Het feit dat sollicitanten niet op Schiphol worden aangenomen, omdat zij te ver weg wonen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat beveiligingsbedrijven sollicitanten afwijzen voor een baan bij Schiphol omdat zij te ver weg zouden wonen?1
Ja, het bericht hierover in de Telegraaf is bij mij bekend.
Klopt het dat er nog honderden vacatures voor beveiligers te vervullen zijn?
Ja, ik ben bekend met het grote personeelstekort op Schiphol.
Schiphol is als luchthavenexploitant verantwoordelijk voor de uitvoering van beveiligingsmaatregelen en huurt voor de uitvoering particuliere beveiligingsorganisaties in. Schiphol is met beveiligingsbedrijven en vakbonden in gesprek over het oplossen van de tekorten en heeft de afgelopen periode maatregelen genomen om de wachtrijen als gevolg van personeelstekorten aan te pakken.
De Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de drukte op Schiphol en de aanpak daarvan. Op 14 november is de Kamer over de laatste stand van zaken op de hoogte gesteld2.
Bent u van mening dat het dan niet uit te leggen is dat sollicitanten worden afgewezen vanwege de afstand tot Schiphol terwijl zij wel gekwalificeerd zijn?
Uit navraag bij de beveiligingsbedrijven blijkt dat ze ook naar de woon-werkafstand van sollicitanten kijken. Zij geven hierbij aan dat de ervaring leert dat een grote woon-werkafstand in combinatie met de aard van de werkzaamheden en bijbehorende werktijden voor beveiligers in de praktijk moeilijk haalbaar is. Daarnaast constateren ze een hoger ziekteverzuim en hoger verloop bij beveiligers die verder weg wonen. Ik kan niet beoordelen of dat ook daadwerkelijk zo is, maar ik kan me wel voorstellen dat beveiligingsbedrijven dergelijke factoren meewegen bij de aanname van personeel vanwege het belang van continuïteit van dienstverlening.
Kunt u bij de bedrijven nagaan hoeveel sollicitanten hierdoor zijn afgewezen?
Exacte aantallen zijn niet te achterhalen. Ik verwacht evenwel dat beveiligingsbedrijven graag nieuwe medewerkers vinden en alleen als de woon-werkafstand écht problematisch is mensen om deze reden niet aannemen.
Wat is het effect op Schiphol? Hoeveel vluchten meer hadden er kunnen vertrekken als deze sollicitanten wel waren aangenomen?
Dit valt niet te kwantificeren, omdat het aantal vluchten dat kan worden uitgevoerd van veel meer factoren afhangt. Het is aan Schiphol om op basis van onder andere de beschikbare beveiligingscapaciteit een inschatting te maken welk aantal vluchten dagelijks haalbaar en uitvoerbaar is.
Vindt u dat bedrijven moeten afzien van een bepaalde grens tot waar sollicitanten mogen wonen?
Beveiligings- en afhandelingsbedrijven op Schiphol zouden alles in het werk moeten stellen om binnen afzienbare tijd aan voldoende en gekwalificeerd personeel te komen ten behoeve van de dagelijkse operatie op Schiphol. Het is de verantwoordelijkheid van die bedrijven om daar operationeel invulling aan te geven en aan Schiphol om daar kritisch op toe te zien.
Kunt u bij de beveiligingsbedrijven de data opvragen waaruit blijkt dat bij mensen die verder dan 50 kilometer wonen de kans op uitval sterk toeneemt?
Nee, zie het antwoord bij vraag 2, 3 en 4.
Vindt u de grotere kans op uitval vanwege een grotere afstand tot Schiphol zelf een goed argument om iemand niet aan te nemen?
Het is voor de continuïteit van de operatie op Schiphol wenselijk dat de opkomst van beveiligers voorspelbaar is. In september was het opkomstpercentage onverwacht laag, wat leidde tot operationele problemen. Hierover is de Kamer op 4 oktober jl. geïnformeerd3.
Als de afstand tot een vliegveld het grote probleem is, wordt het dan niet eens tijd om Lelystad Airport te openen zodat meer mensen de kans hebben op een baan bij een vliegveld?
Voor de eventuele openstelling van Lelystad Airport als overloopluchthaven van Schiphol moet de luchthaven beschikken over een stikstofvergunning in de zin van de Wet natuurbescherming (Wnb-vergunning) en moeten de laagvliegroutes kunnen worden opgelost. Deze zaken zullen naar verwachting enige tijd in beslag nemen. Besluitvorming kan daarom niet eerder dan medio 2024 plaatsvinden.
Gebeurt het afwijzen om de afstand tot Schiphol ook bij bijvoorbeeld de afhandelingsbedrijven?
Ik heb begrepen dat er bij de afhandelingsbedrijven ook een cirkel van ongeveer 50 kilometer vanaf Schiphol wordt gehanteerd ten behoeve van sollicitaties. Dit is echter een richtlijn en geen harde grens die gehanteerd wordt. Er zijn ook medewerkers in dienst die van verder naar Schiphol komen.
Het feit blijft dat Schiphol en ook de afhandelingsbedrijven ondernemingen zijn die 24 uur per dag operationeel zijn. Dit vraagt dat medewerkers in staat zijn om bijvoorbeeld om 05:00u te beginnen. Als iemand verder dan 50 kilometer van de luchthaven woont en met het OV moet reizen is het meestal niet mogelijk om dit soort diensten te werken.
Bent u bereid om hierover met de bedrijven en Schiphol in gesprek te gaan en hun aan te spreken op hun verantwoordelijkheid?
Ik ben voortdurend in gesprek met Schiphol over de drukte en dus ook over deze kwesties.
Het faillissement van Aldel te Delfzijl |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over het faillissement van aluminiumproducent Aldel te Delfzijl?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit faillissement een klap is voor de werkgelegenheid in Delfzijl en omgeving? Zo ja, kunt u, gezien het feit dat de energiecrisis de oorzaak van het faillissement is, duiden wat u tot op heden heeft gedaan om aluminiumproducent Aldel in de benen te houden? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Voor de betrokken medewerkers kan ik mij goed voorstellen dat deze klap hard aankomt. Mijn hoop en verwachting is dat het merendeel van hen, gezien de huidige tekorten op de arbeidsmarkt, spoedig een nieuwe arbeidsbetrekking zal vinden.
Zoals bekend is dit niet de eerste maal dat Aldel failliet is gegaan. Ook in 2013 en 2017 ging het bedrijf failliet. In 2017 gebeurde dit ondanks een uitgebreide doorstart en reddingsplan in 2014 met publiek geld en diverse overheidssubsidies. In het najaar van 2021 heeft Aldel bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een individueel steunverzoek ingediend, dat op basis van het Afwegingskader bij steunverzoeken individuele bedrijven is beoordeeld. Hieruit is naar voren gekomen dat er onvoldoende politiek-maatschappelijk belang bestaat om over te gaan tot steunverlening. Hierover is uw Kamer destijds in vertrouwen geïnformeerd. Begin dit jaar heeft Aldel gevraagd om vervroegde uitbetaling van de Indirecte Kostencompensatie ETS, maar aan dit verzoek heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat niet kunnen voldoen wegens strijdigheid met Europees recht, dat uitbetaling van een voorschot van staatssteun op basis van een (destijds nog) niet-goedgekeurde regeling verbiedt.
Welke noodscenario’s liggen er voor andere energie-intensieve bedrijven die kopje onder dreigen te gaan? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Naast de aangekondigde maatregelen voor het energie-intensieve mkb, onderzoekt het kabinet momenteel of het wenselijk is om voor het energie-intensieve industriële grootbedrijf tot een nieuw handelingsperspectief te komen. Uitgangspunt hierin is dat het kabinet grote waarde hecht aan een sterke strategisch gepositioneerde en groene industrie in Europa. Ook ziet het kabinet een belangrijke rol voor de industrie in het realiseren van de Nederlandse verduurzamingsdoelen. De huidige onzekerheid op de Europese energiemarkten creëert nu veel onrust, waarmee ook de urgentie om op nationaal dan wel Europese schaal tot gepaste antwoorden te komen wordt vergroot.
Het kabinet zet zich daarom in om een goede impactanalyse te doen voor de sectoren. Op basis hiervan kunnen kwetsbaarheden van de industrie, weerbaarheid van de economie en mogelijke ongewenste afhankelijkheden in de mondiale keten worden vastgesteld. Het kabinet zal voor het eind van het jaar haar visie, plus een afwegingskader voor eventueel handelen geven op nationaal en Europees niveau. Mogelijke verstoring van het gelijke speelveld binnen Europa zal hier ook in worden meegewogen, nu verschillende Europese bondgenoten al maatregelen hebben aangekondigd om de eigen industrie te ondersteunen.
Ondertussen kunnen bedrijven, naast het bestaande instrumentarium dat de overheid heeft klaarliggen zoals garantieregelingen, ook een verzoek indienen voor individuele staatssteun. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat maakt bij het binnenkomen van een dergelijk verzoek gebruik van het Afwegingskader bij steunverzoeken individuele bedrijven, dat uw Kamer op 1 mei 2020 is toegestuurd (Kamerstuk 35 420, nr. 36). Aan de hand van dit kader wordt het steunverzoek getoetst op politiek-maatschappelijk belang en op bedrijfseconomische aspecten. Het verkrijgen van EU-goedkeuring is ook een voorwaarde.
Welke ultieme poging gaat u ondernemen om Aldel alsnog een reddingsboei toe te werpen?
Geen, de curator is nu bezig om een nieuwe koper voor het bedrijf te vinden zodat een doorstart gemaakt kan worden.
Welke netwerken heeft het kabinet om geldschieters te vinden om een doorstart mogelijk te maken?
Dit is geen taak voor de overheid.
Het blokkeren van het amendement op de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (Twm) |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving met betrekking tot het amendement van GroenLinks op de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (Twm)?1, 2
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er door ambtenaren van uw departement onderling over dit amendement werd gesproken in termen als een «akelig amendement» en een «heel machtig wapen»? Vindt u het normaal dat er in bestuurlijke kringen op een dusdanige manier over een democratisch instrument wordt gesproken, als zijnde een gevaar voor de zittende macht?
In de betreffende e-mails wordt gesproken over de (procedurele) gevolgen van het amendement3, zoals dit oorspronkelijk was ingediend, voor het nemen van maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19. Het is gebruikelijk dat elk ingediend amendement op zijn merites wordt beoordeeld. De beoordeling werd ingegeven door de gevolgen voor de bestuurlijke slagkracht bij de bestrijding van de epidemie. Ik ben het niet met u eens dat over dit amendement is gesproken als zijnde een gevaar voor de zittende macht.
Kunt u uitleggen waarom uw departement het dusdanig onwenselijk achtte dat de oppositie een ministeriële regeling zou kunnen blokkeren die potentieel verregaande gevolgen zou kunnen hebben voor de samenleving? Is het niet juist de taak van de oppositie om te waken over het parlementaire proces en ervoor te zorgen dat het kabinet zich niet te veel en op een oneigenlijke manier macht toe-eigent?
De aanname dat het Ministerie van VWS het onwenselijk achtte dat de oppositie een regeling zou kunnen blokkeren deel ik niet. Een belangrijke taak van zowel de Tweede als de Eerste Kamer is de regering te controleren. Beide Kamers beschikken daartoe over regulier instrumentarium. Ter versteviging van de parlementaire betrokkenheid bij het nemen en intrekken van maatregelen voorzag de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm), zoals deze was ingediend, onder meer in een lichte voorhangprocedure4. Daarmee werd gewaarborgd dat indien noodzakelijk, mèt betrokkenheid van het parlement, snel maatregelen zouden kunnen worden genomen. De regeling zoals neergelegd in het amendement waarop de e-mails betrekking hebben (amendement nr. 7) zou ertoe leiden dat voor het nemen van maatregelen een wet nodig zou kunnen zijn. Een wetstraject zou vergaande gevolgen hebben voor de bestuurlijke slagkracht.
Kunt u uitleggen waarom het voor uw departement zo belangrijk was dat het kabinet per decreet zou kunnen regeren?
Deze aanname deel ik niet. Een belangrijk doel van de Twm was juist het creëren van een steviger democratische legitimatie van de maatregelen die nodig waren ter bestrijding van de epidemie5. Tot inwerkingtreding van de Twm werden maatregelen immers vastgesteld via noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Na inwerkingtreding van de Twm konden maatregelen -afgezien van de spoedprocedure, waarvoor een blokkeringsrecht achteraf gold – alleen worden genomen bij ministeriële regeling mèt voorafgaande betrokkenheid van het parlement. Van regeren bij decreet was geen sprake. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u reflecteren op hoe dit raakt aan de grondbeginselen van de parlementaire democratie en op welke manier u het verantwoord acht dat uw ministerie en/of het kabinet deze grondbeginselen op deze manier probeerde te omzeilen?
Het standpunt dat het Ministerie van VWS of het kabinet de grondbeginselen van de parlementaire democratie trachtte te omzeilen, deel ik niet. Zoals in de antwoorden op de voorgaande vragen is aangegeven is met de Twm destijds een steviger democratische legitimatie van maatregelen gecreëerd. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten.
Vindt u het te rechtvaardigen dat is geprobeerd om de oppositie op deze manier actief buitenspel te zetten? Zo ja, waarom?
Deze aanname deel ik niet. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de vragen 3 tot en met 5.
Wat vindt u ervan dat in de openbaargemaakte WOB-verzoeken wordt gesproken over een «machtigingswet door de Kamers jagen»? Waarom wordt er door ambtenaren van uw departement duidelijk nagedacht en gesproken over het inzetten van machtsmisbruik?
Wetgeving komt tot stand via een zorgvuldig regulier wetgevingsproces. In tijden van crisis moet dit proces, vanwege de urgente situatie, met de nodige voortvarendheid worden doorlopen. Een voortvarende behandeling sluit een zorgvuldige behandeling niet uit. Een wet door de Kamers jagen betreft beeldspraak en berust geenszins op gangbare praktijk. De woordkeuze in de e-mail is niet de mijne.
Waarom was uw departement blijkbaar van mening dat een minderheid in de Eerste en Tweede Kamer een democratisch recht wel kon worden onthouden? Kunt u uiteenzetten welke overwegingen hieraan ten grondslag lagen die dit in uw ogen zouden rechtvaardigen?
Er is beslist geen democratisch recht onthouden. Zoals in de antwoorden op de voorgaande vragen is aangegeven is met de Twm een steviger democratische legitimatie van maatregelen gecreëerd. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten.
Bent u niet van mening dat ingrijpende maatregelen, zoals de coronamaatregelen van de afgelopen jaren, juist verregaand gecontroleerd, getoetst en in sommige gevallen geblokkeerd moeten worden door de oppositie? Zo ja, staat dat dan niet haaks op de manier waarop uw departement gereageerd heeft op dit amendement?
Voor ingrijpende maatregelen, zoals coronamaatregelen, is een zorgvuldig besluitvormingsproces nodig. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten. Deze balans is bij de totstandkoming van de Twm in samenspraak tussen regering en parlement vastgesteld.
Hoe kijkt uw departement op dit moment tegen soortgelijke situaties aan? Bent u, als Minister van VWS, net als uw voorganger, van mening dat de oppositie op een dergelijke manier buitenspel gezet zou mogen worden en dat het kabinet het parlementaire proces op een dergelijke manier mag omzeilen om de eigen koers door te zetten? Zo ja, waarom en in wat voor situaties vindt u dat te rechtvaardigen?
Op 14 september 2022 is het wetsvoorstel Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid bij uw Kamer ingediend. Het wetsvoorstel voorziet in grondslagen om collectieve maatregelen te treffen voor de bestrijding van infectieziekten met pandemisch potentieel. De betrokkenheid van de beide Kamers en de bescherming van grondrechten wordt in het wetsvoorstel gewaarborgd. Dat wetsvoorstel doorloopt de gebruikelijke parlementaire procedure.
Kunt u reflecten op het feit dat sommige media met betrekking tot deze kwestie spreken over een «staatsgreep»? Wat vindt u van dit sentiment en wat denkt u dat de openbaarmaking van deze beleidslijn doet met het vertrouwen van de burger in het kabinet en het (toekomstige) coronabeleid?
Het is onderdeel van de journalistieke vrijheid om berichtgeving naar eigen inzicht te duiden. De in het nieuwsitem aangehaalde e-mails openbaren geen beleidslijn.
Hoe rijmt u deze manier van regeren met de «nieuwe bestuurscultuur» die uw kabinet zegt te willen voorstaan?
Zie het antwoord op vraag 11.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Britse National Health Service (NHS) van plan is om een fundamentele koerswijziging door te voeren in de behandeling van genderdysforie bij minderjarigen?1, 2
Ja.
Wat vindt u van de koerswijziging van de NHS om gendertransitie bij kinderen in de vroege puberteit sterk te ontmoedigen?
Zoals ik in eerdere Kamervragen3 over dit onderwerp heb geantwoord, bemoeit de overheid zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan veldpartijen om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is. Er vindt op dit moment, in opdracht van het Ministerie van VWS, een evaluatie plaats van de bestaande Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. In de reeds uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van de evaluatie is ook gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen, zoals onder andere die van Zweden, de Standards of Care for the Health of Transsexual, Transgender, and Gender Nonconforming People (versie4, alsmede wetenschappelijke literatuur worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige kwaliteitsstandaard.
Begrijpt u de keuze van de NHS om voortaan terughoudend te zijn om behandelingen toe te passen bij minderjarigen met genderdysforie en een meer afwachtende houding aan te nemen, omdat genderincongruentie in veel gevallen gedurende de adolescentie verdwijnt?
Zoals in het antwoord op vraag 2 staat bemoeit de overheid zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Het is aan veldpartijen om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te hebben.
Onderkent u dat in het internationale onderzoek naar genderdysforie al lange tijd consensus bestaat over het feit dat meer dan tweederde van de jongeren die niet in vroege sociale transitie gaat na de puberteit niet meer als transgender geldt (desisters), terwijl het percentage desisters minimaal is bij jongeren die wél een vroege sociale transitie ondergaan?3
Ik heb hierover contact gehad met het Amsterdam UMC. Volgens het Amsterdam UMC zijn de richtlijnen en onderzoeken waarnaar verwezen wordt in de voetnoot al wat ouder, daarbij is het onderzoek zeer beperkt. Het klopt dat er internationaal lange tijd werd gerefereerd aan het (oudere) onderzoek dat deze proportie – die in de vraag wordt benoemd – heeft geconstateerd. Echter, dezelfde onderzoekers hebben deze cijfers intussen genuanceerd (Ristori & Steensma, 20161). Daarnaast laat recenter onderzoek in de Nederlandse context minder uitgesproken cijfers zien (Wiepjes 20182).
Op basis van uw vraag en de gestuurde onderzoeken is het daarom belangrijk een nuance te maken. De vergelijking tussen de verschillende onderzoeken en de rol van een sociale transitie binnen het proces van aanhouden of afnemen van deze gevoelens (persisteren en desisteren) moet met veel voorzichtigheid worden gemaakt doordat de onderzoeken (1) zich richten op andere landen, (2) zich richten op andere tijdsperiodes, (3) gebruik maken van verschillende onderzoek samples (klinisch verwezen kinderen en niet-klinisch verwezen kinderen).
Dit neemt niet weg dat de onderzoekers en clinici er duidelijk over zijn dat de genderidentiteit voor de puberteit en adolescentie nog sterk in ontwikkeling is, aldus het Amsterdam UMC. Jongeren krijgen in Nederland zorg op maat en elke vervolgstap wordt zorgvuldig afgewogen met het hele team en de betrokkene zelf (Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch, behandeling van kinderen en adolescenten module 2.1). Op zorgverleners rust hier dus een belangrijke verantwoordelijkheid.
Vindt u het belangrijk dat jongeren zoveel mogelijk de kans krijgen om hun identiteit te ontwikkelen zonder een sociale transitie of zelfs medische behandelingen te moeten ondergaan?
Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij. Ik vind het daarom belangrijk dat mensen in vrijheid kunnen leven in overeenstemming met hun genderidentiteit en gewenste genderexpressie. Wanneer iemand besluit een sociale transitie te ondergaan (bijvoorbeeld door andere kleding te gaan dragen of een andere sociale genderrol aan te nemen) is dat een individuele keuze die betrekking heeft op iemands persoonlijke genderidentiteit en genderexpressie. De sociale transitie staat op zichzelf los van zorg of medische behandelingen. Het is dan ook niet aan het kabinet of aan zorgverleners om daarover te oordelen.
Wat betreft het ondergaan van medische behandelingen is het niet aan mij om hier een oordeel over te vormen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting van de NHS dat een vroege sociale transitie bij kinderen of pubers niet mag worden beschouwd als een neutrale handeling, maar een «actieve interventie» die significante psychologische gevolgen kan hebben voor de minderjarige?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Hoe verhoudt de grote terughoudendheid van de NHS om puberteitsremmers toe te passen bij minderjarigen vanwege het gebrek aan bewijs en kennis over de langetermijneffecten zich tot uw recente antwoorden op Kamervragen dat «vanuit medisch oogpunt (...) hormoonbehandelingen [zijn] geaccepteerd als voldoende veilig»?4
In de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch is bepaald wat goede transgenderzorg is. Daarin is aangegeven dat hormonen onder voorwaarden onderdeel kunnen uitmaken van de behandeling van transgender personen (ook bij een deel van de minderjarigen). Zoals u weet wordt deze Kwaliteitsstandaard op dit moment geëvalueerd. In de reeds uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van evaluatie van de kwaliteitsstandaard is onder andere gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen en wetenschappelijke literatuur worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.
Wat betekent het door de NHS geconstateerde gebrek aan medisch-wetenschappelijke onderbouwing van puberteitsremmers voor het gebruik van dergelijke hormoonbehandelingen in Nederlandse ziekenhuizen en klinieken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat vindt u ervan dat volgens de NHS gendervragen moeten worden behandeld door een echt multidisciplinair team, dat niet alleen bestaat uit experts op het gebied van genderdysforie, maar ook deskundigen met betrekking tot kindergeneeskunde, autisme, neurologie en geestelijke gezondheid?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, bemoeit de overheid zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. Ik heb hier als Minister van VWS dan ook geen oordeel over. Overigens is netwerkzorg waarbij verschillende disciplines worden betrokken wel één van de uitgangspunten van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. De kwartiermaker transgenderzorg heeft zich de afgelopen jaren ook ingezet voor meer samenwerking en netwerkvorming.
Bent u bereid om in contact te treden met de betreffende autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk, Finland en Zweden, om geïnformeerd te worden over de ingrijpende wijziging in deze landen in de behandeling van kinderen en jongeren met genderdysforie en de Kamer hierover te informeren?
Nee.
Zoals ik heb aangegeven bemoeit de overheid zich niet met de manier waarop zorgverleners zorg verlenen, voor zover het medisch-inhoudelijke overwegingen betreft. In de reeds uitgevoerde oriënterende (literatuur)search ten behoeve van evaluatie van de kwaliteitsstandaard is onder andere gekeken naar richtlijnen/protocollen van andere landen. Deze richtlijnen en wetenschappelijke literatuur worden meegenomen in de actualiteitsbepaling van de huidige Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch.
Bent u in ieder geval bereid om in gesprek te gaan met de NHS of de contacten te bevorderen tussen de NHS en relevante organisaties in ons land (zoals het Zorginstituut Nederland en de Inspectie Gezondheid en Jeugd) om te bezien of de beleidswijziging van de NHS ook consequenties heeft voor transgenderzorg in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2 en 10.
Wordt de koerswijziging van de NHS betrokken bij de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch?
Zie het antwoord op vraag 10.
Wanneer wordt de uitkomst van deze evaluatie verwacht?
Ik verwacht de uitkomsten van deze evaluatie rond de zomer 2023.
Acht u het noodzakelijk om, in het licht van de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk en uit oogpunt van medische zorgvuldigheid, ook de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg spoedig te laten evalueren?
Ik heb begrepen dat in het kader van de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch ook met partijen gesproken wordt over het mogelijk integreren van deze Kwaliteitsstandaard en de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg. Op de uitkomsten hiervan kan ik op dit moment niet vooruitlopen.
De 190 euro regeling voor huishoudens in november en december 2022 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Herinnert u zich dat u het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2022 (Negende incidentele suppletoire begroting inzake tijdelijk prijsplafond energie voor kleinverbruikers), de negende incidentele suppletoire begroting inzake tijdelijk prijsplafond energie voor kleinverbruikers heeft ingediend, waarmee u voorstelt 2,6 miljard euro uit te geven om kleinverbruikers 190 euro per maand te vergoeden in november en december?
Ja. Op 7 oktober is de Negende incidentele suppletoire begroting aangeboden aan Uw Kamer.
Klopt het dat u de feitelijke vragen van de Tweede Kamer nog niet beantwoord heeft en dat de wet nog behandeld moet worden in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer?
De antwoorden op de vragen die de Tweede Kamer heeft gesteld, zijn maandag 6 november jl. naar uw Kamer verzonden.
Klopt het dat u al wel een ministeriële regeling hebt vastgesteld op 18 oktober 2022, waarmee het geld uitgegeven wordt? (Staatscourant 2022, 28075).
In de publicatie van de Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 17 oktober 2022, nr. WJZ/ 22508619, houdende tijdelijke regels inzake subsidie voor elektriciteitsleveranciers ter bekostiging van een tegemoetkoming voor energieprijzen voor kleinverbruikers (Tijdelijke overbruggingsregeling tegemoetkoming energieprijzen kleinverbruikers 2022) werd het voorbehoud gemaakt van parlementaire goedkeuring op het voor de regeling benodigde budgettaire beslag.
Bent u de juridische verplichtingen op rechtmatige wijze aangegaan?
Ter autorisatie is in de aanbiedingsbrief bij de Negende incidentele begroting (Kamerstuk 36 220) een beroep is gedaan op het tweede lid van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet vanwege de hoge urgentie van de uitgaven inzake de tegemoetkoming voor energieprijzen voor kleinverbruikers. Dit beroep op het tweede lid van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet is tevens opgenomen in de brief van 7 oktober, waarmee de Negende incidentele suppletoire begroting werd aangekondigd aan de Eerste Kamer.
Indien u artikel 2.27 van de compatibliteitswet gebruikt, hoe heeft u de Kamer daarover geïnformeerd?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het feit dat er in Nederland 8,1 miljoen huishoudens zijn en dat compensatie van alle huishoudens dus 3,1 miljard euro zou kosten?1
Bij de berekening van het budgettaire beslag van de regeling Tegemoetkoming energieprijzen 2022 werd dezelfde ramingsmethodiek gebruikt als bij de verlaging van de energiebelasting. Bij deze methodiek speelt de heffing van btw een rol. Een energiebelastingkorting van € 157 zou leiden tot een korting van € 190 voor de consument, indien gerekend zou worden met 21% btw. Dit is echter niet het geval bij de subsidieverlening aan de energieleveranciers die de korting op de energierekening van kleinverbruikers met € 190 in november en december mogelijk maakt. Daarom moet uitgegaan worden van een subsidie per huishouden van € 190, in plaats van de oorspronkelijk geraamde € 157. Als gevolg van het betrekken van btw in de berekening werd het benodigde beslag voor de regeling te laag geraamd op € 2,6 mld, daar waar dit € 3,15 mld had moeten zijn. Daarbij is uitgegaan van 8,3 miljoen aan kleinverbruikersaansluitingen waar de subsidie op van toepassing is. Vanwege deze aanpassing van de raming is inmiddels een nota van wijziging op de Negende incidentele suppletoire begroting ingediend.
Klopt het dat alle kleinverbruikers (winkels, kantoren) in aanmerking komen en dat als alle winkels, huishoudens, kantoren, verenigingen en andere kleinverbruikers 190 euro zouden krijgen, er waarschijnlijk zeker 3,5 miljard euro nodig zou zijn?
De raming is opgebouwd uit een P * Q. Voor de Q is uitgegaan van 8,3 miljoen kleinverbruikers, in lijn met de aantallen die wij op basis van de realisatie vermindering energiebelasting hanteren. Dit zijn zowel huishoudens als kleinverbruikers bij bedrijven. Wij gaan uit van circa 7,8 miljoen huishoudens (op basis van het aantal bewoonde woningen) en 500.000 kleinverbruikers bij bedrijven. De P bestaat uit tweemaal 190 euro per kleinverbruiker, hierdoor komt het totaalbedrag uit op € 3,15 miljard.
Kunt u de ramingstoelichting van deze wet aan de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke en hoeveel huishoudens geen kleinverbruikers aansluiting hebben voor de elektriciteit en dus geen compensatie krijgen?
Het is op dit moment nog niet exact duidelijk hoeveel huishoudens geen kleinverbruikersaansluiting hebben. Het gaat hier vaak om huishoudens met een collectieve elektriciteitsaansluiting die wordt gedeeld door meerdere wooneenheden in hetzelfde gebouw. We weten dat er naar schatting 40.000 VvE’s zijn waar dit probleem kan spelen. We weten ook dat de Belastingdienst in 2021 16.000 aanvragen heeft gekregen voor de teruggaaf energiebelasting bij meerdere onroerende zaken achter één elektriciteitsaansluiting. We onderzoeken nog hoeveel huishoudens er achter de collectieve aansluitingen zitten.
Voor 2023 streeft het kabinet naar een specifieke tegemoetkoming voor huishoudens met blokaansluitingen (warmte en elektriciteit). Een regeling hiervoor, die de hoogste prioriteit heeft, wordt onder coördinatie van de Belastingdienst uitgewerkt. Alle relevante partijen zijn betrokken en nemen hun medeverantwoordelijkheid.
Kunt u bij de vorige vraag ingaan op alle mogelijkheden, zoals meerdere huishoudens met een aansluiting en het aantal mensen dat geen tegemoetkoming krijgt?
De meest voorkomende situatie is die van een grootverbruikersaansluiting die wordt gedeeld door meerdere huishoudens in een wooncomplex. Zoals hierboven aangegeven wordt nog onderzocht om hoeveel huishoudens dit gaat. Behalve de huishoudens zonder kleinverbruikersaansluiting is er ook aandacht voor situaties waar één kleinverbruikersaansluiting door meerdere huishoudens of door veel huisgenoten wordt gedeeld. Vaak zijn dat studentenhuizen of huurappartementen in oudere gebouwen. Er wordt gekeken hoe zoveel mogelijk situaties in aanmerking komen voor een passende tegemoetkoming, maar het zal niet mogelijk zijn om iedereen te bereiken.
Is er nog een mogelijkheid om de regeling in de Kamer aan te passen, nu energieleveranciers al aanvragen voor subsidies hebben ingediend? Zo nee, wat is de rol van de Kamer dan bij deze regeling?
Nee. Zoals ook gemeld in mijn Kamerbrief van 1 november jl. doet het kabinet ten aanzien van de benodigde parlementaire goedkeuring van het budgettaire beslag een beroep op lid 2 van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016, omdat de uitvoering van deze maatregel niet kon wachten tot het parlement de bijbehorende wijziging van de begrotingsstaat heeft goedgekeurd. Daarbij is gezien de benodigde spoed afgeweken van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn.
Hebben alle leveranciers van elektriciteit een aanvraag gedaan? Zo nee, krijgen de klanten van een electriciteitsaansluiting van leveranciers die geen aanvraag doet, dan geen 190 euro per maand?
Vrijwel alle leveranciers hebben een aanvraag gedaan. Alleen leveranciers die een aanvraag doen, kunnen aanspraak maken op de subsidie. Het staat leveranciers die geen aanvraag doen vrij om hun klanten ook 190 euro per maand uit te keren.
Indien een kleinverbruiker de 190 euro niet krijgt van zijn leverancier, welke rechtsmiddelen staan dan voor hem open om dat af te dwingen?
Alleen de leverancier kan de subsidie aanvragen. De klant kan dit niet zelf doen. Wel kan een klant wiens aansluiting valt onder de regeling, zich wenden tot zijn energieleverancier. Verder is het doorgeven van het bedrag aan de kleinverbruiker een voorwaarde voor de subsidie aan de leverancier waarop gecontroleerd zal worden (zie antwoord op vraag 14). Tevens kan een klant overstappen naar een andere leverancier. Zij ontvangen de tegemoetkoming in de eerstvolgende maand waarin zij op de eerste van de maand bij een energieleveranciers staan ingeschreven. Als zij in november dus een nieuw contract afsluiten, ontvangen zij de tegemoetkoming alleen over december. De groep klanten die vanwege betalingsproblemen eerder bij hun leverancier was afgesloten en weer wordt aangesloten na het (alsnog) treffen van een betalingsregeling ontvangt de tegemoetkoming wel al over de betreffende maand (en niet pas over de volgende). Van deze groep is immers te controleren dat zij niet eerder een aansluiting bij een andere leverancier hadden waarover zij reeds de tegemoetkoming hebben ontvangen.
Is de rechtsbescherming van de individuele burger voldoende geborgd bij deze regeling?
Het belang van de burger is geborgd door in de regeling de verplichting op te nemen dat de subsidieontvanger (de leverancier) de € 190 in zijn geheel en uiterlijk binnen 30 dagen na subsidieverlening in mindering moet brengen op de betalingsverplichting van de burger. Uiteraard wordt gecontroleerd of de leverancier zich aan deze verplichting houdt.
Welke rechtvaardiging zit er achter het feit dat mensen die een zeer energiezuinige woning hebben en bijvoorbeeld energiekosten hebben van minder dan 100 euro per maand, geld terugkrijgen in november en december?
Er is voor gekozen om kleinverbruikers een tegemoetkoming te geven voor hun energiekosten. Dat kon alleen door te kiezen voor de huidige generieke vormgeving.
Welke rechtvaardiging zit er achter het feit dat mensen die nog een vast contract hebben met vaste prijzen, een tegemoetkoming krijgen voor gestegen energieprijzen? Hoeveel huishoudens hebben naar verwachting nog een vast contract?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden, aangezien de regeling kennelijk al is ingegaan?
Ja.
De stinkende biomassacentrale in Steenwijkerland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat bewoners en bijna de voltallige gemeenteraad van Steenwijkerland de stinkende biomassacentrale Ice Bear helemaal zat zijn?1
Ik ben bekend met het artikel waarnaar u verwijst.
Bent u bekend met het feit dat biomassa een heel slechte energiebron is en dat verbranding van hout weinig energie oplevert, waardoor netto meer CO2 uit de schoorsteen komt dan bij kolen en gas?
Ik ken de zorgen die leven over de laagwaardige inzet van biogrondstoffen. Daarom geeft het kabinet voor de productie van uitsluitend elektriciteit uit houtige biogrondstoffen geen nieuwe subsidies meer af en is uw Kamer in april geïnformeerd over het stoppen met het afgeven van nieuwe subsidies voor lagetemperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen.2 Om te borgen dat de inzet van biogrondstoffen verantwoord en zorgvuldig gebeurt, heeft het kabinet een integraal duurzaamheidskader gepresenteerd3. Het kabinet is van mening dat biogrondstoffen een essentiële rol spelen om de afhankelijkheid van (geïmporteerde) primaire fossiele grondstoffen en minerale delfstoffen te beëindigen, bijvoorbeeld in de chemie, de bouw en bij de productie van brandstoffen voor de lucht- en scheepvaart. Daarbij geldt voor het kabinet het uitgangspunt dat alleen duurzame biogrondstoffen een bijdrage aan de transitie kan leveren en dat duurzame biogrondstoffen uiteindelijk zo beperkt en hoogwaardig mogelijk moet worden ingezet. Dit wordt onderschreven door rapporten van het IPCC, PBL en de SER. Met de Uitvoeringsagenda Biogrondstoffen wordt hier uitvoering aan gegeven.
Waarom blijft de biomassacentrale Ice Bear in bedrijf, terwijl deze bewezen overlast veroorzaakt?
Voor het verbeteren van de luchtkwaliteit en het realiseren van gezondheidswinst is samenwerking tussen overheden essentieel. In het kader van het Schone Lucht Akkoord werkt het Rijk daarom samen met gemeenten en provincies aan het verminderen van luchtvervuiling. Zo is de Kamer in augustus 2022 geïnformeerd dat het Rijk de emissiegrenswaarden voor biomassacentrales aanscherpt 4. Dit zal een verwachte emissiereductie hebben op o.a. stof, stikstofoxide en ammoniak en andere stoffen die een negatieve invloed hebben op de luchtkwaliteit. Verder kan een gemeente door middel van het bestemmingsplan (straks omgevingsplan) gebieden aanwijzen waar geen of juist wel biomassacentrales geplaatst mogen worden. Het toezicht op biomassacentrales ligt bij het bevoegd gezag (in het geval van biomassacentrales de gemeente of provincie). Als het bedrijf de regels overtreedt kan het bevoegd gezag handhaven.
Deelt u de mening dat er geen loopje genomen dient te worden met de volksgezondheid van de bewoners van Steenwijkerland en omgeving? Zo ja, vindt u het aanvaardbaar dat bewoners indringende stank, nachtelijke geluidsoverlast en veel fijnstof in de omgeving van het bedrijf ervaren?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u zich inspannen om deze stinkfabriek te sluiten? Zo ja, hoe gaat u dat concreet doen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zoals hierboven omschreven werken het Rijk, provincies en een groot aantal gemeenten met het Schone Lucht Akkoord samen aan het permanent verbeteren van de luchtkwaliteit in Nederland. Met het duurzaamheidskader biogrondstoffen schetst de regering de kaders waarlangs bedrijven biogrondstoffen kunnen gebruiken. Het is vervolgens aan gemeentes en provincies om vergunningen te verlenen, toezicht te houden (te beoordelen in hoeverre aan de regels is voldaan) en indien nodig te handhaven op het moment dat een bedrijf de regels overtreedt.
Het sombere toekomstperspectief voor de slateelt |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat slatelers vrezen voor de toekomst vanwege het wegvallen van gewasbeschermingsmiddelen?1
Ja.
Deelt u de mening dat de groenteteelt een belangrijke bijdrage levert aan voedselzekerheid en gezonde voeding en derhalve toekomstperspectief moet hebben?
Ja.
Hoe waardeert u de constatering dat door het wegvallen van zaadcoating enkele keren per teelt volvelds middelen gespoten moeten worden ter bestrijding van bladluizen?
De genoemde zaadcoating betreft een neonicotinoïde-houdend middel waarvan in 2018 Europees is besloten dat deze alleen nog in kassen gebruikt mag worden vanwege de risico’s voor bijen (Kamerstuk 27 858, nr. 421). Het is inderdaad mogelijk dat alternatieve middelen vaker toegepast moeten worden. Al deze toepassingen dienen wel door het Ctgb veilig te zijn bevonden voor mens, dier en milieu.
Hoe kan de slateelt overeind blijven als én zaadcoating verboden blijft én effectieve, alternatieve middelen geen nieuwe toelating krijgen?
De genoemde effectieve, alternatieve middelen bevatten de werkzame stof spirotetramat, waarvan de toelatinghouder heeft besloten geen hernieuwingsdossier in te dienen en de stof niet meer Europees te verdedigen. Daardoor zal de goedkeuring van de stof vervallen in 2024. Het is in de basis aan de sector en industrie om een goedkeuring voor een werkzame stof in Europa en vervolgens een toelating voor een gewasbeschermingsmiddel op nationaal niveau aan te vragen. In Nederland wordt een dergelijke aanvraag beoordeeld op de risico’s voor gebruik door het Ctgb.
Wanneer gewasbeschermingsmiddelen wegvallen kan dit gevolgen hebben voor de bestrijding van ziekten en plagen. Een van de doelen van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 is om deze afhankelijkheid te verminderen door het intensiveren en stimuleren van de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Binnen het Uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 ondersteun ik deze transitie waar ik kan. Het is aan de sector om knelpunten, zoals bijvoorbeeld in de slateelt, in te brengen binnen dit uitvoeringsprogramma.
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat er een vrijstelling voor zaadcoating komt als effectieve, alternatieve middelen wegvallen?
Het staat de sector vrij een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling in te dienen. Ik laat mij hierop adviseren door de NVWA voor de landbouwkundige noodzaak en door het Ctgb op de risico’s voor gebruik. Zo zijn er eerder meerdere vrijstellingen verleend voor alternatieven voor neonicotinoïde-houdende middelen ter bestrijding van bladluizen in de bietenteelt.
Voor in het artikel genoemde neonicotinoïde-houdende zaadcoatingsmiddelen zijn er in april 2018 restricties aangenomen (beperking tot gebruik in gesloten teelten), waarover u destijds bent geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 421). Nederland heeft ingestemd met deze restricties om bijen te beschermen. Ik sta hier nog steeds achter en zal de restricties respecteren. Een tijdelijke vrijstelling vind ik niet in lijn met deze restricties. In het kader van een eerder vrijstellingsverzoek in de bietenteelt is uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 443).
Hoe waardeert u de constatering dat gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om aan de hoge kwaliteitseisen van afnemers, retail en consumenten te voldoen?
Bovenwettelijke kwaliteitseisen van afnemers, retail en consumenten worden in de basis door de markt bepaald. Ik realiseer me dat kwaliteitseisen die te maken hebben met de al dan niet aanwezigheid van uiterlijke kenmerken of plagen en ziekten, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen beïnvloeden.
In de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is vastgelegd dat het Ctgb beoordeelt of een gewasbeschermingsmiddel veilig kan worden toegepast voor mens, dier en milieu. Voor teelten, bedoeld voor export, kunnen door de ontvangende landen aanvullende fytosanitaire eisen worden gesteld als het gaat om plantenziekten en -plagen.
Voor een omslag naar weerbare teeltsystemen met minder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is het belangrijk dat het verdienmodel voor de teler zodanig is dat een duurzame bedrijfsvoering mogelijk blijft. Dat kan betekenen dat teelten moeten worden gewijzigd of kwaliteitseisen moeten worden aangepast. In het landbouwakkoord wil ik aandacht besteden aan het vakmanschap van de teler en de bijdragen van ketenpartijen om de beoogde omslag te realiseren.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat kwaliteitseisen van afnemers zo bijgesteld worden dat minder gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn? Neemt u dit aspect mee bij het opstellen van een landbouwakkoord?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel “Energieplafond drijft prijzen en subsidies verder op” |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel dat het prijsplafond een prijsopdrijvend effect heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In het genoemde artikel waarschuwen de auteurs voor het risico van prijsstijgingen indien er na invoering van het tijdelijke prijsplafond onvoldoende concurrentie zou bestaan op de markt. Ik deel de aandacht die uitgaat naar dat risico en wil het daarom ondervangen, bijvoorbeeld door te borgen dat mensen in 2023 kunnen blijven overstappen voor het deel van hun gebruik dat buiten het plafond valt. Juist omwille daarvan zijn de volumegrenzen bewust zo gekozen dat hoewel de meerderheid van de Nederlandse huishoudens met het gebruik onder het plafond valt, er nog steeds sprake is van een deel van het verbruik dat er boven valt. Daarmee blijft een prikkel bestaan om energie te besparen en om over te stappen.
Overigens is het behoud van concurrentie tussen leveranciers ook een belangrijk element waar de Europese Commissie op toeziet met het oog op het bepalen of er sprake is van ongeoorloofde staatssteun.
Erkent u dat het prijsplafond energieleveranciers uitnodigt om gecoördineerd hogere prijzen te vragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die opvatting niet. Coördinatie in de zin van onderlinge afstemming van de bedrijfsvoering en de prijsvorming op de markt is in strijd met de wetgeving. Concurrenten mogen onderling geen afspraken maken over de prijs die zij vragen voor hun producten of diensten. In de Mededingingswet staat dat deze afspraken, die de concurrentie belemmeren, verboden zijn. De ACM houdt hier toezicht op en kan zo nodig ingrijpen bij vermoeden van prijsafspraken.
Welke afspraken heeft u gemaakt om te voorkomen dat energieleveranciers hogere prijzen vragen? Op welke manier controleert u of deze afspraken worden nagekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de beantwoording van de vragen die de Kamer gesteld heeft over de uitvoering van het prijsplafond (Kamerbrief 36 200, nr. 162 van 7 november jl. met antwoorden op vragen over en uitwerking van prijsplafond) is de werkwijze ten aanzien van het vaststellen van de vergoeding voor de leveranciers aan de orde gekomen. Dit is ook in het notaoverleg Prijsplafond energie van 10 november met uw Kamer besproken.
Kortheidshalve betreft het onder andere dat er waarborgen opgenomen worden ten aanzien van het vaststellen van de redelijke marge die een leverancier voor levering van gas of elektriciteit onder het plafond kan rekenen. Er vindt ook een controle plaats op de relevante kosten door een onafhankelijke accountant en waar daartoe aanleiding is, kunnen onterecht in rekening gebrachte kosten achteraf worden teruggevorderd.
Hoe voorkomt u dat energieleveranciers zelf de hoogte van hun subsidie gaan bepalen door hun prijzen op te drijven?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat energieleveranciers door het prijsplafond minder hoeven te concurreren op een scherpe marktprijs voor consumenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een vermindering van de marktwerking is onvermijdelijk door een grootschalige interventie zoals beoogd wordt met het tijdelijke prijsplafond. Ik zet erop in dat het verstorende beperkt wordt door de eerder genoemde volumegrenzen en waarborgen dat er geen kosten ten onrechte in rekening gebracht worden.
Hoe voorkomt u dat energieleveranciers op andere wijze dan met prijzen nieuwe klanten gaan lokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat de compensatie die leveranciers ontvangen voor het uitvoeren van het prijsplafond volledig ten goede moet komen aan de consument. Het bieden van een dergelijke aanbieding moet dus niet gefinancierd worden vanuit de vergoeding voor de kosten van het plafond.
De welkomstbonus kent nu geen wettelijke grondslag. Het betreft een afspraak tussen de klant en de leverancier. Het staat leveranciers dus op dit moment vrij om middels de vormgeving van hun contracten klanten te werven, eventueel door ze een voordeel te bieden dat achteraf berekend wordt.
De ACM is wel voornemens in de gewijzigde regels rond opzegvergoedingen bepaalde spelregels hiervoor op te nemen, bijvoorbeeld waar het de maximale termijn betreft waarna een dergelijke bonus kan worden uitbetaald. Ik onderschrijf deze inzet. Daarnaast geldt in algemene zin de randvoorwaarde dat er in alle gevallen een verantwoordelijkheid ligt op de leverancier om de afnemer vooraf goed te informeren over de relevante bepalingen van het contract op het moment dat deze overeenkomst aangegaan wordt.
Wat vindt u van een Nintendo Switch, een Samsung wasmachine, een Xbox One S, een Rituals cadeaubon ter waarde van 150 euro of korting op zonnepanelen ter waarde van 350 euro als welkomstcadeau bij het aangaan van een energiecontract? Vindt u dit wenselijke klantenbinding, zeker nadat energieleveranciers miljarden aan subsidie voor het prijsplafond ontvangen?2
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van een Samsung wasmachine als welkomstcadeau bij het aangaan van een energiecontract? Kunt u toelichten of u dit een wenselijke ontwikkeling vindt, nadat energieleveranciers voor miljarden subsidie ontvangen?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het een gunstige marktontwikkeling dat er zelfs websites zijn die de welkomstbonussen van energieleveranciers vergelijken en aanprijzen?3
Dergelijke welkomstbonussen zijn toegestaan binnen de huidige wet. De ACM heeft in de recent in consultatie4 gebrachte conceptregels voor opzegvergoedingen (ROVER) over welkomstbonussen de nieuwe regels voorgesteld. De voornaamste eis hierbij is dat dergelijke bonussen binnen bepaalde tijd, na aangaan van het contract, ten goede komen van de klant. Waar er relevante verschillen tussen energiecontracten bestaan, vind ik het begrijpelijk dat de vergelijkingssites voor consumenten deze inzichtelijk maken.
Erkent u dat zowel de welkomstcadeaus als de vergelijkingssites daarvoor extra (overhead-)kosten met zich meebrengen? Wie brengt deze overhead- of transactiekosten van een energieleverancier in kaart?
Het is mij niet bekend of en in welke mate er sprake is van extra overheadkosten als gevolg van het aanbieden van welkomstcadeaus. Het is aan leveranciers om een eigenstandige afweging te maken ten aanzien van de vormgeving van het aanbod ten aanzien van de daaraan verbonden kosten.
Kunt u aangeven hoe bij het voornemen tot het afromen van overwinsten omgegaan wordt met gemaakte kosten voor welkomstcadeaus? Wordt er voorkomen dat met subsidie van het energieplafond gênante klantenlokkerij zal ontstaan? Zo ja hoe? Zo nee waarom niet?
Eventuele tijdelijke kortingen op de leveringsprijs zullen worden meegenomen bij het bepalen van de gewogen gemiddelde prijs die wordt gehanteerd bij het afrekenen van de subsidie. Wanneer een leverancier dus een extra korting geeft, is er sprake van lagere gemiddelde tarieven en lagere compensatie. Welkomstcadeaus worden niet meegenomen bij het bepalen van de gewogen gemiddelde prijs die wordt gehanteerd bij het afrekenen van de subsidie.
Ziet u dat het binnenhalen van extra klanten voor 1 januari 2023 – bij het ingaan van het energieplafond – voor energieleveranciers een gunstige positie is omdat ze dan meer subsidie binnenkrijgen?
Het prijsplafond brengt zowel voordelen voor de leveranciers met zich mee als veel extra werk en beperkingen in hun bedrijfsvoering. De compensatie dekt het verschil tussen het plafondtarief en de te maken kosten per afnemer en is dus niet per kWh elektriciteit of m2 gas hoger bij een groter aantal klanten.
Op welke manier houdt u toezicht op de totstandkoming van de inkoopprijs bij energieleveranciers? Kunt u toelichten of deze controle voldoende is?
De inzet is dat er toezicht wordt gehouden op de marge die leveranciers kunnen berekenen bij het bepalen van de compensatie. Hierbij wordt bij aanvraag van de subsidie van de leveranciers vereist dat zij de relevante informatie beschikbaar stellen om de inkoopkosten te kunnen laten toetsen. Naar mijn inschatting is deze controle geschikt en proportioneel om te borgen dat er geen sprake is van over- of ondercompensatie zoals eerder met uw Kamer gewisseld is. Zie verder hiervoor het antwoord op vragen 3 en 4.
Erkent u dat het ministerie geen inzicht heeft in de mate van redelijkheid van het verschil dat energieleveranciers rekenen tussen de inkoopprijs en de verkoopprijs van energie en gas?4
Zie antwoord vraag 13.
Waarom bent u uitgegaan van compensatie vooraf voor energieleveranciers, terwijl niemand behalve de Autoriteit Consument & Markt (ACM) weet welke redelijke marge de energieleveranciers hebben op hun verkoopprijs van stroom en gas? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van energieleveranciers wordt gevraagd om vanaf 1 januari 2023 een lager tarief in rekening te brengen. Zonder compensatie is het niet mogelijk om dit van private partijen te verlangen. Het werken met voorschotten vooraf is een gangbare werkwijze voor de uitvoering van een subsidieregeling, die aansluit bij de gebruikelijke werkwijze van de energieleveranciers.
Heeft u plannen ontwikkeld om de energieleveranciers alleen te vergoeden voor hun meerkosten, in plaats van te vergoeden voor omzetverlies? Kunt u deze plannen met de Kamer delen?
Ja, de inkoopkosten worden getoetst, en de redelijke marge die daar boven gerekend kan worden wordt vooraf vastgesteld, op basis van het externe advies hierover. Zie hiervoor ook de beantwoording van vragen 13 en 14.
Erkent u dat het huidige prijsplafond een vorm van liquiditeitssteun is aan energieleveranciers? Zo nee, bent u bereid om compensatie vooraf te laten vervallen?
Nee, er is sprake van bevoorschotting bij de uitvoering van de beoogde subsidieregeling. Dit is wat anders dan liquiditeitssteun voor de reguliere bedrijfsvoering van de betrokken leveranciers.
Heeft u plannen gemaakt om de energieleveranciers alleen achteraf te vergoeden voor daadwerkelijk gemaakte kosten, in plaats van compensatie vooraf? Kunt u deze plannen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat van 10 november 2022?
Dit is helaas niet gelukt. Getracht is de beantwoording zo snel mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
Het bericht dat de helft van de Brabanders kampt met geldzorgen |
|
Hans Smolders (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat uit onderzoek blijkt dat de helft van de Brabanders kampt met geldzorgen?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat meer dan de helft van alle Brabanders last heeft van gezondheidsklachten die te maken hebben met geldzorgen? Kunt u in uw beantwoording duiden hoe u het gegeven gaat bestrijden dat meer dan de helft van de Brabanders (53%) last heeft van een of meerdere gezondheidsklachten door het geldgedoe en 44% van de ondervraagden kampt met stressklachten, slecht slapen en futloosheid?
Geldzorgen kunnen mensen mentaal in beslag nemen en uitgroeien tot schulden- en armoedeproblematiek, met grote gevolgen. Ik vind dat er aandacht moet zijn voor de financiële zorgen onder de inwoners van Brabant en de gevolgen hiervan voor hun gezondheid en welbevinden.
Sociale vraagstukken zijn gezondheidsvraagstukken en vice versa. Uit diverse onderzoeken blijkt een sterke wisselwerking tussen de fysieke- en mentale gezondheid enerzijds en langdurige stress door geldzorgen anderzijds. Ook het recente advies «Van schuld naar schone lei» van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) bevestigt deze relatie. Mensen met problematische schulden hebben vaker te maken met psychische klachten en/of stoornissen, ze ervaren meer en vaker lichamelijke klachten en beperkingen. Zo heeft ca. een vijfde van de mensen met problematische schulden ook problematiek waarvoor zorg in de ggz wordt gezocht. Tegelijkertijd spelen gezondheidsproblemen vaak een cruciale rol bij problematische schulden.
Om die redenen investeert dit kabinet in meer bestaanszekerheid, onder meer door de verhoging van het wettelijk minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen. Het kabinet investeert daarnaast in vroegsignalering van financiële problemen, om te voorkomen dat betalingsachterstanden (van een of enkele maanden) zich ontwikkelen tot problematische schulden met alle gevolgen van dien.
Ook heeft een betere samenwerking tussen het zorg- en sociaaldomein de aandacht van dit kabinet, bijvoorbeeld als het gaat om de samenwerking tussen 1e lijns zorgaanbieders en gemeenten.
Het begint altijd met een veilige plek waar mensen hun verhaal kunnen doen, alvorens gekeken wordt naar schuldhulp en het recht op voorzieningen. Daarnaast verkennen we bijvoorbeeld de samenwerking om de mijding van mondzorg om financiële redenen te verminderen en de opschaling van financiële samenwerking, zoals we die zien bij lokale maatwerkbudgetten voor wijkteams.
Ook hebben SZW en VWS de SER om advies gevraagd over maatregelen binnen het stelsel van de arbeidsmarkt, de sociale zekerheid en het sociaal domein om gezondheidsachterstanden aan te pakken. Het advies van de SER kan mogelijk bijdragen aan het terugdringen van gezondheidsachterstanden.
Is deze groeiende armoede kenmerkend voor alle provincies in Nederland en kunt u per provincie cijfers naar de Kamer sturen?
De meest recente cijfers over de omvang van armoede in Nederland zijn afkomstig uit de MEV-raming van het CPB en SCP.2 Deze raming laat zien dat armoede afneemt in 2023 nadat dit door de hogere prijzen in 2022 toe is genomen. De cijfers van het CPB en SCP zijn alleen beschikbaar op landelijk niveau. Een uitsplitsing van armoede wordt op gemeentelijk niveau gemaakt in de CBS-publicatie «Armoede en Sociale uitsluiting 2021.3 Het CBS heeft hierin per gemeente het aandeel inwoners met een (langdurig) laag inkomen in beeld gebracht.4 Een hoog percentage huishoudens met een laag inkomen komt voor in Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en de grotere gemeenten, maar ook in kleinere gemeenten in met name het noordoosten van het land. Ook in Zuid-Limburg is in enkele gemeenten sprake van een groot armoederisico. De gemeenten Heerlen, Kerkrade en Landgraaf in de regio Parkstad springen er naast Maastricht en Vaals uit. In het westen van het land zijn er, buiten de grote steden, relatief weinig gemeenten met een bovengemiddeld aandeel huishoudens met een laag inkomen.
Onderstaande kaart geeft inzicht in het aandeel huishoudens met een laag inkomen in 2020 per gemeente. Een geaggregeerd beeld per provincie is niet beschikbaar.
(Bron: CBS, Armoede en Sociale uitsluiting 2021, p. 43)
Welk plan van aanpak heeft u om de groeiende armoede in Brabant het hoofd te bieden? Graag een gedetailleerd antwoord, met daarbij aangegeven of het kabinet de bereidheid heeft om gelden die nu richting het buitenland gaan, zoals ontwikkelingssamenwerking, te gebruiken voor het bestrijden van de toenemende armoede in eigen land?
In het hele land zien we dat steeds meer mensen klem komen te zitten, hun rekeningen niet kunnen betalen en financiële stress kennen. De gevolgen hiervan zijn serieus en ingrijpend, en dit is ook zichtbaar in Brabant.
Op 12 juli 2022 heb ik in een brief aan de Tweede Kamer toegelicht op welke wijze het kabinet geldzorgen, armoede en schulden in Nederland, en daarmee ook in Brabant, wil voorkomen en aanpakken.5 Deze aanpak heeft in het bijzonder als doel een halvering van het aantal kinderen dat opgroeit in armoede in 2025, en een halvering van armoede en problematische schulden in het algemeen in 2030. Voor het behalen van de geformuleerde doelstellingen wil ik:
Op 4 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak._ Ook ben ik hier ingegaan op de noodmaatregelen die het kabinet heeft getroffen om de gevolgen die mensen ondervinden van de hoge energieprijzen en de aanhoudend hoge inflatie te dempen. Op 23 november jl. heeft u het implementatieplan voor de aanpak geldzorgen, armoede en schulden ontvangen.
Ontwikkelingssamenwerking blijft volgens het kabinet nodig omdat er meer conflicten, vluchtelingen en migranten zijn dan ooit. Wereldwijd zijn er 68,5 miljoen mensen op de vlucht voor oorlog, geweld en vervolging. Nog altijd leven 736 miljoen mensen in extreme armoede. Zij hebben minder dan 1,90 dollar per dag om van te leven. Bijna driekwart van de inwoners van de minst ontwikkelde landen heeft geen mogelijkheden om hun handen te wassen met schoon water. De moedersterfte is nog steeds hoog, net als de werkloosheid onder vrouwen en jongeren. Bovendien worden gebieden wereldwijd minder leefbaar door klimaatverandering. Het kabinet is daarom niet bereid om de middelen voor ontwikkelingssamenwerking elders in te zetten.
Wat vindt u van het feit dat over de armoedeproblemen, vanwege schaamte, niet altijd wordt gepraat: een kwart van de respondenten zegt de (zorgen over) geldproblemen zelden of nooit met anderen te bespreken? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven hoe u armoede bespreekbaar maakt en hoe u deze schaamte gaat doorbreken?
Iedereen kan te maken krijgen met geldzorgen. Toch rust er een taboe op, dat de stress vergroot en de drempel om hulp te vragen nog hoger maakt. De rijksoverheid probeert samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties het taboe op geldzorgen te doorbreken met communicatiecampagnes. Daarin staan de mensen met geldzorgen zelf centraal en zij halen anderen over hulp te vragen met de communicatieboodschap «Kom jij eruit?», «De eerste stap helpt je verder» en in de publieksvoorlichting van november en december dit jaar «Je staat er niet alleen voor». Daarnaast is de communicatiestrategie gericht op actief hulp aanbieden. Bijvoorbeeld verzekeraars, banken en vrijwilligersorganisaties leiden mensen naar Geldfit.nl. Na het beantwoorden van enkele vragen krijgen zij hulp aangeboden die past bij hun situatie. Verder geven onder meer woningverhuurders en energieleveranciers betalingsachterstanden door aan gemeenten, die daarmee aan hun inwoners hulp aanbieden.
Deelt u de mening dat het in een rijk land als Nederland woestmakend is dat het bij 11% van de Brabantse gezinnen voorkomt dat kinderen zonder te eten de deur uit gaan en dat 9% van de kinderen weleens met een lege maag naar bed gaan? Hoe gaat u ontbijt voor deze kinderen aanbieden op Brabantse scholen?
Het voorzien in de eerste levensbehoeften vormt steeds vaker een probleem. Dit wordt op verschillende manieren zichtbaar, zo ook in de schoolklas. Er zijn kinderen die met een lege maag naar school komen. Dit is schrijnend en heeft ongewenste gevolgen voor de ontwikkeling van het kind. Zoals aangekondigd in de brief over de aanpak geldzorgen, armoede en schulden van 4 oktober jl. onderneem ik hier per direct actie op. Het Jeugdeducatiefonds faciliteert van 1 oktober 2022 tot eind januari 2023, met financiële ondersteuning van ruim 5 miljoen van het Ministerie van SZW en OCW tezamen, hulp op het gebied van maaltijden en andere eerste levensbehoeften op de 500 kwetsbare scholen waar zij reeds actief zijn. Zo kan snel een grote groep kinderen bereikt worden.
Daarnaast heb ik samen met het Ministerie van OCW de Alliantie Kinderarmoede gevraagd om lokale coalities te vormen en huidige coalities in te zetten om nog meer scholen te ondersteunen en honger in de klas tegen te gaan.
Wat zegt het dat zes op de tien Brabanders onvoldoende vertrouwen heeft in de maatregelen van het kabinet, zoals bijvoorbeeld het instellen van een energieplafond? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het vertrouwen in de overheid is laag, en dit trekt het kabinet zich aan. De omvang van de huidige crisis is enorm en raakt veel mensen ongekend hard. Het kabinet ziet het als belangrijke opgave om het vertrouwen van mensen te winnen en te behouden, en mensen perspectief te bieden. Het heeft er dan ook voor gekozen om een uitzonderlijk groot pakket aan koopkrachtmaatregelen te treffen dat vooral gericht is op het versterken van de inkomenspositie van mensen om de negatieve effecten van de inflatie en de hoge energieprijs te dempen. Tegelijkertijd heeft het kabinet aanvullende maatregelen getroffen onder andere op het terrein van Voedselhulp, schuldhulpverlening en het afsluitbeleid. Doel van deze maatregelen is dat iedereen kan rekenen op een stabiel en voldoende besteedbaar inkomen, uit werk of uit een vangnet wanneer dat nodig is. Zo krijgen mensen de ruimte om mee te doen in de samenleving en om zichzelf te ontwikkelen.
De overname van contracten van failliete energiebedrijven zoals Welkom energie |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Herinnert u zich eerdere vragen van mij en van de leden Leijten en Beckerman (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1107), van het lid Bontenbal (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1104) en van mij (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1105) beantwoord heeft over het faillissement van Welkom Energie?
Ja.
Herinnert u zich onder andere de antwoorden op de vragen 11 t/m 13 van de vragen van het lid Omtzigt over de gang van zaken rond het faillissement van Welkom Energie, de grote gevolgen voor klanten en de rol van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) bij de afwikkeling, die veel te laat beantwoord werden, waardoor er niet meer ingegrepen kon worden. (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1105).
Het kabinet streeft er altijd naar om vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, echter het is ook van belang dat dit zorgvuldig gebeurt. De beantwoording van vragen betreft het verstrekken van informatie aan de Kamer en staat los van de mogelijkheden van partijen om te handelen.
Bent u bekend met de WOB-stukken van 17 oktober, waarin duidelijk is geworden dat er zeer intensief overleg is geweest tussen het ministerie en de ACM over het faillissement van Welkom Energie?
Ja.
Bent u bekend met twee recente gerechtelijke uitspraken over consumenten die gedwongen werden naar een andere leverancier over te stappen na een vergelijkbaar faillissement en prepack als bij Welkom Energie?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van onderdeel drie van de uitspraak van de rechtbank van Amsterdam op 7 oktober 2022?
Ja.
Herinnert u zich dat bij Welkom Energie er sprake was van een vooropgezet plan waarbij eerst de concentratiemelding zou plaatsvinden, daarna het faillissement en dat daarna het klantenbestand verkocht is aan Eneco voor 2 miljoen euro en dat de klanten daarna hogere prijzen moesten betalen aan Eneco dan klanten die langer bij Eneco zaten?
Het klopt dat er eerst sprake is geweest van een concentratiemelding voordat het faillissement is uitgesproken. Ik heb geen inzicht in de motieven van betrokken partijen en ik kan niet oordelen of er sprake is geweest van een vooropgezet plan.
Heeft de ACM bij het faillissement van Welkom Energie, Eneco op basis van artikel 2 lid 6 onder b en c van het Besluit Leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 aangewezen? Zo nee, op basis van welke wettelijke grondslag heeft de ACM dan Eneco aangewezen? Of is er geen wettelijke grondslag?
Nee, artikel 2, zesde lid, is niet toegepast; er was geen sprake van een toepassing van de herverdelingsprocedure. De ACM heeft als onafhankelijk toezichthouder bij besluiten van 26 oktober 2021 op grond van de Elektriciteit- en Gaswet de leveringsvergunning van elektriciteit en gas van Welkom Energie ingetrokken.2
Op grond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Mededingingswet heeft de ACM de concentratiemelding goedgekeurd.3
Onderschrijft u het deel van de rechterlijke uitspraak waarin staat dat de ACM slechts de mogelijkheid heeft om op basis van een aanwijzing de leveringszekerheid te garanderen indien er geen overeenkomst met de curator tot stand komt (overweging 3). Zo nee, op basis waarvan betwist u dit?
Ik heb kennis genomen van het onafhankelijk oordeel van de Rechtbank Amsterdam. Het is niet aan mij om hierover te oordelen.
Was Eneco verplicht op de contracten van Welkom Energie te respecteren? Indien het antwoord nee is, op basis waarvan mocht Eneco afwijken?
Het is aan de rechter om te oordelen over de specifieke omstandigheden in een bepaald geval.
Heeft u of de ACM op enig moment in de afgelopen 15 maanden juridisch advies gehad over de overname/faillissementen van energiemaatschappijen? Zo ja, kunt u aangeven van wie en wanneer en kunt u die met de Kamer delen?
Zowel aan de zijde van het ministerie als van de toezichthouder is er destijds gekeken naar de juridische aspecten van de procedure. De ACM heeft extern juridisch advies ingewonnen.
Kunt u aangeven of de ACM zich aan de geldende wet-en regelgeving gevolgd heeft bij het faillissement van Welkom?
Ik ga ervan uit dat de ACM als onafhankelijk toezichthouder de regelgeving toepast. Het is aan de rechter om te oordelen over de specifieke omstandigheden in een bepaald geval. De ACM heeft mij verzocht om het Besluit leveringszekerheid op dit punt te verduidelijken. In de uitwerking van de lagere regelgeving onder de Energiewet heb ik mij reeds voorgenomen de procedure voor het overnemen van klanten bij faillissement van een energieleverancier te verduidelijken. Ik vind het van belang dat het voor alle betrokken partijen, maar in het bijzonder voor consumenten, duidelijk is waar zij aan toe zijn als hun leverancier failliet gaat.
Indien het antwoord op de vorige vraag niet ondubbelzinnig ja is, wilt u dat bevorderen dat er onafhankelijk onderzoek plaatsvindt naar uw rol en de rol van de ACM bij het faillissement van Welkom Energie?
Zowel de ACM als ik hebben naar aanleiding van onder andere dit faillissement onderzoek laten doen naar hoe de kans op faillissementen te verkleinen is en naar het verbeteren van de bescherming van de consument in geval van een faillissement. Ik heb uw Kamer hierover op 20 september geïnformeerd (zie ook het antwoord op vraag 13).4
Heeft de ACM de klanten van het failliete Welkom Energie voldoende beschermd?
In wetgeving is het kader neergelegd dat borgt dat bij een faillissement van een vergunninghoudende leverancier consumenten in voldoende mate worden beschermd en de leveringszekerheid niet in gevaar komt. De ACM ziet toe vanuit haar rol als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van deze regels door energieleveranciers. Het is aan de rechter om te oordelen of de regels juist zijn toegepast.
Wilt u aangeven welke schriftelijke vragen die eerder over Welkom Energie gesteld zijn, aangevuld dienen te worden nu de WOB door het ministerie beantwoord is en de rechter deze uitspraken gedaan heeft?
Er is geen reden om de antwoorden te herzien.
Hoe beoordeelt u de e-mail van dinsdag 23 november 2021 om 14:03 in het WOB verzoek, gezien de bovenstaande antwoorden en de juridische uitspraken?
Het beoordelen van een enkele e-mail dient in de juiste context te gebeuren. Het gaat om een e-mail van een medewerker van ACM aan een ambtenaar van mijn ministerie. Onderwerp was de vraag wat mijn ambtenaren doen met de input die ACM had gestuurd ten behoeve van de beantwoording van Kamervragen over Welkom Energie en de vraag of er nog op korte termijn debatten op handen waren over het onderwerp.
Hebben het toezicht van de ACM en uw actie geleid tot onnodig hoge schade bij de voormalig klanten van Welkom Energie? Kunt u dit antwoord uitvoerig toelichten?
Een oordeel over of er sprake is van (onnodig hoge) schade en door wiens toedoen is aan de rechter.
Aangezien u zo nauw overleg voert bij de ACM, wilt u bevorderen dat de ACM alle relevante documenten over het faillissement van Welkom Energie alsnog openbaar maakt?
Voor openbaarmaking van stukken door ACM gelden de regels uit de Wet Open Overheid (WOO).
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Vanwege afstemming met betrokken partijen en een zorgvuldige duiding van de uitspraak van de rechter heb ik de beantwoording moeten uitstellen.
Het bespioneren van mensen thuis met de eis om voor het bepalen van de WOZ-waarde foto’s van de binnenkant van huizen naar diverse gemeenten moeten worden gestuurd |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat diverse gemeenten bij het vaststellen van de WOZ-waarde foto’s van de binnenkant van huizen eisen?1
Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving. Overigens is mijn indruk dat er geen sprake is van het eisen van foto’s, maar van het aanbieden van een optie van zelfgemaakte foto’s.
Kunt u aangeven om welke gemeenten dit gaat?
Voor zover mij bekend gaat het in de nieuwsberichten om de belastingsamenwerkingsorganisaties GBTwente die een pilot uitvoerde in de gemeente Enschede en de Belastingsamenwerking Oost Brabant (BSOB) en de gemeenten die daarin samenwerken, te weten: Asten, Bernheze, Boekel, Deurne, Gemert-Bakel, Laarbeek, Maashorst, Oss en Someren. GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. Deze werkwijze wordt ruim gebruikt voor het verzamelen van gegevens als onderdeel van de afhandeling van een bezwaar. Ter voorkoming van WOZ-bezwaren zetten enkele organisaties deze werkwijze ook eerder in het proces in, dus voordat een WOZ-waarde is bepaald. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Bij beide toepassingen van de werkwijze waarin foto's worden opgevraagd, ziet de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Dit toezicht van de Waarderingskamer acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
Deelt u de mening dat het begluren en bespioneren van mensen veel te ver gaat voor de bepaling van de WOZ-waarde? Kunt u in uw beantwoording de reactie van de Vereniging Eigen Huis en de Autoriteit Persoonsgegevens duiden?
De Vereniging Eigen Huis vraagt zich af of het opvragen van foto’s proportioneel is. De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit van de woning en de staat van het onderhoud. Informatie over de zogenaamde inpandige secundaire objectkenmerken is niet openbaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren. De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
Zoals bij vraag 2 aangegeven ziet de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Ik onderschrijf het standpunt van de Autoriteit Persoonsgegevens dat er zorgvuldig om moet worden gegaan met persoonlijke informatie die zichtbaar kan zijn op foto’s. Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Verder is de privacywet Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving hiervan.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten
Hoe verhoudt dit begluren en bespioneren zich tot de privacy wetgeving? Graag een gedetailleerd antwoord.
Allereerst geldt, zoals bij vraag 3 aangegeven, voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak de geheimhoudingsplicht, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5, van toepassing is. Dit betekent dat voor personen die belast zijn met de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
De Waarderingskamer ziet, zoals bij vraag 2 aangegeven, toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Wie kan deze foto’s nog meer zien? Graag een gedetailleerd antwoord.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is en dat alleen de personen die belast zijn met deze taak toegang tot de foto’s hebben.
Hoe lang worden deze foto’s bewaard en moeten de bewoners zometeen elk jaar een foto maken? Graag een gedetailleerd antwoord.
De bewaartermijnen van bescheiden zijn geregeld in de archiefwet en kunnen variëren indien er bijvoorbeeld bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen een beschikking, de termijn vangt dan aan nadat de rechtelijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
In het algemeen worden gegevens voor de waardebepaling gedurende zeven jaar bewaard met het oog op bijvoorbeeld bezwaar en beroepsprocedures. Daarna worden de gegevens, inclusief de genoemde foto's vernietigd. Hoe vaak de gemeente behoefte heeft aan informatie over bijvoorbeeld de woonvoorzieningen en kwaliteit is afhankelijk van de marktontwikkelingen op de woningmarkt en de frequentie waarvoor in een bepaald marktsegment sprake is van significante wijzigingen in het voorzieningenniveau, kwaliteit en onderhoud.
Is deze informatie volgens u significant voor de waarde bepaling? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja, zoals aangegeven bij vraag 3 wordt de WOZ-waarde van een woning bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.).
Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning. Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname de door gemeentelijk taxateur. Dit is nadrukkelijk een optie en niet verplicht. De Waarderingskamer ziet er, zoals bij vraag 2 aangegeven, op toe dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren. Dit toezicht van de Waarderingskamer is van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Heeft u de bereidheid om deze «big brother is watching you»-actie bij de gemeenten die hiertoe zijn overgegaan te veroordelen en af te keuren? Heeft u voorts de bereidheid gemeenten op te roepen om dit begluren en bespioneren subiet te beëindigen? Graag een gedetailleerd antwoord.
GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet.
Zoals bij vraag 3 aangegeven kan de WOZ-ambtenaar van de gemeente bij de woningeigenaar informatie opvragen over de inpandige secundaire objectkenmerken (zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet). De woningeigenaar is verplicht deze informatie te verstrekken, en heeft daarvoor diverse mogelijkheden waaronder het invullen van een inlichtingenformulier en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur.
Daarbij acht ik het, zoals bij vraag 2 aangegeven, van belang dat de gemeenten aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto's, de optie van zelfgemaakte foto’s is immers niet verplicht.
Het bericht ‘Campagne verhaalvaccin slaat niet aan: ‘Mensen vinden dat ze genoeg prikken hebben gehad’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Campagne verhaalvaccin slaat niet aan: «Mensen vinden dat ze genoeg prikken hebben gehad»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op het feit dat er weinig animo is voor een «herhaalprik»? Hoe interpreteert u de signalen uit de samenleving en het vertrouwen dat mensen nog hebben in het coronabeleid en de vaccinaties? Wat vindt u ervan dat veel mensen geen prik meer willen, omdat zij bij eerdere prikken dusdanig veel last hebben gehad van bijwerkingen? Hoe reflecteert u in dat licht bezien op uw eigen communicatie, waarin u stelt dat de bijwerkingen minimaal zijn?
Het OMT-Vaccinaties (OMT-V) heeft aangegeven dat een herhaalprik van belang is voor 60-plussers, zorgmedewerkers en mensen jonger dan 60 jaar die jaarlijks uitgenodigd worden voor de griepprik. Zij zijn daarom als eerste aan de beurt geweest en persoonlijk uitgenodigd. Voor mensen van 12 t/m 59 jaar die niet tot de griepprikgroep behoren of in de zorg werken, is de herhaalprik beschikbaar gesteld zodat zij hun eigen afweging kunnen maken. Zij zijn niet persoonlijk uitgenodigd. Tot en met zondag 11 december had 61,9% van de 60-plussers met een afgeronde basisserie dit najaar een herhaalprik gehaald. Onder mensen van 12 t/m 59 jaar ging het om 14,4% van de mensen met een afgeronde basisserie.
De mogelijkheid om een herhaalprik te halen wordt door een brede inzet op publiekscommunicatie over het voetlicht gebracht. Hierover heb ik uw Kamer op 18 november jl.2 geïnformeerd. Ik ben het niet eens met de kwalificatie dat er «weinig animo» zou zijn voor een herhaalprik. Ik ben blij dat we door de inspanningen en goede voorbereidingen van het RIVM, de GGD’en en andere uitvoerders in zo’n stevig tempo hebben kunnen vaccineren en zo de bescherming van bijna 4 miljoen mensen weer op peil hebben kunnen brengen. We blijven actief communiceren over de herhaalprik. Hierbij richten we ons op het informeren van mensen over de mogelijkheid om een herhaalprik te halen en op het geven van goede, inhoudelijke voorlichting over de herhaalprik.
Bent u voornemens om, zoals sommige experts aanraden, de communicatie rondom de vaccinatiecampagne op te voeren om meer mensen ertoe te bewegen toch de prik te halen? Zo ja, vindt u dat noodzakelijk, zeker nu de vermeende «herfstgolf» alweer op zijn retour is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specificeren hoeveel de communicatie rondom de huidige vaccinatieronde heeft gekost en hoeveel u voornemens bent daar nog (extra) aan uit te geven de komende tijd?
De informatievoorziening over de mogelijkheid een herhaalprik te halen kost in 2022 bij benadering ruim 2,5 miljoen euro. Dit bedrag omvat zowel het ontwikkelen, begeleiden als verspreiden van diverse communicatiemiddelen, zoals spots op radio en TV, advertenties in dag- en huis-aan-huisbladen, advertenties in de publieke buitenruimte en online advertenties. Deze inspanningen worden doorgetrokken naar begin 2023. De kosten van eventuele extra communicatie-inzet zullen relatief lager zijn, omdat de campagne zelf al ontwikkeld is. Er zouden dus alleen extra kosten gemaakt kunnen worden voor het inkopen van aanvullende mediaruimte.
Vanuit maatschappelijk oogpunt vind ik het goed te verantwoorden om financiële middelen beschikbaar te stellen om burgers actief te informeren over de mogelijkheid om een herhaalprik tegen corona te halen. Vaccineren vermindert de kans op ernstige ziekte en sterfte door COVID-19. Het uitgangspunt van het kabinet bij de lange termijnaanpak van het coronavirus is daarnaast het zoveel mogelijk open houden van de samenleving. Door te vaccineren zorgen we ervoor dat minder mensen ernstig ziek worden door COVID-19. Daarmee draagt vaccineren bij aan het toegankelijk houden van de zorg en indirect aan het open houden van de samenleving.
Bent u niet van mening dat het geld voor de coronacommunicatie beter uitgegeven kan worden zaken die voor de burger op dit moment een veel groter gevaar vormen dan het coronavirus, zoals de koopkracht en de capaciteitsproblemen in de zorg?
Zie antwoord vraag 4.
Staat u nog altijd achter de visie dat de vaccinatiecampagne «net zo irritant als de wasmiddelreclame» moet zijn, zoals bleek uit recent vrijgegeven WOB-verzoeken? Zo ja, vindt u niet dat burgers op deze manier worden geïndoctrineerd?
Ik ben reeds op deze vraag ingegaan in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 10 oktober jl.3
Bent u niet van mening dat, gezien het voortschrijdend inzicht met betrekking tot het (gevaar en de verspreiding van het) virus dat wij nu hebben, de beslissing om wel of niet te vaccineren geheel vrijwillig zou moeten zijn en dat verdere publiciteitscampagnes om burgers daartoe aan te zetten dus overbodig en bovendien verspilling van gemeenschapsgeld zijn?
Zie mijn antwoorden op vragen 2 t/m 5.
Hoe lang bent u voornemens om nog door te gaan met actief campagne voeren voor (herhaal)vaccinaties? Bij welke epidemiologische situatie en/of maatschappelijke criteria acht u dat niet langer nodig?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel gaat de zogenaamde «buitenreclamecampagne», die in november van start gaat, kosten en hoe verantwoordt u deze kosten als de bereidheid om opnieuw een prik te nemen onder de bevolking zo laag is?
Zie antwoord vraag 7.
Gaat u ook inzetten op bevolkingsbrede campagnes over preventie en gezond leven om ziekte en druk op de zorg te voorkomen? Zo ja, op welke manier en wanneer kunnen wij deze campagnes verwachten?
Ja. Het kabinet zet reeds in op brede campagnes over preventie en een gezonde leefstijl. Een voorbeeld is de campagne «Fit op Jouw Manier». Het doel van deze campagne is om mensen te laten zien en ervaren welke kleine stappen zij kunnen zetten richting een gezonde leefstijl. Beweging, voeding en ontspanning zijn thema´s die aan bod komen in deze campagne, die vorig jaar mei gestart is en ook afgelopen september tot en met november te zien en te horen was via radio, tv, buitenreclame, online advertenties en sociale media.
Mocht de vaccinatiebereidheid over een aantal weken nog altijd niet groot zijn, gaat u dan uw communicatiestrategie met betrekking tot de vaccinatiecampagnes herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 t/m 5.
Het bericht dat Koningin Máxima pleit voor de digitale euro |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Sprak Koningin Maxima in haar pleidooi voor een digitale euro tijdens haar bezoek aan het Internationaal Monetair Fonds (IMF) in Washington DC, mede namens de regering?
Koningin Máxima heeft haar uitspraken gedaan uit hoofde van haar UNSGSA-rol voor inclusieve financiering voor ontwikkeling. In haar speech heeft zij geen pleidooi gehouden voor (de invoering van) een digitale euro, maar heeft zij gesproken over de mogelijke kansen voor financiële inclusie, maar ook de risico’s van de ontwikkeling van digitale centrale bankgeld in het algemeen.1 Dit wordt beschreven in het door u aangehaalde artikel. Deze uitspraken zijn in lijn met de standpunten van het kabinet ten aanzien van de digitale euro.
Wat zijn de staatsrechtelijke contouren waarbinnen het Koninklijk Huis opiniërende politieke uitspraken mag doen en is er vooraf overleg met u? Zo ja, in welke vorm?
Er is ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en andere leden van het Koninklijk Huis. De betekenis van deze ministeriële verantwoordelijkheid is toegelicht in de voorlichting van de Raad van State uit 2010.2
Waar ligt de scheidslijn voor het kabinet, waarna uitspraken van het Koninklijk Huis als partijdig worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een protocol om te voorkomen dat leden van het Koninklijk Huis politiek partijdige uitspraken doen? Zo ja, hoe en door wie wordt dit getoetst?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het standpunt van het kabinet ten aanzien van de digitale euro en onderschrijft u de uitspraken van Koningin Máxima bij het IMF over digitaal geld in het algemeen?1
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 van het lid Van Houwelingen spreek ik zeer regelmatig met de Kamer over de discussies op EU-niveau over de ontwikkeling van een mogelijke digitale euro. De Kamer is meermaals schriftelijk geïnformeerd over het kabinetstandpunt over de ontwikkeling van een mogelijke digitale euro.4 Daarnaast vinden er regelmatig besprekingen plaats in de Eurogroep. De Kamer wordt van tevoren via de geannoteerde agenda geïnformeerd over de Nederlandse inzet bij deze besprekingen in de Eurogroep, en deze inzet wordt regelmatig besproken in de voorbereidende commissiedebatten.5
Het kabinet heeft een positieve grondhouding tegenover de digitale euro – het zou bijvoorbeeld kunnen bijdragen aan een innovatiever en veiliger betalingsverkeer, en aan het in stand houden van een vorm van publiek geld. Dat gezegd hebbende moet hierbij wel aan een aantal randvoorwaarden voldaan worden, onder meer op het gebied van privacy en financiële stabiliteit. De eventuele risico’s van de invoering van een digitale euro moeten daarom goed in kaart worden gebracht en worden gemitigeerd. Daarnaast dient de invoering van een digitale euro een solide democratische basis te hebben, wat betekent dat besluitvorming hierover op politiek niveau moet plaatsvinden.
Hoewel Koningin Máxima sprak vanuit haar UNSGSA-rol voor inclusieve financiering voor ontwikkeling, en daarbij ook niet specifiek sprak over de digitale euro of het Nederlandse standpunt hierover, zijn haar uitspraken in lijn met dit kabinetstandpunt.
Bent u het ermee eens dat Koningin Máxima met haar pleidooi voor de digitale euro zich partijdig heeft opgesteld? Zo ja, is er contact geweest tussen het kabinet en het Koninklijk Huis over deze gang van zaken, en kunt u ons mededelen welke communicatie hieruit volgde?
Er is ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en andere leden van het Koninklijk Huis. De betekenis van deze ministeriële verantwoordelijkheid is toegelicht in de voorlichting van de Raad van State uit 2010.6 Zie het antwoord op vraag 1 en 5. Koningin Máxima heeft geen pleidooi gehouden voor (de invoering van) de digitale euro. De inhoud van de toespraak die valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid is in lijn met het kabinetsbeleid.
Deelt u de analyse dat met een digitale euro macht verschuift van commerciële banken naar centrale banken, en met name naar de Europese Centrale Bank en ziet u deze verschuiving ook als problematisch?
Ik hecht er allereerst aan te benadrukken dat er momenteel sprake is van een verkenning naar de invoering van de digitale euro. Over de eventuele daadwerkelijke invoering ervan dient nog besloten te worden. Onderdeel van die besluitvorming zijn de ontwerpkeuzes. De ontwerpkeuzes zijn bepalend voor de ordening van het banken- en betalingslandschap en de rol van de ECB daarbinnen.
Het kabinet ziet de potentiële meerwaarde van een digitale euro in het behoud van publiek geld en het beschikken over een publiek alternatief in de betaalinfrastructuur. Deze kabinetsinzet bouwt voort op bredere maatschappelijke discussies in Nederland. Een belangrijke aanleiding voor Nederland voor het nader onderzoeken van de invoering van digitaal centrale bankgeld komt voort uit eerdere maatschappelijke initiatieven over de inrichting van het financiële systeem en de rol van commerciële banken hierin. In 2019 heeft de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) het rapport Geld en Schuld gepubliceerd7, waarin de WRR onder meer adviseert om te kijken naar een betere verankering van de publieke dimensie in banken, met name in het betalingsverkeer. Hierbij geeft de WRR aan dat de ontwikkeling van digitaal centrale bankgeld hieraan kan bijdragen.
Een ander risico van volledige afhankelijkheid van commerciële banken is het feit dat financiële dienstverlening, en met name het betalingsverkeer, in toenemende mate gedigitaliseerd wordt. In een ander rapport, Voorbereiden op Digitale Ontwrichting8, heeft de WRR gewaarschuwd dat de hoge mate van afhankelijkheid van een klein aantal digitale systemen tot risico’s kan leiden als deze systemen uitvallen. De ontwikkeling van een extra betaalsysteem, bijvoorbeeld via de ontwikkeling van een digitale euro, zorgt voor extra terugvalopties in het geval het commerciële girale systeem uitvalt.
Een laatste aanleiding is de afname van het gebruik van contant geld in Nederland, wat momenteel de enige vorm van publiek geld is. Het gebruik van contant geld is in korte tijd erg gedaald, waardoor de afhankelijkheid van commerciële banken voor het betalingsverkeer is gegroeid in de afgelopen 10 jaar. Daarnaast hebben de banken de kosten die zij rekenen voor chartale dienstverlening de laatste jaren verhoogd – de Tweede Kamer vraagt hier terecht regelmatig aandacht voor. De toegang tot een publieke vorm van geld is zeer belangrijk voor het onderliggende vertrouwen in commerciële financiële instellingen. Met een digitale euro, die geen vervanging zal zijn van contant geld, maar er complementair aan zal zijn, wordt ook voor de toekomst de beschikbaarheid van een publieke vorm van geld gewaarborgd.
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven zijn er aan de andere kant ook potentiële negatieve aspecten of risico’s bij de invoering van een digitale euro. Deze risico’s dienen wat het kabinet betreft goed in kaart gebracht te worden en voldoende gemitigeerd te zijn voordat overgegaan kan worden tot de invoering van een digitale euro.
Bent u het ermee eens dat de privacy van Nederlandse burgers (zoals steeds meer inzage in het betalingsverkeer) in het geding kan komen bij de invoering van een digitale euro?
Ik heb uw Kamer eerder aangegeven dat een hoge mate van privacy en niet-programmeerbaarheid randvoorwaarden moeten zijn bij de ontwikkeling van een mogelijke digitale euro. Zo heb ik opgeroepen om te kijken naar de mogelijkheid voor anonieme betalingen tot een bepaald bedrag. Dit heb ik ook uitgedragen richting de Europese Commissie en de ECB, onder andere in een gezamenlijk non-paper met Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje over de digitale euro9. Dit is in lijn met de moties Alkaya-Heinen10 en Heinen-Alkaya11, waarvan de laatste ook door JA21 is gesteund.
Wat is de procedure voor het invoeren van een digitale euro?
Ik heb meermaals met uw Kamer gesproken over het belang van democratische besluitvorming over de eventuele invoering van een digitale euro. Conform de wens van de Kamer heeft het kabinet dit regelmatig onder de aandacht gebracht bij de ECB en de Europese Commissie, bijvoorbeeld in het eerdergenoemde gezamenlijke non-paper met Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje.
Mede naar aanleiding van deze inzet vindt er regelmatig een discussie in de Eurogroep plaats over de digitale euro. De Commissie heeft aangekondigd om in het voorjaar van 2023 met een wetgevend voorstel te komen over de digitale euro. Hierbij zal, naar verwachting, ook de verdere politieke discussie en besluitvorming over de wenselijkheid van de invoering van een digitale euro plaatsvinden. Het voorstel zal gebaseerd zijn op art. 133 van het Verdrag betreffende de werking van de EU, dat expliciet voorschrijft dat het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure, na raadpleging van de ECB, besluiten over de invoering van een digitale euro. Hierbij wordt de Tweede Kamer via de bestaande reguliere processen betrokken.
Momenteel bevindt de digitale euro zich bij de ECB nog in de onderzoeksfase. Deze fase duurt naar verwachting tot het najaar van 2023. Na deze fase zal de governing council van de ECB besluiten of de ECB zelf een noodzaak ziet om een digitale euro te ontwikkelen.
Wat voor effect zou een digitale euro hebben op de vitaliteit van de bancaire sector in Nederland?
Het is nog te vroeg om de effecten van de digitale euro op de Nederlandse bancaire sector nader te duiden. Allereerst moeten de exacte ontwerpkenmerken van een digitale euro nog vastgesteld worden. Daarnaast zal de impact afhangen van de mate waarin gebruikers belang hechten aan specifieke kenmerken van de digitale euro en hoe dit zich verhoudt ten opzichte van beschikbare alternatieven zoals contant geld en bankdeposito’s.
Ik verwacht dat, als besloten wordt tot invoering van de digitale euro, banken en andere financiële dienstverleners als intermediair tussen ECB en eindgebruikers zullen fungeren. De digitale euro kan hiermee innovatie, diversiteit en concurrentie in de financiële sector aanjagen. De digitale euro kan bovendien dienen als een pan-Europese open basis-infrastructuur voor het betalingsverkeer. Private partijen, zoals banken en fintechs, kunnen met behulp van de digitale euro voor de hele eurozone nieuwe toepassingsmogelijkheden voor bank- en betaaldiensten gaan ontwikkelen. De digitale euro kan tevens de concurrentie in de financiële sector vergroten doordat het aanbieden van dienstverlening rond betaalrekeningen voor een bredere groep bedrijven mogelijk wordt. Dit kan in potentie de vitaliteit van de bancaire sector, zowel voor Nederland alsook het eurogebied, verbeteren. Tegelijkertijd dienen risico’s te worden gemitigeerd. De invoering van een digitale euro mag niet ten koste gaan van financiële stabiliteit en het monetaire transmissiemechanisme belemmeren.
Kunt u garanderen dat de digitale euro geen opstapje is naar het uitfaseren van contant geld of het omzeilen van commerciële banken?
Ik heb meermaals aangegeven dat een digitale euro contant geld niet mag vervangen, waaronder in een gezamenlijk non-paper met Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje. De Europese Commissie12 en Europese Centrale Bank13 hebben dit ook meermaals aangegeven. In regelgeving op EU-niveau is reeds vastgelegd dat eurobiljetten14 en -munten15 wettig betaalmiddel zijn. Daarnaast is de Europese Commissie voornemens om begin 2023 met nieuwe voorstellen te komen om de positie van contant geld als wettig betaalmiddel te versterken.16
Bent u bereid wettelijk vast te leggen dat contant geld altijd een betaalmogelijkheid moet blijven?
Zie antwoord vraag 11.
Was het warme pleidooi van Koningin Máxima voor de digitale euro, in het licht van de variëteit aan aspecten en de vele onbekende factoren, enigszins voorbarig?
In haar speech heeft Koningin Máxima niet uitgesproken voorstander te zijn van de invoering van een digitale euro. Koningin Máxima heeft aangegeven dat digitaal centrale bankgeld in het algemeen voor financiële inclusie potentiële voordelen kent. Hierbij heeft Koningin Máxima evenwel aangegeven dat er ook risico’s zijn en dat verder onderzoek nodig is. Dit wordt ook beschreven in het door u aangehaalde artikel. Dit afgewogen standpunt is in lijn met de visie van het kabinet, zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven.
WOB-dossier: 'Intimideren van artsen door de IGJ’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving aangaande WOB-dossier: «Intimideren van artsen door de IGJ»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er zo veel politieke bemoeienis was met (huis)artsen en de manier waarop zij hun coronapatiënten behandelden? Waarom werden artsen die melding maakten van succesvolle behandelingen met off-label medicatie onder curatele van de overheid gesteld, in plaats van dat hun kennis en ervaring door de overheid werd ingezet voor het bestrijden van de coronapandemie?
Huisartsen hebben een belangrijke rol gespeeld bij de Nederlandse bestrijding van het coronavirus. De daadwerkelijke individuele behandeling van patiënten is aan de desbetreffende arts. Deze dient in lijn te zijn met de geldende richtlijnen en binnen de bestaande wet- en regelgeving. IGJ is de toezichthouder.
Kunt u uitleggen waarom de middelen Ivermectine en Hydroxychloroquine niet off-label mochten worden voorgeschreven, maar het middel Remdesivir wel? Waarom werd door ambtenaren gesproken over een «politiek spel» in deze kwestie? Wat werd hiermee bedoeld? Waarom leken politieke belangen te prevaleren boven die van de patiënt?
Off-label gebruik van geneesmiddelen is niet vrijblijvend maar gebonden aan voorwaarden, bijvoorbeeld het bestaan van een behandelrichtlijn van de desbetreffende beroepsgroep. Het gebruik van remdesivir voor de behandeling van COVID-19 werd voordat er een handelsvergunning was verkregen voor de behandeling van COVID-19 niet expliciet afgeraden, wat wel het geval is bij ivermectine en hydroxychloroquine. De opmerking over het politieke spel refereert hoogstwaarschijnlijk aan de vragen die hierover verwacht werden vanuit het parlement, zie hiervoor bijvoorbeeld de daaropvolgende zin, die verwijst naar een «Q&A», een voorbereiding voor een mogelijke vraag van een Kamerlid.
Waarom heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nooit eerder artsen beboet voor het voorschrijven van off-label medicatie en gebeurde dat tijdens de coronacrisis plotseling wel? Waarom werd eerder nooit gehandhaafd op het off-label voorschrijven van medicatie? Betekent dit dat de IGJ voortaan alle artsen die off-label medicatie voorschrijven voor wat voor aandoening dan ook, gaat beboeten? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitleggen wat het verschil is met off-label medicatie voor andere aandoeningen dan COVID-19, in het bijzonder omdat deze artsen hun patiënten met hun handelen geen (medische) schade toebrachten?
Zoals ik in mijn beantwoording op uw eerdere vragen van 14 juni 20222 reeds uiteen heb gezet, volgt uit de Geneesmiddelenwet de hoofdregel dat een geneesmiddel mag worden voorgeschreven voor de indicatie waarvoor het is geregistreerd. Deze indicatie(s) (welke klachten of ziektes) staan in het registratiedossier dat door het CBG of EMA is beoordeeld. Alleen onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om hiervan af te wijken (het off-label voorschrijven). IGJ ziet toe op de naleving van deze regels en handhaaft als de regels niet worden nageleefd. Sinds 29 december 2018 is de mogelijkheid een bestuurlijke boete op te leggen vanwege off-label gebruik van medicijnen indien dit niet onder de juiste voorwaarden plaatsvindt, opgenomen in de Geneesmiddelenwet.
Off-label voorschrijven mag als daarover binnen de beroepsgroep protocollen of standaarden zijn ontwikkeld. Er zijn geen protocollen of standaarden van de beroepsgroep die het gebruik van ivermectine en hydroxychloroquine bij COVID-19 toestaan. Sterker nog, in de standaarden en protocollen van de beroepsgroep staat expliciet dat voor het off-label gebruik van deze middelen bij COVID-19 geen plek is. Voor de artsen aan wie in dit kader een boete is opgelegd was het off-label voorschrijven daarom niet toegestaan.
Op de website van de IGJ informeert de inspectie voorschrijvers over het off-label voorschrijven van medicijnen.3
Kunt u uitleggen waarom uit Wet openbaarheid van bestuur (WOB)-verzoeken blijkt dat de IGJ actief op zoek is gegaan naar namen van (huis)artsen die bepaalde coronaregels en voorschriften braken en/of ervoor zorgden dat hun patiënten zich aan bepaalde regels konden onttrekken en/of meer informatie verstrekt kregen dan de overheid nodig achtte om te communiceren? Waarom werd een soort heksenjacht gestart naar «afvallige» artsen? Is dit gebeurd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, op welke gronden kon het ministerie de IGJ hiertoe aanzetten?
De inspectie baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. IGJ heeft bij voorbeeld brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer.4 Ook heeft zij zoals bekend aan een aantal zorgverleners een maatregel opgelegd.
IGJ doet soms een oproep tot melden over risico’s in de zorg. Bijvoorbeeld als de indruk bestaat dat er onderrapportage is, of als bij het publiek niet duidelijk is dat IGJ toezichthouder is op bepaalde zaken. De IGJ heeft bij een nieuwsbericht op haar website over het off-label voorschrijven van hydroxychloroquine of ivermectine apothekers opgeroepen om een melding te doen bij het Meldpunt van de IGJ, als ze recepten voor deze medicijnen krijgen aangeboden en er een vermoeden bestaat dat dit voor de behandeling van COVID-19 is. Dit omdat de IGJ destijds nog steeds meldingen binnenkreeg dat artsen en apothekers (hydroxy)chloroquine en ivermectine voorschreven en ter hand stelden in strijd met de vigerende behandeladviezen voor COVID-19. De IGJ vond en vindt het voorschrijven en ter hand stellen van deze geneesmiddelen buiten de richtlijnen bij COVID-19 een risico voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Temeer omdat ook toen al beroepsgroepen voor artsen in Nederland het gebruik van deze middelen hadden afgeraden voor de behandeling van COVID-19.
Bovenstaande is niet gebeurd in opdracht van het ministerie.
Kunt u bevestigen of ontkrachten dat de IGJ en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport actief (huis)artsen hebben benaderd en/of aangespoord om collega-artsen «aan te geven» voor handelen tegen de coronavoorschriften van de overheid in? Indien de overheid dit inderdaad actief heeft gedaan, kunt u dan uiteenzetten op welke manier dat is gebeurd en waarom u dat ethisch verantwoord achtte?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom liet de IGJ zich op dusdanig intensieve wijze aansturen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat, zoals uit WOB-verzoeken blijkt, een hoge mate van invloed bij de IGJ eiste? Kunt u inzichtelijk maken of en hoe de IGJ rechtstreeks werd/wordt aangestuurd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en welke beleids- en besluitvorming van dit departement tijdens de coronacrisis door de IGJ is uitgevoerd?
De IGJ is als toezichthouder onafhankelijk in haar oordeel en maakt haar eigen afwegingen. De IGJ heeft in de gevallen waarin zij brieven heeft gestuurd of maatregelen heeft opgelegd eigenstandig geoordeeld dat dit passend was.
De Minister van VWS is verantwoordelijk voor het toezicht van de inspectie. Vanuit deze verantwoordelijkheid was er tijdens de coronacrisis regelmatig contact tussen het departement en de IGJ. Daarbij zijn ook verwachtingen uitgesproken ten aanzien van het toezicht, waarbij de IGJ mij heeft gewezen op de mogelijkheden en onmogelijkheden. Uit niets blijkt dat de IGJ als gevolg daarvan anders is gaan handelen.
Op welke grond kon het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich een dermate grote invloed op de IGJ toe-eigenen? Kunt u uiteenzetten op basis van welke overwegingen een ministerie op een dusdanige manier het beleid mag bepalen van een organisatie als de IGJ? Hoe reflecteert u op de vermeende onafhankelijkheid van de inspectie, terwijl ook al eerder, bijvoorbeeld uit onderzoek van Follow the Money, bleek dat de invloed van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bijzonder groot is?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 is uit niets gebleken dat de IGJ onder druk van het ministerie haar handelen heeft aangepast.
In het Besluit Taakuitoefening IGJ wordt geregeld dat de IGJ onafhankelijk is in haar oordeel en dit niet laat beïnvloeden door ministeriële of politieke druk. Een belangrijk uitgangspunt in dit besluit en in de praktijk is dat de Minister zich niet mengt in de wijze waarop een specifiek onderzoek wordt verricht en geen aanwijzingen zal geven die zien op de bevindingen, oordelen en adviezen van IGJ.
Het besluit bevat daarnaast onder andere bepalingen over het openbaar maken van rapporten, een goedkeuringsrecht voor de Minister van VWS voor het werkplan van IGJ en wederzijdse informatieplichten tussen de IGJ en VWS, om bijvoorbeeld signalen die de IGJ opvangt in een zo vroeg mogelijk stadium onder de aandacht te brengen bij de beleidsmakers.
Waarom werden artsen die zich kritisch uitlieten over het coronabeleid actief (online) gevolgd door (organisaties verbonden aan) de overheid? Op welke grond was de IGJ bevoegd om (huis)artsen brieven te sturen aangaande hun uitingen op social media en het uitoefenen van hun taak als arts en hen te beboeten voor bepaalde handelingen?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Het toezicht van de inspectie is gebaseerd op een aantal wetten en beroepsnormen.
De inspectie heeft meldingen en signalen ontvangen en heeft daar onderzoek naar gedaan. Zie ook de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6. De inspectie is bevoegd tot handelen in dit verband op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, nader ingevuld door beroepsnormen zoals de gedragsregels van de KNMG, en de Geneesmiddelenwet.
In antwoord 6 is reeds uiteengezet wat voor de IGJ reden is geweest om te berichten rondom het gebruik van (hydroxy)chloroquine en ivermectine bij COVID-19 en over te gaan tot beboeten.
Wat betreft artsen en de door hen gedane uitlatingen of berichtgevingen het volgende. De IGJ heeft betrokken artsen aangesproken op potentiële risico’s die daarmee gepaard kunnen gaan. De IGJ kijkt in dergelijke situaties naar verschillende aspecten, zoals het onderscheid tussen kritische opmerkingen en des- dan wel misinformatie, de aard en ernst van de uitlatingen en de hoedanigheid waarin deze zijn gedaan en de relatie tussen theorie en praktijk. Dit vanuit de overweging dat de inspectie (en de samenleving) van artsen mag verwachten dat wanneer zij zich presenteren als arts, zij zich houden aan de normen, richtlijnen én attitude van hun beroepsgroep en aan de voor artsen geldende COVID-19 richtlijnen. Uitspraken die haaks staan op deze uitgangspunten, brengen (risicovolle) verwarring met zich mee en schaden het vertrouwen in de geneeskundige zorg. De inspectie verwacht dan ook dat artsen zich hieraan conformeren, met behoud van ruimte voor kritische reflectie.
Deze activiteiten heeft de IGJ juist gedaan in het belang van de veiligheid en kwaliteit van zorg.
De IGJ heeft zich ook tijdens de pandemie gehouden aan haar werkwijze en de daarbij behorende gedragsregels.
Bent u zich ervan bewust dat dit beleid van de overheid geleid heeft tot onwenselijke en gevaarlijke situaties, waarbij patiënten eigenhandig op zoek zijn gegaan naar bepaalde geneesmiddelen en/of zich gewend hebben tot personen die wel degelijk medisch laakbaar handelden, omdat zoveel gekwalificeerde reguliere artsen werden beperkt in hun handelen en de middelen om hun patiënten verantwoord te kunnen helpen? Hoe reflecteert u achteraf gezien op deze strategie van de overheid? Hoe komt deze strategie overeen met de kerntaak van de IGJ om te waken over de veiligheid en de kwaliteit van zorg in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitleggen op welke manier u het te rechtvaardigen vindt dat de overheid zich op dusdanig verregaande wijze bemoeit met de beroepsuitoefening van zelfstandige professionals zoals huisartsen, die naar eer en geweten zorg dragen voor hun patiënten en daarbij gebruikmaken van hun medische kennis en expertise? Op welke manier is de bestuurlijke macht in Nederland bevoegd om dat op deze manier te doen?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manier heeft de IGJ gehandeld volgens haar eigen integriteitseisen, beroepscodes en haar afwegingskader vertrouwen bij de benadering en behandeling van artsen die anders handelden dan het coronabeleid voorschreef? Bent u van mening dat de IGJ conform deze eisen heeft gehandeld?
Zie antwoord vraag 9.
Het weglopen van tolken bij de politie |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Tolken verlaten de politie: «Het gaat aan alle kanten mis»»?1
Het artikel is een zorgwekkend artikel, tolken spelen een belangrijke rol in onze rechtsstaat. De feitelijke situatie komt naar mijn idee echter niet overeen met het geschetste beeld. De politie neemt op het gebied van interceptietolken sinds 1 april van dit jaar diensten af van twee intermediairs. Deze intermediairs zijn geselecteerd na een verplicht Europees aanbestedingstraject. Waar de politie tot 1 april van dit jaar voor een belangrijk deel van haar opdrachten rechtstreeks afspraken kon maken met de individuele tolken, verloopt de uitvraag naar tolkendiensten nu via een intermediair. Meer dan voorheen het geval was verloopt de uitvraag geautomatiseerd. Deze nieuwe werkwijze betreft een volledige verandering van werkwijze en systematiek voor alle betrokken partijen. Na een half jaar herkennen we dat de overgang van werkwijze voor iedereen nog wennen is. Maar in verreweg de meeste gevallen verloopt de werkwijze naar behoren. Dat neemt niet weg dat op onderdelen nog een aantal zaken in het proces of de uitvoering dienen te worden verbeterd. Wordt een gebrek of een fout geconstateerd dan wordt dat opgepakt door het contractmanagement van de politie.
Deelt u de mening dat juist vanwege de aard van de werkzaamheden van taptolken, deze tolken een betrouwbare partner tegenover zich zouden moeten vinden?
Ik ben het eens dat deze belangrijke werkzaamheden door betrouwbare partijen moeten worden uitgevoerd. Betrouwbare en gekwalificeerde partners in de tolkdienstverlening is voor de gehele organisatie van justitie en veiligheid zeer belangrijk, maar voor de politie in het bijzonder. Of dat nu de opdrachtnemers of de tolken zijn die ieder voor zich verantwoordelijk zijn voor hun aandeel in de uitvoering van het werk. De gecontracteerde intermediairs Globaltalk en Thebigword B.V. zijn in Nederland gevestigde ondernemingen die voldoen aan alle geschiktheidseisen en zich gecommitteerd hebben aan alle uitvoeringsvoorwaarden die we hebben gesteld. Vanzelfsprekend wordt gemonitord of de voorwaarden ook daadwerkelijk nagekomen worden.
Vindt u dat de overheid zich met de stelselherziening van de beste kant heeft laten zien jegens de tolken en vertalers?
Aspecten van de stelselherziening zijn juist gericht op de ontwikkeling en versterking van de positie van de individuele zelfstandig werkende tolken en vertalers. Een verbreding van de markt door meer intermediairs op de markt werkzaam te laten zijn en de onderhandelingsposities van tolken zijn hier onderdeel van. Dit komt nu nog niet volledig tot uitdrukking gezien de hybride situatie die is ontstaan. Op basis van de eerste voorzichtige resultaten van de stelselherziening2 heb ik er wel vertrouwen in dat deze ontwikkeling zich verder doorzet. Aangezien ik heb gemeend dat juist vanwege de hybride situatie de ontwikkeling van tarieven minder snel ontwikkelt dan ik wenselijk acht heb ik tussentijds het minimumtarief naar € 55,– opgehoogd.
De overheid voert bij de inzet, kwaliteit en inkoop van tolk- en vertaaldiensten een complexe en omvangrijke verandering uit. Dit betreffen verschillende en gevoelige uitvoeringsprocessen met onvoorspelbare afnames van professionals. Een verandering waarin naar ieders tevredenheid de overheidsbehoefte in balans moet komen met het op de markt aanwezig aanbod. Ik begrijp dat een dergelijk verandering op dit moment als negatief ervaren kan worden. Ondanks de complexiteit van deze verandering ben ik positief gestemd en heb ik er vertrouwen in dat wanneer het stelsel rijksbreed ingevoerd is men de stelselwijziging als positief zal ervaren.
Hoe worden tolken bij de politie voorbereid op de heftige zaken waarmee zij te maken krijgen of ligt deze verantwoordelijkheid volledig bij de tolk? Hoe wordt de anonimiteit gewaarborgd in zaken waarin dat nodig is?
Ook voor de politie staan vertrouwelijkheid en deskundigheid van de tolk voorop. Onderdeel van de opdracht aan de intermediair is het organiseren van bijeenkomsten voor nieuw toetredende tolken. Tijdens deze bijeenkomsten worden deze tolken onder meer geïnformeerd over de werking van het systeem, de wijze waarop uitwerkingen van vertalingen en registraties plaats dienen te vinden, en de voor bepaalde werkzaamheden benodigde autorisaties. Tijdens deze bijeenkomst wordt ook stil gestaan bij het soort zaken waar tolken zoal voor ingezet kunnen worden. Indien zij dat wensen kunnen tolken (op voorhand) aangeven dat zij op bepaalde zaken niet ingezet willen worden.
De anonimiteit wordt gewaarborgd door het afschermen van persoonsgegevens van de tolken. Binnen de overeenkomsten zijn maatregelen genomen waardoor de persoonsgegevens en het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv)-nummer van een tolk niet naar een tolkopdracht waar de tolk voor is ingezet herleidbaar zijn. Een andere maatregelen is dat uitsluitend opdrachtnemers die door een overheidsorganisatie zijn gecontracteerd voor de levering van interceptietolken inzicht krijgen in het afgeschermde deel van het Rbtv, waarin zichtbaar is dat tolken met ervaring als politie interceptietolk zijn geregistreerd en als zodanig inzetbaar zijn.
Er zijn voorts maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat in bestellingen en facturatie over de geleverde tolkopdrachten geen persoonsgegevens van ingezette tolken voorkomen. De politie zorgt ervoor dat (interceptie)tolken die worden ingezet in onderzoeken naar de georganiseerde misdaad, net als de politiemedewerkers zelf, onder nummer werken. Het nummer is voor derden niet naar het registernummer of de persoonsgegevens van de tolk herleidbaar en is uitsluitend bij de politie en tolk bekend. Dit nummer wordt in onderzoeksdocumenten ten behoeve van een strafzaak gebruikt. Het nummer is voor elke nieuw politieonderzoek instelbaar zodat alleen de direct betrokken politiemedewerkers bij het politieonderzoek kunnen achterhalen wie de desbetreffende tolk is geweest.
Wat vindt u ervan dat tolken maandenlang niet krijgen uitbetaald volgens het nieuwsartikel? Zijn hierover afspraken gemaakt met de intermediairs? Zo nee, waarom niet?
Thebigword heeft aangegeven dat alle facturen die door de tolken zijn ingediend en waarvan de betalingstermijn is verstreken, inmiddels zijn voldaan, tenzij de bankgegevens niet correct zijn doorgegeven. Hierover is contact met de betreffende tolken. De casus uit het krantenartikel is bij zowel de politie als Thebigword niet bekend. Vanuit deze partijen wordt er alles aan gedaan om contact te zoeken met de betreffende tolk.
Ik begrijp de frustratie als betalingen (te) lang op zich laten wachten. In Nederland geldt een wettelijke betaaltermijn van 30 dagen waaraan iedereen dient te voldoen. Wanneer de intermediair zich niet houdt aan deze betaaltermijn, kunnen tolken op basis van de overeengekomen voorwaarden hier actie op ondernemen. De politie heeft overigens aangegeven de komende tijd, daar waar nodig, in de gesprekken met Thebigword aandacht te zullen besteden aan tijdige betalingen.
Herkent u het signaal dat tolken weigeren met de intermediair Thebigword in zee te gaan of zelfs vertrekken vanwege te lage tarieven en zorgen over gegevensbescherming?
Ondanks dat idealiter alle tolken voor alle opdrachtnemers van de rijksoverheid willen werken, staat het een zelfstandig ondernemende tolk vrij om te kiezen voor welke intermediair en onder welke voorwaarden zij met elkaar het werk voor de overheid verrichten. Ik heb geen zicht op redenen waarom tolken zouden weigeren te werken voor Thebigword of daar vertrekken. Wel is bekend dat tolken die gewend zijn om voor en/of met overheidsorganisaties te werken op dit moment een betere positie ervaren richting de intermediairs. Ook is bekend dat de hoogte van de vergoeding of gegevensbescherming hierbij een rol kunnen spelen en dat dit voor tolken een aanleiding kan zijn om te stoppen met hun onderneming. Daartegenover wordt nu ook bekend dat tolken juist niet meer direct willen werken voor overheidsorganisatie omdat het werkaanbod of de voorwaarden bij intermediairs zichtbaar zijn verbeterd.
Is een afname zichtbaar van gekwalificeerde tolken bij de politie op bepaalde talen?
De politie heeft hier geen getalsmatig inzicht in. Wel zien we schaarste in het aanbod van tolken voor enkele talen of dialecten. Een schaarste die zich ook al voor de ingang van het contract met intermediair Thebigword aan het aftekenen was. Zoals ik u begin oktober heb laten weten wordt in overleg met Bureau Wbtv, de intermediairs en het departement aan de hand van de monitoring gekeken hoe het budget van Bureau Wbtv voor de ontwikkeling van het register effectief ingezet kan worden.3 Dit wordt gedaan door te kijken naar talen waarin relatief vaak uitgeweken wordt naar een tolk anders dan het gevraagde C1-niveau. In deze gevallen wordt gekeken worden of hier gerichte interventies kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld door middel van opleidingen.
In algemene zin kan wel gezegd worden dat het aantal registraties in het Rbtv nog altijd een stijgende lijn laat zien. Dit geldt zowel voor de inschrijvingen van tolken op C1- als op B2-niveau. Alleen het aantal registraties van vertalers staat gelijk aan het aantal mei 2020.
Wat gaat er volgens de politie niet vlekkeloos aan het werken met aanbestedingen?
Het werken met aanbestedingen vloeit voort uit de Europese aanbestedingsrichtlijnen. Afgezien van de aanbestedingsprocedure is bij de politie een nieuwe manier van werken via een app ingevoerd die voor zowel de aanvrager van een tolk, de intermediair en de tolk nog wennen is. Geconstateerde gebreken en onvolkomenheden worden opgepakt door het contractmanagement van de politie en zo nodig direct of tijdens het tweewekelijks contractoverleg besproken met de intermediair.
Wat vindt u van het feit dat de politie drie tolken die via Thebigword zijn geregeld heeft weggestuurd omdat ze niet competent genoeg waren? Hoe gaat u dit voorkomen in de toekomst?
Bij het landelijk tolken bureau Politie wordt het wegsturen van 3 tolken niet herkend. Ook is hier geen concrete klacht over bekend. Gegeven de omvang en uitgestrektheid van de organisatie en het grote aantal opdrachten valt niet uit te sluiten dat deze situatie zich ergens heeft voorgedaan. Voor de politie staat de deskundigheid van de tolk voorop, zeker waar het gaat om interceptietolken. Iedere klacht van politiemedewerkers is en wordt besproken met de intermediairs met als doel de afgesproken kwaliteit van de dienstverlening te borgen en verder te verbeteren. Ook op korpsniveau worden periodiek de prestaties van de dienstverlening door de intermediairs gemonitord en besproken. Wanneer tolken niet voldoen aan de kwaliteit die van het betreffende niveau van de tolk verwacht mag worden, staat het de politie vrij deze weg te sturen en/of bij de intermediair of het Klachteninstituut Wbtv een klacht in te dienen.
Wat vindt u ervan dat Thebigword nieuwe tolken benadert die een tarief van € 80 per uur vragen om ze vervolgens niet in te zetten? Vreest u ook dat deze praktijk als doel heeft om aan te tonen dat Thebigword gekwalificeerde tolken zou kunnen aanbieden zonder deze gekwalificeerde tolken daadwerkelijk in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Binnen de vereiste kwaliteits-, integriteits- en uitvoeringsvoorwaarden die de overheid stelt, staat het een intermediair vrij om nieuwe of bekende tolken in te zetten. Hierbij is het aan de intermediair te bepalen welke tolk wordt ingezet, mits de intermediair de contractueel overeen gekomen C1-inzet haalt. Hierbij kan het voorkomen dat een intermediair meerdere tolken voor eenzelfde taal in het bestand heeft. Wanneer dit meerdere C1-tolken met de gevraagde expertise betreffen, staat het de intermediair vrij om een tolk te kiezen met voor de intermediair betere voorwaarden. Hierdoor komt het tarief op basis van vraag en aanbod tot stand.
Wat gaat u eraan doen om vaker gekwalificeerde C1-tolken in te zetten bij de politie tegen redelijke tarieven?
We streven naar een zo hoog mogelijke inzet van C1- tolken, dat is ook belangrijk voor de rechtsstaat. Elke afnameplichtige organisatie is gehouden om voor de dienstverlening initieel een tolk op C1-niveau in te zetten. Intermediairs dienen een bepaald leveringspercentage te halen voor wat betreft de inzet van het vereiste C1-niveau. Dat is een harde kwaliteitseis in alle contracten van de afnemende afnameplichtige organisaties. Wanneer intermediairs dit percentage niet halen zal dit contractueel gezien consequenties hebben. Volledige inzet van C1-tolken is echter niet altijd mogelijk. Er zijn altijd talen die niet te toetsen zijn en ook kan door een piekbelasting de vraag incidenteel hoger zijn dan het aanbod van tolken.
Eerder heb ik met u gedeeld dat op basis van de meest recente cijfers uit de monitoring in 82% C1-tolken worden ingezet.4 Dit is een stijging ten opzichte van de situatie voorheen, maar in deze cijfers zitten nog niet de leveringsprestaties van de contracten van de politie. Daarnaast gaan vanaf nu alle overheidsorganisaties registertolken inzetten, wat voor de gehele overheid meer kwaliteits- en integriteitswaarborgen zijn. Ik ben daardoor positief over de eerste resultaten. In mijn brief van 3 oktober jl.5 heb ik uitleg gegeven over de aanpak voor een verhoging van C1-tolken. Deze aanpak geldt ook voor de inzet bij de politie. Daarnaast zal vanaf 1 januari as. het verhoogde minimumtarief van toepassing zijn op de tolkdienstverlening en kunnen tolken met opdrachtnemers afhankelijk van vraag en aanbod nog hogere tarieven overeenkomen.
Gaat u Thebigword aanspreken op dit gedrag en beterschap eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn ministerie is in gesprek met de intermediairs en ook de politie overlegt tweewekelijks en zo nodig vaker met de Thebigword. Dit signaal zal daarin zeker worden besproken met als doel het wegnemen van eventuele omissies die afbreuk kunnen doen aan de dienstverlening.
Het contractmanagement bij de politie en categoriemanagement bewaken de prestaties en gedragingen van intermediairs. Op het niet naleven van de wettelijk betaaltermijn en het uitblijven van de overeengekomen prestaties worden intermediairs aangesproken en dient er verbetering doorgevoerd te worden.
Gaat de aangekondigde minimale tijdsduur van 30 minuten die u eerder dit jaar aankondigde ook voor tolken die voor de politie actief zijn gelden of alleen voor werkzaamheden die via de openstaande nieuwe aanbestedingen zullen worden verricht? (Kamerstuk 29 936, nr. 63.)
Ja, deze afspraken gelden voor alle opdrachtgevers binnen het justitie domein voor wat betreft tolkdienstverlening op locatie.
Klopt het dat er alleen klachten tegen C1- en B2-tolken en -vertalers kunnen worden ingediend bij bureau Wbtv en niet tegen andere tolken en vertalers die wel via de intermediairs worden ingezet? Waarom is dit?
Bureau Wbtv neemt klachten in behandeling voor Rbtv-tolken en – vertalers, omdat Bureau Wbtv de beheerder van het register is. Naast de C1 en B2 tolken en de vertalers zijn dat ook enkele Uitwijklijst tolken en vertalers. Daarnaast zijn er afspraken met de IND voor klachten over de zogenaamde IND-tolken. Alle intermediairs zijn gehouden tolken en vertalers in te zetten uit het register. Wanneer dat niet mogelijk is, kan gebruik gemaakt worden van de Noodlijst, zodat ten minste de integriteit gewaarborgd is.
Erkent u dat de aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten alleen tot concurrentie op de prijs hebben geleid in plaats van concurrentie op de kwaliteit? Zo ja, bent u bereid om de aanbestedingen terug te draaien of in ieder geval concurrentie op de kwaliteit mogelijk te maken?
Nee ik erken dit niet. Aanbestedingen bevatten een omvangrijke set aan minimale kwaliteitseisen voor de totale dienstverlening. Bij de gunning zijn de meeste punten te verdienen op de kwaliteitscriteria.
Hoe vindt u nu zelf dat het gaat sinds de invoering van de marktwerking in dit gedeelte van de publieke sector?
Ik begrijp dat een dergelijk verandering op dit moment als negatief ervaren kan worden. Ondanks de complexiteit van deze verandering ben ik positief gestemd dat, wanneer het stelsel rijksbreed ingevoerd is, men de stelselwijziging als positief zal ervaren zoals ik ook in mijn argumentatie op vraag 3 heb aangegeven.
Welke mogelijkheden zijn er om een marktpartij die zich overduidelijk niet aan de regels en afspraken houdt en de mensen niet eens fatsoenlijk uitbetaalt voortaan te weren uit het stelsel?
Via het lokale en centrale contractmanagement worden contract- en leveranciersprestatie bewaakt. Wanneer deze te wensen overlaten worden binnen de contractuele voorwaarden maatregelen genomen voor verbetering, dit kan in een uiterst geval ook leiden tot ontbinding van de overeenkomst. Anders dan de omstandigheden die de Aanbestedingswet stelt rond de uitsluiting van inschrijvers, kunnen marktpartijen niet vooraf uitgesloten worden.
Daarnaast is een voldoende brede markt van verschillende opdrachtnemers nodig om de positie van de zelfstandig ondernemende tolken te verstevigen. Vanuit deze behoefte is marktverbreding dan ook een van de doelstellingen geweest bij de stelselherziening. Natuurlijk worden de prestaties van de verschillende marktpartijen, zoals gezegd, wel nauwlettend in de gaten gehouden.
Kunt u deze vragen maximaal 24 uur voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.
De uitspraken van de rechtbank over het behoud van contracten bij faillissement energieleverancier. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rechtbank: klanten van failliete leverancier met behoud van contract naar nieuwe leverancier» en de uitspraken van de rechtbank waar naar verwezen wordt in het artikel?1
Ja.
Klopt het dat de rechter tot de conclusie is gekomen dat bij een faillissement van een energieleverancier bij het overnemen van het klantenbestand door een andere energie leverancier ook energieovereenkomsten (contractvoorwaarden) moeten worden overgenomen? Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor de werkwijze die de Autoriteit Consument & Markt (ACM) tot op heden heeft gehanteerd?
De Rechtbank Amsterdam heeft in deze zaak geoordeeld dat «het overnemen van een klantenbestand, zonder dat daarbij de energieovereenkomsten worden overgenomen, een figuur is die in het Besluit leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 niet voor komt». De Rechtbank Amsterdam heeft hierbij geoordeeld dat bij een overname artikel 2, vijfde lid, van het Besluit leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 moet worden geïnterpreteerd zodanig dat de leveringsovereenkomst door de overnemende leverancier dient te worden voortgezet onder dezelfde voorwaarden die golden bij de failliete leverancier. Het is aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder om de regelgeving toe te passen.
Zijn de uitspraken die de rechtbank nu heeft gedaan ook van toepassing op de gang van zaken rondom de overname van het klantenbestand van het failliete Welkom Energie door Eneco? Zo ja, welke gevolgen heeft deze uitspraak voor deze klanten?
De uitspraak van de Rechtbank Amsterdam betrof een andere zaak en is van een latere datum dan het faillissement van Welkom Energie. Het is aan de rechter om te oordelen over de gevolgen met inachtneming van de specifieke omstandigheden in een bepaald geval.
Klopt het dat bij faillissement de curator in de zogenaamde vensterperiode het klantenbestand kan verkopen aan een andere energieleverancier?2 Klopt het dat dit altijd de eerste stap is na faillissement van een energieleverancier? Wat zijn de voorwaarden waaronder een klantenbestand verkocht mag worden?
In beginsel kan tot en met tien werkdagen na het tijdstip waarop de beschikking tot intrekking van een leveringsvergunning is genomen een (bewindvoerder met) vergunninghouder of de curator het bestand aan kleinverbruikers die een verbintenis met de vergunninghouder hebben overdragen aan één of meer andere vergunninghouders, die de levering van elektriciteit aan de betrokken kleinverbruikers voortzetten.3 Deze optie wordt doorgaans inderdaad als eerste verkend. Zoals de Rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld, diende in de voorliggende casus de overeenkomst onder dezelfde voorwaarden die golden bij Flexenergie te worden voortgezet.
Klopt het dat als het klantenbestand niet of deels niet verkocht wordt, de (overige) klanten naar rato verdeeld worden over de andere energieleveranciers? Geldt hier (nu) ook dat de energieovereenkomsten overgenomen dienen te worden door de nieuwe energieleverancier? Zo nee, waarom niet?
Indien het klantenbestand in de eerste tien werkdagen na het tijdstip waarop de beschikking tot intrekking van een leveringsvergunning is genomen niet is overgenomen, geschiedt de verdeling van de klanten over de andere vergunninghouders naar evenredigheid van het totale aantal kleinverbruikers dat de andere vergunninghouders reeds beleveren.4 Een uitzondering is alleen mogelijk als de ACM op grond van de aan haar gemandateerde bevoegdheid tot een andere wijze van verdeling besluit. Bij de procedure van herverdeling geldt dat de aldus aangewezen vergunninghouder de levering van elektriciteit en/of gas met een overeenkomst voor onbepaalde tijd en verder onder zijn voorwaarden voortzet. Dit betekent dat de nieuwe leverancier de nieuwe klanten een nieuwe overeenkomst zal aanbieden.
Bent u bereid om opnieuw te kijken naar de procedures voor het overnemen van klanten bij faillissement van een energieleverancier, zodat huishoudens beter beschermd worden dan nu het geval is?
De ACM heeft mij verzocht om het Besluit leveringszekerheid op dit punt te verduidelijken. In de uitwerking van de lagere regelgeving onder de Energiewet heb ik mij reeds voorgenomen de procedure voor het overnemen van klanten bij faillissement van een energieleverancier te verduidelijken. Ik vind het van belang dat het voor alle betrokken partijen, maar in het bijzonder voor consumenten, duidelijk is waar zij aan toe zijn als hun leverancier failliet gaat.
Hoe kijkt u aan tegen de voorstellen die gedaan zijn in het pamflet «5 maatregelen om de energiemarkt te versterken»3 van het CDA en de VVD? Kunt u voor de maatregelen twee t/m vijf per maatregel aangeven hoe u deze waardeert en of u bereid bent deze op te volgen?
Ik heb met interesse kennisgenomen van het pamflet «5 maatregelen om de energiemarkt te versterken» van de leden Bontenbal (CDA) en Erkens (VVD) en ik ga hier uitgebreider op in, in mijn brief aan de Kamer met betrekking tot het aanbieden van vaste contracten.
WOZ-gegluur |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woede over WOZ-gluurders – gemeente wil foto’s interieur»?1
Ja.
Waarom hebben gemeenten, naar eigen zeggen, plotseling foto’s van het interieur van hun inwoners nodig voor het vaststellen van de WOZ-waarde? Waar komt deze gekkigheid vandaan?
De WOZ-ambtenaar van de gemeente heeft onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Informatie over de inpandige staat van een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een bestaand middel is de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen. Een andere mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur.Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
De Waarderingskamer ziet toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Deelt u de mening dat het interieur van een woning – zoals keuken, badkamer en toilet – gemeenten helemaal niets aangaat?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.). Twee woningen die aan de buitenkant vergelijkbaar zijn kunnen een verschillende waarde hebben doordat inpandige secundaire objectkenmerken verschillen. Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning.
Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van zelfgemaakte foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
Zelfgemaakte foto’s zijn een optie en geen verplichting. Zoals bij vraag 2 toegelicht is deze optie met de nodige waarborgen omkleed, zoals de privacyregelgeving volgens de AVG en meer specifiek de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en het toezicht van de Waarderingskamer.
Als gemeenten aangeven dat zij met deze foto’s de WOZ-waarde «nauwkeuriger» kunnen vaststellen, bedoelen zij dan een hogere of lagere WOZ-waarde dan normaal?
De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken, en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.). Afhankelijk van de zogenaamde secundaire objectkenmerken van een specifieke woning ten opzichte van de verkochte woningen zal de WOZ-waarde van een woning hoger, lager of gelijk aan de WOZ-waarde van de verkochte woningen worden vastgesteld.
Waar in de «Wet waardering onroerende zaken» wordt gesproken over foto’s van het interieur? Bent u ervan op de hoogte dat de Waarderingskamer (art. 4–11 Wet WOZ) het heeft over het analyseren van vraag- en verkoopprijzen, internetadvertenties etc. – oftewel openbare informatie – maar niet over foto’s van het interieur?
In de Wet WOZ wordt niet gesproken over foto’s en/of andere informatiebronnen. In het kader van de bepaling van de WOZ-waarde verklaart de Wet WOZ artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Dit artikel verplicht een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde. Voor de WOZ gaat het om het kunnen vaststellen van feiten die van invloed kunnen zijn op de bepaling en de vaststelling van de waarde.
Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. In de gemeenten waarop deze vragen betrekking hebben is gekozen om daarnaast de optie te bieden om zelf foto’s aan te leveren. De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
Zoals bij vraag 2 toegelicht is deze optie met de nodige waarborgen omkleed, zoals de privacyregelgeving volgens de AVG en meer specifiek de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en het toezicht van de Waarderingskamer.
Wie heeft er bij de gemeenten toegang tot de foto’s? Wat gebeurt er met de foto’s nadat die zijn gebruikt?
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is en dat alleen de personen die belast zijn met deze taak toegang tot de foto’s hebben.
De bewaartermijnen van bescheiden zijn geregeld in de archiefwet en kunnen variëren indien er bijvoorbeeld bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen een beschikking, de termijn vangt dan aan nadat de rechtelijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
In het algemeen worden gegevens voor de waardebepaling gedurende zeven jaar bewaard met het oog op bijvoorbeeld bezwaar en beroepsprocedures. Daarna worden de gegevens, inclusief de genoemde foto's vernietigd. Hoe vaak de gemeente behoefte heeft aan informatie over bijvoorbeeld de woonvoorzieningen en kwaliteit is afhankelijk van de marktontwikkelingen op de woningmarkt en de frequentie waarvoor in een bepaald marktsegment sprake is van significante wijzigingen in het voorzieningenniveau, kwaliteit en onderhoud.
Wat gebeurt er als bewoners geen foto’s aanleveren? Wordt de WOZ-waarde dan op de normale manier (of niet) vastgesteld?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 verplicht artikel 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde.
Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van zelfgemaakte foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud. Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven, toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Klopt het dat dit WOZ-gegluur een pilot is? Bent u ertoe bereid een streep door deze pilot te zetten en ervoor te zorgen dat gemeenten de WOZ-waarde op de normale manier – dus zonder foto’s van toiletten en badkamers – vaststellen?
Er is sprake van twee pilots die los van elkaar geïnitieerd zijn door twee belastingssamenwerkingsverbanden, namelijk GBTwente en Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB). GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet. In de pilots is naast bestaande opties als een inlichtingenformulier en een gemeentelijk taxateur gekozen voor aanbieden van de optie van zelfgemaakte foto’s. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven, toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de conclusie dat huiseigenaren met een gemiddelde WOZ-stijging van 8,6% in 2022 sowieso veel te veel betalen?2
Nee. Een WOZ-waarde stijging leidt niet automatisch tot een evenredige stijging van de aanslag van bijvoorbeeld de OZB. (Mede)overheden hebben een autonome bevoegdheid om de tarieven van heffingen die gebaseerd zijn op de WOZ-waarde vast te stellen. Deze keuzes komen tot stand met inachtneming van de lokale wensen en opgaven. De gemeenteraden leggen over de keuzen verantwoording af gedurende het democratische proces.
Een grote stijging van de bouw van recreatiewoningen en hotels vlakbij beschermde natuur |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «bouw recreatiewoningen en hotels vlakbij beschermde natuur stijgt in 5 jaar met 90 procent»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken, het liefst op een kaart, in welke Natura 2000-gebieden de afgelopen vijf jaar is gebouwd?
Nee, ik beschik nu niet over deze informatie en kan deze zodoende niet ter beschikking stellen. Pointer heeft voor haar informatie samengewerkt met de geodienst van de Rijksuniversiteit Groningen. Deze data is niet gepubliceerd. De nieuwbouwmonitor2 van deze geodienst is alleen beschikbaar per gemeente, zonder specifieke informatie met betrekking tot natuur. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving met betrekking tot Natura 2000-gebieden. Ik ben echter voornemens deze data in de nabije toekomst wel zelf beschikbaar te hebben. Het Kadaster is door het Ministerie voor VRO gevraagd om deze data via een uitbreiding van de Monitor Landschap inzichtelijk te maken.
Kunt u ook toelichten hoeveel en wat er is gebouwd in deze gebieden?
Dit is informatie waarover ik niet beschik.
Kunt u toelichten welke regels er precies bestaan om het bouwen in Natura 2000-gebieden te reguleren? Vindt u deze regels toereikend? Hoe zouden deze kunnen worden aangescherpt?
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig wanneer een project significant negatieve effecten kan hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Wanneer in een passende beoordeling wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat significant negatieve gevolgen zijn uitgesloten, kan de vergunning worden verleend.
Daarnaast gelden ook in Natura 2000-gebieden de regels van de soortenbescherming van hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming en de planologische regels van de betreffende provincie en gemeente. Gemeenten bepalen – binnen de kaders van het Rijk en de provincie – via hun ruimtelijk beleid en regelgeving waar en onder welke voorwaarden mag worden gebouwd. Daarbij zijn zij verplicht om het effect van nieuwe ontwikkelingen op de natuur in beeld te brengen.
Ik acht deze regels toereikend, omdat zij stevige bescherming bieden, en er naast reactieve bescherming ook actief beleid is voor Natura 2000-gebieden. Naast de bevoegdheid om vergunningen te verstrekken staat de opdracht van artikel 2.2 Wnb dat het bevoegd gezag de noodzakelijke passende en instandhoudingsmaatregelen neemt.
Vindt u het wenselijk dat in, of direct rondom Natura 2000-gebieden, zo een grote stijging te zien is van de bouw en plaatsing van hotels, recreatiewoningen, stacaravans en chalets? Kunt u dit antwoord toelichten?
Deze vraag is niet eenduidig te beantwoorden. Het antwoord is afhankelijk van de specifieke situatie per geval. De beoordeling hiervan vindt plaats door provincies en gemeenten, die hiervoor bevoegd gezag zijn. Gedeputeerde staten dragen op grond van artikel 2.2 van de Wet natuurbescherming (Wnb) zorg dat de noodzakelijke passende en instandhoudingsmaatregelen worden genomen. Zij beoordelen ook de aanvragen om een vergunning op grond van de Wnb.
Ik deel de mening dat versnippering van natuurgebieden niet gewenst is. Tegelijkertijd is er grote verscheidenheid van Natura 2000-gebieden. Grote delen van het rivierengebied liggen binnen vijf kilometer van een Natura 2000-gebied. In de berekeningen zullen vermoedelijk alle bouwwerkzaamheden van Apeldoorn, Arnhem, Deventer, Nijmegen, Tiel, Wageningen, Zutphen en Zwolle zijn meegenomen, om maar enkele grotere plaatsen te noemen.
Bent u het eens met de bewering van universitair hoofddocent Raoul Beunen dat overheden te makkelijk toestemming geven om te bouwen in de buurt van Natura 2000-gebieden?
Ik herken dat bij vergunningen sprake kan zijn van grote maatschappelijke belangen, terwijl het onwaarschijnlijk is dat de natuur significante schade kan ondervinden van het specifieke project. Alle activiteiten in een gebied opgeteld zullen daarentegen wel effect hebben op de natuur. Daarom is er niet alleen sprake van een vergunningplicht voor projecten die significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden kunnen hebben, maar ook de opgave bij gedeputeerde staten om de noodzakelijke maatregelen te nemen om verslechtering te voorkomen en de instandhoudingsdoelen te bereiken.
Hoeveel bezwaren zijn er ingediend over de bouw van projecten in of nabij de directe omgeving (tot en met een straal van drie kilometer) van Natura 2000-gebieden in de afgelopen jaren? Hoeveel van deze bezwaren zijn gegrond verklaard?
Dit is informatie waarover ik niet beschik. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving in Natura 2000-gebieden.
Kunt u aangeven of goed is onderzocht of er echt geen alternatieven beschikbaar waren voor het afgeven van een bouwvergunning in Natura 2000-gebieden? Kunt u dit toelichten met een voorbeeld?
Dit is informatie waarover ik niet beschik. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving in Natura 2000-gebieden.
Waren er projecten die absoluut door moesten gaan vanwege groot openbaar belang? Welke projecten waren dit?
Voor zover bekend zijn er de laatste jaren vergunningen verleend met toepassing van artikel 2.8, vierde lid, van de Wnb (de adc-toets) voor een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een rioolwaterput, een dijkversterking, een overnachtingshaven, een weg en een waterwinning.
Welke afspraken in Europees verband bestaan er met Nederland over het creëren van extra beschermd natuurgebied?
In de Europese biodiversiteitsstrategie voor 2030 staat dat in totaal 30% van het landoppervlak én 30% van het zeeoppervlak beschermd gebied moet worden. Een derde deel daarvan moet strikt beschermd worden. Dit doel geldt voor de gehele EU. Alle lidstaten dienen een billijke bijdrage aan dit doel te geven, maar dat wil dus niet zeggen dat elke lidstaat precies 30% van het grondgebied moet beschermen. Deze bescherming hoeft niet te bestaan uit een strenge Europese bescherming, zoals Natura 2000. De gebieden mogen ook beschermd worden via nationale beschermingsregimes, zoals het NNN, en zogenaamde OECM’s (gebieden waar duurzame positieve ontwikkelingen voor biodiversiteit worden gecombineerd met andere functies).
Kunt u nagaan hoeveel stikstof er is uitgestoten in de laatste vijf jaar in of rondom deze natuurgebieden door de bouw of plaatsing van hotels, recreatiewoningen, stacaravans en chalets?
Dit is informatie waarover ik niet beschik. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving in Natura 2000-gebieden.
Kunt u aangeven of deze projecten tot extra druk op de natuur hebben geleid? Zo ja, in welke mate en is deze extra druk volgens u gerechtvaardigd? Op welke manier uit deze druk zich?
Ik kan niet aangeven of deze projecten tot extra druk op de natuur hebben geleid. Dit vereist informatie waarover ik niet beschik.
Deelt u de mening dat de overheid zou moeten streven naar het creëren van grotere, meer aaneengesloten stukken natuur in Nederland?
Ja. Ik streef naar robuuste natuur, dus natuur die minder kwetsbaar is voor drukfactoren als verdroging, verzuring en versnippering. Vergroting van gebieden kan de natuur robuuster maken omdat daardoor versnippering kan worden verminderd en verdroging en verzuring grootschaliger kan worden aangepakt. Maar ook kleinere gebieden kunnen in principe robuust zijn door bijzonder gunstige milieu en wateromstandigheden die worden weerspiegeld in een opvallend hoge biodiversiteit. Met de provincies zijn daarom afspraken gemaakt over het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland.
Rapportages van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geven aan dat uitbreiding van leefgebied nodig is voor het uiteindelijk realiseren van een gunstige staat van instandhouding van de natuur in Nederland. In het coalitieakkoord is uitbreiding van het natuurareaal ook als ambitie opgenomen om de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn dichterbij te brengen.
Hebben deze projecten daaraan bijgedragen? Of hebben ze, zoals in het artikel naar voren komt, juist bijgedragen aan een verdere versnippering van natuurgebieden?
Aangezien ik de projecten niet per geval ken, kan ik hier geen uitspraak over doen. Ik deel de mening dat versnippering van natuurgebieden niet gewenst is.
Deelt u de mening dat meer bouwen in of rondom Natura 2000-gebieden niet gaat bijdragen aan het creëren van deze extra natuurgebieden?
Ik deel deze mening niet. Afhankelijk van de situatie ter plaatse en de wijze waarop gebouwd wordt, hoeft bouwen geen effecten te hebben op de natuur. Als natuurinclusief gebouwd wordt, kan dat zelfs bijdragen aan de natuur. Gedeputeerde staten wegen dit af bij hun ruimtelijk natuurbeleid en toetsen op effecten bij de vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming.
Hoe gaat u voorkomen dat er in of rondom kwetsbare natuurgebieden nog meer onnodig zal worden gebouwd?
Gedeputeerde staten van de provincies zijn verantwoordelijk voor het behalen van de instandhoudingsdoelen in de gebieden waar zij bevoegd gezag voor zijn. Ik treed niet in de belangenafweging die een provincie als bevoegd gezag maakt. Tegen deze afwegingen staat in de regel toetsing bij de rechter open. Samen met mijn collega van BZK gaan we in gesprek met provincies en gemeenten om te onderzoeken of het bestaande instrumentarium voldoet en of eventueel aanvullende actie nodig is. Daarnaast bekijken we of de bestaande monitor landschap kan worden uitgebreid met het monitoren van de bouw van vakantieparken.
Kunt u iedere vraag apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Ja.
De voorgestelde wijzigingen inzake het nabestaandenpensioen en over berekeningen hoe het nieuwe stelsel dit jaar gewerkt zou hebben |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
Bent u bekend met het rapport van Netspar «Uitkeringseffecten en kostendekkende premies in het nieuwe nabestaandenpensioen»?1
Ja.
Klopt het dat de Wet toekomst pensioenen, op reeds opgebouwd nabestaandenpensioen na, enkel nog nabestaandenpensioen op risicobasis toestaat voor het risico van overlijden voor de pensioendatum?
Ja.
Klopt het dat – vanwege die voorgestelde verplichte risicodekking – deelnemers die na einde deelname en de drie maanden uitloopperiode of Werkloosheidswet (WW-)periode hun (risico)dekking voor nabestaandenpensioen willen behouden, dit enkel kunnen bewerkstelligen door over te gaan op uitruil van hun (kapitaalgedekte) ouderdomspensioen in risicogedekt nabestaandenpensioen?
Ja.
Bent u bekend met de berekeningen uit het bovengenoemde rapport waaruit blijkt dat een deelnemer met een inkomen van 20.000 euro per jaar, die heel zijn werkzame leven ouderdomspensioen heeft opgebouwd, maar na einde deelname vanaf 55 jaar vrijwillig het fiscaal maximale nabestaandenpensioen wil voortzetten tot pensioendatum (middels de genoemde uitruil) 37,5% van zijn ouderdomspensioen verliest?
Ja, onder de aannames die Netspar gedaan heeft, zoals uitgaan van het voortzetten van een fiscaal maximaal verzekerd partnerpensioen voor pensioendatum, zou dat inderdaad de uitkomst kunnen zijn.
Klopt het dat voor bovenstaande gewezen deelnemer in het voorgestelde nieuwe stelsel, na de uitloopperiodes, in beginsel geen enkele dekking van nabestaandenpensioen voor het risico van overlijden voor de pensioendatum in de tweede pijler resteert, indien hij niet kiest voor de uitruil?
Ja, dat klopt. Wanneer de verplichte uitloopperiode is beëindigd en de deelnemer niet kiest voor de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen dan heeft deze deelnemer geen dekking van het partnerpensioen vanuit deze pensioenregeling. In het geval deze deelnemer een nieuwe dienstbetrekking is aangegaan is deze dekking ook niet nodig, aangezien er in veel gevallen vanuit zijn nieuwe pensioenregeling dekking geboden wordt. Daarnaast kan de deelnemer desgewenst het partnerrisico ook in de derde pijler verzekeren.
Vindt u dat deze uitruilmogelijkheid een realistische optie is voor iemand met een laag inkomen, gezien de grote impact op het ouderdomspensioen?
Vooraf is het goed vast te stellen dat het nu voorgestelde nabestaandenpensioen een belangrijke verbetering is van het huidige stelsel, ook voor deelnemers met een laag inkomen. Het leidt tot een nabestaandenpensioen dat voor de deelnemers voorspelbaar en begrijpelijk is, beter aansluit bij life-events en in de praktijk eenduidig is in de uitvoering. Ten aanzien van de keuze gebruik te maken van de uitruilmogelijkheid is van belang dat deelnemers zelf de afweging moeten maken of de uitruilmogelijkheid in hun geval passend is. Dat hangt van hun persoonlijke situatie af. Daarbij is van belang op te merken dat die vrijwillige voortzetting in veel gevallen niet nodig zal zijn aangezien de deelnemer een dekking voor het nabestaandenrisico zal hebben vanuit een nieuwe dienstbetrekking. Een goede informatievoorziening en keuzebegeleiding vanuit de pensioenuitvoerder is dan ook noodzakelijk.
Verder is van belang op te merken dat er een wettelijke grens wordt gesteld in de mate waarin het ouderdomspensioen ingezet kan worden. Wanneer het pensioenkapitaal onder de afkoopgrens komt, is een uitruil van pensioenkapitaal in een risicopremie wettelijk niet meer toegestaan. Dit ter bescherming van de deelnemer om te voorkomen dat het ouderdomspensioen te laag wordt. Daarnaast kunnen decentrale sociale partners een grens stellen aan de mate of duur waarin het ouderdomspensioen kan worden ingezet.
Bent u ook bekend met de berekeningen uit dit rapport waaruit blijkt dat de individuele kostendekkende premie van het voorgestelde (fiscaal maximale) nabestaandenpensioen voor een 65-jarige met een laag inkomen (20.000 euro per jaar) bijna zeven keer hoger is dan de individuele kostendekkende premie voor huidige regelingen (te weten: 29,8% in plaats van 4,3%)?
Ja.
Klopt het dat dit in een fors hogere uniforme premie zal resulteren voor bedrijfstakpensioenfondsen waarvan een groot deel van de populatie een lager inkomen heeft en/of ouder is?
Voor bedrijfstakpensioenfondsen waarvan een groot deel van de populatie een lager inkomen heeft en/of ouder is, is het geen automatisme dat dit zal leiden tot fors hogere uniforme premies. Het is uiteindelijk aan decentrale sociale partners om in de pensioenovereenkomst de keuzes rondom nabestaandenpensioen vast te leggen en in die onderhandelingen ook de premieverdeling tussen werkgevers en werknemers overeen te komen. Om die reden is het nu niet te zeggen wat in individuele sectoren het effect op de premie zal zijn, hetzij wat het effect is op de hoogte van de dekking. Of sectoren met lage lonen een fors hogere premie zullen krijgen is afhankelijk van het uiteindelijk gekozen dekkingsniveau. Verder geldt inderdaad dat een sector met een ouder deelnemersbestand in het algemeen een hogere premie zal hebben.
Klopt het dat in het algemeen de kostendekkende premies voor het voorgestelde fiscaal maximale nabestaandenpensioen significant hoger zullen zijn dan die van de huidige aangeboden regelingen en dit dus zal resulteren in ofwel hogere individuele premies/een hogere uniforme premie, ofwel in een (veel) lagere dekking dan maximaal fiscaal mogelijk is?
In het wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt om een nabestaandenpensioen te verzekeren van maximaal 50% van het pensioengevend loon. Het gaat hier expliciet om een maximum waarbij fiscale ruimte geboden wordt om een risiconabestaandenpensioen overeen te komen, de genoemde 50% is dus geen streefpercentage. De maximale dekking, evenals de voorgestelde uitloopdekkingen, sluiten aan bij het advies dat de Stichting van de Arbeid heeft gegeven over het nabestaandenpensioen.
Het klopt dat er een verband is tussen enerzijds het gewenste dekkingspercentage en anderzijds het gewenste premieniveau. Hoe hoger het gewenst dekkingsniveau hoe hoger de premie zal zijn. Het is uiteindelijk aan decentrale sociale partners om in de pensioenovereenkomst de keuzes rondom nabestaandenpensioen vast te leggen en in die onderhandelingen ook de hoogte van de geboden dekking én de premieverdeling tussen werkgevers en werknemers overeen te komen.
Kunt u een indicatie geven van wat een realistische dekking voor het nabestaandenpensioen voor overlijden voor de pensioendatum zal zijn, gegeven de huidige premiebudgetten?
De Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars verwachten in dat geval bij DC-regelingen een bandbreedte van circa 20–25% van het pensioengevend salaris. Bij DB-regelingen wordt een gemiddelde van 35% verwacht, maar lopen de verwachtingen per regeling sterk uiteen van circa 20–50%.
Het eventuele toegezegde Anw-hiaatpensioen is in deze percentages niet meegenomen. Indien deze premie wordt meegenomen zullen de hiervoor genoemde percentages hoger zijn.
Bent u bekend met de berekeningen uit dit rapport waaruit blijkt dat in de voorgestelde regeling de nabestaande van een deelnemer met een inkomen van 20.000 euro per jaar bij een fiscaal maximaal nabestaandenpensioen een vier keer hogere nabestaandenpensioen (NP-)uitkering krijgt op het moment dat de deelnemer één dag voor de pensioendatum overlijdt, in vergelijking met het geval hij op de pensioendatum overlijdt (te weten: 10.000 euro per jaar in plaats van 2.500 euro per jaar)?
Ja.
Acht u dit verschil in uitkeringshoogte nog uitlegbaar? Zo ja, wilt u dit uitleggen en zo nee, wilt u het wetsvoorstel aanpassen?
Het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en het partnerpensioen dat bij overlijden na pensioendatum tot uitkering komt, verschillen in hun doelstelling. Bij het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum wordt de uitkering gebaseerd op het arbeidsinkomen dat wegvalt als gevolg van het overlijden van de deelnemer. Bij overlijden na de pensioendatum gaat het om het wegvallende pensioeninkomen uit de tweede pijler. Dat resulteert in een lagere uitkering dan bij overlijden voor pensioendatum, maar dat heeft te maken met het feit dat rekening gehouden wordt met een AOW-uitkering.
Er kan dus inderdaad een verschil zitten in hoogte tussen de uitkering voor en na de pensioendatum en dat is uitlegbaar, wanneer je uitgaat van het verschil in doelstelling.
Voor de gemaakte berekeningen in het rapport is overigens steeds uitgegaan van de fiscaal maximale uitkeringshoogte voor het partnerpensioen (50% van het pensioengevend loon). De gepresenteerde verschillen zijn hierdoor ook maximaal. Het is echter maar de vraag of in de praktijk decentrale partners uit zullen komen op een dekking van dit niveau. In de praktijk zouden de verschillen daarom kleiner kunnen zijn.
Deelt u de mening dat het restitutie bij overlijden voor pensioendatum het stelsel meer in balans kan brengen, omdat dan extreme verschillen wegegenomen kunnen worden?
Restitutie bij overlijden voor pensioendatum betekent dat in dat geval het pensioenkapitaal dat op de pensioendatum bestemd was voor ouderdomspensioen en partnerpensioen na pensioendatum aangewend wordt voor dekking van het partnerpensioen voor pensioendatum. Aangezien er in veel gevallen ook sprake zal zijn van een risico nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum zal een categorische restitutie in een groot aantal gevallen leiden tot overdekking. In het geval er naast het risico nabestaandenpensioen ook de mogelijkheid van restitutie is, zal het verschil tussen voor en na pensioendatum voor deze groep hierdoor alleen maar toenemen.
Het aanbieden van een restitutie kan om die reden leiden tot minder animo om een risico nabestaandenpensioen aan te bieden of tot de keuze het dekkingsniveau ervan te verlagen. Vanwege deze gedragseffecten is het daarom maar de vraag of het aanbieden van restitutie het effect heeft dat in de vraag wordt verondersteld.
Wel is het zo dat door restitutie de groep gewezen deelnemers die niet langer gedekt is voor het risico nabestaandenpensioen alsnog een uitkering bij overlijden zal krijgen. Hoe hoog die uitkering zal zijn is sterk afhankelijk van het opgebouwd pensioenkapitaal. Wanneer de deelnemer nog maar kort heeft opgebouwd, kan die uitkering daarom laag uitpakken. Daarnaast kan het aanbieden van restitutie alleen naar de toekomst toe, wat betekent dat de dekking die hieruit voort zou vloeien pas over vele jaren enige substantie krijgt.
Bent u bereid om aan een weduwe uit te leggen, dat zij geen nabestaandenpensioen krijgt, omdat haar man (bijvoorbeeld als zelfstandige of op andere wijze zonder dekking) niet verzekerd was in de maand voor het bereiken van de Algemene Ouderdomswet (AOW-)leeftijd, dat de pensioenpot van 300.000 euro aan het collectief vervalt en dat wanneer hij een maand langer geleefd zou hebben, die pot beschikbaar geweest zou zijn voor de aankoop van een levenslang nabestaandenpensioen voor de weduwe?
Het vervallen van het opgebouwd pensioenkapitaal aan het collectief bij overlijden van de deelnemer voor pensioendatum is een gebruikelijke uitvoeringspraktijk. Dit pensioenvermogen wordt dan onderdeel van het pensioencollectief. Deelnemers die korter leven zijn daarmee solidair met deelnemers die langer leven. Met andere woorden het zogeheten langlevenrisico wordt hiermee gedeeld. Hierin ligt ook een deel van de solidariteit binnen de pensioenregeling besloten. Wanneer deze vrijval niet gebruikt zou worden voor de pensioenen van andere deelnemers zouden de premies voor alle deelnemers hoger moeten zijn of de pensioenen voor alle deelnemers lager of een combinatie van beiden.
Ik vind dat uitlegbaar. Met dit wetsvoorstel is overigens het uiterste gedaan om te voorkomen dat deelnemers ongewild zonder een dekking voor partnerpensioen komen te zitten.
Zo is er sprake van een verplichte uitloopperiode van drie maanden na einde dienstbetrekking, wordt de risicodekking tijdens de WW-periode voortgezet en is de mogelijkheid gecreëerd om de risicodekking vrijwillig voort te zetten, waarbij omwille van de betaalbaarheid het opgebouwd ouderdomspensioen ingezet kan worden voor de financiering. Indien gewenst kan de deelnemer op de particuliere markt in de derde pijler het overlijdensrisico afdekken.
Kunt u ook aangeven wat de kosten zullen zijn van de dubbele administratie van het oude nabestaandenpensioen (dat volgens het overgangsrecht beschikbaar zal blijven in het nieuwe stelsel) en het nieuwe nabestaandenpensioen?
Ik heb navraag gedaan bij de Pensioenfederatie. De precieze kosten van de uitvoering van het overgangsrecht zijn op dit moment niet bekend. Wel geeft Pensioenfederatie aan dat de hoogte van de uitvoeringskosten van de dubbele administratie zal afhangen van de wijze van uitvoering en daarmee onder andere afhankelijk is van de keuze om de dekking te continueren via persoonlijke vermogens of via een collectieve voorziening. Daarnaast zullen de implementatiekosten afhangen van de vraag of kan worden aangesloten bij reeds bestaande processen.
Constaterende dat in het huidige stelsel sprake kan zijn van restitutie bij overlijden voor de pensioendatum en dit in het nieuwe stelsel niet meer mogelijk is, opdat opgebouwde nabestaandenpensioenen of -kapitalen bij het invaren moeten worden omgezet in rechten conform de nieuwe Pensioenwet, aldus het wetsvoorstel en constaterende dat dit bij een regeling met restitutie opgebouwd bij een Premie Pensioen Instelling (PPI) echter technisch niet mogelijk is omdat als ingevaren wordt, het recht op restitutie en de daaruit voortvloeiende (hogere) uitkering namelijk zal komen te vervallen, en er dan dus een hoger (actuarieel gelijkwaardig) kapitaal meegegeven zal moeten worden voor het nabestaandenpensioen en aangezien het geld niet bij de uitvoerder aanwezig is, een andere partij dat zal moeten financieren, kunt u aangeven welke partij dit bedrag zal moeten bijleggen?
Het uitgangspunt van het overgangsrecht voor nabestaandenpensioen is dat deelnemers geen nadeel mogen ondervinden als gevolg van de transitie. Dit geldt ook wanneer er in de bestaande pensioenregeling er aanspraak is op restitutie van het pensioenkapitaal bij overlijden voor de pensioendatum. Immers de restitutie van het beschikbare pensioenkapitaal op het moment van overlijden maakt onderdeel uit van de aanspraak op nabestaandenpensioen. Het op het moment van transitie opgebouwde pensioenkapitaal dat in aanmerking komt voor restitutie, kan dus na de transitie voor restitutie beschikbaar blijven. Omdat het gaat om reeds opgebouwd kapitaal, hoeft er geen additionele financiering plaats te vinden.
Bij PPI’s en verzekeraars kan ook sprake zijn van een aanspraak op restitutie bij overlijden voor de pensioendatum. Bij PPI’s en verzekeraars is er geen transitie maar is er sprake van eerbiedigende werking van de bestaande pensioenregeling. Daarmee kan ook de aanspraak op restitutie gewoon doorlopen. Ook hier is daarom additionele financiering niet aan de orde.
Voor de uitruil van ouderdomspensioen in risicogedekt nabestaandenpensioen komt een jaarlijks keuzemoment (de opt-in), kunt u aangeven of een deelnemer die in enig jaar geen gebruik (meer) heeft gemaakt van de opt-in, bijvoorbeeld omdat hij niet in staat was om tijdig te reageren, het volgende jaar alsnog voor een opt-in kan gaan?
In het wetsvoorstel is vastgelegd dat de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen aansluitend gestart moet worden na afloop van de verplichte uitloopperiode of aan het einde van de WW-periode. Omdat het gaat om een voortzetting van de bestaande dekking voor partnerpensioen kan deze niet onderbroken worden. Een deelnemer die geen gebruik heeft gemaakt van de vrijwillige voortzetting na afloop van de verplichte uitloopperiode of aan het einde van de WW-periode kan dus niet op een later moment alsnog deelnemen aan de vrijwillige voortzetting. Aangezien de verzekering voor het risico nabestaandenpensioen in dat geval al is geëindigd, is er niets meer om voort te zetten.
In dat kader is het nog goed te verwijzen naar het voorstel dat tijdens het WGO door een aantal partijen naar voren is gebracht om de default bij de vrijwillige voortzetting om te draaien, zodat de vrijwillige voorzetting in principe doorloopt tenzij de deelnemer anders beslist. Dit is ook een manier om schrijnende gevallen te voorkomen. Vanwege het risico op dubbele dekking kan het dan wel verstandig zijn om bij het omdraaien van de default periodiek te controleren of de gemaakte keuze nog steeds gewenst is, ter voorkoming dat anders de verzekering vele jaren ongemerkt en ongewenst kan doorlopen. Dit kan ondervangen worden door bijvoorbeeld drie of vijfjaarlijks de vrijwillige voortzetting te laten bevestigen door de deelnemer.
Stel dat deelnemers in Nederland massaal gebruik gaan maken van de (jaarlijkse) opt-in, dan komt het er de facto op neer dat grote groepen mensen deelnemer zijn in een pensioenfonds waar zij niet meer onder vallen op grond van hun feitelijke werkzaamheden, maar op grond van wat zij ooit gedaan hebben, zal dit naar uw oordeel extra druk kunnen leggen op de houdbaarheid van de verplichtstelling, aangezien daarmee een vrije marktwerking wordt verhinderd?
Ik acht het niet aannemelijk dat de nu voorgestelde vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen een grote invloed zal hebben op de houdbaarheid van de verplichtstelling. Het is namelijk maar de vraag hoe realistisch het is dat er massaal gebruik gemaakt gaat worden van de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen. In veel gevallen is deze voortzetting namelijk niet noodzakelijk, aangezien de deelnemer al verzekerd zal zijn voor het nabestaandenrisico vanuit zijn nieuwe dienstbetrekking. De verwachting is dat het in de praktijk om een kleine groep zal gaan die gebruik gaat maken van deze mogelijkheid. Daarnaast is relevant dat de keuze om de risicodekking voor partnerpensioen voort te zetten vrijwillig is en is voorbehouden aan ex-deelnemers van de betreffende pensioenregeling. De hoogte van de premie zal vanaf dat moment ook afgestemd worden op de leeftijd van de deelnemer. Decentrale sociale partners hebben daarnaast de mogelijkheid om een beperking in de tijd door te voeren voor deze keuzemogelijkheid. Het gebruik van deze mogelijkheid is dus niet per definitie onbeperkt. Deze mogelijkheid geldt dus ongeacht het type pensioenuitvoerder en alleen die specifieke situaties waarbij een deelnemer niet gaat deelnemen in een andere pensioenregeling.
Tot slot is van belang te noemen dat de Pensioenwet op dit moment reeds een mogelijkheid kent om bij het einde van de dienstbetrekking de pensioenregeling vrijwillig en voor eigen rekening voort te zetten. Deze regeling van vrijwillige voortzetting biedt deelnemers bij het einde van hun dienstbetrekking onverkort de mogelijkheid om zowel hun ouderdomspensioen als (in de nieuwe situatie) de risicodekking voor partnerpensioen voort te zetten en daarmee eventuele financiële risico’s te beperken. Deze mogelijkheid blijft bestaan.
Als bij vraag 17 het antwoord is dat een opt-in niet vervalt als het niet gebruikt is, dan betekent dit dat iemand na een paar jaar zichzelf alsnog kan aansluiten bij een bedrijfstakpensioenfonds (Bpf) waar iemand ooit heeft gewerkt, zal dit dan naar uw oordeel extra druk kunnen leggen op de houdbaarheid van de verplichtstelling, aangezien daarmee een vrije marktwerking wordt verhinderd?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 17 moet de vrijwillige voortzetting gestart worden aansluitend op de beëindiging van de verplichte uitloopperiode of einde WW-periode en dient deze verzekering ononderbroken voortgezet te worden. De beschreven situatie zal zich in de praktijk dus niet voordoen.
Heeft u kennis genomen van het de berekeningen van het actuarieel adviesbureau Confident B.V. over hoe het pensioenakkoord gefunctioneerd zou hebben in de eerste helft van 2022?2
Ja
Klopt het dat uit het nieuwe contract volgt dat de rendementen van jongere werknemers, oudere werknemers en gepensioneerden dit jaar respectievelijk -11,0% -20,8% en -16,0% kunnen bedragen?
Er kan niet in zijn algemeenheid gesteld worden dat de in deze vraag genoemde rendementen volgen uit «het nieuwe contract». Die rendementen zijn het gevolg van veronderstelde aannames over de invulling van het nieuwe contract, met name rond de toedeling van rendementen naar verschillende leeftijdsgroepen, de inzet van de solidariteitsreserve en het al dan niet spreiden van rendementen in de uitkeringsfase. Op dit vlak zijn er ook allerlei andere invullingen denkbaar, die zouden leiden tot andere uitkomsten.
Bovendien zijn de effecten van behaalde rendementen op het vermogen minder relevant dan de effecten van behaalde rendementen op verwachte en ingegane pensioenen. Het gaat uiteindelijk om de pensioenen die deelnemers kunnen verwachten en die gepensioneerden ontvangen.
Verder wil ik opmerken dat in de berekeningen van actuarieel adviesbureau Confident B.V. (verder: Confident) gekozen is voor een volledige renteafdekking van gepensioneerden. In een scenario van stijgende rentes wordt de dan lagere kostprijs van pensioen volledig teniet gedaan door een daling van het persoonlijke pensioenvermogen via toedeling van negatieve beschermingsrendementen. Bij dalende rentes zou daarentegen juist maximaal gecompenseerd worden in het persoonlijke pensioenvermogen via positieve beschermingsrendementen. In de periode van 2009 tot 2022, met vrijwel continu dalende rentes, zou dat juist vooral goed uitgepakt hebben voor de pensioenuitkeringen in het nieuwe contract.
Pensioenuitvoerders kunnen straks ook een minder hoge mate van beschermingsrendement tegen renterisico aan gepensioneerden toedelen, waardoor de effecten in het nieuwe stelsel onder het door Confident gehanteerde scenario minder groot zouden zijn.
Hetzelfde geldt bij een andere inzet van de solidariteitsreserve (bijvoorbeeld meer specifiek gericht op het stabiel houden van de uitkeringen van gepensioneerden), bij een andere toedeling van overrendementen en bij de toepassing van spreiding van rendementen in de uitkeringsfase.
Verder wil ik opmerken dat een stelselherziening niet gebaseerd moet worden op een economisch scenario dat over een korte periode van een half jaar is opgetreden. Deze horizon is veel te kort om pensioencontracten goed met elkaar te kunnen vergelijken.
Acht u die verdeling een redelijke verdeling en acht u het een redelijke uitkomst dat het effect op de toekomstige uitkering voor de drie groepen respectievelijk 43,9% 6,2% en -3,5% zou zijn?
De gepresenteerde effecten op het toekomstige pensioen van jongere en oudere werknemers weerspiegelen niet hoe de solidaire premieovereenkomst feitelijk werkt. In de berekeningen wordt gedaan alsof het effect van rentestijgingen in het afgelopen half jaar op de verwachte pensioenuitkeringen één-op-één vertaald kan worden naar het verwachte pensioen op de toekomstige pensioendatum van deze twee groepen. Rentestanden van vandaag zijn echter niet de rentestanden van de toekomst. Daarom zal een scenarioanalyse worden toegepast, waarin onder meer de verwachte ontwikkeling van toekomstige rentes wordt meegenomen. Die is, naast een aantal andere economische variabelen, bepalend voor de vraag welk toekomstig pensioen verwacht mag worden. In de communicatie naar de deelnemers wordt hiervoor de wettelijk voorgeschreven uniforme scenarioset gebruikt.
Daarnaast kunnen de berekeningen van Confident niet gezien worden als dé effecten die in algemene zin onder het nieuwe stelsel zouden optreden. De specifieke aannames ten aanzien van bijvoorbeeld de toedeling van beschermings- en overrendementen aan deelnemers en gepensioneerden, de invulling van de solidariteitsreserve, de verschillende beleggingsportefeuilles van pensioenfondsen en het al dan niet toepassen van spreidingsregels in de uitkeringsfase zijn zeer bepalend voor de uiteindelijke uitkomsten. Dat geldt overigens ook in het huidige stelsel. De dekkingsgraden van fondsen lopen bijvoorbeeld sterk uiteen en zijn afhankelijk van de specifieke keuzes die bij de invulling van het huidige contract door decentrale partijen in het verleden zijn gemaakt.
Werkt het beschermingsrendement zoals aangegeven in de notitie en is dit de door het kabinet beoogde werking van het beschermingsrendement?
Het beschermingsrendement tegen renterisico werkt zoals in de notitie is beschreven, in de zin dat via dit beschermingsrendement een bepaalde mate van afdekking tegen het renterisico kan worden gegeven. In deze berekeningen is één bepaalde invulling gekozen, maar hier zijn ook allerlei andere keuzes mogelijk. Dit is mede afhankelijk van de vastgestelde risicohouding van deelnemers en gepensioneerden.
De afweging hoeveel renterisico wordt afgedekt, speelt in het huidige contract overigens evenzeer. Ieder kapitaalgedekt pensioencontract is rentegevoelig en dus speelt de vraag in hoeverre toekomstige en ingegane pensioenen gevoelig moeten zijn voor de ontwikkeling van de rente. Dit is een lastige afweging, omdat bescherming tegen een daling van de rente altijd met zich meebrengt dat naar rato ook minder geprofiteerd kan worden van een stijging van de rente. Die twee kanten hangen onvermijdelijk met elkaar samen.
Het voordeel van het nieuwe contract is dat deze afweging per leeftijd kan worden gemaakt, terwijl in het huidige contract een keuze voor het gehele fondsbestand gemaakt moet worden. Dit leidt ertoe dat jongere deelnemers nu mogelijk teveel bescherming tegen renterisico wordt gegeven en gepensioneerden mogelijk te weinig. In het nieuwe contract wordt deze spagaat eruit gehaald, omdat afdekking van renterisico specifiek per leeftijd kan worden toebedeeld.
Indien deze cijfers niet mogelijk zijn, wilt u dan zelf een voorbeeld geven hoe het pensioencontract zou uitwerken in de eerste helft van 2022?
In het antwoord op vraag 22 heb ik aangegeven hoe ik tegen de door Confident gepresenteerde cijfers aankijk. Zoals ik ook al heb aangegeven, kunnen deze uitkomsten niet worden gezien als hoe het nieuwe pensioencontract in algemene zin zou uitwerken in de eerste helft van 2022. Hier komt bij dat fondsen er mogelijk in de praktijk voor zullen kiezen om alleen jaarlijks de toedelingsregels in de uitkeringen door te voeren om zo de uitkeringsfase zo stabiel mogelijk te houden. Daarbij kan in de uitkeringsfase een spreiding van maximaal 10 jaar worden gehanteerd. De wetgeving geeft een raamwerk voor de nieuwe pensioencontracten, maar de financieel-economische uitkomsten daarvan worden bijna volledig bepaald door de specifieke invulling van deze contracten op decentraal niveau, zoals ten aanzien van het gehanteerde beleggingsbeleid, de toedeling van rendementen, de invulling van de solidariteitsreserve en de toepassing van spreidingsregels in de uitkeringsfase. De conclusie dat de specifieke invulling van pensioenregelingen op decentraal niveau bepalend is voor de uitkomsten, is voor het huidige pensioenstelsel overigens niet anders.
Indien u niet in staat bent aan te geven hoe de nieuwe contracten zouden uitwerken in de eerste helft van 2022, is de Staten-Generaal dan wel in staat een weloverwogen keuze te maken of het nieuwe stelsel ingevoerd moet worden?
Een berekeningsperiode van een half jaar acht ik te kort om de prestaties van contracten goed met elkaar te kunnen vergelijken en om een weloverwogen keuze te kunnen maken over de invoering van het nieuwe stelsel. Ook instituten als CPB, Netspar en DNB hanteren een veel langere horizon in hun scenario’s, meestal van tientallen jaren. Door deze instellingen, en recent nog door een aantal individuele fondsen, zijn berekeningen gemaakt, waarin contracten onder het oude en het nieuwe stelsel met elkaar vergeleken worden3. Die berekeningen, en een beoordeling van het wetsvoorstel op kwalitatieve gronden, bieden naar mijn mening voldoende grondslagen om een weloverwogen keuze te maken over invoering van het nieuwe stelsel.
Wilt u deze vragen een voor een en voor het plenaire debat behandelen?
Ja
De berichtgeving dat Oeganda kampt met een nieuwe ebola-uitbraak |
|
Alexander Hammelburg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving «Ebola-epidemie bereikt ook Oegandese hoofdstad Kampala», «Ebola in Uganda: Three-week lockdown announced for two districts» en «WHO: Ugandan Ebola outbreak «rapidly evolving» after 1 month»?1, 2, 3
Ja.
Hoe oordeelt u over deze berichten?
Het kabinet is bezorgd over de Ebola uitbraak in Oeganda. De situatie verandert per dag, sinds de eerste berichtgeving stijgt het aantal gevallen gestaag. De Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) deelt inmiddels iedere dag een update (situation report (sit-rep)) met betrokken partijen met daarin een overzicht van het aantal gevallen per district, interventie strategieën en uitdagingen in de respons. Op dit moment (25-11-2022) zijn er 141 bevestigde gevallen in 9 districten, inclusief Kampala, en 55 doden.
Welke vliegverbindingen zijn er vanuit Mubende, Kassanda en Kampala naar omliggende landen en de Europese Unie?
Er zijn geen vliegverbindingen vanuit Mubende en Kassanda. In de regio zijn er directe verbindingen vanuit Kampala naar Kenia, Tanzania, Rwanda, Burundi, Ethiopië, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Zuid-Afrika, Egypte, Somalië, Zuid-Sudan, Zambia en Zimbabwe. Directe verbindingen vanuit Kampala naar Europa zijn de vluchten naar België, Turkije en Nederland. De directe verbinding Entebbe-Schiphol dient als hub voor verdere bestemmingen in Europa en richting de Verenigde Staten.
Zijn er op uitgaande vluchten, zowel passagiers- als cargovluchten, de juiste screeningsprotocollen in plaats om verspreiding te voorkomen? Zo nee, achten de gezondheidsinstanties dit niet nodig? Waarom niet?
Oeganda heeft de International Health Regulations (2005) van de WGO ondertekend. Onderdeel van het vliegveldprotocol in Kampala is het meten van de temperatuur en het invullen van een vragenlijst met contactgegevens. Uit een onderzoek van de International Organisation for Migration en the Centre for Disease Control begin deze week blijkt dat er nog te weinig screeningsprotocollen bestaan. Een verdere maatregel is het delen van de Ebola contactenlijst door de vliegveldautoriteiten, zodat «Ebola contacten» het land niet uit kunnen. Volgens de KLM contactpersoon in Kampala worden deze protocollen nu goed ingevoerd.
Bent u bekend met de kritiek op de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) van hulporganisaties zoals o.a. Artsen zonder Grenzen ten tijde van de ebola-uitbraak van 2013?4 Zo ja, kunt u aangeven wat de WGO sindsdien gedaan heeft deze kritiek mee te nemen in het bestrijdingsbeleid bij de huidige uitbraak?
Ja, het kabinet is bekend met de strekking van de kritiek op de WGO ten tijde van de Ebola uitbraak in 2014. Sinds 2016 kent de WGO een speciale operationele noodhulp afdeling en een Contingency Fund for Emergencies (CFE), zodat direct geld, menskracht en middelen beschikbaar zijn om op te treden. Hiermee is de WGO in staat binnen 24 uur noodhulp te verlenen. Het werk van de WGO in noodsituaties is geïnstitutionaliseerd op het hoofdkantoor, in regio’s en landenkantoren, waar noodhulpcoördinatoren en teams zijn aangesteld. De capaciteit van de WGO en snelheid van handelen in noodsituaties als deze is daarmee enorm verbeterd. Sinds 2019 heeft het noodhulpprogramma afdelingen voor zowel paraatheid als respons. Daarnaast heeft de WGO sindsdien een strategie ontwikkeld om de beschikbaarheid van testen, medicijnen en vaccins tijdens epidemieën te versnellen.
Zie verder het antwoord op vraag 8 over de respons ten aanzien van de Ebola uitbraak in Oeganda.
Klopt de bewering van de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken dat de WGO nauwelijks aanwezig is in Oeganda om de virusuitbraak in te perken? Zo ja, waarom is dit het geval? Zo nee, hoeveel capaciteit van de WGO is aanwezig en waarom wordt dit als voldoende geacht?
Het kabinet herkent zich niet in deze bewering. Ook heeft de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken zich niet specifiek uitgelaten over de aanwezigheid van de WGO in de gesprekken die hij gevoerd heeft op 17 oktober 2022 op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waar ook de Ebola uitbraak ter sprake kwam.
De eerstverantwoordelijke in Oeganda om de virusuitbraak in te perken en de openbare gezondheid te beschermen is de Oegandese overheid zelf. De WGO biedt daarbij ondersteuning. Ook geeft WGO wekelijks een briefing aan de ambassades over de situatie en geeft dagelijks epidemiologische gegevens door. Na de eerste gevallen van Ebola heeft de Executive Director Emergencies van de WGO Oeganda bezocht. Binnen enkele dagen zijn beschermende middelen en medicijnen geleverd en is er een Ebola bestrijdingsplan ontwikkeld. De technische teams en ondersteuning worden ingezet om capaciteit in de gezondheidszorg te versterken en de normale bezetting van 80 medewerkers in het Oegandese WGO kantoor op te schalen.
Bent u bereid om bij de WGO aan te dringen op meer hulp voor de getroffen regio’s?
Op dit moment is hier geen aanleiding voor. De Ebola uitbraak in Oeganda krijgt van de WGO al de hoogste prioriteit. Dit is nogmaals bevestigd in overleg tussen de directeur-generaal van de WGO en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 november jongstleden. Het CFE van de WGO, waar Nederland bijna 1,2 miljoen USD aan bijdroeg in 2022, is onmiddellijk gebruikt voor de eerste noden (zie beantwoording vraag 5). De WGO heeft ook een Ebola responsplan opgesteld voor de komende maanden met een budget van bijna 68 miljoen USD.
Zie verder de beantwoording vraag 9.
Heeft de WGO, in tegenstelling tot in 2013, een ad hoc actieplan paraat om de uitbraak direct in te dammen?
De WGO kreeg veel kritiek na de ebola-uitbraak in 2014 en heeft daarop hun respons op uitbraken herzien. Daarom is in 2016 een speciale tak van de WGO opgericht: World Health Emergency Programme (WHE), volledig gewijd aan de snelle respons uitbraken. Gemiddeld reageert het WHE op tientallen kleine en grote ziekte-uitbraken per maand, zoals cholera, ebola of het Marburg-virus. Onafhankelijke audits hebben getoond dat de WHE-tak goed functioneert en snel reageert.
Voor verschillende ziekte-uitbraken zijn richtlijnen en actieplannen ontwikkeld, zoals influenza, ebola en, sinds 2020, COVID-19. Deze actieplannen worden regelmatig herzien en geüpdatet op basis van nieuw onderzoek en inzichten over de aanpak van deze ziektes door de WGO en door landenteams. Niet alle ziektes zijn met elkaar te vergelijken, maar waar relevant is er cross-over van de geleerde lessen over de aanpak van ziekte-uitbraken.
Het kabinet ziet de WGO als een belangrijke organisatie in de mondiale gezondheidsarchitectuur voor pandemische paraatheid5. De COVID-19-pandemie heeft bestaande structuren en praktijken op de proef gesteld. Het kabinet ziet het dan ook als essentieel om zowel op Europees als mondiaal niveau mee te werken aan initiatieven om beter voorbereid te zijn op ernstige grensoverschrijdende gezondheidscrises. Nederland draagt proactief bij aan het duurzaam versterken van de pandemische paraatheid door waar mogelijk politieke, financiële, organisatorische steun en/of knowhow en expertise te leveren. In het geval van Ebola hebben zowel het Oegandese Ministerie van Gezondheid als de WGO in 2016 een Ebola responsplan ontwikkeld met prioritaire activiteiten en voor de recente uitbraak een Incident Management Team geactiveerd. De WGO ondersteunt o.a. de regionale en district gezondheidsteams op de meeste onderdelen, zoals op vroege identificatie en casemanagement, laboratoria, het opzetten van isolatietenten in ziekenhuizen, communicatie en informatie ter voorkoming van verspreiding, als wel het traceren van contacten. Een belangrijk onderdeel van dit Ebola responsplan is de versnelde ontwikkeling en gebruik van levensreddende medicijnen en vaccins in de Oegandese context, die voor deze variant van het virus nog in de testfase zitten.
Bent u bereid om samen met internationale partners te bezien welke hulp Nederland en de Europese Unie kunnen bieden, ook gezien de duidelijk uitgesproken zorgen van de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken over de ebola-uitbraak in de Tweede Kamer in de week van 17 oktober 2022?
Ja, de samenwerking tussen de internationale partners is al goed en men is alert op de uitbraak. In de «Nederlandse mondiale gezondheidsstrategie 2023–2030: Samen zorgen voor gezondheid wereldwijd», zet Nederland juist ook in op het versterken van de mondiale gezondheidsarchitectuur en nationale gezondheidssystemen en benadrukt daarbij het belang om de internationale coherentie en multilaterale samenwerking te bevorderen. Tevens is een prioriteit het verbeteren van internationale pandemische paraatheid.
In dit kader vindt er veel informatie-uitwisseling en overleg tussen de overheid en de WGO plaats. Zoals eerder benoemd heeft de WGO uit het CFE direct de eerste kosten gedekt met ruim 2 miljoen USD voor Oeganda evenals 3 miljoen USD voor omliggende landen ter voorbereiding op een mogelijke verspreiding.
De recent gepubliceerde appeal op basis van het benodigde budget voor het responsplan heeft een financieringstekort van ± 58 miljoen USD. De WGO heeft een beroep gedaan op donoren om dit gat te dichten. Een aantal landen maar ook internationale partners en fondsen heeft al bijgedragen aan het appeal, zoals het Verenigd Koningrijk, het Internationale Rode Kruis (700.000 CHF) en ECHO (DG Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp; 3 miljoen EUR). Er zijn toezeggingen van het Central Emergency Response Fund (CERF) (1.6 miljoen USD) gedaan, waar Nederland de 4e donor van is. Nederland is een van de belangrijkste donoren van het CFE, het CERF en het Internationale Rode Kruis en draagt op deze wijze niet alle bij aan de financiering van het Ebola responsplan, maar heeft er zo ook voor gezorgd dat het plan meteen in werking kon treden.
Ook monitort het EU-Health Security Committee, waarin de Europese Commissie, relevante EU-agentschappen (o.a. ECDC) en lidstaten samenwerken, de situatie in Oeganda nauwgezet. De EU verkent verder wat voor aanvullende hulp er nodig is.
Bent u indien nodig bereid met partners per direct beschermende kleding en andere benodigde hulpmaterialen te sturen naar de getroffen regio’s?
Volgens de WGO is er geen behoefte aan het sturen van beschermende kleding en andere hulpmaterialen. De bevoorrading daarvan wordt door de WGO gecoördineerd en er is vooralsnog geen tekort. Er blijkt met name financiële ondersteuning nodig voor de uitvoering van het responsplan, zoals onder andere voor extra zorgpersoneel en voor de toepassing van werkzame medicijnen en vaccins.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.