en 10).
Op grond van het bovenstaande lijkt er geen sprake te zijn van een inbreuk op het huisrecht, maar de enige die daar een definitieve uitspraak over kan doen is het EHRM.
Als er inderdaad een inbreuk op het huisrecht is, waarom zouden dan voor binnenvaartschepen andere regels gelden dan voor huizen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke andere voorstellen doet de CCR voor bestaande binnenvaartschepen?
De overgangstermijnen voor de technische eisen zijn opgenomen in hoofdstuk 32 en 33 van de ES-TRIN (zie het antwoord op vraag 2). Het gaat hier onder andere om een aantal eisen aan verblijven, de breedte van de gangboorden, de plaats van het aanvaringsschot en het voorschip met ankernissen.
Hoe kijkt u aan tegen de andere voorstellen van de CCR?
De Nederlandse delegatie heeft zich de afgelopen jaren internationaal hard gemaakt voor versoepeling van de meest knellende technische eisen (zoals stuurhuisglas, autokranen, geluid, vluchtwegen door keukens etc.).
Als de toepassing van een technisch voorschrift – na afloop van de overgangsbepalingen – in de praktijk moeilijk uitvoerbaar is of onevenredig hoge kosten met zich brengt, kan in individuele gevallen op grond van een internationale ontheffing van de EU of de CCR een afwijking van dit voorschrift worden toegestaan. Via het aanvragen van een hardheidsclausule kan de sector aantonen waar men tegenaan loopt. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat adviseert scheepseigenaren om van de hardheidsclausule gebruik te maken als zij niet aan de regels kunnen voldoen en zal alle medewerking verlenen aan aanvragen hiervoor. Als er meerdere aanvragen komen voor afwijking van dezelfde regels, zou dit op internationaal niveau argumenten kunnen creëren voor een meer algemene oplossing en/of herziening van deze regel.
In hoeverre klopt het dat het hierdoor niet meer rendabel is voor een groot deel van de kleine binnenvaartschepen om te varen? Wat is hiervan de impact op de «modal shift» van het goederenvervoer naar binnenvaartschepen? Wat is hiervan de impact op de Integrale Mobiliteitsanalyse?
In theorie beschikt elk schip dat nu in de vaart is over een geldig binnenschipcertificaat dat is vernieuwd na afloop van de overgangsbepalingen van 2010 en 2015. Deze schepen voldoen dus aan alle eisen en mogen varen. In elk geval tot de volgende serie overgangsbepalingen afloopt, maar dat is pas vanaf 1 januari 2035. Dit geldt zowel voor grote als kleine schepen. Een certificaat is in beginsel geldig voor een periode van 7 jaar. Scheepseigenaren die hun binnenschipcertificaat kort vóór 1 januari 2035 verlengen (dus kort voordat de betreffende overgangsbepalingen aflopen), kunnen vervolgens weer tot eind 2041 blijven varen. Het lijkt niet logisch dat er op dit moment al consequenties worden verbonden aan zaken die pas over zo’n lange tijd spelen.
Ook al zou dat zo zijn, dan nog zijn overgangsbepalingen sowieso niet de enige reden dat het aantal (vooral kleine) schepen terugloopt. De uitstroom van kleinere schepen is al langer aan de gang en hiervoor zijn meerdere oorzaken aan te wijzen, zoals vergrijzing, veroudering van schepen, ontbreken van bedrijfsopvolging, schaalvergroting, opwaardering van vaarwegen en veranderende wensen in de markt.
De Nederlandse delegatie heeft zich de afgelopen jaren internationaal hard gemaakt voor versoepeling van de meest knellende technische eisen. In 2011 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat opdracht gegeven aan het onderzoeksbureau KplusV om de gevolgen van de afloop van de overgangsbepalingen in kaart te brengen. Op basis van dit onderzoek en een aantal vervolgonderzoeken zijn destijds alternatieven aangenomen voor de reeks overgangsbepalingen die in 2010 en 2015 afliepen, welke voor de sector beter werkbaar zijn. Daarmee is de sector honderden miljoenen aan verplichte investeringen bespaard.
Het eerdergenoemde onderzoek uit 2011 identificeert echter ook een aantal knelpunten bij bepalingen waarvan de overgangstermijn vanaf 2035 afloopt. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de effecten van het aflopen deze overgangsbepalingen op de afname van het aantal (kleine) schepen. Dat onderzoek zal onder andere in kaart brengen of de afname van het aantal kleine schepen een negatief effect heeft op het verplaatsen van goederenstromen van de weg naar het water en wat de impact daarvan is op de bedrijvigheid die nu actief gebruik maakt van deze schepen. Nog in het voorjaar van 2023 wordt de Kamer geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek. Op basis daarvan kunnen vervolgens ook inschattingen worden gemaakt of er sprake is van significante effecten op de mobiliteitsontwikkeling en bereikbaarheidsopgaven zoals genoemd in de Integrale Mobiliteitsanalyse.
Klopt het dat u in gesprek bent met de binnenvaartsector over de voorstellen van de CCR? Wat is hiervan de stand van zaken?
Hierover vindt periodiek overleg met de binnenvaartsector plaats. Dit gebeurt voorafgaande aan de vergaderingen van de internationale technische werkgroepen van de CCR en de EU (CESNI), welke vier keer per jaar plaatsvinden.
Klopt het dat u vrijstellingen kan vragen voor de voorstellen van de CCR? Welke vrijstellingen wil de binnenvaartsector graag krijgen? Welke vrijstellingen wilt u vragen?
In 2019 is Uw Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden om binnenvaartschepen die binnen de landsgrenzen varen te vrijwaren van de Europese technische eisen.3 Daarin is o.a. gewezen op de mogelijkheid van de hardheidsclausule, waarmee in individuele gevallen door de scheepseigenaar om een uitzondering van de voorschriften in ES-TRIN kan worden verzocht. De aanvraag van een hardheidsclausule wordt, afhankelijk van het type binnenschipcertificaat, door de Nederlandse delegatie ingediend bij de technische werkgroep van de EU (CESNI) of de CCR, maar het gaat om dezelfde procedure.4 Ten tijde van bovengenoemde Kamerbrief was er nog nooit een beroep op de hardheidsclausule gedaan, maar in de afgelopen jaren zijn er 2 aanvragen succesvol doorlopen. Ook aan de vervolgacties die in het slot van de Kamerbrief uit 2019 worden genoemd is gevolg gegeven. Er zijn op nationaal niveau stappen gezet in het kader van het verduidelijken van de procedure voor de hardheidsclausule. Daarnaast is de positie van het kleine schip in relatie tot de technische eisen op politiek niveau aangekaart bij de Ministers van de andere CCR-lidstaten en tijdens de plenaire vergadering van de Transportraad in december 2019.
Hoe kijken andere Europese landen aan tegen de voorstellen van de CCR? Welke vrijstellingen willen andere Europese landen vragen? Welke vrijstellingen hebben andere Europese landen gekregen?
Het is niet aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat om het standpunt van andere landen publiek te maken. Er zijn, buiten de hiervoor genoemde 2 aanbevelingen op basis van de hardheidsclausule, geen andere aanvragen ingediend.
Herinnert u zich uw voorstel om toiletten van bestaande pleziervaartschepen verplicht te verzegelen?
Ja.
Wat is hiervan de stand van zaken?
De nota naar aanleiding van het verslag van het schriftelijk overleg is op 16 februari 2023 aan u toegezonden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het kinderboekenweekgedicht door Pim Lammers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de aankondiging van de keuze voor de schrijver van het kinderboekenweekgedicht, Pim Lammers?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de kritiek en de zorgen vanuit de samenleving met betrekking tot de keuze voor deze schrijver en bent u het eens met het standpunt van De Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) om vast te houden aan deze schrijver, of vindt u dat deze keuze moet worden heroverwogen?
Stichting CPNB is het marketingcommunicatie- en pr-bureau van de boekensector. Het is een onafhankelijke organisatie en zelf verantwoordelijk voor het maken van een keuze voor een schrijver. Deze onafhankelijkheid is een groot goed en vanuit de positie als Staatssecretaris is het niet aan mij om hierover te oordelen.
Inmiddels is bekend geworden dat Lammers zich heeft teruggetrokken voor het Kinderboekengedicht, doordat er naast kritiek ook doodsbedreigingen door Lammers zijn ontvangen. Daarnaast zijn er ook doodsbedreigingen verzonden naar schrijvers die het opnamen voor Lammers. Ik vind de berichtgeving over de doodsbedreigingen aan het adres van Lammers en anderen die voor hem opkomen zeer zorgwekkend en onacceptabel.
Bent u niet van mening dat het (gehele) oeuvre van een schrijver die gelieerd wordt aan een nationaal, educatief evenement voor kinderen zoals de Kinderboekenweek gepast en verantwoord moet zijn voor de doelgroep van de Kinderboekenweek? Zo nee, waarom niet?
De Kinderboekenweek is een eigenstandige campagne van de Stichting CPNB en de stichting heeft de vrije keuze zelf een schrijver hiervoor te vragen en aan te dragen. Zie ook antwoord op vraag 2.
Aangezien het werk van Lammers al eerder als controversieel is aangemerkt en hij op grond daarvan zelfs meermaals is geweigerd voor lezingen op basisscholen, waarom is hij nu dan toch verkozen om een bijdrage te leveren aan de Kinderboekenweek?
De Kinderboekenweek is een campagne van de Stichting CPNB. Zie antwoord op vraag 2 en 3. Daarnaast staat het basisscholen vrij een schrijver wel of niet uit te nodigen of te weigeren voor een lezing.
Is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) betrokken geweest bij, of in ieder geval op voorhand op de hoogte gesteld van, de keuze voor Pim Lammers als schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht? Zo ja, kunt u de overwegingen voor de keuze voor Lammers delen en wat is hierbij de inbreng van uw departement geweest? Heeft u bezwaar gemaakt tegen de keuze voor deze schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht?
Nee, het Ministerie van OCW speelt geen rol bij de Kinderboekenweek en hoeft niet op voorhand op de hoogte te worden gesteld voor de keuze van de schrijver. Dit is aan de sector zelf.
Bent u niet van mening dat het werk van Lammers, niet alleen zijn boeken voor volwassenen, maar juist ook zijn kinderboeken die regelmatig gaan over seksualiteit in een soms controversiële context, ervoor zorgen dat (jonge) kinderen blootgesteld worden aan zaken en informatie die ongepast en pedagogisch onverantwoord zijn? Zo nee, waarom niet?
In Nederland geldt vrijheid van expressie, dat een basisvoorwaarde vormt voor een open en democratische samenleving. Deze vrijheid van expressie geldt ook voor schrijvers. Het is daarom niet aan mij om als Staatssecretaris hier een mening over te hebben en een oordeel te vellen over de inhoud van een kunstuiting.
Ik vind het belangrijk dat kinderen al op jonge leeftijd zichzelf kunnen zijn en zich vrij kunnen ontwikkelen. Daarom is het voor een gezonde seksuele ontwikkeling en het aangaan van gelijkwaardige relaties belangrijk dat jongeren en kinderen kennis opdoen over hun eigen seksualiteit en seksuele- en genderdiversiteit en dat dat voor iedereen anders kan zijn. Om met respect om te gaan met elkaar en zichzelf is het van belang om al op jonge leeftijd met kinderen in gesprek te gaan over relaties en seksualiteit, ook op school. Boeken kunnen een middel zijn voor de school om dit gesprek te voeren. Uiteraard is de manier waarop dit gesprek wordt gevoerd belangrijk en moet hierbij rekening worden gehouden met de leeftijd van de kinderen. Ik heb het vertrouwen dat scholen hier adequaat mee om gaan. Bovendien zijn er organisaties zoals het COC en Rutgers die scholen, maar ook ouders, hierin kunnen ondersteunen.
Wat vindt u van de steeds verder oprukkende tendens dat kinderen op jonge leeftijd geconfronteerd worden met informatie en vraagstukken rondom seksualiteit, waarbij zij actief worden aangemoedigd om met hun eigen seksualiteit bezig te zijn, terwijl zij daar in veel gevallen nog helemaal niet mee bezig en/of aan toe zijn en ook niet aan blootgesteld zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat inmiddels verscheidene officiële organisaties, waaronder bijvoorbeeld Free a Girl en prominente personen uit onze samenleving, zich hebben uitgesproken tegen de keuze voor Lammers voor het Kinderboekenweekgedicht? Vindt u niet dat dit een duidelijk signaal geeft, waaraan gehoor moet worden gegeven?2, 3
Het is aan de CPNB de afweging wel of niet gehoor te geven aan dergelijke oproepen. Free a Girl heeft zo’n oproep gedaan bij de CPNB vanwege de keuze voor Lammers. De CPNB heeft aangegeven dat het bij hen bekend is dat Lammers naast kinderboeken ook voor volwassenen schrijft en dat daarin onderscheid wordt gemaakt. De CPNB heeft daarin de keuzes afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat deze schrijver volgens hen geschikt is te vragen een gedicht te schrijven voor de Kinderboekenweek. De CPNB is een onafhankelijke organisatie en het is daarom niet aan mij om als Staatssecretaris een oordeel te vellen over deze gemaakte keuze.
Bent u niet van mening dat de keuze voor Pim Lammers als schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht zorgt voor het seksualiseren van kinderen en het normaliseren van pedofilie? Zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide uitleg.
Nee, dit ben ik niet van mening. Het gedicht voor de Kinderboekenweek is mij niet bekend, dus alleen op basis daarvan kan ik hierover al geen mening vormen. Mijns inziens kan niet op voorhand worden gezegd waartoe iets oproept wanneer de inhoud niet bekend is.
Het feit dat personen of groepen aanstoot kunnen nemen aan de inhoud van een eerdere publicatie, vormt geen reden om aan te nemen dat de schrijver zorgt voor het seksualiseren van kinderen en het normaliseren van pedofilie. Daarnaast is het bekend dat Lammers schrijft voor kinderen, maar ook voor volwassenen. Het is belangrijk dit onderscheid te blijven maken.
Welke lijn gaat het Ministerie van OCW uitzetten voor scholen om om te gaan met de keuze voor deze schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht en verwacht u van scholen dat zij voorbij gaan aan het controversiële werk van Lammers en dat zij met het Kinderboekenweekgedicht zullen gaan werken? Wat gaat u doen als scholen dit niet willen? Hoe moeten scholen omgaan met de controverse rondom deze schrijver en de zorgen en bezwaren van ouders die naar aanleiding hiervan zullen ontstaan?
Scholen kunnen naar eigen inzicht deelnemen aan diverse activiteiten rondom de Kinderboekenweek. Bovendien ben ik ervan overtuigd dat scholen en leraren heel goed in staat zijn om invulling te geven aan het gesprek over maatschappelijke thema’s in hun klas, ook als deze om wat voor reden dan ook als controversieel worden gezien. Ik ga er van uit dat leraren in gesprekken over maatschappelijke thema’s oog houden voor de ontwikkeling en belevingswereld van het kind. Daarbij hebben scholen de vrijheid om het onderwijs naar eigen visie in te vullen, mits zij zich houden aan de wettelijke kaders hiervoor die onder meer in de kerndoelen zijn opgenomen.
Vindt u dat Pim Lammers een maatschappelijk podium moet krijgen als auteur voor kinderen, terwijl zijn werk strafbare feiten, namelijk seksuele handelingen met kinderen, normaliseert en verheerlijkt?
Leesboeken, of andere teksten die als schokkend kunnen worden ervaren, omdat daar bepaalde strafbare gedragingen in voorkomen, zijn niet per definitie strafbaar. Voorkomen moet worden dat onbedoeld censuur wordt opgelegd op boeken en andere literaire werken, ook wanneer deze werken in strijd met de huidige morele opvattingen worden geacht.
De strafrechtelijke grens wordt overschreden wanneer een geschrift opzettelijk aanzet, aanhitst of aanspoort tot een strafbaar feit. Het is te allen tijde aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of in een individuele casus sprake is van strafbare feiten.
Zoals hierboven geantwoord, is het verder aan de organisatie van de Kinderboekenweek.
Vindt u niet dat de kinderrechten worden geschonden door onze kinderen bloot te stellen aan (het werk van) een persoon die openlijk het schenden van de integriteit van hun lichaam propageert en kunt u uitleggen waarom de overheid dit toestaat? Vindt u niet dat u hierop als Minister van Onderwijs moet ingrijpen?
Het staat lezers, en in het geval van jonge lezers hun bemiddelaars, vrij om wel of niet te kiezen voor bepaalde werken. Daarin zijn zij in staat om desgewenst een werk van een juiste context te voorzien.
Het is daarbij van belang onderscheid te maken tussen een fictieve situatie en een werkelijke situatie en wat is geschreven voor kinderen en wat voor volwassenen. Het is daarom niet aan mij om een oordeel te vellen over de inhoud van een fictief beschreven situatie en/of in te grijpen op het werk dat voortvloeit uit de vrijheid van literaire expressie.
Bent u niet van mening dat de overheid onze kinderen dient te beschermen en dat hun veiligheid door het op deze manier normaliseren van de seksualisering van kinderen in het geding komt?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe reflecteert u in het licht van de keuze voor en de ophef rondom Lammers op het feit dat er onlangs in de Tweede Kamer nog een debat gevoerd is over de dramatische zaak Gino, waarbij een 9-jarig jongetje werd misbruikt en vermoord door een recidiverende zedendelinquent, als gevolg van ontoereikende monitoring en bestraffing bij personen die dergelijke misdaden begaan? Hoe is het mogelijk dat iemand die schrijft over seksuele handelingen met kinderen nu een rol krijgt in de nationale educatie van onze kinderen? Vindt u niet dat zedendelinquenten en pedofielen hierdoor in de kaart worden gespeeld? Zo nee, waarom niet?
Bent u zich ervan bewust dat Nederland al jaren in verband gebracht wordt met pedofielennetwerken en dat ons land de grootste Europese speler is in het hosten van kinderpornografische beelden? Hoe is het dan mogelijk dat voor een nationaal educatief evenement iemand wordt ingezet die daaraan actief bijdraagt door kinderporno «literair» te maken?
Het kabinet zet zich breed in om kinderen te beschermen tegen (online) seksueel kindermisbruik en dit aan te pakken. Voor een uiteenzetting van het beleid op dit terrein verwijs ik u bijvoorbeeld naar de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden van de Minister van Justitie en Veiligheid.4
Voor het verdere antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 11.
Aangezien de rijksoverheid actief steun verleent aan de Kinderboekenweek en deze mede faciliteert, bent u dan niet van mening dat de overheid mede schuldig is aan het faciliteren van kindermisbruik, als zij niet optreedt tegen de keuze voor Lammers als schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht?
De Kinderboekenweek is een eigenstandige campagne van de Stichting CPNB en heeft de vrije keuze zelf een schrijver hiervoor te vragen en aan te dragen. Zie ook antwoord op vraag 2. Daarnaast wordt gesuggereerd dat er sprake is van het faciliteren van kindermisbruik, dit is niet aan de orde. Hiervoor verwijs ik terug naar het antwoord gegeven op vraag 12.
Bent u voornemens het CPNB ter verantwoording te roepen over deze kwestie, teneinde Lammers als auteur voor het Kinderboekenweekgedicht te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Nee dat ben ik niet voornemens, zie hiervoor de onderbouwing in de antwoorden op vraag 2, 8 en 9.