Een tbs'er die tijdens verlof een vrouw neerstak |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Kent u het bericht «Tbs’er steekt vrouw neer in Hema»?1
Ja.
Is het waar dat deze ter beschikking gestelde (tbs’er) verbleef in een kliniek voor onbehandelbare tbs’ers (longstay)?
Ja.
Hoe kan het dat een onbehandelbare tbs’er toestemming kreeg voor een op terugkeer in de samenleving voorbereidend verlof?
Zie voor het antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 2 van het lid Joldersma (2010Z07267), ingezonden 22 april 2010.
Wilt u verbieden dat onbehandelbare tbs’ers nog verlof kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het incident in Uden zijn alle verloven voor de tbs-gestelden van de betreffende kliniek opgeschort. Ik beraad mij nog op de noodzaak van generieke maatregelen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2 van het lid Joldersma.
Gaat u excuses en schadevergoeding aanbieden aan de vrouw die dankzij dit onzin-verlof werd neergestoken? Zo nee, waarom niet?
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven kan een financiële tegemoetkoming bieden aan slachtoffers van een geweldsmisdrijf met ernstig letsel. Het gaat daarbij om een tegemoetkoming voor zowel de immateriële als de materiële schade. Slachtofferhulp Nederland wijst slachtoffers op deze mogelijkheid en ondersteunt hen zon odig bij het indienen van een aanvraag.
Deelt u de mening dat de beveiliging van de samenleving veel beter gediend is met afschaffing van de terbeschikkingstelling en oplegging van zeer langdurige gevangenisstraffen aan gevaarlijke misdadigers? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit cijfers blijkt dat tbs-gestelden na beëindiging van hun behandeling minder vaak recidiveren dan gedetineerden die hun straf hebben uitgezeten. Bovendien blijkt dat, hoewel het aantal tbs-gestelden met een verlofmachtiging is toegenomen van 726 in 2005 naar 971 in 2009, het aantal ontvluchtingen en onttrekkingen in dezelfde periode is gedaald van 73 in 2005 naar 22 in 2009.
De verantwoordelijkheid voor de afwikkeling van schade door identiteitsfraude |
|
Arda Gerkens (SP), Fred Teeven (VVD) |
|
Herinnert u zich eerdere Kamervragen over de ernstige gevolgen van identiteitsfraude met het slachtoffer de heer K.?1 Bent u ervan op de hoogte dat deze zaak nog allerminst is opgelost, dit in weerwil van uw opmerking in het algemeen overleg op 2 februari 2010 dat deze «pijnlijke geschiedenis» naar verwachting spoedig tot een goed einde zou worden gebracht?2
Ja.
Kunt u omschrijven op welke wijze dit slachtoffer van deze hardnekkige en langdurige identiteitsfraude vanuit het ministerie is bijgestaan? Op welke wijze is er vanuit het ministerie getracht deze vervelende kwestie op te lossen? Wat heeft u gedaan om uw belofte na te komen dat het slachtoffer gecompenseerd zou worden voor de schade?
In de eerste plaats zijn alle onjuiste gegevens betreffende de heer K. op mijn verzoek verwijderd uit de justitiële documentatie en uit de systemen van de politiekorpsen. Ten tweede heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst op mijn verzoek de alias in de signalering verwijderd en zijn er afspraken – om hinder bij grenspassage te voorkomen – gemaakt met de Koninklijke marechaussee. In de derde plaats heeft mijn departement met de Meldpunt Identiteitsfraude afspraken gemaakt voor een vast aanspreekpunt voor de heer K. voor het geval dat de heer K. in de toekomst toch nog hinder zou ondervinden van identiteitsfraude.
Aanvankelijk is door mijn ministerie een bedrag uitgekeerd voor de hinder die de heer K. heeft ondervonden als gevolg van onjuiste registraties. De voorzieningenrechter heeft deze vergoeding als redelijk beoordeeld. Vervolgens is door mijn ministerie op verzoek van de advocate een voorschot vooruitlopend op de uitkomst van de bemiddeling (zie het antwoord op vraag3 uitbetaald. Naar aanleiding van het advies van de bemiddelaar heb ik ingestemd met de door de bemiddelaar geadviseerde vergoeding voor de ondervonden hinder. De heer K. heeft hier niet mee ingestemd. Op verzoek daartoe van de advocate heb ik niettemin het bedrag dat is geadviseerd door de bemiddelaar uitgekeerd.
In een brief van 22 april 2010 heeft de advocate van de heer K. gemeld dat er nog stukken zijn die mij niet bekend zijn en die ten grondslag liggen aan de gestelde schade(posten). In reactie op deze brief heb ik de advocate inmiddels verzocht om deze stukken met een onderbouwd schadeverzoek aan mij te doen toekomen op basis waarvan ik met een passende reactie zal komen.
Hoe kijkt u aan tegen de mislukte poging tot bemiddeling tussen het slachtoffer en de Staat? Is het waar dat de Staat bepaalde documenten aan de bemiddelaar heeft gestuurd waar het slachtoffer geen kennis van had en niet op heeft kunnen reageren?
Ik betreur het dat de bemiddeling niet is geslaagd. De bemiddeling heeft plaatsgevonden op advies van de Nationale ombudsman. De bemiddelaar is door de Nationale ombudsman gevraagd om een advies aan partijen te geven over de hoogte van een redelijke schadevergoeding. Bij aanvang van de bemiddeling zijn diverse afspraken gemaakt met partijen. Met de bemiddelaar is een termijn afgesproken voor zijn advies. Verder is afgesproken dat partijen de gelegenheid zouden hebben om stukken te overleggen aan de bemiddelaar.
De advocate van de heer K. deed het verzoek aan de bemiddelaar voor een advies op heel korte termijn. Gelet op de gemaakte afspraak om stukken over te leggen en vanwege dit verzoek heeft mijn ministerie stukken aan de bemiddelaar toegezonden, zodat de bemiddelaar snel kennis kon nemen van de feiten die naar het oordeel van Justitie van belang zijn voor de hoogte van een schadevergoeding en het Justitie-standpunt terzake. Ik heb inmiddels begrepen dat de bemiddelaar deze stukken niet heeft voorgelegd aan de advocate van de heer K. De bemiddelaar heeft de advocate en de Nationale ombudsman wel bericht dat de inhoud van deze stukken in ieder geval naar zijn mening geen nieuws voor de advocate bevatten, omdat veel stukken al bekend waren bij de advocate in het kader van de procedure die tot het vonnis van de voorzieningenrechter heeft geleid.
Waarom heeft de Staat zich op het standpunt gesteld dat verder overleg niet meer mogelijk is en dat dit slachtoffer zijn vordering tot schadevergoeding maar voor moet leggen aan de rechter? Waarom heeft u het slachtoffer niet de kans geboden zijn geleden schade te onderbouwen en gooit u nu reeds de deur dicht om er samen uit te komen?
Ik heb mij op het standpunt gesteld dat ik (nadat in een eerder stadium de voorzieningenrechter heeft geoordeeld over een schadevergoeding en na het advies van de bemiddelaar, dat door mij is geaccepteerd) geen aanleiding zie voor een nieuwe bemiddeling door een nieuwe bemiddelaar. Ik ben van mening dat ik er volledig aan heb meegewerkt en mij heb ingespannen om de bemiddeling te doen slagen.
Overigens verwijs ik naar het antwoord op vraag 2, waarin ik aangeef dat ik naar aanleiding van de brief van 22 april jongstleden van de advocaat van de heer K. een passende reactie zal geven op een onderbouwd verzoek om schadevergoeding.
In de kabinetsreactie op het rapport van de Nationale ombudsman wordt met spelregel 13 aangegeven dat de overheid het gedeelte van de schade waarover overeenstemming bestaat vergoedt. Ik heb inmiddels vergoed het bedrag dat de onafhankelijke bemiddelaar als redelijk en billijk heeft aangemerkt. In de kabinetsreactie wordt daarnaast gesteld dat het (daar waar het gaat om een coulante opstelling bij de beoordeling van een claim) een verschil maakt of het een grote of een kleine claim betreft. De bemiddelaar schrijft in zijn advies dat bij het beoordelen van een grote schadeclaim als die van de heer K. de juridische werkelijkheid en daarmee de gebruikelijke bewijslevering niet uit het oog kan en mag worden verloren. Ik onderschrijf dit advies en ben van oordeel dat mijn opstelling in deze niet haaks staat op de aanbevelingen van het rapport van de Nationale ombudsman.
Is het waar dat (het ministerie van) «Justitie van mening is en blijft dat het causale verband tussen de identiteitsfraude en de door het slachtoffer geleden schade een complex vraagstuk is waarvoor een oordeel van de rechter de enige juiste vorm is»?3 Als dat zo is, wat was dan het doel van de bemiddelingspoging?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat dit slachtoffer, dat al zoveel jaren te kampen heeft met een hardnekkige identiteitsfraude, nu alsnog een naar verwachting langdurige en kostbare civiele procedure zal moeten voeren? Staat dit niet haaks op de aanbevelingen in het rapport van de Nationale Ombudsman «Behoorlijk omgaan met schadeclaims», in reactie waarop u ondermeer heeft aangegeven dat juridische procedures zo mogelijk moeten worden vermeden? Kunt u eveneens uw reactie op aanbeveling 13, te weten dat alleen geprocedeerd hoeft te worden over het schadebedrag waarover nog geen overeenstemming is bereikt, betrekken op deze zaak?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid alsnog te bezien of deze langlopende en schrijnende zaak met ernstige gevolgen naar tevredenheid kan worden opgelost en hiertoe zo spoedig mogelijk voorstellen te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat justitie en politie grote moeite hebben met de aanpak van dierenextremisme |
|
Sybrand van Haersma Buma (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat justitie en politie grote moeite zouden hebben met de aanpak van dierenrechtenextremisten?1
Ja.
Zijn de feiten in het bericht waar?
Het is niet gebruikelijk gedurende het onderzoek uitspraak te doen over lopende zaken.
Hoe beoordeelt u het feit dat het speciaal opgerichte landelijke politieteam na een jaar nog steeds geen noemenswaardige resultaten zou hebben geboekt?
Ik heb u op 13 april jl. bericht2dat dierenrechtenextremisme in 2009 intensieve aandacht heeft gekregen van politie en het Openbaar Ministerie. Bij de Nationale Recherche is capaciteit vrijgemaakt voor de opsporing van strafbare feiten begaan door dierenrechtenextremisten. Dit heeft inmiddels geresulteerd in meerdere aanhoudingen. In verband met een nertsenbevrijdingsactie in Stavenisse in maart 2009 zijn drie personen aangehouden, waarvan er twee verder vervolgd worden. In oktober 2009 is tijdens een nertsenbevrijdingsactie in het Gelderse Barchem een dierenrechtenextremist op heterdaad aangehouden. Inmiddels zijn nog drie andere verdachten gearresteerd.
Volstaan de tot op heden genomen maatregelen tegen het (extreme) dierenactivisme, zoals vermeld in het onderhavige bericht? Zijn de maatregelen volgens u voldoende in gang gezet?
Ja. Zoals aangekondigd in het Operationeel Actieplan 2010 Polarisatie en Radicalisering3 en de brief van 13 april jl. wordt de geïntensiveerde aanpak van dierenrechtenextremisme in 2010 gecontinueerd.
Mogelijke strafbare feiten bij verkoopactiviteiten voor goede doelen |
|
Arda Gerkens (SP) |
|
Wat is uw mening over de handelswijze van bedrijven zoals Bumblebeecrew, Factor 30 en Bumblebeecards die zeggen wenskaarten en verjaardagskalenders te verkopen voor een goed doel?1
Indien de verkoop legaal is en minimaal 75 procent van de opbrengst daadwerkelijk besteed wordt aan goede doelen, dan behoeft daartegen geen bezwaar te bestaan. Dit wordt anders indien de bedrijven in strijd handelen met wet- of regelgeving of dat de bedrijfskosten dermate hoog zijn dat nog slechts een fractie van de opbrengst naar goede doelen gaat.
Met welke goede doelen werkt het bedrijf samen? Beschikken deze goede doelen over een keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF)?
Het is niet bekend met welke goede doelen het bedrijf samenwerkt. Voor zover ik heb kunnen nagaan zijn er geen goede doelen organisaties met het CBF-Keur die met dit bedrijf samenwerken. Het CBF ontraadt goede doelen instanties met het CBF-Keur om afspraken te maken met bedrijven, die op straat kaarten verkopen met de mededeling dat de opbrengst naar het goede doel gaat. Het CBF is hiertoe overgegaan na ontvangen klachten over misleiding en gebrek aan transparantie.
Is het waar dat de opbrengsten van de verkoop van verkochte producten, in ieder geval voor het overgrote deel, ten goede komen aan het verkopende bedrijf en niet aan goede doelen? Zo ja, wat is hierover uw mening? Zo nee, welk gedeelte van de opbrengst gaat naar goede doelen?
Het verkopende bedrijf publiceert geen informatie over de verhouding bedrijfskosten en afdrachten aan goede doelen. Ik acht dit niet wenselijk. De burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat hun donaties voor goede doelen daar ook daadwerkelijk grotendeels terechtkomen. Transparantie en vertrouwen zijn belangrijke factoren om de positieve houding van burgers ten aanzien van goede doelen in stand te houden.
Is het waar dat het CBF keurmerkhouders al sinds 2006 adviseert om niet met Bumblebee en soortgelijke bedrijven in zee te gaan?
Ja.
Moeten bedrijven zoals Bumblebeecrew, Factor 30 en Bumblebeecards over een vergunning beschikken om van deur tot deur goederen te verkopen ten behoeve van «het goede doel» zoals het bedrijf nu doet? Zo ja, voldoet Bumblebee aan deze vergunningplicht? Zo nee, waarom niet? Acht u het ontbreken van een vergunningplicht voor dit soort verkooppraktijken wenselijk? Bent u bereid hiertoe maatregelen te nemen?
Dit is afhankelijk van de Algemene Plaatselijke verordening (APV) die in de betreffende gemeente van kracht is. Uit de toelichting bij artikel 5 : 13 van de Model APV van de Nederlandse Vereniging van Gemeenten (VNG) blijkt dat huis-aan-huisverkoop van geschreven of gedrukte stukken zoals briefkaarten, waarvan de verkopende instantie te kennen geeft dat de opbrengst daarvan grotendeels bestemd is voor goede doelen, als collecteren wordt aangemerkt en derhalve een vergunningplichtige activiteit is. De meeste gemeenten hebben deze bepaling uit de Model APV overgenomen. Of Bumblebee aan deze vergunningsplicht voldoet is dus afhankelijk van de APV die in de betreffende gemeente van toepassing is. Ik acht het wenselijk dat iedere gemeente deze bepaling uit de Model APV opneemt in de plaatselijke APV.
Zijn er andere bedrijven die soortgelijke verkooppraktijken toepassen? Zo ja, welke?
Bij het Centraal Bureau Fondsenwerving zijn vragen en klachten binnengekomen over een aantal kaartverkopende bedrijven, waarmee overigens niet is vastgesteld dat deze bedrijven zich niet aan de regels zouden houden. De vragen en klachten bij het CBF betreffen de volgende bedrijven:
Bent u bereid onderzoek te doen naar de handelswijze van Bumblebeecrew die al sinds 1998 (ook onder andere namen zoals Bumblebeecards, www.eenkaartdiejeraakt.nl en Factor 30) wordt gehanteerd en te onderzoeken of hier mogelijk sprake is (geweest) van strafbare feiten zoals bijvoorbeeld misleiding of oplichting? Zo ja, op welk termijn? Zo nee, waarom niet?
Gebleken is dat er in de afgelopen jaren een aantal keren proces-verbaal is opgemaakt tegen personen die zonder vergunning huis-aan-huis kaarten verkochten uit naam van Bumblebeecrew. Op dit moment zijn er geen concrete feiten of omstandigheden bekend die aanleiding geven tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek tegen de organisatie Bumblebeecrew.
Kindermishandeling |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onvoldoende capaciteit heeft om kindermishandelingszaken te behandelen?1
Ja.
Is het NFI het enige instituut dat forensisch onderzoek mag doen? Zo ja, waarom?
Nee. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) verricht forensisch pediatrisch onderzoek in de vorm van het opmaken van rapportages in strafrechtelijke onderzoeken ten aanzien van levende of dode kinderen en het geven van consulten. Daarnaast verricht ook de Forensische Polikliniek Kindermishandeling in Utrecht forensisch pediatrisch onderzoek in de vorm van letselonderzoek bij levende kinderen, rapportages in strafrechtelijke onderzoeken ten aanzien van levende of dode kinderen en geeft het consulten.
Verder kunnen de politie, het Openbaar Ministerie (OM), de rechtspraak en de advocatuur in het kader van de pilot inschakeling particuliere onderzoeksinstituten (TK, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 VI, nr. 150) een aanvraag doen voor financiering van forensisch onderzoek door een particulier forensisch instituut. Deze pilot loopt tot en met 2011 en aanvragen worden beoordeeld door een landelijke toetsingscommissie.
Herinnert u zich de Kamervragen uit 2009 over het feit dat politie en justitie bij kindermishandeling te weinig beroep doen op forensische artsen, waarop u antwoordde dat het NFI 100 zaken per jaar kan afdoen, dat deze capaciteit optimaal wordt benut en er geen indicatie was dat de beschikbare capaciteit onvoldoende zou zijn?2 Wat is er sindsdien precies veranderd?
Ja. Ik heb toen aangegeven dat ik gelet op het toenmalige aantal meldingen geen indicatie had dat de bij het NFI beschikbare capaciteit binnen de in 2008 opgerichte productgroep forensische pediatrie onvoldoende zou zijn. De jaarcapaciteit van deze productgroep bestaat uit 25 rapportages in strafrechtelijke onderzoeken en 75 consulten. De productgroep had echter per september 2009 al ruim 40 aanvragen voor rapportages in behandeling genomen. Aangezien dit meer is dan de productgroep qua jaarcapaciteit aankan, is in overleg met politie en Openbaar Ministerie (OM) besloten tot een innamestop voor nieuwe aanvragen voor rapportages per oktober 2009. De al in behandeling genomen aanvragen voor rapportages worden afgehandeld op grond van de door het OM aangebrachte prioritering. De productgroep heeft sinds de innamestop geen nieuwe aanvragen door het OM voorgelegd gekregen. Het OM heeft de mogelijkheid aanvragen voor te leggen aan de Forensische Polikliniek Kindermishandeling en maakt daar gebruik van. Overigens valt het verrichten van secties op kinderen buiten de productgroep forensische pediatrie van het NFI en buiten de innamestop. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Is het waar dat het NFI bereid is alle kinder-, jeugd- en huisartsen in Nederland te gaan opleiden, mits een fors bedrag daarvoor beschikbaar komt? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de opleidingsinstituten en universiteiten die ook deze taak hebben?
Voor het opleiden van kinderartsen, jeugdartsen en huisartsen kent Nederland een aantal aangewezen opleidingsinstituten en universiteiten, die voldoen aan gestelde eisen en daarmee door het betreffende College zijn erkend. Het NFI behoort niet tot deze opleidingsinstituten. Wel is het NFI een kennis- en expertisecentrum op het gebied van forensisch onderzoek. Het NFI verzorgt dan ook op verzoek modules over forensisch-pediatrische onderwerpen. Deze modules worden door het NFI vaak in samenwerking met de opleidingsinstituten aangeboden.
Is het waar dat er gerechtelijke secties van Nederlandse overledenen in België worden gedaan omdat de NFI-pathologen geen tijd hebben en de recherche soms vier tot vijf dagen moet wachten en daarom naar België uitwijkt?
Voor zover het OM bekend, is het slechts één keer voorgekomen dat het OM een sectieaanvraag in België heeft gedaan. In de service level agreement (SLA) die het NFI heeft afgesloten met politie en OM is opgenomen dat de gegarandeerde capaciteit van het NFI 400 secties per jaar is, wat neerkomt op ongeveer acht secties per week. Als het aantal aanvragen per week groter is, kan niet altijd worden gegarandeerd dat de sectie binnen twee dagen plaatsvindt. In de betreffende week heeft het NFI vijftien secties uitgevoerd, waardoor de normale termijn van twee dagen niet kon worden gehaald. Daarop heeft het OM besloten naar België uit te wijken.
Wat is uw mening over de opstelling van het NFI, namelijk dat zij het eerste jaar geen expertises over kindermishandeling doet omdat zij geen tijd dan wel te veel zaken heeft?
Het NFI sluit met het OM en de politie een Service Level Agreement (SLA) waarbij productie-afspraken worden gemaakt over de diverse deskundigheidsgebieden van het NFI. Forensische pediatrie is één van deze deskundigheidsgebieden. Als de vraag groter is dan de capaciteit, dan wordt de vraag in overleg met politie en OM gereguleerd. Zie verder mijn antwoord op vragen 2 en 3. Overigens is het niet in alle zaken waarin het vermoeden van kindermishandeling bestaat nodig het NFI of de Forensische Polikliniek Kindermishandeling in te schakelen om een rapportage op te maken. Verder kan het verrichten van andere onderzoekshandelingen, zoals het horen van getuigen, ook in nieuwe zaken op normale wijze doorgaan. Een verdere uiteenzetting over het capaciteitsvraagstuk bij het NFI en de innamestop ontvangt uw Kamer voor de zomer van 2010 in de tijdens het AO brede jeugdzorg van 11 mei 2010 toegezegde brief.
Herinnert u zich tevens dat u aangaf dat, om het aantal gevallen van onverklaard overlijden van minderjarigen zo klein mogelijk te maken, de NODO-procedure wordt ingevoerd?3 Wanneer wordt de NODO-procedure daadwerkelijk ingevoerd? Kunt u eerdere Kamervragen over de vertraging in het invoeren van de NODO-procedure van januari 2010 nu beantwoorden?
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft geantwoord op de in deze vraag aangehaalde gestelde mondelinge vragen van het lid Arib van uw Kamer van 12 januari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009-2010, 40, 3885-3886). Daarbij heeft zij gezegd dat de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) in augustus 2009 gedurende de voorbereiding van de implementatie van de NODO-procedure een groot aantal knelpunten constateerde. Op 20 april 2010 heeft de KNMG een advies over de inrichting van de NODO-procedure opgeleverd inclusief een herzien NODO-protocol vanwege door de KNMG aangevoerde knelpunten. De uitvoeringskosten zijn hier niet in meegenomen. Wel geeft de KNMG aan de kosten vele malen hoger in te schatten dan nu begroot zijn. Daarom wordt de komende maanden bekeken wat de reële kosten zijn en hoe de tariefstructuur ingericht moet worden. Vervolgens zullen de betrokken bewindspersonen een besluit nemen over het vervolg van de NODO-procedure. Over dit besluit zal ik uw Kamer informeren.
Acht u het mogelijk dat een dader van kindermishandeling, waarbij een kind is overleden, daarna nieuwe slachtoffers maakt? Zo ja, deelt u de mening dat het noodzakelijk is kindermishandeling uit te sluiten bij minderjarigen die overlijden? Zo ja, op welke manier garandeert u dit op dit moment?
In de Wet op de lijkbezorging is sinds 1 januari 2010 de volgende systematiek opgenomen bij overlijden van een minderjarige. Op grond van artikel 3 Wet op de lijkbezorging geschiedt lijkschouwing zo spoedig mogelijk na het overlijden door de behandelende arts of door een gemeentelijke lijkschouwer. Artikel 5 Wet op de lijkbezorging regelt dat uitsluitend artsen die als forensisch arts zijn ingeschreven in een daartoe gehouden register benoemd worden als gemeentelijke lijkschouwer. Op grond van artikel 10a, eerste lid, Wet op de lijkbezorging moet de behandelende arts bij het overlijden van een minderjarige vóór het afgeven van de verklaring van overlijden contact opnemen met de gemeentelijke lijkschouwer. Dit betekent dat er na het overlijden van een minderjarige altijd een forensisch arts, in de persoon van de gemeentelijke lijkschouwer, betrokken moet worden voordat een verklaring van overlijden mag worden afgegeven. Indien de NODO-procedure is geïmplementeerd, komt daar de mogelijkheid bij om bij twijfel over de aard en/of de oorzaak van het overlijden van de minderjarige en als er geen aanwijzingen zijn voor een niet-natuurlijke dood, een nader onderzoek naar de doodsoorzaak in te stellen. Voor wat betreft het invoeren van de NODO-procedure verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7.
Op artikel 5 Wet op de lijkbezorging is overgangsrecht van toepassing. Gemeentelijke lijkschouwers hebben tot 1 januari 2013 de tijd om te zorgen dat zij aan de kwaliteitseisen voor forensisch arts voldoen en ingeschreven zijn in het forensisch register van het Forensisch Medisch Genootschap. Op dit moment heeft ongeveer de helft van de circa 500 gemeentelijke lijkschouwers de opleiding tot forensisch arts gevolgd. Deze artsen zijn als forensisch arts geregistreerd.
Bent u van mening dat artsen, politie en Openbaar Ministerie op dit moment voldoende in staat zijn om kindermishandeling en verwaarlozing te herkennen? Zo nee, bent u zich er van bewust dat dit al eerder onder de aandacht van de regering is gebracht en dat toegezegd is dat hier aandacht aan zou worden besteed? Wat is concreet gebeurd om er voor te zorgen dat kindermishandeling eerder en beter wordt herkend?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Arib van uw Kamer van 5 juni 2009 (TK, vergaderjaar 2008-–2009, Aanhangsel Handelingen 3520) en naar de verslagen van de mondelinge vragenuren van 9 maart 2010 (TK Handelingen 2009-–2010, 60, 5344–5346) en 13 april 2010 (TK Handelingen 2009–2010, 75, 6374–6376).
Daar voeg ik aan toe dat binnen de gezondheidszorg volop wordt gewerkt aan het verder verdiepen en verspreiden van kennis over kindermishandeling onder artsen en verpleegkundigen. Mijn ambtgenoot voor Jeugd en Gezin stimuleert dit. Door organisaties als de Augeo Foundation en de Werkgroep Opleiding Kinderartsen Kindermishandeling is en wordt lesmateriaal ontwikkeld op basis waarvan huisartsen, spoedeisen hulp-artsen, kinderartsen en kinderverpleegkundigen via bijscholing hun kennis op peil kunnen brengen en houden. Ook is met brancheorganisaties en beroepsverenigingen gesproken over het in de betreffende beroepsprofielen verankeren van de competenties die het werken met de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (zie hierna) van professionals vraagt. Hiernaast is mijn ambtgenoot voor Jeugd en Gezin met vertegenwoordigers van de beroepsopleidingen in gesprek over de aandacht voor kindermishandeling in de opleidingen.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft het signaleren van kindermishandeling op afdelingen voor spoedeisende hulp de afgelopen jaren meermalen onder de loep genomen. Dit is aanleiding geweest voor ziekenhuizen om een signaleringsprotocol in werking te stellen. Nagenoeg alle ziekenhuizen hebben dit nu. Daarnaast wordt met de partijen uit het ziekenhuisveld een norm kindermishandeling ontwikkeld. Deze veldnorm biedt de professionals een ijkpunt en kan door de Inspectie worden gehanteerd bij het uitoefenen van toezicht. Deze zomer wordt de bekendmaking van de veldnorm verwacht.
Op 1 februari 2010 is het basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling gepresenteerd. Dit basismodel is opgesteld in overleg met de branche- en beroepsorganisaties, en is bedoeld als handreiking voor het opstellen van een code voor de eigen organisatie of praktijk. Dit wordt gestimuleerddoor de betrokken organisaties via bijeenkomsten en een website (www.meldcode.nl) op de hoogte te brengen van het traject voor het invoeren van een meldcode. Naar verwachting treedt de Wet Meldcode in 2011 in werking. Het is dan voor organisaties en zelfstandige beroepskrachten in de (jeugd)gezondheidszorg, het onderwijs, de kinderopvang, de jeugdzorg en de maatschappelijke ondersteuning, politie en justitie verplicht om met een code te werken. Daarnaast wordt de deskundigheidsbevordering van professionals op het vlak van het signaleren van kindermishandeling en het gebruiken van de meldcode ter hand genomen door onder andere het ontwikkelen van trainerhandleidingen en een databank met het beschikbare aanbod aan cursussen en trainingen.
Bij politie en OM zijn verbeterslagen gemaakt in de aanpak van kindermishandeling. Op de arrondissementsparketten zijn gespecialiseerde officieren van justitie aanspreekpunt voor huiselijk geweld, waaronder kindermishandeling is begrepen. In de nieuwe Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld, die per 1 juni 2010 in werking treedt, is als nieuwe taak voor deze officieren van justitie opgenomen dat zij afspraken maken met de politie over vroegherkenning om escalatie van mogelijk geweld te voorkomen. Verder is in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake kindermishandeling van het Openbaar Ministerie, die in augustus 2009 inwerking is getreden, vastgelegd dat de politie bij een vermoeden van kindermishandeling het doen van aangifte zoveel mogelijk bevordert.
Bent u nog steeds van mening dat het niet nodig is om bij ieder overlijden van een minderjarige een forensisch arts te betrekken die kindermishandeling en verwaarlozing kan uitsluiten? Zo nee, waarom wordt dan tenminste geen haast gemaakt met het invoeren van de NODO-procedure?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel van de huidige gemeentelijk lijkschouwers hebben de opleiding tot forensisch arts gevolgd?
Zie antwoord vraag 8.
Het afschaffen van onderwijs en opleidingen in detentie |
|
Krista van Velzen (SP) |
|
Bent u bekend met de afdeling Educatie & Vorming in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel, waar ongeveer dertig gedetineerden in de laatste fase van hun detentie diverse vormen van (vak)onderwijs krijgen aangeboden? Bent u bekend met de goede resultaten van deze afdeling, zoals het feit dat er tientallen diploma’s per jaar (100 diploma's in 2008, 87 in 2009 en al 35 diploma's in 2010) kunnen worden uitgereikt?
Ja.
Deelt u de mening dat het bieden van onderwijs en opleidingen aan en het behalen van diploma’s door gedetineerden van groot belang is in het voorkomen van recidive? Zo ja, hoe verklaart u dan het onderwijsaanbod op deze afdeling, waar nu nog 16 uur per week aan onderwijs kan worden geboden, per 1 september 2010 met het invoeren van het nieuwe dagprogramma wordt teruggesnoeid tot twee uur per week?
Veel gedetineerden hebben te maken met onderwijsachterstanden. Aangezien dit een criminogene factor kan zijn, is het gericht aanbieden van onderwijs van belang om de recidive terug te dringen. Onderwijs dient daarom een integraal onderdeel te vormen van de detentieperiode van de gedetineerde. Dit betekent dat onderwijs niet losstaat van de dagelijkse gang van zaken in de inrichting.
Het programma Modernisering Gevangeniswezen streeft een professionalisering van het penitentiair onderwijs na. Een van de doelen is het garanderen dat in alle penitentiaire inrichtingen een basisaanbod aan onderwijs geboden wordt. Hiertoe is het afgelopen jaar gewerkt aan een beleidsplan voor het penitentiair onderwijs. Een van de uitgangspunten uit het beleidsplan is dat het onderwijs in alle vestigingen van het gevangeniswezen kwalitatief op hetzelfde niveau komt. Een ander uitgangspunt is dat in de toekomst meer onderwijs wordt aangeboden door of in samenwerking met externe scholingsinstanties.
Bij het opstellen van het beleidsplan onderwijs is gekozen voor een pragmatische aanpak. Dit betekent dat opleidingen en trainingen worden aangeboden waaraan een gedetineerde na detentie daadwerkelijk iets heeft. In de praktijk wordt met name gewerkt aan basisvaardigheden en taalverwerving. Maar een gedetineerde wordt bijvoorbeeld ook geleerd om met een bepaalde machine te werken of een deel van een productieproces uit te voeren. De nadruk ligt, gelet op de vaak korte straffen die gedetineerden ondergaan, voor de meeste gedetineerden niet op het volgen van een volledige vakopleiding. Bij voorkeur ontvangt de gedetineerde wel een schriftelijk bewijs van hetgeen hij geleerd heeft.
Zoals reeds eerder aan uw Kamer is gemeld, wordt momenteel het dagprogramma in alle penitentiaire inrichtingen op een uniform basisniveau gebracht. Veel inrichtingen voldeden al aan een dagprogramma op basis van de vastgestelde productspecificaties. Enkele inrichtingen boden meer basisactiviteiten aan dan is afgesproken, bijvoorbeeld op het gebied van bezoek, recreatie en onderwijs. Hierin wordt nu meer uniformiteit gerealiseerd. In sommige inrichtingen betekent het strikt houden aan de productspecificaties dat er meer onderwijs gegeven gaat worden, in andere heeft het een teruggang tot gevolg.
Na drie maanden wordt het nieuwe dagprogramma geëvalueerd en wordt samen met de vestigingsdirecteur bekeken of er knelpunten zijn en/of bijstelling van het dagprogramma nodig is. Vervolgens wordt per 1 september 2010 het avond- en weekendprogramma ingevoerd. Hierdoor is er meer ruimte voor activiteiten gericht op reïntegratie en bezoek. De activiteiten voor reïntegratie, waarvoor extra geld beschikbaar is, kunnen deels bestaan uit onderwijsactiviteiten.
Ook de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel dient het dagprogramma aan te passen aan het uniform basisniveau. De directie heeft een organisatie- & formatierapport opgesteld om deze verandering door te voeren. Dit rapport is momenteel onderwerp van gesprek met de medezeggenschap. Het aantal uren onderwijsaanbod staat op dit moment nog niet vast. Het klopt in ieder geval niet dat per 1 september 2010 het aantal onderwijsuren wordt teruggesnoeid tot twee uur per week. Ook het aantal FTE’s aan onderwijzers is nog niet formeel vastgesteld.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel aan te merken als pilotlocatie voor onderwijs. Binnen het programma Modernisering Gevangeniswezen worden verschillende pilots gehouden. De penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel is al een pilotlocatie voor arbeidstoeleiding, mede in samenwerking met het UWV werkbedrijf. Zoals ik hierboven heb aangegeven vormt ook het aanleren van basisvaardigheden een belangrijk onderdeel van het onderwijsplan. Dit komt tot uitdrukking in de pilot arbeidstoeleiding. Arbeidstoeleiding bevat namelijk een onderwijscomponent, zoals het aanleren van vaardigheden of het volgen van scholing. Tevens is er een start gemaakt om in samenwerking met de Gemeente Rotterdam laaggeletterdheid onder gedetineerden aan te pakken. Er is gebleken dat het aanleren van de basis Nederlandse taal een belangrijke voorwaarde is voor het kunnen voeren van een sollicitatiegesprek en het tekenen van een contract. Bij de aanpak van deze laaggeletterdheid zullen tevens ROC’s betrokken worden.
Is het waar dat de 2,5 fte aan onderwijzers die daar nu werkzaam zijn vertrekken? Zo niet, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Is het drastisch beperken van het onderwijsaanbod op deze afdeling niet regelrecht in strijd met de mooie beloften in het programma Modernisering Gevangeniswezen (MGW), zoals: Hoe verklaart u al deze mooie woorden uit het beleidsprogramma aan de ene kant en het afschaffen van een goed draaiend (vak-)onderwijsaanbod aan de andere kant?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat deze afdeling met dit grote onderwijsaanbod juist als voorbeeld kan dienen voor andere penitentiaire inrichtingen? Zo ja, bent u bereid er voor te zorgen dat deze afdeling, inclusief het huidige onderwijsaanbod, in stand blijft? Zo nee, kunt u dan in ieder geval deze inrichting als pilot aanmerken, het onderwijsaanbod in stand laten en zo nodig nader onderzoeken hoe effectief dit is in het kaderen van recidivereductie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat het speciale ouder-kind-bezoek in deze inrichting van de ene op de andere dag is afgeschaft? Per wanneer zal het ouder-kind-bezoek weer zijn hersteld, zoals door u toegezegd in het algemeen overleg op 7 april 2010? Bent u bereid er voor te zorgen dat in iedere inrichting in ieder geval een keer per maand een speciaal ouder-kind-bezoekmoment wordt gehouden? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen overleg van 7 april 2010 heb ik aangegeven dat ik hecht aan de mogelijkheid dat kinderen hun ouders in detentie kunnen bezoeken. Ik heb toegelicht dat de bezoekmogelijkheden momenteel bestaan uit bezoek tijdens reguliere wekelijkse bezoekuren en uit de ouder-kindbezoeken minimaal vier keer per jaar.
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 tot en met 5 aangegeven dient ook de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel het dagprogramma terug te brengen tot een uniform basisniveau.
De specifieke ouder-kindbezoeken zijn niet afgeschaft, deze worden vier keer per jaar georganiseerd. Ouder-kindbezoeken kunnen op twee manieren worden ingevuld:
De reguliere bezoekmogelijkheden worden uitgebreid door de invoering van het avond- en weekendprogramma. Daarmee worden de mogelijkheden voor kinderen om op bezoek te gaan bij hun gedetineerde ouder vergroot. Vanaf 1 september 2010 is er eens in drie weken bezoek in het weekend mogelijk. Hiermee kom ik tegemoet aan uw vraag om eens per maand een speciaal ouder-kindmoment te realiseren. Het lijkt niet nodig om deze momenten specifiek aan te merken als ouder-kindbezoek. Ook ander bezoek dient van de mogelijkheid gebruik te kunnen maken om in het weekend de gedetineerde te bezoeken.
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden, bij voorkeur binnen een week, en in ieder geval uiterlijk voorafgaand aan het twee-minutendebat over het verslag van het algemeen overleg over gevangeniswezen (d.d. 7 april 2010)?
Ja.
Pinpasfraude |
|
Sybrand van Haersma Buma (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat pinpasfraude in Nederland steeds vaker voorkomt?1
Ja.
Zijn de feiten in het bericht waar?
Skimmen is helaas in toenemende mate een probleem. Het klopt dat in 2008 de schade voor banken 31 miljoen euro bedroeg en in 2009 in totaal 36 miljoen euro. Het is bekend dat in het bijzonder Roemeense criminelen op dit gebied actief zijn in Nederland. De overige cijfers van het European Network and Information Security Agency en Ultrascan kan ik niet bevestigen.
Hoe kijkt u aan tegen de bewering dat criminelen inmiddels zo’n voorsprong hebben dat skimmen niet meer uit te bannen zou zijn?
De ervaringen bij opsporing en vervolging wijzen op een ontwikkeling van zeer geavanceerde methoden van skimmen. Bij de daders is sprake van een voortdurende ontwikkeling van techniek. Criminelen kiezen voor hun skimmingsactiviteiten telkens andere doelwitten uit. Door technologische preventiemaatregelen en door investering van opsporing en vervolging wordt getracht het aantal skimmingsincidenten te reduceren. Dit gebeurt in samenwerking met Currence, de Nederlandse Vereniging van Banken, Ecquens, Politie en Openbaar Ministerie. Zie overigens het antwoord op vraag 7.
Wordt er met banken en andere private instellingen samengewerkt om skimmen te voorkomen? Zo ja, op welke manier?
Ja, zie antwoord 3.
Wordt er in Europees verband actie ondernomen tegen dit verschijnsel?
Ja. Zo is bij Europol op dit gebied een Analitical Work File (AWF) actief onder de naam Terminal. Hieraan nemen vrijwel alle Europese landen deel en wordt samengewerkt op het gebied van informatie-uitwisseling. Bovendien wordt vanuit Europol bij acties ook technische ondersteuning verleend. De informatie-uitwisseling betreft zowel politie-informatie over actieve personen en groepen als technische informatie over de gebruikte apparatuur.
Zijn er tussen Nederland en in het bijzonder Roemenië en Rusland justitiële samenwerkingsverbanden en/of opsporingafspraken en uitleveringsverdragen?
Op operationeel gebied wordt intensief samengewerkt met Roemenië. Ook de Roemeense politie bestrijdt skimmen actief. Voor skimmen is geen sprake van aparte samenwerkingsverbanden of opsporingsafspraken. De samenwerking en informatie-uitwisseling vindt plaats in het kader van het Analitical Work File AWF (zie antwoord 5).
Hoeveel procent van de pinpasfraude wordt gemiddeld opgelost?
Hierover zijn geen exacte cijfers bekend. De politiekorpsen voeren frequent onderzoeken uit naar skimmen. De afgelopen tijd zijn diverse skimmers met succes vervolgd. De rechter heeft forse straffen opgelegd. Naast de strafrechtelijke aanpak ligt de nadruk op het inzetten van preventieve maatregelen tegen skimmen.
Veiligheid in het openbaar vervoer |
|
Rita Verdonk (Verdonk) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Weinig actie tegen agressie openbaar vervoer»?1
Ja.
Is het waar dat er, met uitzondering van de provincies Limburg, Noord-Brabant en Utrecht, niet of nauwelijks nieuwe veiligheidsmaatregelen in de praktijk zijn ingevoerd? Zo ja, wat is de reden dat onder andere de aanbevelingen uit het rapport van de Taskforce Veiliger Openbaar Vervoer2 nog niet ten uitvoering gelegd?
Het NOS-item geeft niet het volledige beeld van de inzet van de provincies op het terrein van sociale veiligheid. De extra inzet van enkele provincies is genoemd, doch het reguliere beleid van de provincies is buiten beschouwing gebleven. In de Taskforce zijn alle partijen bezig om maatregelen uit te werken en te concretiseren. Zoals is overeengekomen in de verklaring die alle partijen op 14 september 2009 hebben ondertekend, leveren ook de provincies hieraan een substantiële bijdrage. De maatregelen die de Taskforce heeft voorgesteld zullen zoveel mogelijk in 2010 worden ingevoerd. Via de halfjaarrapportages van het programma «Veilige publieke taak» wordt u lopende het jaar over de voortgang geïnformeerd, terwijl begin 2011 een «eindrapportage» wordt gepresenteerd.
Is het waar dat er op ongeveer 2000 bussen nog steeds geen camerabeveiliging is geïnstalleerd?
Het aantal bussen zonder camera’s bedraagt inmiddels minder dan 2000. Het exacte aantal wordt door onderzoek van de Taskforce nader bepaald. Het onderzoek van de Taskforce heeft tevens tot doel om te bezien of er nog risicolijnen zijn die nog geen camera’s hebben. Op basis daarvan wordt besloten of en waar het uitrusten van meer bussen met camera’s nodig is. Verder wijs ik erop dat in de nieuwe CAO streekvervoer overeengekomen is dat nieuw materieel standaard van camera’s wordt voorzien.
Is het waar dat er voor de uitvoering van een groot gedeelte van de aanbevelingen, die het afgelopen jaar zijn gedaan, niet voldoende budget beschikbaar is? Zo ja, bent u bereid extra geld vrij te maken voor de provincies om de veiligheid in het openbaar vervoer (OV) te bevorderen?
Voor de aanbevelingen van de Taskforce hebben VenW en BZK samen eenmalig € 4 miljoen beschikbaar gesteld. Verwacht wordt dat ook vervoerautoriteiten (provincies en stadsregio’s) en vervoerbedrijven een zelfde bijdrage leveren. Daarmee zijn voldoende middelen beschikbaar om de aanbevelingen van de Taskforce uit te voeren.
Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal meldingen van agressie in het OV over de afgelopen 3 jaar?
De Taskforce heeft gesignaleerd dat het aantal meldingen van agressie in het OV niet eenduidig geregistreerd wordt. Een van de maatregelen van de Taskforce betreft dan ook een verbetering en uniformering van incidentregistraties. De reizigers- en personeelsmonitor van het Kennisplatform Verkeer en Vervoer geeft wel inzicht in het aantal incidenten. Deze onderzoeken zijn echter gebaseerd op belevingsonderzoek en niet op feitelijke registratie van incidenten. Het blijkt uit deze onderzoeken dat in 2006 en 2007 20% en in 2008 19% van de busreizigers slachtoffer en/of ooggetuige was van een of meer incidenten. Voor het buspersoneel geldt dat het slachtofferschap van strafbare incidenten in 2006 36% en in 2008 38% bedroeg.
Kunt u, naar aanleiding van uw eigen uitspraken over een landelijk OV verbod voor geweldplegers, aangeven of en wanneer u deze maatregel in gaat voeren?
Een landelijk OV reisverbod is in beginsel al mogelijk op basis van de Wet Personenvervoer 2000. Momenteel ligt een wijziging van WP2000 voor bij de Raad van State. Deze regelt de strafbaarstelling van overtreding van het reisverbod. Deze wetswijziging zal ik zo spoedig mogelijk aan de Kamer voorleggen. Daarmee zijn de randvoorwaarden voor een landelijk reisverbod gerealiseerd. Samen met vervoerders en OM bespreek ik de mogelijkheden voor het voeren van een proefproces, nadat de wetswijziging van kracht is geworden.
Carrouselfraude |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Weeffout Europese BTW-stelsel maakt carrouselfraude mogelijk»?1
Ja.
Hoe denkt u over de suggestie om, door een koppeling te leggen tussen de betaling van omzetbelasting en de aftrek ervan, te voorkomen dat carrouselfraude met miljarden aan belastinggeld nog mogelijk is? Is dit technisch haalbaar?
Hierbij maak ik graag gebruik van de gelegenheid om in te gaan op het proefschrift van de heer Wolf met betrekking tot het voorstel om een koppeling te leggen tussen betaling en aftrek. Deze gedachte om een koppeling te leggen tussen de betaling van omzetbelasting en de aftrek ervan is op zichzelf niet nieuw en zou de carrouselfraude inderdaad kunnen voorkomen. In die zin is dit een aantrekkelijk alternatief in de strijd tegen de fraude, waarover in Europees verband overigens al met enige regelmaat is gesproken naast andere niet-conventionele maatregelen als algehele verlegging van BTW en heffing van BTW over de grenzen heen. Maar net als aan andere oplossingen zitten haken en ogen aan een dergelijke maatregel. Dit hangt samen met aspecten van administratieve, technische, financiële en wetstechnische aard die nog een oplossing behoeven. Deze haken en ogen zal ik hierna toelichten.
Uitgangspunt voor Nederland bij de bestrijding van de carrouselfraude is dat we gerichte maatregelen nemen die niet meer administratieve lasten oproepen bij ondernemers dan nodig is voor een effectieve fraudebestrijding. De generieke koppeling van het verlenen van aftrek aan de betaling van de BTW ter zake van die levering is geen gerichte anti-fraude maatregel. Alle ondernemers die BTW in rekening gebracht krijgen zullen hiermee te maken krijgen, terwijl de fraude zich tot bepaalde (rechts)personen beperkt. Voor de betrokken ondernemers zal de voorgestelde koppelingsmaatregel waarschijnlijk tot een forse stijging van de administratieve lasten leiden. De voorgestelde koppelingsmaatregel kan Nederland overigens ook niet zelfstandig doorvoeren, omdat hiervoor een wijziging van de BTW-richtlijn nodig is. Deze koppeling wijzigt immers het recht op aftrek bij de afnemer op een zeer ingrijpende, fundamentele wijze. Waar nu recht op aftrek bestaat bij ontvangst van de factuur, zal dat verschuiven naar het (in voorkomende gevallen) latere moment van betaling. Deze wijziging heeft uiteraard financiële gevolgen.
Als dit aftrekrecht wordt gekoppeld aan de betaling van de BTW door de leverancier dan zal een bewijs van die betaling moeten worden gewaarborgd. Zonder een goede technische ondersteuning ligt de bewijslast dan bij de afnemer of is deze afhankelijk van het echte betaalmoment van de leverancier aan de Belastingdienst.
Ook voor wat betreft de technische uitvoeringsaspecten bestaat op voorhand twijfel dat een dergelijke koppeling voor de volledige groep van ondernemingen goed uitvoerbaar zal zijn. Voor een adequate toetsing op het aftrekrecht zal immers een relatie worden gelegd tussen informatie over de betaling van de verschuldigde btw door leverancier of dienstverlener en informatie over de onderliggende transactie bij de afnemer van het goed of de dienst. Dit betekent feitelijk dat op factuurniveau informatie beschikbaar moet komen en in benaderbare en bruikbare databases moet worden opgeslagen. Binnen een dergelijk koppelingssysteem zullen bedrijven op factuurbasis informatie moeten gaan uitwisselen, hetgeen een toename van de administratieve lasten met zich zal meebrengen. Op jaarbasis gaat het dan snel om meer dan een half miljard «Business-to-Business» transacties. Hiervoor moet een ondersteunend systeem worden gebouwd met bijbehorende voorzieningen die zien op de juistheid van de informatie. Daarnaast zal er periodiek een matching moeten plaatsvinden tussen betalen en aftrek.
Op het niveau van de Europese Unie is inmiddels door de Europese Commissie actie ondernomen om door middel van een tender meer zicht te krijgen op de systeemtechnische aspecten van een koppeling.2 Wij wachten de bevindingen van de Commissie met belangstelling af en zullen voorstellen op dit gebied beoordelen tegen het algemene uitgangspunt dat Nederland hanteert bij de beoordeling van mogelijke maatregelen voor het bestrijden van BTW-fraude.
Om iets dichter bij huis te blijven. De Belastingsdienst heeft naar aanleiding van signalen uit de praktijk een laagdrempelige manier van informatieverstrekking over carrouselfraude ontwikkeld. Sinds 27 april jl. is op de site van de belastingdienst uitgebreide informatie te vinden voor ondernemers over carrouselfraude. Ingeval zij nadere informatie willen of zelfs fraude willen melden kan dat bij het op de site vermelde telefoonnummer: 0800-0543. Daar dient men te kiezen voor «spreken met een medewerker». De speciaal opgeleide Belastingdienstmedewerkers kunnen alle fraudegerelateerde vragen beantwoorden en de ondernemer adviseren.
Bent u bereid een reactie op het proefschrift van de heer Wolf aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
De gevolgen voor de politie- en justitiepraktijk van de uitleg van artikel 126nd, eerste lid, Sv door de Hoge Raad |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Hoge Raad van 23 maart 2010?
Ja.
Deelt u de mening dat de uitleg van de Hoge Raad inzake artikel 126nd, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) grote gevolgen kan hebben voor de hedendaagse (werk)praktijk van de politie en het openbaar ministerie?1 Wat was de aanleiding voor het Openbaar Ministerie om beroep in cassatie in te stellen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2008? Heeft dit ook te maken met de verstrekkende gevolgen die deze beschikking zou kunnen hebben voor de hedendaagse politie- en justitiepraktijk?
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 23 maart 2010, waarin de vraag aan de orde was welke bevoegdheid uit het Wetboek van Strafvordering moet worden aangewend voor het vorderen van (pas)foto's van kaarthouders van een OV-chipkaart, foto’s bestempeld als bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens, nu uit een foto het ras van een persoon kan worden afgeleid. De Hoge Raad verwijst hierbij naar de memorie van toelichting bij de Wet bescherming persoonsgegevens. Deze gegevens kunnen volgens de Hoge Raad uitsluitend worden gevorderd op grond van artikel 126nf Sv. Dat wil zeggen dat daarvoor een machtiging van de rechter-commissaris noodzakelijk is. De uitleg van de Hoge Raad van artikel 126nf, eerste lid, Sv heeft in zoverre gevolgen voor de praktijk dat in ieder geval vorderingen ten behoeve van gegevensverwerkingen met betrekking tot pasfoto’s, in combinatie met andere persoonsgegevens, voortaan alleen na rechterlijke machtiging kunnen worden gedaan.
Het belang van het instellen van het cassatieberoep was met name gelegen in het aan de Hoge Raad voorleggen van de vraag of het vorderen van gegevens die onder meer foto’s betreffen, valt onder artikel 126nd, eerste lid Sv of 126nf Sv.
Bent u van oordeel dat deze uitspraak ook gevolgen kan hebben voor de werkwijze van de politie bij het opvragen van camerabeelden? Deelt u de mening dat de rechter-commissaris niet onnodig en belemmerend moet worden ingeschakeld in de opsporing van strafbare feiten?
Ik sta op het standpunt dat deze uitspraak niet de in de vraag bedoelde gevolgen heeft. Beelden van particuliere bewakingscamera's zijn naar mijn oordeel van een andere aard dan een bestand met pasfoto's en daaraan gekoppelde andere persoonsgegevens. In recente uitspraken van de Rechtbank Zutphen, het Gerechtshof ’s Gravenhage en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch2 komt dit ook tot uitdrukking. In geval van pasfoto’s op toegangspasjes is er een koppeling met andere persoonsgegevens, gekoppeld aan het verlenen van toegang of andere rechten. In geval van bewakingscamera’s is vooraf onbekend of en van welke personen beelden worden gemaakt en wat daarop wel of niet zichtbaar zal zijn. Ook zijn daarbij geen andere persoonsgegevens bekend. Dergelijke camerabeelden worden om die reden bij de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens niet als bijzondere persoonsgegevens gezien. Zoals in het antwoord op vraag vier aan de orde komt, is dit voor de uitleg van artikel 126nf van belang.
Waar het Wetboek van Strafvordering voorschrijft dat de rechter-commissaris voor een bepaalde opsporingshandeling een voorafgaande machtiging moet afgeven, dient dit voorschrift uiteraard te worden nageleefd.
Deelt u de mening dat het nooit de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om het vragen van foto’s en/of beeltenissen van verdachten onder het strenge regime van artikel 126nf Sv te brengen? Kan de uitleg van de Hoge Raad met zich meebrengen dat voor feiten als winkeldiefstal, inbraken in winkels en bedrijven, woninginbraken, mishandelingen, vernielingen, zakkenrollerij en oplichting geen gebruik meer kan worden gemaakt van foto’s en/of (andere) beeltenissen van de verdachte, omdat in geval van verdenking voor deze feiten geen sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde?
De uitleg van artikel 126nf moet in het bredere perspectief worden geplaatst van de discussie over het vorderen van gegevens en de recente ontwikkelingen op het gebied van privacy in zowel Nederlands als Europees verband. Zoals in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel waarin artikel 126nf is geïntroduceerd naar voren komt, moet voor de uitleg van het begrip gevoelige gegevens worden gekeken naar de toepassing van artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 441, nr. 3, p. 10). Bij de totstandkoming van het artikel is gestreefd naar een voldoende afgewogen waarborging van veiligheid enerzijds en privacy anderzijds, waaruit het huidige stelsel van gegevensvordering is voortgekomen. Onderdeel van dat stelsel is dat aan bijzondere persoonsgegevens een andere bescherming wordt verleend dan aan gegevens die deze status niet hebben. Ik zie in deze uitspraak vooralsnog geen aanleiding tot wetswijziging. Of sprake is van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens is in concreto ter beoordeling van de officier van justitie.
Ook indien er sprake is van bijzondere persoonsgegevens, wil dit niet zeggen dat deze persoonsgegevens niet gevorderd zouden mogen worden. Alsdan dient wel de bevoegdheid van artikel 126nf te worden toegepast en zal de rechter-commissaris een verzoek tot machtiging van het OM beoordelen.
Geeft rechtsoverweging 2.6 van de uitspraak van 23 maart 2010, waarin de Hoge Raad overweegt dat uit de wetsgeschiedenis niet alleen volgt dat gegevens die direct het ras van een persoon betreffen als «gevoelige» informatie moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 126nd, tweede lid, Sv, maar ook die gegevens waaruit informatie over het ras van een persoon kan worden afgeleid, u aanleiding de wet op dit punt te wijzigen?
Gegeven de beperkte reikwijdte van de beschikking (zie antwoord 3) zie ik vooralsnog geen aanleiding, wetswijziging voor te stellen.