Het totaal onvoorbereid zijn op een nucleaire oorlog |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat Nederland totaal niet is voorbereid op de toenemende dreiging van een allesvernietigende nucleaire oorlog?1
Ja, het kabinet is op de hoogte van deze berichtgeving.
Wat vindt u van het feit dat de Amerikaanse president Biden heeft gesteld dat de dreiging van een allesvernietigende nucleaire oorlog op het hoogste niveau is sinds de Cubacrisis? Kunt u in uw beantwoording uw eigen oorlogsretoriek duiden dat de oorlog in de Oekraïne «onze oorlog» is? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
President Biden deed zijn uitspraken in reactie op de recente nucleaire retoriek van de Russische autoriteiten. Het kabinet deelt de zorgen over deze nucleaire retoriek. Dreigen met het gebruik van kernwapens is zeer onverantwoord. Afgelopen maanden heeft Rusland meermaals nucleaire retoriek geuit. Naar aanleiding van de illegale annexatie door Rusland van vier Oekraïense deelregio’s heeft Nederland de Russische ambassadeur ontboden. Daarbij is onder meer benadrukt dat Nederland zich niet laat intimideren door de Russische agressieve retoriek. Veel landen hebben de retoriek ook sterk veroordeeld, onder andere in de Algemene Vergadering van de VN.
De NAVO-bondgenoten nemen de Russische uitspraken serieus. Er wordt rekening gehouden met verschillende scenario’s en de NAVO houdt de situatie nauwlettend in de gaten. Zoals recentelijk door de VS is benadrukt, is aan Rusland gecommuniceerd dat er geen onduidelijkheid mag bestaan over de vastberadenheid om te reageren bij de Russische inzet van een kernwapen.
Het kabinet benadrukt dat Rusland de oorlog in Oekraïne is gestart en dat van agressieve oorlogsretoriek alleen sprake is bij Rusland. Oekraïne heeft het recht om zich te verdedigen tegen de Russische illegale inval. Het kabinet acht het onverminderd van belang om bij te blijven dragen aan de Oekraïense zelfverdediging. De Russische agressie ondermijnt ook de bredere Europese veiligheidsarchitectuur. Ook daarom is het in ons belang om Oekraïne te steunen in zijn strijd tegen deze agressie. De NAVO en bondgenoten zijn zelf geen partij bij de oorlog in Oekraïne en richten zich primair op de afschrikking en verdediging van het verdragsgebied.
Kunt u uw oorlogsretoriek duiden met het feit dat experts stellen dat Nederland totaal niet is voorbereid op een mogelijke oorlog?
Zoals in het antwoord van vraag 2 aangegeven, benadrukt het kabinet dat Rusland de oorlog in Oekraïne is gestart en dat van agressieve oorlogsretoriek alleen sprake is bij Rusland. Het kabinet acht het onwaarschijnlijk dat het conflict zich uitbreidt tot het NAVO-verdragsgebied. Niettemin heeft de NAVO in het kader van de verslechterde veiligheidssituatie afgelopen halfjaar verschillende maatregelen getroffen om de collectieve afschrikking en verdediging te versterken en de veiligheid van het verdragsgebied te blijven garanderen.
Wat vindt u van het feit dat experts stellen dat we met de huidige systemen nooit het hele land kunnen verdedigen, dat zij constateren dat ons land totaal niet voorbereid is op een eventuele nucleaire aanval en dat onze luchtverdediging niet goed genoeg is? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Nederland is voor zijn veiligheid afhankelijk van de NAVO. De bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging dient ter bescherming van het gehele NAVO-verdragsgebied. De NAVO heeft een geïntegreerde lucht- en raketverdediging (Integrated Air and Missile Defence, IAMD) om het verdragsgebied te beschermen tegen luchtdreigingen. Daarbij werken bondgenoten nauw samen om hun nationale luchtverdedigingssystemen geïntegreerd te laten optreden, waarbij de NAVO bepaalt waar en hoe de capaciteiten zo optimaal mogelijk worden ingezet. Nederland beschikt over verschillende luchtverdedigingscapaciteiten die bijdragen aan de NAVO IAMD. In dat kader droeg een Nederlandse Patriot-eenheid in de periode maart – oktober 2022 in Slowakije bij aan de versterking van de oostflank. Op dit moment zijn Nederlandse militairen nog steeds in Slowakije gestationeerd om de Duitse Patriot-eenheden bij te staan.
Bij de inzet van luchtverdedigingssystemen tegen luchtdreigingen met een nucleaire lading spelen verschillende facetten een rol. Daarbij gaat het onder meer om het verschil tussen strategische en niet-strategische nucleaire wapens, alsmede de overbrengingsmiddelen. In algemene zin geldt dat NAVO’s afschrikking, en specifiek de extended deterrence die de VS biedt aan bondgenoten, de belangrijkste verdediging is tegen nucleaire wapens.
Wat vindt u van het feit dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) benadrukt dat er geen openbare schuilkelders meer zijn die ingezet zullen worden voor noodsituaties en dat de bevolking het voor het grootste deel maar moet uitzoeken? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Halverwege de jaren tachtig zette de rijksoverheid een streep door het schuilkelderbeleid in verband met het einde van de koude oorlog. Er is op dit moment ook geen fundamentele aanleiding voor het terugvallen op voorzieningen die destijds zijn afgeschaft. Het Landelijk Crisisplan Straling beschrijft de organisatie voor crisisbeheersing bij stralingsongevallen. Bij noodsituaties kan worden opgeschaald naar de nationale crisisstructuur en wordt door de overheid informatie (die van toepassing is op de specifieke situatie) verspreid via NL Alert en/of via betrokken veiligheidsregio’s en/of gemeenten.
Heeft u de bereidheid om, gezien de dreiging van een nucleaire oorlog, jodiumpillen aan de bevolking uit te delen? Zo nee, waarom niet?
Het is zeer onwaarschijnlijk dat Nederland getroffen wordt door een aanval met een nucleair wapen.
Het innemen van jodiumprofylaxe biedt bescherming tegen de inname van radioactief jodium (dat vrijkomt bij een kernongeval van bijvoorbeeld een kerncentrale) en niet tegen andere radioactieve stoffen. Ook de kans op een kernongeval is heel klein. Maar in het onwaarschijnlijke geval van een stralingsincident waarbij radioactief jodium vrijkomt, zijn jodiumtabletten in Nederland beschikbaar. Daarnaast hebben in Nederland huishoudens met minderjarigen, die zich in een cirkel van 100km rondom een kerncentrale bevinden, al via de post tabletten ontvangen in 2017 en 2021. De rijksoverheid zal altijd communiceren wanneer het nodig is om zo’n tablet in te nemen: dat moet op specifieke momenten, werkt alleen voor de doelgroep (afhankelijk van de afstand tot de bron) en biedt alleen bescherming tegen de schadelijke effecten van de inname van radioactief jodium. Een jodiumtablet moet dan ook nooit preventief of ter bescherming van andere radioactieve stoffen worden ingenomen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is verantwoordelijk voor het beleid op jodiumprofylaxe.
Wilt u het advies van deskundigen opvolgen om zo snel als mogelijk weer een «Bescherming Bevolking» (BB) op te richten? Zo nee, waarom niet?
Zou u alsnog willen inzetten op de-escaleren omdat meer wapens en meer oorlog niet tot vrede zullen leiden, maar vredesonderhandelingen tussen Oekraïne en Rusland mogelijk wel? Kunt u toelichten hoe u hiervoor internationale steun gaat zoeken en hoe u hiervoor gaat lobbyen?
Rusland heeft met zijn invasie de soevereiniteit en de territoriale integriteit van Oekraïne op grove wijze geschonden. Oekraïne heeft het volste recht zich te verdedigen tegen de Russische agressie. Het kabinet blijft zich inzetten om, samen met internationale partners, Oekraïne te steunen. Want de urgentie van deze steun is en blijft hoog. Het initiatief voor vredesonderhandelingen met Rusland ligt bij Oekraïne zelf. Op dit moment zijn vredesonderhandelingen niet aan de orde.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de Begrotingsbehandeling Defensie?
Ja.
Het bericht ‘Onderzoek: Bonaire dreigt onder te lopen bij extreme klimaatverandering’ |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek: Bonaire dreigt onder te lopen bij extreme klimaatverandering»1 en het onderhavige rapport van de VU Amsterdam, en heeft u kennisgenomen van de brandbrief van Greenpeace aan Minister-President Rutte?
Ja.
Wat vindt u van de conclusies van het rapport en deelt u de conclusies dat inwoners Bonaire grote risico’s lopen door de stijging van de zeespiegel, toenemende hitte en het afsterven van koraal?
Meerdere rapporten laten zien dat Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering (zie bijvoorbeeld ook Kamerstuk 30 825, nr. 218 over de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland). Te voorzien is dat op termijn maatregelen nodig zijn om de gevolgen van klimaatverandering het hoofd te kunnen bieden. Het gaat bij klimaatadaptatiemaatregelen ook om het nu al maken van de juiste keuzes met name in de ruimtelijke ordening en inrichting van Caribisch Nederland. Het lokale bestuur heeft de mogelijkheden om te sturen op een ruimtelijke ordening en inrichting waarmee schade en overlast door weersextremen zo veel mogelijk wordt voorkomen. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden direct aan zee en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden.
In het kader van het Natuur en Milieu Beleidsplan 2020–2030 (NMBP) voor Caribisch Nederland zal in 2023 een bredere beoordeling plaatsvinden van de gevolgen van klimaatverandering voor de eilanden. Ook is Bonaire voornemens om een Klimaattafel op te zetten om de gevolgen van klimaatverandering zo goed mogelijk op te vangen en een aanpak te formuleren die aansluit op de lokale context. De Minister voor Klimaat en Energie heeft hiervoor een kwartiermaker aangesteld. Hierbij zal zowel mitigatie als adaptatie aan de orde komen. Het Rijk kan bovendien de openbare lichamen met kennis en tools ondersteunen bij het opstellen van een adaptatiestrategie. Verder is in het kader van het kennisprogramma zeespiegelstijging een quickscan gedaan naar zeespiegelstijging in Caribisch Nederland en wordt in het kader van de klimaatscenario’s door het KNMI verder gekeken naar de klimaatverandering in Caribisch Nederland.
Bent u van mening dat er meer onderzoek nodig is naar de gevolgen van de klimaatverandering voor alle Caribische eilanden en Landen? Zo ja, hoe kan de Staatssecretaris vanuit haar coördinerende rol faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek is essentieel om een beeld te krijgen van de risico´s en de mogelijke maatregelen. Meer nog dan zeespiegelstijging gaat het in het Caribisch gebied om de combinatie van zeespiegelstijging, stormen en droogte. Er is meer inzicht nodig in deze effecten, om zo een goede inschatting te kunnen maken van de risico’s.
Er is al eerder onderzoek gedaan voor Caribisch Nederland en aanvullend onderzoek staat in de planning. In 2017 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een quickscan uitgevoerd naar overstromingsrisico’s als gevolg van orkanen, tsunami’s en neerslag in Caribisch Nederland. Door het KNMI is vervolgens extra geïnvesteerd in de verbetering van het inzicht in het golfsysteem in het gebied, zodat betere voorspellingen kunnen worden gedaan ten aanzien van golfopzet. Ook kijkt het KNMI als onderdeel van het opstellen van de nationale klimaatscenario´s ook naar Caribisch Nederland, naar zeespiegelstijging, de ontwikkeling van stormen en het optreden van droogteperiodes daar. Met deze informatie kan de impact van de opwarming van de aarde op bijvoorbeeld de landbouw en de natuur beter in kaart worden gebracht. De uitkomsten, die in 2023 worden verwacht, kunnen worden verwerkt in een klimaateffectatlas en als bouwsteen worden gebruikt bij risicodialogen en bij besluitvorming in het kader van ruimtelijke ordening en ruimtelijke inrichting en bij het opstellen van adaptatiestrategieën.
Bent u, mede naar aanleiding van bovengenoemd onderzoeksrapport, van mening dat er overwegingen zijn de Klimaatwet ook van toepassing te kunnen laten zijn voor Caribisch Nederland? Raadpleegt u de eilanden hierover? Kunt u de Kamer schriftelijk informeren over de mogelijkheden en gevolgen indien Caribisch Nederland ook onder de Klimaatwet zou komen te vallen? Zo nee, waarom niet?
De Klimaatwet past binnen de context van de internationale en Europeesrechtelijke verplichtingen die voor Nederland gelden op het gebied van het tegengaan van klimaatverandering. Het VN Klimaatraamverdrag, de Overeenkomst van Parijs en ook de Europeesrechtelijke verplichtingen die daaruit zijn afgeleid, gelden alleen voor het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden. De Klimaatwet is dan ook alleen van toepassing op het terugdringen van broeikasgassen in het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden.
De regeringen van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten bepalen zelf hun standpunt over medegelding van het VN Klimaatraamverdrag en de Overeenkomst van Parijs. Voor medegelding is van belang dat deze landen hun uitvoeringsregelgeving op orde hebben. De Nederlandse Klimaatwet kan geen gelding krijgen in deze landen.
Het verbreden van het toepassingsbereik van de Klimaatwet naar Bonaire, Saba en Sint Eustatius ligt vanwege de Europese context van deze wet niet voor de hand. Dat neemt niet weg dat het kabinet het van belang acht om ook op Bonaire, Saba en Sint Eustatius de uitstoot van broeikasgassen te reduceren en de energievoorziening te verduurzamen. Een wettelijke regeling, specifiek voor deze eilanden, is daarvoor echter niet nodig. Ook zonder een wettelijke regeling kan er immers consistent klimaat(mitigatie)beleid worden gevoerd. Zo heeft het kabinet op 28 september 2022 bekend gemaakt de verduurzaming van de elektriciteitsproductie in Caribisch Nederland te steunen met 33,6 miljoen Euro (kamerstuk 32 813, nr. 1005). Hiermee wordt binnen enkele jaren een aandeel duurzaam behaald van gemiddeld 75 à 80%. Daarnaast is Bonaire voornemens een klimaattafel op te zetten om de uitdagingen op het gebied van klimaat beter in beeld te krijgen en tot integraal beleid te komen. Het kabinet heeft een kwartiermaker aangesteld die de opzet van deze klimaattafel zal faciliteren. Ook voor Saba en Sint Eustatius wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn voor een klimaattafel.
Internationale verdragen zoals het Verdrag van Parijs zijn uitsluitend door Nederland ondertekend en niet door de Caribische Landen in het Koninkrijk; worden, mede naar aanleiding van meer overleg inzake internationale klimaatverdragen, de Caribische Landen aangemoedigd om internationale klimaatverdragen medegeldig te verklaren? Zo ja, welke voordelen biedt dit voor de bescherming tegen klimaatverandering, toegang tot financiering voor klimaatadaptatie en het uitvoeren van implementatieplannen voor klimaatadaptatie?
De Overeenkomst van Parijs is voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden aanvaard voor het Europese deel van Nederland. Het is mogelijk de gelding van het verdrag voor wat betreft de gelding voor het Koninkrijk uit te breiden tot de andere delen van het Koninkrijk. De autonome landen binnen het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) kunnen zelf aangeven dat zij medegelding van het verdrag voor hun land wenselijk achten. De verdragsverplichtingen gelden dan ook in die delen van het Koninkrijk. Voor de uitvoering van het verdrag zal het nodig zijn uitvoeringswetgeving op te stellen.
Verdragspartijen hebben onder de Overeenkomst van Parijs verschillende rechten en voordelen. Ontwikkelingslanden kunnen aanspraak maken op financiering, capaciteitsopbouw en overdracht van technologie. Voor wat betreft het Koninkrijk zal de precieze uitwerking in de uitvoeringspraktijk van de landen vorm moeten krijgen.
Op welke wijze geeft de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties invulling aan haar coördinerende rol inzake klimaatverandering en de gevolgen voor de Caribische delen van het Koninkrijk en op welke wijze kan zij deze rol nog verder versterken onder andere door overleg met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat?
De openbare lichamen zijn allereerst zelf verantwoordelijk voor het ontwikkelen van adaptatiestrategieën en het (ruimtelijk) sturen op een transitie naar meer weerbaarheid. Het Rijk is bereid de openbare lichamen hierbij te ondersteunen. Dit wordt onder andere gefaciliteerd via de samenwerking op het NMBP, dat door zowel de openbare lichamen als BZK, IenW en LNV getekend is, en via ondersteuning in de vorm van kennis en tools, zoals een klimaateffectatlas als basis voor stresstests. Ook de Klimaattafel die Bonaire momenteel opzet, zal hieraan bijdragen.
Het bericht 'Inspectie: NS heeft onvoldoende zicht op gevaarlijke situaties' |
|
Bouchallikh , Fahid Minhas (VVD), Lisa van Ginneken (D66), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u de onderstaande vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk, maar uiterlijk voorafgaand aan het debat over de huidige situatie bij de NS beantwoorden?
Ja, ik stuur u de vragen voorafgaand aan de hoorzitting met NS op woensdag 19 oktober.
Wat is uw appreciatie van de berichtgeving in het NRC dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van mening is dat de NS te weinig zicht heeft op gevaarlijke situaties in treinen?1
In het onderhavige geval heeft de ILT op verzoek van het «Huis voor klokkenluiders» een onderzoek gedaan. De ILT heeft op basis van het onderzoek geen acute veiligheidsrisico’s vastgesteld. Ook is er geen sprake van een tekortkoming of overtreding. De ILT ziet wel kwetsbaarheden in de processen omtrent veiligheid en heeft NS hierover aangeschreven. NS heeft dit signaal opgepakt. De opvolging ervan blijft de ILT in haar regulier toezicht monitoren.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te gelasten naar de gang van zaken sinds de eerste melding van de klokkenluider?
De ILT heeft in de afgelopen jaren zorgvuldig contact met de klokkenluider gehad. Dat heeft mede geleid tot het ILT-onderzoek. Vooralsnog zie ik geen reden om aanvullend onderzoek uit te laten voeren.
Kunt u de brief en het onderzoek van 2020 en 2021 van de ILT waarin de problemen (bij de NS-directie) aan de kaak worden gesteld met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ja, bijgevoegd bij de beantwoording van de vragen ontvangt u de brief van de ILT aan NS2 en de reactie van NS daarop3. Dergelijke brieven worden op dit moment niet actief openbaar gemaakt, maar in overleg met betrokkenen is een uitzondering mogelijk.
Klopt het dat de klokkenluider heeft laten weten geen bezwaar te hebben tegen deze openbaring?
Na de recente publicatie in NRC heeft de ILT contact gezocht met de klokkenluider om te verifiëren of de klokkenluider geen bezwaar had tegen openbaarmaking. Dit heeft ertoe geleid dat de ILT de afhandelingsbrief nu openbaar maakt.
Kunt u toelichten waarom de ILT een onderzoek gericht op technische problemen waarbij mogelijk de veiligheid van treinstellen en daarmee reizigers in het geding was «te kostbaar» achtte en zodoende een kleiner en afgebakend onderzoek heeft ingelast?
De ILT heeft een zeer uitgebreid onderzoek ingesteld op het (onderhouds-)proces. Het kostenaspect heeft daarbij geen rol gespeeld. De technisch-inhoudelijke kant is door NS (driemaal) intern en door een extern bureau onderzocht en beoordeeld.
Kunt u ingaan op de actuele stand van zaken met betrekking tot het onderhoud aan treinstellen?
NS heeft mij geïnformeerd dat het aantal verstoringen in de treindienst als gevolg van technische problemen in de afgelopen jaren niet toegenomen is.
Zijn de in het bericht van NRC genoemde problemen inmiddels verholpen?
Op 18 juli 2022 heeft de ILT de hierboven aangehaalde en in bijlage 2 opgenomen brief van NS ontvangen, waarin is beschreven hoe NS opvolging geeft aan de conclusies en bevindingen van de ILT. In het reguliere overleg tussen de ILT en NS worden de hierin beschreven verbetermaatregelen zorgvuldig gevolgd. De eerste verbetermaatregelen zijn in een bijeenkomst in september 2022 met de ILT gedeeld. Verder worden de vorderingen die hiermee gemaakt worden meegenomen in een reguliere audit door de ILT die begin 2023 uitgevoerd zal worden.
Is er sprake van een acuut gevaar voor reizigers van de NS?
De ILT ziet geen acuut gevaar voor de reizigers van NS. Zie tevens het antwoord op vraag 2.
Wanneer zijn bij de NS-directie de eerste signalen ontvangen dat er sprake is van nalatigheid bij het onderhoud aan de treinen? Wanneer bereikten deze signalen u?
Mijn ambtsvoorganger is begin 2020 door de klokkenluider benaderd. Omdat het hier het veiligheidsbeheersysteem van NS betreft, ligt hier een rol voor de ILT. De ILT is in het voorjaar van 2020 door NS over eerste signalen over mogelijk nalatig onderhoud geïnformeerd. Aansluitend is dit door het «Huis voor klokkenluiders» bij de ILT gemeld. Op verzoek van het «Huis voor klokkenluiders» heeft ILT onderzoek hiernaar uitgevoerd.
Kunt u cijfers delen over de hoeveelheid treinstellen die te maken hebben gehad met onnodige vertragingen of uitval als gevolg van nalatigheid bij het onderhoud?
NS heeft mij geïnformeerd dat er geen treinstellen zijn uitgevallen of onnodige vertraging hebben gehad als gevolg van nalatigheid bij het onderhoud.
Kunt u ingaan op de stappen die de NS sinds het signaal van de ILT heeft genomen om de processen te verduidelijken en beheersen?
NS verwijst hiervoor naar de stappen zoals beschreven in de hierboven aangehaalde en in bijlage 2 opgenomen brief van NS aan de ILT van 18 juli 2022.
Beschikt de NS inmiddels over een informatiesysteem waarmee bijgehouden kan worden welke treinen nieuwe of gereviseerde onderdelen bevatten, of welke treinen onderdelen bevatten die aan vervanging toe zijn?
NS heeft mij geïnformeerd dat zij hiervoor een softwaresysteem hebben, waarin per treinstel bijgehouden wordt wanneer welk onderhoud gepland en uitgevoerd is, inclusief geplande vervanging met nieuwe of gereviseerde onderdelen.
Hoe vaak is het voorgekomen dat een volledig treintype of groep treinstellen met een te controleren onderdeel is teruggeroepen, waar mogelijk sprake was van een defect aan een enkel treinstel?
NS heeft mij geïnformeerd dat er in de periode 2021 en 2022 vijf controleacties zijn geweest die te herleiden zijn tot defecte onderdelen. Alle controleacties zijn uitgevoerd tijdens de nacht of andere rustige momenten, waardoor reizigers volgens NS geen hinder van het defect hebben ondervonden. NS informeert mij verder dat de inrichting van «tracking-and-tracing» geen verschil had gemaakt voor de doorlooptijd of kosten van de controleacties. Het door NS gebruikte softwaresysteem verschaft volgens NS voldoende informatie of slechts een enkel treinstel of alle treinstellen gecontroleerd moeten worden.
Worden situaties waar bijvoorbeeld deuren spontaan open of dicht gaan of remmen vastzitten op dit moment adequaat geregistreerd?
NS heeft mij geïnformeerd dat deze situaties adequaat geregistreerd worden in het softwaresysteem.
Zo ja, hoe is dat geborgd en hoe houdt u daar toezicht op?
Zie tevens het antwoord op vraag 15. Als er sprake is van een veiligheidsstoring wordt dit door NS door middel van een ingevuld formulier «melding bijzonder voorval» gemeld bij de ILT. Als op basis hiervan gevaarlijke situaties kunnen ontstaan voert de ILT nadere inspecties uit. Overigens voert de ILT vanzelfsprekend niet alleen naar aanleiding van dergelijke meldingen inspecties uit.
Hoeveel ernstige situaties, waarbij bijvoorbeeld een trein ontspoorde, zijn bij u bekend die te herleiden zijn tot de genoemde problematiek?
De ILT heeft bij het onderzoek gebruik gemaakt van twee casussen: de ontsporing op emplacement Binckhorst op 2 januari 20204 en de problematiek van de deursluitingen. Het is ILT niet bekend hoeveel ernstige situaties verder te herleiden zijn tot de genoemde problematiek.
Ziet u aanleiding strengere afspraken te maken over de informatie die de NS aan bijvoorbeeld de ILT moet verschaffen ten behoeve van toezicht en handhaving in het programma van eisen (PvE) van de hoofdrailnetconcessie (HRN)? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De ILT heeft geen behoefte aan meer informatie. Alle bijzondere voorvallen moeten gemeld worden door middel van de daarvoor bestemde meldingskanalen. Daarnaast vindt er regelmatig overleg plaats tussen de ILT en NS op strategisch directieniveau, op tactisch niveau tussen de veiligheidsafdeling van NS en de Toezichteenheid Rail van de ILT en op operationeel niveau.
Kunt u de berichtgeving in het NRC bevestigen dat actief is verhuld dat sprake was van een technisch defect, in plaats van een menselijke fout, in augustus 2021 toen een reiziger aan de buitenkant van een trein is meegesleurd met een trein?
Nee, de ILT heeft op 24 augustus 2021 via de gebruikelijke wijze deze melding van NS ontvangen. Naar aanleiding van dit incident heeft de ILT opdracht gegeven aan NS om hiervoor testen uit te voeren en om aanvullende informatie te verstrekken. Op 27 augustus 2021 heeft de ILT vastgesteld dat deze testen zijn uitgevoerd en dat de zogenaamde inklembeveiliging naar behoren en volgens de daaraan gestelde eisen heeft gefunctioneerd.
Indien hier sprake is geweest van verhulling van de gang van zaken, welke sancties beoogt u richting NS?
Ik heb niet kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van verhulling van de gang van zaken.
Het bericht 'Energy union or deindustrialisation' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Energy Union or Energy union or deindustrialisation»?1
Ja.
Herinnert u zich de artikelen «Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken»2 en «Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken»?3
Ja.
Erkent u dat de hogere energieprijzen in Europa in vergelijking tot andere landen, namelijk negen keer hoger in Augustus ten opzichte van de prijzen in de Verenigde Staten de-industrialisatie van Europa in gang zet?
Ik erken dat de hoge energieprijzen in Europa reden zijn tot zorg, en dat deze hoge prijzen de concurrentiepositie van delen van de (energie-intensieve) industrie onder druk zet. Deze zorg leeft ook bij mijn collega’s elders in Europa.
Ik ben dan ook in direct contact met een aantal van de grote bedrijven die onder de hoge energieprijzen lijden. In augustus waren de energieprijzen inderdaad significant hoger dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Gelukkig is sindsdien de gasprijs in Europa met 70% gedaald. Dit biedt echter geenszins zekerheid op de lange termijn. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober jl., zal ik uw Kamer voor het einde van het jaar informeren over de impact van de gestegen energieprijzen op de industrie en de wijze waarop het kabinet hierin zal gaan acteren.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is de strategische en groene industrie binnen Europa voor te toekomst te behouden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Zoals ook aangegeven in mijn industriebrief van deze zomer en de brief over de verduurzaming van de industrie hecht het kabinet eraan om een strategische en groene industrie binnen Europa te behouden. Dit voorkomt dat CO2-emissies simpelweg worden verplaatst, vermindert onze afhankelijkheid van derde landen voor belangrijke goederen en zorgt voor een diverse en daarmee veerkrachtigere economie.
Deelt u de mening dat de huidige eisen en doelen [omtrent energiebesparing, staatssteun, afroming van winsten en maximale vulgraden] die door de Europese Unie gesteld zijn, maar ingevuld en uitgevoerd worden door de landen zelf waarbij er grote verschillen ontstaan door budgettaire capaciteit tussen landen, kan leiden tot een ongelijk speelveld en daarmee instabiliteit van de interne markt? Zo nee, waarom niet?
De plannen van de EU op dit gebied houden al rekening met het verschil in welvaart en budgettaire ruimte tussen lidstaten. De middelen uit de Green Deal, het RepowerEU programma en de Recovery and Resilience Facility komen in het bijzonder aan de minder kapitaalkrachtige lidstaten ten goede en minder aan lidstaten zoals Nederland. Ook gezamenlijke inkoop is een maatregel die de effecten van ongelijke marktmacht tussen lidstaten tegengaat. Er zijn dus al waarborgen getroffen voor het bevorderen van een gelijk speelveld.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van een Europees afschakelplan ervoor kan zorgen dat de cruciale sectoren kunnen blijven draaien? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Als ook aangegeven in de Kamerbrief van 9 september inzake de voortgang van het BH-G (Kamerstuk 29 023, nr. 342) wordt de afschakelstrategie in nauw overleg met de belangrijke handelspartners België en Duitsland vormgegeven. De komende periode zal een nadere analyse van grensoverschrijdende keteneffecten van deze landen worden gemaakt en met deze landen worden besproken. Indien nodig zal de afschakelstrategie daarop worden aangepast.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van een Europese Energie Unie noodzakelijk is om te zorgen dat de-industrialisatie wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening deels. In reactie op de huidige energiecrisis en de stijging van energieprijzen in de EU worden zowel in EU-verband als op nationaal niveau veel maatregelen genomen om de gevolgen van de stijgende energiekosten voor burgers en bedrijven te verzachten en ook om de oorzaken van de gestegen energieprijzen aan te pakken. Samenwerking op Europees niveau is dan ook zeer belangrijk. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Deelt u de resultaten van het onderzoek van het University College Dublin dat een Europese Energie Unie – waarbij de energie- en gasprijs op Europees niveau worden losgekoppeld, er gezamenlijk ingekocht wordt en het pan-Europese supergrid wordt afgemaakt, energieprijzen binnen de Europese Unie met 32% dalen?4 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek – waaraan de VOLT-fractie refereert – gaat niet in op een Europese Energie Unie maar betreft een studie naar de voordelen van een mogelijk pan-Europees «super grid». Een conclusie van dit onderzoek is dat de energiekosten met 32% zouden kunnen dalen als gevolg van verdere versterking van de pan-Europese transmissienetwerken. Het klopt dat uitbreiding en versterking van Europese transmissienetten een belangrijke voorwaarde is voor het slagen van de energietransitie. De resultaten van dit onderzoek vloeien voort uit van een groot aantal aannames. Dit maakt het moeilijk te beoordelen hoe reëel dit cijfer is.
Deelt u de mening dat een Europese Energie Unie het opbouwen van strategische reserves makkelijker maakt omdat landen niet meer met elkaar concurreren? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ten eerste kan een gezamenlijke gasinkoop bijdragen aan het makkelijker opbouwen van strategische reserves. Dit kan echter ook zonder een Europese Energie Unie, zoals de VOLT-fractie deze voor zich ziet. Voorts kan een gezamenlijke Europese Energie Unie uiteindelijk bijdragen aan lagere kosten die de burgers betalen voor energie. Vandaag de dag vormen ook moeilijk te beheersen externe factoren een belangrijke oorzaak van hogere energieprijzen. Voor een weerbaar Europees energiesysteem is de Europese Energie Unie geen doel op zich. Het gaat er wat mij betreft dan vooral om dat de EU als geheel niet alleen een geïntegreerd energiesysteem heeft, maar ook in staat is deze te voeden met overwegend hernieuwbare energie van eigen bodem. Dát maakt weerbaarder voor schokken van buitenaf.
Deelt u de mening dat een gezamenlijke Europese Energie Unie de kosten die de burgers betaalt voor energie verlaagt en het Europese energiesysteem weerbaarder maakt voor schokken van buitenaf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de positie van Nederland ten aanzien van de verschillende aspecten van een Europese Energie Unie zoals hierboven benoemd en ten aanzien van een Europese Energie Unie als geheel? Bent u bereidt om u in Europees verband hard te maken voor de totstandkoming van een Europese Energie Unie?
Zie antwoord vraag 9.
De uitspraak van de Pfizer-directeur in het Europees Parlement over effectiviteit coronavaccin tegen verspreiding van het coronavirus |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van Pfizer-directeur J. Small, naar aanleiding van een vraag van Europarlementariër Rob Roos in het Europees Parlement, dat het coronavaccin van Pfizer voor het op de markt kwam nooit was getest op effectiviteit tegen transmissie van het coronavirus? Zo ja, wat is uw reactie op deze uitspraak?
Ja, ik ben op de hoogte van deze uitspraak. Een uitgebreide reactie op deze uitspraak geef ik in mijn antwoorden op de onderstaande vragen.
Waren uw voorganger en het toenmalige kabinet ervan op de hoogte dat het coronavaccin van Pfizer voor het op de markt kwam nooit is getest op de effectiviteit op transmissie van het coronavirus? Zo ja, vanaf wanneer waren zij daarvan op de hoogte? Was bij het kabinet al voor de start van de eerste vaccinatieronde al bekend dat de effectiviteit op transmissie niet kon worden aangetoond, omdat hierop (nog) niet getest was?
Uw Kamer is op 24 december 2020 geïnformeerd over de werkzaamheid, kwaliteit en veiligheid van het BioNTech/Pfizer-vaccin, op basis van het advies van de Gezondheidsraad van diezelfde dag. In zowel het advies van de Gezondheidsraad als de Kamerbrief van 24 december 2020 is benoemd dat de mate waarin het vaccin beschermt tegen overdracht van het virus nog verder onderzocht diende te worden. Het is gebruikelijk dat dit soort populatieonderzoek na (voorwaardelijke) markttoelating wordt gedaan.
De Gezondheidsraad oordeelde, net als het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), positief over de werkzaamheid en veiligheid van het BioNTech/Pfizer-vaccin. Ik vind het belangrijk om dat hier te benadrukken, net als het gegeven dat de COVID-19-vaccins een buitengewoon belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het voorkomen van ernstige ziekte en sterfte als gevolg van het coronavirus.
Waarom heeft het (toenmalige) kabinet vanaf het begin van de vaccinatiecampagne benadrukt dat vaccineren van belang was voor het beschermen van anderen in je omgeving, en stoppen van de verspreiding van het coronavirus, als dat helemaal niet was aangetoond? Kunt u uitleggen waarop deze bewering was gebaseerd als daarvoor geen wetenschappelijke onderbouwing bestond, of deze op zijn minst nog onzeker was, en waarom er dan gekozen is voor het verspreiden van deze informatie op een dusdanige stellige manier, als motivatie voor mensen om zich te laten vaccineren?
Wanneer minder mensen (ernstig) ziek worden door vaccinatie, heeft dit indirect ook een effect op de verspreiding van het virus. Het is daarom aannemelijk dat een vaccin dan ook een effect op transmissie zal hebben. Als de vaccins de verspreiding van het virus verminderen, dan ligt het in de lijn der verwachting dat ook de mensen die (nog) niet zijn gevaccineerd beschermd worden als veel mensen om hen heen zijn gevaccineerd. Dit is ook benoemd in de adviezen van de Gezondheidsraad1.
Indien uw voorganger en het (toenmalige) kabinet wel degelijk in de veronderstelling waren dat het coronavaccin van Pfizer transmissie zou voorkomen, van wie hebben zij deze informatie dan gekregen en is daarvoor wetenschappelijke onderbouwing aangeleverd? Bent u er bovendien van op de hoogte dat er al heel vroeg in de coronacrisis studies waren die lieten zien dat de vaccins waarschijnlijk geen effect op transmissie zouden hebben? Waarom is dan toch gekozen voor het aanhangen van een op zijn minst wetenschappelijk discutabele hypothese en is deze als waarheid geponeerd?
Het kabinet heeft bij de voorbereidingen en aanvang van de vaccinatiecampagne steeds benoemd dat er nog onzekerheden waren met betrekking tot de mate waarin het vaccin transmissie van het virus kon voorkomen. De Gezondheidsraad is daarom op 2 maart 2021 gevraagd te adviseren over het verwachte effect van vaccinatie op de transmissie van SARS-CoV-2. Op 20 mei 2021 gaf de raad aan dat het, op basis van de beschikbare wetenschappelijke literatuur, waarschijnlijk is dat vaccinatie tot op zekere hoogte transmissie tegengaat. De Gezondheidsraad baseerde zich hierbij onder andere op rapportages van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC). Inmiddels zijn er meerdere wetenschappelijke studies verschenen waaruit blijkt dat vaccinatie transmissie van het coronavirus tegengaat. Dit is onder andere gebleken uit verschillende onderzoeken die het afgelopen jaar door het RIVM zijn uitgevoerd2. Er blijft echter altijd een zekere mate van onzekerheid over de exacte bescherming tegen transmissie, omdat dit sterk afhankelijk is van de op dat moment dominante variant van het virus.
Indien uw Ministerie en het (toenamalige) kabinet verkeerd waren voorgelicht, bent u dan voornemens om (juridische) stappen te ondernemen tegen Pfizer BioNTech, voor het misleiden van de Nederlandse overheid en de burgers? Zo nee, waarom niet?
In de antwoorden op vraag 2 tot en met 4 heb ik toegelicht waarom geen sprake is van misleiding.
Indien uw Ministerie en het (toenmalige) kabinet er wel van op de hoogte waren dat het coronavaccin van Pfizer niet getest was op effectiviteit tegen transmissie, bent u het dan eens dat het Nederlandse volk bewust door de overheid is misleid middels desinformatie over betreffend vaccin en dat er dus geen sprake is geweest van informed consent? Zo ja, kunt u verantwoorden waarom gekozen is voor deze tactiek? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide uitleg geven van de overwegingen om het vaccin te presenteren als effectief tegen transmissie?
Zoals ik in de antwoorden op vraag 2 tot en met 4 heb toegelicht, is het kabinet steeds transparant geweest over de beschikbare informatie rondom de effectiviteit van het COVID-19-vaccin van BioNTech/Pfizer.
Hoe reflecteert u op het feit dat mensen zich gedwongen hebben gevoeld zich te laten vaccineren, in de veronderstelling dat zij anders hun naasten en omgeving in gevaar zouden brengen door het virus te verspreiden? Vindt u achteraf bezien niet dat er van dergelijke psychologische drukmiddelen nooit gebruik gemaakt had mogen worden, aangezien daarvoor geen wetenschappelijke rechtvaardiging was?
Vaccineren is een vrije keuze. Dit laat onverlet dat je niet laten vaccineren nadelige effecten kan hebben voor anderen. Er is brede wetenschappelijke consensus over de mate waarin vaccinatie bijdraagt aan bescherming tegen het coronavirus en het tegengaan van transmissie. Op die manier draagt vaccinatie in grote mate bij aan het bevorderen de volksgezondheid. Van gebruik van psychologische drukmiddelen is geen sprake.
Zou u, in retrospectief en met het voortschrijdend inzicht van nu, de vaccinatiestrategie anders hebben vormgegeven en alle vormen van dwang, drang en druk achterwege hebben gelaten?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Bent u het eens dat deze nieuwe informatie over het coronavaccin van Pfizer moet leiden tot een grondige herziening van de vaccinatiestrategie en dat deze per direct slechts nog gebaseerd mag zijn op volledige vrijwilligheid en volstrekte transparantie over de werking en effectiviteit van deze vaccins?
Vaccineren tegen COVID-19 gebeurt op vrijwillige basis. Er is daarnaast brede wetenschappelijke consensus over de werking en effectiviteit van de COVID-19-vaccins van BioNTech/Pfizer. De Tweede Kamer en de samenleving zijn hierover langs verschillende kanalen geïnformeerd.
Bent u voornemens om de vaccinatiebereidheid en/of de vaccinatiegraad op geen enkele manier meer van invloed te laten zijn op het toekomstige coronabeleid? Zo nee, waarom niet?
Het coronabeleid is gebaseerd op verschillende variabelen. De mate van immuniteit onder de bevolking en de kennis die op dat moment beschikbaar is over de mate van bescherming van vaccins wegen daarin mee. Wat deze variabelen betekenen voor het coronabeleid heb ik in mijn Kamerbrief van 13 oktober jl. aan uw Kamer toegelicht3.
Bent u voornemens om het inzetten van het coronatoegangsbewijs gegarandeerd voorgoed te verwerpen, aangezien vaccineren weinig effect heeft op transmissie en er dus geen grond is om mensen uit te sluiten van het openbare leven op grond van hun vaccinatiestatus? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op eerdere vragen van het lid Van Haga4 heb toegelicht, bestaat er op dit moment geen wettelijke grondslag voor de inzet van het coronatoegangsbewijs (CTB). Ook in de eerste tranche wijziging van de Wet Publieke Gezondheid is geen grondslag voor de inzet van het CTB meegenomen. Een aantal sectoren die de afgelopen twee jaar zwaar getroffen zijn door het coronavirus, geeft aan dat het CTB een wenselijke – en in een aantal gevallen zelfs de enige werkbare – maatregel is om renderend open te kunnen blijven tijdens een zware opleving van het virus. Deze sectoren willen het CTB als instrument in kunnen zetten in het geval dat er bij een opleving van het virus zwaardere interventiemaatregelen nodig zijn. Ook hebben de Raad van State en het MIT geadviseerd een CTB op te nemen in de «gereedschapskist» om de samenleving zo veel mogelijk open te kunnen houden bij een opleving van het virus. Het kabinet hoopt dat de inzet van ingrijpende interventiemaatregelen, zoals het CTB, niet meer nodig zal zijn, maar ziet ook dat het op voorhand uitsluiten van maatregelen bij een mogelijke opleving in de toekomst de mogelijke interventiemaatregelen beperkt. Hierdoor kunnen mogelijke ingrijpendere maatregelen sneller in beeld komen. Als er in uw Kamer draagvlak is voor een instrument als het CTB dan valt een wetsvoorstel te overwegen ter ondersteuning van de sectorplannen.
In de sectorplannen waar het CTB genoemd wordt als mogelijke maatregel, gaat het om het CTB in de vorm van 1G (Testen voor Toegang) of 3G. Bij beide vormen geldt dat mensen die ervoor kiezen zich niet te laten vaccineren een geldig CTB kunnen krijgen met een negatieve testuitslag. Een alternatief voor vaccinatie is bij deze toepassingen van het CTB dus altijd mogelijk.
De term piekbelaster en de lijst van piekbelasters |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van Johan Remkes in de uitzending van Buitenhof over de lijst van boerenbedrijven die moeten worden uitgekocht?1, 2
Ja.
Kunt u aangeven of er nu wel of niet een lijst is, gezien het feit dat Johan Remkes in de uitzending van Buitenhof aangaf dat er een lijst is van boerenbedrijven die moeten stoppen, terwijl u eerder aangaf dat zo’n lijst er niet is? Hoe kan dit?3, 4, 5
Er is geen concrete lijst van boerenbedrijven die moeten stoppen. De heer Remkes heeft inmiddels ook toegelicht dat hij ten onrechte in die veronderstelling was. De heer Remkes heeft zich gebaseerd op de hem toegezonden ambtelijke analyse van de mogelijke effecten van een aanpak gericht op piekbelasters, en daarbij verondersteld dat er een lijst met concrete bedrijven onder lag. Voor de ambtelijk analyses is echter gebruik gemaakt van geanonimiseerde data. Zie voor een verdere toelichting daarop de notitie die ik 14 oktober jl. aan uw Kamer heb verzonden (Kamerstuk 35 334, nr. 202).
Zijn desbetreffende boerenbedrijven hierover reeds geïnformeerd? Zo niet, op welke termijn zal dit gebeuren?
Nee. Zoals toegelicht is er geen concrete lijst van bedrijven die moeten worden uitgekocht, en deze zijn dus ook nog niet benaderd. Momenteel werk ik een kortetermijnaanpak gericht op onder andere de uitstoot van piekbelasters uit. In november zal ik de Tweede Kamer hier nader over informeren.
Onderschrijft u dat ondernemers die vrezen voor de toekomst van hun bedrijf zo snel mogelijk duidelijkheid verdienen?6
Ja.
Op welke termijn moeten boerenbedrijven, die hierover worden geïnformeerd, vervolgens stoppen met hun bedrijfsvoering?
De heer Remkes noemt de termijn van één jaar. In zijn reactie op het rapport van de heer Remkes heeft het kabinet aangegeven dat deze tijdsperiode ambitieus is. Ik ga met provincies en sectorpartijen hierover in gesprek. Enerzijds is er de urgentie van een werkende aanpak om op korte termijn de stikstofdepositie terug te brengen, anderzijds vereist de aanpak van piekbelasters zorgvuldigheid en moeten bedrijven ook de mogelijkheid krijgen om, met hulp van de benodigde externe kennis en expertise, de mogelijkheid hebben om, naast beëindiging van de desbetreffende activiteit, in kaart te brengen op welke wijze de uitstoot tot bijna nul terug kan worden gebracht.
Op welke termijn gaat u de desbetreffende lijst openbaar maken?
Zoals toegelicht is er geen concrete lijst opgesteld. In november zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de kortetermijnaanpak, waarbij ik ook in zal gaan op de voorgenomen tijdlijn.
Welke juridische status heeft deze lijst?
Zoals toegelicht is er geen concrete lijst opgesteld.
Kunt u de onderbouwing voor de samenstelling van deze lijst geven?
Zoals toegelicht is er geen concrete lijst opgesteld. In de notitie die met de heer Remkes is gedeeld en die ik 14 oktober jl. aan de Tweede Kamer heb verzonden, staat de onderbouwing bij de conclusies uit die notitie toegelicht.
Wat bedoelt u precies met de «smalle» en «brede» definitie van de term piekbelaster, gezien het feit dat u in antwoord op schriftelijke vragen over de term piekbelaster van 9 juni jongstleden aangaf dat de term piekbelaster «geen vast omschreven begrip is» en dat «deze groep qua omvang smal of juist breder kan worden begrensd of gedefinieerd»?7
De definitie van een piekbelaster en de begrenzing van de groep piekbelasters hangt samen met de context waarin de term wordt gebruikt. Zoals in de beantwoording van de schriftelijke vragen van 9 juni jongsleden is aangegeven, wordt de term gebruikt voor bedrijven met een hoge uitstoot op stikstofgevoelige natuur, die in de meeste gevallen op relatief korte afstand van stikstofgevoelige natuur zijn gelegen. De context wordt bepaald door het doel van bijvoorbeeld een maatregel (waarbij een grotere of kleinere groep in aanmerking kan komen), van de omstandigheden in een gebied, van maatregelen die al genomen zijn of nog genomen gaan worden en van de staat van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Kunt u uitleggen welke definitie de boerenbedrijven op de lijst van bedrijven, die moeten worden uitgekocht, precies kenmerkt?
Zoals beschreven in de ambtelijke notitie zijn er keuzes te maken in criteria. Zo kan een nadruk worden gelegd op de bedrijven die landelijk zorgen voor de meeste depositie, of specifieker worden gekeken naar wat per (als urgent aangemerkt) natuurgebied de bedrijven zijn die de meeste stikstofdepositie veroorzaken. Ik zal de Tweede Kamer op korte termijn nader informeren over de keuzes die hierin te maken zijn.
Klopt het dat de plenaire behandeling, onder voorbehoud, in de Eerste Kamer op 8 november 2022 plaatsvindt en de eerstvolgende waterschapsverkiezingen op 15 maart 2023 worden gehouden?
Ja.
Wat betekent de rijkelijk late behandeling van het wetsvoorstel op 8 november voor de implementatie van (mogelijke) wijzigingen voor de eerstvolgende waterschapsverkiezingen?
Door de nog niet afgeronde parlementaire behandeling van het initiatiefvoorstel kan helaas op dit moment nog geen duidelijkheid worden gegeven aan betrokkenen bij de aankomende waterschapsverkiezingen.
De Eerste Kamer heeft op 10 oktober jl. verslag uitgebracht. Daarin zijn vergelijkbare vragen gesteld en zorgen geuit over het goed kunnen verlopen van de waterschapsverkiezingen in 2023. Uiterlijk 4 november 2022 zal op de vragen van de Eerste Kamer worden gereageerd. Daarmee is de beantwoording vanuit de regering tijdig gereed voor de plenaire behandeling van 8 november in de Eerste Kamer.
Klopt het dat het uitblijven van een beslissing of het eventueel terugsturen van het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer zou betekenen dat er na de komende waterschapsverkiezingen op 15 maart 2023 geen wijzigingen kunnen worden aangebracht in de Waterschapswet?
Specifiek voor het nu voorliggende initiatiefvoorstel wordt opgemerkt dat onder meer tijdens het plenaire debat in de Tweede Kamer daarover is aangegeven dat de wetswijziging, uiteraard indien de Eerste Kamer dit initiatiefvoorstel aanvaardt, uiterlijk op 1 december van dit jaar in het Staatsblad moet zijn gepubliceerd in verband met de uiterste datum waarop – nieuwe – politieke groeperingen zich kunnen laten registreren (19 december dit jaar).
In zijn algemeenheid geldt overigens dat wetswijzigingen altijd mogelijk zijn, uiteraard mits aangenomen door de Staten-Generaal. Een wetsvoorstel dat al bij een van de Kamers ligt kan in principe ook gewijzigd worden (procedure novelle indien het bij de Eerste Kamer ligt). Besluitvorming over de wetgeving na de komende waterschapsverkiezingen betekent dat huidige wetgeving blijft gelden voor het verkiezingsproces in 2023.
Bent u het ermee eens dat de lange duur van het behandelproces van het wetsvoorstel onduidelijkheid creëert bij betrokkenen van de aankomende waterschapsverkiezingen en er daarom op zeer korte termijn duidelijkheid dient te worden verschaft over de toekomst van de geborgde zetels?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het standpunt dat de wijzigingen aan de Waterschapswet – in welke vorm dan ook – niet meer kunnen worden doorgevoerd als de behandeling van het initiatiefvoorstel pas op 8 november in de Eerste Kamer plaatsvindt? Zo ja, bent u bereid om provincies en waterschappen duidelijkheid te bieden dat er tijdens de aankomende verkiezingen niets zal veranderen aan het systeem waarop bestuurders van waterschappen worden gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen – gezien de urgentie – binnen één week beantwoorden?
Ja.
Onvolledig onderzoek naar het mortierongeluk in Mali in 2016 |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van het programma Argos d.d. 8 oktober 2022? Is het juist dat de toenmalige Minister van Defensie «volledige openheid» eiste, «in het bijzonder voor de nabestaanden» en dat zij onderzoek naar nalatigheid en verwijtbaar handelen van «essentieel belang» noemde?1
Het is juist dat de toenmalige Minister destijds al bij de aanbieding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (Kamerstuk 34 775 X, nr. 7.) en in het plenaire Kamerdebat van 3 oktober 2017 heeft benadrukt «volledige openheid van zaken te willen bieden aan de nabestaanden». Zij noemde «onderzoek naar nalatigheid en verwijtbaar handelen van essentieel belang».
Deelt u de analyse dat de ambtelijke top van Defensie wilde voorkomen dat onderzoek werd gedaan naar «nalatigheid of verwijtbaar handelen» inzake het mortierongeval? Zo nee, wat is uw lezing van de feiten?
De documenten die Defensie openbaar heeft gemaakt, geven inzicht in de discussie die in 2017 heeft plaats gevonden over de formulering van de opdracht aan de onderzoekscommissie. Daarbij zijn ambtelijke adviezen gewisseld waarin de wenselijkheid van een onderzoek naar nalatigheid en verwijtbaar handelen door individuen ter discussie werd gesteld.
De toenmalig Minister van Defensie heeft vervolgens op 3 oktober 2017 het besluit genomen om de commissie Van der Veer in te stellen met de opdracht om onder meer «een oordeel te geven in hoeverre er op enigerlei moment sprake is geweest van nalatig en/of verwijtbaar handelen» (artikel 2, onderdeel b, van het instellingsbesluit, Staatscourant 2017, 57398).
Deelt u de conclusie dat ambtenaren van Defensie moedwillig de onderzoeksopzet van de commissie-Van der Veer hebben aangepast? Zo nee, wat is dan uw lezing van de feiten?
Het rapport van de commissie van der Veer is in januari 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden. Tijdens een Algemeen Overleg op 25 april 2018 (Kamerstuk 21 501-28, nr. 174) en een Voortgezet Algemeen Overleg op 16 mei 2018 is uitgebreid met de Tweede Kamer gesproken over de onderzoeksopdracht en de wijze waarop daaraan door de commissie invulling is gegeven. Zoals bekend heeft de commissie de vraag naar nalatig en/of verwijtbaar handelen onderzocht op organisatie- en niet op individueel niveau, met als doel lering te trekken en soortgelijke incidenten in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen, zoals in het voorwoord benoemd. Uit de door Defensie, naar aanleiding van het reeds genoemde WOO-verzoek van Argos, openbaar gemaakte documenten blijkt dat er op 9 november 2017 contact is geweest tussen commissievoorzitter Van der Veer en de toenmalig secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie over de wijze waarop de commissie invulling aan haar opdracht zou geven.
Tijdens het Voortgezet Algemeen Overleg van 16 mei 2018 is de motie Belhaj (Kamerstuk 34 775-X, nr. 110) ingediend en op 22 mei 2018 aangenomen. De motie verzoekt de regering te allen tijde de Kamer actief te informeren, mocht de taak die opgenomen is in een instellingsbesluit voor het oprichten van een (tijdelijke) commissie onverhoopt geheel of gedeeltelijk wijzigen. Gelet op de tekst van de motie heeft deze betrekking op commissies waarvoor geldt dat de taakstelling, zoals geformuleerd in het instellingsbesluit, is gepubliceerd in de Staatscourant. Het Kabinet voert deze motie uit.
Hoe beziet u de opmerkingen van commissievoorzitter Van der Veer dat hij de onderzoeksopdracht «nader geïnterpreteerd» had en daarover «overleg gepleegd had met de hoge ambtenaren en de secretaris-generaal»?2
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de aangenomen motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 34 775-X, nr. 109) niet volledig is uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Onderhavige motie verzoekt de regering, na het voltooien van het strafrechtelijk onderzoek door het OM, onderzoek te doen naar de mogelijkheid om tot (aanvullende) interne disciplinaire maatregelen over te gaan indien er op enig moment sprake is geweest van nalatig en/of verwijtbaar handelen.
In februari 2021 heeft het Openbaar Ministerie besloten om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar het mortierongeval. Direct daarna hebben de nabestaanden via hun advocaat door middel van een artikel 12-procedure bezwaar aangetekend tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie. Op dit moment is het strafrechtelijke traject nog niet afgerond omdat deze artikel 12-procedure nog onder de rechter is.
Deelt u de mening dat nog altijd niet is vastgesteld wat de rol en verantwoordelijkheid van Defensiemedewerkers was in de aanloop naar het drama? Zo nee, wat is dan uw opvatting van de feiten?
Er is een reeks onderzoeken gedaan naar de oorzaak van het mortierongeval. In het aanvullend rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (Kamerstuk 35 925-X, nr. 92) treft u een overzicht aan van deze onderzoeken. Al deze onderzoeken hebben veel informatie ontsloten over de aanloop naar dit ongeval en tekortkomingen binnen Defensie aan het licht gebracht. Het is van groot belang dat Defensie hieruit lering trekt om te voorkomen dat een dergelijk drama zich nogmaals kan voordoen.
De nabestaanden hebben aangifte gedaan van dood door schuld en schending van dienstvoorschriften, waarbij ook aangifte is gedaan tegen het Ministerie van Defensie. Zoals ik in vraag 5 heb aangegeven is deze zaak nog in behandeling.
Deelt u de opvatting dat de aangenomen motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 34 775-X, nr. 110) niet is uitgevoerd? Wat is uw verklaring daarvoor?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid nieuw onderzoek in te stellen naar nalatigheid of verwijtbaar handelen, bijvoorbeeld in de vorm van rechtspositioneel onderzoek naar plichtsverzuim waarbij ook de verantwoordelijkheid van individuele ambtenaren kan worden vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
De oproep van de nabestaanden is luid en duidelijk. Ik vind dat we ons moeten inspannen om zoveel mogelijk van hun vragen beantwoord te krijgen. Daarom stel ik een onafhankelijke commissie in om te onderzoeken of en hoe eventueel individueel nalatig en/of verwijtbaar handelen kan worden vastgesteld en hier tevens opvolging aan te geven. Ik realiseer me dat dit besluit voor zowel de nabestaanden, betrokkenen als de Defensieorganisatie emoties zal oproepen. Zorgvuldigheid naar alle betrokkenen staat voorop en ik zal uw Kamer daarom over de verdere invulling zo snel mogelijk informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Veiligheid en integriteit Defensie op 20 oktober aanstaande?
Ja.
Het uitstel van de presentatie van de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kent u de berichten «De zorg moet duurzamer, maar organisaties zijn het oneens over de manier waarop» en «Zorg moet in beweging komen om milieu-impact te verkleinen»?1, 2
Ja.
Klopt het dat de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 afgelopen donderdag zou worden gepresenteerd, maar dat dit is uitgesteld?
Op 4 november jongstleden hebben 14 partijen die betrokken waren bij het opstellen, de Green Deal «Samen werken aan Duurzame Zorg» ondertekend. De Minister voor Klimaat en Energie, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en ikzelf deden dat namens de rijksoverheid. Aansluitend heb ik uw Kamer geïnformeerd3.
Op 8 december aanstaande zullen naar verwachting ruim 100 partijen deze Green Deal ook ondertekenen.
Klopt het dat dit uitstel komt doordat nog niet alle partijen de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 hebben ondertekend, omdat verplichtingen die aan duurzaamheid worden gesteld nog onvoldoende vorm hebben gekregen? Zo nee, hoe zit dit dan? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat verplichtende duurzaamheidsafspraken wel voldoende vorm krijgen?
De ondertekening vond plaats op 4 november omdat partijen nog overeenstemming zochten over de laatste punten. Dat ging zowel over de concreetheid van de afspraken als over de beoogde uitvoering van de afspraken na ondertekening.
Wat is uw reactie op het gegeven dat sommige partijen twijfelen om de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 te ondertekenen, omdat zij bedenkingen hebben over hoe verplichtingen moeten worden gecontroleerd en over welke gevolgen er worden verbonden aan een niet behaalde doelstelling?
Het is een eigen afweging voor partijen om de Green Deal «Samen werken aan Duurzame Zorg» te ondertekenen. Green Deals zijn afspraken tussen de rijksoverheid en andere partijen om duurzame plannen uit te voeren. Met ondertekening committeren partijen zich aan het werken aan de doelstellingen en aan het gezamenlijk uitvoeren van de geformuleerde afspraken. Een bestuurlijke regiegroep voert regie op die uitvoering. Niet-nakoming kan niet rechtens afgedwongen worden.
Er wordt in de zorgsector een grote urgentie gevoeld om bij te dragen aan het verminderen van de klimaat- en milieu-impact van de zorg. Het was een grote wens van veel partijen om daar nieuwe en betere afspraken over te maken in een nieuwe Green Deal.
Welke zorgorganisaties hebben allemaal hun twijfels bij het ondertekenen van de Green Deal Duurzame Zorg 3.0?
Dat is mij niet bekend. Sinds de eerste ondertekening van de nieuwe Green Deal op 4 november hebben talloze partijen interesse getoond om deze Green Deal mede te ondertekenen. Op 8 december organiseert het Ministerie van VWS daarvoor een tweede «tekenmoment» waar zich inmiddels al ruim 100 organisaties voor hebben aangemeld.
Wat gaat u doen om het belang van verplichtende afspraken in de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 bij deze organisaties te benadrukken en deze organisaties ervan te overtuigen de Green Deal wel te ondertekenen?
Zoals ik heb aangegeven in antwoorden op vragen over de ontwerpbegroting van VWS, stuur ik niet aan op een verplichtend karakter van afspraken in de Green Deal. De bereidheid en betrokkenheid van alle grote brancheorganisaties van de zorgaanbieders, de zorgverzekeraars en de banken, geven mij het vertrouwen dat verplichtende afspraken niet nodig zijn. De grote interesse bij andere partijen om de nieuwe Green Deal te ondertekenen, met daarin veel concretere afspraken, bevestigen wat mij betreft dat beeld.
Welke zorgorganisaties zijn allemaal enthousiast over de Green Deal Duurzame Zorg 3.0?
Op 4 november hebben Actiz, De Nederlandse GGZ, NFU, NVZ, VGN, KNMP, Zorgverzekeraars Nederland, Nederlandse Vereniging van Banken, Groene Zorgalliantie, Koepel Artsen Maatschappij + Gezondheid, Patiëntenfederatie Nederland, Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen, Vereniging Milieuplatform Zorgsector en TNO de Green Deal ondertekend.
Daarnaast hebben zich voor de bijeenkomst op 8 december inmiddels al ruim 100 organisaties aangemeld. Nadat deze bijeenkomst heeft plaatsgevonden zal op de website van de rijksoverheid een lijst geplaatst met de actuele ondertekenaars.
Hoe betrekt u in de verdere gesprekken over de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 uw toezegging over het meenemen van de adviezen van de Gezondheidsraad over verduurzaming van hulpmiddelen in de Green Deal?3
De aanbevelingen van de Gezondheidsraad sluiten aan bij de doelen, ambities en afspraken zoals opgenomen in de Green Deal «Samen werken aan Duurzame Zorg». Ik zie het advies van de Gezondheidsraad als ondersteuning van de beweging die ik en de andere ondertekenaars van de Green Deal met elkaar willen bewerkstelligen. Later dit jaar kom ik met een afzonderlijke reactie op het advies. De opvolging van die reactie en de uitwerking van de Green Deal zullen komende jaren in samenhang moeten worden bezien.
Tot wanneer is de presentatie van de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 uitgesteld?
Op 4 november jongstleden is de Green Deal «Samen werken aan duurzame zorg» ondertekend, aan uw Kamer verzonden en terug te vinden op de website van de rijksoverheid.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden, vóór de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (gepland in de week van 17 oktober aanstaande)?
Helaas is het niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS. Hiervoor bied ik u mijn verontschuldiging aan.
De verder verslechterde situatie van minderjarige asielzoekers in het opvangcentrum in Ter Apel |
|
Don Ceder (CU) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Welke maatregelen zijn er sinds het bezoek van de Kinderombudsman in april 2022 genomen om de situatie van alleenstaande minderjarige asielzoekers in Ter Apel te verbeteren?
Ik heb uw Kamer op verschillende momenten reeds uitvoerig geïnformeerd over de stappen die er zijn genomen sinds het bezoek van de Kinderombudsman april 2022, meest recent nog in antwoord op Kamervragen van het lid Podt.1 Kortheidshalve verwijs ik u daarom naar de beantwoording van deze vragen.
Hoe komt het dat de situatie nu volgens de Kinderombudsman toch verder is verslechterd?1
De instroom van amv is onverminderd hoog. Wekelijks komen er 100–150 amv aan met slechts een zeer beperkte doorstroom. Zoals ook aangegeven in voornoemde reactie op de vragen van het lid Podt is het daarom ook de verwachting dat de bezetting en de druk de komende periode helaas nóg verder toe zal nemen tenzij er meer plekken komen. Uiteraard is alle inzet erop gericht om deze plekken te realiseren.
Waarom kunnen zelfs basale zaken als tandenborstels niet eens verstrekt worden aan deze kinderen?
De amv die op de amv-locatie van Ter Apel verblijven hebben altijd toegang tot sanitaire voorzieningen, waaronder dus ook tandenborstels. Door het gebrek aan capaciteit hebben de afgelopen periode ook kinderen één tot enkele nachten geslapen op het aanmeldcentrum van de IND op Ter Apel. Het aanmeldcentrum is niet ingericht op opvangverblijf. Daar zijn, naast toiletten en wasbakken, dan ook geen andere sanitaire voorzieningen beschikbaar. Het bevindt zich ook op een ander deel op het opvangterrein in Ter Apel. De inzet is er dan ook op gericht om te voorkomen dat er überhaupt kinderen overnachten in de wachtruimte van de IND. Indien het toch noodzakelijk blijkt dat er amv op het aanmeldcentrum moeten overnachten deelt het Rode Kruis inmiddels hygiëne-pakketjes uit aan de amv, met daarin onder andere een tandenborstel en washandjes.
Als er een tekort aan dekens is, kunnen die dan niet op korte termijn aangeschaft worden of aangenomen worden van vrijwilligersorganisaties? Zo niet, waarom niet?
Alle amv die op de amv-locatie van Ter Apel verblijven en ook de amv die noodgedwongen moeten overnachten in de wachtruimte hebben de beschikking over dekens. Voor de amv die hebben moeten overnachten in de wachtruimte geldt uiteraard onverminderd dat we dit absoluut willen voorkomen. De inzet die daartoe wordt gepleegd is uitgebreid omschreven in de eerder genoemde beantwoording op de vragen van het lid Podt. Kortheidshalve verwijs ik u daarnaar.
Wanneer kinderen nergens anders kunnen overnachten dan in een wachtruimte zonder bedden, dekens of zelfs maar voldoende stoelen, is het dan niet beter hen in dergelijke noodgevallen in hotelkamers op te vangen? Is deze optie overwogen? Zo nee, waarom niet? Waren er geen andere mogelijkheden om deze kinderen onder te brengen?
Ik ben het uiteraard met u eens dat het feit dat deze amv in voorkomende gevallen hebben moeten overnachten in de wachtruimte van de IND hoogst onwenselijk is. Elke andere mogelijkheid was in deze gevallen echter reeds uitgeput. Er wordt momenteel al volop gebruik gemaakt van noodopvanglocaties zoals bijvoorbeeld hotels, paviljoens, huizen op recreatieparken om deze kwetsbare doelgroep op te vangen. Op de momenten dat er amv hebben moeten overnachten in de wachtruimte van de IND was er dan ook echt geen andere mogelijkheid meer.
Wat gaat u doen om deze situatie nu alsnog te verbeteren en bent u bereid de Kamer hierover binnen drie weken te informeren?
In de beantwoording van de vragen van het lid Podt heb ik reeds uitvoerig uiteengezet welke stappen er zijn genomen en worden genomen om de situatie in de amv-opvang te doen terugkeren tot de reguliere situatie. In het debat met uw Kamer van 8 september jl. heb ik toegezegd dat ik uw Kamer periodiek over de voortgang ten aanzien van een aantal van de bestuurlijke en politieke afspraken van 26 augustus jl. zou rapporteren. Hierover bent u eerstens geïnformeerd per brief d.d. 14 oktober 20223 en in het verlengde daarvan zal ik uw Kamer de komende tijd periodiek over de voortgang van de aanpak van de opvangcrisis informeren. Hierbij zal er uiteraard ook aandacht zijn voor de situatie van amv. Ik kan u niet toezeggen dat dit binnen drie weken zal zijn.
Het artikel 'Gemeenten willen stekker uit Kredietbank in Assen trekken' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten willen stekker uit Kredietbank in Assen trekken»?1
Ja.
Ziet u meerwaarde in het hebben van een regionale kredietbank die integrale dienstverlening levert aan meerdere gemeenten ten opzichte van een versnipperd landschap van commerciële dienstverleners?
De combinatie van een Kredietbank die ook schuldhulpverlening aanbiedt, heeft voordelen doordat er snel geschakeld kan worden. Mensen met schulden kunnen daardoor goed geholpen worden. Vooral voor kleine gemeenten zijn samenwerkingen met andere gemeenten van waarde vanwege de schaalgrootte en de mogelijkheden die dat biedt voor professionalisering.
Een dergelijke samenwerking komt in verschillende vormen voor. Zo zijn er ook gemeenten die de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in gezamenlijkheid uitvoeren via een andere uitvoeringsorganisatie. Regionale kredietbanken blijken namelijk niet altijd de logische weg naar de schuldhulpverlening te zijn. We zien dat niet alle mensen met schulden de Kredietbank weten te vinden voor hulp. Om de toegang tot de schuldhulpverlening laagdrempeliger te maken heeft een integraal gemeenteloket de voorkeur. De meerwaarde van zo’n loket is dat niet alleen de schuldhulpverlening daar belegd is, maar ook de toegang tot andere voorzieningen in het sociaal domein. Deze integrale aanpak verbetert de vroegsignalering en zorgt voor betere hulp aan mensen bij wie sprake is van multiproblematiek. Voor integrale dienstverlening zijn gemeenten dus niet alleen aangewezen op kredietbanken.
Ziet u een risico dat gemeenten per saldo duurder uit zijn als zij allen individueel hun schuldhulpverlening moet gaan aanbesteden dan wanneer zij dit gezamenlijk regelen via een regionale Kredietbank?
Er zijn voor gemeenten op het vlak van efficiëntie en financiën voordelen aan het samen uitbesteden van hun taken. Daarnaast zijn de tarieven en verantwoordelijkheden voor gemeenten die met dezelfde partij werken niet altijd gelijk. In het geval van de GKB staan Assen, Meppel en Hoogeveen via de gemeenschappelijke regeling garant voor de GKB. Eventuele tekorten worden altijd door hen aangevuld. Andere gemeenten die ook diensten van de GKB afnemen hebben deze verantwoordelijk niet. Het kan voor gemeenten per saldo dus goedkoper zijn om een gemeenschappelijke regeling te beëindigen en de schuldhulpverlening anders aan te besteden. Zij kunnen er dan overigens alsnog voor kiezen om de schuldhulpverlening in gezamenlijkheid aan te besteden. Veel gemeenten kiezen voor een gezamenlijke aanbesteding.
Zijn er meer Kredietbanken waarbij financiële tekorten de continuïteit van de dienstverlening bedreigen?
Op dit moment zijn er geen andere Kredietbanken bij mij bekend met financiële tekorten. Overigens geldt dat, mochten er zich financiële tekorten voordoen bij Kredietbanken, deze de continuïteit van de dienstverlening niet bedreigen. Gemeenten in de gezamenlijke regeling staan garant voor tekorten en vullen deze altijd aan. Hierdoor komt de dienstverlening van een Kredietbank niet in het geding.
Zo ja, wat zijn de oorzaken van deze financiële tekorten?
Zoals hierboven aangegeven, zijn er op dit moment zijn geen andere Kredietbanken bij mij bekend met financiële tekorten.
Hoeveel Kredietbanken zijn er in de afgelopen decennia omgevallen en wat waren hiervan de oorzaken?
Er zijn geen Kredietbanken opgeheven de afgelopen decennia.
Wat betekent het wegvallen van de Kredietbank voor de beschikbaarheid van saneringskredieten in de betreffende gemeenten?
De betreffende gemeenten zullen in het geval van opheffing van de KBG een nieuwe aanbesteding doen voor hun schuldhulpverlening en de verstrekking van saneringskredieten. Zij zullen erop toe zien dat de portefeuille aan lopende dossiers en saneringskredieten met zorg worden overgedragen. De beschikbaarheid van saneringskredieten komt dus niet in het geding.
Wat betekent het wegvallen van de Kredietbank voor de dienstverlening in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslagen private schulden?
Het wegvallen van de Kredietbank zal geen invloed hebben op de hersteloperatie Kinderopvangtoeslagen, omdat de GKB Assen hier geen rol in vervult. Gedupeerden kunnen zich via een portal aanmelden waar onder toezicht van Sociale Banken Nederland doorverwijzing wordt verzorgd naar een van de partijen die de verdere afhandeling doet.
Wat betekent het wegvallen van de Kredietbank voor de beschikbaarheid van sociaal krediet tegen een lage rente in de betreffende gemeenten?
Mocht de Kredietbank opgeheven worden dan zullen de gemeenten Assen, Meppel en Hoogeveen sociale kredieten blijven aanbieden. Via een aanbesteding zal hiervoor een geschikte partij gevonden moeten worden.
Ziet u een risico in het gegeven dat er nog geen nieuwe organisatie is gevonden die de schuldhulpverlening namens de gemeenten moet gaan uitvoeren?
Nee; de GKB wordt niet zomaar opgegeven als er nog geen alternatief is. De gemeenten Assen, Meppel en Hoogeveen zullen in het geval van opheffing eerst verkennen of, en zo ja hoe, zij in de toekomst samen zullen werken bij het aanbesteden van hun opdracht. Daarbij zullen zij zorgdragen voor de overdracht van de dossiers.
Wat kunt u zeggen over het onderzoek dat de European Public Prosecutor’s Office heeft verricht bij de Belastingdienst? Waarom is er onderzoek gedaan?
Op welke andere plekken is onderzoek gedaan in het kader van dit onderzoek?
Welke vervolgstappen van het European Public Prosecutor’s Office verwacht u? Volgen er meer onderzoeken in Nederland?
Welke dienstonderdelen van de Belastingdienst huisvesten in het kantoor in Den Haag?
Wanneer informeert u de Tweede Kamer over het onderzoek?
Een mogelijk verband tussen de start van de najaars-vaccinatiecampagne en de oplopende sterfte |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving aangaande vermeende oplopende meersterfte en de start van de vaccinatiecampagne in het najaar?1
Ja.
Klopt het dat de wekelijkse sterfte direct na de start van de najaarscampagne hoger werd dan verwacht? Zo ja, hoe reflecteert u op deze cijfers?
Het klopt dat in de tweede helft van september wekelijks meer mensen zijn overleden dan verwacht.2 Hier geldt dat correlatie geen causaliteit bewijst, zoals ook nadrukkelijk is aangegeven in het bericht waar in vraag 1 naar verwezen wordt, en dat de oversterfte verschillende andere oorzaken kan hebben. In eerder onderzoek van het CBS en het RIVM kon geen oorzakelijk verband tussen COVID-19-vaccinatie en een verhoogd risico op overlijden worden aangetoond. Daarnaast worden meldingen van overlijden na vaccinatie doorlopend gemonitord en onderzocht door Bijwerkingencentrum Lareb. Over de resultaten van onderzoek naar oversterfte en de zorgvuldige wijze waarop bijwerkingen van vaccinaties in Nederland worden gemonitord heb ik de Kamer geïnformeerd, onder meer in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli3, 25 juli4, 31 augustus5 en 2 september jl.6 en van het lid Van Houwelingen (FvD) van 17 augustus jl.7 Er zijn geen aanwijzingen dat de herhaalprik tegen COVID-19 zou leiden tot een verhoogd risico op overlijden. Het is daarom aannemelijk dat de samenloop van een stijging van de sterftecijfers met de start van de herhaalprikronde op toeval berust.
Houdt u er rekening mee dat de stijging van sterfte verband zou kunnen houden met de start van de vaccinatiecampagne in het najaar? Zo ja, gaat u hier onderzoek naar doen en op welke manier? Zo nee, waarom acht u dit verband niet mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt u er rekening mee dat de afweer van de in eerste instantie voor een herhaalprik opgeroepen ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid door de vaccinatie mogelijk (tijdelijk) verder is verzwakt, waardoor hun risico op overlijden (als gevolg van andere aandoeningen) (tijdelijk) is verhoogd?
Ik ben op 25 augustus en 2 september jl. in reactie op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 5 juli8 en 26 juli jl.9 reeds ingegaan op de werking van het immuunsysteem en de effecten van vaccinatie hierop. Daarnaast is het – zoals ook aangegeven in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 12 september jl.10 – niet zo dat na vaccinatie een verhoogde kwetsbaarheid optreedt. Wel is bekend dat bijwerkingen mogelijk hebben bijgedragen aan het verslechteren van een al kwetsbare gezondheidssituatie of sluimerende conditie al dan niet door hoge leeftijd. Het gaat om bekende bijwerkingen van de coronavaccins zoals koorts, misselijkheid en algemene malaise. Er is dan geen sprake van verhoogde kwetsbaarheid, maar van mensen die al erg kwetsbaar zijn. Het is belangrijk om dat onderscheid te maken.
Gaat u in het licht van de huidige stijgende meersterfte, in het oversterfte-onderzoek van het RIVM en CBS zijn circa 135.000 immuungecompromitteerden uitgezonderd bij de bepaling van sterfte vlak na vaccinatie in een periode dat circa 3.000 doden niet konden worden verklaard, actief onderzoek doen naar het mogelijke verband tussen deze groep mensen en sterfte direct na vaccinatie, aangezien kwetsbare mensen in de samenleving als eerste zijn opgeroepen voor de vaccinatieronde in het najaar?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoorden op de vragen van het lid Van Haga van 12 september jl.11, geven de cijfers van Bijwerkingencentrum Lareb, de eerdere resultaten van het oversterfteonderzoek en de huidige wetenschappelijke inzichten op dit moment geen aanleiding voor een vervolgonderzoek naar de groep immuungecompromitteerde personen.
Wordt de groep ouderen en kwetsbare mensen die onlangs is opgeroepen voor de vaccinatieronde actief gevolgd, aangezien de Gezondheidsraad heeft geadviseerd de groep immuungecompromitteerden na vaccinatie goed in de gaten te houden in verband met mogelijk verhoogde risico’s direct na vaccinatie? Zo ja, kunt u delen wat de bevindingen van deze monitoring tot nu toe zijn?
Het is mij niet duidelijk naar welk advies van de Gezondheidsraad wordt verwezen. Ouderen en kwetsbare mensen die zijn opgeroepen voor de herhaalprik worden niet actief door de overheid gevolgd. Wel vinden er verschillende – door ZonMw gefaciliteerde – onderzoeken plaats naar de effectiviteit van vaccinatie tegen COVID-19 bij patiënten met een verstoord immuunsysteem. Resultaten van deze onderzoeken lieten zien dat ook deze patiënten veilig gevaccineerd kunnen worden. Uitgebreide informatie over deze studies, inclusief tussentijdse resultaten, zijn te vinden op de website van ZonMw12.
Heeft u zicht op wat er ten grondslag ligt aan de oplopende sterfte, aangezien uit de cijfers van het RIVM en het CBS af te lezen valt dat de oplopende sterfte (vooralsnog) waarschijnlijk niet veroorzaakt wordt door Covid-19? Zijn de doodsoorzaken bekend en/of wordt hier onderzoek naar gedaan? Wordt er actief gekeken naar bijvoorbeeld hartaandoeningen, aangezien deze eerder al in mogelijk verband werden gebracht met de coronavaccins?
Het CBS publiceert regelmatig over de oversterfte en de veranderingen in de doodsoorzakenstatistiek. De laatste publicatie van het CBS over de doodsoorzakenstatistiek is over het tweede kwartaal van 2022 en is te vinden op de website van het CBS13. Periodes van oversterfte kunnen naast sterfte door COVID-19 ook andere oorzaken hebben. Het door ZonMw begeleid onderzoek in traject 3 van het oversterfteonderzoek, dat reeds van start is gegaan, biedt onderzoekers de mogelijkheid gericht onderzoek naar oorzaken van oversterfte te doen.
Houdt u rekening met het potentieel cumulatieve risicoverhogende effect van verschillende variabelen tijdens een vaccinatiecampagne, dat mogelijk kan leiden tot oplopende sterfte als gevolg van deze vaccinatiecampagne? Wordt hiernaar gekeken en onderzocht of er een mogelijk verband is tussen deze factoren en de mensen die vlak na vaccinatie komen te overlijden, denk bijvoorbeeld aan een op dat moment toenemende infectiedruk (in combinatie met andere rondgaande virussen), het vaccineren met een vaccin dat gericht is op een eerdere variant, een extra kwetsbare groep die aan de beurt is, psychologische factoren zoals stress? Zo nee, waarom wordt hier niet naar gekeken?
Ik onderschrijf de stellingname dat verschillende variabelen van invloed zijn op de hoogte van het risico dat iemand loopt. Zo lopen ouderen met een onderliggende aandoening die niet of lang geleden zijn gevaccineerd een relatief hoog risico op ernstige ziekte of sterfte door COVID-19. In de vaccinatiecampagne is hiermee rekening gehouden door steeds de meest kwetsbaren in de samenleving met prioriteit een (herhaal)vaccinatie aan te bieden, zodat zij voldoende beschermd zijn wanneer de infectiedruk toeneemt.
Zoals aangegeven worden meldingen van sterfgevallen na vaccinatie zorgvuldig gemonitord en onderzocht door Bijwerkingencentrum Lareb. Uiteraard wordt daarbij gekeken naar verschillende mogelijke oorzaken voor het overlijden. Er zijn hieruit geen aanwijzingen naar voren gekomen dat vaccinatie zou leiden tot grootschalige sterfte. Daarnaast zijn wereldwijd inmiddels rond de 13 miljard doses van de COVID-19-vaccins toegediend waarvan de eerste vaccinaties al bijna twee jaar geleden gegeven zijn. Er zijn geen aanwijzingen dat de vaccins op langere termijn bijwerkingen geven die zouden moeten leiden tot een andere afweging met betrekking tot de inzet van vaccins. Hier is brede wetenschappelijke consensus over.
Over het gegeven dat vaccinatie met een vaccin dat gericht is op een eerdere virusvariant niet schadelijk is voor de werking van het immuunsysteem, heb ik de Kamer in de op 2 september jl. gegeven antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 26 juli jl.14 reeds geïnformeerd.
Bent u het eens dat de gestegen sterftecijfers vlak na de start van de vaccinatiecampagne in het najaar de noodzaak van het zo snel mogelijk toegankelijk maken en koppelen van de oversterftedata voor vervolgonderzoek naar de aanhoudende oversterfte grote prioriteit heeft? Heeft u al zicht op wanneer deze data voor onafhankelijke wetenschappers beschikbaar gesteld wordt?
Ik informeer de Kamer regelmatig over de voortgang van het onderzoek naar de redenen en oorzaken van oversterfte en de totstandbrenging van de daarvoor gewenste toegang tot data. Over de huidige stand van zaken heb ik de Kamer met mijn brief van 18 november jl.15 geïnformeerd. Hierin heb ik aangegeven dat ik groot voorstander ben van het delen van data voor wetenschappelijk onderzoek en dat er stappen zijn gemaakt in het beschikbaar komen van relevante datasets ten behoeve van het oversterfteonderzoek.
Houdt u er rekening mee dat het «stapelen» van meerdere coronavaccinaties in relatief korte tijd bij sommige mensen wellicht kan leiden tot problemen met/voor het immuunsysteem, waardoor zij een verhoogd risico lopen op overlijden (eventueel door andere/chronische aandoeningen)? Zo nee, kunt u uitleggen waarom dit niet mogelijk is?
Ik ben in de op 7 oktober jl. gegeven antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 2 september jl.16 reeds ingegaan op de veiligheid van het «stapelen» van vaccinaties. Ik beschouw deze vraag daarmee als beantwoord.
Het bericht 'Wolf blijft zorgen voor problemen: ook kalveren en pony's slachtoffer' |
|
Roelof Bisschop (SGP), Derk Boswijk (CDA), Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de wolf in aantal toe blijft nemen en nu naast schapen ook steeds vaker grote dieren zoals koeien en paarden aanvalt, die daardoor overlijden of ernstig verminkt raken? Hoe weegt u dit dierenleed ten opzichte van de beschermde status van de wolf?1
Ja, deze ontwikkelingen zijn mij bekend want het aantal wolven en meldingen van door wolven aangevallen dieren wordt door BIJ12 bijgehouden. Het dierenleed vind ik zeer te betreuren. Daarom zet ik, samen met de provincies, in op het goed beschermen van vee en hobbydieren om daarmee het dierenleed te voorkomen. Zowel de beschermde status van de wolf als het voorkomen van dierenleed wegen voor mij zwaar.
Maakt u zich zorgen over de aantallen door de wolf verminkte of doodgebeten dieren, of verlopen deze ontwikkelingen volgens (eerdere) verwachtingen?
Elk gehouden dier dat door de wolf wordt verwond of gedood is te betreuren. Het aantal wolvenaanvallen is in lijn met de toename van het aantal wolven in Nederland. Ik weet ook dat er goed uitvoerbare mogelijkheden zijn om dieren te beschermen tegen aanvallen door wolven, bijvoorbeeld het plaatsen van wolfwerende hekken. In het huidige Interprovinciaal Wolvenplan2 staan deze maatregelen beschreven. Dierhouders kunnen hiervoor gebruik maken van provinciale subsidies. Een goede bescherming tegen aanvallen van de wolf zorgt dat dierenleed beter voorkomen kan worden.
Wat vindt u ervan dat de aanwezigheid van wolven ertoe leidt dat veehouders dieren meer in de stal houden, terwijl de maatschappij de voorkeur heeft voor weidegang en uitloop van dieren?
Met de juiste bescherming van vee, zoals beschreven in het huidige Interprovinciaal Wolvenplan, is het goed mogelijk om vee ook buiten de stallen veilig te laten leven.
Hoe worden de aanvallen op gehouden dieren precies geregistreerd? Worden behalve dodelijke gevallen ook de aantallen door wolven verwonde dieren nauwgezet bijgehouden? Hoe worden later aan verwondingen overleden danwel in verband met verwondingen geëuthanaseerde dieren geregistreerd?
De registratie van de aanvallen vindt plaats door BIJ12 en is openbaar beschikbaar . Het is niet altijd duidelijk of de dood of verwonding is veroorzaakt door een aanval van een wolf. Daarom worden alle verwondingen en overlijden «waarbij wolf als dader niet is uit te sluiten» geregistreerd. Mochten gewonde dieren later alsnog overlijden, of mocht er sprake zijn van geëuthanaseerde dieren, dan worden de cijfers hierop aangepast.
Elke schademelding wordt zo snel als mogelijk bekend gemaakt onder vermelding van datum, locatie en de aantallen en diersoorten die hierbij zijn betrokken. Deze lijst wordt geactualiseerd zodra er nieuwe gegevens bekend zijn. BIJ12 is bezig om dit overzicht te specificeren zodat ook inzicht kan worden gegeven in het aantal gewonde, geëuthanaseerde of vermiste dieren.
Worden dierenartsen in gebieden waar wolven voorkomen proactief betrokken bij monitoring, het opstellen van het interprovinciaal wolvenplan en andere beleidsvorming omtrent het wolvenbeheer?
Bij de consultatie over het te actualiseren Interprovinciaal Wolvenplan en de monitoring van aantal en locatie van wolven worden dierenartsen niet proactief betrokken. Monitoring vindt plaats volgens de afspraken gemaakt in het huidige Interprovinciaal Wolvenplan en Monitoringsplan wolf3. Dierenartsen uit de betrokken gebieden kunnen, net als ieder ander, meldingen doen over de aanwezigheid van wolven. Dierenartsen worden ingeschakeld bij de meldingen van dode en gewonde dieren, bijvoorbeeld om de gewonde dieren te helpen.
Binnen welke termijn worden getroffen dierhouders in de regel tegemoetgekomen voor de geleden schade? Hoe wordt de hoogte van de schadevergoeding bepaald? Gaat dat uitsluitend via de «Richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade» van BIJ12, zoals aangegeven in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden Van Campen en Valstar (beiden VVD) in november jongstleden? Houdt deze richtlijn rekening met de actuele marktwaarde en bijvoorbeeld ook met de waarde van bijzondere foklijnen? In hoeverre wordt rekening gehouden met emotionele schade onder dierenhouders die (soms herhaaldelijk) hun dieren verscheurd en verminkt aantreffen en stress ondervinden door vrees voor aanvallen van wolven?2
Het toekennen van een tegemoetkoming in de schade betreft een provinciale bevoegdheid die wordt uitgevoerd door BIJ12. De afhandeling van de tegemoetkoming in de schade vindt inderdaad plaats volgens de «richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade»5. Daarin is ook opgenomen welke schade wordt vergoed. Emotionele schade valt hier niet onder.
BIJ12 streeft ernaar de tegemoetkoming binnen zestien weken na de melding te hebben uitgekeerd. Soms wordt dit streven niet gehaald, bijvoorbeeld omdat er gewacht moet worden tot de dossiervorming compleet is. Denk hierbij aan facturen van de veearts of het destructiebedrijf. Ook voor de hoogte van de tegemoetkoming wordt uitgegaan van de «richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade». Voor bijzondere foklijnen kan een toeslag op de basisprijs worden gehanteerd. Dit krijgt zijn vorm via een taxatie zoals opgesteld door de onafhankelijke taxateurs.
Hoe duidt u de signalen dat wolven minder schuw lijken te worden en menselijke aanwezigheid minder uit de weg lijken te gaan, in weerwil van wat deskundigen/voorstanders van de wolf hierover hebben gesteld? Wat betekent dit in termen van gevaar voor mensen en door mensen gehouden huisdieren, zoals honden en katten? Sluit u uit dat kinderen of kwetsbaren door wolven kunnen worden aangevallen?3
Er zijn enkele meldingen van wolven die opvallend gedrag vertonen. In veel gevallen is dat niet gevaarlijk. Een incident met een wolf is nooit 100% uit te sluiten, maar we weten van dichtbevolkte gebieden elders in Europa, waar wolven veelvuldig in menselijke omgeving actief zijn, dat de kans op een aanval van de wolf op de mens gelukkig zeer klein is. Het aantal incidenten in onze westerse leefomgeving is blijkens de Factfinding studie7, die vorig jaar is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251), gering. Voor de periode 2002–2020 is in Europa, waar ruim 15.000 wolven leven, zeven keer een bijtincident met mensen vastgesteld. In Nederland is sinds de terugkeer van de wolf geen melding bekend van een aanval op mensen. Het gevaar voor loslopende huisdieren is ook beperkt. Katten zijn geen natuurlijke prooi voor wolven en zullen evenals honden, die door wolven kunnen worden gezien als ongewenste soortgenoot, slechts in uitzonderlijke situaties worden aangevallen.
Desondanks begrijp ik dat de aanwezigheid van wolven angst veroorzaakt bij burgers. Ik wil die gevoelens serieus nemen en daarom samen met de provincies inzetten op meer voorlichting en communicatie over de wolf, zodat burgers weten hoe wolven echt leven. Ik hoop daarmee een deel van de angst weg te kunnen nemen.
Op wiens deskundigheid vaart u bij dergelijke analyses, inschattingen en risicoafwegingen en hoe is daarbij een voldoende mate van feitelijkheid, onafhankelijkheid en zekerheid geborgd?
Wetenschappelijke feiten en kennis worden door mijn ministerie betrokken van universiteiten en wetenschappelijke instanties. Objectiviteit en deskundigheid zijn daarbij gewaarborgd. De risicoafwegingen en daarop gebaseerde beleidsmatige keuzes vormen onderdeel van de politieke en bestuurlijke besluitvorming.
Wat is de staat van instandhouding van de wolf in Nederland op dit moment? Bij welke aantallen en trends zal de staat van instandhouding gunstiger worden beoordeeld dan nu het geval is en op welke termijn acht u dat aannemelijk?
De staat van instandhouding van een soort kent zijn oorsprong in de Europese Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming, waarin de Habitatrichtlijn is geïmplementeerd, geeft aan dat er sprake is van een gunstige staat van instandhouding indien uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven; dat het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden; en dat er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden. De staat van instandhouding van een soort wordt bepaald aan de hand van vier parameters: verspreiding, populatie (waaronder genetische diversiteit), leefgebied en toekomstperspectief. De regel is dat de slechtst scorende parameter bepalend is voor de totaalbeoordeling van de staat van instandhouding. Op dit moment is de populatie wolven in Nederland te klein om van een gunstige staat van instandhouding te kunnen spreken.
Een gunstige staat van instandhouding is niet direct te koppelen aan een exact aantal dieren. Voor de bepaling van de staat van instandhouding wordt veelal uitgegaan van het aantal roedels of koppels. Een roedel kent geen vaste omvang en bestaat uit groep van meer dan twee wolven, meestal ouders met hun jongen van eventueel meerdere generaties. Uit de Factfinding studie blijkt dat dat tenminste 1000 roedels nodig zijn in de Centraal-Europese regio (de regio waartoe Nederland behoort). In die regio bevinden zich momenteel ongeveer 300 roedels, aldus de Factfinding studie.
Momenteel is mijn ministerie in overleg met de Duitse overheid om te komen tot een internationaal wolvenplan. Hierin kan worden afgesproken dat in het kader van de rapportageverplichtingen uit de Habitatrichtlijn vanaf 2025 een gezamenlijke rapportage over de Nederlandse en Duitse wolvenpopulatie gaat plaatsvinden. Door deze populaties als een gezamenlijke grensoverschrijdende groep te behandelen, is er ook sprake van een grotere populatie waarin een gunstige staat van instandhouding eerder kan worden bereikt. De Richtsnoeren van de EU inzake de bescherming van diersoorten van de Habitatrichtlijn8 geven aan dat voor sommige migrerende en grensoverschrijdende soorten het moeilijk kan zijn om binnen lidstaten zelf een gunstige staat van instandhouding te bereiken. Dit betekent dat voor wolvenbeheer uit een grensoverschrijdend managementplan moet blijken wat onder een gunstige staat van instandhouding van de betrokken populatie wordt verstaan.
Omdat de omvang van een populatie afhankelijk is van vele factoren, is het niet mogelijk een termijn te koppelen aan het bereiken van een gunstige staat van instandhouding.
Waarom kiest u ervoor om de wolf ongemoeid zijn gang te laten gaan, terwijl u de jacht op bijvoorbeeld het haas en het konijn verbiedt? Vindt u een gunstige staat van instandhouding van de wolf belangrijker dan andere soorten binnen de Habitatrichtlijn?
Een gunstige staat van instandhouding is voor alle beschermde soorten van belang. Dat is de basis voor zowel de bescherming van de wolf als voor het niet openen van de jacht.
De wolf is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en is daarmee een strikt beschermde soort. De Habitatrichtlijn voorziet onder meer in bescherming door het verbieden van tal van schadelijke handelingen ten aanzien van individuen van die soorten, waaronder het opzettelijk verstoren. Haas en konijn zijn nationaal beschermde diersoorten conform artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming en vallen niet onder de bescherming van de Habitatrichtlijn. Onder voorwaarden is de jacht op deze soorten mogelijk, zoals in Paragraaf 5 van deze wet is vastgelegd. Ik heb besloten voor het seizoen 2022/2023 de jacht op de haas niet te openen in de provincies die voor de haas een dalende populatietrend tonen, namelijk Groningen, Limburg en Utrecht, en de jacht op het konijn in alle provincies niet te openen, omdat de populatie van het konijn landelijk een sterk dalende trend vertoont.
Is er een beeld bij de vraag hoeveel wolven Nederland maximaal kan verdragen en wanneer dat punt op basis van de huidige populatietrend bij benadering wordt bereikt? Hoe verhoudt zich dat tot gebieden waar de wolf zijn natuurlijk gedrag kan vertonen en waar dat niet kan, naar analogie aan nulstandgebieden die worden gehanteerd voor bijvoorbeeld wilde zwijnen?
Het aantal wolven dat in Nederland kan leven is niet aan te geven. Uit de Factfinding studie komt naar voren dat vooralsnog niet is te bepalen wat de draagkracht van Nederland zal zijn voor wolven. Gezien het ontbreken van een gunstige staat van instandhouding kan er geen sprake zijn van beheer van de wolf zoals dat bij wilde zwijnen in sommige gebieden plaatsvindt, omdat dergelijk beheer de kleine wolvenpopulatie nog verder zou verkleinen.
De termen nulstandsbeleid en nulstandgebieden komen uit een betrekkelijk ver verleden, toen het Rijk in de Nota Jacht en Wildbeheer uit 19919 een beleid t.a.v. wilde zwijnen heeft geformuleerd. Daarbij werden twee leefgebieden (De Veluwe en de Meinweg) aangewezen en daarbuiten zou een nulstandbeleid worden gehanteerd. Deze twee gebieden kennen grote zwijnenpopulaties en de staat van instandhouding van het wilde zwijn gunstig is. De begrippen nulstandsbeleid of nulstandgebied zoals die nu door veel provincies als term gehanteerd worden, zijn vaak neergelegd in een provinciale nota en het faunabeheerplan. Provincies geven verschillende invullingen aan deze termen, variërend van streven om de populaties buiten de leefgebieden te reduceren ("richting nul") tot een nulschadebeleid.
Kunt u exact aangeven hoe de rollen en verantwoordelijkheden zijn verdeeld onder de verschillende overheidslagen met betrekking tot het wolvenbeheer? Bent u ervan op de hoogte dat provincies het Rijk oproepen om actie te ondernemen? Wat vindt u hiervan en bent u hiertoe bereid?4
Zoals ik in antwoord op vraag 11 heb aangegeven, is beheer van wolven niet toegestaan omdat er geen sprake is van een gunstige staat van instandhouding van de wolf. Provincies zijn bevoegd voor het uitvoeren van het nationale beleid rond de wolf. De Wet natuurbescherming biedt hiervoor de kaders. Mijn ministerie voert het internationale wolvenbeleid uit en rapporteert hierover richting de EU. De signalen uit de provincies zijn mij bekend. Mijn ministerie werkt goed samen met de provincies, is actief betrokken bij de IPO-wolvenwerkgroep en heeft ook daarbuiten regelmatig contact met diverse provincies. Ik ben altijd bereid verder overleg te voeren met provincies om te bezien welke stappen we gezamenlijk kunnen zetten in het wolvenbeleid. Daarbij wil ik graag met elkaar bezien of we echt al genoeg hebben gedaan om te komen tot effectieve beschermingsmaatregelen voor gehouden dieren. In dat verband heb ik onlangs contact gehad met de gedeputeerde van de provincie Drenthe om de zorgen die daar leven te bespreken en ook samen na te denken over hoe we door goede, effectieve preventie kunnen voorkomen dat dieren worden gedood of verwond.
Wat voor advies geeft u aan zowel hobbymatige als bedrijfsmatige dierenhouders om schade door de wolf te voorkomen, aangezien hoge hekwerken niet voldoende effectief blijken? Heeft u in beeld wat de huidige stand van zaken is ten aanzien van het beschikbaar stellen van subsidieregelingen voor provincies, zoals benoemd in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Van Campen en Valstar in november jongstleden? Bent u thans van mening dat het inzetten van preventieve maatregelen, het geven van informatie en voorlichtingsactiviteiten, het ter beschikking stellen van zogenoemde noodrasters en de inzet van wolvenconsulenten en preventieteams nog voldoende zijn ter bescherming tegen aanvallen van de wolf?5
In het huidige Interprovinciaal Wolvenplan staan de preventieve maatregelen beschreven die dierhouders kunnen nemen om hun dieren te beschermen, het gaat dan om meer dan alleen hoge hekwerken, bijvoorbeeld pilots met kuddebeschermingshonden, het ter beschikking stellen van noodrasters, de inzet van wolvenconsulenten en actieve voorlichting. Deze maatregelen acht ik thans afdoende om te zorgen dat schade door mogelijke aanvallen van wolven zoveel mogelijk wordt beperkt.
In hoeverre worden andere in het wild levende soorten belemmerd door rasters en hekwerken ter preventie van de wolf? Kunnen bijvoorbeeld reeën, dassen en hazen het afgezette terrein wel ongehinderd betreden of wordt hun leefgebied hierdoor beperkt? Indien het leefgebied van andere in het wild levende soorten dan de wolf wordt beperkt door dit soort afzettingen, welke gevolgen kan dat hebben voor de staat van instandhouding van die soorten?
Het plaatsen van wolfwerende maatregelen betreft het heel gericht afperken van particuliere gebieden waar vee en hobbydieren worden gehouden. Bij het op deze manier toepassen van wolfwerende maatregelen zal er naar verwachting genoeg ruimte overblijven voor ander dieren om zich vrijelijk in de natuur te bewegen.
Wat zijn de risico’s rond hybridisatie van wolven en honden (in Nederland)?
Er is in Nederland nog nooit een hybride wolf aangetroffen. Ook in Duitsland zijn er in de afgelopen 20 jaar slechts twee gevallen van hybridisatie bekend. De Factfinding studie geeft aan dat uit recente genetische studies blijkt dat hybridisatie in de alpiene, Centraal-Europese en Scandinavische populaties zeer zeldzaam is (minder dan 1% van de onderzochte gevallen). Nederland kent bovendien geen loslopende zwerfhonden. Het risico op langdurig innig contact tussen wolf en hond is daardoor zeer klein. Ik acht de kans op hybridisatie hiermee verwaarloosbaar.
In welke Europese lidstaten vindt gereguleerd afschot van wolven plaats? Wat is daarvoor de juridische grondslag, naast uitzondering op het Verdrag van Bern danwel Habitatrichtlijn? Welke belangenafwegingen zijn daarbij gemaakt en doorslaggevend geweest? Betreft dat nationale en/of decentrale besluitvorming in die landen en hoe verhouden die zich tot de Europese kaders?
Alle EU-lidstaten zijn voor het toepassen van gereguleerd afschot van wolven gebonden aan de kaders die worden gesteld door de Habitatrichtlijn. Voor Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Slowakije en delen van Griekenland, Finland en Spanje geldt echter dat de soort is genoemd in bijlage V van de Habitatrichtlijn. Voor soorten van Bijlage V kunnen de lidstaten, indien nodig, maatregelen treffen om te zorgen dat het aan de natuur onttrekken en de exploitatie van deze soorten niet ten koste gaat van hun behoud.
Dit betreft lidstaten met grote populaties wolven die in een gunstige staat van instandhouding verkeren en waarbij het beheer geen afbreuk doet aan deze gunstige staat van instandhouding.
Ook het Verdrag van Bern biedt kaders voor de bescherming van wolven. Lidstaten voor wie het verdrag uitzonderingssituaties kent op de beginselverplichting van bescherming (bijvoorbeeld in de vorm van beheer), zijn Spanje, Litouwen, Bulgarije, Tsjechië, Finland, Letland, Polen, Slowakije en Slovenië. De vorm waarin per lidstaat invulling wordt gegeven aan het beheer van wolven varieert evenals de afwegingen die per lidstaat of deel daarvan zijn gemaakt. Voor een uitgebreide juridische analyse van de bescherming van de wolf in verschillende Europese landen verwijs ik u naar de studie die in 2021 is uitgevoerd12.
Bent u bereid om, in lijn met andere lidstaten, in het algemeen meer ruimte te bieden voor het verjagen en doden van probleemwolven en de juridische mogelijkheden hiertoe maximaal te benutten en provincies daarbij te faciliteren? Zo ja, op welke manier?
Het verjagen en zo nodig doden van probleemwolven is onder de geldende regelgeving al mogelijk. Artikel 16 van de Habitatrichtlijn geeft aan dat ter voorkoming van ernstige schade aan veehouderijen doden is toegestaan wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat het doden geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van
instandhouding te laten voortbestaan. Binnen deze juridische kaders zijn de provincies bevoegd het beleid rond de wolf uit te voeren en indien nodig een ontheffing voor ingrijpen bij probleemwolven af te geven. Daarbij wordt door provincies als uitgangspunt gehanteerd dat sprake is van een probleemwolf indien een dier meermaals goed beschermd vee heeft aangevallen. Ook kan er sprake zijn van een probleemwolf indien een wolf agressief reageert op mensen of wanneer een wolf actief en bewust meermaals mensen binnen 30 meter benadert en het afleren hiervan niet wekt of praktisch niet uitvoerbaar is.
Richtlijnen ter verdere uitwerking van het omgaan met probleemwolven zullen worden opgenomen in het geactualiseerde Interprovinciaal Wolvenplan dat naar verwachting van de provincies in het voorjaar van 2023 gereed zal zijn.
Vindt u het terecht dat in bepaalde EU-lidstaten (bijvoorbeeld Duitsland, Frankrijk, Zweden, Finland, Slowakije en Griekenland) blijkbaar uitzonderingen gelden op de betreffende regels onder het Verdrag van Bern en de Habitatrichtlijn waarbij in elk voorkomend geval op basis van maatwerk aan drie cumulatieve criteria moet worden voldaan, namelijk: 1) er moet sprake zijn van een in het Verdrag van Bern danwel in de Habitatrichtlijn genoemd doel, bijvoorbeeld onderzoek, openbare veiligheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee; 2) bevredigende alternatieven voor het beoogde ingrijpen ontbreken; en 3) het ingrijpen staat niet in de weg aan het bereiken van een goede staat van instandhouding?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 16 heb aangegeven, zijn alle lidstaten gebonden aan de Habitatrichtlijn. Maar doordat de staat van instandhouding varieert, zijn er verschillen mogelijk in de mate waarin kan worden ingegrepen op de beschermingsstatus van de wolf.
Kunt u onderbouwen waarom die uitzondering niet voor Nederland zou gelden, op basis van de drie cumulatieve criteria?
In Nederland is geen sprake van een bestaande stabiele wolvenpopulatie en van een gunstige staat van instandhouding van die populatie. Ten tijde van het opstellen en ondertekenen van de Habitatrichtlijn en het Verdrag van Bern kwam de wolf in Nederland niet meer voor. Er was derhalve geen reden om een uitzondering voor het beheer van een niet aanwezig soort te bepleiten. Pas wanneer ook in Nederland sprake is van een gunstige staat van instandhouding van de wolf kan sprake zijn van een mogelijke uitzondering.
Waarom is sprake van vertraging van het internationaal wolvenplan, terwijl juist versnelling nodig is?
Het internationaal wolvenplan betreft vooralsnog een samenwerking met de Duitse overheid. Mijn ministerie werkt aan het opstellen hiervan en het streven is om dit eind 2023 gerealiseerd te hebben. Er is geen sprake van een vertraging bij het tot stand komen van dit internationale wolvenplan. Aanvullend hieraan zoeken we naar aansluiting van België, Luxemburg en Denemarken bij dit plan, om met deze landen gezamenlijk over de populatie in de noordelijke Atlantische biogeografische regio te kunnen rapporteren aan de EU.
Is het denkbaar dat in Nederland op een bepaald moment tot beheersmaatregelen moet worden overgegaan, zoals dat ook voor een min of meer vergelijkbare beschermde soort als de bever is gebeurd? Zo nee, waarom sluit u dat uit? Zo ja, bij welke ontwikkelingen en in wat voor situatie acht u dat denkbaar? Gaat u daar in eerste instantie over of zijn dat de provincies, of is dat een combinatie van beide? Zijn hiervoor wetswijzigingen noodzakelijk? Kunt u een en ander toelichten?
Beheersmaatregelen zijn in principe ook in Nederland niet uit te sluiten. Hierbij moet worden voldaan aan de voorwaarden uit de Habitatrichtlijn, zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 16. Een daarvan is de voorwaarde dat door beheer de ontwikkeling naar een gunstige staat van instandhouding niet in gevaar mag komen. Dit is in Nederland voor de wolf vooralsnog niet op korte termijn te verwachten. De staat van instandhouding wordt op landelijk niveau bepaald. In het geval van een internationaal wolvenplan kan de staat van instandhouding op een grensoverschrijdende manier worden bepaald. Vooralsnog zal elke in Nederland gedode wolf de ontwikkeling naar de gunstige staat van instandhouding vertragen. Een tweede voorwaarde waaraan moet worden voldaan alvorens tot beheer over te kunnen gaan is dat eerst andere bevredigende oplossingen moeten worden benut. Dus ook bij beheer is het goed beschermen van vee noodzakelijk.
Wanneer aan de in de Habitatrichtlijn vastgelegde voorwaarden voor beheer van wolven wordt voldaan, kunnen de provincies gebruik maken van hun bevoegdheid om ontheffingen voor beheer af te geven.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om gebieden aan te wijzen waar de wolf wel en niet past en beheersmaatregelen hierop af te stemmen?6
De wolf is een diersoort die in Nederland thuishoort en zich van nature weer in ons land heeft gevestigd. Uit de in antwoord 16 genoemde juridische analyse komt naar voren dat het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bepaald dat het natuurlijk verspreidingsgebied waarbinnen de wolf moet worden beschermd, ruim moet worden uitgelegd. Dit omvat de geografische ruimte waar de betrokken soort zich van nature ophoudt of verspreidt, ook als dat door de mens bewoonde gebieden betreft. Met andere woorden, op dit moment moet het verspreidingsgebied van de wolf zo groot zijn als door de soort zelf bepaald. Mede gezien het ontbreken van een gunstige staat van instandhouding, zijn beheer van de wolf en het aanwijzen van toegestane leefgebieden vooralsnog niet aan de orde.
Herkent u het beeld dat het huidige debat over de wolf sterk is gepolariseerd en wordt beheerst door uitgesproken ideologische voorstanders enerzijds en gedupeerden die met de feitelijke schade worden geconfronteerd anderzijds? Ondersteunt u op enigerlei wijze initiatieven, zoals dat van International Fund for Animal Welfare (IFAW) en de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV) om tot een meer genuanceerde dialoog over samenleven met en beheersbaarheid van wolven te komen?7, 8
Ja, ik herken dit beeld en bevind mij, samen met de provincies, in de uitdagende positie om hier een gebalanceerd beleid op te maken, rekening houdend met de duidelijke Europese en nationale wettelijke kaders waarbinnen we opereren, welke kaders goede bescherming van de wolf verlangen, en ook met de gevoelens die leven bij diegenen die schade of angst ondervinden door de wolf. Daarom sta ik positief tegenover het initiatief om te komen tot een maatschappelijke dialoog over de wolf in Nederland. In een zo gepolariseerd debat komen we allen samen en stapje voor stapje tot een gedragen weg voorwaarts.
Kunt u deze vragen bij voorkeur binnen gebruikelijke termijn, maar in ieder geval voor het commissiedebat Natuur op 8 november 2022 beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'In deze studentenflat is de stank ondraaglijk, huurders lijden onder bedwantsen, ratten en schimmel' |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «In deze studentenflat is de stank ondraaglijk, huurders lijden onder bedwantsen, ratten en schimmel»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Door de schaarste op de woningmarkt is de positie van de huurder, waaronder ook studenten, verzwakt. Het is niet aanvaardbaar dat panden slecht worden onderhouden waardoor de veiligheid en gezondheid van de huurders in het geding komt. Huurders hebben nog te vaak te maken met malafide verhuurders en excessen. Om hier tegenop te treden heb ik in juni 2022 het wetsvoorstel goed verhuurderschap bij uw Kamer ingediend.
In het antwoord op vraag 10, 21, 27, 29 en 30 ga ik verder in op dit wetsvoorstel en welke instrumenten hiermee worden geïntroduceerd om ongewenste verhuurpraktijken tegen te gaan en woningzoekenden en huurders te beschermen.
Tot slot wil ik iedereen aanmoedigen om gebruik te maken van de rechten die er zijn om verhuurders aan te spreken.
Bent u ook erg geschrokken van de omstandigheden waaronder deze bewoners moeten leven?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraak «Ik wil wel weg, maar ik kan nergens heen»?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de volgende uitspraak «De brandmelders gaan om de haverklap af. Dat laatste gebeurt zo vaak dat huurders niet eens meer opkijken als er weer een afgaat. «Laatst hadden we hier echt brand, maar bleef ik gewoon in mijn kamer», vertelt er een.»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit catastrofale gevolgen kan hebben en is dit niet een ramp in wording? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen we concluderen dat deze bewoners figuurlijk als ratten en tussen de ratten in de val zitten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er bemiddelingskosten in rekening gebracht? Zo ja, deelt u de mening dat de procedure om deze kosten via de rechter (als het bemiddelingsbureau niet bij de Geschillencommissie aangesloten is) terug te vorderen omslachtig en te duur is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze procedure vereenvoudigen en het sanctiebeleid strenger maken?
Huurders kunnen de onterechte bemiddelingskosten terugvorderen via de rechter. De handhaving hierop wordt uitgevoerd door de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Bovendien krijgen gemeenten hierbij een rol in het kader van de wet goed verhuurderschap: in de algemene regels wordt opgenomen dat gemeenten toezien op het verbod op het vragen van dubbele bemiddelingskosten. Huurders kunnen bij het verplichte meldpunt een melding doen van een oneerlijke praktijk van een verhuurbemiddelaar.
Ziet u een rol weggelegd voor financiële instellingen die huisjesmelkers financieren, aangezien zij ook een verantwoordelijkheid hebben in de maatschappelijke impact van hun financiering? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij slechts een deel van de investeringen in vastgoed is een kredietverstrekker zoals een bank betrokken. Veel investeringen worden namelijk gedaan met eigen financiële middelen. Als er kredietverstrekkers betrokken zijn, moet deze de partijen met wie ze zaken doen toetsen op hun integriteit. Hiermee voorkomt een bank misbruikt te worden voor witwassen of andere strafbare feiten. Ik zie geen aanvullende rol voor kredietverstrekkers in de verhouding tussen huurders en verhuurders. Wel kunnen zij op eigen initiatief aanvullende eisen stellen aan verhuurders. Dit kan zowel vanuit financiële, risico of maatschappelijke overwegingen zijn. Bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de maximale hoogte van de huur. Zo heeft BLG een «maatschappelijke verhuurhypotheek» aangekondigd waarbij de bank de maximale huur bepaalt op basis van het woningwaarderingsstelsel.
Hoe gaat u de rechtspositie van specifiek buitenlandse studenten verbeteren die anders makkelijk ten prooi (kunnen) vallen aan huisjesmelkers?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap introduceert een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap in de vorm van algemene regels, waaraan verhuurders en verhuurbemiddelaars zich dienen te houden. De algemene regels zien onder andere toe op het voorkomen en tegengaan van discriminatie en intimidatie, de verplichting de huurovereenkomst op schrift te stellen en het voorkomen van dubbele bemiddelingskosten. Deze regels dienen woningzoekenden en huurders (waaronder ook buitenlandse studenten) te beschermen. Verder krijgen gemeenten met dit wetsvoorstel de bevoegdheid om een verhuurvergunning te eisen, waarmee zij extra voorwaarden kunnen stellen aan verhuurders van reguliere zelfstandige woonruimte ten aanzien van de huurprijs, het huurverhogingspercentage en het onderhoud. Ook geldt dat gemeenten een meldpunt moeten instellen waar anoniem en kosteloos meldingen kunnen worden gedaan van ongewenst verhuurgedrag. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht en het handhaven van de algemene regels en de verhuurvergunning. Hiervoor krijgen zij het bestuursrechtelijke instrumentarium van waarschuwing, bestuursdwang, bestuurlijke boete en als ultimum remedium de beheerovername tot hun beschikking. De beoogde invoering van het wetsvoorstel is per 1 juli 2023.
Waarom mogen studenten met bijvoorbeeld een campuscontract in woononzekerheid verkeren, terwijl woonzekerheid de norm en onderdeel is van het recht op behoorlijke huisvesting?
Studenten hebben woonzekerheid en huur(prijs)bescherming voor de duur van hun opleiding en zolang zij (ongeacht de nationaliteit) ingeschreven staan bij een Nederlandse onderwijsinstelling. Immers, op het moment dat een student de opleiding beëindigt of afrondt behoort zij niet meer tot de doelgroep en moet de woning weer beschikbaar komen voor een nieuwe student. Dat is de kern van een campuscontract.
Deelt u de mening dat huurders ongeacht de contractvorm dezelfde rechten zouden moeten hebben, omdat ze diezelfde rechten via het internationale recht op behoorlijke huisvesting krijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u daarbij ingaan waarom en wanneer onderscheid geoorloofd zou mogen zijn?
De verplichting om te zorgen voor voldoende woongelegenheid is een inspanningsverplichting voor de overheid. Dit staat zowel in artikel 22, tweede lid, van de Grondwet als in meerdere verdragen (o.a. artikel 11, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten). Bij de totstandkoming van wetgeving dient altijd rekening gehouden te worden met de verenigbaarheid van de voorgestelde regeling met de Grondwet en eenieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Deelt u de mening dat studenten in zijn algemeenheid betere bescherming dienen te krijgen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Onder zowel generieke tijdelijke contracten als doelgroepencontracten hebben studenten huur(prijs)bescherming. De gedachte achter een doelgroepencontract is dat de woning behouden blijft voor de doelgroep nadat de huurder daar niet meer toe behoort.
Wat vindt u van de uitspraak «Sommige studenten willen wel weg, maar dat is niet te doen met de huidige huizenmarkt.«De prijzen zijn elders drie keer zo hoog. Ik heb echt momenten gehad dat ik dacht: en nu ga ik weg. Vooral na die kapotte lift. Maar waar moet ik heen?» zegt een andere studente, die niet met naam in de krant wil uit angst haar kamer kwijt te raken. «Ik ben hier juist komen wonen omdat ik nergens heen kon.»»?
De schaarste op de woningmarkt heeft ook effect op studenten. We hebben met alle partijen, die afgelopen september het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting getekend hebben, de handen ineengeslagen om tot meer, betere en betaalbare studentenhuisvesting te komen.
Ziet u inmiddels een correlatie tussen tijdelijke huurcontracten en misstanden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Generieke tijdelijke huurcontracten kunnen leiden tot onzekerheid voor de huurder omdat ze in die twee jaar op zoek moeten naar vervolghuisvesting. In een markt van schaarste kan het vinden van geschikte woonruimte lastig zijn. Daarnaast kunnen generieke tijdelijke contracten tot excessen leiden zoals het niet naar de Huurcommissie durven stappen. In het programma Woningbouw2 heb ik mijn plannen uiteengezet voor het verhogen van de bouwproductie om zo het woningtekort in de komende jaren te verkleinen. Tevens zet ik met de regulering van de middenhuur3 in op het beter betaalbaar maken van wonen door een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS dwingend te maken. Hiermee mitigeer ik voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen. Dit zal het gebruik van tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. Dit komt ook ten goede aan de woonzekerheid van huurders. De Wet doorstroming huurmarkt 2015 beoogde het aanbod van huurwoningen te vergroten door tijdelijke verhuur toe te staan. Deze mogelijkheid blijft bestaan om zo meer woningen aan de voorraad toe te voegen in tijden van schaarste. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. Dit wil ik regelen met een wijziging van de Wet goed verhuurderschap nadat deze wet in werking is getreden.
Ziet u inmiddels mede naar aanleiding van mijn eerdere vragen over onder andere de commerciële verhuurder, Change=, een correlatie tussen tijdelijke huurcontracten en het niet durven uiten van (onderhouds)klachten, omdat huurders bang zijn om hun contract niet verlengd te krijgen met als gevolg dat ze op straat eindigen omdat de huizenmarkt oververhit is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Maakt dit artikel u nu ook duidelijk dat in tegenstelling tot hetgeen u beweert over bewoners in ’t Klokkenhof te Amsterdam mensen geen keuze hebben dan te kiezen voor een tijdelijk huurcontract, immers een huurcontract voor onbepaalde tijd geniet altijd de voorkeur? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel berichten moeten u nog bereiken over tijdelijke contracten voordat u actie onderneemt om de rechtspositie van deze huurders te verbeteren?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bekend met het feit dat de eigenaar van de verhuurder de Stichting volkshuisvesting Utrecht, de heer M. Hooijdonk, tweemaal tot huisjesmelker van het jaar gekozen is?2
Ja.
Hoe kan het dat deze malafide verhuurder zijn praktijken kan voortzetten?
De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat er meermaals is opgetreden tegen deze verhuurder en dat de gebreken naar aanleiding hiervan, op een minimaal niveau, ook zijn hersteld. Ook heeft de gemeente mij geïnformeerd dat zij een indringend gesprek met deze verhuurder heeft gevoerd om de situatie te verbeteren. Dit heeft onder meer geresulteerd in verbetering van de communicatie richting de huurders en de bereikbaarheid van de verhuurder en de huismeester.
Een gemeente kan niet zomaar eigenaren weren of uitsluiten of panden sluiten als voldaan wordt aan aanschrijvingen van de gemeente.
Vormen deze artikelen niet het zoveelste bewijs dat landelijk opererende malafide verhuurders landelijk aangepakt dienen te worden door hen bijvoorbeeld op een landelijke zwarte lijst te plaatsen die gemeenten kunnen raadplegen alvorens zij overgaan tot het verstrekken van een vergunning? Kunt u uw nader toelichten?
Op grond van het wetsvoorstel goed verhuurderschap kan het college van Burgermeester en wethouders besluiten tot het openbaar maken van de namen van verhuurders (of de natuurlijke persoon achter een verhuurbedrijf) die ondanks eventuele bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen hun gedrag niet wensen aan te passen naar de norm voor goed verhuurderschap en aan wie als gevolg daarvan een bestuurlijke boete of een beheerovername is opgelegd. Dit heeft enerzijds een afschrikwekkende werking. Anderzijds is het ook bedoeld om woningzoekenden en huurders te informeren en te ondersteunen. Door deze informatie kunnen huurders en verhuurbemiddelaars zich er immers van vergewissen of ze met een bepaalde verhuurder een overeenkomst willen aangaan.
Deelt u de mening dat ingrijpen door de gemeente Den Haag per direct nodig is, maar tegelijkertijd dat ingrijpen nooit mag leiden tot dakloosheid van deze bewoners?
De gemeente Den Haag controleert het pand dat in het artikel wordt genoemd periodiek en treedt op tegen misstanden. Sluiting van het pand en daarmee potentiële dakloosheid is niet aan de orde op dit moment. Overigens kunnen huurders, indien een pand gesloten wordt wegens een overtreding van de verhuurder, gelijkwaardige alternatieve huisvesting afdwingen bij de verhuurder, omdat de verhuurder verwijtbaar het contract niet kan nakomen.
Zijn er door de gemeente Den Haag extra eisen aan deze malafide verhuurder gesteld gezien zijn historie als huisjesmelker? Zo ja, welke? Zo nee, had dit volgens u wel gemoeten?
Buiten de wettelijke mogelijkheden kunnen geen extra eisen worden gesteld aan een verhuurder. In 2013 is het betreffende pand omgezet van kantoor naar woonruimte. Ik heb van de gemeente Den Haag begrepen dat er toen geen aanleiding was om deze exploitant nader te bekijken.
Welke mogelijkheden heeft u en krijgt u via de regie op de volkshuisvesting om in te grijpen als gemeenten niet of onvoldoende handhavend optreden?
Met het wetsvoorstel versterken regie op de volkshuisvesting wordt de regie op de volkshuisvesting weer bij de overheid gelegd. Het wetsvoorstel beoogt meer regie te creëren op voldoende woningen, voldoende passende woningen en wederkerigheid in de lokale prestatieafspraken tussen gemeenten, huurdersorganisaties en corporaties. Het wetsvoorstel voorziet daarmee in een systeem om overheden beter in staat te stellen te sturen op deze opgaven. Dit wetsvoorstel beoogt daarmee niet in een instrumentarium te voorzien om richting gemeenten op te treden, wanneer zij niet voldoende handhavend zouden optreden richting verhuurders.
Sinds wanneer zijn deze problemen bij de gemeente Den Haag bekend?
Kantoren die naar woningen omgezet worden, hoeven niet te voldoen aan de aan nieuwbouw gestelde eisen. De gemeente kan daar dan ook niet op handhaven. De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat, in dit geval, circa zes jaar geleden bij de oplevering opgemerkt is dat er weinig zaken boven dit minimum – maar toegestane – niveau gerealiseerd waren. De wel aanwezige bouwkundige gebreken zijn (en worden) opgelost door de verhuurder, nadat deze is aangesproken. Ook dit herstel voldoet op een minimumniveau.
Hoe kan het dat de gemeente Den Haag niet eerder tegen deze malafide verhuurder opgetreden heeft en hoe kan het dat de gemeente Den Haag nog steeds met deze verhuurder in zee gaat?
De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat er meermaals is opgetreden tegen deze verhuurder. Als gevolg hiervan worden de gebreken, op een minimaal niveau, ook hersteld. De gemeente kan niet zomaar eigenaren weren of uitsluiten, of panden sluiten als voldaan wordt aan aanschrijvingen van de gemeente. Het sluiten van huisvesting als deze (200 kamers met een lage huur) is ook niet wenselijk gezien de huidige schaarste aan woonruimte in Den Haag. Met de eigenaar is voorts een indringend gesprek gevoerd om de situatie te verbeteren. Dit heeft onder meer geresulteerd in verbetering van de communicatie richting de huurders en de bereikbaarheid van de verhuurder en de huismeester. Tevens ligt er een vergunningaanvraag om het pand te renoveren. Het gaat daarbij om significante verbeteringen en om meer dan alleen regulier onderhoud.
Hoeveel signalen hebben u bereikt over slechte woonomstandigheden in de gemeente Den Haag?
Er hebben mij geen directe signalen bereikt over slechte woonomstandigheden in de gemeente Den Haag. Wel is de gemeente Den Haag vanaf het begin betrokken geweest bij de start van de «aanpak goed verhuurderschap», onder meer vanwege de wens van deze gemeente om te komen tot een betere aanpak van ongewenst gedrag van verhuurders en het verbeteren van de kwaliteit van het wonen voor huurders. Deze betrokkenheid en kennis van de praktijk heeft een niet te onderschatten bijdrage geleverd aan het uiteindelijke wetsvoorstel goed verhuurderschap, dat momenteel wordt behandeld door de Tweede Kamer.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van wethouder Balster van Den Haag: «Balster vindt de signalen van studenten «uiterst zorgwekkend». Dit is volgens hem precies waarom het voor de gemeente zo belangrijk is dat de Wet goed verhuurderschap zo snel mogelijk wordt ingevoerd. «Met die wet kunnen we een verhuurder erop aanspreken om te investeren in een pand, dit goed te onderhouden, niet te intimideren of te discrimineren, kortom: goed voor je huurders zorgen.»»?
Deze uitspraak deel ik en zie ik als een belangrijke steun in de rug om het wetsvoorstel goed verhuurderschap zo snel als redelijkerwijs mogelijk is in werking te laten treden.
Bent u het met wethouder Balster eens dat de gemeente Den Haag pas kan ingrijpen nadat de Wet goed verhuurderschap kracht van wet heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Wethouder Balster heeft gezegd dat het belangrijk is dat het wetsvoorstel goed verhuurderschap zo snel mogelijk wordt ingevoerd. Dat betekent niet dat de gemeente niet nu al kan ingrijpen op bijvoorbeeld de bouwkundige kwaliteit van woningen. Dat is wat de gemeente Den Haag in dit geval dan ook reeds doet. Zodra het wetsvoorstel goed verhuurderschap in werking treedt krijgen gemeenten evenwel meer mogelijkheden om bijvoorbeeld ook op het gedrag van een verhuurder in te grijpen. Dat zal er in het onderhavige geval dan ook toe leiden dat de gemeente meer instrumenten in handen heeft om richting de verhuurder op te treden bij misstanden.
Kan de gemeente Den Haag volgens het Bouwbesluit nu al handhavend optreden? Zo nee, welke instrumenten zijn er (nog) nodig om handhavend te kunnen optreden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten zoals Den Haag handhavend optreden om de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad op peil te houden?
Ja, de gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat zij handhavend optreedt. Dit doet zij op grond van het Bouwbesluit. Echter, zoals eerder aangegeven heeft dat wel zijn beperkingen, aangezien dit gebouw niet hoeft te voldoen aan de nieuwbouweisen. De gemeente kan bij verbouwingen niet de meest actuele eisen op het gebied van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid/milieu afdwingen. Daarnaast kan de gemeente Den Haag, zodra het wetsvoorstel goed verhuurderschap inwerking treedt, in gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat een verhuurvergunning instellen met als voorwaarde dat verhuurders een onderhoudsplan hebben en uitvoeren.
Bent u bereid het gesprek met de gemeente Den Haag aan te gaan omtrent de slechte woonomstandigheden en de brandveiligheid van woningen, zeker gezien de verschillende berichtgeving over de slechte huisvesting van onder andere arbeidsmigranten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Er wordt reeds regelmatig met de gemeente Den Haag gesproken in het kader van deze problematiek. Zo ook naar aanleiding van uw vragen. Ik ben graag bereid het gesprek met de gemeente Den Haag en andere gemeenten voort te zetten over slechte woonomstandigheden, brandveiligheid, huisvestingsproblematiek bij arbeidsmigranten en hoe wij daarin gezamenlijk adequater kunnen optreden. Het is mijn ambitie om samen met de gemeenten waar dit speelt grote stappen te zetten in het beëindigen van deze complexe problematiek, die zich met name in de bestaande woningvoorraad lastig laat oplossen en wordt verergerd door de grote schaarste op de woningmarkt. De weerslag hiervan is met name zichtbaar in de kwetsbare wijken in de grote steden. Dat is ook de reden waarom ik stuur op meer regie op de volkshuisvesting.
Deelt u de mening dat gemeenten steeds vaker bij problemen wegkijken omdat er sprake is van een wooncrisis en dat ze daarom liever een slechte commerciële verhuurder hebben dan geen verhuurder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit niet het zoveelste bewijs dat private marktpartijen juist aan strengere regels/toezicht onderworpen moeten worden? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat malafide verhuurders aangepakt dienen te worden. Het is hierbij niet belangrijk of het hier om een commerciële verhuurder gaat of niet. Alle verhuurders moeten zich houden aan de algemene regels van goed verhuurderschap.
Kunnen we concluderen dat sociale huisvesting en studentenhuisvesting niet aan de private marktpartijen overgelaten kunnen worden omdat u gedwongen wordt om met definities zoals «sociale huur» te komen vanwege de belangen van private marktpartijen die hun financieel belang voorop stellen in plaats van het fundamenteel (internationale) mensenrecht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u daarbij betrekken hoe u studentenkamers definieert en/of deze kamers ook betrokken worden in de definitie van «sociale huur»?
Een nieuwe definitie van sociale huur past binnen mijn ambitie om meer regie te nemen in de volkshuisvestelijke opgave. Het doel van de definitie is bovenal eenduidigheid bieden over wat er onder sociale huur wordt verstaan, zodat deze woningen langjarig voor de doelgroep beschikbaar blijven. De onderbouwing en voorwaarden voor sociale huur zullen verder worden toegelicht binnen het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting.
Hebt u inzage wanneer gemeenten de kwaliteit van hun bestaande woningvoorraad op orde zouden moeten hebben? Zo ja, kunt u dat inzichtelijk maken? Zo nee, bent u voornemens dit te monitoren en hierop te sturen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Gemeenten hebben diverse instrumenten tot hun beschikking om te waarborgen dat de kwaliteit van de bestaande voorraad op orde is en blijft. Bijvoorbeeld door te handhaven op het Bouwbesluit, maar straks ook door de inzet van de instrumenten en de handhavingsmogelijkheden die gemeenten krijgen op grond van de Wet goed verhuurderschap. Daarnaast heeft de kwaliteit van de bestaande voorraad een plek in de nationale presentieafspraken die ik dit jaar gemaakt heb met de corporatiesector. Dit laat onverlet dat de praktijk vaak weerbarstig is en dat het op peil houden van de kwaliteit van de bestaande voorraad blijvende aandacht vraagt van alle betrokken partijen.
Hoeveel studentenflats kampen (bij benadering) met dergelijke problemen? Indien deze cijfers u niet bekend zijn, bent u dan bereid om mede naar aanleiding van mijn eerdere vragen over studentenwoningen onderzoek te verrichten naar de misstanden bij studentenhuisvesting? Zo nee, waarom niet en zo ja, per wanneer kunnen we de onderzoeksresultaten verwachten?
Deze cijfers zijn mij niet bekend. Ik zie voor nu geen aanleiding een dergelijk onderzoek uit te voeren. Zie ook de beantwoording bij vraag 10.
Kunnen we concluderen dat het Rijk zijn zorgplicht nog steeds verzaakt omdat de kwaliteit van woningen nog steeds niet overal voldoende is en het in dit tempo nog decennia zal duren om de kwaliteit op orde te hebben, terwijl huurders al vele decennia wachten?
Deze conclusie deel ik niet. In de programma’s, Betaalbaar Wonen5, Versnelling verduurzaming gebouwde omgeving6 en Woningbouw7 heb ik omschreven wat mijn inzet is om onder meer de kwaliteit van woningen te waarborgen en te verbeteren.
Deelt u de mening dat de wooncrisis onder studenten niet alleen één is van beschikbaarheid maar ook van kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de wooncrisis met betrekking tot de kwaliteit van studentenhuisvesting verbeteren?
Huurders, waar studenten onder vallen, hebben nog te vaak te maken met malafide verhuurders en excessen. In mijn antwoord op vraag 10 heb ik beschreven hoe ik hier tegenop treed met de wet goed verhuurderschap. In het antwoord op vraag 46 beschrijf ik verschillende instrumenten die beschikbaar zijn voor verhuurders het verbeteren van de kwaliteit van de woning.
Is dit niet het zoveelste bewijs dat de kwaliteitscrisis in het huursegment, inclusief onzelfstandige woonruimten, veel erger is en dat daarom meer geld vrijgemaakt moet worden om deze crisis op te lossen? Zo ja, wat gaat u dan doen? Zo nee, waarom niet en hoeveel gezondheidsschade en risico’s mogen huurders nog lopen voordat de kwaliteitscrisis opgelost wordt?
In het antwoord op vraag 2, 3, 4, 5, 6 en 7 heb ik aangegeven dat het niet aanvaardbaar is dat panden slecht worden onderhouden waardoor de veiligheid en gezondheid van de veerhuurders in het geding komt en dat ik om hierop tegenop te treden het wetsvoorstel goed verhuurderschap bij uw kamer ingediend. In de programma’s genoemd in het antwoord op vraag 36 heb ik omschreven wat mijn inzet is om onder meer de kwaliteit van woningen te waarborgen en te verbeteren.
Welke eisen worden bij transformatie van kantoor- en winkelruimte naar woonruimte gesteld?
Bij deze transformatie gelden de eisen voor een woonfunctie uit het Bouwbesluit 2012. Allereerst moet voldaan worden aan de eisen die gelden voor bestaande bouw. Uitzondering hierop is dat voor rookmelders en de zelfsluitendheid van deuren de nieuwbouweisen gelden. Als voor de overige eisen niet wordt voldaan aan de eisen voor bestaande bouw, dan moet worden verbouwd en daarbij gelden de eisen voor verbouw. Bij verbouw moet ten minste worden voldaan de eisen voor bestaande bouw, maar voor een aantal aspecten gelden hogere verbouweisen zoals voor brandveiligheid en isolatie.
Deelt u de mening dat bij transformatie scherper gelet moet worden op de kwaliteit van de toekomstige woonruimte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke wet- en regelgeving komt u naar de Kamer?
In het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl), dat volgens planning 1 juli 2023 in werking treedt, zijn voor transformatie (wijziging van de gebruiksfunctie) al scherpere eisen opgenomen voor geluidwering en rookwerendheid. Ook is in het Bbl de mogelijkheid opgenomen dat een gemeente (bevoegd gezag) met een maatwerkvoorschrift een hoger kwaliteitsniveau (tot nieuwbouwniveau) kan opleggen. Dit kan nu overigens ook al via artikel 13 van de Woningwet.
Wat kunt u doen om misstanden van commerciële verhuurders zoals Stichting Volkshuisvesting Utrecht op landelijk niveau aan te pakken, zodat niet iedere afzonderlijke gemeente waar deze malafide verhuurder zijn praktijken erop nahoudt, handhavend moet optreden?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap stelt een landelijke basisnorm waar alle verhuurders en verhuurbemiddelaars zich aan dienen te houden. Daarnaast biedt het wetsvoorstel het college van burgermeester en wethouders straks de mogelijkheid om de namen van verhuurders (of de natuurlijke persoon achter een verhuurbedrijf) openbaar te maken die ondanks eventuele bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen hun gedrag niet wensen aan te passen naar de norm voor goed verhuurderschap en aan wie als gevolg daarvan een bestuurlijke boete of een beheerovername is opgelegd. Deze openbaarmaking heeft enerzijds een afschrikwekkende werking. Anderzijds is het ook bedoeld om woningzoekenden en huurders te informeren en te ondersteunen. Door deze informatie kunnen huurders en verhuurbemiddelaars zich ervan vergewissen of ze met een bepaalde verhuurder een overeenkomst willen aangaan.
Deelt u de mening dat met name internationale studenten erg kwetsbaar zijn voor malafide verhuurderpraktijken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In zijn algemeenheid zie ik dat de positie van huurders zwakker is dan die van verhuurders, zeker in een markt die gekenmerkt wordt door schaarste. Dit maakt huurders, onder wie ook internationale studenten, kwetsbaarder voor ongewenste verhuurpraktijken. Om deze reden heb ik het wetsvoorstel goed verhuurderschap ingediend, dat op korte termijn door uw Kamer behandeld zal worden.
Zijn de vele schriftelijke Kamervragen over commerciële verhuurders over allerlei onderwerpen zoals te hoge huur, slecht onderhoud, intimidatie en slechte dienstverlening voor u voldoende aanleiding om het toezicht op deze commerciële verhuurders aan te scherpen, omdat gemeenten ongeacht de Wet goed verhuurderschap niet of niet altijd handhavend optreden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap is nog niet behandeld door de Tweede Kamer en is dus nog niet in werking getreden. Gemeenten treden zoveel als mogelijk op met het huidige handhavingsinstrumentarium en ik hoop op een spoedige behandeling van het wetsvoorstel zodat het handhavingsinstrumentarium van gemeenten wordt uitgebreid.
Deelt u de mening dat bij een regelmatige APK-keuring van gebouwen deze misstanden eerder aan het licht waren gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen we in gezamenlijkheid werken aan deze APK-keuring voor gebouwen?
Nee, deze mening deel ik niet. Ik ben geen voorstander van een wettelijke periodieke beoordeling van gebouwen. Dit zou een enorme operatie zijn en ook een behoorlijke last voor de gebouweigenaren. Het zou ook leiden tot een heleboel keuringen van gebouwen waar helemaal geen veiligheids- of gezondheidsproblemen zijn. Ik zet wel in op maatwerk als er bepaalde problemen zijn, zoals bij de aanpak van schimmel en vocht in woningen.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste bewijs is dat het beleid van commerciële verhuurders op gespannen voet staat met het recht op behoorlijke huisvesting?
Nee, ik deel deze mening niet. Commerciële verhuurders leveren een bijdrage aan het voorzien in een mix in het aanbod in woningen. Zie ook de beantwoording bij vraag 32.
Hoeveel woningen met vocht- en schimmelproblemen gaat u de komende jaren aanpakken?
Onderhoud en kwaliteit van corporatiewoningen (waaronder woningen met vocht- en schimmelproblematiek) komen nadrukkelijk aan bod in de Nationale prestatieafspraken die in juni zijn ondertekend met Aedes, Woonbond en de VNG. Door het afschaffen van de verhuurderheffing per 1 januari groeit de investeringsruimte van de corporaties, zodat er extra middelen beschikbaar komen o.a. voor verduurzaming en leefbaarheid. Corporaties committeren zich eraan dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of 6), tenzij er voor deze woningen concrete sloopplannen zijn. Om de kwaliteit, gezondheid en veiligheid van de corporatievoorraad verder te verbeteren investeren corporaties tot en met 2030 jaarlijks € 200 miljoen extra in woningverbetering, met een focus op een versnelde aanpak van vocht en schimmel, loden leidingen, asbest en brandveiligheid.
Voor particuliere verhuurders is subsidie voor woningverduurzaming- en onderhoud beschikbaar (de SVOH). Vanaf 1 april 2023 zal deze regeling ook opengesteld worden voor huurwoningen in de vrije sector. Tevens kunnen Vereniging van Eigenaars subsidie aanvragen voor verschillende verduurzamingsmaatregelen (de SVVE).
Ziet u nu voldoende aanleiding om bewonerscommissies met meer rechten te geven om dit soort problemen niet alleen te kunnen agenderen maar ook te kunnen oplossen, nu hun rechten in het kader van de Overlegwet (Wohv) zachte rechten zijn en geen harde rechten zijn zoals het instemmingsrecht? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Daar waar er gebreken zijn leidend tot stank en/of overlast van ongedierte kan dit aanleiding zijn om de huur te verlagen. Om dit te bewerkstelligen kan de huurder zich in eerste instantie wenden tot de Huurcommissie en/of de rechter.
Voorts versterk ik de positie van huurders met het wetsvoorstel goed verhuurderschap. Zoals eerder beschreven zorg ik er daarmee voor dat gemeenten kunnen optreden tegen verhuurders in het geval van achterstallig onderhoud; dus ook als achterstallig onderhoud leidt tot stank en/of overlast van ongedierte. Ik zie dan ook geen aanleiding om hiervoor de Wet op het Overleg Huurders Verhuurder aan te passen.
Ziet u gezien de grote schaal en de complexiteit van de problematiek nu voldoende aanleiding om landelijke expertteams op te tuigen om huurders en/of hun vertegenwoordigers bij te staan als het gaat om achterstallig onderhoud, gebreken, vocht- en schimmelproblematiek? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik zie daar nu geen aanleiding voor. Huurders kunnen verschillende routes doorlopen om de verhuurder aan te spreken op achterstallig onderhoud. Mochten huurders en verhuurders onderling niet tot een oplossing komen dan kunnen zij naar de Huurcommissie of de rechter stappen. Ook bestaan op lokaal niveau reeds huurteams die huurders kunnen bijstaan.
In eerdere antwoorden ben ik ook op deze onderwerpen ingegaan. Met de Wet goed verhuurderschap worden verschillende handhavingsinstrumenten geïntroduceerd die gemeenten kunnen inzetten, zodat ook een andere partij dan de huurder zelf kan optreden bij misstanden. Tot slot, de kwaliteit van de bestaande voorraad heeft een plek in de nationale prestatieafspraken.
Wilt u de vragen ieder afzonderlijk en zonder te clusteren beantwoorden?
Ik heb zoveel mogelijk geprobeerd de vragen afzonderlijk te behandelen. Gelet op dubbelingen in de vraagstelling zijn enkele vragen wel geclusterd.
Het bericht 'Nederland kan weer migranten uitzetten naar Marokko — maar mag geen kritiek meer geven op het land' |
|
Suzanne Kröger (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland kan weer migranten uitzetten naar Marokko – maar mag geen kritiek meer geven op het land»?1
Ja.
Klopt het dat de eerste reisdocumenten al zijn verstrekt voor personen die op de nominatie staan voor terugkeer naar Marokko? Zo nee, op welke termijn verwacht u mensen te zullen gaan uitzetten?
Het klopt dat er reisdocumenten zijn verstrekt aan personen ten behoeve van terugkeer naar Marokko.
Hoe verklaart u dat Marokko in tegenstelling tot voorgaande jaren bereid lijkt te zijn mee te werken aan terugkeer?
Nederland zet in op een brede relatie met Marokko. De relatie tussen Nederland en Marokko is constructief, van beide kanten is een duidelijke inzet om voortgang te boeken op verschillende thema’s. Dat geldt ook op het terrein van migratie. De voortgang op dit thema is deels te danken aan een intensivering van politieke contactmomenten, evenals het gemengde comité dat speciaal voor de migratie-samenwerking is opgezet.
Bent u het eens met de conclusie van het NRC-artikel, waarin wordt beweerd dat onderdeel van de hernieuwde relatie is dat Nederland Marokko niet langer voor het hoofd wil stoten door in het openbaar kritiek te leveren op de mensenrechtensituatie in het land? Zo nee, waarom wordt er in het bilaterale actieplan tussen Nederland en Marokko zo weinig aandacht besteed aan mensenrechten? 2
Ik heb kennis genomen van de conclusies van de NRC over de Nederlandse inzet t.a.v. Marokko, maar herken me daar niet in. Er zijn geen afspraken gemaakt dat Nederland niet langer openbaar kritiek uit ten aanzien van mensenrechten. Het kabinet zet in op een strategie van constructief engagement met Marokko op basis van een open dialoog en transparantie. Daarbij is over de hele breedte geïnvesteerd in de betrekkingen met Marokko. NL en Marokko zijn in 2021 op ambtelijk niveau een actieplan overeengekomen. Hierin zijn op hoofdlijnen afspraken gemaakt over verschillende onderwerpen die voor NL van belang zijn. Bijvoorbeeld migratie. Maar ook politie, justitie en economische samenwerking. Eveneens is afgesproken frequent contact te onderhouden op alle niveaus, waarbij in de dialoog alle onderwerpen, inclusief mensenrechten, besproken worden.
Bent u bekend met het rapport van Human Rights Watch, waarin de NGO concludeert dat het regime middels een «ecosysteem van repressie» kritische geluiden in de kiem wil smoren?3 Wat is uw reactie hierop?
Ik ben bekend met het rapport. Nederland heeft bijzondere aandacht voor de vrijheid van media en de positie van journalisten wereldwijd. Dat geldt ook in Marokko. Nederland blijft hierover in dialoog met de Marokkaanse autoriteiten.
Bent u het ermee eens dat Nederland, die de bevordering van de internationale rechtsorde in de Grondwet heeft verankerd, een speciale verantwoordelijkheid heeft om mensenrechtenschendingen aan te kaarten?
Ja. Nederland zet actief in op de bevordering – en daardoor de naleving en handhaving – van de internationale rechtsorde, waarvan mensenrechten een integraal onderdeel vormen. Aangezien elke situatie verschillend is, wordt er geen uniforme aanpak gehanteerd om mensenrechtenschendingen aan te kaarten. Nederland weegt daarom per geval wat de meest effectieve wijze is om mensenrechten te bespreken in Marokko.
Heeft u zich in het openbaar al eens kritisch uitgelaten over het lot van de politieke gevangenen van de Hirak-beweging uit de Rif? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In beantwoording van Kamervragen n.a.v. de Kamerbrief over de brede relatie met Marokko (Kamerstuk 35 925-V), heb ik vragen hierover beantwoord.
Heeft u zich in het openbaar al eens kritisch uitgelaten over het lot van journalist Omar Radi? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aan uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 35 925), heeft Nederland de Marokkaanse autoriteiten meermaals te kennen gegeven dat Nederland zich niet herkent in de spionage aanklacht. Ik heb daarbij ook aangegeven dat het kabinet de veroordeling op basis van de spionage aanklacht teleurstellend vindt.
Waarom bent u niet langer bereid om zich in het openbaar kritisch te uiten over mensenrechtenschendingen in Marokko? Gaat u dit in de toekomst wel doen?
Ik herken mij niet in deze aanname. Nederland en Marokko hebben een open en gelijkwaardige dialoog. In deze dialoog kunnen alle onderwerpen worden besproken, ook mensenrechten. Nederland weegt per geval wat de meest effectieve wijze is om mensenrechten casussen te bespreken. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wat is daarnaast de status van de verkenning van een uitleveringsverdrag met Marokko, dat onderdeel uitmaakt van het bilaterale actieplan tussen Marokko en Nederland?
N.a.v. het actieplan zijn op ambtelijk niveau gesprekken gestart om de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag te verkennen. Zowel Nederland als Marokko hebben baat bij goede samenwerking op het gebied van rechtshulp, justitiële samenwerking en ook uitlevering.
Wat vindt u van de uitspraken in het NRC-artikel van advocaat Geert Jan Knoops dat met een uitleveringsverdrag Nederland een juridisch keurmerk geeft aan de Marokkaanse rechtsstaat? Acht u de Marokkaanse rechterlijke macht onafhankelijk?
Het kabinet deelt de visie niet dat met het verkennen van de mogelijkheden tot een uitleveringsverdrag – met welk land dan ook – een juridisch keurmerk wordt gegeven aan de rechtsstaat van een betreffend land.
Hebben u signalen bereikt dat Marokkanen die in Nederland politiek asiel hebben gekregen, en/of Nederlandse Marokkanen, waarvan een deel in het verleden kritisch is geweest op het regime in Marokko, zich zorgen maken over een mogelijk uitleveringsverdrag?
Zie het antwoord op vraag 10.
De genoemde signalen van de Marokkaanse Nederlanders zijn mij bekend. Voor het kabinet staat de bescherming van de rechten van iedere Nederlander voorop. Het bestaande wettelijk kader rondom uitlevering bevat daarvoor voldoende waarborgen.
In een eventueel bilateraal verdrag kunnen uitleveringen enkel plaatsvinden in gevallen waarin geen sprake is van (toekomstige) mensenrechtenschendingen. Ieder uitleveringsverzoek wordt zowel door de rechter als door de Minister van Justitie en Veiligheid getoetst aan de hand van de Uitleveringswet en een toepasselijk verdrag. Daarbij wordt onder meer gekeken of er sprake is van dubbele strafbaarheid en of de uitvoering zou kunnen leiden tot een schending van de fundamentele rechten van de betrokkenen.
Volgens de Uitleveringswet dient een uitleveringsverzoek te worden afgewezen als een gegrond vermoeden bestaat, dat bij inwilliging van het verzoek de opgeëiste persoon zal worden vervolgd, gestraft of op andere wijze getroffen in verband met zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, zijn ras of de groep van de bevolking waartoe hij behoort (artikel4. Dit artikel geldt onverminderd als er sprake is van een bilateraal uitleveringsverdrag.
Wat gaat u doen om de zorgen onder Marokkaanse Nederlanders te adresseren?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid het gehele bilaterale actieplan de Kamer te doen toekomen? Zo ja, op welke termijn?
De Kamer is via een Kamerbrief op 14 december jl. (35 925-V, nr. 61) geïnformeerd over de afspraken die gemaakt zijn in het actieplan. Het actieplan is een middel om de samenwerking te versterken. Ik blijf de Kamer informeren over de voortgang die we maken op de afspraken uit het actieplan en breder in de relatie.
Het bericht ‘Lening duurder bij kant-en-klare woning, starters dupe’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lening duurder bij kant-en-klare woning, starters dupe» in de Telegraaf?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat kopers van fabrieksmatige woningen niet onder de NHG (Nationale Hypotheek Garantie) vallen?
Fabrieksmatig gebouwde woningen kunnen wel degelijk gefinancierd worden in combinatie met NHG en de starterslening van SVn. Meerdere aanbieders van fabrieksmatige woningen beschikken immers over het benodigde waarborgcertificaat, ook wel bekend als nieuwbouwgarantie.
Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat kopers van fabrieksmatige woningen wel onder de NHG gaan vallen?
Dat is reeds mogelijk. Initiatiefnemers kunnen, bij een instelling aan wie de Stichting GarantieWoning haar keurmerk heeft verleend, een certificaat aanvragen. Als een partij aan alle door de instelling gestelde voorwaarden voldoet en ook het project doorstaat de toets van de instelling, ontvangt zij het benodigde certificaat waarmee de kopers vervolgens in aanmerking komen voor een NHG-hypotheek en daarmee ook voor de Starterslening van SVn.2 Uit gesprekken die ik met de verzekerende partijen heb gevoerd, heb ik wel begrepen dat het met name voor startups lastig kan zijn om een certificaat te ontvangen, omdat zij niet aan de solvabiliteitseisen die worden gesteld kunnen voldoen. Daarom heb ik de afbouwverzekeraars gevraagd of zij kunnen kijken naar hoe startups die innovatief bouwen geholpen kunnen worden om toch een certificaat te verkrijgen.
Kunt u, in het verlengde van vraag 3, toezeggen dat de belemmeringen voor het verkrijgen van een hypotheek met Nationale Hypotheek Garantie bij de aankoop van een woning vervaardigd in een fabriek binnen een maand worden opgelost?
Ik herken mij niet in de beeldvorming dat er belemmeringen zijn voor het verkrijgen van een hypotheek met op fabrieksmatig gebouwde woningen. Het probleem is niet dat deze woningen in de fabriek worden gebouwd, maar het ontbreken van een nieuwbouwgarantie. Andere ontwikkelaars van fabrieksmatig gebouwde woningen beschikken wel over een certificaat.
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven kan de initiatiefnemer bij een instelling aan wie de Stichting GarantieWoning haar keurmerk heeft verleend een certificaat aanvragen. Mij zijn, op basis van de gesprekken die ik met een aantal afbouwverzekeraars heb gevoerd, geen signalen bekend dat het gehanteerde bouwconcept een reden is waardoor initiatiefnemers niet in aanmerking komen voor een nieuwbouwgarantie.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort problemen in de praktijk worden opgelost, gelet op het feit dat u fabrieksbouwen wil stimuleren en gelet op het feit dat u fabrieksbouw als één van de oplossingen ziet om het woningtekort op te lossen?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Daarnaast bestaan er verschillende platforms waarbij BZK is betrokken waar vergelijkbare problemen uit de praktijk geagendeerd kunnen worden, zoals de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen en het Lente-akkoord 2.0.
Hoeveel woningen kunnen er fabrieksmatig worden geproduceerd in 2023 en 2024?
In juni 2021 is het Programma conceptuele bouw en industriële productie aan de Tweede Kamer aangeboden. In dit programma is ook het groeipad van industriële woningbouwproductie in beeld gebracht. Hierbij is het vertrekpunt dat er in 2020 circa 10 duizend woningen industrieel zijn geproduceerd. De verwachte potentie van de industriële woningbouwproductie is 40 duizend woningen per jaar vanaf het jaar 2025. In dit groeipad is geen splitsing gemaakt in de tussenliggende jaren. Uiteindelijk is de ambitie om in 2030 de helft van alle nieuwbouwwoningen industrieel en circulair te produceren, zoals ook gesteld in het Programma Woningbouw.
Zijn er belemmeringen bij het opschalen van fabrieksbouw? Zo ja, hoe neemt u deze belemmeringen weg?
Het opschalen van fabrieksbouw vraagt om een andere manier van kijken naar de manier waarop we woningen bouwen. In de transitie naar meer industrieel geproduceerde woningen doen zich verschillende belemmeringen voor. Hierbij kan gedacht worden aan het, vaak ten onrechte, negatieve imago van fabrieksmatig gebouwde woningen en de benodigde aanpassingen in werkwijzen om de productie van bouwplaats naar fabriek te verplaatsen. In het Programma conceptuele bouw en industriële productie worden de aanwezige belemmeringen toegelicht, met voorstellen om deze belemmeringen weg te nemen. In het actieplan versnellen dat ik in november met uw Kamer verwacht te delen ga ik verder in op de concrete acties die ik onderneem om de industriële bouw verder te stimuleren.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is met het universele label en/of de standaard bouwvergunning voor deze woningen?
In antwoord op eerdere vragen van het lid Boulakjar (D66) heb ik toegelicht op welke wijze met de komst van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) invulling gegeven kan worden aan het grotendeels landelijk goedkeuren van fabriekswoningen.3 Op 14 oktober heb ik uw Kamer een afschrift gestuurd over uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet naar 1 juli 2023 en daarmee schuift ook de invoering van de Wkb door. De komende periode zullen partijen blijven inzetten op het houden van proefprojecten, waarbij inmiddels ook de nodige conceptuele bouwers betrokken zijn.
Hoe gaat u bijdragen aan het oplossen van het probleem van de bouwers van fabriekswoningen, aangezien ze aanlopen tegen fluctuerende afname, omdat er geen locaties zijn of gemeenten de beschikbare locaties inrichten voor de traditionele bouwwijze?
Het stimuleren van circulaire en industriële bouw verloopt via verschillende sporen. Zo wordt er momenteel vanuit de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting gewerkt aan het opzetten van een landelijke bouwstroom in samenspraak met woningcorporaties, hetgeen de fabrieken continuïteit kan bieden voor een langere periode. Daarnaast wordt er in het kader van de woondeals concreet gesproken met alle woondealregio’s over de ambitie om circulair en industrieel geproduceerde woningbouw te stimuleren. Zoals in antwoord 7 aangegeven verwacht ik uw Kamer in november het actieplan versnellen aan te bieden, waarin ik verder in ga op de concrete acties die ik onderneem om de industriële bouw verder te stimuleren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Import van uranium uit Rusland |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Is het juist dat EU-lidstaten ter waarde van circa 200 miljoen euro aan uranium uit Rusland importeren? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?1
Volgens het jaarrapport 2021 van de Euratom Supply Agency (ESA) is er in 2021 2,358 ton natuurlijk uranium vanuit Rusland naar de EU-lidstaten geëxporteerd. De gemiddelde prijs voor alle geïmporteerd uranium in de EU is volgens ESA in 2021 89 euro/kgU, waarbij de gemiddelde prijs voor uranium uit de zogenaamde CIS landen (Rusland, Kazachstan en Oezbekistan) echter ca 17% lager is. Daarmee komt de totale waarde van import aan natuurlijk uranium uit Rusland in 2021 op ca 175 miljoen euro uit.
Ter waarde van welk bedrag wordt uranium uit Rusland naar Nederland geëxporteerd?
Sinds de Russische invasie van Oekraïne is er geen uranium vanuit Rusland naar Nederland geëxporteerd.
Voor hoeveel procent van de elektriciteitsproductie is Nederland afhankelijk van Russisch uranium?
Er is geen afhankelijkheid van de elektriciteitsproductie in Nederland van Russisch uranium.
Is het juist dat de import van uranium (in september) werd besproken in het kader van de EU-sanctiepolitiek? Is het tevens juist dat Polen, Ierland, Estland, Letland en Litouwen hebben gepleit voor een embargo op invoer van uranium uit Rusland? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De sectorale maatregelen in sanctiepakketten worden voorgesteld door de Europese Commissie, waarbij de lidstaten voorstellen kunnen aandragen. Het kabinet kan niet ingaan op de onderhandelingspositie van individuele lidstaten.
Wat was de positie van Nederland in deze discussie?
De uitgangspunten voor het kabinet zijn dat alle opties op tafel liggen en dat oog moet worden gehouden voor EU-eenheid en leveringszekerheid. In het achtste pakket, aangenomen op 6 oktober jl., zijn geen beperkende maatregelen ten aanzien van invoer van uranium opgenomen.
De nationale grondstoffenstrategie, die het kabinet in december naar de Kamer heeft gestuurd, heeft als doel de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen op middellange termijn te vergroten (Kamerstuk 32 852, nr. 224). De wereldwijde controle over kritieke grondstoffen krijgt naast een economische steeds meer een geopolitieke dimensie. Voor kernenergie is uranium een essentiële grondstof. De geopolitieke risico’s op het gebied van materiaalverwerving zijn op langere termijn echter relatief beperkt bij kernenergie. Er zijn wereldwijd voldoende uraniumvoorraden en er is diversiteit aan leveranciers. Hiernaast is het mogelijk om uranium geruime tijd op te slaan zonder degradatie van het materiaal.
Is het juist dat Hongarije onlangs akkoord is gegaan met de bouw van twee kernreactoren met Russische expertise van Rosatom?2 Zo nee, wat zijn dan de feiten? Hoe beoordeelt u dit contract in het licht van de sanctiemaatregelen?
In reactie op de Russische militaire agressie in Oekraïne, die startte op 24 februari 2022, heeft de EU beleid ingesteld om hiertegen op te treden. Het genoemde besluit van Hongarije is na deze datum genomen en draagt niet bij aan het uitstralen van EU-eenheid. Hongarije schendt met het besluit over de bouw van twee reactoren echter niet noodzakelijkerwijs EU-regelgeving. Overeenkomstig de beginselen van het Europees energiebeleid is de keuze voor de eigen energiemix aan de lidstaten. Het is aan de Europese Commissie om toe te zien op naleving van sancties door de EU Lidstaten.
Is het juist dat in Amsterdam minimaal acht brievenbusfirma’s gevestigd zijn, die direct gelinkt zijn aan het Russische nucleaire staatsbedrijf Rosatom? Zo ja, wat zijn de precieze feiten en deelt u de opvatting dat een eind aan deze praktijken moet worden gemaakt? Zo nee, wat zijn dan de feiten?3
Het kabinet kan niet op individuele casussen ingaan. In algemene zin dient opgemerkt te worden dat sancties van toepassing zijn op personen en bedrijven op de sanctielijst. Trustkantoren en domicilieverleners zijn verplicht zich aan de Sanctiewet te houden.
Is het juist dat ongeveer 35% van de verrijking (noodzakelijk voor gebruik in kerncentrales) in Rusland wordt gedaan?4 Zo nee, wat zijn dan de feiten?5
In 2021 werd 31% van de verrijkingsdiensten ten behoeve van kerncentrales in de EU in Rusland gedaan volgens het jaarrapport 2021 van ESA.
Is het juist dat de kerncentrale van Borssele nog economische contacten met Rusland heeft? Zo nee, hoe zijn dan de feiten? Zo ja, deelt u de opvatting dat deze moeten worden beëindigd? Waarom heeft het staatsbedrijf Urenco wel de opwerkingscontracten met Rosatom verbroken, maar kerncentrale-exploitant EPZ niet?6
In het algemeen doet het kabinet geen uitspraken ten aanzien van bedrijfsvertrouwelijke informatie. EPZ heeft echter via de pers kenbaar gemaakt op dit moment geen directe zaken meer met Rusland te doen. Met het oog op de ontwikkelingen aangaande de Russische agressie in Oekraïne evalueren zij nu de indirecte relatie met Rusland7. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is op dit onderwerp in contact met EPZ.
Welke Franse, Duitse, Belgische, Britse, Zweedse of Spaanse kerncentrale-exploitanten laten hun (opgewekt) uranium verrijken door Rosatom en welke niet? Kunt u toelichten waarom sommigen wel en andere niet?
Op grond van de openbare informatie van ESA kan niet worden onderscheiden door welke organisaties exploitanten van kerncentrales hun uranium laten verrijken.
Kunt u een overzicht geven van de lopende (transit-)vergunningen voor transport van uranium van of naar Rusland via of naar Nederland, met daarbij de afzenders, de ontvangers, de aard van de lading en de hoeveelheid? Zo nee, waarom niet?
De ANVS publiceert zijn vergunningen op Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (overheid.nl)8. Afhankelijk van de beveiligingscategorie van het te vervoeren materiaal kan echter niet van alle vergunningen alle informatie gedeeld worden. Onder de bovenstaande link vindt u het overzicht van de huidige geldende transportvergunningen voor splijtstoffen afgegeven door de ANVS met ontvangers of afzenders in de Russische Federatie.
Deelt u de opvatting dat uranium als onderwerp van sancties gespaard wordt, omdat diverse Europese landen verregaand afhankelijk zijn van uranium en kernenergie en zoals Frankrijk ook directe belangen hebben bij Rosatom? Zo nee, wat zijn dan de feiten? Zo ja, met welke landen bent u in gesprek om hierin verandering te brengen?
Het kabinet is op doorlopende basis in gesprek met partners binnen en buiten de EU over het verhogen van de druk op Rusland met nieuwe sanctiemaatregelen. Voor maatregelen tegen de import van uranium uit Rusland is op dit moment onvoldoende draagvlak binnen de EU. Wat het kabinet betreft liggen alle opties op tafel, waarbij oog gehouden dient te worden voor leveringszekerheid en EU-eenheid. Het kabinet kan niet ingaan op de onderhandelingspositie van individuele lidstaten.
Wat zijn de kosten van het beëindigen van invoer van uranium en uraniumproducten uit Rusland?
Het kabinet heeft geen overzicht wat de kosten van invoer van deze producten in de EU zijn en kan derhalve geen overzicht hiervan geven.
De economische cijfers voor Caribisch Nederland over 2020 |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gepubliceerde economische cijfers voor Caribisch Nederland over 2020?1
Ja, ik heb kennis genomen van de cijfers.
Wat zijn volgens u de oorzaken van de forse economische krimp op Sint Eustatius van 25,9%? In hoeverre is deze volgens u veroorzaakt door het volledige inreisverbod?
De forse economische krimp van 25,9% op Sint Eustatius werd veroorzaakt door ontwikkelingen in de olie-, horeca- en recreatiesector. Als gevolg van de coronapandemie en de sluiting van de grenzen met Venezuela was er minder vraag naar olie en olieopslag in de regio. Horeca en recreatie waren verantwoordelijk voor een inkrimping van 1,0 procentpunt van de totale 25,9%. Hierdoor kan worden gesteld dat het inreisverbod an sich geen grote invloed heeft gehad op de economische krimp. Ik vind het belangrijk dat er nieuwe economische activiteiten op het eiland ontplooid worden zodat Sint Eustatius economisch weerbaarder wordt.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de luchtverbindingen met Sint Eustatius worden verbeterd? Zo ja, op welke wijze denkt u de bereikbaarheid van Sint Eustatius te verbeteren, de prijs voor een vliegreis betaalbaar te houden en op welke termijn?
Inter-eilandelijk vervoer houdt Saba en Sint Eustatius bereikbaar. Dit is in het belang van de lokale bevolking en ondersteunt de sociale en economische ontwikkeling van het eiland en het toerisme. Ik deel de mening dat frequent en betaalbaar vervoer tussen Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius belangrijk is. Het vorige kabinet heeft € 2 miljoen beschikbaar gesteld voor een tweejarige ferry-pilot tussen de drie bovenwindse eilanden. De eerste cijfers laten zien dat de ferry goed wordt benut. De pilot wordt na één jaar, eind 2022, geëvalueerd. Tegelijkertijd zal het Ministerie van I&W, conform het Afsprakenakkoord Sint Eustatius 2022–2023, onderzoek doen naar de mogelijkheden voor een betaalbare en betrouwbare vliegverbinding. Dit vooral met het oog op het feit dat de ferryverbinding niet voor iedereen een goed alternatief is.
In de Taskforce knelpunten Caribisch Nederland, waarin Saba, Sint Eustatius en mijn ministerie samenwerken, wordt ook aandacht besteed aan het verbeteren van vervoer van goederen en diensten.
Hoe ontwikkelt het gebruik van de Makana-ferry tussen Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba zich? In hoeverre wordt van deze service gebruik gemaakt voor lokaal verkeer en toerisme? Wat is de economische impact van deze ferryservice voor Sint Eustatius?
Op dit moment loopt een pilot van de ferry-service. Conform het Afsprakenakkoord Sint Eustatius 2022–2023 vindt aan het eind van dit jaar een evaluatie van de pilot plaats. Ik zal u te zijner tijd over de resultaten hiervan informeren, maar kan alvast vermelden dat de ferry verbinding veelvuldig wordt benut. Tussen december 2021 en juli 2022 hebben 9090 passagiers gebruik gemaakt van de ferry. Het is belangrijk om op te merken dat in die periode nog COVID-restricties van kracht waren. De economische impact van deze restricties op de ferryservice is vooralsnog niet bekend.
Kunnen de lege stoelen op de vluchten voor patiëntenvervoer, die tweemaal per week plaatsvinden tussen Bonaire en Sint Eustatius, worden benut voor verbetering van de bereikbaarheid van Sint Eustatius? Zo nee, waarom niet?
Dit is helaas niet mogelijk. Voor het vervoer van patiënten tussen Bonaire en St. Eustatius worden charters ingezet met maximaal 22 zitplaatsen. Tijdens deze vluchten moet altijd een ingehuurde verpleegkundige aan boord zijn. Er is gekozen voor inzet van charters om de continuïteit van vervoer van patiënten te kunnen garanderen. Uit de praktijk van de afgelopen jaren is gebleken dat reguliere vluchten de garantie op continuïteit niet kunnen bieden. Er is momenteel geen sprake van een overmatig aantal lege stoelen. Als de charters ook gebruikt gaan worden voor reguliere passagiers zou dit impliceren dat ZJCN concurreert met de reguliere vluchtroutes binnen Caribisch Nederland. Naast patiënten is het mogelijk visiterende specialisten en in uiterste gevallen medewerkers van de Rijksdienst Caribisch Nederland mee te laten reizen. Voorwaarde bij het vervoeren van deze functionarissen is dat zitplaatsen op reguliere vluchten op korte termijn aantoonbaar niet beschikbaar zijn.
Is er een budget beschikbaar voor destination marketing? Zo ja, welke budgetten zijn er voor Sint Eustatius, Bonaire en Saba beschikbaar?
Het kabinet ondersteunt de eilanden bij het ontwikkelen van hun strategische toerismeplannen. Dit doen we met kennis, maar ook met incidentele financiering vanuit het Rijk. Daarbij staat de ontwikkeling van duurzaam ecotoerisme centraal, met als basis het MKB en aandacht voor de lokale bewoners. Er is geen vast budget beschikbaar voor destination marketing. Destination marketing is bovendien een eilandelijke taak.
Het bericht ‘Rente over studielening op komst, vooral mbo'ers gaan meer betalen’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Bouchallikh |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rente over studielening op komst, vooral mbo'ers gaan meer betalen»?1
Ja.
Bent u het met de voorzitter van Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (hierna: JOB) MBO eens dat het oneerlijk is dat mbo-studenten voor dezelfde lening veel meer betalen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens dat er geen reden is mbo- en ho-studenten anders te behandelen. Het is echter niet zo dat onder alle omstandigheden de twee berekenmethodes (zie vraag 3) altijd ten gunste van de ho-student zullen uitvallen. Voor invoering van het leenstelsel vielen zowel de studenten in het mbo als in het ho onder dezelfde terugbetaalvoorwaarden, die nu nog voor mbo studenten gelden. Bij invoering van het leenstelsel zijn de terugbetaalvoorwaarden voor ho-studenten aangepast en socialer geworden, omdat zij geen gebruik meer konden maken van de basisbeurs. Onderdeel daarvan is ook de wijze waarop de rente wordt berekend. Voor mbo-studenten is de basisbeurs behouden en zijn de bestaande terugbetaalvoorwaarden in stand gebleven, inclusief de wijze waarop de rente wordt berekend. Het zijn dus twee verschillende stelsels met verschillende voorwaarden.
Kunt u toelichten wat de rekenmethode is voor mbo-studenten en wat de rekenmethode is voor hbo/wo-studenten?
In het mbo wordt de rente berekend door het gemiddelde te nemen van het gemiddeld effectief rendement op de 3-jarige tot 5-jarige staatsobligatie in de maand september. In het ho wordt gekeken naar het gemiddeld effectief rendement op een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar over het afgelopen jaar (gerekend van oktober van het voorafgaande jaar tot en met september van het lopende jaar).
Wat was de achterliggende redenering om de rekenmethode voor de studierente voor mbo-studenten af te laten wijken van de rekenmethode voor studenten op het hbo of de universiteit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is de achterliggende redenering en het onderscheid dat hierdoor wordt gemaakt nog steeds toepasbaar of gerechtvaardigd volgens u? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover er op dit moment nu eenmaal nog twee verschillende stelsels bestaan met elk hun eigen achtergrond en motivatie, die ook een ander terugbetaalregime hebben. Voor invoering van het leenstelsel vielen zowel de studenten in het mbo als in het ho onder dezelfde terugbetaalvoorwaarden, die nu nog voor mbo-studenten gelden. Bij invoering van het leenstelsel zijn de terugbetaalvoorwaarden voor ho-studenten gewijzigd, omdat zij niet langer gebruik konden maken van een basisbeurs. Onderdeel daarvan is ook de wijze waarop de rente wordt berekend.
Die redenering wijzigt echter met de herinvoering van de basisbeurs in het ho. Op dat moment is het onderscheid tussen mbo en ho op dit vlak niet meer rechtvaardig. Mede vanwege mijn ambitie om de verschillen zo veel mogelijk weg te werken en de kansengelijkheid te vergroten, kies ik ervoor om met de herinvoering van de basisbeurs de socialere terugbetaalvoorwaarden in het ho te laten bestaan en deze ook in te voeren voor mbo-studenten. Als het wetsvoorstel aangenomen wordt, zal de wet in werking treden voorafgaand aan studiejaar 2023–2024. De nieuwe terugbetaalvoorwaarden gaan gelden voor mbo-studenten die in dat studiejaar beginnen met studeren.
Bij wie ligt de bevoegdheid om de rente op de studieschuld op nul of lager te houden, als deze niet bij u ligt?
De wetgeving waarin bepaald wordt hoe de rente op de studieschuld wordt berekend, is opgenomen in de Wet Studiefinanciering 2000 (artikelen 6.3 en 6.4). Die wet behoort tot mijn portefeuille. Wel geldt dat om af te wijken van de huidige bepalingen een wetswijziging nodig is.
Bent u voornemens om de rente op de studieschuld op nul te houden, aangezien de basisbeurs weer wordt geïntroduceerd?
Ik zie geen aanleiding om de rente op de studieschuld op nul te houden, omdat de basisbeurs weer wordt geïntroduceerd. Ongeacht onder welk stelsel je valt – mbo, ho met basisbeurs of leenstelsel – wordt er rente gerekend over de studieschuld. Het rentepercentage voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd, valt door de aangepaste voorwaarden ook al lager uit.
Ook voor invoering van het leenstelsel en tijdens het leenstelsel werd er over studieschulden een rente betaald als de rente die de overheid betaalde over de staatsobligaties positief was. De afgelopen jaren kwam de berekende rente op de studieschuld op nul uit, maar dit was een unicum. De stijgende rente per 2023 is daarom ook geen wijziging van beleid, maar een wijziging van de huidige economische situatie. En hoewel stijgende lasten voor iedereen, en zeker voor studenten vervelend zijn, is er mijns inziens geen argument om af te wijken van de wettelijke bepaalde en berekende rente.
Daarbij blijft staan dat de terugbetaalvoorwaarden over studieschulden zeer gunstig zijn, met lagere rentes dan consumptieve kredieten. Studenten betalen terug naar draagkracht – waarbij ook de te betalen rente wordt meegenomen – en aan het einde van de looptijd wordt de nog resterende schuld kwijtgescholden. In reële zin wordt de studieschuld zelfs kleiner, omdat de inflatie nog altijd hoger is dan de rente op de studieschuld.
Vindt u dat het huidige systeem in stand gehouden moet worden of kan er een wettelijk laag rentepercentage voor alle studieschulden worden afgesproken?
In het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs ho wordt de rente voor zowel mbo-studenten als ho-studenten gekoppeld aan het gemiddeld effectief rendement op een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar over het afgelopen jaar (gerekend van oktober van het voorafgaande jaar tot en met september van het lopende jaar). Dit lijkt mij een redelijke koppeling gelet op de kosten die ook de overheid moet maken voor het aantrekken van deze financiële middelen. In de aflosperiode wordt deze namelijk slechts elke vijf jaar herzien. Door de koppeling van de rente over de studieschulden met de rente over de staatsobligaties, blijft de rente die oud-studenten betalen veel lager dan de rente die over consumptieve kredieten zou moeten worden betaald.
Om het stelsel van studieschulden ook financieel houdbaar te maken is het van belang dat de rente niet wordt vastgezet op een bepaald percentage. De overheid moet immers ook zelf leningen aangaan – en daar rente over betalen – om de leningen uit te kunnen geven. Bij een vast rentepercentage zou het kunnen zijn dat de rente die de overheid moet betalen om de lening aan te trekken veel hoger wordt dan het rentepercentage dat de student moet betalen. Daardoor zijn de kosten voor de overheid veel hoger, waardoor significante tekorten kunnen ontstaan. Bovendien zou zo’n percentage ook in het nadeel van de student uit kunnen vallen, bijvoorbeeld in de situatie van de afgelopen jaren waar de rente historisch laag was.
Bent u hierover in gesprek met studenten, specifiek mbo-studenten en JOB MBO?
Bij het opstellen van het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs is er contact met de studentenorganisaties, inclusief JOB MBO.
Heeft u in kaart hoeveel mbo-opgeleiden hierdoor financieel in de knel komen? Zo nee, bent u voornemens dit in beeld te brengen?
Alle oud-studenten die een nieuwe rente krijgen, krijgen ook een nieuwe berekening van de maandelijkse terugbetaling aan DUO. Bij de berekening van de maandelijks terugbetaling wordt altijd gekeken naar de draagkracht van de oud-student. Zij hoeven daardoor nooit meer te betalen dan op basis van hun inkomen mogelijk is.
Op voorhand kan ik niet aangeven hoeveel oud-studenten met een studieschuld door een stijgende rente financieel in de knel komen, en bijvoorbeeld geen studieschuld kan aflossen. Het is daarbij wel goed op te merken dat de rentestijging niet tot extreem hogere termijnbedragen leidt. Ter illustratie – een mbo-student die nog 15 jaar moet aflossen en een studieschuld heeft van € 7.000 ziet zijn termijnbedrag met de nieuwe rente € 5,45 stijgen per maand. De gemiddelde studieschuld van een mbo-student bedraagt ongeveer € 6.870. Bovendien wordt op het moment dat de rente opnieuw wordt berekend ook weer naar de draagkracht van de student gekeken. Daar wordt ook de hogere rente in meegenomen. Op het moment dat een oud-student op basis van zijn inkomen de verhoging niet kan betalen, dan hoeft dat dus ook niet.
Indien iemand ondanks de draagkrachtregeling niet in staat is om te voldoen aan de terugbetaling aan DUO, kan de student contact opnemen met DUO en zal in overleg met de oud-student worden gekeken naar mogelijkheden. Ook heeft iedere oud-student de mogelijkheid om aflosvrije maanden in te zetten. In die maanden hoeft de student tijdelijk niet af te lossen.
Op welke wijze kunt u specifiek mbo-studenten (financieel) ondersteunen op dit punt?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over het mbo op 9 november 2022?
Ja.