Het verdwijnen van specialistische ggz behandelplekken |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Psychiaters zeer bezorgd om kwetsbare patiënten na sluiting kliniek Lunteren: op wachtlijst of geen passende zorg» en «Jasper stond tien maanden op een wachtlijst, voor het eerst werd ik suïcidaal»?1, 2
Ja, deze zijn bekend.
Hoe vindt u de signalen uit bovengenoemde artikelen samengaan met uw beantwoording van eerdere Kamervragen, waarin u schreef dat de Nationale Zorgautoriteit (NZa) in december een uitvraag heeft gedaan bij de zorgverzekeraars en dat zij geen aanvullende signalen hebben ontvangen van cliënten dat zij geen adequate vervangende zorg hebben gehad?3
De signalen die bovengenoemde artikelen aankaarten, kunnen alleen worden opgepakt wanneer cliënten zich melden bij hun zorgverzekeraar. Mochten er cliënten zijn die toch onterecht op een wachtlijst terecht zijn gekomen of naar hun mening geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Via zorgbemiddeling kunnen zorgverzekeraars hun verzekerden bemiddelen naar een alternatieve zorgaanbieder. Het is de taak van zorgaanbieders om cliënten te wijzen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar. Het Zorginstituut kan aanbieders en zorgverzekeraars helpen de juiste, zorginhoudelijke keuzes te maken voor de meest passende behandeling.
In hoeverre acht u «maanden op de wachtlijst belanden» passende vervolgzorg, in de wetenschap dat een deel van de cliënten van Pro Persona op de wachtlijst zijn beland?
In het artikel wordt aangegeven dat de betreffende client er zelf voor heeft gekozen om op zoek te gaan naar andere vervolgzorg. De client gaf daarbij aan bekend te zijn met zorgbemiddeling van de zorgverzekeraar, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt. De verzekeraar kan alleen op een goede manier invulling geven aan de zorgplicht als gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden van zorgbemiddeling.
In de beantwoording van de eerder genoemde Kamervragen herhaalt u meerdere keren dat cliënten die vinden dat ze geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen zich moeten melden bij hun zorgverzekeraar, maar weten de cliënten van deze mogelijkheid? Is dit kenbaar gemaakt bij de cliënten, zowel tijdens het afbouwproces als op dit moment? Kan van deze zieke en kwetsbare doelgroep verwachten worden dat zij assertief genoeg zijn om zelf de zorgverzekeraar, of zelfs de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of NZa te benaderen? Op welke manier kunnen zij hiermee worden geholpen?
Het is de taak van zorgaanbieders om cliënten te wijzen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar (artikel 4 van de Regeling transparantie zorgaanbieders van de NZa). De zorgverzekeraar is vervolgens verplicht (beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw) om de verzekerde bij te staan bij het zoeken naar een zorgaanbieder die de cliënt eerder kan behandelen. Het is aan de professionaliteit van de zorgaanbieder om in te schatten hoeveel ondersteuning de cliënt bij zorgbemiddeling nodig heeft. Uit de eerdere uitvraag van de NZa bleek dat één zorgverzekeraar naar aanleiding van de sluitingen in het voorjaar 2022 drie zorgbemiddelingsverzoeken had gehad die in behandeling zijn genomen. Deze verzoeken zijn inmiddels afgerond.
Bent u bereid om de IGJ onderzoek te laten doen naar de kwaliteit van de geleverde zorg aan de cliënten van Pro Persona, zoals de Nederlandse Vereniging van Psychiatrie (NVvP) vraagt? Zo niet, waarom niet?
De IGJ heeft op 22 februari jongstleden gereageerd op de brief van de NVvP.4
In hun reactie geeft de IGJ aan dat ze ten tijde van de aankondigde sluitingen waar de NVvP naar refereert ongeveer tien signalen heeft ontvangen. Deze signalen betroffen zorgen over de overdacht van zorg naar een andere aanbieder, de gevolgen hiervan voor patiënten en angst voor wachtlijsten. De IGJ heeft deze signalen meegenomen in het toezicht naar hoe de betreffende zorgaanbieders de zorgplichten hebben uitgevoerd. Uit dit toezicht blijkt dat zorgaanbieders zorgvuldige afwegingen hebben gemaakt. De IGJ geeft daarom aan dat deze signalen geen aanleiding geven om nader onderzoek te doen. Dit is ook besproken door de IGJ met de NVvP.
De IGJ heeft recent geen signalen ontvangen over discontinuïteit of ontbreken van passendheid van hulp. Wanneer de IGJ signalen en meldingen ontvangt dat de continuïteit van zorg niet geborgd is, neemt de IGJ contact op met de zorgaanbieder, wanneer deze zelf nog geen contact heeft gelegd. De focus bij dit toezicht is de kwaliteit en veiligheid van zorg aan cliënten en wachtenden. In de reactiebrief vraagt de IGJ aan de NVvP om concrete en recente signalen met de IGJ te delen. Deze signalen gebruikt de IGJ voor het inrichten van hun toezicht, waarbij ze afwegen of een zorgaanbieder de juiste stappen onderneemt om negatieve gevolgen voor cliënten zo veel als mogelijk te voorkomen of te beperken.
In antwoord op bovengenoemde eerdere vragen stelt u de conclusie te delen van het Trimbos in de Landelijke Monitor Ambulantisering en Hervorming Langdurige ggz dat de nadruk niet langer zou moeten liggen op de afbouw van klinische bedden als zodanig en geeft u aan «dat er een zekere ruimte en beschikbaarheid van voldoende bedden nodig is om de zorg te kunnen leveren die nodig is in sommige gevallen», dus hoe kan het dan dat de NVvP constateert dat ook in het afgelopen jaar het aantal klinische bedden is afgenomen? Wat gaat u doen om deze trend te keren?
Zoals eerder aangegeven vind ik het van groot belang dat er zicht en grip komt op cruciale ggz. Voor 15 mei leveren regio’s bij de Nederlandse ggz aan in hoeverre er in hun regio sprake is van cruciale zorg waar de continuïteit van in het geding is. Deze uitkomsten worden door zorgverzekeraars besproken en betrokken bij de inkoop voor 2024. Daarnaast levert elke regio voor 15 juni aan welk cruciaal ggz aanbod er regionaal, bovenregionaal en landelijk beschikbaar is. Vanaf juli aanstaande worden de overzichten per regio landelijk gebundeld, zodat er een eerste overzicht ontstaat van welk aanbod er is als het gaat om cruciale ggz. Op basis van dit overzicht en inzicht in de vraag naar cruciale ggz wordt bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden.
Bent u het eens dat er tot medio juli, wanneer er een eerste overzicht is van het aanbod van cruciale ggz omdat dan de regio-inventarisaties afgerond zijn, geen instelling voor specialistische ggz mag sluiten of afdelingen mogen worden afgebouwd? Zo niet, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven vind ik het van groot belang dat het er meer zicht en grip komt op cruciale ggz. Aanvullend op de afspraken om cruciale zorg te inventariseren, hebben we daarom afgesproken dat kerninstellingen voor 15 mei aanleveren als zorgcontinuïteit in het geding komt, zodat dit door zorgverzekeraars meegenomen kan worden bij de inkoop in 2024.
In het stelsel is het aan zorgaanbieders om bedrijfsmatige keuzes te maken, zoals het sluiten of afbouwen van bepaalde afdelingen. In de huidige situatie is het zo dat vanuit de wettelijke zorgplicht zorgverzekeraars proactief de beschikbaarheid van voldoende zorg voor verzekerden moeten organiseren. Dit betekent dat zorgverzekeraars voldoende zorg moeten inkopen voor hun verzekerden en dat vraag en aanbod moeten matchen. Bij de afbouw of ombouw van zorg is het aan de zorgverzekeraar om te overwegen of er voldoende alternatieven van vervangende zorg zijn voor zijn verzekerden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze zorgplicht en de kwaliteit van zorg.
De NZa heeft in oktober 2020 voor de verzekeraars handvatten opgesteld om invulling te geven aan hun zorgplicht, zodat verzekerden tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen. De IGJ heeft voor de zorgaanbieders de Leidraad continuïteit van zorg en jeugdhulp gepubliceerd in juni van 2022. In deze leidraad maakt de IGJ duidelijk wat zij verwacht van zorgaanbieders in situaties waarin er (mogelijk) risico’s ontstaan voor de continuïteit van zorg aan patiënten en cliënten. Deze leidraad en handvatten maken onder meer helder wat van partijen verwacht mag worden als zij hun zorgaanbod wijzigen. IGJ en de NZa trekken natuurlijk waar nodig samen op in het toezicht.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van NZa-directeur Karina Raaijmakers van 21 februari, die stelt dat cruciale ggz niet via concurrentie moet worden ingekocht, maar door bekostiging via beschikbaarheid? Bent u het met haar pleidooi eens? Zo niet, waarom neemt u dit signaal niet serieus? Wat zegt het u dat iemand van de NZa, het orgaan dat toezicht houdt op de beschikbaarheid van zorg, dit signaal geeft?4
De NZa stelt een interessante, maar ook vergaande maatregel voor die om zorgvuldige weging vraagt. Daarom heb ik de NZa 23 februari jl. in een brief gevraagd om een brief met nadere toelichting en analyse bij dit voorstel. Op basis daarvan kan ik bezien of er naast de gemaakte IZA-afspraken aanvullende stappen moeten worden gezet. Ondertussen vind ik het belangrijk dat de gemaakte IZA-afspraken, gericht op een goed toegankelijke cruciale ggz voor de mensen die haar nodig hebben, onverkort worden doorgezet.
Zijn zorgaanbieders en zorgverzekeraars verplicht om cliëntenraden tijdig te informeren, aangezien u in antwoord op reeds genoemde eerdere Kamervragen schrijft dat zij niet verplicht zijn om reorganisaties te melden bij de toezichthouders?
Ja, in de Wet Medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) staat aangegeven in artikel 7 lid d en e dat bij belangrijke wijzigingen in een organisatie de cliëntenraad in de gelegenheid moet zijn om advies uit te brengen over een voorgenomen besluit. Dat betekent dat een zorgaanbieder bij een reorganisatie dient te handelen conform de Governancecode Zorg 20226 en specifiek ten aanzien van het organiseren van inspraak, samenspraak en tegenspraak. Is dit niet het geval, dan kunnen belanghebbenden die op enigerlei wijze nadeel hebben ondervonden van de wijze waarop een zorgorganisatie de Governancecode Zorg 2022 heeft nageleefd, binnen de grenzen van het daarvoor van kracht zijnde regelement, een toetsingsverzoek indienen bij de Governancecommissie Gezondheidszorg.
Wat is uw reactie op recente cijfers van het CBS dat het personeelstekort in de ggz nog nooit zo hoog is geweest als nu, aangezien u in dezelfde antwoorden schreef dat u zich vanuit uw rol hard maakt om medewerkers voor de zorgsector te behouden? Kan geconcludeerd worden dat uw inspanningen tot nu toe nog niets hebben uitgehaald wanneer te lezen is dat «het aantal jonge ggz-werknemers dat ander werk ging doen nu groter is dan het aantal ggz-werknemers dat met pensioen ging»? Wat gaat u doen om deze ontwikkeling te keren? Gaat u iets aan uw aanpak veranderen?5
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op vragen die u eerder stelde8 zet ik met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ), in samenwerking met partijen (onder andere V&VN en deNLggz), in op de urgente uitdagingen die er liggen op de arbeidsmarkt, ook voor de ggz-sector. Het programma richt zich op meer ruimte voor innovatieve werkvormen, meer ruimte voor goed werkgeverschap en voor scholing en ontwikkeling. Door meer zeggenschap te stimuleren en daardoor het werkplezier te vergroten, moeten zorgmedewerkers behouden blijven voor de zorg. Het programma TAZ is op 30 september 2022 gedeeld met uw Kamer.9 Er wordt momenteel met veel inzet gewerkt aan de uitvoering van de afspraken uit het programma. De afgesproken acties hebben tijd nodig om uitgevoerd en gemonitord te worden en vragen daarom nu niet om verandering van de aanpak.
Het bericht dat een jongen al een jaar thuis zit na een onterechte schorsing |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Damin (9) zit al jaar thuis na onterechte schorsing: «Waarom wil niemand onze zoon helpen»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat een 9-jarige jongen al ruim een jaar thuis zit en derhalve niet het onderwijs krijgt dat hij verdient? Deelt u met ons de constatering dat dit zeer ernstig is?
Deelt u met ons dat het niet zo kan zijn dat een leerling onterecht wordt weggestuurd en vervolgens een jaar lang thuis zit?
Deelt u met ons dat het niet zo kan zijn dat een kwetsbaar en jong iemand een jaar lang de dupe is van de verwijtbare handelingen van een school?
Bent u bereid om vanuit uw rol alles op alles te zetten om de verantwoordelijke partijen ertoe aan te sporen om zo spoedig mogelijk een passende oplossing voor de jongen te arrangeren? Bent u bereid om de voortgang persoonlijk te bewaken?
Wanneer scholen of samenwerkingsverbanden mogelijk tekortschieten is het aan de inspectie om daarop toe te zien. Een klacht van de betrokkenen heeft er in dit geval toe geleid dat de inspectie inmiddels nauw bij deze zaak is betrokken. Het bestuur geeft aan dat het zich heeft ingespannen om een passende plek te vinden voor de leerling en dat dit door wachtlijsten en omstandigheden veel tijd heeft gekost. Inmiddels is er een toelaatbaarheidsverklaring voor het speciaal onderwijs en staat de leerling op een wachtlijst voor een passende school waar hij zo snel als mogelijk geplaatst wordt. In de tussentijd verzorgt het bestuur onderwijs in samenwerking met de Onderwijsbegeleidingsdienst en het samenwerkingsverband. De inspectie volgt de zaak nauwlettend en zal hierop toezien.
Ook hebben medewerkers van het ministerie namens mij contact opgenomen met de moeder van de leerling uit het bericht. Met de moeder van de leerling is bekeken of Stichting Gedragswerk iets kan betekenen in deze situatie. Gedragswerk is er voor kinderen en jongeren die thuiszitten, vaak in situaties waar al veel partijen betrokken zijn en het al langer niet lukt om een goede plek en ondersteuning te vinden. Het contact is gelegd en Gedragswerk kijkt op korte termijn wat zij voor de leerling en zijn moeder kunnen betekenen.
Klopt het dat de schorsing volgens de Inspectie van het Onderwijs en onafhankelijke partijen onterecht was? Bent u bereid om de betreffende school hierop aan te spreken?
De verantwoordelijkheid voor het beoordelen van en handelen bij individuele gevallen ligt bij de inspectie. Ook in dit geval is de inspectie op de hoogte en in gesprek met de school. Uit de uitspraak van de Geschillencommissie Passend Onderwijs blijkt dat de klacht over de schorsing gegrond is verklaard. De inspectie onderschrijft dat de schorsing niet heeft plaats gevonden conform wet- en regelgeving en betrekt dit in het vervolgtoezicht.
Klopt het dat de ouders door zowel de Geschillencommissie Passend Onderwijs als de Landelijke Bezwaar Advies Commissie Toelaatbaarheidsverklaring in het gelijk werden gesteld? Bent u bereid om de betreffende school hierop aan te spreken?
Ik verwacht van scholen dat zij uitspraken van de Geschillencommissie serieus nemen en daar naar handelen. Dit vooruitlopend op de maatregel uit de verbeteraanpak passend onderwijs waarin uitspraken een bindend karakter krijgen.2
Uit navraag blijkt dat naar het oordeel van de geschillencommissie passend onderwijs de schorsing inderdaad onterecht is geweest. Diezelfde commissie heeft daarnaast ook geoordeeld dat de huidige school geen passende school is voor de leerling. Wel heeft de school aangetoond dat het zich voldoende heeft ingezet om ondersteuning aan de leerling te bieden. De Commissie geeft verder aan dat de school anders had kunnen handelen om te voorkomen dat de leerling thuis zou komen te zitten.
Deze bevindingen zullen worden meegenomen in eerdergenoemd nader onderzoek van de inspectie naar de naleving van de wet- en regelgeving door de school.
Klopt het dat de school het naliet om een andere school voor de jongen te zoeken en dat dit handelen van de school wettelijk niet is toegestaan? Zo ja, bent u bereid om de school hierop aan te spreken en heeft het niet volgen van de wet verdere gevolgen voor de school?
Bij navraag door de inspectie is door het bestuur aangegeven dat op verschillende momenten een aanbod van een andere school is gedaan. Recent is een plek aangeboden op een passende school, die de ouders hebben geaccepteerd.
Deelt u met ons de mening dat indien een school onrechtmatig heeft gehandeld en een kind een jaar lang thuis zit, dat een school dan absoluut niet heeft voldaan aan de zorgplicht?
De leerling is begin 2022 geschorst. Toen dat langer dan een week duurde, zou in overleg met de inspectie een procedure moeten zijn gestart voor het verwijderen van school. Dat is bij deze leerling niet gebeurd, en dat is zeer kwalijk. Toen hij vervolgens langdurig thuiszat was de school verplicht voor vervangend onderwijs te zorgen. Ook dat is lange tijd niet gebeurd. Wel is nu inmiddels een andere school gevonden die onderwijs aan deze leerling wil verzorgen. Voor deze school is echter een wachtlijst waar de leerling nog steeds op staat.
De inspectie ziet hier nu op toe en zal de zorgplicht van de school ook bij het eerder genoemde nadere onderzoek, betrekken.
Klopt het dat de gemeente geen hulp kon bieden en Stichting Passend Primair Onderwijs Haaglanden (SPPOH) ook niet in hulp heeft voorzien? Deelt u dan met ons dat het schandalig is dat instanties in deze zaak na een jaar nog geen passende hulp hebben geboden?
Het is de taak van het samenwerkingsverband om een dekkend aanbod te bieden voor alle kinderen die zijn aangemeld op een school binnen het betreffende samenwerkingsverband. In dit geval geeft het bestuur aan dat het samenwerkingsverband, op aanvraag van het bestuur, een toelaatbaarheidsverklaring heeft afgegeven voor de leerling. Op dit moment is het samenwerkingsverband betrokken bij de invulling van onderwijs voor de leerling en het onderhouden van contact met de ouders. Het bestuur heeft nu inmiddels een passende school gevonden waarvoor de leerling nu op een wachtlijst staat.
Ik deel met u dat een jaar lang zonder passende school thuiszitten zeer onwenselijk is. Het is dan ook van belang dat de leerling snel passende ondersteuning krijgt en weer naar school kan.
Klopt het dat er bevoegdheden zijn overschreden, privacygevoelige informatie ten onrechte is gedeeld en er zelfs is aangespoord om een melding te doen bij Veilig Thuis? Deelt u dan met ons dat dit niet door de beugel kan en dat de verantwoordelijken hierop dienen te worden aangesproken?
In algemene zin geldt dat scholen zorgvuldig moeten omgaan met de privacy van leerlingen en geen melding zouden moeten maken bij Veilig Thuis omdat ouders en school het niet eens kunnen worden over passende ondersteuning. Dit is ook onderdeel van de verbeteraanpak passend onderwijs als maatregel 12, waarbij het streven is om geen Veilig Thuis meldingen te doen bij puur een geschil over passend onderwijs. Hier ga ik met betrokkenen partijen op korte termijn verder mee aan de slag. Uit het onderzoek van de inspectie zal moeten blijken in hoeverre er hier fouten zijn gemaakt en zal waar nodig afspraken worden gemaakt over de nodige verbeteringen. Dit in het belang van deze leerling, maar ook om dit in de toekomst te voorkomen.
Het nieuws dat vijftienhonderd bushaltes zijn verdwenen in de afgelopen vijf jaar |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het nieuws dat het aantal bushaltes in Nederland in de afgelopen vijf jaar met zeven procent is afgenomen?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en ben bekend met de ontwikkeling van het aantal bushaltes. Daarbij valt op dat er zeer verschillende redenen zijn voor de genoemde afname en dat het aantal opgeheven bushaltes sterk varieert per regio. In sommige gevallen zien we dat de «klassieke lijnbus» vanwege afgenomen reizigersaantallen2 of een veranderende vervoersbehoefte niet langer de beste oplossing is om aan de behoefte aan mobiliteit te doen. Hiervoor in de plaats worden in verschillende regio’s door decentrale overheden alternatieven aangeboden zoals buurtbussen en flexibel vraagafhankelijk vervoer3. Dankzij dit soort oplossingen zijn voorzieningen bereikbaar, maar is er niet meer altijd sprake van een bushalte. Daarnaast werken concessieverleners en hun vervoerders continue aan verbeteringen in de dienstregeling. Bijvoorbeeld door lijnen te strekken, waardoor de bus niet meer door een dorp of wijk rijdt, maar er omheen. Dit betekent dat er minder bushaltes zijn en reizigers soms iets verder moeten lopen naar een halte, maar daar staat tegenover dat vervoerders kortere reistijden en meer betrouwbaarheid kunnen bieden.
Hoe verklaart u de verschillen tussen de provincies als het gaat om de afname van het aantal haltes?
Een verschil in reizigersstromen, beschikbare modaliteiten en de vervoersvraag zijn voor decentrale overheden aanleidingen om verschillende keuzes te maken per regio. Juist vanwege de verschillen per provincie is het stad- en streekvervoer belegd bij de decentrale overheden, zodat zij regionaal maatwerk kunnen leveren. In de afgelopen jaren is het aantal dienstregelingsuren landelijk gezien redelijk gelijk gebleven. De invulling van regionale dienstregelingen is vervolgens aan de decentrale overheden en vervoerders, die daarbij eigen afwegingen maken bij het komen tot een passende dienstregeling. De omvang van het aanbod kan verschillen per concessie vanwege de mate waarin reizigers terugkeren, de financiële impact van de teruggelopen reizigersaantallen, verschil in concessieafspraken of de omvang van de concessie.
Deelt u de opvatting dat het aanbod van openbaar vervoer te veel wordt afgestemd op rendement van lijndiensten en dat er ten principale meer uitgegaan zou moeten worden van het maatschappelijk belang van mobiliteit?
Nee, die opvatting deel ik niet. De verantwoordelijke provincies en metropoolregio’s streven, net als ik, naar goede bereikbaarheid van Nederland. Zij stellen bij de start van een concessie en bij tussentijdse wijzigingen van de dienstregeling eisen aan het regionale OV en de bijhorende bereikbaarheid. Wanneer een concessie voldoet aan die eisen en daarnaast winst behaalt, vind ik het geen probleem als private vervoerders een redelijk rendement behalen. De hoogte daarvan wordt daarbij wel begrensd door Europese regels.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst in de uitzending van onderzoeksplatform Pointer over de toenemende verschraling van het openbaar vervoer in landelijk gebied?2
Ik herken dat regionale buslijnen op sommige plaatsen onder druk staan. Het is vanwege veranderende reispatronen op sommige plaatsen simpelweg niet realistisch om te blijven rijden met een «klassieke lijnbus». Ik moedig de verantwoordelijke overheden en vervoerders dan ook aan om te komen met innovatieve vormen van mobiliteit, waar bijvoorbeeld flexvervoer, combinaties met andere vervoerstromen en deelmobiliteit een uitkomst kunnen bieden.
Bent u bereid om te onderzoeken wat de reden is dat vervoersbedrijven hebben gekozen voor het schrappen van opstaplocaties?
Zoals ik bij het antwoord 1 aangaf, lopen de redenen voor het opheffen van een bushalte sterk uiteen. Dit wordt bevestigd in de gesprekken die ik met de OV-sector voer en door de rapportage van de transitiemonitor die ik op 31 januari naar uw Kamer heb gestuurd. Deze rapportage biedt per regio inzicht in aanpassingen van het OV-aanbod voor 2023.5 Zoals ik hiervoor aangaf, zie ik dat regio’s alternatieven ontwikkelen voor de klassieke buslijndiensten, om zo hun reizigers goede alternatieven te bieden. Ik moedig deze ontwikkelingen aan en ben hierover met de regio’s in overleg.
Deelt u de opvatting dat het openbaar vervoer buiten de grootstedelijke gebieden dringend een inhaalslag nodig heeft?
Het openbaar vervoer heeft op een aantal plekken in het land uitdagingen met betrekking tot de stijgende kosten en vooralsnog achterblijvende reizigersopbrengsten. Ik heb op 16 februari deze uitdagingen met de sector besproken tijdens een conferentie van het Nationaal OV Beraad (NOVB). Tijdens de conferentie is besproken welke maatregelen mogelijk kunnen zijn voor kostenreducties, verhoogde aantrekkelijkheid en een extra impuls voor het OV.6 Aan de hand van de uitkomsten van de conferentie wordt in de komende maanden verder gesproken. Er is met de deelnemers van de conferentie dan ook afgesproken op korte termijn opnieuw bij elkaar te komen en de oplossingen verder uit te werken.
Zo ja, kunt u binnen het kabinet pleiten voor een andere verdeling van de aangekondigde middelen van 7,5 miljard voor het openbaar vervoer die in de huidige plannen voor twee derde voor de randstad zijn voorzien?
Het kabinet heeft 7,5 miljard ter beschikking gesteld voor de goede ontsluiting en bereikbaarheid van nieuwe woningen, waarvan ruim de helft voor OV. Voor deze investering heeft het kabinet nauwkeurig gekeken naar een evenwichtige spreiding van investeringen over het land met nadruk op gebieden waar de druk op de woningmarkt het hoogst en de bereikbaarheidsopgaven het grootst is. Uw Kamer is op 14 november geïnformeerd over de verschillende selectiecriteria voor projecten7. Daarbij is belangrijk te benoemen dat circa twee derde van het investeringspakket naar de Randstad gaat. Dit is exclusief de reservering van € 3 mld. voor de Lelylijn.
Wat gaat u ondernemen om uitvoering te geven aan de motie Alkaya en De Hoop?3
Op het moment dat er weer nieuwe investeringsmiddelen kunnen worden toegewezen zullen ook voldoende middelen voor regionale OV opgaven meewegen in de integrale afweging. Ik heb dit met u besproken in het NO MIRT op 28 november 2022 en hierbij aangegeven dat de verdeling een resultante is van een brede en integrale afweging.
Heeft u contact met de decentrale overheden over het afnemende aanbod van openbaar vervoer in het landelijk gebied en in woonlocaties aan de randen van grotere steden?
Ja, zoals tevens in het antwoord op vraag 6 toegelicht, zijn de korte termijn uitdagingen voor het OV en de verschillende ontwikkelingen ten aanzien van het aanbod standaard onderwerpen die ik bespreek in mijn contact met de decentrale overheden.
Bent u nog steeds van mening dat marktwerking in het openbaar vervoer gunstig is voor de reiziger terwijl buskaartjes in tien jaar tijd veertig procent duurder zijn geworden en het aanbod aan buslijnen aantoonbaar is verschraald?4, 5
Onderzoeken laten zien dat de invoering van marktwerking in het (regionaal) openbaar vervoer positieve effecten heeft gehad11. Ook de waardering van reizigers in het openbaar vervoer vertoonde in de periode 2001–2021 een stijgende lijn.12 De (dreiging van) concurrentie in het openbaar vervoer leidt tot prikkels om de efficiëntie en klantgerichtheid bij vervoerders te verbeteren. Tegelijk herken ik ook dat het huidige aanbod op sommige plaatsen is afgeschaald vanwege personeelstekorten. Het is daarom van groot belang dat vervoerders vol inzetten op personeelswerving zodat zij de reiziger weer een volwaardige dienstregeling kunnen bieden. Mijn beeld is dat zij dat ook doen, maar vanwege de doorlooptijd van opleidingen nog niet direct zichtbare resultaat behalen.
Bent u bereid om te beschouwen of het openbaar aanbesteden van streekvervoer kan worden vervangen door opdrachtverstrekkende provincies de mogelijkheid te geven om eigen vervoersbedrijven op te richten?
De Wet Personenvervoer 2000 biedt geen ruimte voor het oprichten van een eigen vervoersbedrijf. De wet biedt alleen voor de vier grootste steden een inbestedingsuitzondering. Deze steden mogen kiezen of zij het openbaar vervoer in hun stad openbaar aanbesteden of inbesteden aan een eigen vervoerder. Dit geldt niet voor andere gemeenten, provincies of plusregio’s. De inbestedingsuitzondering staat in artikel 63a Wp2000.
Vanuit provincies proef ik daarnaast ook geen wens om eigen vervoersbedrijven op te richten. Uit het eerder genoemde onderzoek naar de effecten van openbaar aanbesteden blijkt bovendien dat vooral de reiziger baat heeft gehad van de invoering van de Wet personenvervoer in 2000 met bijbehorende aanbestedingsplicht. Het vervoersaanbod is sindsdien sterk toegenomen en de klanttevredenheid is beduidend hoger. Hoewel de coronapandemie aanbestedingen heeft vertraagd door de onzekerheid die er was over de reizigersontwikkeling, zijn de eerste aanbestedingen nadien inmiddels succesvol afgerond en volgen er binnenkort meer. Het gesprek wat ik nu voer met de sector gaat over het financiële evenwicht van de sector in het licht van terugvallende reizigersopbrengsten en een stijgende kostenbasis. Ik zie bij het oplossen van dit probleem geen toegevoegde waarde in een heroverweging van de Wet Personenvervoer 2000. In dit verband wijs ik ook op de stadsregio’s, die met vergelijkbare uitdagingen kampen als de provincies en waar het vervoer grotendeels wordt uitgevoerd door eigen vervoersbedrijven.
Ziet u samenhang tussen de afname van het aantal bushaltes en de conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat vorig jaar constateerde dat voorzieningen als banen, gezondheidszorg en onderwijs aanzienlijk minder goed bereikbaar zijn voor mensen die afhankelijk zijn van het openbaar vervoer, vooral als ze wonen in landelijk gebied of aan de randen van stedelijke gebieden?6
PBL gaat in haar rapport in op de openbaarvervoerbereikbaarheid van het voortgezet onderwijs. In het PBL-rapport wordt in het Hoofdstuk «Bereikbaarheidssimulaties» onder andere een vergelijking gemaakt van de openbaarvervoerbereikbaarheid van het voortgezet onderwijs tussen 2017 en 2021. Deze bereikbaarheid per openbaar vervoer neemt in 2021 ten opzichte van 2017 voor scholieren in landelijke buurten iets af en voor stedelijke buurten iets toe. Het PBL schrijft dit toe aan de wijzigingen van openbaarvervoersdiensten in vooral landelijke gebieden.
In dit kader wil ik opmerken dat op 6 maart mede op mijn initiatief de conferentie Bereikbaarheid voor iedereen heeft plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst zijn de uitkomsten van het PBL-rapport besproken, is een palet aan praktijkvoorbeelden gedeeld en is gesproken over mogelijke oplossingen. Ik zal u informeren over de opbrengsten van de conferentie, voorafgaand aan het commissiedebat Strategische keuzes bereikbaarheid, gepland op 30 maart a.s.
Deelt u de opvatting dat een fijnmazig en laagdrempelig aanbod van openbaar vervoer noodzakelijk is om de bereikbaarheid van voorzieningen en werk voor iedereen in Nederland te garanderen?
Ja, die opvatting deel ik.
Bent u het eens met de opvatting dat openbaar vervoer bij uitstek een instrument is om files en drukte op wegen en de bijbehorende milieuschade te voorkomen?
Ja, collectief vervoer kan een bijdrage leveren aan een verminderde filedruk en daarnaast een duurzaam alternatief bieden.
Wat zijn de maatschappelijke kosten die jaarlijks worden veroorzaakt door de uitstoot van personenauto’s, reistijdverlies door filevorming, verkeersongevallen en aan automobiliteit gekoppelde klimaatmaatregelen?
De totale maatschappelijke kosten die worden veroorzaakt door files en vertraging op het Nederlandse hoofdwegennet, zijn voor 2018 geraamd op € 3,3 à 4,3 miljard euro. De maatschappelijke kosten van files en vertragingen bestaan uit kosten door reistijdverliezen, onbetrouwbaarheid van de reistijden en uitwijkgedrag.14 Een meer recente schatting van de maatschappelijke kosten is niet beschikbaar. In de periode 2020 en 2021 is er sprake van een aanzienlijke afname van de verliesuren op het hoofdwegennet als gevolg van de Coronamaatregelen. Het jaar 2022 is gekenmerkt door een sterke toename van het reistijdverlies, maar deze zit nog iets onder het niveau van 2018.
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 22 november 2022 worden de maatschappelijke kosten van verkeersongevallen voor 2020 op ongeveer € 27 miljard geschat met een ruime bandbreedte van € 15 tot 36 miljard.15
De totale maatschappelijke kosten van de CO2-uitstoot van personenauto’s in 2030 zouden zonder elektrische auto’s op basis van de kentallen van het CE rapport «prijs van een reis» uit 2022 € 3,2 miljard bedragen16. De aan automobiliteit gekoppelde klimaatmaatregelen zorgen voor ingroei van elektrische auto’s waardoor in 2030 de totale maatschappelijke kosten van de CO2-uitstoot op basis van de voorspelde ingroei van elektrische voertuigen (conform de Klimaat en Energie Verkenning (KEV) 2022) dalen naar € 2,6 miljard17. De maatschappelijke baten van de in de KEV 2022 meegenomen klimaatmaatregelen voor elektrische auto’s bedragen daarmee in 2030 € 0,6 mrd. per jaar.
Is u bekend dat in 27 procent van de Nederlandse huishoudens geen motorvoertuig aanwezig is?7
Ja, het is mij bekend dat bij ruim een kwart van de Nederlandse huishoudens geen motorvoertuig aanwezig is.
Bent u bereid om wettelijke minimumnormen in te stellen die voor alle inwoners van Nederland een bushalte op loopafstand met vaste ritfrequenties op alle reisdagen afdwingen?
In maart versturen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik de hoofdlijnen van de Mobiliteitsvisie aan de Tweede Kamer. Hierbij wordt onder andere ingegaan op het verzoek om met bereikbaarheidsdoelen te werken en wordt ook de reactie op het PBL-rapport gegeven. Graag voer ik daarna het gesprek over of het stellen van een norm gaat bijdragen aan een betere bereikbaarheid. Belangrijk om daarbij in gedachte te houden is dat elke regio haar eigen bereikbaarheidsvragen kent. En provincies, gemeenten, inwoners en bedrijven weten vaak beter te benoemen wat de vraag is. Het is dus ook niet alleen een zaak van het Rijk, of nog meer specifiek het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Bent u bereid een norm te stellen met betrekking tot de bereikbaarheid van noodzakelijke voorzieningen, zoals zorg en onderwijs, met het openbaar vervoer binnen een bepaalde tijdsduur?
In maart versturen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik de hoofdlijnen van de Mobiliteitsvisie aan de Tweede Kamer. Hierbij wordt onder andere ingegaan op het verzoek om met bereikbaarheidsdoelen te werken. Graag voer ik daarna het gesprek over of het stellen van een norm gaat bijdragen aan een betere bereikbaarheid. Belangrijk om daarbij in gedachte te houden is dat elke regio haar eigen bereikbaarheidsvragen kent. En provincies, gemeenten, inwoners en bedrijven weten vaak beter te benoemen wat de vraag is. Het is dus ook niet alleen een zaak van het Rijk, of nog meer specifiek het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Wat kunt u ondernemen om het streekvervoer betaalbaarder te maken teneinde verder reizigersverlies te voorkomen?
In het kader van de basis op orde bied ik het openbaar vervoer voor heel 2023 de transitieregeling, om voldoende OV te kunnen bieden. Daar heb ik 150 miljoen euro voor uitgetrokken. Om daarnaast meer reizigers te trekken voor het OV, zullen vervoerders goed moeten inspringen op veranderende reispatronen. Daarnaast werkt de sector aan slimme en creatieve oplossingen om de huidige kostenstijgingen het hoofd te kunnen bieden en voldoende bereikbaarheid te kunnen garanderen. De mogelijkheden die we daarbij als sector zien, heb ik beschreven in de brief van 21 februari 2022, zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 6.19
Het collegegeld bij deeltijdstudies in het hoger onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Is het wettelijk toegestaan dat onderwijsinstellingen voor deeltijdopleidingen met een duur van twee jaar, twee keer het volledige tarief van het instellingscollegegeld vragen aan studenten?
De wet bepaalt dat een student voor elk studiejaar dat die voor een opleiding is ingeschreven collegegeld is verschuldigd (artikel 7.43 van de WHW). Het bedrag (ongeacht of het instellingscollegegeld of wettelijk collegegeld betreft) wordt jaarlijks vastgesteld. Deze systematiek geldt zowel voor voltijd- als deeltijdopleidingen. Het bepalen van de hoogte van het instellingscollegegeld is aan de hogeronderwijsinstellingen. Het is een zorgvuldig proces waarbij ook de medezeggenschap betrokken is. Het instellingscollegegeld is ingevoerd vanuit de gedachte dat instellingen op deze manier de kosten kunnen dragen die zij maken voor het verzorgen van het onderwijs aan de categorieën studenten voor wie de instelling geen studentafhankelijke bekostiging ontvangt. Het is aan de instellingen om het kostendekkend tarief te bepalen. Zij kunnen bij de hoogte van het instellingscollegegeld onderscheid maken tussen een voltijd- en een deeltijdopleiding. Ik ben van mening dat de hoogte van het instellingscollegegeld voor een Nederlandse student die een tweede studie volgt niet hoger zou moeten zijn dan het kostendekkende tarief. Dit komt ook overeen met de huidige praktijk waarbij instellingen, over het algemeen, de hoogte van het instellingscollegegeld bepalen door de som van de hoogte van het wettelijk collegegeld en de fictieve, studentafhankelijke bekostiging.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat onderwijsinstellingen twee keer het instellingstarief vragen voor een deeltijdstudie en dat dit extra onwenselijk is bij studies voor de tekortsectoren, zoals het onderwijs?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de hoogte van het instellingscollegegeld voor een deeltijdlerarenopleiding van twee jaar kan oplopen tot €28.000,-? Bent u bereid om samen met opleidingen oplossingen te vinden?
Het bepalen van de hoogte van het instellingscollegegeld is aan de hogeronderwijsinstellingen. Het is een zorgvuldig proces waarbij ook de medezeggenschap betrokken is. Voor studenten die een tweede lerarenopleiding volgen kan via de subsidieregeling tweede lerarenopleiding voor twee jaar subsidie aan worden gevraagd. De subsidie bedraagt € 6.000,– per aanvrager per studiejaar, of bij lager instellingscollegegeld ten hoogste dat bedrag.
De casus waarop het lid doelt (Master Pedagogische Wetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU)) betreft overigens geen lerarenopleiding. Voor lerarenopleidingen hanteert de VU een instellingscollegegeldtarief (ca. € 6.000) dat lager is dan het kostendekkende tarief.
Kunt u toelichten hoe de motie Van Meenen/Westerveld, waarin de regering wordt verzocht ervoor te zorgen dat het voor onderwijsinstellingen niet mogelijk is om meer instellingscollegegeld dan de bekostiging van de opleiding en het tarief ter hoogte van het wettelijk collegegeld te vragen, is uitgevoerd?1
Deze motie maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid. Daar beraad ik mij op dit moment op. Het onderdeel instellingscollegegeld neem ik mee in mijn overwegingen.
Heeft u in beeld of de centrale medezeggenschapsraad voldoende informatie krijgt om hun adviesrecht, specifiek als het gaat om de hoogte van het instellingscollegegeld, goed uit te voeren?
Uit de meest recente tweejaarlijkse medezeggenschapsmonitor2 blijkt dat centrale medezeggenschapsleden over het algemeen positief zijn over de overlegcultuur binnen instellingen, het krijgen van informatie die nodig is voor de uitvoering van hun taken en over het krijgen van een reactie op voorstellen. Het vroegtijdig betrekken van de medezeggenschap in het beleidsproces, zoals bij het vaststellen van de hoogte van het instellingscollegegeld, kan beter. Bij meer dan de helft van de raden wordt de medezeggenschap altijd of meestal vroegtijdig betrokken en driekwart van de centrale raden krijgt altijd of meestal een tijdige reactie op voorstellen. Het tijdig ter beschikking hebben van goede en volledige informatie en het handelen volgens afgesproken termijnen bevordert het gesprek op de inhoud. Het heeft een positieve uitwerking op de relatie tussen medezeggenschap en bestuurder en op de uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden van medezeggenschapsraden binnen instellingen.
In hoeverre wordt de hoogte van het instellingscollegegeld en de totstandkoming ervan ook bekeken door visitatiecommissies?
Visitatiecommissies oordelen niet over de hoogte of de totstandkoming van het instellingscollegegeld. De visitatiecommissie kijkt naar de kwaliteit van de opleiding, het instellingscollegegeld valt daarmee buiten de reikwijdte van de accreditatiebeoordeling.
Het Italiaanse tekort en de subsidieregling voor het isoleren van woningen die meer dan 100 miljard lijkt te gaan kosten |
|
Pieter Omtzigt |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Italy faces upward deficitt revsions on reckless stimulus plan», waaruit duidelijk wordt dat Italië uitgaven van de orde van grootte van 110 miljard euro buiten de tekortcijfers gehouden heeft?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Klopt het dat Istat (het CBS van Italië) op 1 maart komt/gekomen is met nieuwe versies van de nationale rekeningen? Kunt u aangeven hoe groot het tekort is volgens de originele rekeningen en de herziene rekeningen voor de jaren 2020, 2021 en 2022 en voor de jaren waarin een voorspelling gedaan wordt?
Istat heeft 1 maart jl. de nationale rekeningen over het jaar 2022 gepubliceerd.2 De regels waar nationale rekeningen van lidstaten van de Europese Unie aan moeten voldoen zijn vastgelegd in het Europees Systeem van rekeningen. In aanvulling op de regels bestaat er een handleiding met extra sturing en kwalificaties voor de regels omtrent het overheidstekort en schuld (Manual on Government Deficit and Debt; MGDD).
Italië heeft in reactie op de COVID-19 pandemie verschillende maatregelen getroffen om de economische impact van de pandemie te beperken. Eén daarvan was de zogenaamde superbonus die huishoudens een belastingkorting biedt om de energie-efficiëntie van huizen te verbeteren of deze beter bestand te maken tegen aardbevingen. Daarnaast is de zogenaamde bonus facciate geïntroduceerd, die gericht is op de renovatie van gevels.
De maatregelen geven huishoudens het recht om verspreid over een aantal jaar bij de belastingaangifte een korting te vragen. Het recht op een belastingkorting kon tot voor kort ook overgedragen worden, waardoor het huishouden in één keer het meerjarige bedrag kon ontvangen van de partij die het recht op de belastingkorting overneemt, terwijl de overnemende partij de belastingkorting dan over meerdere jaren inbrengt in de belastingaangifte of gebruikt om een opgebouwde belastingschuld te vereffenen. In de praktijk leidt de maatregel dus over meerdere jaren tot lagere belastinginkomsten voor de Italiaanse staat.
De op dat moment geldende regels maakten echter onvoldoende duidelijk hoe de nieuwe Italiaanse belastingkorting geclassificeerd moest worden. In bepaalde gevallen moeten belastingkortingen namelijk niet als lagere inkomsten worden geboekt op het moment dat die zich voordoen maar moeten de volledige toekomstige lagere inkomsten direct als hogere uitgaven worden geregistreerd. Het Italiaanse statistiekbureau heeft Eurostat in het voorjaar van 2021 daarom om advies gevraagd. Eurostat heeft in haar antwoord bevestigd dat de belastingkorting in het kader van de superbonus niet eenduidig geclassificeerd kon worden en gaf aan dat met de update van de MGDD-handleiding specifieke regels geïntroduceerd zouden worden om deze casus te ondervangen.3
Eurostat heeft 1 februari 2023 de nieuwe versie van de handleiding gepubliceerd inclusief de aangekondigde methodologie omtrent belastingkortingen zoals verleend onder de «superbonus».4 Voor het vraagstuk van de Italiaanse belastingkorting is met name van belang of deze als «te betalen» (payable) of «niet te betalen» (non-payable) aangemerkt moeten worden. Er zijn drie factoren van belang om te bepalen of een belastingkorting als payable of non-payable geadministreerd moet worden: is de korting overdraagbaar aan anderen, is de korting geldig over een langere periode en kan de korting volledig ingezet worden om openstaande schulden af te betalen. Daarbij is met name het vraagstuk of het gehele bedrag waar de maatregel recht op geeft uiteindelijk over meerdere jaren als belastingkorting opgevoerd kan worden. In dat geval wordt de korting in zijn geheel als uitgave van de overheid gerekend in het jaar van verstrekking van het recht op de belastingkorting.
De verleende belastingkorting in het kader van de zogenaamde superbonus en bonus facciate zijn door Istat in eerste instantie, en in afwachting van het nader advies van Eurostat, als non-payable geregistreerd. In die hoedanigheid zouden deze worden geboekt als lagere belastinginkomsten op het moment dat de belastingkorting daadwerkelijk wordt gebruikt. De nieuwe MGDD-handleiding leidt echter tot het boeken van deze maatregelen als payable, waardoor het volledige bedrag aan toekomstige belastingkortingen waar de regeling recht op geeft in het jaar dat dit recht ontstaat volledig als uitgave moet worden geboekt.
Dit heeft gevolgen voor het berekende tekort over 2020, 2021 en 2022. Het Italiaanse begrotingstekort wordt door de registratie van de bonus als payable voor 2020 bijgesteld van -9,5 naar -9,7 procent bbp en voor 2021 van -7,2 naar -9 procent bbp. Het begrotingstekort over 2022 bedraagt volgens Istat -8 procent bbp waar de eind 2022 door de Europese Commissie bij haar herfstraming in november een tekort van 5,1% bbp verwacht en de Italiaanse geactualiseerde ontwerpbegroting die daarna volgde een verwacht tekort van 5,6% bbp liet zien.5
Hoewel dit forse bijstelling zijn, blijven de totale meerjarige kosten van de regeling onveranderd. In plaats van deze kosten te spreiden over meerdere jaren en te boeken als lagere belastinginkomsten, zoals in de praktijk het geval zal zijn, is Italië wegens de aangepaste boekhoudkundige regels verplicht om de volledige toekomstige kosten in het jaar van verstrekking als uitgaven te rekenen waardoor het tekort in deze jaren hoger uitvalt. Zowel de hoogte van de begrotingstekorten in de verschillende jaren als de samenstelling van de uitgaven en de inkomsten zal over een lange reeks van jaren dus verschillen van de eerdere (verwachte) boekhouding en van de kas-uitgaven en de kas-ontvangsten van de Italiaanse overheid.
Er is geen aanpassing gedaan voor het verwachtte tekortsaldo voor de komende jaren: Istat rapporteert met de nationale rekeningen enkel over de realisatie van de afgelopen jaren. Omdat het volledige bedrag van de maatregelen door de aanpassing als uitgaven zijn geboekt, hoeven de lagere belastingontvangsten als gevolg van de belastingkorting de komende jaren niet te worden geboekt. Daardoor leidt de boekhoudkundige aanpassing ertoe dat het Italiaanse begrotingstekort de komende jaren vanuit het perspectief van de genoemde maatregelen minder groot zal zijn dan eerder verwacht. De totale kosten van de maatregel blijven immers gelijk, waardoor de hogere tekorten van de afgelopen jaren gespiegeld zullen worden door lagere tekorten in de komende jaren. De Italiaanse overheid hoeft door de nieuwe boekhoudkundige verwerking van de maatregelen de komende jaren niet meer of minder te lenen op de kapitaalmarkt voor de financiering van de maatregelen. De financieringsbehoefte is immers afhankelijk van de kas-uitgaven en kas-inkomsten van de overheid, die door de gewijzigde boekhoudkundige verwerking van de maatregelen niet wijzigen.
Herinnert u zich dat de crisis in Griekenland pas echt begon toen de cijfers van Griekenland herzien moesten worden en het tekort in 2009 veel hoger bleek dan verwacht en ver boven de 10 procent uitkwam?
De bijstelling van het Italiaanse begrotingstekort komt voort uit een verduidelijking van de methodologie door Eurostat, naar aanleiding van de vragen hierover van Istat in 2021. De bijstelling leidt tot een verschuiving in de tijd van de impact van de maatregelen, waarbij de aard van de belastingkorting er toe leidt dat het volledig bedrag meteen als uitgave van de overheid wordt geregistreerd, hoewel de impact op de kas-uitgaven en kas-ontvangsten van de Italiaanse overheid in de vorm van toekomstige lagere belastingontvangsten zal zijn. De totale meerjarige kosten van de maatregel veranderen door de gewijzigde boekhoudkundige verwerking niet en de benodigde financiering van de Italiaanse staatsschuld verandert ook niet.
Sinds wanneer is de Eurogroep op de hoogte van het probleem dat Italië een enorme stimuleringspakket heeft dat buiten de begrotingscijfers gehouden is?
De aanpassing van het Italiaanse begrotingstekort is niet in de Eurogroep besproken. Zoals in antwoord 2 toegelicht heeft Italië de belastingkorting onder de superbonus en de bonus facciate tot voor kort als non-payable geregistreerd. Dat was niet in strijd met de op dat moment geldende MGDD-handleiding van Eurostat. Als gevolg van het aanpassen van de kwalificatienormen van belastingkortingen door Eurostat, die mede naar aanleiding van vragen van Istat over de specifieke Italiaanse belastingkortingen, wordt de belastingkorting nu als payable geregistreerd. Hierdoor wordt de korting in zijn geheel als uitgave van de overheid gerekend in het jaar dat het recht erop ontstaat. Dit maakt dat Istat het begrotingstekort van Italië voor 2020 en 2021 heeft aangepast en de methode direct heeft toegepast op de tekortcijfers voor 2022.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het feit dat Italië waarschijnlijk een veel groter begrotingstekort heeft dan voorgespiegeld?
De bijstelling van het begrotingstekort naar aanleiding van de nieuwe classificatie van de belastingvoordelen is op 23 februari onder de ambtelijke aandacht gekomen. Ik ben zelf op 6 maart op de hoogte gesteld.
Hoe hebben de maatregelen om begrotingen en uitgaven te controleren gewerkt?
De aanleiding voor de bijstelling van het Italiaanse overheidstekort is een verandering in de methodologie die Eurostat vaststelt voor de berekening van het overheidstekort. De regels die golden op het moment dat Italië de belastingkortingen introduceerde maakten onvoldoende duidelijk hoe de belastingkorting geclassificeerd moest worden. Het Italiaanse statistiekbureau heeft Eurostat in 2021 om advies gevraagd. Eurostat heeft in haar antwoord bevestigd dat de korting in het kader van de superbonus niet eenduidig geclassificeerd kan worden en gaf aan dat met de update van de handleiding specifieke regels geïntroduceerd zullen worden om deze casus te ondervangen.
Wat hebben de Eurogroep en Eurostat gedaan om ervoor te zorgen dat de Italiaanse begroting wel een getrouw beeld gaf van de werkelijkheid?
De Eurogroep heeft niet over dit onderwerp gesproken. Eurostat heeft naar aanleiding van vragen van Istat de MDGG-handleiding aangepast zodat deze duidelijkheid schept over de belastingkorting zoals die in de Italiaanse maatregelen is vormgegeven.
Bent u ervan op de hoogte dat het Italiaans Parlement al op 23 november 2021 gewaarschuwd werd in een hoorzitting door de eigen begrotingsdienst (upbilancio) voor de gevolgen voor de begroting?
Ik was hier niet van op de hoogte, maar dit past in mijn ogen goed bij het traject dat reeds in mei 2021 door Istat is ingezet om verduidelijking te krijgen over de correcte behandeling van de specifieke Italiaanse maatregelen.
Kunt u beschrijven hoe de subsidieregelingen (de superbonus 110, de bonus facciate en andere regelingen) voor de isolatie van woningen en voor het aardbevingsbestendig maken van woningen eruit zagen?
De Italiaanse regering heeft verschillende regelingen geïntroduceerd om huishoudens te bewegen om huizen energie-efficiënter en/of aardbevingsbestendiger te maken. Istat geeft in de publicatie van de nationale rekeningen aan dat de methodologische aanpassing tot gevolg heeft dat de superbonus en bonus facciate in het jaar van verstrekking in het tekort opgenomen moet worden.
De bonus facciate liep van 2019 tot en met 2022 en bood een belastingkorting van aanvankelijk 90% en later 60% van de kosten voor de renovatie van gevels in historische centra. De superbonus is in 2020 geïntroduceerd om de economische impact van de COVID-19 pandemie te beperken door de economie te stimuleren en werkgelegenheid te beschermen en is als enige bonusmaatregel opgenomen in het Italiaanse herstel- en veerkrachtplan. Huishoudens ontvangen een belastingkorting voor werkzaamheden die de energieprestaties van het huis verbeteren of bijdragen aan de aardbeving-bestendigheid van het gebouw. Daarnaast valt ook de installatie van zonnepanelen en laadinfrastructuur voor elektrische voortuigen onder de reikwijdte van de regeling. De belastingkorting kan door de gebruiker gespreid over 5 of 10 jaar worden benut. Ook is het mogelijk om de korting over te dragen aan de aannemer die hiervoor korting geeft op de factuur en die voorts zelf over een aantal jaren een belastingkorting kan krijgen. Tot slot heeft de begunstigde het recht om de belastingkorting over te dragen aan een financiële instelling in ruil voor een vergoeding, waarna de financiële instelling de belastingkorting kan benutten. Per 17 februari 2023 is de mogelijkheid tot het overdragen van de belastingkorting door de Italiaanse regering stopgezet. Huishoudens konden tot eind 2022 110% van de kosten van de verbouwing van hun belasting aftrekken. De in 2022 is aangetreden regering van Meloni heeft besloten de regeling af te bouwen; vanaf 2023 geldt er een korting van 90% en in 2024 en 2025 een korting van respectievelijk 70% en 65%. Naast de superbonus bestaan ook enkele kleinere regelingen die gericht zijn op het verbeteren van energie-efficiëntie of aardbevingsbestendigheid van huizen en betreft de eco- en sismabonus.
Hoe beoordeelt u het feit dat Italie deze enorm genereuze regelingen heeft voor isolatie en aardbevingsbestendig bouwen en Nederland niet, terwijl er in Nederland sprake is van energiearmoede en grote problemen met woningen, die niet tegen aardbevingen bestand zijn?
Binnen de EU geven lidstaten zelf invulling aan hun beleid op het gebied van energie-efficiëntie en aardbevingsbestendigheid en daarmee aan de invulling van hun nationale begroting. Een deel van de bonusregelingen, namelijk de superbonus, is opgenomen in het Italiaanse herstelplan in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility, RRF) en wordt met 14 miljard door de EU gesteund, het overige deel wordt nationaal gefinancierd. De Europese Commissie constateerde bij de beoordeling van het Italiaanse herstelplan dat de maatregel in lijn is met de landspecifieke aanbeveling van de Raad voor Italië in 2020 om het economisch herstel en de veerkracht te versterken, en bovendien bijdraagt aan de doelstelling van klimaattransitie. De Commissie was daarom positief over dit onderdeel van het herstelplan. De Raad, inclusief Nederland, heeft zich achter dit oordeel geschaard en heeft het herstelplan goedgekeurd.6
In de brief van 7 juli 2021 bent u geïnformeerd over de positieve beoordeling van de Commissie van het Italiaanse herstelplan en de kabinetsappreciatie daarvan.7
Zal Nederland direct of indirect deels opdraaien voor deze kosten?
De bijstelling als gevolg van de aangepaste wijze van kwalificeren heeft gevolgen voor de hoogte van het Italiaanse begrotingstekort en de samenstelling ervan in de afgelopen jaren en toekomstige jaren. De totale kosten van de regeling worden door de aangepaste wijze van kwalificeren niet beïnvloed. Ook de totale benodigde marktfinanciering wordt niet beïnvloed door de gewijzigde cijfers voor het begrotingstekort.
Maatregelen die in het Italiaanse herstelplan opgenomen zijn worden deels via EU-middelen gefinancierd middels subsidies en leningen. Die middelen leent de Unie op de kapitaalmarkt. Italië draagt zelf de lasten van de leningen die het middels de RRF zal ontvangen. Rentelasten en terugbetaling van de subsidies gebeurt in de toekomst uit de EU-begroting. De lidstaten, waaronder Nederland, dragen middelen aan de Unie af voor de financiering van de EU-begroting. De totale kosten van de Italiaanse maatregelen en het deel dat via de RRF wordt gefinancierd veranderen niet door de gewijzigde boekhoudkundig verwerking ervan. Overigens neemt de financiering uit de RRF ook niet automatisch toe als er wel sprake zou zijn van hogere kosten van de Italiaanse maatregelen; in de RRF-systematiek zijn de initieel ingeschatte kosten van belang bij de onderbouwing van een herstelplan maar vindt de uitbetaling plaats op basis van bereikte mijlpalen en doelen, en niet op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten. Eventuele tegenvallende kosten van maatregelen binnen een herstelplan komen daarmee voor rekening van de lidstaat.
Kunt u deze vragen één voor één en vóór 8 maart 10 uur beantwoorden in verband met het plenaire debat over de euro op 9 maart?
Ja.
Microsoft datacentrum zonder bouw- en stikstofvergunningen |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is de Minister bekend met het bericht «Microsoft bouwt al een jaar aan een datacentrum zonder bouw- en stikstofvergunningen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe is het mogelijk dat het bedrijf Microsoft kan doorbouwen zonder bouw- en stikstofvergunningen, terwijl de bouw van 100.000 woningen vertraagd wordt door het wegvallen van de bouwvrijstelling?2
Door het vervallen van de bouwvrijstelling moet voor Microsoft alsnog worden beoordeeld of 1) er een natuurvergunning nodig is en deze verleend kan worden of 2) dat deze niet nodig is en de werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden voortgezet. Het bevoegd gezag voor vergunningverlening, toezicht en handhaving is provincie Noord-Holland. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en omgevingsdienst Noord-Holland Noord voeren deze taken gemandateerd namens de provincie uit.
De omgevingsvergunning is inmiddels op 19 april jl. verleend. De vergunning is nog niet onherroepelijk. De provincie geeft aan dat het risico van het bouwen, vooruitlopend op de onherroepelijke omgevingsvergunning, bij Microsoft ligt. Dat risico is dat bijvoorbeeld de bouw wordt stilgelegd, indien de vergunning door de rechter wordt vernietigd. De keuze om in die situatie te gaan handhaven en op welke manier ligt bij het bevoegd gezag (provincie Noord-Holland).
Wat zijn de gevolgen van de stikstofuitstoot van het bouwproject op de nabijgelegen natuur?
Wanneer het niet is uit te sluiten dat een project leidt tot significant negatieve effecten voor een Natura 2000-gebied moet een natuurvergunning worden aangevraagd. Op basis van aangeleverde gegevens door Microsoft is beoordeeld door de omgevingsdienst van provincie Noord-Holland of sprake is van nadelige effecten op de nabijgelegen natuur en of er aan de hand daarvan een natuurvergunning nodig is op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) en zo ja of die vergunning kan worden verleend.
Het bevoegd gezag provincie Noord-Holland heeft op 19 april jl. de omgevingsvergunning verleend en daarin geconcludeerd dat er geen sprake is van een vergunningplicht op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb voor het oprichten en exploiteren van het datacentrum, omdat er geen toename plaatsvindt van de stikstofdepositie die op grond van een eerdere milieutoestemming voor die locatie was toegestaan en als referentiesituatie geldt (intern salderen).
Heeft Microsoft een uitzonderingspositie voor wat betreft bouw- en stikstofvergunningen?
De provincie geeft aan dat de start van de bouwwerkzaamheden door Microsoft is toegestaan op basis van twee gedoogbeslissingen3 die de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft genomen. Het gaat om een gedoogbeslissing om te mogen starten met bouwen en een gedoogbeslissing om te mogen starten met bouwen van een onderstation ten behoeve van het datacentrum. De provincie geeft aan dat een beslissing tot gedogen alleen wordt genomen als er concreet zicht is op legalisatie (in dit geval het verlenen van de omgevingsvergunning). Dit is in lijn met de landelijke handhavingsstrategie4.
De gedoogbeslissingen zijn verleend vóór de uitspraak van afgelopen november door de Raad van State over het project «Porthos». Uit die uitspraak bleek dat de stikstofdepositie over de gehele bouwfase moet worden beoordeeld. Daarop is Microsoft verzocht deze informatie alsnog aan te leveren. Dit heeft Microsoft gedaan en deze informatie is door omgevingsdiensten Noordzeekanaalgebied en Noord-Holland Noord beoordeeld. De omgevingsdienst Noord-Holland Noord voert namelijk de VTH-taken namens de provincie, het bevoegd gezag, uit op het gebied van de Wnb (Wet natuurbescherming), waaronder de depositie van stikstof. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied voert deze taken uit op het gebied van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) op gebied van «oprichten en in werking hebben van een inrichting» («milieu»), «bouwen van een bouwwerk» («bouw») en «het gebruik in strijd met het bestemmingsplan» («ruimtelijke ordening»). Een oordeel over de definitieve vergunning of het stilleggen van de bouw is pas gegeven nadat de aanvullende informatie was beoordeeld. De gedoogbeslissingen golden daarom nog steeds.
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2, is de omgevingsvergunning inmiddels op 19 april jl. verleend. De vergunning is nog niet onherroepelijk.
Kan de Minister uiteenzetten wat de rol van het Rijk, de provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon is bij het vergunnen en het toezicht houden op de bouw- en stikstofvergunningen met betrekking tot het datacentrum van Microsoft?
Het Rijk heeft als kadersteller (nationale wetgever) geen rol bij de uitvoering van vergunningverlening en het toezichthouden op de bouwvergunningen en doorgaans ook niet bij natuurvergunningverlening. Wel stuurt het Rijk actief op een aantal grote impactvolle ontwikkelingen, bijvoorbeeld hyperscale datacentra. Via een AMvB leggen we in nationale regels vast dat er, buiten twee uitzonderingslocaties, nergens meer nieuwe hyperscale datacentra gerealiseerd mogen worden.
Door het totaal vermogen van alle stookinstallaties van het datacenter van Microsoft zijn dit zogenaamde IPPC-installaties (grotere industriële bedrijven die vallen onder de Richtlijn industriële emissies), de provincie Noord-Holland is het bevoegd gezag. De provincie heeft de vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) gemandateerd aan de omgevingsdiensten Noordzeekanaalgebied en Noord-Holland Noord. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied voert deze taken uit namens het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland, op het gebied van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). In dit specifieke geval gaat het om de VTH-taken voor de activiteiten «oprichten en in werking hebben van een inrichting» («milieu»), «bouwen van een bouwwerk» («bouw») en «het gebruik in strijd met het bestemmingsplan» («ruimtelijke ordening»). De omgevingsdienst Noord-Holland Noord voert de VTH-taken namens de provincie uit op het gebied van de Wnb (Wet natuurbescherming).
De gemeente Hollands Kroon is geen bevoegd gezag. Maar omdat het datacenter is gelegen in deze gemeente, is de gemeente volgens de Wabo wettelijk adviseur bij het vergunningverleningsproces.
Zijn er redenen om aan te nemen dat Microsoft de bouw- dan wel stikstofvergunningen niet rond krijgt? Mocht Microsoft de vergunningen niet krijgen, wat gebeurt er dan met het bouwproject?
De gegevens over stikstofuitstoot heeft Microsoft ingediend en de omgevingsdiensten hebben aan de hand van de aangeleverde gegevens door Microsoft beoordeeld of een natuurvergunning nodig is en zo ja of die vergunning kan worden verleend, en onder welke condities. Mocht Microsoft de vergunning niet rond krijgen dan is het aan provincie Noord-Holland als het bevoegd gezag om te beslissen hier op te handhaven en op welke manier. Zo kan provincie Noord-Holland bijvoorbeeld beslissen of de bouw stilgelegd wordt of dat het gebouwde niet in gebruik wordt genomen. De provincie en de omgevingsdiensten volgen hierbij het vastgestelde regionale uitvoerings- en handhavingsbeleid, dat is gebaseerd op de landelijke handhavingsstrategie. Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 is de omgevingsvergunning is inmiddels op 19 april jl. verleend.
Heeft de niet-vergunde stikstofuitstoot bij het bouwproject van Microsoft effecten op de vergunningverlening van woningbouw in de omgeving? Of op de vergunningverlening van andere bouw?
Op aangeven van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord heeft dit project geen effecten op andere projecten in de omgeving. Elk beoogd project, of dit nou om boeren in de omgeving, of om Microsoft gaat, wordt getoetst aan dezelfde wet- en regelgeving. Ieder bedrijf of initiatiefnemer dient daarbij afzonderlijk aan te tonen dat het voldoet aan de beoordeling van de stikstofuitstoot op Natura2000-leefgebieden tijdens de aanlegfase en ingebruikname van een project. Zoals vermeld bij vraag 2 zijn de gegevens over stikstofuitstoot door Microsoft ingediend en is de omgevingsvergunning inmiddels op 19 april jl. verleend.
Zijn er meer (grote) bouwprojecten die niet voldoen aan de bouw- dan wel stikstofvergunningen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, zou u hier een onderzoek naar willen instellen?
De provincies en gemeenten hebben als bevoegd gezag zicht op bouwvergunningen, en de provincies op natuurvergunningverlening. Ik vertrouw erop dat provincies en gemeenten de taken op het gebied van vergunningverlening goed uitvoeren. Het Ministerie van LNV laat komend jaar samen met de betrokken departementen en provincies onafhankelijk een onderzoek uitvoeren naar de wijze waarop bevoegde instanties invulling geven aan toezicht en handhaving van natuurvergunningen op grond van de Wnb voor wat betreft stikstof. Hiermee ontstaat inzicht in eventuele knelpunten en ook in de mogelijkheden om die op te lossen.
De strafbaarheid van “stealthing” |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twee mannen voor rechter om stiekem afdoen condoom: verkrachting of niet»?1
Ja.
Hoeveel aangiftes zijn er de afgelopen vijf jaar gedaan waarbij iemand beschuldigd werd van het stiekem afdoen van een condoom terwijl het gebruik van een condoom vooraf als voorwaarde voor vrijwillige seks was gesteld (verder «stealthing» genoemd)?
Stealthing is momenteel geen apart strafbaar feit of maatschappelijke klasse (categorie) waarop aangiftes in het politiesysteem geregistreerd kunnen worden. Om deze informatie te achterhalen zou een dossieronderzoek moeten worden verricht. Dat zou de zedenrecherche op dit moment teveel menskracht en tijdsbeslag kosten. Zonder deze handmatige zoekslag of dit dossieronderzoek kan deze informatie ook niet uit andere maatschappelijke klassen, zoals verkrachting en aanranding, eenvoudig en snel worden herleid. Ik kan daarom voor dit moment uw vraag dan ook niet van een antwoord voorzien.
Hoeveel strafzaken over stealthing zijn er geweest en wat is de stand van de jurisprudentie?
Deze informatie is niet terug te vinden in de managementinformatiesystemen van de Raad voor de rechtspraak. «Stealthing» is geen apart strafbaar feit dan wel afzonderlijk wetsartikel. De Rechtspraak heeft geen jurisprudentie-onderzoek beschikbaar.
Is het met het huidige strafrecht voldoende mogelijk om stealthing te bestraffen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank Rotterdam heeft op 14 maart jl. (ECLI:NL:RBROT:2023:2092) geoordeeld dat – kort gezegd – het stiekem afdoen van een condoom om vervolgens zonder condoom seks te hebben met het slachtoffer, terwijl vooraf door het slachtoffer was gezegd dat ze alleen seks met condoom wilde (zogeheten stealthing) niet valt onder de huidige strafbaarstelling van verkrachting (artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht). De rechtbank oordeelt dat voor verkrachting is vereist dat sprake is van dwang ten aanzien van het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl in deze zaak tussen de verdachte en het slachtoffer overeenstemming bestond over het hebben van seks en het onverhoeds handelen van de verdachte zag op het seksueel binnendringen van het lichaam zonder condoom. In de desbetreffende zaak heeft de rechtbank de verdachte daarom wegens verkrachting vrijgesproken en heeft de rechtbank de verdachte vanwege stealthing veroordeeld ter zake van het generieke delict dwang (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht).
Inmiddels heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het appel ziet onder andere op de vrijspraak van de verkrachting.
Deelt u de mening dat stealthing strafbaar zou moeten zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Stealthing is volstrekt onacceptabel omdat het een ernstige aantasting vormt van de seksuele integriteit van het slachtoffer. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel seksuele misdrijven heb ik expliciet aangegeven dat stealthing onder het bereik van het voorgestelde delict opzetverkrachting valt en uitgelegd waarom dit het geval is (Kamerstuk 36 222, nr. 7). Daarmee is duidelijk dat – indien dit wetsvoorstel aldus tot wet wordt verheven en in werking treedt – het delict opzetverkrachting zich ook uitstrekt tot gevallen van stealthing. Daarmee worden slachtoffers van stealthing op adequate wijze vanuit het strafrecht beter beschermd tegen dergelijke schendingen van hun seksuele integriteit.
Wordt onder de nieuwe toekomstige strafbaarstelling van seksuele misdrijven, bijvoorbeeld ten aanzien van seks tegen de wil, expliciet stealthing strafbaar? Zo ja, bestaat daarin verschil ten aanzien van de huidige wetgeving en waar bestaat dat dan uit? Zo nee, gaat u er dan alsnog voor zorgen dat stealthing expliciet strafbaar wordt en hoe gaat u dat dan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Het tijdelijk blokkeren van het Twitteraccount van De Telegraaf-columnist Leon de Winter |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de blokkade van het Twitteraccount van De Telegraaf-columnist Leon de Winter?1
Ja.
Wat vindt u van de blokkade van het account van een columnist van een van Neerlands grootste kranten door Twitter? Graag een gedetailleerd antwoord.
Vooropgesteld staat dat ook bij uitingen via internet de vrijheid van meningsuiting uitgangspunt is. Zoals vermeld in de Kamerbrief Content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen en in de antwoorden op Kamervragen over soortgelijke situaties, gaan gebruikers van online platformen een privaatrechtelijke overeenkomst met dat platform aan wanneer zij hier gebruik van maken. Net als bij elke overeenkomst accepteren beide partijen daarmee rechten en verplichtingen.
Het staat platformen vrij actie te ondernemen indien zij van mening zijn dat gebruikers hun gebruiksvoorwaarden overtreden. Dat behelst ook de mogelijkheid om content te verwijderen of een gebruikersaccount op te schorten. Het idee hierachter is, dat gebruikers zelf de vrijheid en mogelijkheid hebben om te bepalen of zij gebruik maken van een bepaald online platform – en daarmee instemmen met de gebruikersvoorwaarden – of niet. Bij content die niet strafbaar of onrechtmatig is, maar door sommigen wel als ongewenst wordt beschouwd, hebben platformen een grote marge voor eigen appreciatie op basis van deze contractvrijheid.2 Het is niet aan mij om te oordelen over de gebruikersvoorwaarden van sociale media als Twitter.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is in Nederland, ook voor rechtsgeoriënteerde mensen? Zo ja, heeft u de bereidheid om met Twitter in gesprek te gaan om:
De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde in onze democratie en iedereen moet in staat zijn om zijn mening te kunnen uiten binnen de kaders van de wet. De politieke oriëntatie van de afzender is hierbij niet relevant.
Het staat een platform als Twitter vrij om eigen gebruiksregels in te stellen die bepaalde grenzen stellen aan de uitingsvrijheid. Wanneer iemand gebruik wil maken van een platform als Twitter dient hij vooraf akkoord te gaan met deze gebruikersvoorwaarden. Hiermee accepteert de gebruiker dat het platform beperkingen stelt aan het gebruik van haar dienst, en dat zij die kan handhaven.
Ik ga niet over de gebruiksregels van sociale media als Twitter. Als private ondernemingen zijn zij in beginsel vrij om hun eigen contractvoorwaarden te stellen. Dat is fundamenteel aan de contractvrijheid en voor het recht op ondernemen.
Berichten over export van goedkoop vlees en melkpoeder naar Ghana en Kenia |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verschillende berichten over vlees en melkpoeder export die deze maand naar buiten kwamen: «Goedkoop Europees vlees houdt ondermaatse slachtpraktijken in Ghana in stand», «Melkhandel: met de ene hand geven, met de andere nemen?» en «De melkwetcontroverse»?1, 2, 3
Ja.
Kunt u verklaren dat melk- en vleesproducten uit Nederland, geproduceerd met voedsel dat veelal wordt geïmporteerd uit Zuid-Amerikaanse landen, op de Ghanese en Keniaanse markt terechtkomt voor een lagere prijs dan lokale productie?
In landen als Ghana en Kenia stijgt de vraag naar dierlijke eiwitten, terwijl het lokale aanbod kampt met minder efficiënt werkende markten, minder gunstige productieomstandigheden en onvoldoende beschikbaarheid van diervoeder. Deze landen vangen dit op met import van melk- en vleesproducten. Europa kent een efficiënte voedselproductie en voedselprijzen in de EU zijn relatief laag.
Kunt u schetsen in welke mate de export van vlees en melkpoeder in de laatste jaren is toegenomen? Gaat deze toename zich in de komende jaren voortzetten in uw beleid?
Afgelopen jaren lijkt er in de export van vlees- en vleesproducten geen toename te zijn, en in de export van melkpoeder in geringe mate. Op basis van cijfers van de Europese Commissie4 is aan te geven dat de export van de hoeveelheid vlees en vleesproducten in 2021 naar Kenia met bijna 99% is afgenomen ten opzichte 2020. De export van de hoeveelheid vlees en vleesproducten uit Nederland naar Ghana is in dezelfde periode licht afgenomen met ca. 8%.
Voor niet-gezoete melkpoeders is de export in 2021 naar Kenia met ca. 17% afgenomen ten opzichte 2020. De export hiervan vanuit Nederland naar Ghana is in dezelfde periode met ca. 120% gestegen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het ondanks deze toename nog altijd om relatief zeer kleine hoeveelheden melkpoeder gaat ten opzichte van de lokale consumptie.
Het kabinet heeft geen beleidsvoornemen om de export van vlees en melkpoeder naar ontwikkelingslanden de komende jaren actief te stimuleren. De omvang van de export van deze producten zal louter afhankelijk zijn van marktontwikkelingen en de keuzes van het Nederlandse bedrijfsleven zelf.
Bent u het ermee eens dat, gezien de toenemende hongersnoden, droogte en voedseltekorten mede door de oorlog in Oekraïne, voedselzekerheid een van de kernprincipes dient te zijn van ontwikkelingsbeleid?
Ja. Het kabinet heeft daarom het budget van het voedselzekerheidsprogramma, van jaarlijks circa EUR 330 miljoen, voor de komende 5 jaar verhoogd met in totaal EUR 450 miljoen. Recent heb ik uw kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet op wereldwijde voedselzekerheid5, inclusief de rol van internationale handel.
Bent u het ermee eens dat lokale voedselproductie belangrijk is voor de voedselzekerheid en economie in Ghana en Kenia, en dat de voedselzekerheid en lokale economie door Nederlandse export ondermijnd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit beleid aanpassen?
Ja, respectievelijk nee. In de onder het antwoord op vraag 4 genoemde brief onderschrijft het kabinet het belang van versterking van lokale voedselsystemen voor het vergroten van de voedselzekerheid, zoals in landen als Ghana en Kenia. De huidige voedselcrisis laat echter ook zien dat de voedselvoorziening kwetsbaar is voor verstoringen. Regionale en mondiale handel, ook vanuit Nederland, blijven van wezenlijk belang voor het weerbaarder maken van voedselketens vanwege verschillen in klimaat, groeiseizoenen, beschikbaar landbouwareaal, bodemgesteldheid en ter mitigatie van het risico op lokale misoogsten en incidentele rampen.
Hoe rijmt u bovengenoemd exportbeleid met de ambitie van de beleidsnotitie voor wat betreft het richten op «duurzame lokale kleinschalige voedsellandbouw» en «kleinschalige voedselproducten»?4
In lijn met het antwoord op vraag 5, ziet het kabinet geen inherente tegenstelling tussen (het faciliteren van) internationale handel en de versterking van lokale landbouw en voedselproductie.
Hoe zorgt u ervoor dat handel een middel is om kleinschalige voedselproducenten te versterken, de mondiale voetafdruk te verkleinen en gelijkwaardige handelsverdragen te sluiten – allemaal ambities uit uw beleidsnota?
Ketenontwikkeling en toegang tot markten is onderdeel van de inzet op versterking van kleinschalige voedselproductiesystemen. Door teelten te verduurzamen, water en bodem efficiënter te gebruiken, voedselverliezen terug te dringen en uitstoot van CO2 te verminderen wordt de ecologische voetafdruk (zoals met betrekking tot klimaat, biodiversiteit, bodemgezondheid) van de productie en handel in voedsel verkleind. Een voorbeeld is het programma van het One Acre Fund, dat boerencoöperaties in Kenya en Rwanda die groenten, noten en avocado’s exporteren ondersteunt bij duurzame teelt, efficiënte verwerking met zo min mogelijk afval en klimaatvriendelijk transport over zee.
Gelijkwaardigheid in handelsbetrekkingen is onderdeel van de inzet van het kabinet in de onderhandelingen over Economische Partnerschapsakkoorden. Uw Kamer wordt regulier over de voortgang van de onderhandelingen geïnformeerd via de voortgangsrapportage handelsakkoorden7.
In hoeverre is het exportbeleid coherent met Nederlandse projecten in de Afrikaanse melkveesector?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 6 zijn de Nederlandse handelsbevordering en handelspolitiek niet in tegenspraak met door Nederland gesteunde projecten die bijdragen aan de ontwikkeling van lokale voedselproductiesystemen in Afrika, inclusief in de melkveesector. In bijvoorbeeld Nigeria heeft Nederlandse technologie bijgedragen aan een veilige verwerking van lokaal geproduceerde zuivel. De invoer van zuivelcomponenten in Nigeria wordt voornamelijk gedreven doordat de lokale melkproductie per seizoen per koe enorm kan verschillen, oplopend tot 80% per dier.
In hoeverre komt het geld dat u vrijmaakt en besteedt aan de lokale melkveesector volgens het stappenplan terecht bij lokale, kleinschalige boeren en met name bij vrouwen? In hoeverre hebben zij zelf zeggenschap over financiële middelen en andere productiemiddelen?
De BHOS-inzet op voedselzekerheid is gericht op lokale voedselproducenten, voor het overgrote deel huishoudens met kleinschalige gemengde bedrijven (akkerbouw en kleinvee) die primair gericht zijn op de lokale voedselvoorziening. Bereiken van vrouwen wordt daarbij maximaal nagestreefd, met als doel het vergroten van hun toegang tot, en zeggenschap over, productiemiddelen (land, inputs, kennis, financiering).
Bent u het ermee eens dat dit exportbeleid (voedselimport uit Zuid Amerika, melk- en vee-export naar Ghana en Kenia) een onnodig grote negatieve impact heeft op milieu en klimaat, in vergelijking met de lokale productie van voedsel in Ghana en Kenia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe rijmt u dit met de ambitie voor het «terugbrengen van de mondiale klimaat-, land- en watervoetafdruk»?5
Nee. In het bepalen van de duurzaamheid van de productie van en handel in bepaalde goederen en diensten, is transport slechts één van de vele factoren. Lokale voedselproductie is niet per definitie duurzamer dan import van voedsel, noch is zelfvoorziening de enige weg naar voedselzekerheid.
Welk effect zal het vervallen van de tariefmuur naar aanleiding van het sluiten van het Economisch Partnerschapsakkoord tussen de EU en het Oost-Afrikaanse handelsblok hebben voor de concurrentiepositie van lokale Afrikaanse boeren?
De Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC) heeft in 2014 de onderhandelingen over een Economisch Partnerschapsakkoord (EPA) afgerond met de Europese Unie (EU).9 Kenia en Rwanda hebben de EPA in september 2016 ondertekend, de andere EAC leden hebben de EPA nog niet ondertekend. Aangezien niet alle verdragspartijen de EPA ondertekend hebben, wordt het akkoord op dit moment niet toegepast.
Het akkoord geeft – wanneer dit in werking treedt of voorlopig toegepast gaat worden – onmiddellijk 100% tarief- en quotavrije toegang tot de Europese markt. De EAC committeert zich in deze overeenkomst eraan tarieven op 82,6% van de waarde van de import uit de EU te liberaliseren. Dit gebeurt over lange aanpassingsperiodes, of betreft het handhaven van het bestaande nultarief, zoals al op melkmachines geldt. Onder de EAC-douane-unie is al meer dan de helft van de importen tariefvrij, niet alleen uit de EU maar ook uit andere derde landen. Een groot deel van de liberalisering zal getrapt gebeuren over 15 jaar vanaf het moment van toepassing van het akkoord. 2,9% van de waarde van de liberalisering zal over een periode van 25 jaar gebeuren.
17,4% van de waarde van de import uit de EU is uitgesloten van liberalisering, waaronder melkproducten, zoals is aangegeven in de lijst met uitgesloten producten annex IId van het akkoord.10
De vaststelling in het artikel van ViceVersa dat «de huidige tariefmuur van zestig procent zou komen te vervallen als [de EPA] in werking treedt» is onjuist. De eventuele inwerkingtreding van de EPA zal geen effect hebben op het inkomend tarief op melkproducten en daarmee op de concurrentiepositie van lokale Afrikaanse melkveehouders.
Hoe wordt het Nederlandse landbouwakkoord getoetst op de impact op lokale voedselzekerheid en lokale voedselproductiesystemen in Afrika?
Het Landbouwakkoord heeft tot doel om te komen tot een duurzame en toekomstbestendige landbouw. Het beleid en de regelgeving die voortkomen uit de implementatie van het landbouwakkoord zullen, conform het huidige Integraal Afwegingskader, worden getoetst op mogelijke negatieve effecten op ontwikkelingslanden.
De ontslaggolf bij PostNL |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «PostNL moet dit jaar 20 miljoen euro besparen en schrapt enkele honderden banen»?1
Ja, hiermee ben ik bekend. Uit het artikel in het Algemeen Dagblad en het persbericht van PostNL komt naar voren dat het bij de ontslagen niet gaat om het onderdeel dat zich bezighoudt met de bezorging van post. Ook geeft PostNL aan dat binnen het pakketonderdeel van het bedrijf geen functies zoals bezorgers en chauffeurs verloren gaan. PostNL heeft mij geïnformeerd dat de reorganisatie geen impact heeft op banen die te maken hebben met de operationele uitvoering van het bezorgen van pakketten en post.
Bent u voorts bekend met de berichten «Voor al uw brieven en onkruid»2 en «Postbodes gaan eenzaamheid onder Rotterdammers signalen»?3
Ja, deze zijn mij bekend. Ik juich initiatieven waarbij bedrijven samenwerken met lokale overheden toe. Een ander goed voorbeeld van lokale samenwerking tussen publieke en private partijen in gemeenten om problemen te signaleren en aan te pakken, is het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. In dat programma werken allianties samen in 19 gemeenten (20 focusgebieden) met in totaal ruim 1,2 miljoen inwoners. Zie ook het antwoord bij vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat er diverse gemeenten zijn waar wordt geëxperimenteerd om te kijken hoe de overgebleven postbezorgers van PostNL, met een sterk teruglopend postgebruik, voor de toekomst behouden kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u kijken of u het massaontslag bij PostNL kunt voorkomen door postbodes en andere werknemers die ontslagen dreigen te worden in te zetten als extra paar ogen in de openbare ruimte? Kunt u gedetailleerd antwoorden, waarin u aangeeft of u de bereidheid heeft deze PostNL-medewerkers ook in de toekomst aan het werk te houden door samen met PostNL een project te starten waarbij postbodes en andere gedwongen ontslagenen worden ingezet als extra paar ogen in wijken, teneinde de openbare ruimte te verbeteren?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 betreft de aangekondigde reorganisatie bij PostNL niet het operationele onderdeel van het bedrijf dat zich bezighoudt met de bezorging van pakketten of poststukken. Verder hebben ontwikkelingen in de arbeidsmarkt er volgens PostNL toe geleid dat het bedrijf zich inspant om postbezorgers binnen het bedrijf een vast dienstverband aan te bieden.4 Momenteel staan nog veel vacatures voor deze functies open en biedt men postbezorgers al een vaste aanstelling aan. Dit in vaste dienst nemen van bezorgers van poststukken is een positieve ontwikkeling. De CEO van PostNL heeft eerder aangegeven een vergelijkbare inzet voor de bezorgers van pakketten na te streven.5
In het algemeen geldt dat, wanneer bij een reorganisatie herplaatsing van de werknemer niet mogelijk blijkt en deze werkloos wordt, het UWV een rol heeft bij het opvangen van de gevolgen daarvan.
UWV biedt WW-gerechtigden activerende dienstverlening aan bestaande uit persoonlijke gesprekken, trainingen en cursussen die zijn toegespitst op de specifieke behoefte van de WW-gerechtigde. Ook kan UWV van dienst zijn door middel van het faciliteren van matches tussen werkzoekenden en werkgevers, op individueel of collectief niveau. Naast de reguliere dienstverlening van UWV aan WW-gerechtigden kan via de regionale samenwerking in een regionaal mobiliteitsteam preventieve en aanvullende dienstverlening worden geboden aan werkenden en werkzoekenden die extra ondersteuning nodig hebben bij het vinden van nieuw werk. Werknemers- en werkgeversorganisaties hebben daarbij het initiatief voor met werkloosheid bedreigde werknemers en UWV voor mensen die instromen in de WW. Voorts maken vakbonden in voorkomende gevallen afspraken over herplaatsing van medewerkers. Voor PostNL zijn deze opgenomen in een sociaal plan.6
Heeft u de bereidheid om in navolging van de gemeente Rotterdam te komen met een proef om te bezien hoe hiertoe opgeleide postbodes en andere gedwongen ontslagenen kunnen worden ingezet om eenzaamheid onder ouderen te signaleren, zodat na de melding een medewerker van een welzijnsorganisaties langs kan gaan, graag een gedetailleerd antwoord?
In 2019 is PostNL aangesloten bij de Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid7, een initiatief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het kader van het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid. De Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid bestaat uit meer dan 170 partijen (maatschappelijk, bedrijven, kennisinstellingen, etc.) die vanuit hun kernactiviteiten of de missie van hun organisatie een bijdrage leveren aan de landelijke beweging om eenzaamheid in Nederland te voorkomen en/of te verminderen. Bij PostNL merkten ze dat pakketbezorgers zich soms zorgen maakten over het welbevinden van mensen waar ze pakketten bezorgen. Daarom is PostNL in Rotterdam in 2020 begonnen met een pilot8 om eenzaamheid te signaleren, in samenwerking met de gemeente Rotterdam en welzijnsorganisatie DOCK. De bezorgers die signalen melden, doen dit vrijwillig bovenop (en niet in plaats van) hun reguliere werk.
Het ligt niet voor de hand hier vanuit de overheid een verplichting op te leggen aan bedrijven: het is aan PostNL om af te wegen of en hoe mensen worden ingezet. Na de pilot in Rotterdam heeft PostNL besloten het signaleren van eenzaamheid door pakketbezorgers uit te breiden. En dat juich ik toe. Op dit moment werkt PostNL in elf gemeenten samen met het Signaalpunt tegen eenzaamheid.
Het artikel bevrijdingsfestival Utrecht gaat voor het eerst in 30 jaar niet door |
|
Chris Simons (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het betreffende artikel?1
Ja.
Deelt u de mening dat het herdenken van de Tweede Wereldoorlog op 4 mei en het vieren van onze vrijheid op 5 mei middels onder andere bevrijdingsfestivals onderdeel van onze nationale cultuur en identiteit is en voor iedereen in alle provincies mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat ieder jaar op 4 mei alle inwoners van Nederland stil staan bij de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en andere oorlogssituaties en allen herdenken die daarbij zijn omgekomen of vermoord en dat we op 5 mei gezamenlijk de vrijheid kunnen vieren. De verschrikkingen mogen we nooit vergeten en het is belangrijk stil te staan bij de waarden van vrijheid en democratie.
Deelt u de mening dat de huidige oorlog tussen Oekraïne en Rusland nog eens benadrukt hoe belangrijk het is om onze vrijheid te koesteren en hier stil bij te staan op 5 mei? Kunt u aangeven hoe u tegen het vieren van onze vrijheid in relatie tot de huidige oorlog aankijkt?
Onze vrijheid is niet vanzelfsprekend. De oorlog in Oekraïne laat zien hoe kwetsbaar deze vrijheid kan zijn. Met de Tweede Wereldoorlog als ankerpunt staan wij op 5 mei stil bij de bevrijding en vrijheid. Daarbij kan een verbinding worden gelegd met actuele thema’s en gebeurtenissen, zoals de oorlog in Oekraïne.
Op welke wijze zet u zich in om het belang van onze vrijheid en het herdenken van de Tweede Wereldoorlog onder de aandacht van jongeren te brengen?
Op 9 november 2022 heb ik mijn brief met de stand van zaken over het beleid op het gebied van oorlogsgetroffenen en herinnering Tweede Wereldoorlog naar uw Kamer gestuurd2. In deze brief heb ik een nadere toelichting gegeven op mijn ambitie om elke Nederlander van elke generatie in aanraking te laten komen met het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en daarmee met het belang van vrijheid.
Op welke wijze zou u ondersteuning kunnen bieden bij het afdekken van risico’s voor bevrijdingsfestivals in Nederland? Kunt u hierbij ook specifiek toelichten hoe dit geldt voor het mooi-weer/slecht-weer scenario bij bevrijdingsfestival Utrecht?
Aangezien de bevrijdingsfestivals decentraal georganiseerd worden, zie ik geen rol vanuit het Rijk weggelegd om tot een oplossing te komen. Ik heb de festivals daarom geadviseerd in gesprek te gaan met provincies en gemeenten – de belangrijkste financiers van de festivals. Ik zie daarnaast dat er vanuit de maatschappij betrokkenheid is om de festivals te ondersteunen. Zo ben ik verheugd om te vernemen dat twee private partijen een garantstelling hebben gegeven aan het bevrijdingsfestival Utrecht.
Kunt u aangeven op welke wijze u zich gaat inspannen om bevrijdingsfestivals, die op diverse locaties aangegeven hebben dat de organisatie steeds ingewikkelder wordt, door te laten gaan en zo het voortbestaan van bevrijdingsfestivals te garanderen?
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) heeft een ondersteunende en verbindende rol richting de bevrijdingsfestivals en denkt mee over oplossingen en alternatieve scenario’s, ook voor de toekomst. Samen met mijn collega van BZK blijf ik de voortgang hiervan volgen.
Herkent u de problematiek bij deze bevrijdingsfestivals en ziet u parallellen met de bredere problematiek die binnen de volkscultuur speelt, waarbij het steeds moeilijker voor verenigingen en organisaties wordt om voldoende vrijwilligers op de been te krijgen, mede vanwege de steeds verdergaande vereisten op het gebied van onder andere milieu, veiligheid en aansprakelijkheid en de groter wordende administratieve rompslomp die gepaard gaan met het organiseren van dergelijke evenementen? Zo ja, op welke wijze bent u bereid deze waardevolle bijdragen aan onze cultuur te ondersteunen?
Van de directeuren van de bevrijdingsfestivals heb ik begrepen dat de problemen vooral financieel van aard zijn. Andere problematiek is niet met mij gedeeld. Ik zie daarom geen aanleiding nader in te gaan op mogelijke bredere problematiek binnen de volkscultuur in Nederland.
Wat hebben de gesprekken opgeleverd die u, naar aanleiding van de betaalde toegang tot het bevrijdingsfestival Groningen afgelopen jaar, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninksrijksrelaties met het Nationaal Comité 4 en 5 mei en het VFonds zou voeren?
De burgemeester van Groningen heeft op 28 maart 2022 de Minister van BZK aangeschreven met een verzoek om extra financiële ondersteuning vanuit BZK voor de bevrijdingsfestivals, om daarmee de festivals gratis toegankelijk te houden. De Minister van BZK geeft jaarlijks een subsidie aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei om bij herdenkingen en vieringen activiteiten te organiseren die passen binnen de thema’s democratie, rechtstaat en burgerschap. De instellingssubsidie aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei wordt jaarlijks verstrekt door de Staatssecretaris van VWS.
Uit de brief kwam verder naar voren dat het bevrijdingsfestival Groningen in 2022 een pilot zou gaan uitvoeren met het heffen van entree. BZK heeft het verzoek niet gehonoreerd om de bovengenoemde redenen maar heeft aan de burgemeester van Groningen gevraagd de uitkomsten van deze pilot met BZK te delen. Verder is aangegeven dat BZK vervolgens – samen met VWS – met het NC in gesprek zal gaan over deze uitkomsten.
De bevrijdingsfestivals hebben de uitkomsten van de pilot op 30 november 2022 met VWS en BZK gedeeld met de mededeling dat entreeheffing niet wordt beschouwd als een oplossing voor het financieringsprobleem van de festivals in 2023. Het gesprek tussen BZK, VWS en het NC over de uitkomsten van de pilot heeft nog niet plaatsgevonden. De gesprekken tussen de bevrijdingsfestivals en het NC over mogelijke korte- en lange termijn oplossingen zijn namelijk nog gaande. VWS en BZK blijven de voortgang van de gesprekken tussen het NC en de bevrijdingsfestivals volgen. Ook het VFonds wordt hierbij betrokken.
Kunt u toelichten hoe de uitkomsten van het gehouden gesprek met het Nationaal Comité 4 en 5 mei en het VFonds zich verhoudt tot de financiële problemen van de bevrijdingsfestivals in 2023?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om deze vragen op zeer korte termijn te beantwoorden, zodat de organisaties van de betreffende Bevrijdingsfestivals nog tijdig in staat kunnen worden gesteld de noodzakelijke vergunningstrajecten te doorlopen wanneer de festiviteiten alsnog doorgang kunnen vinden?
Mijn streven is de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Internationals massaal uitgebuit in Groninger horeca: "We geven je al eten, wil je ook nog geld?”’ |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Internationals massaal uitgebuit in Groninger horeca: «We geven je al eten, wil je ook nog geld?»»?1
De misstanden in de Groningse horeca, zoals geschetst in het nieuwsbericht, zijn schrijnend en Nederland onwaardig. Werkgevers dienen zich te houden aan wetten en regelgeving zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet. Het kabinet zet zich in om kwetsbare personen op de arbeidsmarkt te beschermen. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de verschillende arbeidswetten.
Overigens zijn bij de Arbeidsinspectie vooralsnog geen meldingen binnengekomen die overeenkomen met de situaties in het artikel van Sikkom en UKrant. Het krantenbericht beschrijft een serieuze situatie. Op dit moment is er vooral oog voor de traditionele media, en de Arbeidsinspectie is van plan om in de toekomst sociale media meer in te zetten om meldingen te genereren. Daarbij blijft gelden dat voor een goede beoordeling en opvolging van meldingen zijn concrete aangrijpingspunten nodig, zoals de arbeidsplaats waar de misstand plaatsvindt en de naam van het desbetreffende horecabedrijf. Als dergelijke informatie ontbreekt, dan is het niet goed mogelijk om te beoordelen of er daadwerkelijk arbeidswetten worden overtreden. De Arbeidsinspectie roept een ieder die weet heeft van concrete aangrijpingspunten bij de beschreven arbeidsmisstanden, deze te melden bij de Arbeidsinspectie.
Herinnert u uw antwoorden van 6 september 2022 op het bericht «Vreemdelingen worden uitgebuit in horeca Groningen. «En het treurige is dat ze nog blij zijn met 2 euro per uur»»?2
Ja.
Welke stappen zijn er sindsdien genomen om medewerkers in Groningse horeca te beschermen tegen uitbuiting?
Het kabinet zet zich in om misstanden op de arbeidsmarkt zoveel mogelijk te voorkomen. Dit wordt gedaan door het faciliteren van voorlichting, het schetsen van een helder normenkader in verschillende arbeidswetten, door toezicht op de naleving van deze arbeidswetten en heldere communicatie vanuit de overheid over wat we verwachten van ondernemers ten aanzien van eerlijk werk. Uw vraag gaat specifiek over uitbuiting van vreemdelingen in de Groningse horeca, waarover afgelopen september Kamervragen zijn gesteld. Door verschillende overheidsorganisaties worden doorlopend acties ondernomen om misstanden zoveel mogelijk te voorkomen en waar nodig aan te pakken. Hierbij ga ik in op een aantal acties vanuit de gemeente Groningen, het COA en de Nederlandse arbeidsinspectie.
De gemeente Groningen heeft in het coalitieakkoord «Het begint in Groningen: voor wat echt van waarde is» de conclusies van het onderzoeksrapport Groningse Praktijken als uitgangspunt genomen. Het krantenbericht over de uitbuiting van vreemdelingen in de Groningse horeca verscheen naar aanleiding van dit onderzoeksrapport.
Volgens één van de auteurs, criminoloog Edward van der Torre, komt uitbuiting van buitenlandse kwetsbare personen in heel Nederland voor. In de vijf steden met bed-bad-brood voorzieningen, waaronder Groningen, komt dit logischerwijs bovengemiddeld voor. Dit is aanleiding geweest voor de gemeente Groningen voor structurele investeringen gedurende dit collegeperiode van € 300.000 per jaar in de aanpak van mensenhandel, waaronder die van arbeidsuitbuiting.
Daarnaast zet het COA doorlopend in op voorlichting om zijn bewoners goed te informeren over de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit doet het COA via de aanwezige informatiebalie en door voorlichtingsmateriaal beschikbaar te stellen over werken in Nederland. Ook vinden er gesprekken plaats tussen het COA en bewoners die een arbeidscontract aangeboden krijgen of waarbij een tewerkstellingsvergunning is aangevraagd. In deze gesprekken wordt aandacht besteed aan de rechten van werknemers in Nederland. Naast voorlichting van bewoners, zet het COA doorlopend in op trainingen aan medewerkers om signalen van mensenhandel te herkennen en te melden. Het COA werkt op locaties met contactpersonen die het interne en externe aanspreekpunt zijn op het thema mensenhandel.
Verder doet de opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie, onder gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie, strafrechtelijke onderzoeken naar arbeidsuitbuiting. Dit doet de inspectie op basis van meldingen. Alle meldingen worden beoordeeld en waar mogelijk en nodig opgevolgd. Daarnaast treedt de Arbeidsinspectie op tegen werkgevers die de arbeidswetten overtreden, waaronder de Wet minimumloon en Arbeidstijdenwet. Ook de gemeente Groningen beschikt over een bestuurlijk palet om misstanden tegen te gaan, bijvoorbeeld door gezamenlijke controles van gemeentelijke handhavers in samenwerking met de Arbeidsinspectie. Daarnaast bespreken gemeenten en de Arbeidsinspectie signalen bij de Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) tegen ondermijnende criminaliteit.
Welke stappen zijn er genomen om specifiek internationale studenten te beschermen tegen onderbetaling en uitbuiting in de Groningse horeca?
Om internationale studenten te beschermen tegen misstanden op de werkvloer is sinds maart 2020 op de website van de Arbeidsinspectie een Engelstalige flyer beschikbaar over werk tijdens de studietijd in Nederland.3 De Hanzehogeschool Groningen verwijst naar deze flyer en geeft informatie over de rechten van werkende studenten op hun website. Misstanden op de werkvloer kunnen telefonisch en online worden gemeld bij de Arbeidsinspectie, ook in het Engels en zes andere talen.
Daarnaast kent Groningen een Discriminatie Meldpunt (DMG). Het DMG voorziet in meertalige begeleiding, advies en klachtafhandeling. Er wordt op dit moment gewerkt aan een Nederlandstalige en Engelstalige campagne gericht op nieuwe internationale studenten die eind dit jaar wordt gelanceerd. De campagne informeert over rechten als werknemer en als burger. Daarnaast is de campagne gericht op naamsbekendheid van het DMG en het verlagen van de drempel om discriminatie te melden.
Overigens zijn bij het DMG en zoals bij vraag 1 reeds vermeld bij de Arbeidsinspectie vooralsnog geen meldingen binnengekomen die overeenkomen met de situaties in het artikel van Sikkom en UKrant. De Arbeidsinspectie heeft contact gehad met collegadiensten om deze situatie te verifiëren; het geschetste beeld wordt niet herkend. Het krantenbericht beschrijft een serieuze situatie. Voor een goede beoordeling en opvolging van meldingen zijn concrete aangrijpingspunten nodig, zoals de arbeidsplaats waar de misstand plaatsvindt en de naam van het desbetreffende horecabedrijf. Als dergelijke informatie ontbreekt, dan is het niet goed mogelijk om te beoordelen of er daadwerkelijk arbeidswetten worden overtreden. Op basis van alle bekende informatie zijn er daarom onvoldoende mogelijkheden voor de Arbeidsinspectie voor een effectief vervolg in de praktijk. Wel blijven de Arbeidsinspectie en collegadiensten deze situatie vanzelfsprekend monitoren.
Waarom blijven deze uitbuitingssituaties bestaan ondanks eerdere schriftelijke vragen naar de omstandigheden in de Groningse horeca?
Het kabinet zet zich in om uitbuitingssituaties zoveel mogelijk te voorkomen en waar nodig op te treden tegen misstanden, de bestrijding van arbeidsuitbuiting blijft echter complex. Misstanden spelen zich vaak af in de schaduw van de samenleving en komen niet altijd aan het licht. Met voorlichting aan internationale studenten, toezicht en de gemeentelijke aanpak wordt ingezet op het zoveel mogelijk voorkomen van misstanden en zo nodig te handhaven bij niet-naleving van wet- en regelgeving. De Arbeidsinspectie beoordeelt meldingen over mogelijke niet-naleving van de arbeidswetten. Daarbij kan een melding alleen worden behandeld als deze concrete informatie bevat zoals namen en/of adressen van bedrijven waarover wordt gemeld (zie ook vraag 4).
Herkent u een patroon in de Groningse horeca wanneer het gaat om onderbetaling en uitbuiting?
Het patroon dat werkgevers werknemers onderbetalen, te veel uren laten werken, onder slechte omstandigheden laten werken en intimideren, is helaas een patroon dat op verschillende plaatsen en sectoren in Nederland voorkomt.4 Ik blijf deze praktijken keer op keer ten zeerste afkeuren. Werknemers hebben te allen tijde recht op de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die in de arbeidswetten zijn geregeld. Hun werkgevers zijn daarvoor verantwoordelijk. Wanneer dergelijke situaties zich voordoen, is het belangrijk dat werknemers zich melden bij de Arbeidsinspectie, zodat deze de melding kan beoordelen en zo nodig actie kan ondernemen. Melden kan telefonisch via telefoonnummer 0800–5151 of digitaal via het meldformulier op de website van de Arbeidsinspectie.5 Zie www.nlarbeidsinspectie.nl/onderwerpen/melden.
Welke stappen gaat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) nemen om ervoor te zorgen dat bazen die mensen uitbuiten in de Groningse horeca worden aangepakt en niet meer aan de slag kunnen?
De Arbeidsinspectie werkt in heel Nederland aan het bestrijden van misstanden op de werkvloer. Hierbij wordt ingezet op de aanpak van arbeidsuitbuiting, ernstige benadeling en slecht werkgeverschap waarbij één of meer arbeidswetten worden overtreden. Wanneer werkgevers zich schuldig maken aan arbeidsuitbuiting, kunnen ze veroordeeld worden tot een gevangenisstraf. Bij overtredingen van arbeidswetten, worden boetes of andere sancties opgelegd. Soms wordt een onderneming tijdelijk stilgelegd.
Binnen het landelijke Inspectieprogramma «Internationaal, Schijnconstructies en cao-naleving» richt de Arbeidsinspectie zich op de aanpak van schijnconstructies. Een van de projecten in dit programma richt zich op Nederlandse werkgevers die arbeidskrachten van buiten de EU/EER, onder wie studenten, met of zonder een tewerkstellingsvergunning inzetten waarbij arbeidswetgeving wordt overtreden. In het kader van dit project zet de Arbeidsinspectie ook communicatie in om werkgevers die werken met buitenlandse studenten te informeren over wetten en regels ten aanzien van deze groep.
De Arbeidsinspectie heeft in haar risicogerichte programmering geen project op het gebied van horeca in het algemeen of Groningse horeca in het bijzonder. Indien zij meldingen ontvangt, dan zal zij deze vanzelfsprekend beoordelen en zo nodig actie ondernemen. Zoals opgemerkt bij vraag 4 is het daarbij van belang dat meldingen concrete aangrijpingspunten voor eventuele vervolgacties hebben. Bij eventuele vervolgacties werkt de Arbeidsinspectie, in Groningen en andere gemeenten, vaak samen met die gemeenten en andere handhavende organisaties.
Kunt u in het najaar verslag doen van de stappen die de NLA heeft genomen om uitbuiting en onderbetaling in de Groningse horeca aan te pakken?
De Arbeidsinspectie rapporteert via haar reguliere jaarverslagen. Hierin komen relevante feiten en cijfers naar voren van onder andere arbeidsuitbuiting en van overtredingen van diverse arbeidswetten. Daarnaast stelt de Arbeidsinspectie regelmatig rapportages op over haar meerjarige programma’s en projecten, zoals de aan uw Kamer gezonden rapportage over Aziatische horeca en de Monitor arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling 2020–2021.6 Het betreft landelijke programma’s en projecten. Voor de zomer van dit jaar komt de Arbeidsinspectie met een rapportage 2019–2022 van het programma dat zich ook op de aanpak van schijnconstructies richt.
Is er bekend of internationale studenten in andere steden onder dezelfde omstandigheden moeten werken? Zo ja, hoe zit dat? Zo nee, kan de NLA dit in kaart brengen en in ditzelfde verslag toevoegen?
De Arbeidsinspectie heeft een zoekslag met specifieke trefwoorden gedaan op de door haar ontvangen meldingen. Hieruit komen tot nu toe geen meldingen naar voren specifiek over de omstandigheden waaronder internationale studenten in Groningen of andere steden werken. Wel blijkt uit de handhavingshistorie van de tewerkstelling van internationale studenten dat er in Nederland werkgevers zijn die studenten van buiten de EU/EER zonder vergunning tewerkstellen of meer uren laten werken dan de 16 uur per week (of fulltime in de drie zomermaanden) die wettelijk is toegestaan voor deze groep.
Wat doet het kabinet eraan om internationale studenten zoveel als mogelijk op hun rechten in Nederland te wijzen zodat uitbuiting door huisbazen, werkgevers of op welke andere manier dan ook minder voorkomt?
Het kabinet spant zich op verschillende domeinen in om uitbuiting door huisvesters en werkgevers tegen te gaan. Nuffic heeft voor wat betreft de informatievoorziening richting internationale studenten over alles wat komt kijken bij studeren in Nederland een belangrijke rol. Nuffic informeert – via het centrale informatiepunt «Study in NL» – internationale studenten over hun rechten en plichten bij studeren, stage lopen, werken naast de studie en wonen in Nederland. Zo worden er online bijeenkomsten georganiseerd voor studenten die op het punt staan naar Nederland te gaan. Internationale studenten van buiten de EU mogen enkel in Nederland werken als de werkgever hiervoor een tewerkstellingsvergunning heeft aangevraagd. Zij mogen slechts 16 uur per week (of fulltime in de drie zomermaanden) arbeid verrichten in Nederland. UWV toetst bij de aanvraag of er een marktconform loon wordt betaald.
Daarnaast worden er door het netwerk Mobstacles, gecoördineerd door Nuffic, diverse sessies georganiseerd over bijvoorbeeld het inschrijfproces van internationale studenten in de Basisregistratie Personen (BRP). Bij deze sessies komen ook knelpunten naar voren waar internationale studenten mee te maken hebben omtrent huisvesting. Op dit Mobstacles netwerk zijn medewerkers van hogescholen en universiteiten aangesloten, die veel studenten doorverwijzen naar de instanties die iets voor hen kunnen betekenen, zoals de Housing Hotline van de LSVb, de Huurcommissie en het Juridisch Loket. Ook wordt er via «Study in NL» van Nuffic via diverse kanalen, onder andere de website en sociale media informatie gedeeld over het tijdig op zoek gaan naar passende huisvesting en allerlei informatie over rechten en plichten als huurder in Nederland, zodat internationale studenten hiermee beter hun weg kunnen vinden op de Nederlandse woningmarkt.
Verder is het Ministerie van BZK samen met het Ministerie van OCW met verschillende partijen zoals de sociale en commerciële studentenhuisvesters aangesloten bij het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2022–2030. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft dit actieplan mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 7 september 2022 met uw Kamer gedeeld. Het doel van dit actieplan is dat 60.000 extra betaalbare studentenwoningen worden gerealiseerd. Binnen het actieplan is specifiek aandacht voor internationale studenten en de uitdagingen waarmee zij te maken krijgen. Het informeren van internationale studenten over hun rechts- en informatiepositie is één van de afspraken waar verschillende partijen, waaronder Nuffic via de «Study in NL»-informatievoorziening, zich aan hebben gecommitteerd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja
De militaire steun aan Oekraïne |
|
Thierry Baudet (FVD), Ralf Dekker (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht verstrekken van uitgevoerde, voorgenomen en/of verzochte leveringen van militaire steun aan Oekraïne? Kunt u voor elke afzonderlijke levering aangeven welke procedures, voorwaarden en bedragen hieraan verbonden zijn? Wordt deze steun geschonken, verkocht, uitgeleend of anderszins ter beschikking gesteld?
Het kabinet informeert uw Kamer via de periodieke Kamerbrief «update leveringen militaire goederen aan Oekraïne» over alle geleverde militaire steun aan Oekraïne.1
De militaire steun van Nederland aan Oekraïne betreft een donatie.2
Welke overwegingen liggen aan deze leveringen van militaire steun ten grondslag en wie heeft het initiatief tot deze steun genomen? Kunt u uw antwoord toelichten en per levering beantwoorden?
Rusland voert al ruim een jaar een illegale aanvalsoorlog tegen Oekraïne. Op basis van artikel 51 van het VN-Handvest heeft Oekraïne het recht zich te verdedigen tegen de Russische agressie. Nederland en een brede coalitie van bondgenoten en partnerlanden stellen, in nauwe samenwerking binnen onder meer het International Donor Conference Centre (IDCC) en de Ukraine Defense Contact Group (UDCG), Oekraïne door de militaire steun hiertoe in staat. De Oekraïense behoefte is leidend. Dat geldt voor elke afzonderlijke levering.
Kunt u voor elke afzonderlijk uitgevoerde, voorgenomen en/of verzochte levering van militaire steun aan Oekraïne aangeven of er sprake is van (mogelijke) onrechtmatigheden, zoals schendingen van het oorlogsrecht, illegale doorverkoop en wanprestaties (zoals het niet terugleveren van materieel)? Indien er sprake is van onrechtmatigheden, kunt u toelichten waaruit deze onrechtmatigheden bestaan, welke bedragen en entiteiten hiermee gemoeid zijn en welke stappen hierop zijn ondernomen?
Zoals recent is aangegeven in de Kamerbrief terug- en vooruitblik na een jaar Russische oorlog in Oekraïne van 20 februari 2023 zijn er op dit moment geen signalen dat geleverd materieel op ongewenste wijze wordt ingezet.3
Tegelijkertijd moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat een deel van deze goederen verloren gaat in de gewapende strijd of anderszins op ongewenste plekken terecht komt. Om deze onvermijdelijke risico’s te mitigeren, wordt elke leverantie zorgvuldig, maar gezien de omstandigheden versneld getoetst aan de EU-wapenexportcriteria door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze in te zetten in lijn met de principes van het internationaal humanitair oorlogsrecht en enkel ten behoeve van zelfverdediging.
Kunt u garanderen dat Oekraïne de gemaakte afspraken met betrekking tot de levering van militaire steun nakomt? Zo ja, waarom wel? Zo nee, hoe beoordeelt u dit en hoe gaat u ervoor zorgen dat u deze garantie wel kunt geven?
Oekraïne is verwikkeld in een oorlog tegen Russische agressie. Als gesteld onder vraag drie wordt elke leverantie zorgvuldig, maar gezien de omstandigheden versneld getoetst aan de EU-wapenexportcriteria door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze in te zetten in lijn met de principes van het internationaal humanitair oorlogsrecht en enkel ten behoeve van zelfverdediging. Er zijn op dit moment geen signalen dat geleverd materieel op ongewenste wijze wordt ingezet.
Kunt u uitsluiten dat de inzet van Nederlandse militairen of dienstplichtigen in de toekomst ook onder de militaire steun aan Oekraïne zal vallen? Kunt u dit toelichten?
Nederland zet militairen in voor de militaire steun aan Oekraïne. Nederlandse militairen leveren een significante bijdrage aan de training van Oekraïense militairen, waaronder via de operatie Interflexen de EU Military Assistance Mission(EUMAM). Daarnaast leveren Nederlandse militairen specialistische opleidingen en trainingen, zoals rij- en vaaropleidingen, medische training en training op het gebied van ontmijning en de bediening van drones. Voorts ondersteunen Nederlandse militairen bij het onderhoud- en de instandhouding van aan Oekraïne geleverd militair materieel De trainingen aan Oekraïense militairen vinden plaats op diverse locaties buiten Oekraïne, inclusief in Nederland.
Kunt u, conform artikel 68 van de Grondwet, inzage geven in alle gegevens en correspondentie verband houdende met de uitgevoerde, voorgenomen en/of verzochte levering van militaire steun aan Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet informeert uw Kamer via de periodieke Kamerbrief «update leveringen militaire goederen aan Oekraïne» over alle geleverde militaire steun aan Oekraïne. De operationele veiligheid blijft echter te allen tijde leidend in de afweging uw Kamer in het openbaar te informeren. Dit om de veiligheidsbelangen van Nederland, Oekraïne, partnerlanden en/of betrokken bedrijven te waarborgen.
Kunt u in de beantwoording van deze vragen alle militaire steun betrekken die op enigerlei wijze bestemd is voor Oekraïne en hier dus ook doorleveringen via derde partijen in meenemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet informeert uw Kamer via de periodieke Kamerbrief «update leveringen militaire goederen aan Oekraïne» over alle geleverde militaire steun aan Oekraïne.
Kunt u deze vragen volledig, afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Zorgen om schade aan schoolgebouwen in heel Nederland door geweld hangjongeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agressie op schoolplein»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat brandstichting, vernielingen en ingegooide ruiten bij scholen door het hele land de afgelopen jaren voor vele tonnen aan schade hebben veroorzaakt?
Scholen en de omgeving van scholen moeten een veilige plek zijn voor kinderen en jongeren om op te groeien en zich te ontwikkelen. Het is onacceptabel dat dit wordt doorkruist door vandalisme. Dit zorgt niet alleen voor financiële schade, maar ook voor overlast en onveiligheidsgevoelens van leerlingen en bewoners in de buurt.
Wat vindt u van het feit dat Maarten Brink van politievakbond ACP er voor waarschuwt dat de wijkagent door het politietekort juist steeds minder in de wijk is? Hoe krijgt u de wijkagent zo snel als mogelijk weer op volle sterkte terug in de wijken?
Voor de inwoners van wijken is de wijkagent het lokale gezicht van de politie. Deze levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de handhaving van de openbare orde, veiligheid en leefbaarheid in de wijk. Al een aantal jaren voert uw Kamer met mij en mijn ambtsvoorganger het gesprek over de druk op de politiecapaciteit en de gevolgen hiervan voor onder andere de aanwezigheid van wijkagenten in de wijk. Deze aanwezigheid staat in sommige gebieden onder druk doordat wijkagenten moeten bijspringen in de incidentafhandeling.
Met verenigde kracht wordt er nu al een aantal jaren – in eerste plaats binnen de regionale eenheden – gewerkt aan het zo veel mogelijk dempen van de effecten van de onderbezetting in het korps, en in het bijzonder de gebiedsgebonden politie. Hiertoe zijn verschillende capaciteitsbevorderende maatregelen getroffen, toegesneden naar de lokale situatie en problematiek. Via het halfjaarbericht politie wordt uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van de onderbezetting in het korps, waaronder de gebiedsgebonden politie, en de maatregelen die voor de eenheden ter beschikking staan. Ook wordt de wettelijk vastgelegde landelijke norm van 1 wijkagent op 5000 inwoners gemonitord. Voor de meest recente cijfers verwijs ik naar mijn meest recente halfjaarbericht politie.2
Daarnaast wordt de politiecapaciteit in de komende jaren uitgebreid met 700 extra agenten voor de wijk via de motie Hermans. De eerste agenten stromen in 2026 in in de regionale eenheden. De verdeling van deze extra agenten binnen de regionale eenheden is uiteindelijk aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie. Met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal is besproken dat er met name behoefte is aan wijkagenten, aan «digitale wijkagenten» en aan andere agenten die in en voor de wijk werken, als ook aan agenten die in de basisteams gaan werken aan de opsporing van veel voorkomende criminaliteit. Tevens is uitgesproken dat het nodig is dat een aantal van hen het accent jeugd en school krijgt.
Tot slot heeft uw Kamer mij met de motie van het lid Van der Staaij (SGP) gevraagd om te bezien hoe de lokale verankering van de wijkagent verder ontwikkeld kan worden. In het volgende halfjaarbericht politie ga ik hierop in.
Wat vindt u ervan om – naar goed Rotterdams voorbeeld2 – in alle grote steden de politie ontlastende stadsmariniers te geven, zodat we de toenemende (jeugd)criminaliteit een halt toe kunnen roepen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven op deze vraag?
Het voorbeeld van de Rotterdamse stadsmariniers is al een aantal jaren bekend en wordt door het centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid (online) beschikbaar gesteld aan gemeenten. Het inzetten van stadsmariniers is een besluit van het lokaal bestuur. Het moet passen binnen de lokale context en problematiek. In algemene zin juich ik toe dat er vanuit verschillende disciplines samen met de politie gewerkt wordt aan het veilig en leefbaar houden van onze wijken.
Verder werkt dit kabinet, samen met de betrokken partners aan het voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in een kwetsbare positie in de criminaliteit belanden, daar steeds verder in verstrikt raken en uitgroeien tot geharde criminelen. Het kabinet investeert fors in de preventie van jeugdcriminaliteit. Vanaf € 60 miljoen in 2022 wordt oplopend naar vanaf 2025 € 143 miljoen structureel ingezet. Hiermee investeren we voor het eerst structureel in de preventie van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit, ook wel het programma Preventie met Gezag genoemd.
Deze aanpak heeft als uitgangspunt dat de lokale opgave centraal staat en maatregelen en interventies aansluiten bij de lokale behoefte, om zo te komen tot een integrale aanpak. Stadsmariniers kunnen hierbij een rol vervullen, als ogen en oren in de wijk vanuit de gemeente en ondersteuning van de wijkagent, maar het is aan gemeenten zelf hier invulling aan te geven. De stadsmarinier heeft overigens, voor zover bekend, over het algemeen geen corrigerende bevoegdheid. Tot nu toe zien we in de plannen van gemeenten de stadsmarinier nog niet terug, zoals bijvoorbeeld wel jongerenwerk en jeugd-boa’s.
Wilt u ouders van jongeren, die de boel willens en wetens slopen, naast het betalen van de schade, ook verplicht op opvoedcursus sturen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven op deze vraag?
Het opleggen van een opvoedcursus aan ouders als hun kinderen een delict plegen is niet mogelijk in het Nederlands recht. Om dit mogelijk te maken zou het als mogelijke bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling van het kind geïntroduceerd moeten worden. Bij het niet voldoen aan een bijzondere voorwaarde zoals deze komen de consequenties echter voor rekening van het veroordeelde kind; bij ouders zelf is een bijzondere voorwaarde niet afdwingbaar.
Er zijn echter wel andere meer dwingende mogelijkheden om ouders te betrekken en zo nodig te ondersteunen bij hun opvoedkundige rol. Middels de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Opvoeden die handel» van het lid Verkuijlen (VVD) is uw Kamer geïnformeerd over de lopende verkenning om de betrokkenheid van ouders bij de preventie van delictgedrag van hun kind te vergroten.4
Berichtgeving m.b.t. ontoereikende capaciteit van Ronald McDonald huizen als gevolg van de voorgenomen concentratie van de kinderhartchirurgie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Logeerhuizen Ronald McDonald Kinderfonds in Groningen en Rotterdam waarschijnlijk te klein als alleen centra voor kinderhartchirurgie in die steden openblijven»?1
Ja.
Deelt u de analyse van adjunct-directeur Miranda Noorlander dat de capaciteit van de Ronald McDonald huizen op dit moment niet voldoende is om de verwachte toegenomen vraag naar aanleiding van de concentratie van zorg op te vangen?
Het is mogelijk dat de huidige capaciteit van Ronald McDonaldhuizen op bepaalde locaties niet voldoende is voor toekomstige behoeften, ook in het licht van de concentratie van de interventies voor aangeboren hartafwijkingen. Dat betekent overigens niet per se dat dit een probleem zal zijn, om drie redenen. Ten eerste hebben de betrokken universitaire medische centra (umc’s) recent hun logeervoorzieningen uitgebreid en aangepast aan de wensen van patiënten en ouders, zoals rooming in.2 Ten tweede worden alleen de interventies (operaties) bij patiënten met aangeboren hartafwijkingen geconcentreerd. Alle andere zorg, zoals voor- en nazorg, controles, behandelingen met medicatie, blijft beschikbaar in het eigen ziekenhuis. Het is dus over het algemeen niet zo dat patiënten stelselmatig of lange periodes in het interventiecentrum moeten verblijven. De meeste patiënten met aangeboren hartafwijkingen hoeven slechts één of enkele keren in hun leven een interventie te ondergaan en verblijven daarvoor kort in een interventie centrum; zodra het kan gaan ze terug naar het eigen ziekenhuis voor nazorg. Tot slot is dit voorgenomen besluit het begin van een transitieperiode van 2,5 jaar, waarin de umc’s met alle aanverwante zorgaanbieders en betrokken partijen de tijd krijgen om deze concentratie vorm te geven. In die tijd kan ook gewerkt worden aan voldoende logeercapaciteit.
Hoe reflecteert u op uw eerdere antwoorden op Kamervragen, die deze verwachte problematiek als gevolg van de concentratie van zorg al aankaartte, waarbij u aangaf deze problemen niet te verwachten? Hoe rijmt u dat met de verwachting van Noorlander, die het tegenovergestelde aangeeft?2
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer over het voorgenomen besluit4 toelicht, is het besluit het begin van een meerjarige transitiefase. De komende periode verandert er nog niets voor patiënten. Tijdens die transitiefase van 2,5 jaar wordt met de patiënten, zorgverleners, ziekenhuizen en andere betrokken gekeken wat er nodig is om de verandering zo goed mogelijk vorm te geven en eventuele gevolgen zo goed mogelijk te kanaliseren. Ik verwacht daarom niet nu op voorhand al problemen.
Heeft u een impactanalyse gemaakt van de gevolgen voor de logeercapaciteit in Groningen en Rotterdam, naar aanleiding van de voorgenomen concentratie van kinderhartchirurgie? Kunt u inzichtelijk maken om hoeveel extra logeerplekken het waarschijnlijk zal gaan?
De impactanalyse van de NZa heeft gekeken naar de logeercapaciteit en heeft dit niet als een onoverkomelijk obstakel geïdentificeerd. Het is aan de umc’s waarbij in het definitieve besluit geconcentreerd zal worden om in overleg met patiënten, zorgverleners en andere ziekenhuizen en betrokkenen na te gaan wat er de komende tijd precies in de eigen situatie nodig is en hoe dat georganiseerd wordt. Dat hangt onder andere af van de wijze waarop deze netwerkzorg wordt vormgegeven en de behoeften van de mensen om wie het gaat. Mogelijk kan ook binnen de stichting achter de Ronald McDonald huizen worden gekeken wat gedaan kan worden om de lokale capaciteit aan te passen aan de te verwachten vraag.
Realiseert u zich dat de bezetting van de Ronald McDonald huizen op dit moment en sinds jaar en dag al hoog is en dat het nu al moeilijk is voor ouders om in deze huizen een logeerplek te bemachtigen? Denkt u niet dat het aannemelijk is dat dat nog ingewikkelder zal worden, als de zorg zich gaat concentreren op minder plekken in Nederland?
Ik zie geen reden nu al aan te nemen dat het ingewikkelder zal worden om een logeerplek te krijgen in een Ronald McDonald huis vanwege de concentratie van de interventies voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen. Zoals vermeld zal tijdens de transitiefase van 2,5 jaar concreet vormgegeven worden aan de organisatie van samenwerkingsverbanden. Dan wordt ook duidelijk welke patiënten wanneer waar verblijven. Dan kan op verschillende manieren worden voorzien in die logeerbehoefte. Naast de Ronald McDonaldhuizen hebben de betrokken umc’s recent bijvoorbeeld nieuwe logeermogelijkheden gecreëerd, dicht bij het kind, aansluitend bij de behoeften van patiënten en ouders. Bovendien gaat het zoals gezegd alleen om de concentratie van interventies. De meeste zorg krijgen deze patiënten in hun eigen ziekenhuis, in hun eigen omgeving.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat er voor alle ouders die behoefte hebben aan een logeerplek nabij hun zieke kind ruimte is in de Ronald McDonald huizen? Kunt u garanderen dat er geen ouders afgewezen moeten worden? Zo nee, hoe gaat bepaald worden welke ouders aanspraak kunnen maken op een plek in een Ronald McDonald huis? Welke criteria gaan hiervoor gehanteerd worden en op basis waarvan en door wie gaat dit bepaald worden?
Tijdens de transitiefase stel ik een deskundige en onafhankelijke commissie in die het proces zal begeleiden. Daarbij worden patiënten en hun ouders vanzelfsprekend nauw betrokken. De umc’s hebben het voortouw voor het realiseren van die transitie. Van de kant van VWS zal waar mogelijk de nodige ondersteuning worden geboden.
Ronald McDonald huizen zijn onderdeel van een onafhankelijke stichting. Het is dus niet aan het Ministerie van VWS om te bepalen welke ouders op basis van welke criteria aanspraak kunnen maken op een plek of om daar garanties over te geven.
Heeft u in kaart gebracht wat de gevolgen zullen zijn als er voor vele ouders geen plek is in de Ronald McDonald logeerhuizen? Betekent dit dan, bijvoorbeeld, dat ouders (extra) kosten moeten maken door bijvoorbeeld een (duur) hotel te boeken en/of over zullen gaan tot noodgrepen zoals het slapen in hun auto, om maar dichtbij hun zieke kind te kunnen zijn?
Uit de impactanalyse van de NZa kwam naar voren dat de betrokken umc’s beschikken over Ronald McDonaldhuizen en recent de logeercapaciteit, ook op de intensive care, hebben uitgebreid (rooming-in). De NZa heeft mogelijke gevolgen zoals u die beschrijft rond het verblijf voor ouders niet geconstateerd. Tijdens de transitiefase worden zoals genoemd patiënten nadrukkelijk betrokken om bij hun behoeften aan te sluiten. Logeermogelijkheden zullen dan ook zeker op de agenda staan.
Bent u voornemens om extra Ronald McDonald huizen te bouwen en/of de bestaande faciliteiten uit te breiden, op kosten van het Rijk? Zo ja, hoeveel gaat dit kosten en wanneer moet deze uitbereiding gerealiseerd zijn?
Dat ben ik op dit moment niet van plan. De transitiefase naar concentratie en netwerkzorg moet nog beginnen. Zoals gezegd is dat maatwerk en ligt het voortouw voor de realisatie bij umc’s. Ronald McDonald huizen zijn één mogelijkheid voor het verblijf van ouders, naast andere opties. Ook zou binnen de stichting achter de Ronald McDonaldhuizen kunnen worden gekeken hoe het aanbod in de toekomst kan aansluiten bij de vraag. Tot slot zijn Ronald McDonald huizen onderdeel van een onafhankelijke stichting. Het is dus sowieso niet aan het Ministerie van VWS om extra Ronald MCDonald huizen te bouwen of uit te breiden.
Wat zijn de gevolgen voor (het herstel van) zieke kinderen als hun ouders/verzorgers niet in hun directe omgeving kunnen verblijven? Heeft u een impactanalyse gemaakt van het ontbreken van een zogenaamd «support system» voor patiëntjes, als hun ouders niet continue in de buurt kunnen zijn?
Het is sowieso voor kinderen van belang dat hun ouders in de buurt zijn, zeker rond een operatie. Patiënten geven dan ook terecht in de impactanalyse van de NZa aan dat logeervoorzieningen voor hen en de naasten van belang zijn. Dit zal dan ook een aandachtspunt zijn in de transitiefase, nog los van de gevolgen voor het herstel. Uit de impactanalyse van de NZa blijkt niet dat het verblijf van ouders een groot probleem zal zijn qua de beschikbaarheid van voorzieningen.
Realiseert u zich dat de impact van het veelvuldig en lang moeten reizen voor ouders een grote fysieke en emotionele belasting vormt, die gevolgen heeft voor hun hele welbevinden, hun arbeidscapaciteit en hun gezinssituatie, wat doorwerkt op vele facetten van hun leven en de mensen in hun leefomgeving, wat op de lange termijn zal resulteren in uitval, een toegenomen zorgvraag en dus grotere druk op de zorg en economische schade? Wegen deze gevolgen wat u betreft op tegen de positieve gevolgen van het concentreren van de kinderhartchirurgie? Zo ja, kunt hiervoor een onderbouwde kosten-batenanalyse geven?
De toekomstbeelden die u schetst herken ik niet en komen ook niet voort uit de impactanalyse van de NZa. Patiënten hoeven slechts één of enkele keren in uw leven een interventie te ondergaan. De gemiddelde reistijd tot een interventiecentrum zoals aangewezen in mijn voorgenomen besluit (Erasmus MC en UMC Groningen) is 58 minuten.5 Meer dan 80% van de patiënten en hun ouders heeft in bij de impactanalyse van de NZa aangegeven bereid te zijn naar een ander interventiecentrum te reizen als de kwaliteit van de interventie dan beter is.6 Patiëntenorganisaties onderschrijven dan ook de beweging naar concentratie van interventies, omdat patiënten dan meer kansen hebben op een goede kwaliteit van zorg, met minder complicaties en andere risico’s met soms verstrekkende consequenties. Ik deel hun inschatting dat dit de extra reistijd waard is. Het gaat hier om zeer kwetsbare patiënten die nog een heel leven voor zich hebben. Zij verdienen de allerbest mogelijke operaties, wanneer ze die nodig hebben. Zelf nemen ze dus meestal, indien nodig, de eventuele extra reisafstand voor lief.
Alle reguliere cardiologische zorg, zoals controles, onderzoek, poliklinische behandelingen, voor- en nazorg voor interventies, blijft beschikbaar in het eigen ziekenhuis voor alle patiënten. Daarom verwacht ik geen direct effect van de reistijd voor deze interventies op het mentale welzijn of uitval van ouders. De in uw vraag geschetste gevolgen blijken niet uit de impactanalyse van de NZa of gesprekken met patiëntenorganisaties.
Bent u voornemens in gesprek te gaan met het bestuur van de Ronald McDonald huizen, teneinde de door hen verwachte knelpunten in kaart te brengen indien de concentratie van de kinderhartchirurgie doorgang vindt en samen met hen werk te maken van een oplossing voor deze problematiek?
Het is in eerste instantie aan de aangewezen umc’s om de transitie vorm te geven, onder begeleiding van de onafhankelijke commissie, en hierover eventueel in gesprek te gaan met Ronald McDonaldhuizen. Zo kunnen de verblijfsmogelijkheden optimaal aansluiten bij concrete wensen van patiënten en de organisatie van zorg.
Kunt u in kaart brengen voor welke provincies de impact van de concentratie van de kinderhartchirurgie en de daarmee gepaard gaande ontoereikende opvangcapaciteit voor ouders het meeste impact gaat hebben? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor patiëntjes en ouders uit Limburg, die als gevolg van deze concentratie zeer grote afstanden zullen moeten afleggen als zij niet terechtkunnen in een Ronald McDonald huis? Krijgen zij voorrang op basis van de afstand, of juist niet? Welke overwegingen/afwegingen zullen hieraan ten grondslag liggen?
Van ontoereikende capaciteit is, zoals vermeld, vooralsnog geen sprake. De transitiefase moet nog beginnen, waarin de behoeften van patiënten nadrukkelijk worden meegenomen. Patiënten in Limburg kunnen nu voor deze interventies overigens ook al terecht in Aken en Leuven, vanwege de goede samenwerkingsverbanden die Limburgse ziekenhuizen hebben. Zij hoeven in die gevallen geen grote afstanden af te leggen.
Bent u niet van mening dat de zorglast voor ouders van dusdanig ernstig zieke kinderen al zwaar genoeg is, zonder dat zij ook belast worden met het logistieke probleem van het (stelselmatig) moeten afleggen van grote afstanden om bij hun kind te kunnen zijn, omdat zij geen gebruik meer kunnen maken van een logeerfaciliteit, omdat deze overvraagd worden? Vindt u niet dat u hiermee een te groot beroep doet op de draagkracht van ouders en gezinnen?
Een aangeboren hartafwijking bij jezelf of bij je kind is vaak een zware belasting. Juist daarom hebben deze patiënten recht op de best mogelijke zorg. Zoals patiënten en patiëntenorganisaties zelf aangeven weegt een grotere reisafstand voor de interventies voor hen op tegen een betere kwaliteit van zorg en betere kansen op een goede operatie, met minder complicaties. Zoals aangegeven hoeven ouders ook na concentratie niet stelselmatig grote afstanden af te leggen. Immers, alleen de interventies en niet de overige zorg worden geconcentreerd. Die operaties ondergaan patiënten slechts één of enkele keren in hun leven. Vooralsnog is overvraging van logeercapaciteit zoals gezegd evenmin aan de orde. De behoeften van patiënten met betrekking tot logeercapaciteit worden meegenomen in het transitieproces.
Bent u bereid om opvang voor ouders van zieke kinderen die door capaciteitsproblemen niet terechtkunnen in een Ronald McDonaldhuis door de overheid te laten faciliteren en te bekostigen, zolang de logeercapaciteit van de Ronald McDonaldorganisatie niet is opgeschaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u hiervoor een plan?
De umc’s zullen, na een definitief besluit van mijn kant, de transitie vormgeven. Dit onder begeleiding van een deskundige en onafhankelijke commissie en in overleg met patiënten. Daarbij zal, in overleg met de stichting Ronald McDonald, en andere partijen, ook gekeken worden naar logeerfaciliteiten. Het Ministerie van VWS ondersteunt dit transitieproces waar nodig en mogelijk.
De aangekondigde wet in Georgië over het aanmerken van media en maatschappelijke organisaties als buitenlandse vertegenwoordigers |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwe wetgeving die in het Georgische Parlement wordt ingediend die het mogelijk maakt om media en maatschappelijke organisaties die financiering ontvangen uit het buitenland als «buitenlandse vertegenwoordigers» aan te merken?
Ja.
Welke consequenties verwacht u voor de vrije pers en mensenrechten in Georgië?
Als de wet definitief zou zijn aangenomen, dan had dit een ondermijnend en stigmatiserend effect gehad op de vrije pers en maatschappelijk middenveld in Georgië. Onafhankelijke media en een omgeving waarin maatschappelijke organisaties vrij hun werk kunnen doen zijn essentieel voor een goed functionerende democratie waarin respect voor mensenrechten is gewaarborgd.
Op 10 maart jl. is het conceptwetsvoorstel «foreign influence» formeel ingetrokken in het Georgische parlement. Deze formele intrekking volgde na dagen van grote protesten in Tbilisi en kleinere demonstraties in andere Georgische steden. Nederland en de internationale gemeenschap steunen de formele intrekking van deze conceptwet.
Ziet u de gelijkenis tussen deze wet en een wet die eerder in Rusland is ingevoerd in 2012 en voor grote restricties heeft gezorgd van media en het maatschappelijk middenveld? Verwacht u een vergelijkbare uitwerking?
Ik zie gelijkenissen tussen deze wet en de Russische Foreign Agent wet in haar initiële vorm van 2012. Indien de wet definitief was aangenomen en uitgevoerd, dan zou sprake zijn geweest van ernstige negatieve gevolgen. In welke mate die overeen waren gekomen met de uiteindelijke uitwerking in Rusland is nu niet aan te geven.
Welke consequenties heeft de implementatie van deze wet op het perspectief op het Europese Unie (EU)-kandidaat lidmaatschap van Georgië?
De Georgische regeringspartij kondigde op 9 maart jl. aan de wetgeving in te trekken. Op 10 maart jl. is de conceptwet formeel ingetrokken en verworpen in het parlement. Dat is een positieve ontwikkeling. De wetgeving is niet in lijn met de Kopenhagencriteria en staat haaks op het streven van Georgië om EU-kandidaat-lidmaatschap te verkrijgen. Het garanderen van mediavrijheid en een gunstige omgeving voor het maatschappelijk middenveld zijn essentieel in een democratie en tevens in het EU-toetredingsproces, zoals ook is benadrukt in de verklaring van de EU Hoge Vertegenwoordiger (HV) Borrell op 7 maart jl.1
De EU en Nederland moedigen de Georgische autoriteiten aan om volledig uitvoering te geven aan de twaalf hervormingsprioriteiten uit de Opinie van de Europese Commissie2. De Commissie zal in een formeel voortgangsrapport beoordelen in welke mate Georgië voldoet aan de prioriteiten uit de Opinie, ook op het gebied van mediavrijheid en de bescherming van het maatschappelijk middenveld. Dit rapport wordt in oktober 2023 verwacht.
Bent u bereid uw Georgische ambtsgenoot aan te spreken over het belang van vrije pers en het maatschappelijk middenveld?
Ja. Het belang van vrije pers en een sterk maatschappelijk middenveld wordt ook regelmatig op hoogambtelijk niveau, in bilaterale ontmoetingen en in EU-verband benadrukt. Op 1 maart jl. spraken de in Tbilisi vertegenwoordigde EU lidstaten inclusief Nederland, met de Voorzitter van het Georgische parlement. Tijdens het gesprek hebben de lidstaten hun zorgen geuit over het wetsvoorstel en de waarde van het maatschappelijk middenveld en de vrije media in Georgië nogmaals onderstreept.
Bent u bereid zich uit te spreken tegen het aannemen van deze wet?
Ja. Ik heb op 8 maart jl. middels een tweet de Nederlandse zorgen over het aannemen in eerste lezing van deze wet overgebracht.3 Het is positief dat de conceptwetgeving inmiddels formeel is ingetrokken. Het blijft van belang dat de Georgische regering voortvarend en onomkeerbaar uitvoering geeft aan alle twaalf prioriteiten die door de EU zijn gesteld, inclusief de prioriteiten die zijn verbonden met vrije media en het maatschappelijk middenveld.
Het lokaliseren van Joodse gemeenschappen over de hele wereld door Iran om daar moordaanslagen op te kunnen plegen |
|
Derk Jan Eppink (JA21), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Iran «mapping» locations of Jewish diaspora for «hit squads to target» in event of attack by Israel»?1
Ja.
Kunt u, indien nodig na overleg met Israël en/of andere bondgenoten, bevestigen of Iran inderdaad voornemens zou zijn om Joodse gemeenschappen en organisaties buiten Israël in kaart te brengen, met het doel (moord)aanslagen te plegen wanneer het regime daar een rechtvaardiging voor ziet?
Het kabinet heeft regelmatig en op verschillende wijzen overleg inzake Iran met Israël en andere landen. Indien er sprake is van een concrete dreiging dan zal het kabinet daartegen handelend optreden.
Klopt het dat deze dreiging ook concreet geldt voor Joden dan wel Joodse en/of pro-Israëlische organisaties in Nederland, zoals het Centrum Informatie en Documentatie Israel (CIDI) en Christenen voor Israël?2 Zo ja, bent u bereid de Iraanse ambassadeur hierover te ontbieden en hem om opheldering te vragen?
Indien er sprake is van een concrete dreiging, dan zal het kabinet daartegen handelend optreden. Waar nodig en effectief geacht, kunnen daarbij ook diplomatieke middelen worden ingezet, zoals ontbieden of anderszins opheldering vragen bij de Iraanse ambassadeur in Nederland.
Zijn er voorts aanwijzingen dat het Iraanse regime andere acties van bedreigende en ondermijnende aard uitvoert, of daartoe in staat is, zoals vergeldingsacties, hybride oorlogvoering en cyberaanvallen; en zo ja, zijn er aanwijzingen dat de Iraanse ambassade in Nederland hierbij een kwalijke rol kan spelen? Zo ja, bent u bereid de Iraanse ambassadeur ook hierover om opheldering te vragen?
Zoals in het openbare jaarverslag van de AIVD van het jaar 2021 staat, heeft (onder meer) Iran grote, offensieve cyberprogramma’s die duizenden hackers inzetten om te spioneren, kennis te stelen of sabotage voor te bereiden of te plegen. Het kabinet is alert op dreigingen tegen de nationale veiligheid, ook indien dit spionage betreft. Indien nodig kan het kabinet verschillende instrumenten inzetten om dreigingen tegen te gaan. Waar nodig en effectief kunnen daarbij ook diplomatieke middelen worden ingezet, zoals ontbieden of anderszins opheldering vragen bij de Iraanse ambassadeur in Nederland.
Welke maatregelen neemt de Nederlandse regering om de veiligheid van Joden en organisaties in Nederland te waarborgen, en zijn deze veiligheidsmaatregelen voldoende om de dreiging daadwerkelijk het hoofd te bieden?
Het kabinet kan geen uitspraken doen over of, en zo ja, welke beveiligingsmaatregelen getroffen worden. In algemene zin geldt dat op basis van de duiding van een dreiging passende veiligheidsmaatregelen worden getroffen.
Staat u hierover in nauw contact met de Joodse gemeenschap?
In algemene zin geldt dat op basis van de duiding van een dreiging passende veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Over het bredere onderwerp veiligheid heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de afgelopen tijd met regelmaat ontmoetingen gehad met leden en vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap. Hierover is direct contact tussen de relevante onderdelen van de rijksoverheid – waaronder de Politie, de Koninklijke Marechaussee, en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) – en de Joodse gemeenschap.
Bent u bereid waar nodig preventief te handelen om wraakacties zoals gericht tegen de steekpartij op de schrijver Salman Rushdie te voorkomen; zo ja, met welke nationale maatregelen en met welke diplomatieke middelen kan Nederland in internationaal en Europees verband dit soort wraakacties voorkomen?3
De inzet van het kabinet is er uiteraard op gericht om veiligheidsincidenten waar mogelijk te voorkomen. Het is echter lastig om wraakacties van eenlingen te voorkomen. Indien het kabinet beschikt over concrete aanwijzingen van een dreiging, dan zal het kabinet daartegen in nationaal, Europees en/of internationaal verband handelend optreden. Indien er sprake is van betrokkenheid van een statelijke actor zouden daarbij ook diplomatieke middelen kunnen worden ingezet. Het kabinet verwijst hiervoor verder naar de Kamerbrief «Ongewenste buitenlandse inmenging» d.d. 16 maart 2018.
Zijn de genomen veiligheidsmaatregelen voldoende om de dreiging het hoofd te bieden, wanneer deze zich daadwerkelijk zou voordoen en Iran moordcommando’s zou afsturen op Joodse gemeenschappen in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u, mede in het licht van deze dreiging, bereid de Iraanse Revolutionaire Garde alsnog op de Nederlandse terreurlijst te plaatsen; en zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van het plaatsen van het Islamitische Revolutionaire Gardekorps (IRGC) op de EU-terrorismelijst en verkende hiervoor uiteraard ook de mogelijkheid om IRGC op de nationale sanctielijst terrorisme te plaatsen. Dit blijkt echter juridisch op dit moment niet mogelijk. Toepassing van een nationale bevriezingsmaatregel is territoriaal beperkt en kan buiten het grondgebied van Nederland alleen worden toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen. Deze beperking maakt dat de Minister van Buitenlandse Zaken enkel over kan gaan tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien er bijvoorbeeld aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Voor de IRGC kan dit op dit moment echter onvoldoende onderbouwd worden.
Bent u tevens bereid in EU-verband te blijven pleiten voor het plaatsen van de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU-lijst van terroristische organisaties?
Het kabinet is voorstander van het plaatsen van het Islamitische Revolutionaire Gardekorps (IRGC) op de EU-terrorismelijst en heeft hiervoor in Europees verband meermaals gepleit. De Juridische Dienst van de Raad heeft echter geconstateerd dat hiervoor momenteel geen juridische basis is. Het kabinet blijft zich inzetten om schendingen van het internationaal recht door de IRGC tegen te gaan en kijkt daarbij – in samenwerking met andere lidstaten – naar alle mogelijke instrumenten, waaronder sancties.
Ziet u een reële dreiging dat Iran op termijn nucleaire wapens kan ontwikkelen?4
Het is zorgwekkend dat Iran doorgaat met het uitbreiden van de voorraden verrijkt uranium en de verrijkingscapaciteit. Nederland roept, samen met Europese partners, Iran bij herhaling op om deze ernstige stappen in de verkeerde richting ongedaan te maken. Zo ook nog recent in de bestuursraad van het Internationaal Atoom Energie Agentschap. Het voorkomen van een Iraans kernwapen blijft een topprioriteit van Nederland. Een diplomatieke oplossing blijft de beste manier om een Iraans kernwapen te voorkomen.
Bent u het er mee eens dat de ontwikkeling van Iran als nieuwe kernmacht een ontwrichtende werking zou hebben voor de stabiliteit en veiligheid in het Midden-Oosten?
Ja. Indien Iran inzet op ontwikkeling van een kernwapen zal dit vermoedelijk een ontwrichtende werking op de stabiliteit en veiligheid in het Midden-Oosten hebben. Een Iraans kernwapen kan ook het risico op een nucleaire proliferatie crisis in de regio vergroten.
Op welke wijze wordt in NAVO- en Europees verband op dit scenario voorbereid?
Er is tussen Nederland en zijn partners in de EU en bondgenoten in de NAVO voortdurend intensief contact over belangrijke veiligheidsdossiers, waaronder het risico op een nucleaire proliferatie crisis in het Midden-Oosten. Een diplomatieke oplossing blijft de beste manier om een Iraans kernwapen te voorkomen. Nederland staat hierover in nauw contact met betrokken partners.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, voorafgaand aan het commissiedebat op 16 maart over de Raad Buitenlandse Zaken?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Partners Code voor Kinderrechten teleurgesteld in aanpak ministerie’ |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Nico Drost (CU) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Partners Code voor Kinderrechten teleurgesteld in aanpak ministerie»?1
Ja.
Bent u met ons van mening dat er vanuit het Kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties een verplichting bestaat voor de overheid om verantwoording te nemen in de bescherming van kinderrechten online waarbij het belang van het kind voorop staat?
Ik realiseer mij terdege het belang van de bescherming van de rechten van kinderen online. Dit heeft ook een prominente plek gekregen in de Werkagenda waardengedreven digitaliseren. U leest in de Werkagenda dat ik breed inzet op de versterking van online kinderrechten via wetgeving, beleid en toezicht.
Een voorbeeld van de versterking van wetgeving is de Europese Verordening digitale diensten (Digital Service Act) die bepalingen bevat gericht op het beter beschermen van de positie van minderjarigen. Ook versterken we de online positie van kinderen via de verkenning door de Minister van Economische Zaken en Klimaat van een verbod op loot boxes via de Europese Consumenten Richtlijnen. Ik draag bij aan de verkenning en ontwikkeling van concrete instrumenten zoals een kinderrechten impact assessment, een gamewijzer en een kinderrechten keurmerk. Ik initieer en steun pilots, bijvoorbeeld op het terrein van leeftijdsverificatie. Gezien het belang van toezicht wordt ook in kaart gebracht wat de witte vlekken zijn in het toezichtslandschap en hoe die kunnen worden ingevuld.
Het beschermen van kinderrechten online doe ik niet alleen. Met mij werken vele andere instanties en organisaties, nationaal en internationaal, aan het beschermen van kinderrechten online. Samen met de Minister van Economische zaken en Klimaat kijk ik bijvoorbeeld naar mogelijke risico’s en oplossingen voor beïnvloeding door online influencers. Daarnaast volg ik de ontwikkelingen van de Better Internet for kids strategie van de Europese Commissie, die onder meer werkt aan een gedragscode. Ook ben ik betrokken bij de aanbevelingen die voortvloeien uit resolutie 2429 van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa (PACE).
U ontvangt binnenkort een brief met het overzicht van al het beleid met betrekking tot kinderrechten online en de stand van zaken daarvan.
Bent u ervan op de hoogte dat het niet of niet voldoende waarborgen van online kinderrechten grote maatschappelijke risico’s en effecten kan hebben, denkend aan het geval van de toegang van de Chinese overheid in persoonsgegevens van TikTok-gebruikers? Zo ja, bent u met ons van mening dat wij dit soort praktijken moeten proberen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u met ons van mening dat online rechten voor kinderen een belangrijk maatschappelijk thema is dat voldoende aandacht en investeringen vanuit de overheid vereist, zeker met het oog op het feit dat kinderen een kwetsbare groep in de samenleving zijn en de online wereld een grote rol speelt in het leven van kinderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat de bescherming van kinderrechten niet alleen een juridische aanpak vereist, maar er ook gekeken moet worden naar de gehele ontwikkeling van digitale producten en diensten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom u heeft gekozen voor een marktgedreven aanpak van kleine, versnipperde aanbestedingen in plaats van een uitgebreid en integraal impactprogramma, zoals is ontwikkeld door een breed consortium en ondersteund door 28 partijen?
Mijn aanpak is niet marktgedreven, maar wordt gedreven door de inhoud en door de wens om de verwerving van producten en diensten rechtmatig en doelmatig te laten plaatsvinden. Het door u genoemde impactprogramma kent een zeer grote financiële omvang waarmee te weinig ruimte zou overblijven voor ander beleid op het onderwerp kinderrechten in relatie tot digitalisering.
Hoe rijmt u de gekozen aanpak met de aangenomen motie van de leden Ceder en Dekker-Abdulaziz (Kamerstuk 36 200-VII, nr. 78) die vraagt om volledige uitwerking van de Code voor Kinderrechten?
In de brief met stand van zaken van het onlinekinderrechtenbeleid, die ik in mei aan uw Kamer zal sturen, beschrijf ik op welke wijze ik met de Code voor Kinderrechten online verder wil.
Kortgezegd komt dat neer op het omzetten van die Code in een praktisch instrument, het in juridische zin updaten van de Code en het verkennen van een wettelijke verplichting van de Code. Zoals hierboven al aangeven, houd ik ook zicht op Europese ontwikkelingen, meer in het bijzonder waar het betreft een door de Europese Commissie te ontwikkelen gedragscode. Ik vind het van het grootste belang om deze stappen te zetten ter bescherming van kinderrechten online en kom daarmee ook tegemoet aan de genoemde motie.
Bent u met ons van mening dat de nu gekozen marktgedreven aanpak kan leiden tot een versplintering van bescherming van kinderrechten, waardoor het waarborgen van kinderrechten moeilijker wordt?
Nee (zie de antwoorden bij de vragen 2–5 en bij vraag 6).
Kunt u aangeven hoeveel geld u beschikbaar heeft gesteld voor de uitwerking en uitvoering van de Code voor Kinderrechten?
Voor het ontwerpen van de oorspronkelijke Code voor kinderrechten online en een daaropvolgende campagne heb ik ruim 100.000 euro beschikbaar gesteld. Met de doorontwikkeling van de Code, zoals beschreven bij het antwoord op vraag 7, is ongeveer een zelfde bedrag gemoeid. De opdracht tot doorontwikkeling is verstrekt. Door deze omvang komt de uitvoering van de overige beleidsinitiatieven ter verbetering van de bescherming van kinderrechten online niet in gevaar.
Wat zegt het u dat de oorspronkelijke partners van de Code voor Kinderrechten de aanpak van het ministerie als een teleurstelling zien en dat een aantal van hen niet voornemens is mee te doen aan de aanbestedingen?
Ik realiseer mij dat het voor de oorspronkelijke partners een teleurstelling is dat ze niet een opdracht van genoemde omvang hebben gekregen. Tegelijkertijd ben ik blij dat de doorontwikkeling van de Code rechtmatig en doelmatig door een deskundige partij in gang is gezet. In het licht van het voorafgaande zie ik zowel inhoudelijk als financieel geen aanleiding om mijn aanpak te herzien.
Overigens blijf ik graag in gesprek met de oorspronkelijke partners omdat ik hun deskundige inbreng zeer waardeer.
Bent u bereid om de door u gekozen aanpak te herzien en alsnog in te zetten op volledige uitwerking en uitvoering van de Code voor Kinderrechten?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat de overheid de gegevens van vliegpassagiers verzamelt |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS van 21 februari 2023?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Kunt u reflecteren op de zorgen van de Autoriteit Persoonsgegevens én de uitspraak van het Europese Hof van Justitie over dat de Nederlandse overheid veel meer data van vliegpassagiers verzamelt dan strikt noodzakelijk en toegestaan?
In de uitspraak van 21 juni 2022, in de door België doorverwezen zaak over de Passenger Name Record-richtlijn (hierna: PNR-richtlijn), oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) dat deze richtlijn weliswaar inbreuk maakt op het recht op eerbiediging van het privé, familie en gezinsleven en het recht op de bescherming van persoonsgegevens2, maar proportioneel is in relatie tot de doelen die de richtlijn nastreeft – namelijk de bestrijding van ernstige criminaliteit en terrorisme – en de maatregelen waarin wordt voorzien om de privacy te beschermen. Volgens het Hof vereisen deze grondrechten echter dat de bevoegdheden waarin de richtlijn voorziet, slechts worden uitgeoefend voor zover dat strikt noodzakelijk is.
Met deze uitspraak wordt zowel het belang van de bestrijding van terrorisme en ernstige criminaliteit, zoals mensenhandel, als het belang van bescherming van de privacy door het Hof onderschreven en blijft de inhoud van de richtlijn – en daarmee het instrument – overeind.
Zoals ik in mijn brief van 10 maart aan uw Kamer3 heb aangegeven, heeft de Autoriteit Persoonsgegevens mij op 21 februari 2023 verzocht om met onmiddellijke ingang alle benodigde maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» en bijbehorende verwerkingen van passagiersgegevens in overeenstemming te brengen met de interpretatie van de richtlijn die Hof heeft gegeven. Ik onderschrijf deze oproep en werk al enige tijd – samen met alle betrokken partners – op nationaal en op Europees niveau aan de juridische, operationele en technische uitwerking van maatregelen.4
De «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» bevat al verschillende (privacy) waarborgen voor de verwerking van passagiersgegevens.5 Er mogen bijvoorbeeld geen bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt. Naast de bestaande privacy waarborgen zal ik dit jaar nog – in lijn met de uitspraak van het Hof en het verzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens – een aantal aanpassingen doen in de verwerking van passagiersgegevens. Namelijk het inperken van de algemene bewaartermijn naar drie jaar, een onafhankelijke toets voor vorderingen en verstrekkingen van passagiersgegevens, een inperking van de gegevensverwerking van intra-EU vluchten door selectie op het niveau van luchthavens en het instellen van een technisch filter voor het aanleveren van intra EU-vluchten op nationaal niveau.
Met deze maatregelen geef ik invulling aan een evenredig en proportioneel pakket aan maatregelen en waarborgen die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit, met de noodzakelijke bescherming van persoonsgegevens.
Kunt u beschrijven welke persoonsgegevens (zoals namen, vluchtdata, etc.) precies worden verzameld als Passenger Name Record (PNR)?
Bijlage 1 van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» geeft een limitatieve lijst van alle gegevens die opgenomen mogen worden in het Passenger Name Record-bestand. Het gaat hier om gegevens die de passagier zelf aanlevert bij het boeken van een vlucht, zoals namen, geplande reisdatum of -data, adres en contactgegevens waaronder telefoonnummer en e-mailadres, alle betalingsinformatie en volledige reisroute. Luchtvaartmaatschappijen zijn alleen verplicht om de gegevens aan te leveren die zij reeds verzamelen voor hun normale bedrijfsvoering. Zij hebben niet de verplichting om alle gegevens uit bijlage 1 van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» te verzamelen. Wat er precies in het Passenger Name Record-bestand is opgenomen kan dus verschillen per luchtvaartmaatschappij, maar kan in geen enkel geval meer zijn dan de gegevens opgenomen in bijlage 1 van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven».
De «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» kent tevens geen grondslag om bijzondere persoonsgegevens, zoals gegevens over ras of etnische afkomst, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen en gegevens over gezondheid, te verzamelen en/of te verwerken. Mochten bijzondere persoonsgegevens onverhoopt toch door een luchtvaartmaatschappij worden aangeleverd, zijn technische maatregelen genomen om deze gegevens eruit te filteren en direct geautomatiseerd te verwijderen.
Klopt het dat al deze gegevens vijf jaar in een database worden bewaard door de Passagiersinformatie-eenheid Nederland (Pi-NL)?
Conform de Passenger Name Record-richtlijn en de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» is de huidige bewaartermijn vastgesteld op vijf jaar. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 maart 20236, heeft het Hof bepaald dat een bewaartermijn van zes maanden noodzakelijk en proportioneel wordt geacht, maar dat een langere bewaartermijn beperkt is toegestaan waarbij de noodzakelijkheid leidend is. De bepaling in de Passenger Name Record-richtlijn die expliciet de bewaartermijn van vijf jaar toestaat, is daarbij door het Hof in stand gehouden7.
In lijn met de uitspraak van het Hof en het verzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens zal de algemene bewaartermijn naar drie jaar worden ingeperkt. De bewaartermijn blijft in specifieke gevallen vijf jaar indien een concrete link met terrorisme of ernstige criminaliteit is gebleken. Een algemene bewaartermijn van drie jaar past bij een interpretatie van de Hofuitspraak, waarbij de algemene bewaartermijn noodzakelijk is vanwege het feit dat opsporingsonderzoeken naar zware criminaliteit en terrorisme één tot drie jaar oude data nodig hebben en uit de praktijk blijkt dat dergelijke opsporingsonderzoeken een opstartfase van meerdere maanden behelst.
Op dit moment is het al zo dat de passagiersgegevens waaruit rechtstreeks de identiteit van een persoon kan worden afgeleid, zes maanden na ontvangst door de Passagiersinformatie-eenheid Nederland gedepersonaliseerd worden én na afloop van de wettelijke bewaartermijn de passagiersgegevens definitief worden verwijderd. Binnen een maand zal invulling worden gegeven aan de Hofuitspraak door geen passagiersgegevens ouder dan drie jaar meer te verstrekken aan bevoegde instanties. Voordat passagiersgegevens ouder dan drie jaar definitief kunnen worden verwijderd, dient nader onderzocht te worden, welke passagiersgegevens niet verwijderd kunnen worden in verband met lopende wettelijke procedures. Parallel hieraan zal gewerkt worden aan het aanpassen van de wet op deze punten. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer hierover informeren.
Worden gegevens automatisch altijd gedeeld met zowel de hierboven genoemde Pi-NL, de Douane als de Koninklijke Marechaussee? Zo nee, op basis waarvan vindt deze afweging plaats?
In Nederland zijn er drie overheidsinstanties die passagiersgegevens verzamelen op basis van hun respectievelijke wettelijke grondslag. Dit zijn de Passagiersinformatie-eenheid Nederland, de Douane en de Koninklijke Marechaussee. De Passagiersinformatie-eenheid Nederland en Douane ontvangen Passenger Name Record-gegevens en de Koninklijke Marechaussee ontvangt Advance Passenger Information-gegevens.
Luchtvaartmaatschappijen delen via een beveiligde verbinding de passagiersgegevens met de Passagiersinformatie-eenheid Nederland en de Douane via de technische voorziening Travel Information Portal (TRIP). De Passagiersinformatie-eenheid Nederland ontvangt alleen de passagiersgegevens, zoals opgenomen in de limitatieve lijst van bijlage 1 van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven»».
De Douane ontvangt de passagiersgegevens op basis van het Douanewetboek van de Unie (DWU) en de Algemene douanewet (Adw). Deze gegevensstromen van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland en de Douane zijn in TRIP strikt gescheiden waardoor zij enkel de gegevens ontvangen waarover zij mogen beschikken.
De Passagiersinformatie-eenheid Nederland beoordeelt de passagiersgegevens om terrorisme en ernstige criminaliteit te bestrijden aan de hand van door bevoegde instanties ingediende vorderingen, SIS-databank vergelijkingen en risicocriteria sets. De Passagiersinformatie-eenheid Nederland deelt de passagiersgegevens of het resultaat van de verwerking ervan, met de bevoegde instanties, indien deze nader onderzoek behoeven. De Koninklijke Marechaussee is net als het Openbaar Ministerie, de politie, de bijzondere opsporingsdiensten en de Rijksrecherche een bij wet aangewezen bevoegde instantie. Verstrekkingen aan bevoegde instanties vinden niet geautomatiseerd plaats, maar pas na een menselijke toets. Dit is een objectieve toets waarbij door een medewerker van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland wordt nagegaan of het gaat om een rechtmatige verstrekking van passagiersgegevens binnen de doelbinding van de wet, namelijk de bestrijding van ernstige criminaliteit en terrorisme. Daarnaast wordt door een medewerker van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland getoetst of de te verstrekken gegevens passen bij het verzoek of de signalering.
De Douane maakt voor haar toezichts- en controletaken op goederen in het reizigersverkeer gebruik van reisgegevens van passagiers. De Douane gebruikt voor haar risicoselectie Passenger Name Record-gegevens van passagiers die van buiten de Europese Unie naar Nederland reizen, of van Nederland naar buiten de Europese Unie, inclusief die van passagiers die overstappen in de Europese Unie. De Douane verwerkt de Passenger Name Record-gegevens gedurende tweemaal 24-uur na aankomst of vertrek van een vlucht. In gerichte gevallen kan deze termijn tot maximaal 28 dagen worden verlengd. Na 48 uur respectievelijk 28 dagen worden de gegevens in TRIP gedepersonaliseerd voor analyse-doeleinden. Na 2 jaar worden de gegevens daaruit volledig verwijderd.
De Koninklijke Marechaussee ontvangt, in geval er een wettelijke grondslag is om aan de Koninklijke Marechaussee te verstrekken, naast Passenger Name Record-gegevens via de Passagiersinformatie-eenheid Nederland ook rechtstreeks Advance Passenger Information-gegevens. Dat zijn paspoort- en vluchtgegevens van passagiers die aan boord van een vliegtuig zitten. Bijvoorbeeld de naam, nationaliteit, gegevens over de vlucht en reisroute. De luchtvaartmaatschappij stuurt Advance Passenger Information-gegevens aan het eind van de instapcontroles door naar de Koninklijke Marechaussee. Het Advance Passenger Information-centrum van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol verwerkt de aangeleverde passagiersgegevens. Dit doet het centrum voor vluchten vanuit landen die geen lid zijn van de EU of landen die het Verdrag van Schengen niet hebben ondertekend. De Koninklijke Marechaussee verwerkt deze gegevens volgens de Vreemdelingenwet 2000 ter bestrijding van illegale migratie en grenscontrole van personen.
Kunt u beschrijven welk proces wordt gevolgd wanneer gegevens uit de database van Pi-NL worden gedeeld met andere instanties in Nederland of buitenland?
Conform de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» deelt de Passagiersinformatie-eenheid Nederland passagiersgegevens met de bij wet aangewezen Nederlandse bevoegde instanties, te weten, de Nationale Politie, het openbaar ministerie, de Koninklijke Marechaussee, de bijzondere Opsporingsdiensten en de Rijksrecherche.
Daarnaast deelt de Passagiersinformatie-eenheid Nederland conform de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» passagiersgegevens met Passenger Information Units van andere EU-lidstaten, bevoegde instanties van andere EU-lidstaten en Europol. De passagiersgegevens worden alleen verstrekt aan bovengenoemde instanties wanneer het noodzakelijk is teneinde de gegevens nader te onderzoeken, of de nodige maatregelen te treffen voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van terroristische of ernstige misdrijven.
Het interne proces van beoordeling van Passagiersgegevens van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland voorafgaand aan het verstrekken van passagiersgegevens aan bevoegde instanties in Nederland staat beschreven in het antwoord op vraag 5.
De Passagiersinformatie-eenheid Nederland kan passagiersgegevens verstrekken aan de Passagiersinformatie-eenheid van een andere lidstaat. Passagiersgegevens kunnen worden verstrekt na een overeenkomst met de Schengen Informatie Systeem II-databank of na een verzoek van de Passagiersinformatie-eenheid van de desbetreffende lidstaat, nadat door een medewerker van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland wordt nagegaan of het gaat om een rechtmatige verstrekking van passagiersgegevens binnen de doelbinding van de wet. Daarnaast wordt door een medewerker van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland getoetst of de te verstrekken gegevens passen bij het verzoek of de signalering. De Passagiersinformatie-eenheid van een andere lidstaat geeft de gegevens door aan de eigen bevoegde instanties. Indien een Passagiersinformatie-eenheid uit een andere lidstaat verzoekt om persoonsgegevens van passagiers ouder dan zes maanden, dan kunnen deze persoonsgegevens alleen na toestemming van de officier van justitie worden doorgegeven. Daarbij vindt tevens een controle van de verwerking door de Functionaris Gegevensbescherming van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland achteraf plaats.
Bij dringende noodzaak is in voorkomend geval een rechtstreekse verstrekking aan de bevoegde instantie van een andere lidstaat mogelijk. Van een dringende noodzaak is sprake als de informatie het risico voor dood of letsel van personen of serieuze schade aan goederen kan voorkomen of de informatie noodzakelijk is voor vrijheidsontneming van een verdachte op korte termijn. Het verzoek van de bevoegde instantie van een andere lidstaat moet aan dezelfde voorwaarden voldoen als die gelden voor een regulier verzoek van een Passagiersinformatie-eenheid van een andere lidstaat. De Passagiersinformatie-eenheid Nederland zendt een afschrift van het verzoek van een bevoegde instantie van een andere lidstaat aan de Passagiersinformatie-eenheid van die andere lidstaat en aan de landelijke eenheid.
De Passagiersinformatie-eenheid deelt passagiersgegevens op een voldoende gemotiveerd verzoek van Europol, via de nationale Europol-eenheid, voor zover dit in een bepaald geval noodzakelijk is voor Europol ter ondersteuning en versterking van het optreden van de lidstaten bij het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van een terroristisch of ernstig misdrijf dat onder de bevoegdheid van Europol valt. De doorgifte aan Europol dient in overeenstemming te zijn met de Europol-verordening 2016/794/EU.
De PNR-richtlijn bevat een regeling voor de doorgifte van passagiersgegevens en verwerkingsresultaten aan een autoriteit in een derde land. Doorgifte van gegevens aan derde landen betreft echter, anders dan de uitwisseling van gegevens met (bevoegde autoriteiten van) andere lidstaten en Europol, geen verplichte taak van de Passagiersinformatie-eenheid. De Passagiersinformatie-eenheid zelf kan géén passagiersgegevens met derde landen delen. Hiervoor dient een derde land een regulier rechtshulpverzoek via het Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum (LIRC) in te dienen. Het LIRC zet dit verzoek om in een nationale vordering bij de Passagiersinformatie-eenheid Nederland. Het LIRC onderzoekt of, op basis van het antwoord van Passagiersinformatie-eenheid Nederland, de informatie gedeeld kan worden met het verzoekende derde land.
Kunt u aangeven met welke Nederlandse en buitenlandse instanties de gegevens worden gedeeld?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre vindt u het doelmatig om al deze gegevens voor langere tijd te bewaken, gelet op de doelstelling van Pi-NL?
Ernstige criminaliteit en terrorisme beperkt zich niet tot landsgrenzen. Voor een doeltreffende aanpak is internationale samenwerking dan ook cruciaal. De Passagiersinformatie-eenheid Nederland draagt hieraan bij door met behulp van passagiersgegevens de mogelijke betrokkenheid van luchtvaartpassagiers bij een terroristisch misdrijf of andere vormen van ernstige criminaliteit te detecteren.
Zoals ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 maart 20238, heb ik besloten om de algemene bewaartermijn van vijf naar drie jaar bij te stellen. De bewaartermijn blijft in specifieke gevallen vijf jaar indien een concrete link met terrorisme of ernstige criminaliteit is gebleken. Een algemene bewaartermijn van drie jaar is een forse inperking van de in de PNR-richtlijn genoemde vijf jaar en de in de huidige «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» vastgestelde vijf jaar. Een algemene bewaartermijn van drie jaar past bij een interpretatie van de Hofuitspraak, waarbij de algemene bewaartermijn noodzakelijk is vanwege het feit dat opsporingsonderzoeken naar zware criminaliteit en terrorisme één tot drie jaar oude data nodig hebben en het feit dat dergelijke opsporingsonderzoeken een opstartfase van meerdere maanden behelst.
Een verdere inperking heeft vergaande consequenties voor de opsporingspraktijk en de slagvaardigheid van de bevoegde instanties in de strijd tegen terrorisme en ernstige criminaliteit. Een inperking van de bewaartermijn minder dan drie jaar zou ertoe leiden dat waarschijnlijk niet meer aan de doelstellingen van de PNR-richtlijn kan worden voldaan, omdat er onvoldoende passagiersgegevens beschikbaar zijn om terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit te voorkomen, op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen en zo de interne veiligheid te bevorderen. Samengevat acht ik een algemene bewaartermijn van drie jaar doelmatig, maar ook evenredig, proportioneel en noodzakelijk, gelet op de doelstelling van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland.
Bent u van mening dat het noodzakelijk en evenredig is om de gegevens van alle passagiers op te slaan, terwijl dit systeem bedoeld is om reisbewegingen van een kleine groep terroristen en zware criminelen in beeld te krijgen?
De aanzienlijke dreiging die uitgaat van terrorisme en zware criminaliteit, zoals mensenhandel en drugssmokkel stopt niet bij onze landsgrenzen, maar heeft steeds vaker een internationaal karakter. Grensoverschrijdende netwerken maken misbruik van de mogelijkheden van internationaal reizen en het vrij verkeer van personen binnen het Schengengebied om hun criminele en terroristische activiteiten voort te zetten. Om gezamenlijk met onze Europese en internationale partners een vuist te maken tegen deze misdrijven en te voorkomen dat daders zich ongezien verplaatsen, is een passend instrumentarium nodig. Het gebruik van Passenger Name Record gegevens is hierbij een belangrijk instrument wat ook door het Europese Hof is erkent
Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof is op basis van objectieve criteria, waaronder relevantie voor opsporingsonderzoek, een risicoanalyse uitgevoerd voor de Nederlandse luchthavens. Op basis van deze analyse is bepaald voor welke intra-EU vluchten van en naar Nederlandse luchthavens rechtvaardiging bestaat voor de verwerking van passagiersgegevens.
Hiermee geef ik invulling aan een evenredig en proportioneel pakket aan maatregelen en waarborgen die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit, met de noodzakelijke bescherming van persoonsgegevens.
Waarom heeft u de verwerking van PNR-gegevens niet in lijn gebracht met de wettelijke kaders en de Europese PNR-richtlijn, zoals door de Autoriteit Persoonsgegevens in 2022 werd geadviseerd?
De verwerking van de passagiersgegevens heeft sinds de inwerkingtreding van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven», op 18 juni 2019 ten behoeve van implementatie van de PNR-Richtlijn over het gebruik van passagiersgegevens voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit in lijn hiermee uitgevoerd.
Bij brief van 12 november 2021 is de Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd over het consultatiebesluit houdende bestendiging van de toepasselijkheid op vluchten binnen de Europese Unie van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» naar aanleiding van de horizonbepaling uit de wet. In haar reactie heeft de Autoriteit Persoonsgegevens op 3 januari 2022 geadviseerd om de uitspraak van het Europese Hof af te wachten, alvorens de procedure van het conceptbesluit voort te zetten.
In mijn appreciatie9 (25 januari 2022) op het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens ga ik uitgebreid in op mijn overwegingen in de context van vorig jaar, toen het Hof nog geen uitspraak had gedaan. Samengevat is expliciet afgewogen wat de consequenties zouden zijn van het beëindigen van het toepassen van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» door Nederland op Intra EU-vluchten voor een effectievere samenwerking tussen de EU-lidstaten op het gebied van terrorismebestrijding.
De conclusie van deze afweging, waarbij het recht op een veilige leefomgeving en het recht op privacy en gegevensbescherming beiden zijn betrokken, was op dat moment dat, het continueren van het toepassen van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» op Intra EU-vluchten noodzakelijk was met het oog op de nationale veiligheid en de veiligheid van Europa als geheel en dat door solide waarborging van de rechten van betrokkenen, de verwerking van de passagiersgegevens bij het toepassen van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» op Intra EU-vluchten verenigbaar is met het recht op privacy en gegevensbescherming. Met de uitspraak van het Hof wordt dit onderschreven en blijft de inhoud van de richtlijn – en daarmee het instrument – overeind.
Bent u van plan alsnog gehoor te geven aan het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, op welke termijn zal de huidige verwerking worden beperkt?
Zoals ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 maart 202310 zal ik dit jaar nog een aantal aanpassingen doen in de verwerking van passagiersgegevens.
Met bovenstaande maatregelen geef ik invulling aan de uitspraak van het Hof en gehoor aan het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens alsmede invulling aan een evenredig en proportioneel pakket aan maatregelen en waarborgen die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit, met de noodzakelijke bescherming van persoonsgegevens.
Het bericht ‘Havermelk duurder door ‘limonadebelasting’. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Havermelk duurder door «limonadebelasting»»?1
Ja, dat is ons bekend.
Kunt u bevestigen dat de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken verhoogd gaat worden, met als doel om mensen te stimuleren gezondere keuzes te maken?
Het klopt dat de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken (hierna: verbruiksbelasting) wordt verhoogd. Dit is aangekondigd in het coalitieakkoord. Deze verhoging van de verbruiksbelasting is budgettair ingegeven, oftewel heeft als primair doel meer belastinginkomsten op te halen. Per 1 januari 2024 wordt de verbruiksbelasting verhoogd met € 17,30 naar € 26,13 per 100 liter.
Daarnaast streeft het kabinet ernaar om gezonde keuzes te stimuleren én ongezonde keuzes te ontmoedigen. Daarom wordt mineraalwater per 1 januari 2024 uitgezonderd van de verbruiksbelasting, tegelijkertijd met de verhoging van de belasting.
Ook heeft het kabinet aangekondigd te onderzoeken of de verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Dit onderzoek loopt op dit moment. De Staatssecretaris van VWS en Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst informeren de Kamer in de eerste helft van 2023 over de uitkomsten van het onderzoek.
Kunt u bevestigen dat dierlijke zuiveldranken zijn uitgezonderd van de verbruiksbelasting? Zo ja, waarom is dat het geval?
Ik kan bevestigen dat zuivel momenteel is uitgezonderd van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.
De voorganger van de huidige verbruiksbelasting was de Wet op de accijns van alcoholvrije dranken. Dit was een accijns op limonade en mineraalwater en werd ingevoerd op 1 januari 1972. Melk was van deze accijns uitgezonderd omdat het niet voldeed aan de definitie limonade of mineraalwater. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat er in de jaren «80 wel is voorgesteld om de accijns van alcoholvrije dranken uit te breiden met melk. Dit is toen niet gebeurd met als reden dat er geen accijns moest worden geheven op melk als eerste levensbehoefte.2
De huidige verbruiksbelasting is ingevoerd op 1 januari 1993.3 Deze verbruiksbelasting wordt geheven op alcoholvrije dranken. Onder alcoholvrije dranken worden de volgende drie categorieën verstaan: vruchten- en groentesap, mineraalwater en limonade. De categorie limonade bevat alle alcoholvrije dranken die geen vruchten-en groentesap of mineraalwater zijn. De limonade moet bestemd zijn om onverwarmd te worden gedronken. Dierlijke zuiveldranken en sojadranken die wat vet- en eiwitgehalte betreft overeenkomen met melkproducten kunnen volgens de parlementaire geschiedenis niet worden aangemerkt als limonade.4 Deze dranken zijn daarom uitgezonderd van de verbruiksbelasting.
Kunt u bevestigen dat de verhoogde verbruiksbelasting wel gaat gelden voor rijstdranken en de meeste plantaardige melkdranken, zoals de dranken gemaakt van haver, amandelen, kokos, noten en granen, ook als deze zonder toegevoegde suikers zijn?
Rijstdranken en de meeste plantaardige dranken worden voor de verbruiksbelasting aangemerkt als limonade. De verhoging van de verbruiksbelasting geldt in dat geval ook voor die producten.
Deelt u de visie dat dierlijke zuiveldranken niet gezonder zijn dan plantaardige melkdranken en rijstdranken? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze visie kan ik niet delen. Ons voedingsbeleid is gebaseerd op de Schijf van Vijf5 van het Voedingscentrum. Deze is gebaseerd op de Richtlijnen Goede Voeding6 van de Gezondheidsraad. Het kabinet houdt de Schijf van Vijf aan als referentie voor een voedingspatroon dat goed is voor mens en planeet.
In 2015 heeft de Gezondheidsraad de Richtlijnen Goede Voeding uitgebracht. Een van de richtlijnen is: Neem enkele porties zuivel per dag, waaronder melk of yoghurt. «De commissie concludeert dat het aannemelijk is dat de consumptie van zuivel samenhangt met een lager risico op darmkanker en de consumptie van yoghurt met een lager risico op diabetes».
Ongezoete dierlijke zuiveldranken met een laag verzadigd vetgehalte vallen binnen de Schijf van Vijf vanwege deze gezondheidsvoordelen en de goede voedingsstoffen die erin zitten. Zuivel is onder andere een belangrijke bron van eiwit, calcium, vitamine B2 en B12. En 60% van de calciuminname in Nederland komt voort uit het drinken van zuiveldranken.7
Er bestaan verschillende plantaardige zuivelalternatieven zoals sojadrink, amandeldrink, rijstdrink, haverdrink en kokosdrink. Deze alternatieven hebben een andere voedingskundige samenstelling dan dierlijke zuiveldranken. De (lange termijn) gezondheidseffecten van plantaardige zuivelalternatieven zijn tot op heden onvoldoende onderzocht om hier uitspraken over te doen. Als in deze alternatieven voldoende eiwit zit en er voldoende calcium en vitamine B12 aan is toegevoegd, leveren ze een aantal van de belangrijke voedingsstoffen die ook in dierlijke zuiveldranken zitten. Een ongezoete sojadrink met toegevoegd calcium en vitamine B12 staat in de Schijf van Vijf. Volgens het Voedingscentrum voldoen alleen soja- en erwtendranken momenteel aan de voorwaarden van het eiwitgehalte om een vervanger van een dierlijke zuiveldrank te zijn. In de praktijk bevatten andere plantaardige alternatieven te weinig eiwitten.
Deelt u de visie dat het onlogisch is dat dranken zoals chocolademelk en andere suikerrijke zuiveldranken wel zijn vrijgesteld van deze belasting, terwijl plantaardige dranken zonder toegevoegde suikers niet zijn vrijgesteld? Zo nee, waarom niet?
De historie van de uitzondering van zuiveldranken en sojadranken (onder voorwaarden) staat toegelicht bij antwoord 3 en de gezondheidsaspecten van plantaardige zuivelalternatieven in antwoord 5.
Met het eerdergenoemde onderzoek wordt gekeken hoe de huidige verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Daarbij wordt ook gekeken naar de huidige uitzondering van zuivel- en sojadranken.
Hoe rijmen deze belastingvoordelen voor dierlijke melkdranken ten opzichte van plantaardige melkdranken met de Nationale Eiwitstrategie, waarin wordt erkend dat een transitie naar meer plantaardig noodzakelijk is en waarin wordt gestreefd naar het verschuiven van de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten?
De Nationale Eiwitstrategie heeft als doel om bij te dragen aan de vergroting van de zelfvoorziening van Nederland op het gebied van nieuwe en plantaardige eiwitten. Eén van de sporen binnen deze strategie richt zich op een verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitconsumptie, met het oog op een gezonder en duurzamer eetpatroon. Hier kan via verschillende maatregelen aan gewerkt worden. De verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken is hier momenteel geen onderdeel van. Op eventuele aanpassingen op basis van het lopende onderzoek naar ontmoedigen van suikerconsumptie via deze verbruiksbelasting kan nog niet worden vooruitgelopen.
Bent u bereid de verbruiksbelasting aan te passen zodat gezonde alternatieven voor zuivel, zonder toegevoegde suikers, niet langer onderhevig zullen zijn aan de (hogere) verbruiksbelasting? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Met het eerdergenoemde onderzoek wordt vanuit gezondheidsoogpunt gekeken hoe de huidige verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Daarbij wordt ook gekeken naar de huidige uitzondering van zuivel- en sojadranken.
Bent u bereid het belastingvoordeel voor dierlijke zuivel met toegevoegde suikers af te schaffen door het schrappen van de vrijstelling op de verbruiksbelasting? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord bij vraag 8 doet het kabinet momenteel onderzoek naar mogelijke aanpassing van de verbruiksbelasting om de consumptie van suiker via alcoholvrije dranken te ontmoedigen. Hierbij is het vertrekpunt voor de grondslag alle alcoholvrije dranken en hun suikergehalte. Ook zuiveldranken met toegevoegde suikers worden in dit kader bezien.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, binnen de daarvoor gestelde termijn?
Helaas is het niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.