Het bericht 'Ministerie betaalde al 15.000 euro aan actiegroep Lelystad Airport: ‘Dit is van de zotte’' |
|
Harmen Krul (CDA), Derk Boswijk (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ministerie betaalde al 15.000 euro aan actiegroep Lelystad Airport: «Dit is van de zotte»»?1
Ja.
Wat is de reden dat ervoor wordt gekozen om dwangsommen te betalen in plaats van aan het verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo-verzoek) van Stichting Laagvliegen te voldoen? Kunt u uitleggen hoeveel capaciteit u hiervoor nodig heeft en wanneer u denkt wel genoeg capaciteit te hebben om aan het Woo-verzoek te voldoen, indien een personeelstekort daadwerkelijk de reden van de vertraging is?
Vanwege de complexiteit en de omvang van het verzoek heeft het de nodige tijd gekost te achterhalen om welke bestanden het daadwerkelijk ging. Het blijkt daarnaast niet eenvoudig om bestanden van deze omvang ter beschikking te stellen. Ik betreur het dat het langer heeft geduurd dan de daarvoor geldende wettelijke termijnen, waardoor er een dwangsom is opgelegd. Inmiddels heeft er overleg plaatsgevonden met de indieners van het Woo-verzoek. Afgesproken is dat gelet op de omvang van de bestanden deze de komende periode gefaseerd gepubliceerd zullen worden.
Kunt u exact aangeven op welke manier u de Nationale Emissiereductie Commitments (NEC)-richtlijn ten aanzien van het al dan niet verplicht rapporteren over emissies van vliegtuigen buiten de landings- en startcyclus interpreteert?
Zie antwoord op vraag 4.
Hoe interpreteert u de zinsnede: «The following memo-items shall also be included: 1A3ai(ii) International aviation cruise (civil) 1A3aii(ii) Domestic aviation cruise (civil)» in de NECD 2016/2.284 review guidelines voor 2022 die op 4 maart 2022 zijn gecommuniceerd?
Voor het antwoord op de vraag of er een juridische verplichting bestaat voor het rapporteren van de luchtvaartemissies boven de 3.000 voet, moet in eerste instantie worden gekeken naar de tekst in de National Emission Ceilings (NEC) Directive (2016/2284/EU). Hierin staat in Bijlage IV dat de lidstaten hun nationale emissie-inventarissen moeten opstellen met gebruikmaking van de methoden die zijn vastgesteld door de partijen bij het LRTAP-verdrag (EMEP/EEA Reporting Guidelines). Hierin worden de landen verzocht gebruik te maken van het EMEP/EEA-richtsnoer voor de inventarisatie van emissies van luchtverontreinigende stoffen (EMEP/EEA Guidebook).
Het gebruik van de Guidelines is dus juridisch bindend, het gebruik van de Guidebook niet. In de Guidelines staat: «Cruise emissions from domestic and international aviation shall not be included in national totals. These cruise emissions should be reported separately as memorandum items in the annex I reporting template.»
Het gebruik van «should» in plaats van «shall» duidt erop dat het geen juridische verplichting betreft. Dat er vervolgens in de Review Guidelines 2022 wel met «shall» wordt gewerkt – want dat is waar de vraag aan refereert – doet hier niets aan af. De Review Guidelines zijn in opdracht van de Europese Commissie door een extern bureau opgesteld met als doel dat alle leden van het review team hetzelfde toetsingskader gebruiken. De Review Guidelines zijn niet officieel vastgesteld via comitologie en bevatten daarom ook geen bindende bepalingen. De review die in 2022 is uitgevoerd, heeft dan ook niet geleid tot een aanbeveling dat Nederland de luchtvaartemissies boven de 3.000 voet wel zou moeten rapporteren.
Los van de vraag of het rapporteren van deze emissies wel of niet juridisch verplicht is, heeft de Tweede Kamer inmiddels al de toezegging2 ontvangen dat deze emissies voortaan in de jaarlijkse emissie-inventarisatie zullen worden meegenomen. De eerstvolgende rapportage komt naar verwachting begin 2024 beschikbaar, met daarin als memo-item de emissies over 2022.
Bent u bekend met de volgende alinea uit artikel 18 van de NEC-richtlijn: «De lidstaten stellen de voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.»?
De alinea uit artikel 18 is een standaard bepaling, waaraan lidstaten moeten voldoen, maar die niet als zodanig geïmplementeerd behoeft te worden.
Hoe is artikel 18 in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd? Wat zijn de vastgelegde sancties en wanneer worden die toegepast?
Voor de implementatie van deze richtlijn is het Besluit uitvoering EG-richtlijn nationale emissieplafonds, van 15 november 2004, opgesteld. Hierin staat dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de verplichtingen tot het opstellen en actualiseren van inventarissen en prognoses. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voert deze taak in opdracht van de Minister uit. Het besluit bevat verder geen sanctiebepalingen.
Artikel 18 verplicht ertoe te voorzien in sancties op overtreding van nationale bepalingen die zijn vastgesteld ter implementatie van de richtlijn. Artikel 18 is niet geïmplementeerd, dit is niet noodzakelijk want sanctionering geschiedt in Nederland in het kader van de geldende regelgeving (bestuurlijke herstelsancties of strafrechtelijke sanctioneringsmogelijkheden) en vergunningverlening. (Zie hierover de wijziging van het Besluit van 24 oktober 2017 tot wijziging van het Besluit uitvoering EG-richtlijn nationale emissieplafonds, Staatsblad 2017, 422.)
Welke sancties heeft Nederland staan op onvolledige rapportage of het niet rapporteren van memo-items, conform de overeengekomen NEC-richtlijn Scope of Review?
Deze verplichtingen zijn gericht tot de lidstaten. Hiervoor geldt artikel 18 van de NEC-richtlijn niet. De Minister van IenW moet zorgen voor volledige rapportages. Doet de Minister van IenW dat niet, dan stelt de Europese Commissie Nederland in gebreke en kan Nederland voor het Hof van Justitie van de Europese Unie worden gedaagd.
Wat als uit de rapportage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) inderdaad blijkt dat de totale emissie van de luchtvaart aanzienlijk meer is dan waar nu vanuit wordt gegaan? Wat betekent dit voor de huidige stikstofaanpak?
Tot dusverre rapporteert Nederland alleen de emissies die op grond van de NEC-richtlijn verplicht moeten worden gerapporteerd, Dit betreffen de emissies binnen de start en landingscyclus tot 3.000 voet. De NOX-emissies boven 3.000 voet worden momenteel door het RIVM in beeld gebracht en deze emissies zullen vanaf 2024 worden toegevoegd aan de rapportage. De totale gerapporteerde NOX-emissies zullen daardoor hoger zijn dan tot dusverre is gerapporteerd.
Dit heeft geen consequenties voor de huidige stikstofaanpak. De depositiebijdrage van NOX-emissies van vliegverkeer boven 3.000 voet zijn verdisconteerd in de totale deposities, omdat de berekende totale deposities worden gekalibreerd aan de hand van metingen.
Verder draagt het vliegverkeer van en naar Nederlandse luchthavens dat hoger vliegt dan 3.000 voet relatief beperkt bij aan de totale stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Uit onderzoek van de commissie m.e.r. en het RIVM volgt dat deze bijdrage gemiddeld over Nederland ongeveer 0,01% bedraagt3. Meer uitgebreide informatie over de bijdrage van de luchtvaart aan de totale stikstofdeposities is te vinden in de factsheet Luchtvaart en stikstof4. De feiten en cijfers in deze factsheet zijn geverifieerd door het RIVM.
Kloppen de berekeningen van Samenwerkende Actiegroepen Tegen Laagvliegen (SATL) waaruit blijkt dat de bijdrage van de luchtvaart aan de totale uitstoot van stikstof in Nederland zonder afkapgrens van 3.000 voet niet twee procent maar elf procent is? Deelt u de mening dat dit een aanzienlijk verschil is?
Het RIVM berekent hoeveel stikstof van vliegtuigen in Natura 2000-gebieden in Nederland neerslaat. Het RIVM kijkt daarbij tot een hoogte van 3.000 voet (ruim 900 meter) naar de uitstoot en neerslag van vliegtuigen die landen en opstijgen van Nederlandse luchthavens. Deze vliegtuigen dragen ongeveer 0,1% bij aan de gemiddelde stikstofneerslag in Natura 2000-gebieden (ongeveer 2 mol per hectare per jaar).
De neerslag van vliegtuigen per natuurgebied is afhankelijk van de ligging ten opzichte van de luchthavens en vliegroutes en varieert van enkele tienden tot maximaal 13 mol per hectare per jaar.
Van het vliegverkeer van en naar Nederlandse luchthavens dat hoger vliegt dan 3.000 voet is de neerslag in Natura 2000-gebieden relatief beperkt. Uit onderzoek van de commissie m.e.r. en het RIVM volgt dat deze bijdrage ongeveer 0,01% bedraagt.5
Deelt u de mening dat deze manier van berekenen, namelijk met afkapgrenzen zoals 25 kilometer of 3.000 voet, geen eerlijk beeld geeft van de bijdrage van individuele bedrijven of sectoren aan de totale uitstoot in Nederland en dat het daarmee een aanpak gebaseerd op evenredige bijdrage van iedere sector in de weg staat?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 is de depositie afkomstig van emissies boven de 3.000 voet verdisconteerd in de totale deposities en is het aandeel in de totale deposities van vliegverkeer boven 3.000 voet van en naar Nederlandse luchthavens relatief beperkt (gemiddeld 0,01%).
De maximale rekenafstand van 25 km geldt voor projectspecifieke depositieberekeningen in het kader van de toestemmingsverlening onder de Wet natuurbescherming. Voor de berekening van de totale deposities op natuurgebieden geldt geen maximale rekenafstand en wordt voor alle type bronnen landsdekkend gerekend. De berekeningen geven inzicht in het aandeel van elke sector aan de totale deposities. De maximale rekenafstand staat daarmee een evenredige en evenwichtige bijdrage van elke sector aan het oplossen van de stikstofproblematiek niet in de weg. Zie hiervoor ook de Kamerbrief van de Minister van IenW van 10 februari 20236.
Het bericht ‘Citadelhof-in-Den-Bosch-opent-eigen-museum’ in het Brabants Dagblad (BD) van 24 januari jongstleden |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht en wat vindt u van dit bericht?1
Ja. Ik vind het in algemene zin vervelend als de communicatie over de toekomst van woningen van bewoners niet naar tevredenheid verloopt.
Hoe hoog staat bij u de cultuurhistorische waarde van woningen op de agenda?
De cultuurhistorische waarde van woningen is een factor om rekening mee te houden, naast andere factoren als beschikbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. Het Rijk heeft ruim 400 gebieden in Nederland met een bijzonder cultuurhistorisch karakter gekenmerkt als «beschermd stads- of dorpsgezicht». Hiermee is voldoende geborgd dat hier lokaal zorgvuldig mee omgegaan wordt. Als woningen oud zijn, betekent dit niet dat er sprake is van cultuurhistorische waarde. Deze afweging maakt de gemeente.
Maakt u zich ook zorgen over het verdwijnen van woningen met cultuurhistorische waarde, aangezien naar het nu blijkt gemeenten weinig tot geen respect voor deze cultuurhistorische waarde tonen, zoals ook de gemeente Rotterdam met de sloop van duizenden historische panden? Zo ja, hoe gaat u deze bijzondere panden beter beschermen? Zo nee, waarom niet?2
Ik deel uw mening niet dat gemeenten weinig tot geen respect hebben voor de cultuurhistorische waarde van panden. Mijn beeld is dat gemeenten een zorgvuldige afweging maken en dat er alleen gesloopt wordt als dit echt nodig is vanwege de technische staat van woningen en/of als er substantieel meer betaalbare (huur)woningen teruggebouwd kunnen worden. Het is aan de lokale partijen om hier een afgewogen keuze in te maken.
In het concrete geval van het Citadelhof heeft de gemeente Den Bosch mij laten weten dat een eerdere algemene beoordeling van dit complex (als onderdeel van een bredere lijst van potentieel waardevolle complexen) niet heeft geleid tot de conclusie dat dit complex een beschermde status verdiende. Het Citadelhof ligt buiten het beschermd stadsgezicht, waar een groot deel van de binnenstad van Den Bosch toe behoort.
Deelt u de mening dat bij de afweging van de sloop van panden met cultuurhistorische waarde deze waarde als indicator in de afweging meegenomen dient te worden?
Ja, ik deel dat deze waarde dient te worden meegenomen, naast andere factoren.
Bent u voornemens om de sloop van (cultuurhistorische) woningen bij het Wetsvoorstel versterken regie volkshuisvesting te betrekken, aangezien de sloop van je (t)huis levensgrote impact kan hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dit onderwerp komt niet terug in het wetsvoorstel. Keuzes over sloop en vervangende nieuwbouw kunnen het beste op lokaal niveau gemaakt worden, daar wil ik met het wetsvoorstel niets aan veranderen.
Kunnen deze woningen zonder de komst van dit museum blijven staan?
De gemeente Den Bosch en de woningcorporatie Brabantwonen hebben mij laten weten dat er geen directe relatie is tussen de komst van het museum en de eventuele sloop van het Citadelhof. De woningen liggen, sinds een raadsbesluit uit december 2020, in een groter gebied (Spoorzone) waar de komende jaren een gebiedsontwikkeling is voorzien met aandacht voor wonen, niet-wonen functies en een parkeergarage. De Spoorzone is aangewezen als NOVEX-gebied. Daarbij komt dat de technische staat van de woningen in het Citadelhof een ingreep in alle gevallen nodig maakt, omdat de woningen verouderd zijn.
De gemeenteraad van Den Bosch heeft eind januari 2023 groen licht gegeven voor een onderzoek naar de mogelijkheden van een verhuizing van het Design Museum naar het Citadelhof. Ook komt er een onderzoek naar de mogelijke bouw van een parkeergarage en 185 woningen op die locatie. Op dit moment is er nog geen beslissing genomen over de benodigde aanpak.
Vindt u de komst van een museum belangrijker dan het recht op behoorlijke huisvesting van deze bewoners?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat de wethouder Van der Geld toegeeft dat dit beter met de bewoners gecommuniceerd had moeten worden?
Ik vind het goed dat de wethouder hier eerlijk over is. Communicatie naar bewoners over de toekomst van hun woning moet te allen tijde zorgvuldig en bij voorkeur persoonlijk gebeuren.
Deelt u de mening dat het niet alleen een kwestie is van goed communiceren, maar het ontbreken van echte zeggenschap van bewoners die hun (t)huis verliezen, zoals we dat veel vaker zien in bijvoorbeeld de Tweebosbuurt, de Peperstraat in Zaandam, de wijk Jericho in Amersfoort etc.?
Nee, ik deel niet dat er sprake is van het ontbreken van zeggenschap van bewoners. Ik vind het belangrijk dat bewoners zich kunnen uitspreken over, en invloed kunnen uitoefenen op, aspecten van het woonbeleid die hen raken. Wettelijke regels, waaronder de Wet op het overleg huurders verhuurders, borgen de belangen van de zeggenschap voor huurders en bewoners. De Wet op het overleg huurders verhuurder biedt mijns inziens het juiste evenwicht tussen inspraak – in de zin van gekwalificeerd adviesrecht – en beslissingsrecht. Eventuele geschillen over de wijze waarop de verhuurder invulling geeft aan het informatie-, overleg- en adviesrecht van de bewonerscommissies (en huurdersorganisaties) kunnen aan de Huurcommissie en de rechter worden voorgelegd.
De lokale prestatieafspraken die worden gemaakt tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersorganisaties zijn ook een uiting van het belang dat wordt gehecht aan goede betrokkenheid van huurders bij het volkshuisvestingsbeleid dat hen ook aangaat. Ook is in de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties de afspraak opgenomen tussen Woonbond, Aedes en de Minister voor VRO dat een sociaal statuut zal worden vastgesteld. Hierin zullen randvoorwaarden en inspraak van bewoners worden geregeld voor sloop en vervangende nieuwbouw. Tot slot geldt dat huurdersorganisaties, evenals elke inwoner of organisatie in een gemeente, de mogelijkheid hebben om in te spreken bij de behandeling van vaststelling van gemeentelijke woonbeleid.
Deelt u de mening dat deze verhuurder geen gebruik zou mogen maken van dringend eigen gebruik om deze bewoners te dwingen om te verhuizen, zodat zij plaatsmaken voor een museum, aangezien het dringend eigen gebruik daar niet voor bedoeld is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komt u dan met aanscherping van wet- regelgeving rondom het dringend eigen gebruik? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Als de sloop van het Citadelhof doorgaat op basis voor de voorliggende plannen zal er niet alleen een museum worden teruggebouwd, maar ook een substantiële hoeveelheid nieuwe woningen. Op die manier kunnen er meer woningzoekenden worden voorzien van een kwalitatief goede en duurzame woning. Dat geeft voldoende grond voor eventuele gebruikmaking van dringend eigen gebruik door de corporatie.
Deelt u de mening dat de bouw van een nieuw museum ten koste gaat van een gemeenschap die al tientallen jaren in goede harmonie samenleeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik erken dat de sloop van een woning een zeer ingrijpende ingreep is. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangaf, gaat het mogelijk niet alleen om een museum maar ook om de nieuwbouw van ongeveer 185 woningen. Soms weegt het algemene belang van veel woningzoekenden zwaarder dan het belang van een de zittende bewoners. Deze afweging moet op lokaal niveau gemaakt worden.
Deelt u de mening dat het verhuizen van het museum nog geen tien jaar later kapitaalvernietiging is?
Ik heb onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te kunnen doen.
Deelt u de mening dat de sloop van deze sociale huurwoningen zonder inspraak van bewoners indruist tegen het recht op behoorlijke huisvesting die de Staat via verschillende verdragen geratificeerd heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat de Wet overleg huurders verhuurder (Overlegwet) bij de sloop van woningen tekortschiet aangezien het adviesrecht, dat een verhuurder makkelijk gemotiveerd naast zich neer kan leggen, geen echte inspraakinstrument is dat in verhouding staat tot het belangrijke verlies van iemands (t)huis?
Ik deel die opvatting niet. De Wet Overleg huurder verhuurder (Wohv) regelt dat de verhuurder de huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de berokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan. Dat is informatie die onontbeerlijk is voor de huurdersorganisatie om haar taken uit te voeren. De Wohv bevat dan ook belangrijke waarborgen voor de positie van huurders en huurdersorganisaties.
Het bericht 'Kabinet biedt alternatief voor aangekondigde vermogensbelasting' |
|
Nilüfer Gündoğan (Gündoğan) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet biedt alternatief voor aangekondigde vermogensbelasting»?1
Ja.
Erkent u dat uw suggestie dat «een ander voordeel van een forfaitaire heffing is dat de Belastingdienst daarvoor minder hoeft te investeren in zijn ICT», pas wordt bereikt als de voorgenomen belasting van werkelijke rendementen volledig van tafel gaat? Is dit inmiddels de voorkeur van het kabinet? Of verwacht u dat enkele jaren uitstel tot substantieel lagere ICT investeringskosten zal leiden?
Zoals beschreven in de brief van 9 februari 20232 werken we aan een stelsel op basis van werkelijk rendement. Een wetsvoorstel hiertoe wordt voorbereid en zal voor internetconsultatie worden aangeboden.
Het voordeel zal overigens afhangen van hoe de forfaitaire heffing wordt vormgegeven. Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Bij enkele jaren uitstel van de invoering van een stelsel op basis van werkelijk rendement zullen in principe de kosten niet lager uitvallen omdat grotendeels dezelfde werkzaamheden zullen moeten worden verricht alleen dan op een later moment.
Kunt u aangeven hoeveel u per saldo verwacht minder te hoeven investeren in de ICT van de Belastingdienst als de voorgenomen belasting op werkelijk rendement definitief wordt ingeruild voor een belasting op basis van verfijnde forfaitaire rendementen?
Nee, dat kan ik op dit moment nog niet kwantificeren want dat hangt af van hoe de forfaitaire heffing precies zou worden vormgegeven. Naarmate de verfijning beter aansluit bij de vermogensbestanddelen zoals deze nu worden uitgevraagd in de aangifte is de IV-impact kleiner.
Deelt u de opvatting dat de informatie-achterstand van de Nederlandse Belastingdienst ten opzichte van OESO-landen die op dit moment al jaren werken met een belasting op basis van werkelijke rendementen, moet worden ingehaald? Kunt u toelichten hoe u dit bereikt met een verlaging van het ICT-ambitieniveau?
De gestelde opvatting deel ik niet. Er is voor de uitvoering van de huidige wet- en regelgeving geen sprake van een informatieachterstand. Daarvoor is immers geen informatie nodig over het werkelijke rendement. Wel worden inmiddels voorbereidingen getroffen om de benodigde en beschikbare informatie voor een heffing op basis van werkelijk rendement te verkrijgen van ketenpartners. Daarvoor is ook ICT-capaciteit geprioriteerd. Overigens is het goed om te bedenken dat landen die belasting heffen over het werkelijk rendement dat ook kunnen doen op basis van gegevens die belastingplichtigen zelf aangeven via de aangifte.
Is het voor u een overweging om de «ontbrekende» vermogensbestanddelen, te weten onroerende zaken, aandelen die niet op de beurs worden verhandeld of spaargeld/ander vermogen in het buitenland (tijdelijk) te onderwerpen aan forfaitaire rendementen en alle vermogensbestanddelen die u wel voldoende goed in beeld hebt vanaf 2026 te belasten op basis van het werkelijke rendement? Indien nee, waarom niet?
Ja, het gefaseerd overstappen naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is een optie. Dit heeft wel als nadeel dat de Belastingdienst meerdere keren aanpassingen moet doorvoeren in de systemen.
Deelt u de perceptie dat het optimaliseren van de uitvoering van fiscale topprioriteiten, ernstig wordt bemoeilijkt door het feit dat slechts zeer beperkt aanstalten wordt gemaakt om te komen tot een substantiële vermindering van het aantal vrijstellingen, aftrekposten, kortingen en andere fiscale faciliteiten, waar elke dag weer duizenden kundige en goed betaalde belastingambtenaren hun werktijd aan moeten spenderen? Met andere woorden: een dienst die zodanig vastloopt, dat grote politieke kerntaken en prioriteiten moeten worden af- of uitgesteld, had toch uit pure noodzaak allang de allerhoogste prioriteit moeten geven aan een grote opruiming van fiscale faciliteiten, temeer omdat onder andere de Algemene Rekenkamer daar herhaaldelijk voor heeft gewaarschuwd?
De wens om te komen tot een vereenvoudiging van het belastingstelsel deel ik. Voor de zomer 2023 wordt een ambtelijk adviesrapport aan de Tweede Kamer gestuurd met een inventarisatie en beoordeling van fiscale regelingen. Na de zomer volgt een brief van het kabinet met voorstellen op basis van dit rapport. Overigens vraagt een vereenvoudiging van het belastingstelsel ook om aanpassing van de systemen van de Belastingdienst. Op korte termijn biedt het dus naar verwachting geen extra capaciteit voor andere prioriteiten.
Begrijpt u de pijnlijke publieke perceptie dat men het voor werkenden vanzelfsprekend vindt dat gegevens over salaris, salarismutaties, baanmutaties en ZZP-opdrachten keurig en veelal automatisch worden verwerkt en verrekend, maar dat voor vermogenden op zoek lijkt te worden gegaan naar excuses om te voorkomen dat er een vergelijkbare mate van overzicht en controle wordt gerealiseerd? Indien nee, waarom niet?
Er is een aanzienlijk verschil tussen de manier waarop het inkomen in de verschillende boxen wordt belast. Bij de totstandkoming van het huidige boxenstelsel in de inkomstenbelasting is besloten dat in box 1 en 2 het werkelijke inkomen wordt belast en in box 3 een forfaitair inkomen. Het vaststellen van het werkelijke inkomen uit werk vraagt overigens ook grote inspanningen. Werkgevers moeten maandelijks informatie aanleveren over het inkomen van werknemers. En ondernemers moeten een administratie bijhouden en op basis daarvan zelf hun werkelijke jaarinkomen bepalen en aangeven bij de aangifte inkomstenbelasting.
Klopt het dat een meerderheid van de aanbieders van beleggingsdiensten op de Nederlandse markt, zich de laatste jaren al heeft voorbereid op de komst van een belasting op werkelijk rendement, onder andere met meer gedetailleerde overzichten van transacties, van kosten van transacties, van het resultaat van transacties alsmede van het totale resultaat van alle transacties in een jaar?
We zijn periodiek in gesprek met de relevante ketenpartners, zoals banken en verzekeraars, over de mogelijkheden om de gegevensaanlevering naar de Belastingdienst uit te breiden ter ondersteuning van een stelsel op basis van werkelijk rendement. In de technische briefing aan de vaste commissie van Financiën van 20 juni 2022 hebben vertegenwoordigers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars (Verbond) een presentatie gegeven over het implementatietraject van een stelsel op basis van werkelijk rendement in de systemen van banken en verzekeraars. Daarnaast hebben zij een toelichting gegeven over de gewenste overeenkomst tussen de vooraf ingevulde aangifte en het financieel jaaroverzicht en beleggingsrapportages die de leden van de NVB en het Verbond aan hun klanten verstrekken.
Deelt u de zienswijze dat veel aanbieders verder zijn met de voorbereidingen voor de invoering van een stelsel op basis van werkelijk rendement, dan de Belastingdienst? Indien nee, waarom niet?
Een stelsel op basis van werkelijk rendement vraagt veel van de ketenpartners en van de Belastingdienst. We trekken daarbij waar mogelijk samen op. Zowel ketenpartners als Belastingdienst kunnen echter pas definitieve stappen richting invoering zetten op het moment dat de wetgeving vaststaat.
Erkent u dat mensen die met kunde en/of geluk veel hogere rendementen weten te behalen, «de dans ontspringen" met een belasting gebaseerd op forfaitaire rendementen? Kunt u dit toelichten in het licht van de wens dat de sterkste schouders ook de zwaarste lasten moeten dragen?
Een forfaitair stelsel zal niet volledig aansluiten op het werkelijke rendement van (alle) individuele belastingplichtigen in een belastingjaar. Degenen met een hoger dan gemiddeld rendement hebben hier voordeel van en degenen met een lager dan gemiddeld rendement hebben er nadeel van. Daartegenover staat dat een forfait eenvoudiger is voor de burger en de Belastingdienst.
Erkent u dat een belasting met meerdere verfijnde forfaitaire rendementen nieuwe complexiteiten toevoegt die in een stelsel met werkelijk rendement én in het huidige stelsel met «grove" forfaitaire rendementen niet voorkomen, zoals de door u beschreven noodzaak om het rendement van samengestelde beleggingsfondsen te ontvlechten?
Ik heb de Tweede Kamer toegezegd om voor 1 mei een brief te sturen over mogelijkheden om de vermogenscategorie overige bezittingen in box 3 te verfijnen gedurende de overbruggingsperiode.
Zijn de nieuwe uitvoeringsproblemen die meekomen met het plan voor een verfijnde forfaitaire heffing volgens u echt kleiner dan de problemen van het, ineens of geleidelijk, realiseren van een belasting op werkelijk rendement of aanwas? U benoemt allerlei complexiteiten bij de diverse oplossingsrichtingen, maar kunnen deze complexiteiten ook objectief worden gewogen? Ik verzoek u graag een toelichting op dit punt.
Ja, zoals ik in mijn brief van 9 februari 20233 heb toegelicht is de implementatie en uitvoering van een verfijnde forfaitaire heffing minder complex dan een belasting op het werkelijke rendement. Dit komt vooral omdat voor een stelsel op basis van werkelijk rendement meer gegevens nodig zijn. Dit betekent onder andere een grotere uitbreiding van het aangifteformulier. Deze kunnen naar verwachting deels geleverd worden door ketenpartners en vooraf worden ingevuld in de aangifte. De gegevens die de Belastingdienst niet bij ketenpartners kan verkrijgen, moet de belastingplichtige zelf invullen in de aangifte. Deze aanvullende gegevensuitvraag bij belastingplichtigen leidt naar verwachting tot een groter beroep op de dienstverlening aan belastingplichtigen. Het ontbreken van deze gegevens maakt bovendien het toezicht op de aangiften arbeidsintensiever. Oftewel, het voordeel van een stelsel op basis van werkelijk rendement is dat dit beter aansluit bij het werkelijk rendement van belastingplichtigen, maar dit leidt om die redenen naar verwachting tot meer benodigde capaciteit voor IV, dienstverlening en toezicht.
De complexiteit van beide stelsels is objectief gewogen door op de diverse relevante uitvoeringsaspecten de effecten op de uitvoeringsprocessen te onderzoeken. Deze eerste weging is kwalitatief. Een uitvoeringstoets, waarin de effecten ook worden gekwantificeerd, heeft nog niet plaatsgevonden en staat gepland om uitgevoerd te worden op het moment dat het conceptwetsvoorstel ten behoeve van de internetconsultatie wordt gepubliceerd.
Kunt u toelichten waarom u het meten en belasten van het verschil in vermogen tussen twee peildata, al dan niet met een verrekening van gemaakte kosten, moeilijker acht voor de uitvoering dan het ontvlechten van rendementen van vastrentende waarden en andere vermogenstitels in beleggingsfondsen, waarvan de samenstelling «geen bekend gegeven is en wijzigt in de tijd». Acht u het feit dat een zuivere vermogensaanwasbelasting vrijwel nergens anders voorkomt, op zichzelf voldoende reden om van deze optie af te zien?
Het ontvlechten van aandelen op basis van onderliggende economische vermogenscategorieën is geen onderdeel van het beschreven alternatief. Dat er vrijwel geen andere landen bekend zijn met een zuivere vermogensaanwasbelasting is geen reden om van deze optie af te zien.
Erkent u dat aanbieders van beleggingsfondsen hun aanbod kunnen aanpassen, zodat het ontvlechten van rendementen van de onderliggende vermogenscategorieën extra wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt? Is uw voornemen om hiermee aan de slag te gaan niet evengoed onderhevig aan informatie- en productrisico’s, zodat wat nu haalbaar lijkt in de praktijk toch niet zo goed haalbaar blijkt te zijn?
In het beschreven alternatief geldt één forfait voor aandelen. Het ontvlechten van aandelen op basis van onderliggende economische vermogenscategorieën is geen onderdeel van het beschreven forfaitaire alternatief, omdat dit niet mogelijk wordt geacht.
Wat is voor u de doorslaggevende reden om de belasting op werkelijk rendement af- of uit te stellen ten gunste van een systeem met verfijnde forfaitaire heffing?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat in box 3 wordt geheven op basis van werkelijk rendement. Het is echter wel ingewikkelder dan een forfaitaire heffing, zowel voor de Belastingdienst als voor de belastingplichtigen. Dat was de aanleiding voor de Tweede Kamer om mij te verzoeken om ook een eventueel forfaitair alternatief te beschrijven.
In welke andere OESO-landen heeft men een goed functionerend stelsel met verfijnde forfaitaire rendementen voor verschillende vermogensbestanddelen, zoals beschreven in de brief van de Staatssecretaris? Hoe heeft men in deze landen de door u genoemde problemen, zoals met name de peildatumarbitrage, de noodzaak om de rendementen op samengestelde beleggingsfondsen te ontvlechten en de wens om rekening te houden met kosten en huurinkomsten, opgelost?
Er zijn mij geen andere OESO-landen bekend met een stelsel dat lijkt op het beschreven alternatief. Omdat er geen andere landen zijn, is het tweede deel van de vraag niet van toepassing. Het ontvlechten van samengestelde beleggingsfondsen maakt geen onderdeel uit van het beschreven alternatief.
Het bericht dat een ex-werknemer van ASML bedrijfsinformatie verduisterde |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chinese ex-werknemer van ASML verduisterde bedrijfsinformatie»?1
Ja.
Kunt u aangeven sinds wanneer deze situatie bekend is bij het ministerie?
ASML heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken vertrouwelijk geïnformeerd op 3 februari 2023.
Kunt u aangeven of de werknemer is ontslagen naar aanleiding van de ontdekking van deze ernstige situatie, of dat hij reeds uit eigen beweging was vertrokken bij het bedrijf?
Het kabinet doet geen uitspraak over individuele gevallen. Bedrijven zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun informatiebeveiliging, de bescherming van hun bedrijfsgeheimen en eventuele disciplinaire maatregelen binnen het bedrijf. Deze vragen zijn dus aan ASML om te beantwoorden. In algemene zin kan worden opgemerkt dat de Douane in opdracht van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking toezicht houdt op de naleving van de regels rondom strategische diensten. Bij eventuele geconstateerde onregelmatigheden kan de Douane onder leiding van het OM een opsporingsonderzoek instellen.
Hoe wordt voorkomen dat het verduisteren van bedrijfsinformatie door meer medewerkers plaatsvindt die nu nog steeds bij ASML werken, gezien het ontzettend grote personeelsbestand van het bedrijf?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het huidige protocol om dit soort praktijken te voorkomen, en in hoeverre is dit protocol aangepast naar aanleiding van deze recente ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 3.
Welke garanties zijn er om te voorkomen dat bedrijfsinformatie ook nu nog wordt verduisterd door medewerkers die nog actief zijn bij ASML aangezien er vorig jaar ook al een soortgelijk incident plaatsvond?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven om wat voor verduisterde bedrijfsinformatie het precies ging hier, en in hoeverre de Nederlandse en geopolitieke belangen hierbij in het geding zijn? Wat is uw appreciatie van de ernst van de verduisterde informatie, juist ook omdat de directeur van ASML aangeeft dat China uiteindelijk toch wel zelf de technologie zal ontwikkelen om chips te maken? In hoeverre zou deze informatie daar eventueel aan bij hebben kunnen dragen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of met de gestolen informatie datalithografiesystemen voor chips ontwikkeld zouden kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de persoon die de informatie heeft verduisterd connecties had met de autoriteiten in China?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre beïnvloedt dit voorval de afspraken die gemaakt worden over de export van chips naar China?
Mede gezien de technologische ontwikkelingen en geopolitieke context heeft het kabinet in het kader van de (inter)nationale veiligheid nationale maatregelen genomen op het gebied van de export van geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Daarover bent u meermaals (vertrouwelijk) geïnformeerd, onder meer via mijn brief van 8 maart. Ook binnen de aanpak statelijke dreigingen is het tegengaan van ongewenste kennis- en technologieoverdracht een belangrijk doel. Daarnaast heeft het kabinet een wetsvoorstel bij Uw Kamer aanhangig gemaakt voor de uitbreiding van de strafbaarheid van spionageactiviteiten, op grond waarvan het strafbaar wordt gesteld schadelijke handelingen te verrichten ten behoeve van een buitenlandse mogendheid als daardoor gevaar ontstaat voor de veiligheid van een of meer personen of voor (andere) fundamentele belangen in relatie tot de nationale veiligheid. Het is op basis van de huidige informatie niet mogelijk om te bepalen of deze casus onder dit wetsvoorstel zou vallen en bovendien is het in een concreet geval aan het Openbaar Ministerie om een besluit te nemen over het al dan niet instellen van vervolging. Dit voorval heeft naar de mening van het kabinet verder geen invloed op de export van chips naar China.
Wanneer bent u van plan om aan de kamer mee te delen wat de concrete afspraken zijn die met ASML zijn gemaakt over de toekomstige export van chips naar China?
In de Kamerbrief van 8 maart (Kamerstuk 22 054, nr. 384) is uw Kamer geïnformeerd over aankomende exportcontrolemaatregelen voor geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Ook hebben op 8 maart mijn ambtenaren in een besloten technische briefing nadere informatie gegeven over dit onderwerp.
De uitspraak dat (ook) de politie bij sociale mediabedrijven de status heeft van ‘trusted flagger’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van Staatssecretaris Van Huffelen tijdens het Vragenuur van 14 februari 20221 waarin de Staatssecretaris stelt dat (ook) de politie bij sociale mediabedrijven de status heeft van «trusted flagger»?
Ja.
Kan de Kamer alle meldingen ontvangen die de politie in haar hoedanigheid van «trusted flagger» heeft verstuurd, sinds 2020, naar sociale mediabedrijven?
Zoals aangegeven in de beantwoording op de Kamervragen van Kamerlid Omtzigt en vragen van Kamerlid Van Houwelingen2 registreert de politie de gevraagde informatie niet op zodanige wijze dat de informatie uit de politiesystemen gehaald kan worden. Zoals aangegeven in het antwoord op de Kamervragen van Kamerlid Omtzigt werkt het kabinet momenteel aan een publiek privaat kader voor het melden van onrechtmatige, strafbare en onwenselijke content (bijvoorbeeld desinformatie). Hieronder valt ook de politie.
Diagnostische protocollen in de ziekenhuiszorg tijdens de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de triageprotocollen in ziekenhuizen bij patiënten die binnen worden gebracht met luchtwegklachten, zoals (prikkel)hoest, kortademigheid, pijn op de borst, pijn vastzittend aan de ademhaling, en waarbij al dan niet verhoogde infectie/inflammatiewaarden aanwezig zijn zoals verhoogde hartslag, verhoogde temperatuur (koorts), algemene malaise en met of zonder aanwezigheid van verhoogde infectiewaarden in het bloed (verhoogd leukocyten getal, verhoogd C-reactief proteïne (CRP), etc.)? Zo ja, welke diagnostische protocollen gelden hiervoor en hanteert elk ziekenhuis dezelfde differentiaaldiagnostiek?
Ja. De verantwoordelijke veldpartijen stellen richtlijnen op, onder meer voor diagnostiek. Op basis van deze richtlijnen passen ziekenhuizen hun lokale protocollen aan, waarbij de uitgangspunten overal hetzelfde zijn.
Weet u of de triage bij patiënten die bij de start van de coronacrisis (in de eerste golf van maart – mei 2020) met potentieel COVID-gerelateerde klachten in het ziekenhuis binnenkwamen, anders is verlopen dan voor de coronacrisis?
De triage op basis van urgentie is vastgelegd in richtlijnen van waaruit zorgprofessionals handelen. Door de grote toestroom van mensen met acute klachten zijn er trajecten, zoals de «Corona snelstraat» ingericht om een efficiënte en snelle doorstroom zonder verlies aan kwaliteit te realiseren. Het diagnostisch proces is er op gericht om een diagnose te kunnen stellen dan wel uit te sluiten.
Zijn er protocollaire afspraken gemaakt binnen de ziekenhuiszorg over aangepaste differentiaaldiagnostiek voor patiënten die binnenkwamen met luchtweg-gerelateerde klachten (al dan niet gepaard gaande met klachten die ook kunnen passen bij infectie/inflammatie van de luchtwegen, zie ook de eerste vraag) tijdens de coronacrisis? Zo ja, welke afspraken waren dit, welke richtlijnen zijn aangepast, op basis waarvan en door wie en zijn deze veranderingen in de gehele ziekenhuiszorg doorgevoerd?
De aangepaste protocollen in de ziekenhuizen zijn de resultante geweest van de adviezen en leidraden die zijn opgesteld door de expertiseteams die direct na de start van de coronapandemie zijn ingesteld door de Federatie Medisch Specialisten (te weten de teams behandeling, diagnostiek, en infectiepreventie). Verdere invulling van deze adviezen/leidraden vond plaats vanuit de betrokken
wetenschappelijke verenigingen zoals de NVALT en de NIV, en uiteindelijk de praktische invulling door de ziekenhuizen zelf. Nieuwe landelijke leidraden en adviezen werden telkens gedeeld met het Ministerie van VWS.
Is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken geweest bij het vormgeven van deze aangepaste protocollen en/of bent u hiervan op de hoogte gesteld door de sector?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u of er tijdens de eerste golf op bepaalde mogelijke luchtwegaandoeningen niet meer standaard is gecheckt volgens de gangbare differentiaaldiagnostiek, als een patiënt binnenkwam met klachten die eventueel zouden kunnen passen bij een COVID-19-infectie? Zo ja, om welke aandoeningen ging het en hoe is deze afweging gemaakt?
Het diagnostisch traject is tijdens de Covid-pandemie hetzelfde gebleven. Diagnoses worden bij binnenkomst in het ziekenhuis altijd met de grootst mogelijke accuraatheid gesteld op basis van noodzakelijk onderzoek. Daarbij is er aandacht voor Covid-19 en voor andere, of bijkomende, aandoeningen. Diagnoses komen naar voren bij de anamnese, het lichamelijk onderzoek en het aanvullend onderzoek. Er is, door dit zorgvuldige diagnostisch traject, geen sprake van het achterwege laten van de noodzakelijke diagnostiek bij een verdenking op Covid, noch van een toegenomen kans op het missen van andere diagnosen.
Zijn door deze eventueel aangepaste differentiaaldiagnostiek bepaalde onderzoeken en/of behandelingen niet uitgevoerd, die normaliter wel zouden zijn gedaan? Indien u dit niet weet, bent u dan bereid hierover informatie in te winnen bij de ziekenhuissector?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat patiënten die binnenkwamen met een verdenking van COVID-19 (vrijwel) automatisch in eerste instantie de onderzoeken en/of behandelingen ontvingen die op die diagnose waren toegespitst, ook als er (nog) geen COVID-19 bevestiging was, zoals isolatie van de patiënt, (herhaalde) polymerase chain reaction (PCR)-diagnostiek voor SARS-CoV-2, CO-RADS diagnostiek?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk dat door de eventuele verandering in differentiaaldiagnostiek bij patiënten met potentieel COVID-gerelateerde klachten diagnoses zijn gemist en behandelingen zijn gegeven die niet juist/toereikend waren? Heeft u hierover informatie? Zo nee, bent u bereid hierover informatie in te winnen bij de ziekenhuissector?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reflecteert u op het feit dat meerdere Nederlandse cohort onderzoeken zagen tijdens de eerste golf dat een aanzienlijk aantal opeenvolgende patiënten die op de intensive care (IC) werden opgenomen met een diagnose van COVID-19 binnen korte tijd (minder dan drie weken) een symptomatische tromboembolie hadden (in ongeveer de helft van de dan nog in levend zijnde patiënten werd een symptomatische tromboembolie gediagnosticeerd, meest voorkomend: longembolie)? Bent u bekend met de wetenschappelijke publicatie van Klok et al., of Middeldorp et al.?1 2
In het algemeen kunnen we zeggen dat bij patiënten met Covid op de IC vaak de diagnose trombose (waaronder longembolie) werd vastgesteld. Waar het de specifiek medisch inhoudelijke kant van uw vraag betreft blijkt uit navraag bij de FMS, NVALT en NVIC dat in overleg met het Expertiseteam Behandeling van de Federatie Medisch Specialisten en een aantal landelijke experts op het gebied van longembolieën/stolling direct is aangestuurd op nieuwe leidraden met betrekking tot de vroege opsporing/diagnostiek van longembolieën/trombose en de behandeling daarvan. Het klopt dat een longembolie zo spoedig mogelijk met antistollingsmedicatie moet worden behandeld en fataal kan aflopen. Gelukkig komt dit steeds minder voor door betere diagnostiek en betere behandelingsopties. Verder kan ik u melden dat eerdere genoemde instanties bekend zijn met de door u aangehaalde publicaties.
Klopt het dat een aanzienlijk aantal patiënten die tijdens de eerste golf werden opgenomen op de IC met COVID-19 later een longembolie bleek te hebben? Zo ja, weet u hoeveel patiënten in Nederland die tijdens de eerste golf met COVID-19 diagnose werden opgenomen op de IC uiteindelijk een longembolie bleken te hebben?
Zie antwoord vraag 9.
Is het mogelijk dat door een veranderende differentiaaldiagnostiek, die tijdens de eerste golf primair was gericht op het diagnosticeren van COVID-19 bij patiënten met daarbij passende luchtwegklachten (met of zonder inflammatie/infectie) potentieel veel andere luchtwegaandoeningen die een soortgelijke symptomatologie als COVID-19 hebben (bijvoorbeeld longembolie, hartfalen (astma cardiale), COPD exacerbatie), zijn gemist? Zo nee, waarom niet? Hoe weet u zeker dat de betreffende patiënten inderdaad als gevolg van een vastgestelde COVID-19-infectie in het ziekenhuis terechtkwamen en niet een andere symptomatische ziekte (als symptomatische longembolie, astma cardiale, COPD exacerbatie) (al dan niet tegelijkertijd) onder de leden hadden bij ziekenhuisopname?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat een longembolie zo snel mogelijk met antistollingsmedicatie moet worden behandeld, omdat deze aandoening anders mogelijk fataal is?3
Zie antwoord vraag 9.
Kregen, aangezien in de wetenschappelijke publicaties van Klok et al. en Middeldorp et al. staat dat niemand (0%) van opgenomen patiënten met COVID-19 een tromboembolie had op de dag van de opname (t=0), tijdens de eerste golf in Nederland patiënten die met een COVID-19-infectie in het ziekenhuis werden opgenomen tijdens de dag van opname (t=0) een onderzoek om uit te sluiten dat zij niet leden aan bijvoorbeeld een tromboembolie of andere ziekten die COVID-19 kunnen nabootsen?
Navraag bij de FMS, NVALT en NVIC leert dat bij alle op de IC opgenomen Covid patiënten aan de hand van de opgestelde en eerder genoemde leidraden dagelijks gekeken werd naar de risicofactoren voor het ontwikkelen van een trombotisch event en werd vastgesteld of bijvoorbeeld sprake was van een verandering in de klinische toestand of van een verandering van laboratoriumwaarden. De diagnostiek werd daar ook dagelijks op afgestemd. Veranderde de klinische status van een patiënt gedurende de opname en was een longembolie mogelijk, dan werd aanvullend onderzoek verricht waarop een longembolie werd aangetoond of uitgesloten.
Vindt u het ook opmerkelijk dat zoveel vermeende COVID-19-patiënten die tijdens de eerste golf opgenomen werden op de IC uiteindelijk een longembolie bleken te hebben die toegeschreven werden aan die COVID-19-infectie, aangezien dat zou betekenen dat COVID-19 de meest trombogene aandoening is die de mensheid ooit heeft gekend (meer dan 50% tromboembolie in drie weken tijd, waarbij ook nog eens bij ongeveer een vijfde van de opgenomen patiënten op de IC er geen trombeembolie diagnostiek heeft kunnen plaatvinden, omdat die patiënten al waren overleden)?4 5 Bent u ervan op de hoogte dat dit een ongeëvenaard getal is dat zelfs voor de meest trombogene kankersoorten of trombogene medische ingrepen (zoals buikchirurgie, orthopedie, of IC opname zelf) bij lange na niet wordt gehaald?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe kan worden geweten of de longembolieën, die zoveel vermeende COVID-19-patiënten tijdens de eerste golf op de IC «ontwikkelden», daadwerkelijk het gevolg waren van een COVID-19-infectie en niet primair de veroorzaker waren van het ziektebeeld, als de meeste van COVID-19 verdachte patiënten niet initieel onderzocht werden op het hebben van een longembolie?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u voornemens te gaan onderzoeken of patiënten die tijdens de eerste golf met COVID-19 op de IC werden opgenomen al dan niet ten tijde van eerste opname (t=0) een aandoening hadden die daarop lijkt (waaronder longembolie), waardoor duidelijk kan worden of ten onrechte COVID-19-patiënten als zodanig zijn gediagnosticeerd door ontoereikend diagnostisch onderzoek (ten tijde van eerste opname; t=0)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Indien niet een vermeende COVID-19-infectie, maar een longembolie of andere luchtwegziekte die eenzelfde symptomatologie heeft als COVID-19 in veel gevallen de (niet uit te sluiten, want niet onderzochte) oorzaak is geweest van het overlijden van veel ziekenhuispatiënten tijdens de eerste golf, wat heeft dit dan voor gevolgen voor de corona-overlijdenscijfers in retrospect? Worden deze dan met terugwerkende kracht gecorrigeerd?
Zie antwoord vraag 13.
Wat zijn de gevolgen voor de evaluatie van het coronabeleid indien blijkt dat de differentiaaldiagnostiek in ziekenhuizen bij patiënten met potentiële COVID-19-klachten te eenzijdig gericht is geweest op het diagnosticeren van een COVID-19-infectie?
Zoals reeds in de voorgaande vragen is aangegeven, zijn er geen diagnostische lijnen gevolgd die als risico met zich mee zouden brengen dat bepaalde diagnosen zijn gemist. In het algemeen geldt dat het bij twijfel te allen tijde mogelijk is om een melding te maken bij de IGJ. De IGJ gaat met ziekenhuizen in gesprek als er signalen of meldingen zijn omtrent een tekortschietende kwaliteit en/of veiligheid van de zorg. In dit geval heeft de IGJ hierover geen meldingen of signalen ontvangen. Het aanpassen van de richtlijnen is toevertrouwd aan partijen in het veld met de benodigde medisch-inhoudelijke expertise.
Gaat u met ziekenhuizen in gesprek over de differentiaaldiagnostiek zoals deze is gehanteerd tijdens de corona-episode? Gaat u ervaringen ophalen bij ziekenhuizen en artsen zelf, teneinde in kaart te brengen of het diagnostisch proces in ziekenhuizen tijdens de coronacrisis niet onderhevig is geweest aan confirmation bias en tunnelvisie?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) meldingen gedaan van het potentieel tekortschieten van de differentiaaldiagnostiek tijdens de coronacrisis door bovengenoemde confirmation bias? Zo ja, weet u wat daarmee is gedaan?
Zie antwoord vraag 18.
De crisis in de asielopvang |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht «Helft van de gemeenten wil opvang asielzoekers niet verlengen, terwijl nieuw tekort aan plekken dreigt»?1
Ik onderschrijf dat nog veel werk verzet moet worden om ervoor te zorgen dat iedereen met een daartoe strekkend recht verzekerd is en blijft van een opvangplek. In eerdere brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over de opvangopgave voor het voorjaar van 2023 en het maatregelenpakket dat ten uitvoer wordt gelegd.2 Als onderdeel van het maatregelenpakket werkt het COA aan de realisatie per 1 juli aanstaande van additionele 19.000 opvangplekken. Daarnaast is aanvullende actie genomen ten aanzien van de opvang van »derdelanders» uit Oekraïne en de inzet van crisisnoodopvang. De voortgang wordt nauwlettend en doorlopend gemonitord en op relevante onderdelen besproken aan de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie en met het Veiligheidsberaad.
Waar het maatregelenpakket vooral ziet op de korte termijn wordt ook aanhoudende inzet gepleegd om een stabiel en flexibel opvanglandschap te realiseren. Een belangrijk onderdeel daarvan is het wetsvoorstel voor een Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. Inzet is en blijft om deze zo snel als mogelijk in werking te laten treden na behandeling in de Staten-Generaal. Vooruitlopend hierop wordt aan de Provinciale Regietafels gewerkt aan het invullen van de opvangopgave, bij voorkeur met structureel inzetbare plekken. In algemene zin is mijn beeld dat de opgave doortastend ter hand wordt genomen, zij het dat er provinciale en regionale verschillen zijn in aanpak en tempo.
In het kader van structurele oplossingen verwijs ik verder naar de bestuurlijke afspraken die in augustus met medeoverheden zijn gemaakt en de continue samenwerking met de medeoverheden om uit de crisis te komen en te blijven. Bovendien verwijs ik ook naar de fundamentele heroriëntatie van het asielstelsel, het ingezette traject om meer grip te krijgen op migratie en de inzet op het versnellen van de uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten.
Erkent u dat dit zeer zorgwekkende cijfers zijn en dat veel gemeenten niet van plan zijn om voor duurzame opvang te zorgen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang blijft het adhoc-beleid rond de opvang nog doorgaan en hoe voorkomt u een nieuwe opvangcrisis in Ter Apel?
Onder verwijzing naar het voorgaande antwoord heb ik uw Kamer op de hoogte gesteld van de inzet op de realisatie van een stabiel en flexibel opvanglandschap. Specifiek ten aanzien van Ter Apel vul ik graag nog aan dat bij de huidige zoektocht naar aanvullende aanmeldcentra wordt bezien in hoeverre het asielproces, al dan niet gedeeltelijk, op andere locaties kan worden doorlopen. Hierbij kunt u in de eerste plaats denken aan processtappen rond identificatie en registratie en medische controles. Daarmee zou de aanmeldfunctie beter over het land verspreid worden, met als gevolg dat de afhankelijkheid van één aanmeldcentrum wordt gereduceerd.
Wanneer komt u eindelijk met een duurzame, structurele oplossing voor dit probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat vanuit de gemeenten weinig enthousiasme bestaat voor financiële prikkels in de spreidingswet? Gaat u dit aspect schrappen uit de wet?
Ik ben bekend met de kritiekpunten ten aanzien van het wetsvoorstel voor een Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. Het kabinet is evenwel tot een andere weging gekomen omdat het wetsvoorstel de uitkomst is van politieke besprekingen en aan de ondersteuning in verband met de uitvoerbaarheid wordt gewerkt. Met instemming van het kabinet heb ik het wetsvoorstel op 28 maart jl. bij uw Kamer ingediend.3
Wanneer komt de (aangepaste) spreidingswet naar de Kamer?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat over Vreemdelingen- en asielbeleid van 21 februari a.s.?
Relevante ontwikkelingen op het terrein van asiel en migratie, waarover ik u informeer in mijn brief inzake de actuele situatie asielketen, volgen elkaar in hoog tempo op. Dit heeft tot latere beantwoording geleid dan gewenst.
De toestemmingsprocedure |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Waarom is het doel «wetenschappelijk onderzoek» niet voldoende geconcretiseerd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de toestemmingsprocedure, terwijl de Autoriteit Persoonsgegevens in een memo van 23 december 2020 aan de functionaris gegevensbescherming van het ministerie heeft geadviseerd dit element preciezer te formuleren (zie de derde pagina van het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens)?1
Het memo van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) van 23 december 2020 had betrekking op het verstrekken van gezondheidsgegevens (vaccinatiegegevens) door vaccinerende huisartsen aan het RIVM. In het memo heeft de AP toegelicht dat de huisartsen voor deze gegevensverstrekking toestemming nodig hebben om hun medisch beroepsgeheim te doorbreken. Daarnaast reageert de AP – in positieve zin – op de juridische onderbouwing van het verwerken van gezondheidsgegevens door het RIVM in een landelijk vaccinatieregister, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van haar wettelijke taken. Als één van de doelen van gegevensverwerking werd daarbij ook genoemd dat het RIVM persoonsgegevens mogelijk zou gaan gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek, conform de doelen van het landelijk vaccinatieregister. De AP adviseerde om dat doel concreter te verwoorden. Hoe deze gegevens door het RIVM zelf gebruikt worden is vervolgens geconcretiseerd. Zoals beschreven in de privacyverklaring COVID-192 kunnen de gegevens op termijn gebruikt worden voor het uitvoeren van epidemiologisch wetenschappelijk onderzoek, een van de wettelijke taken van het RIVM. Deze gegevens zullen dan gepseudonimiseerd worden, zoals beschreven in de Wet Publieke Gezondheid3. Dit betekent dat de gegevens vervangen worden door een code. Als er voor een specifiek onderzoeksdoel toch niet-gecodeerde gegevens nodig zijn, dan moeten de onderzoekers daarvoor eerst toestemming vragen van de betreffende persoon.
Overlastgevende asielzoekers in het Budel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Ook azc’ers balen van overlast in bus»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gaan schelden, dreigen en spugen omdat je aangesproken wordt op het feit dat je zonder kaartje in de bus wil stappen niet in Nederland past en dat het een zeer slecht signaal is als dat wordt getolereerd? Zo ja, wilt u de asielprocedure van het tuig dat buschauffeurs heeft bedreigd en bespuugd, hetgeen heeft gezorgd voor het (tijdelijk) opheffen van de bushalte en het overslaan van twee bushaltes, per direct stoppen en zorgen dat de overlastgevers het land worden uitgezet en een enkele reis richting het land van herkomst krijgen?
Overlastgevend of agressief gedrag is volstrekt onacceptabel. Dergelijk gedrag wordt niet getolereerd. Hoewel het gaat om een in omvang beperkte groep asielzoekers die overlast veroorzaakt in het OV en meer specifiek op deze buslijn, ondermijnt dit gedrag het draagvlak voor de asielopvang. De tijdelijke opheffing van de bushalte en het overslaan van twee bushaltes raakt niet alleen de kleine groep overlastgevende asielzoekers, maar ook de andere bewoners van het AZC die zich naar behoren gedragen.
Ik vind dat daadkrachtig moet worden opgetreden tegen wetsovertredingen door iedereen, dus ook asielzoekers. Asielzoekers die in Nederland een misdrijf plegen, worden daar voor vervolgd. Het uitgangspunt van het openbare orde-beleid is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Een veroordeling voor een (bijzonder) ernstig misdrijf kan dan ook grond zijn om geen verblijfsvergunning te verlenen.
Het is aan het Openbaar Ministerie en de rechtspraak om te beoordelen of het veroorzaken van overlast zoals schelden, dreigen en spugen in individuele gevallen leidt tot strafrechtelijke vervolging en/of veroordeling. Indien het Openbaar Ministerie besluit over te gaan tot strafrechtelijke vervolging en/of veroordeling, betrekt de IND dit bij een eventuele weigering of intrekking van een verblijfsvergunning.
Bij verblijfsbeëindiging start de DT&V het terugkeerproces.
Welke inzet gaat u leveren om de overlastgevende asielzoekers op te sporen en uit te zetten en gaat u daarbij te rade bij welwillende azc’ers die zeggen ook te balen van de situatie en de groep te kunnen aanwijzen omdat zij er «allemaal last van hebben, ook op het terrein van het azc zelf»? Graag een gedetailleerd antwoord.
Samen met het Ministerie van IenW, vervoerders, politie, OM en COA werk ik aan een integraal plan van aanpak om de overlast die wordt veroorzaakt door asielzoekers in het openbaar vervoer terug te dringen. Hiermee zet ik in op een stevige aanpak van asielzoekers die overlast of agressie in het openbaar vervoer veroorzaken. Daarnaast werk ik samen met deze partijen aan verschillende preventieve maatregelen, zodat overlast zoveel mogelijk voorkomen kan worden. Daarbij merk ik echter wel op dat nooit alle incidenten voorkomen kunnen worden.
Een van de maatregelen die ik reeds heb getroffen is de inzet van straatcoaches in stationsgebieden. Deze straatcoaches kunnen ov-personeel ondersteunen en voorkomen dat een situatie uit de hand loopt. Verder kan aan veelplegers een reis- en verblijfsverbod opgelegd worden. Daarnaast werk ik samen met de verschillende partijen aan het verbeteren van de mogelijkheden voor dossieropbouw en gegevensdeling, zodat overlastgevers sneller en effectiever aangepakt kunnen worden. Tevens werk ik samen met het COA aan het verbeteren van de voorlichting die asielzoekers ontvangen over de werking van het openbaar vervoer in Nederland.
Tenslotte wil ik benoemen dat sinds 6 maart jl. een speciaal toezichtteam in de gemeente Cranendonck wordt ingezet. Het team van vier toezichthouders zal zich tot en met het einde van het jaar laten zien op plekken waar overlast het meeste voorkomt, zoals op de locatie van het COA in Budel, het winkelgebied en in het openbaar vervoer. Eenzelfde team is eind vorig jaar in de gemeente Westerwolde gestart.
Het illegaal in rekening brengen van screeningskosten aan huurders |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de advertentie van Voorberg Makelaars over de Aelbrechtskade 148A in Rotterdam?1
Ja.
In deze advertentie valt te lezen «Er zal een screening uitgevoerd worden, waarvan de kosten (ca. € 75 p.p.) voor de huurder zijn». Hoe verhoudt dat zich tot het verbod op het in rekening brengen van bemiddelingskosten (onder verschillende namen zoals screeningskosten) aan de huurder?2
In de situatie dat de verhuurder deze makelaar/verhuurbemiddelaar heeft ingeschakeld om een geschikte huurder te vinden en de verhuurder hiervoor dus ook dient te betalen, mogen in dat geval geen bemiddelingskosten in rekening worden gebracht bij de huurder. Dit geldt ook als de verhuurder verzuimt om de makelaar/verhuurbemiddelaar te betalen voor zijn diensten. Dit verbod op het rekenen van dubbele bemiddelingskosten is geregeld in artikel 417, vierde lid van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Het screenen van een huurder is een handeling die de makelaar/verhuurbemiddelaar uitvoert om een geschikte huurder te vinden voor de verhuurder en de kosten die hiermee gemoeid zijn, worden aangemerkt als bemiddelingskosten.
Welke mogelijkheden hebben potentiële huurders om dergelijke kosten te vermijden, zonder risico te lopen om de woning niet toebedeeld te krijgen, omdat er andere potentiële huurders zijn die de bemiddelingskosten wel willen betalen?
De huurder hoeft deze kosten niet te betalen, maar ik begrijp dat zij dit doen om te voorkomen dat zij de woning niet toegewezen krijgen. Huurders hebben vervolgens vijf jaar de tijd om de bemiddelingskosten terug te vragen. Dit doen zij allereerst via een aangetekende brief. Op internet zijn verschillende modelbrieven te vinden. Indien de makelaar/verhuurbemiddelaar deze kosten niet terugbetaalt aan de huurder kan de huurder een klacht indienen bij de geschillencommissie, indien de makelaar/verhuurbemiddelaar hierbij is aangesloten. Als de makelaar/verhuurbemiddelaar geen lid is van de geschillencommissie dan kan de huurder naar de kantonrechter stappen. Een huurder kan o.a. bij het juridisch loket aankloppen voor advies omtrent dit proces om deze kosten terug te krijgen.
Deelt u de mening dat in tijden van woningnood woningzoekenden geld uit de zak kloppen niet moet mogen?
Ik ben het met u eens dat makelaars geen dubbele bemiddelingskosten bij huurders in rekening mogen brengen en keur dit gedrag dan ook af.
Bent u bereid actie te ondernemen om deze praktijken te voorkomen?
De stappen die huurders moeten ondernemen zijn tijdrovend en vragen veel doenvermogen van huurders. Ook kan een stap naar de kantonrechter om gelijk te halen, niet lonend zijn. Daarom is het verbod op dubbele bemiddelingskosten onderdeel van de algemene regels van het wetsvoorstel goed verhuurderschap. Hierdoor kunnen gemeenten hierop bestuursrechtelijk handhaven. Ook moeten gemeenten een meldpunt instellen waar huurders en andere belanghebbenden, terecht kunnen. Bij dit meldpunt kunnen huurders dus ook terecht wanneer zij dubbele bemiddelingskosten hebben betaald. De andere wegen die ik in mijn antwoord bij vraag 3 heb beschreven blijven natuurlijk ook bestaan. Mijn streven is dat het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking treedt. Hiermee wordt de positie van huurders en woningzoekenden versterkt.
Bent u bereid actie te ondernemen om woningzoekers beter te beschermen? Wat kunt u doen om de positie van woningzoekers tegenover verhuurdermakelaars te versterken?
Zie het antwoord op vraag 5.
Diefstal bij huiseigenaren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat eigenaren van huizen in de gemeente Haarlem een peperdure administratieve handeling van 600 euro moeten verrichten om eigen kinderen in de eigen woning te laten wonen?1
Ja.
Zijn er elders in het land gelijksoortige gemeentelijke vergunningen? Graag een overzicht.
De opkoopbescherming is inmiddels door ruim 20 gemeenten ingevoerd. Het instrument is in ieder geval ingevoerd door de volgende gemeenten: Alblasserdam, Almere, Amersfoort, Amstelveen, Amsterdam, Arnhem, Breda, Bunnik, Den Bosch, Den Haag, Den Helder, Diemen, Dordrecht, Eindhoven, Gouda, Groningen, Haarlem, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg, Utrecht, Wageningen, Zeist en Zwijndrecht. Ook zijn er nog verschillende gemeenten die overwegen het instrument in te voeren.
De opkoopbescherming is een verbod op het verhuren van een aangekochte koopwoning in een gebied dat is aangewezen door de gemeente. De opkoopbescherming kan alleen worden ingevoerd voor goedkope en middeldure koopwoningen en wanneer de gemeente dat noodzakelijk en geschikt acht voor het bestrijden van schaarste aan deze koopwoningen of voor het behoud van de leefbaarheid van de woonomgeving.
Er zijn drie uitzonderingen op de opkoopbescherming. In die gevallen moet de gemeente een vergunning verlenen als een eigenaar de woning toch wil verhuren. Het gaat dan om:
Voor de tijdelijke verhuur geldt de voorwaarde dat de eigenaar de woning minimaal één jaar zelf heeft bewoond. Daarnaast kunnen gemeenten zelf extra uitzonderingsgevallen vaststellen die passend zijn bij de problematiek en samenstelling van de buurt. Alle gemeenten die een opkoopbescherming in hebben gevoerd, werken met vergunningen voor de bovengenoemde uitzonderingen.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat huiseigenaren moeten betalen om eigen kinderen in eigen huizen te laten wonen? Zo ja, wat gaat u doen om deze vorm van pure diefstal te schrappen? Graag een gedetailleerd antwoord.
De opkoopbescherming betekent in principe een verbod op verhuur van een nieuw aangekochte koopwoning, tenzij de eigenaar in aanmerking komt voor een vergunning. De verantwoordelijkheid voor het aanvragen van een vergunning ligt bij de eigenaar. Het aanvragen van een vergunning kost een gemeente tijd en capaciteit. Het is bij de aanvraag van vergunningen gebruikelijk dat de kosten die een gemeente maakt worden doorbelast naar de aanvrager. Het verbod om zonder vergunning een woning te verhuren is een vergunningsstelsel als bedoeld in de Dienstenrichtlijn.2 Uit artikel 13, lid, 2 van de Dienstenrichtlijn volgt dat eventuele kosten voor de aanvragers in verband met hun aanvraag redelijk en evenredig moeten zijn met de kosten van de vergunningsprocedures in kwestie en dat deze de kosten van de procedures niet mogen overschrijden. Kortgezegd betekent dit dat de leges voor het in behandeling nemen van vergunningaanvragen die onder de Dienstenrichtlijn vallen niet hoger dan kostendekkend mogen zijn.
Onderstaand een overzicht van de leges voor het aanvragen van een vergunning onder de opkoopbescherming in enkele gemeenten.
Alblasserdam
476 euro
Amsterdam
279,15 euro
Bunnik
586,70 euro
Den Haag
300 euro
Dordrecht
476 euro
Haarlem
626 euro
Rotterdam
304 euro
Utrecht
376,45 euro
Wageningen
500 euro
Zwijndrecht
476,50 euro
Dit zijn de tarieven die de betreffende gemeenten op hun websites hebben staan.
Het is op basis van enkel een tarief lastig om te bepalen of deze hoger dan kostendekkend is. De kosten die een gemeente maakt voor de aanvraag verschilt per gemeente. Wel heb ik de gemeente Haarlem geïnformeerd over het feit dat de leges niet hoger dan kostendekkend mogen zijn. Zij moeten zelf beoordelen of dit het geval is. De gemeente Haarlem is zich hiervan bewust. De leges die zij vragen zijn voor 63% kostendekkend. Dat wil zeggen dat de kosten die worden gemaakt voor het behandelen van dit type vergunningaanvragen voor 63% worden gedekt uit de leges.
Windmolengedram in Utrecht |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de provincie Utrecht voornemens is om dwang en drang toe te passen inzake het plaatsen van windmolens?1
Ja, ik ken het mediabericht.
Deelt u als democraat de gedachte van dwang en drang, waarbij zowel gemeenten als burgers buitenspel worden gezet? Zo neen, heeft u de bereidheid om de verantwoordelijk GroenLinks gedeputeerde te kapittelen teneinde de voorgenomen dwang en drang bij het plaatsen van windmolens in de provincie Utrecht te voorkomen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nee, ik deel de gedachte van dwang en drang niet. In het Klimaatakkoord hebben we het doel afgesproken van de opwek van ten minste 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land (zon en wind) in de leefomgeving in 2030. De medeoverheden nemen daarbij het voortouw in het inpassen.
Binnen de Regionale Energie strategieën zijn zoekgebieden aangewezen voor windmolens en zonnepanelen. Voor de borging van zoekgebieden voor zon en wind moet vaak nog een nadere afweging gemaakt worden. Die afweging gaat over de relatie met andere opgaven (o.a. woningbouw) en belangen (o.a. natuur). In dat proces worden de zoekgebieden nog nader uitgewerkt en geconcretiseerd. Het verschilt per regio hoe dit proces wordt ingericht en welk tijdpad daarbij wordt gevolgd.
Het desbetreffende mediabericht meldt dat het college van gedeputeerde staten in Utrecht heeft besloten om een milieuonderzoek uit te voeren, waarbij locaties verspreid over de hele provincie worden gescreend op de geschiktheid voor windmolens. Na afronding van dit onderzoek zal de provincie in gesprek gaan met de gemeenten over de randvoorwaarde en de locaties voor windenergie. Ik zie in het beschreven proces tot nu toe geen aanleiding te denken dat de provincie geen zorgvuldig proces volgt.
Deelt u de mening dat het wel of niet plaatsen van windmolens in de provincie alsmede het wel of niet toewijzen van locaties nou typisch een onderwerp is dat zich bij uitstek leent voor de komende Provinciale Statenverkiezingen? Zo ja, wilt u daar de verantwoordelijk gedeputeerde op wijzen?
Deze mening deel ik niet met u. De RES 1.0, en de daarbij horende zoekgebieden zijn binnen een zorgvuldig democratisch proces tot stand gekomen. Het is belangrijk om de doelstelling van ten minste 35 TWh hernieuwbare elektriciteit op land – op een verantwoorde wijze – tijdig te behalen om de gemaakte afspraken in het klimaatakkoord te kunnen behalen.
Het stopzetten van Erasmusbeurzen voor uitwisselingen van Hongaarse studenten |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het stopzetten van de Erasmusbeurzen voor Hongaarse studenten die voor een semester of een jaar op uitwisseling willen?1
Ja.
Op 15 februari jl. heb ik hierover gesproken met uw Kamer tijdens het debat over de basisbeurs.
Hoe is beoordeeld dat de universiteiten in Hongarije niet onafhankelijk van de overheid zijn en wat was daarvoor de graadmeter? Is deze graadmeter toegepast op alle universiteiten van alle landen van de Europese Unie?
De academische vrijheden staan in Hongarije onder druk, onder andere doordat Fidesz-politici zitting hebben in de besturen van verschillende universiteiten die worden beheerd door zogenaamde «Trusts van Openbaar Belang». Het ontbreekt aan onafhankelijk toezicht op deze besturen, waardoor er onder andere serieuze zorgen bestaan over belangenverstrengeling en aanbestedingen. Op 15 december 2022 besloot de Europese Raad (de Raad) maatregelen op te leggen aan Hongarije via de MFK-rechtsstaatsverordening wegens de aanhoudende corruptieproblematiek in het land. Onderdeel van dit besluit is dat de Europese Commissie (de Commissie) geen juridische verplichtingen meer kan aangaan met de trusts van openbaar belang die op grond van de Hongaarse wet IX van 2021 zijn opgericht of door entiteiten in hun bezit2. Uit dit besluit volgt onder meer dat er binnen het programma Erasmus+ geen nieuwe Grant Agreements mogen worden aangegaan met de Hongaarse universiteiten die door een dergelijke trust worden beheerd. Het doel van deze maatregel is niet om studenten te raken, maar om de Uniebegroting te beschermen en de Hongaarse overheid te bewegen tot de noodzakelijke hervormingen, ook in het hoger onderwijs.
Vindt u het terecht dat de Hongaarse studenten de dupe worden van een beleid waar zij geen invloed op hebben?
Het kabinet staat achter het besluit van de Commissie op 15 december 2022 om maatregelen op te leggen aan Hongarije via de MFK-rechtsstaatsverordening. Dat geldt ook voor de maatregelen inzake de Trusts van Openbaar Belang. Het is uiteraard betreurenswaardig indien deze maatregelen leiden tot de belemmering van individuen. Het kabinet is om die reden van oordeel dat de Hongaarse studenten niet door deze maatregelen zouden moeten worden geraakt. Het Erasmusprogramma gaat juist om de internationale ervaring die interculturele vaardigheden aanboort. In de MFK-rechtsstaatverordening zijn manieren vastgelegd om eindbegunstigden (in dit geval studenten) te beschermen tegen maatregelen opgelegd aan de lidstaat. De lidstaat is zelf verantwoordelijk voor het nakomen van financiële verplichtingen aan de eindbegunstigden. Dit zou betekenen dat de Hongaarse regering de betaling van het Erasmusprogramma moet overnemen, totdat de relevante maatregelen onder de MFK-rechtsstaatsverordening worden opgeheven. De Hongaarse regering heeft al aangekondigd dit, indien nodig, tot en met 2024 te zullen doen. Bovendien heeft de Hongaarse regering aangekondigd maatregelen te nemen om aan de zorgen van de Commissie tegemoet te komen. Het kabinet blijft de situatie op de voet volgen. Pas wanneer de maatregel wordt opgeheven, mogen er weer Grant Agreements worden afgesloten met deze organisaties.
Is het in de optiek van de Europese Unie bezien juist niet goed om Hongaarse studenten de kans te geven om tijdelijk wèl aan een «onafhankelijke» universiteit te studeren en zo kritisch te leren kijken en vergelijken naar hun academische systeem?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook niet dat Erasmusbeurzen gevrijwaard moeten blijven van politieke standpunten en zeker niet ingezet moeten worden als middel om indirect sancties uit te delen?
Zie antwoord vraag 3.
Denkt u ook niet dat juist Erasmusbeurzen een goed middel zijn om een brug te kunnen slaan tussen de vele diverse culturen die de Europese Unie herbergt waar veel andere middelen hebben gefaald en hoe beziet u in dit licht het vrij verkeer van personen, een van de pijlers van de Europese Unie?
Het Erasmusprogramma is een van de voorbeelden waarmee leermobiliteit bevorderd wordt. Het kabinet vindt leermobiliteit een goed middel om individuele, maatschappelijke en economische meerwaarde te genereren. Het Erasmusprogramma draagt bij aan de mogelijkheid voor studenten om een internationale ervaring op te doen. De individuele meerwaarde van leermobiliteit behelst ook het kennismaken met andere culturen, invalshoeken en werkwijzen en het leren aanpassen aan andere omstandigheden. Het vrij verkeer van personen vormt een juridische basis voor soepele leermobiliteit.
De gevolgen van gemeentelijke aanbestedingen voor kinderen in Maastricht |
|
Peter Kwint |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op de e-mail van Stichting Bibihuis uit Maastricht waaruit blijkt dat kinderen met gecompliceerde en meervoudige problematiek hun vertrouwde plek kwijtraken, omdat het samenwerkingsverband waar deze stichting onder valt, niet is aanbesteed door de gemeente?1
Voor kinderen en hun naasten is het van belang dat de continuïteit van zorg gewaarborgd blijft. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp en continuïteit van hulpverlening. Het is ook de verantwoordelijkheid van gemeenten erop toe te zien dat – indien sprake is van overdracht van jeugdhulp aan andere aanbieders – de aanbieder in overleg treedt over de overname van het betrokken personeel en het zoveel mogelijk voortzetten van bestaande hulpverleningsrelaties tussen jeugdhulpverleners en jeugdigen of ouders. In Zuid-Limburg werken gemeenten daarbij samen in een jeugdhulpregio met Maastricht als centrumgemeente. Ik zie toe op de continuïteit van zorg voor jeugdigen.
Naar ik begrijp van gemeentenkon het samenwerkingsverband waarin Bibihuis deelnam niet voldoen aan de inschrijvingseisen bij de aanbesteding en zijn er voldoende zorgaanbieders gecontracteerd om de continuïteit van zorg te garanderen. Voor kinderen in zorg bij niet gecontracteerde partijen, zoals Bibihuis, geldt dat lopende arrangementen waar mogelijk in 2023 worden afgerond door de bestaande zorgaanbieder. Uiterlijk op 31 december 2023 dient de zorg van niet gecontracteerde aanbieders, zoals Bibihuis, te zijn over gedragen naar een gecontracteerde zorgorganisatie, tenzij er een beroep moet worden gedaan op verlenging om continuïteit van zorg te borgen. Gemeenten houden daarbij een vinger aan de pols en zijn continu in gesprek met zorgaanbieders om continuïteit van zorg te garanderen.
Deelt u de zorgen van de Stichting Bibihuis dat de continuïteit van zorg in Zuid-Limburg in gevaar is en kinderen daarvan de dupe worden? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de tegenstrijdigheid die zich voordoet in Maastricht betreffende de vrije keuze van cliënten zoals in de Jeugdwet omschreven, namelijk dat ouders, kinderen en voogden aangeven dat zij continuering van zorg in het Bibihuis willen en volgens de gemeente Maastricht alleen gekozen mag worden uit de poule van gecontracteerde zorgaanbieders?
De Jeugdwet schrijft niet voor dat gemeenten ouders ongeclausuleerde keuzevrijheid moeten garanderen. Jeugdigen en hun naasten wordt voor zover mogelijk keuzevrijheid geboden en het beleid dient voldoende afgewogen en onderbouwd te worden. Gemeenten in Zuid-Limburg hebben aangegeven cliënten zoveel mogelijk keuzevrijheid te bieden. De beide gecontracteerde samenwerkingsverbanden bestaan daarom uit een gevarieerde samenstelling van in totaal 35 zorgaanbieders (zowel grote als kleine organisaties) met diverse woonvormen. Zorgaanbieders kunnen verspreid over de regio woonplekken aanbieden voor jeugdigen, zodat jeugdigen in de eigen omgeving opgevangen kunnen worden en hun sociale netwerk kunnen behouden. Mede om de keuzevrijheid van cliënten te borgen organiseren gemeenten in Zuid-Limburg bij de toegang de intake van cliënten in samenspraak met de gecontracteerde partijen.
Zijn u meer signalen bekend van kleinschalige zorgaanbieders in de jeugdzorg die het onderspit delven in aanbestedingen in gemeenten, zoals in Maastricht? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het is mij bekend dat niet alle jeugdhulpaanbieders (zowel grote als kleine organisaties) bij aanbestedingen gecontracteerd kunnen worden door gemeenten. Gemeenten moeten in de aanbestedingsprocedures in beginsel rekening houden met kleine en grote aanbieders. Zij kunnen hiervan alleen gemotiveerd afwijken. Doen zij dat niet (of onvoldoende) gemotiveerd, dan zijn er in het aanbestedingsrecht diverse laagdrempelige klachtmogelijkheden voor aanbieders. Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de gemeenten zelf of bij de Commissie van Aanbestedingsexperts.
Deelt u de mening dat juist kleinschalige zorg in de jeugdzorg het uitgangspunt moet zijn en kwalitatief goede kleinschalige zorgaanbieders niet mogen verdwijnen enkel omdat zij niet worden aanbesteed door gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat we residentiële jeugdhulp moeten transformeren naar een zo thuis mogelijke, regionaal georganiseerde kleinschalige vorm. Kleinschaligheid biedt meer kans op een veilig en positief leefklimaat, maatwerk en onvoorwaardelijk wonen. Hoe gemeenten dat doen in overleg met aanbieders is hun verantwoordelijkheid. Mijn inzet is om met gemeenten en aanbieders hierover afspraken te maken en ik verwijs hiervoor naar de brief aan uw Kamer over gesloten jeugdhulp2. Zoals hierboven benoemd is de verantwoordelijkheid van het Rijk toe te zien op de continuïteit van zorg voor jeugdigen.
Bent u bereid om met gemeenten in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat kleinschalige opvanglocaties in de jeugdzorg blijven bestaan en dat hiermee rekening gehouden wordt in aanbestedingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De aanslag op de Nord Stream pijpleidingen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Beschikt het kabinet zélf (bijvoorbeeld via het diplomatiek verkeer of de inlichtingendiensten) over bewijs of over aanwijzingen wie verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de aanslag op de Nord Stream pijpleidingen?
Op het moment wacht het kabinet de uitkomst van de onderzoeken van de Duitse, Deense en Zweedse autoriteiten naar de toedracht van de Nord Stream pijpleidingen af. Het kabinet deelt tijdig en zo volledig mogelijk informatie met de Eerste en Tweede Kamer. Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten doet het kabinet, zoals bij u bekend, in het openbaar geen uitspraken.
Kan deze informatie met de Kamer gedeeld worden, zo nee, waarom niet en op welke termijn en onder welke omstandigheden kan deze informatie dan wél gedeeld worden met de (gehele) Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Jongeren met een licht verstandelijke beperking in de criminaliteit |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Criminelen werven licht verstandelijk beperkten, voor drugshandel en prosititutie. Instanties hebben een «blinde vlek»»?1
Ja.
Beschikt u over kwantitatieve of kwalitatieve gegevens ten aanzien van de betrokkenheid van jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) in de criminaliteit, als slachtoffer dan wel als verdachte? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, acht u het wenselijk dat er naar dit onderwerp onderzoek wordt verricht en hoe gaat u dat entameren?
Het is bekend dat jongeren en jongvolwassenen met een lichtverstandelijke beperking (hierna: lvb) oververtegenwoordigd zijn in de jeugdstrafrechtketen. In het meest recente onderzoek hierover wordt het hebben van een lvb bij jongeren met een jeugddetentie of preventieve hechtenis geschat op 30%, en bij jongeren met een PIJ-maatregel op 40%.2 In de Monitor Jeugdcriminaliteit worden om de twee à drie jaar de trends in de jeugdcriminaliteit beschreven. Een lvb wordt hier niet in meegenomen. Het is dus niet bekend in hoeverre deze jongeren bij bepaalde delicten (zoals mensenhandel, uitbuiting, diefstal of drugshandel) als dader of als slachtoffer oververtegenwoordigd zijn. Wij zullen het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum vragen om hier onderzoek naar te doen, en zullen uw Kamer hierover informeren.
In welke mate zijn jongeren met een licht verstandelijke beperking oververtegenwoordigd als slachtoffers van mensenhandel, criminele uitbuiting, zoals diefstal of drugshandel onder dwang, en seksuele uitbuiting, zoals gedwongen prostitutie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het in het bericht gestelde dat het moeilijk is voor de politie om in het geval van aangifte rekening te houden met jongeren die vanwege een licht verstandelijke beperking kwetsbaarder zijn dan anderen zonder die beperking? Zo ja, waarom en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Wij delen die mening. Het is in algemene zin moeilijk om een lvb te herkennen, dit vereist kennis en expertise van de professional en een goede screening. Voor de politie geldt daarbij dat zij vaak maar kort contact heeft met mensen die aangifte doen, waardoor er signalen gemist zouden kunnen worden. Het signaleren van een lvb en komen tot een passende aanpak binnen het aangifteproces is dan ook een standaard aandachtspunt voor de politie. In antwoord op vraag acht gaan wij hier nader op in.
Is er bij de pilot aangiftebereidheid specifiek gekeken naar het aangiftegedrag van jongeren met een licht verstandelijke beperking? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, kan dit in een eventueel vervolg alsnog worden meegenomen?
In de verzamelbrief Politie van 19 oktober 2022 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd dat de proeftuin aangiftebereidheid zich in de afrondende fase bevindt.3 In de verzamelbrief Mensenhandel van 21 december 2022 informeerde de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer dat de resultaten van de proeftuin iets langer dan gepland op zich zullen laten wachten.4 De resultaten worden op dit moment aan het begin van het tweede kwartaal van 2023 verwacht. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer over de uitkomsten. Binnen de proeftuin aangiftebereidheid is onderzocht of de inzet van een recherchepsycholoog, een verhoor door een rechter-commissaris en het inzetten van een veiligheidscoördinator bijdragen aan het verlagen van de angst voor het doen van aangifte onder vrouwelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting. Ook is er een eerste verkenning gestart naar het verkorten van doorlooptijden. De doelgroep van de proeftuin betreft niet specifiek jongeren met een lvb, maar heeft in zijn algemeenheid wel aandacht voor kwetsbaren, waaronder mensen met een lvb. We weten namelijk dat mensen met een lvb een hoger risico lopen om seksueel uitgebuit te worden.
Welk specifiek beleid wordt er uitgevoerd om te voorkomen dat lvb’ers slachtoffer van mensenhandel of criminele uitbuiting worden, dan wel door criminelen geronseld worden om misdrijven te plegen?
Slachtofferpreventie en daderpreventie zijn cruciaal om tot een sluitende aanpak van criminele uitbuiting te komen. Voor preventie is het van belang om op vele vlakken tegelijkertijd actief te zijn. Het beschermen van (potentiële) slachtoffers door aandacht te hebben voor kwetsbaarheden, zoals mentale problemen of een lvb, maakt daar deel van uit. Jongeren met een licht verstandelijke beperking zijn extra kwetsbaar doordat ze bijvoorbeeld beïnvloedbaarder en minder weerbaar zijn. De kans is ook groter dat ze zich niet bewust zijn van het feit dat ze worden uitgebuit.
Om jongeren weerbaar te maken tegen de dreigingen van en het ronselen door de (georganiseerde) criminaliteit investeert dit kabinet fors in «Preventie met gezag».5 Deze domeinoverstijgende wijkaanpak is in 2022 begonnen in 15 gemeenten (16 gebieden). Hiervoor is (oplopend) vanaf 2025 structureel 143 miljoen euro beschikbaar. In deze aanpak wordt enerzijds geïnvesteerd in het weerbaar maken van de jongeren en anderzijds in de versterking van het gezag in de wijk. Daarbij is er oog voor de mogelijke uitbuiting van jongeren (met en zonder een lvb) om strafbare handelingen te verrichten. Cruciaal in de preventie van jeugdcriminaliteit en uitbuiting is een duurzame samenwerking tussen het zorg- en veiligheidsdomein. In verschillende plannen is aandacht voor jongeren met een lvb. Zo zal in Groningen expertise worden ingezet om de politie te coachen bij het herkennen van een lvb en hoe hiermee om te gaan. In Utrecht zal worden verkend of een sociale vaardigheidstraining op maat kan worden aangeboden aan lvb-jongeren.
Goede signalering en intensieve en integrale samenwerking tussen vele partijen, waaronder scholen en zorginstellingen, zijn van belang voor een succesvolle aanpak. Vanuit het programma «Samen tegen mensenhandel» wordt daarom breed ingezet op alle vormen van mensenhandel, onder andere door het vergroten van bewustwording en versterken van signalering door (zorg)professionals.6 Het is in het kader van bewustwording en preventie belangrijk dat vanuit scholen voorlichting wordt gegeven over mensenhandel. Een voorbeeld hiervan is «BUIT»: een gratis lespakket, bestaande uit een film en een interactieve lesmodule, waarmee op VO scholen en in groep 8 basisonderwijs voorlichting gegeven kan worden aan kinderen met een lvb en de professionals die met hen in aanraking komen.7 In de jeugdhulp biedt Koraal een behandelprogramma (YIP!) voor meisjes en jonge vrouwen met een licht verstandelijke beperking die slachtoffer zijn geworden van mensenhandel.8
Vanuit teams mensenhandel van de politie is er daarnaast ook nauw contact met ketenregisseurs en zorgcoördinatoren. Signalen van uitbuiting (ook de signalen die betrekking hebben op jongeren met een lvb) die bij één van de partijen bekend zijn, worden met elkaar besproken om een juiste interventie af te stemmen.
Tot slot is ons departement gestart met de financiering van een tweejarig pilotproject van het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel ten behoeve van een landelijk online platform voor professionals en (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting om slachtoffers beter te ondersteunen en hen te helpen uit onveilige situaties te komen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang van dit project.
Is het waar dat er vanwege «schotten» tussen instanties jongeren met een licht verstandelijke beperking bij gebrek aan adequate behandeling of bescherming onnodig lang uitgebuit of ingeschakeld worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het rapport «Uitbuiting & lvb» signaleert schotten tussen instanties, wetten en financieringsstromen ten aanzien van lvb. Daarom dat, zoals hierboven geschetst, het signaleren van een lvb en het komen tot een passende aanpak binnen het aangifteproces een standaard aandachtspunt voor de politie is. Verder is het belangrijk dat slachtoffers van mensenhandel op de juiste plek de juiste vorm van zorg en opvang kunnen krijgen. Binnen de zorgkaders kan al veel, ook als het gaat om de genoemde knelpunten. Het is dus belangrijk om te kijken wat nu al loopt en mogelijk is. Op dit moment vindt vanuit de Toekomstagenda Zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking een onderzoek plaats naar hoe de continuïteit van zorg en ondersteuning voor jongvolwassenen met een lvb verbeterd kan worden rond de overgang van verschillende zorgwetten.9 De knelpunten die gemeenten als uitvoerders van deze wetten hierin ervaren, zullen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en andere relevante partijen, betrekken bij de uitkomsten hiervan.
Deelt u de mening dat om eerder signalen van uitbuiting van jongeren met een licht verstandelijke beperking op te merken en uitbuiting te voorkomen instanties waaronder de politie zich meer bewust zouden moeten worden van deze groep? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Die mening delen wij. Het signaleren van een lvb en komen tot een passende aanpak binnen het aangifteproces is dan ook een standaard aandachtspunt voor de politie. Hier wordt op verschillende manieren aandacht aan besteed, bijvoorbeeld door in de basisopleiding van de politie aandacht te hebben voor kwetsbaarheid bij verdachten, waaronder het hebben van een lvb. Ook schrijft de politie brieven en brochures op taalniveau B1. Daarnaast worden slachtoffers die aangifte doen vanaf het eerste persoonlijke contact met de politie op het basisteam beoordeeld op een verhoogde kans op herhaling of andere kwetsbaarheid; dit is de zogeheten Individuele Beoordeling van slachtoffers.10
Vanuit het Ministerie van VWS is de afgelopen jaren samengewerkt met verschillende partijen, zoals gemeenten, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Vereniging Gehandicapten Nederland en ervaringsdeskundigen om de kennis over mensen met een lvb te vergroten en het herkennen van een lvb te verbeteren. Zo is er o.a. een talkshowreeks geweest om aandacht te vragen voor deze groep.11 Deze talkshowreeks was gericht op zowel beleidsmakers en uitvoerders die te maken hebben met mensen met een lvb, zoals welzijnsinstellingen, gemeenten, werkgevers, woningcorporaties, zorg en justitiepartners. En is er een webinarreeks gehouden waar goede voorbeelden met elkaar werden gedeeld, zoals het webinar Goed uit de Bajes.12 Daarnaast is er onlangs de tool ontwikkeld «Je ziet het niet, dus leer het zien» van het Landelijk Kenniscentrum lvb met praktische handvatten voor het tijdig herkennen van een lvb.13 Deze tool is ontwikkeld voor professionals in het sociaal domein, het onderwijs en voor justitiepartners.
Acht u in het kader van het voorkomen van uitbuiting van jongeren met een licht verstandelijke beperking meer experimenten van samenwerking tussen zorg en politie nuttig? Zo ja, hoe gaat u die mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Om jongeren (met en zonder een lvb) weerbaar te maken tegen de dreigingen van en het ronselen voor onder meer drugshandel en prostitutie investeert dit kabinet fors vanuit verschillende projecten, zoals «Preventie met Gezag», het programma «Samen tegen mensenhandel» en een landelijk online platform voor professionals en (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting. Gelet op wat er allemaal al loopt, is het kabinet niet voornemens om nieuwe pilots op te zetten.
Het mogelijk sluiten van de SEH, IC en verloskunde afdeling in Gelre Ziekenhuis Zutphen |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het voorgenomen besluit van het Gelre Ziekenhuis over het sluiten van de verloskunde afdeling en de mogelijke sluiting van Spoedeisende Hulp (SEH) en Intensive Care (IC)? Zo ja, heeft u contact gehad met het Gelre Ziekenhuis en kunt u toelichten of u achter het besluit van het ziekenhuis staat?1
Ja, ik ben bekend met het voorgenomen besluit en heb hierover contact opgenomen met de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen. Voor mij is het van belang dat de kwaliteit en de continuïteit van de zorg geborgd zijn. Het is daarom belangrijk dat dergelijke besluiten zorgvuldig plaatsvinden en de stappen uit de AMvB acute zorg worden doorlopen. Ik heb in mijn contact met het ziekenhuis daar ook op gewezen.
De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen heeft mij daarop laten weten dat er grondig is onderzocht hoe de zorg voor inwoners uit de regio toekomstbestendig kan worden ingericht, en hoe de zorg op beide locaties, dat wil zeggen Apeldoorn en Zutphen, het meest doelmatig georganiseerd kan worden. Er wordt zorg van Zutphen naar Apeldoorn verplaatst én er gaat zorg van Apeldoorn naar Zutphen. Doel hierbij is de kwaliteit van zorg verder te verhogen, het personeel op de beste manier in te zetten en de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden. Naast de zorg binnen de muren van Gelre Ziekenhuizen wordt ook volop ingezet op het bieden van zorg thuis of zo dicht mogelijk bij huis, in samenwerking met regionale zorgpartners, aldus de raad van bestuur.
Wat vindt u ervan dat de raad van bestuur zonder overleg met de afdeling verloskunde een belofte van een half jaar geleden om deze afdeling open te houden, verbreekt?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder, in dit geval Gelre Ziekenhuizen, om te beslissen over de inrichting van de zorgorganisatie, mits dit binnen de geldende normen is.
In hoeverre heeft het Gelre Ziekenhuis zich aan haar eigen statuten en de governance code zorg gehouden om staf en medische specialisten te betrekken bij besluitvorming over het sluiten van een afdeling?
De Governancecode Zorg 2022 is een door Brancheorganisaties Zorg (BoZ) opgestelde privaatrechtelijke vorm van zelfregulering. De leden van ActiZ, de Nederlandse ggz, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) verplichten zichzelf met hun lidmaatschap tot toepassing en naleving van deze code.
De raad van toezicht ziet toe op de naleving van de principes van de Governancecode. Gelre Ziekenhuizen heeft mij laten weten dat er vanaf september 2020 gesprekken worden gevoerd over de locatieprofielen van beide locaties, dus Apeldoorn en Zutphen. Medewerkers, de cliëntenraad, de regionale zorgpartners en andere belangrijke stakeholders worden bij deze gesprekken betrokken. Ook de medisch specialisten zijn intensief in het proces meegenomen. Het medisch stafbestuur2 en de verpleegkundige adviesraad3 van Gelre Ziekenhuizen (locaties Zutphen en Apeldoorn) kunnen zich vinden in de richting van het voorgenomen besluit, aldus de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft mij laten weten dat zij op juiste wijze is geïnformeerd door Gelre Ziekenhuizen over het voorgenomen besluit. Gelre ziekenhuizen geeft hiermee aan dat het bestuur heeft gehandeld conform de Governancecode Zorg 2022, en specifiek ten aanzien van het organiseren van inspraak, samenspraak en tegenspraak. De Governancecode Zorg 2022 geeft belanghebbenden, die van mening zijn dat zij op enigerlei wijze nadeel hebben ondervonden van de wijze waarop een zorgorganisatie de Governancecode Zorg 2022 heeft nageleefd, de mogelijkheid om een toetsingsverzoek in te dienen bij de Governancecommissie Gezondheidszorg. Dit uiteraard binnen de grenzen van het daarvoor van kracht zijnde regelement.
Welke stappen moet een ziekenhuis doorlopen voor het haar verloskundige afdeling, SEH of IC kan sluiten? Hoe zouden patiëntenorganisaties, werknemers en andere belanghebbende hierbij betrokken moeten worden?
Het voorgenomen besluit van Gelre Ziekenhuizen gaat over de verplaatsing van de acute verloskunde naar Apeldoorn en een wijziging van het SEH-aanbod en de IC in Zutphen. Als een zorgaanbieder plannen heeft om het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk op te schorten of geheel of gedeeltelijk te beëindigen, dient hij een zorgvuldig besluitvormingsproces te volgen met alle betrokkenen. Het doel hiervan is om te bevorderen dat de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van de acute zorg zo goed mogelijk geborgd zijn, ook bij een eventuele opschorting of beëindiging.
In de AMvB en ministeriële regeling acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, hoofdstuk 8a en Uitvoeringsregeling Wkkgz, hoofdstuk 3a) staan de stappen vermeld die een zorgaanbieder moet doorlopen bij een voorgenomen besluit om de acute verloskundeafdeling, IC, en/of SEH te sluiten. Voor een chronologisch overzicht van het consultatieproces verwijs ik naar het stroomschema AMvB en regeling acute zorg4. Deze informatie is als bijlage bij de beantwoording toegevoegd.
Deelt u de mening dat de bereikbaarheid en kwaliteit van zorg centraal zou moeten staan bij een besluit over het sluiten van de verloskunde afdeling, maar ook van de SEH of IC en niet de winstgevendheid van bepaalde zorg? Zo nee, waarom niet?
Bij keuzes rondom de inrichting van de zorg is altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde. Al deze aspecten zijn van belang en alle moeten voldoende geborgd worden. En daarbij moet er ook rekening gehouden worden met de schaarste aan zorgpersoneel.
Het is daarnaast de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om hun organisatie financieel gezond te houden. Zij kunnen dan ook zelf beslissen hoe zij hun organisatie inrichten, mits dit binnen de geldende normen is. Het ziekenhuis moet uiteraard de procedure volgens de AMvB Acute Zorg volgen en afspraken in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) maken, om de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen.
Deelt u de zorg over wat dit voorgenomen besluit betekent voor de bereikbaarheid en kwaliteit van de verloskundige zorg in Gelderland en de leefbaarheid van de regio? Zo ja, waar liggen volgens u de grootste risico’s? Zo ja, ziet u mogelijkheden om in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrip voor mogelijke gevoelens van onrust die leven onder een deel van het zorgpersoneel van Gelre Ziekenhuizen, en de inwoners in de omgeving Zutphen, maar ik wil benadrukken dat mijns inziens de toegankelijkheid en kwaliteit van de acute en verloskundige zorg in Gelderland niet onder druk staan. Alle inwoners voor wie de locatie in Zutphen het dichtstbijzijnde ziekenhuis is, kunnen binnen de geldende norm van 45 minuten per ambulance naar minstens vier andere SEH’s of afdelingen acute verloskunde vervoerd worden, aldus de RIVM bereikbaarheidsanalyse uit 2022.
Daarnaast begrijp ik heel goed dat een ziekenhuis, inclusief SEH en een afdeling verloskunde, ertoe doet voor de inwoners van een gemeente of een regio. De nabijheid hiervan draagt bij aan een gevoel van leefbaarheid, zowel voor patiënten en hun naasten als voor de werkgelegenheid in de regio. Ik wil daarom benadrukken dat er geen sprake is van sluiting van de ziekenhuislocatie in Zutphen.
Het voorgenomen besluit van de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen behelst het reorganiseren van de SEH en het verplaatsen van de verloskundige zorg naar de locatie in Apeldoorn. Het ziekenhuis in Zutphen blijft 24/7 beschikbaar voor laagcomplexe spoedzorg. Binnen de instelling van Gelre Ziekenhuizen blijft het mogelijk om op de locatie in Apeldoorn te bevallen. Daarnaast blijven de verloskamers in omliggende ziekenhuizen in Doetinchem, Winterswijk, Arnhem en Deventer beschikbaar. Het is in ieder geval van belang dat zwangere vrouwen uit de regio Zutphen tijdig en goed voorgelicht worden door hun verloskundigen over de verschillende mogelijkheden ten aanzien van de bevallocatie, zodat zij op basis van deze informatie een weloverwogen keuze kunnen maken voor een alternatieve voorkeurslocatie. En uiteraard kijken in dit reorganisatieproces de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de IGJ mee vanuit hun toezichthoudende rol.
Hoeveel patiëntenstops zijn er de afgelopen twee jaar in de omliggende ziekenhuizen in Gelderland en Overijssel geweest?
Ik ga er van uit dat u met het begrip «patiëntenstops» hier doelt op de SEH-stops van de betreffende ziekenhuizen. Een SEH-stop is een logistiek instrument en kan een hulpmiddel zijn om de zorgvraag op SEH’s in de regio op piekmomenten te reguleren, zodat patiënten die op de SEH komen tijdig de juiste zorg kunnen ontvangen. Het instrument is van groot belang voor de samenwerking in de regio, tussen ziekenhuizen onderling en ook tussen ambulancediensten en ziekenhuizen en tussen huisartsen en ziekenhuizen. Het kunnen inzetten van dit instrument draagt daarmee bij aan de patiëntveiligheid en kwaliteit van de zorg. In levensbedreigende situaties kunnen patiënten altijd – ook tijdens een SEH-stop – terecht bij de meest geschikte nabije SEH.
Ik beschik niet over informatie over het aantal SEH-stops op het niveau van individuele ziekenhuizen, de provincie of over de afgelopen twee jaar. Wel heb ik informatie5 over de SEH-stops in de betreffende regio’s in de maand januari 2023:
In de zeven ziekenhuizen in de ROAZ-regio Zwolle waren er in januari 2023 in totaal 35 SEH-stops.
In de zes ziekenhuizen in de ROAZ-regio Oost waren er in januari 2023 in totaal 16 SEH-stops.
Het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) geeft aan dat er in de ROAZ-regio Euregio (Twente / Oost-Achterhoek / Duitse grensstreek) regionale afspraken zijn dat daar niet met het instrument SEH-stops gewerkt wordt, uitgezonderd voor calamiteiten.
Hoe verhoudt de verschaling van de zorg in Zutphen zich tot de regiobeelden en regioplannen die geformuleerd worden?
In het IZA is afgesproken dat dit jaar ROAZ-beelden en ROAZ-plannen worden opgesteld over de acute zorg in de regio. In de ROAZ-plannen worden de belangrijkste transformatieopgaven in de regio opgenomen om de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de acute zorg duurzaam te borgen en worden afspraken gemaakt over oplossingen voor deze knelpunten. De voorgenomen reorganisatie van het Gelre Ziekenhuis zal bij de plannen voor deze regio worden betrokken.
Wat betekent het sluiten van de verloskunde afdeling voor de capaciteitsproblemen in de geboortezorg? In hoeverre kunnen ziekenhuizen in de regio de gemiddeld 850 geboortes per jaar van het ziekenhuis in Zutphen overnemen? Is het personeel van de afdeling bereid om in een ander ziekenhuis te gaan werken? Kunnen de andere ziekenhuizen dezelfde kwaliteit leveren op hun verloskundige afdelingen, ook als het aantal bevallingen sterk toeneemt?
Gelre Ziekenhuizen verwacht dat een deel van de bevallingen zich verplaatst naar de locatie in Apeldoorn. Daar is ook ruimte voor. Daarnaast is Gelre in gesprek met Deventer Ziekenhuis, Rijnstate (Arnhem) en Slingeland (Doetinchem), en worden er afspraken gemaakt over de patiënten die zich vanaf de zomer naar deze ziekenhuizen zullen verplaatsen. Het zorgcontinuïteitsplan voor de regio wordt nog opgesteld en zal hierover verder duidelijkheid bieden. Zoals gezegd is het de verwachting van de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen dat de reorganisatie juist de kwaliteit van de zorg ten goede komt.
De raad van bestuur heeft daarnaast aangegeven dat zij uiteraard met de betrokkenen in gesprek gaat over de toekomst. Uitgangspunt is dat medewerkers ondersteund worden naar een passende nieuwe werkplek, ook als dit op eigen verzoek buiten de organisatie van Gelre Ziekenhuizen is.
Zijn er nog andere financiële belangen die ertoe hebben geleid dat de raad van bestuur tot dit voorgenomen besluit is gekomen?
Er zijn mij geen andere financiële belangen bekend.
Wat betekent het strenger handhaven van de gestelde norm dat iedere SEH een SEH-arts met een jaar ervaring moet hebben, een norm waar lang niet alle SEH’s aan kunnen voldoen, voor het SEH-landschap? Hoe kijkt u tegen dit vraagstuk aan?
De norm in het Kwaliteitskader Spoedzorgketen, die stelt dat op elke SEH gedurende openingstijden tenminste een arts met minimaal één jaar klinische ervaring aanwezig is, is op 1 juli 2022 in werking getreden. Over deze norm is veel gesproken met verschillende veldpartijen, zoals de Federatie Medisch Specialisten (FMS), de NFU en de NVZ. Eerder was het voorstel om een arts met minimaal twee jaar ervaring de norm te maken, maar dit werd niet haalbaar geacht. Uiteindelijk is deze norm, die door sommigen «mager» wordt genoemd, in doorzettingsmacht vastgesteld door het Zorginstituut Nederland (ZIN, «Kwaliteitskader Spoedzorgketen», februari 2020). Ook ik vind deze norm mager en het is van groot belang dat de ziekenhuizen deze (minimale) norm zo goed mogelijk naleven. De aanwezigheid van een arts met minimaal één jaar klinische ervaring op elke SEH is nodig voor de kwaliteit en patiëntveiligheid van de geleverde zorg. Iedere patiënt in Nederland moet tenslotte kunnen rekenen op kwalitatief goede en veilige zorg op de SEH.
De hoogst mogelijke koninklijke onderscheiding voor de heer Zwartendijk |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Jasper van Dijk (SP), Nilüfer Gündoğan (Gündoğan), Derk Jan Eppink (JA21), Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt , Christine Teunissen (PvdD), Tom van der Lee (GL), Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Kati Piri (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Olaf Ephraim (FVD), Sylvana Simons (BIJ1), Tunahan Kuzu (DENK), Caroline van der Plas (BBB), Liane den Haan (GOUD), Ralf Dekker (FVD), Geert Wilders (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het verhaal over Jan Zwartendijk in het boek «De rechtvaardigen» van Jan Brokken (2018), waarin uiteen wordt gezet hoe hij duizenden Joden redde tijdens de Tweede Wereldoorlog?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de heer Zwartendijk een reprimande kreeg voor zijn heldhaftige gedrag?1
Het moge duidelijk zijn dat de heer Zwartendijk geen berisping verdiende voor zijn buitengewoon moedig handelen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Als dit is gebeurd was dit volstrekt ongepast. De secretaris-generaal van mijn ministerie heeft deze boodschap, inclusief excuses, in 2018 dan ook nadrukkelijk gedeeld in een brief aan de familie van de heer Zwartendijk. Bij de onthulling van het monument voor de heer Zwartendijk in Kaunas in 2018 hebben Zijne Majesteit de Koning en mijn voorganger persoonlijk gesproken met de zoon en dochter van de heer Zwartendijk, waarbij grote bewondering is betuigd voor het optreden van hun vader in 1940.
Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken reeds aangaf dat Zwartendijk erkenning en eerbetoon verdient voor zijn dappere gedrag?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de open brief aan de Koning, waarin wordt opgeroepen om Zwartendijk alsnog de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding te verlenen?3
Ja.
Deelt u de mening uit de genoemde open brief dat de belofte van «nooit meer» begint bij het voorkomen van haat en dat het eren van diegenen die destijds in verzet kwamen daar onderdeel van is, omdat dit de rolmodellen zijn om ons aan te spiegelen in tijden van morele dilemma’s?
Ja.
Bent u gezien het feit dat Zwartendijk in Litouwen handelde als vertegenwoordiger van de Nederlandse staat bereid om de heer Zwartendijk voor te dragen voor de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid daarvoor zo nodig het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau aan te passen om ook postume verlening van onderscheidingen mogelijk te maken?4
Ik deel de bewondering voor het heldhaftig optreden van de heer Zwartendijk die in uw vragen, en in de open brief naar de Koning, wordt geuit. Ik ben dan ook van harte bereid om het Kapittel voor de Civiele Orden om advies te vragen of de heer Zwartendijk postuum kan worden voorgedragen voor de Erepenning voor Menslievend Hulpbetoon, in goud. Bij een positief advies zal mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer Zwartendijk formeel voordragen voor deze onderscheiding. De Erepenning in goud geldt als één van de hoogste onderscheidingen van Nederland. Sinds 1822 werd deze onderscheiding slechts 99 keer toegekend, laatstelijk in 1964.
Op 9 juli 1951 besloot de ministerraad om (na het verstrijken van een termijn van een jaar) geen aanvragen voor onderscheidingen voor verzetsdaden begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog meer in behandeling te nemen. Dit besluit is nog steeds van kracht, en er is sindsdien niet meer van afgeweken. De regering acht de verdiensten van de heer Zwartendijk echter dermate uitzonderlijk, gezien het zeer hoge aantal mensen die mede dankzij hem aan de Holocaust hebben kunnen ontkomen, dat zij bereid is om in zijn geval eenmalig van het besluit uit 1951 af te wijken. De ministerraad heeft tijdens haar vergadering op 21 april jl. hiertoe besloten. Hiermee wordt het Kapittel voor de Civiele Orden bij wijze van hoge uitzondering in staat gesteld om bovengenoemde adviesaanvraag inhoudelijk te behandelen.
Het is tot slot belangrijk om te vermelden dat de heer Zwartendijk in 1956 ook al Koninklijk is onderscheiden als Ridder in de Orde van Oranje-Nassau op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken. In de ondersteunende brief voor deze onderscheiding van zijn werkgever, Philips, wordt gerefereerd aan zijn functie als consul in Litouwen «in welke functie hij tal van personen van Joodse afkomst in de gelegenheid stelde de Duitse dreiging te ontlopen door uit te wijken naar Curaçao». In de officiële voordracht door Minister Beyen en Minister Luns uit 1956 voor deze onderscheiding wordt niet specifiek gerefereerd aan de visa die hij verleende, maar wel waarderend gesproken over zijn werk in Litouwen: «Tijdens de Russische bezetting heeft betrokkene zowel de Nederlandse als de specifieke Philipsbelangen met voorbeeldig vasthoudendheid beschermd.»De volle toedracht en de omvang van de inzet van de heer Zwartendijk zijn pas later bekend geworden.
Bent u bereid een standbeeld te plaatsen of gedenkplaat op te hangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor Jan Zwartendijk en de overige bij deze reddingsactie betrokken diplomaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid bovenstaande met spoed te verwezenlijken gezien de leeftijd van de kinderen van de heer Zwartendijk?
Ik deel uw mening dat een gedenkteken op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de heer Zwartendijk en de diplomaten die zich met hem hebben ingezet voor Joodse vluchtelingen, passend zou zijn. De voorbereidingen daartoe zijn reeds in gang gezet.
De mogelijke sluiting van het Gelre Ziekenhuis Zutphen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kent u de berichten «Zutphen houdt volwaardig ziekenhuis», «Sluiting ziekenhuisafdelingen Zutphen: gemeente laat er een expert naar kijken» alsmede «Deventer ziekenhuis voorziet geen problemen»?1, 2, 3
Ja.
Wat vindt u ervan dat het bestuur van Gelre ziekenhuizen eerst een belofte doet en dan binnen zeven maanden zonder nader overleg aangeeft het ziekenhuis uit te kleden door de afdelingen spoedeisende hulpafdeling en verloskunde te willen sluiten?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder, in dit geval Gelre Ziekenhuizen, om te beslissen over de inrichting van de zorgorganisatie, mits dit binnen de geldende normen is, én op voorwaarde dat de kwaliteit en continuïteit van zorg geborgd zijn. Om te komen tot toekomstbestendige inrichting staan ziekenhuizen soms voor ingrijpende keuzes en het is begrijpelijk dat die tot allerlei gevoelens bij betrokkenen zoals het zorgpersoneel of bewoners kunnen leiden. Daarom is het van belang dat zij goed en tijdig worden betrokken bij de plannen en de verdere besluitvorming.
Kunt u een chronologisch overzicht geven van het consultatieproces, zoals dat wettelijk is voorgeschreven? Met wie en wanneer is er geconsulteerd? Kunt u daarnaast de bijbehorende informatie meezenden die betrokkenen op dat moment hebben ontvangen?4
In de AMvB en ministeriële regeling acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, hoofdstuk 8a en Uitvoeringsregeling Wkkgz, hoofdstuk 3a) staan de stappen vermeld die een zorgaanbieder moet doorlopen bij een voorgenomen besluit om de acute verloskundeafdeling, IC, en/of SEH te sluiten of het zorgaanbod daar aan te passen. Voor een chronologisch overzicht van het consultatieproces verwijs ik naar het stroomschema AMvB en regeling acute zorg5. Deze informatie heb ik als bijlage bij deze Kamervragen toegevoegd.
Gelre Ziekenhuizen heeft mij laten weten dat er vanaf september 2020 gesprekken worden gevoerd over de locatieprofielen van beide locaties (Apeldoorn en Zutphen). Medewerkers, de cliëntenraad, de regionale zorgpartners én andere belangrijke stakeholders zijn bij deze gesprekken betrokken. Ook de medisch specialisten zijn intensief in het proces meegenomen. Het medisch stafbestuur en de verpleegkundige adviesraad van Gelre Ziekenhuizen kunnen zich vinden in de richting van het voorgenomen besluit, aldus de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen.
De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen heeft verder te kennen gegeven dat de belanghebbende gemeenten in 2021 zijn geconsulteerd in een proces met regionale zorgpartners. Hiertoe zijn meerdere bijeenkomsten georganiseerd.
Het voorgenomen besluit van Gelre Ziekenhuizen borduurt voort op de consultatieronde uit 2021, maar heeft een op zichzelf staand consultatieproces, dat nog in volle gang is. Hetzelfde kan gezegd worden van de schriftelijke informatie die aan betrokkenen wordt verstrekt. Deze informatie heb ik niet tot mijn beschikking.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de bestuursvoorzitter van Gelre ziekenhuizen betekenen dat betrokkenen zijn/worden geïnformeerd en daarmee dus niet worden geconsulteerd conform de wet? Zo nee, waarom niet?
Gelre Ziekenhuizen heeft mij laten weten dat zij alle noodzakelijk stappen zullen volgen zoals voorgeschreven in AMvB en de regeling acute zorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangegeven wat de precieze aantallen in de afgelopen drie jaar zijn geweest met betrekking tot de huisartsenpost, spoedeisende hulpafdeling en het aantal baby’s dat in het ziekenhuis in Zutphen is geboren?
Vanuit Gelre Ziekenhuizen heb ik de volgende cijfers ontvangen:
2020
2021
2022
Consulten
12.254
16.492
14.178
Telefonisch consult
10.818
7.399
12.443
Visites
2.804
2.605
2.644
2020
2021
2022
Aantallen
11.085
11.384
12.467
2020
2021
2022
Geboortes
799
664
686
Gaat u, daar het gemeentebestuur aangeeft dat ze een expert ernaar willen laten kijken, zorgen dat deze expert toegang krijgt tot alle financiële informatie zodat zichtbaar wordt hoe de kosten gealloceerd zijn, aangezien er in een grotere organisatie keuzemogelijkheden zijn met betrekking tot de toewijzing van kosten? Is het niet eerder de locatie Apeldoorn van de Gelre Ziekenhuizen waar de financiële problemen zitten, die afgewenteld worden op de locatie Zutphen? Zo nee, kunt u aantonen dat dit niet het geval is?
Gelre Ziekenhuizen gaat als zorgaanbieder over de eigen bedrijfsvoering en dient daarbij uiteraard aan de relevante wet- en regelgeving te voldoen. Gelre Ziekenhuizen laat mij weten dat zij reeds onder bijzonder beheer staan bij de banken, aan hen leggen zij financiële verantwoording af. Dit doen zij eveneens aan de zorgverzekeraars. Het valt niet binnen mijn verantwoordelijkheid als Minister om zorgaanbieders te verplichten openheid te geven over hun interne financiële huishouding.
Kunt u reflecteren op het Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO)-rapport dat in opdracht van Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen (SAZ)/ Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) is uitgevoerd in relatie tot het plan om de spoedeisende hulp van het ziekenhuis in Zutphen te sluiten?5
Op het TNO-rapport heb ik gereageerd in mijn brief van 15 december 2022.7
Gelre Ziekenhuizen is niet voornemens de SEH als zodanig volledig te sluiten. Deze wordt wel anders georganiseerd. In het voorgenomen besluit van de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen is opgenomen dat hoogcomplexe spoedzorg geconcentreerd zal worden in Apeldoorn. Op de locatie in Zutphen blijft een 24/7 voorziening aanwezig die zal worden ingericht voor laagcomplexe spoedzorg.
Het genoemde TNO-rapport richt zich op het sluiten van een SEH in de nacht. Dat is hier nadrukkelijk niet aan de orde.
Kunt u aangeven wat u van dit besluit vindt in relatie tot de unaniem aangenomen motie dat leefbaarheid en nabijheid van zorg meegewogen moeten worden bij de inrichting van het zorglandschap?6
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is afgesproken om te kijken naar differentiatie, concentratie en spreiding van acute zorgvoorzieningen in de regio. Het uitgangspunt is: de zorg dichtbij waar dat kan, en verder weg waar dat moet, bijvoorbeeld om te kunnen garanderen dat iedereen die hoogcomplexe zorg nodig heeft erop kan rekenen dat de zorg van goede kwaliteit is.
Volgens de bereikbaarheidsanalyse 2022 van het RIVM is de locatie van Gelre Ziekenhuizen in Zutphen niet gevoelig voor de nu nog geldende 45-minutennorm. Inwoners, voor wie Zutphen het dichtstbijzijnde ziekenhuis is, kunnen bij een eventuele sluiting van de SEH of afdeling acute verloskunde nog binnen 45 minuten met een ambulance naar minstens vier andere SEH’s of afdelingen acute verloskunde worden gebracht, volgens het theoretische rijtijdenmodel. Daarnaast blijft er volgens Gelre Ziekenhuizen zorg geleverd worden op de locatie in Zutphen. Het gaat hierbij om planbare zorg en laagcomplexe spoedzorg. Voor hoogcomplexe spoedzorg zullen patiënten terecht kunnen op de locatie in Apeldoorn.
Zoals toegelicht in de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg zijn er meerdere redenen om de 45-minutennorm te vervangen.9 Bij het ontwikkelen van een alternatief zal de nabijheid van acute zorg in acht genomen worden.
Kunt u alstublieft in kaart brengen wat de adherentie van de verschillende ziekenhuizen in Gelderland is?
Ik heb geen gegevens over de adherentiegebieden van ziekenhuizen in Gelderland.
Kunt u aangeven hoe u in het kader van uw Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg voor heel Gelderland de acute zorg wil borgen?
In zowel de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg als in het IZA is opgenomen dat Regionale Overleggen Acute Zorgketen (ROAZ-en) aan de slag gaan met het opstellen van ROAZ-beelden en -plannen. Het doel van het ROAZ-beeld is het identificeren van de ontwikkelingen in de zorgvraag en zorgaanbod en de knelpunten in toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van acute zorg. De ROAZ-beelden geven inzicht in welke actoren en karakteristieken in de regio een rol spelen om te komen tot effectieve interventies. Het ROAZ-plan beschrijf vervolgens op basis van het ROAZ-beeld wat de prioritaire opgaven zijn en de afspraken die regionale zorgpartijen maken om deze aan te pakken. Daarnaast worden afspraken gemaakt in de regio over de transformatieopgaven die nodig zijn om de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de acute zorg in Gelderland duurzaam te borgen.
Kunt u per ziekenhuis per jaar aangeven hoeveel stops er de afgelopen drie jaar zijn geweest bij de ziekenhuizen in Zutphen, Deventer, Arnhem, Zwolle en Apeldoorn?
Ik ga er van uit dat u met het begrip «stops» hier doelt op de SEH-stops van de betreffende ziekenhuizen. Een SEH-stop is een logistiek instrument en kan een hulpmiddel zijn om de zorgvraag op SEH’s in de regio op piekmomenten te reguleren, zodat patiënten die op de SEH komen tijdig de juiste zorg kunnen ontvangen. Het instrument is van groot belang voor de samenwerking in de regio, tussen ziekenhuizen onderling en ook tussen ambulancediensten en ziekenhuizen en tussen huisartsen en ziekenhuizen. Het kunnen inzetten van dit instrument draagt daarmee bij aan de patiëntveiligheid en kwaliteit van de zorg. In levensbedreigende situaties kunnen patiënten altijd – ook tijdens een SEH-stop – terecht bij de meest geschikte nabije SEH.
Ik beschik niet over informatie over het aantal SEH-stops op het niveau van individuele ziekenhuizen of over de afgelopen drie jaar. Wel heb ik informatie10 over de SEH-stops in de betreffende regio’s in de maand januari 2023:
In de zeven ziekenhuizen in de ROAZ-regio Zwolle waren er in januari 2023 in totaal 35 SEH-stops.
In de zes ziekenhuizen in de ROAZ-regio Oost waren er in januari 2023 in totaal 16 SEH-stops.
De berichten ‘Nederlands standpunt Russische sporters’, ‘Aziatische sluiproute voert Russische sporters wellicht alsnog naar Olympische spelen 2024’ en ‘De boycot treft de Russische topsport en daarmee de pr-machine van Vladimir Poetin’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten: «Nederlands standpunt Russische sporters», «Aziatische sluiproute voert Russische sporters wellicht alsnog naar Olympische spelen 2024», en «De boycot treft de Russische topsport en daarmee de pr-machine van Vladimir Poetin»?1, 2, 3
Ja.
Deelt u de mening dat het Russische regime de internationale sportprestaties van Russische sporters misbruikt voor binnenlandse propaganda?
Het is duidelijk dat het Russische regime veel waarde hecht aan internationale sportprestaties van Russische sporters.
Deelt u de mening dat wanneer Oekraïense sporters in de frontlinie moeten vechten terwijl Russische sporters, vaak in dienst van het Russische Ministerie van Defensie, kunnen blijven trainen en ook nog wedstrijden kunnen doen, er van eerlijke sport geen sprake is?
Het is verschrikkelijk dat het nodig is dat Oekraïners, onder wie ook sporters, hun land moeten verdedigen in de oorlog tegen Rusland en dat er Oekraïense atleten overleden zijn in deze strijd. Dit is van een andere orde dan eerlijke sport.
Bent u ervan op de hoogte dat er nog steeds Russische sporters actief zijn op internationale sporttoernooien in Nederland (bijvoorbeeld het ABN Amro Open)?
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse overheid de visa uitgeeft om Russische sporters in staat te stellen om in Nederland te verblijven voor deelname aan internationale sporttoernooien? Hoeveel Russische sporters hebben sinds de aanval op Oekraïne een visum gekregen om in Nederland deel te kunnen nemen aan sportwedstrijden?
Ja. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft tussen 24 februari 2022 en peildatum 28 februari 2023 in totaal twee kort verblijf visa verstrekt aan aanvragers met de Russische nationaliteit die bij hun aanvraag als bestemming Nederland en als verblijfsdoel «sportwedstrijd» hebben opgegeven. Het gaat om twee visa die beide in juli 2022 zijn verstrekt, voor twee afzonderlijke sportevenementen. De visa zijn cf. de relevante Europese wet- en regelgeving afgegeven, te weten de Schengen visumcode en de Visum Facilitatie Overeenkomst (VFA) met Rusland. De VFA werd op 9 september 2022 volledig opgeschort4. Bij de opschorting van deze overeenkomst publiceerde de Europese Commissie richtsnoeren over de visumafgifte aan Russen5. Deze richtsnoeren bevatten geen specifieke restricties voor Russische sporters.
Deelt u de mening dat als we andere landen zoals Frankrijk vragen om geen Russische sporters toe te laten, wij als Nederland zelf ook het goede voorbeeld moeten geven? Bent u daarom bereid om de visumverstrekking aan Russische sporters op te schorten zolang Rusland de verderfelijke oorlog in Oekraïne voert? Mochten hier juridische belemmeringen zijn, wilt u met de grootst mogelijke spoed met voorstellen komen om deze belemmeringen weg te nemen zodat Russische sporters uit Nederland geweerd kunnen worden?
Het is niet zo dat ik andere landen, zoals Frankrijk, heb gevraagd om geen Russische sporters toe te laten.
Het kabinet heeft duidelijk stelling genomen tegen de deelname van Russische sporters aan landentoernooien zoals de Olympische Spelen, ook onder neutrale vlag. Onder geen beding mag sport een vehikel worden voor Russische propaganda. Het is echter niet zo dat sporters die over de Russische nationaliteit beschikken per definitie zijn uitgesloten van deelname op individuele basis aan alle sporttoernooien. Wanneer een sporter met de Russische nationaliteit wordt uitgenodigd kan deze ook een visum aanvragen. Iedere visumaanvraag wordt op zijn merites beoordeeld en getoetst aan de voorwaarden uit de Schengenvisumcode. Daarbij wordt ook getoetst op de duur en doel van het verblijf. Dat moet de aanvrager met onderliggende documenten kunnen onderbouwen. Als het reisdoel sport is, wordt dat doorgaans aangetoond met een (gepersonaliseerde) uitnodiging van de organisatie die het sportevenement organiseert. Er wordt geen visum verstrekt als de aanvrager het doel van het verblijf niet voldoende kan aantonen, bijvoorbeeld omdat een dergelijke uitnodiging ontbreekt. Dat betekent in de praktijk dat eventuele visumafgifte voor Russische sporters direct volgt uit het geldende uitnodigingsbeleid. Er is geen sprake van apart visumbeleid voor deze categorie aanvragers.