Het bericht dat een kwart van de artsen niet bekend is met de verplichting krachtens de wet tot het uitwisselen van de reden van voorschrijven |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het risico voor de patiëntveiligheid van de bevinding dat circa een kwart van de artsen niet bekend is met de verplichting krachtens de wet tot het uitwisselen van de reden van voorschrijven?1
De in de vraag genoemde bevinding staat in een rapport van het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM). Dit rapport heb ik uw Kamer 22 oktober jl. toegezonden.
Bij het uitwisselen van de reden van voorschrijven gaat het om geneesmiddelen die meerdere indicaties kennen met elk een eigen dosering, of middelen waarbij de therapietrouw wel of niet een belangrijke rol speelt. Het uitwisselen van gegevens tussen voorschrijver en apotheker is dan van groot belang. Veldpartijen zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van de lijst van geneesmiddelen waarbij de reden van voorschrijven moet worden vermeld. Uit oogpunt van medicatieveiligheid acht ik het geen goede zaak dat een kwart van de artsen aangeeft deze verplichting nog niet te kennen.
Ik heb nog geen definitief standpunt bij het IVM rapport bepaald. Zodra ik dit heb afgerond, zend ik uw Kamer mijn definitieve standpunt toe. Ik verwacht dit begin volgend jaar te doen.
Klopt de bevinding dat slechts 1 op de 20 huisartsen in staat is om meer dan twee geneesmiddelen te noemen waarvoor het wettelijk verplicht is om de reden van voorschrijven uit te wisselen? Zo ja, hoe taxeert u deze bevinding?
Uit het rapport blijkt dat 6 van de 104 ondervraagde huisartsen meer dan twee geneesmiddelen kan noemen waarvan de reden van voorschrijven moet worden uitgewisseld.
Het gaat er mij niet om of artsen zo veel mogelijk geneesmiddelen uit hun hoofd kunnen opnoemen. Artsen worden hierbij immers ook ondersteund door het Huisartsen informatie systeem (HIS). Maar het beeld dat ook deze bevinding uit het rapport oproept, is dat de bekendheid bij artsen nog veel te laag is.
Deelt u de opvatting dat de sinds vorig jaar bestaande plicht krachtens de wet om vanwege de medicatieveiligheid bij 23 geneesmiddelen de reden van voorschrijven uit te wisselen, ongeacht de stand van de ICT-logistiek, moet worden nageleefd en gehandhaafd opdat de apotheker de juiste medicatiebewaking kan toepassen en indien nodig de dosering kan aanpassen naar een voor de patiënt doeltreffend en veilig niveau?
De verplichting om bij een aantal geneesmiddelen de reden van voorschrijven op het recept te vermelden bestaat sinds 1 januari 2012. Ik deel de opvatting dat deze verplichting moet worden nageleefd, ongeacht de stand van de ICT-logistiek. ICT moet juist faciliteren, niet belemmeren.
Welke acties lopen er om iets te doen aan het feit dat de meeste ICT-systemen van huisartsen wel al de vereiste reden van voorschrijven hebben ingebouwd zonder dat de informatie die de huisarts invult aankomt bij de apotheker?
Ik zal deze vraag beantwoorden in mijn nog uit te brengen definitieve standpunt op het rapport van het IVM.
Bent u bereid en in staat om dit ICT-knelpunt te helpen oplossen danwel dit aan te jagen?
Voor mij staat voorop dat wettelijke verplichtingen worden nageleefd. Het is aan veldpartijen en individuele beroepsbeoefenaren om daar in de praktijk vorm aan te geven. Ik zie daar voor mijzelf niet een inhoudelijk sturende rol. Ik spreek veldpartijen wel aan op hun verantwoordelijkheden.
Deelt u de opvatting dat huisartsen en specialisten in afwachting van de ICT-oplossingen de reden van voorschrijven ook op een briefje kunnen zetten dat zij aan de patiënt meegeven opdat de wet toch wordt nageleefd en er adequate medicatiebewaking kan plaatsvinden?
Ja. Wanneer dit uit oogpunt van medicatiebewaking geboden is, vind ik het logisch dat dan op een andere dan elektronische wijze gegevens worden uitgewisseld. Het belang van de patiënt moet voorop staan, niet de wijze waarop de uitwisseling plaatsvindt.
In hoeverre en met welke mate van urgentie gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een rol spelen bij het afdwingen van naleving van de wettelijke verplichting om de reden van voorschrijven uit te wisselen?
De IGZ heeft medicatieveiligheid in haar meerjarenbeleid 2012–2015 als speerpunt benoemd. Vanaf 1 januari 2015 zal de IGZ in het kader van het project Rationele Farmacotherapie, onder andere toezicht gaan houden op de wijze waarop huisartsen en medisch specialisten uitvoering geven aan de Regeling Geneesmiddelenwet voor wat betreft het vermelden van de reden van voorschrijven op het recept en het doorgeven van labwaarden bij afwijkende nierfunctie.
Bij de behandeling van meldingen door de IGZ wordt, indien van toepassing, nu reeds gekeken naar het niet voldoen aan de wettelijke verplichting voor wat betreft het doorgeven van de reden van voorschrijven en afwijkende nierfunctiewaarden.
Zal het onderzoek, gelet op de uitkomsten, periodiek worden herhaald en kan dan ook de apotheker hierin worden meegenomen door hen te enquêteren over dit onderwerp?
Ik vind het belangrijk om te weten of en in welke mate de wettelijke verplichting uiteindelijk wordt nageleefd. Daar ziet de IGZ op toe. Het staat voor mij niet bij voorbaat vast dat daar een nieuw onderzoek voor nodig is.
Bent u in staat en bereid om vroegtijdiger dan eerder per brief aangekondigd met veldpartijen, inclusief apothekers en de IGZ, om de tafel te gaan en de Kamer per brief over de uitkomsten hiervan te informeren?
Ja. Hiervoor verwijs ik naar mijn, nog uit te brengen, definitieve standpunt op het IVM-rapport.
Het artikel “Ondernemer profiteert van zorgboerderij; Fraudemelding tot op heden nog door niemand serieus genomen” |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Ondernemer profiteert van zorgboerderij; Fraudemelding tot op heden nog door niemand serieus genomen»?1
Ja.
Hoeveel geld wordt er jaarlijks vanuit pgb-middelen (persoonsgebonden budget) besteed bij zorgboerderijen?
Deze gegevens zijn bij het Ministerie van VWS niet bekend.
In het artikel staat dat er aangifte van fraude is gedaan bij de politie en signalen zijn gegeven bij meerdere instanties zoals de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het meldpunt Fraude zorg van Per Saldo; bent u op de hoogte van deze signalen en zo ja, weet u om hoeveel gevallen het gaat?
Na de start van de aanpak pgb-fraude is er een groter bewustzijn gecreëerd voor het herkennen van mogelijke pgb-fraude. Dit resulteert in meer signalen over mogelijke fraude. Het artikel geeft – ook bij genoemde partijen – te weinig aanknopingspunten om te kunnen achterhalen welke meldingen door deze oud-medewerkers zijn gedaan, en wat daarmee is gebeurd.
Als iemand een vermoeden heeft van fraude, dan kan een aantal stappen worden gezet. Allereerst is het van belang dat het vermoeden van fraude wordt besproken met de betrokken zorginstelling. Vervolgens kan contact worden opgenomen met het zorgkantoor of de gemeente, en kan er eventueel aangifte worden gedaan bij de politie. Voor een budgethouder geldt dat hij er ook voor kan kiezen om het contract met de zorgaanbieder op te zeggen of niet te verlengen.
In het artikel wordt gesteld dat er geen actie ondernomen wordt naar aanleiding van de signalen van fraude en dat meldingen niet serieus genomen worden; kunt u aangeven wat er met de meldingen bij genoemde instanties is gebeurd en bent u van mening dat er voldoende actie is ondernomen?
Zie antwoord vraag 3.
In antwoord op eerdere vragen1 geeft u aan dat er steekproefsgewijze controle en huisbezoeken worden uitgevoerd; met welke frequentie en intensiteit worden deze controles uitgevoerd?
Tot 2012 werden jaarlijks circa 5% van de budgethouders achteraf uitgebreid administratief gecontroleerd door de zorgkantoren, volgend op de veel algemenere verantwoording. Met de zorgkantoren is in 2012 in het plan van aanpak pgb-fraude afgesproken dat zij bij minimaal 20% van de bij hen verzekerde cliënten op huisbezoek gaan. Dit komt neer op in totaal zo’n 30.000 huisbezoeken. Het betreft huisbezoeken aan cliënten, die voldoen aan kenmerken die veelal samengaan met het plegen van fraude. Eind 2014 zijn ook bijna alle huisbezoeken afgelegd.
Bent u na deze signalen van mening dat de frequentie en intensiteit van de controles voldoende is?
Uit de evaluatie van de aanpak van pgb-fraude blijkt dat die zijn vruchten af werpt, maar blijft vragen om verdere doorontwikkeling. Daarover informeer ik uw Kamer binnenkort per brief waarin staat beschreven welke fraudemaatregelen sinds 2012 zijn genomen (onder andere de huisbezoeken) en welke resultaten dat heeft opgeleverd.
Bent u bereid een zwarte lijst op te stellen met frauderende zorgaanbieders?
Er kan pas definitief van fraude worden gesproken als de strafrechter zich over een zaak heeft uitgesproken en de betreffende persoon is veroordeeld. Om redenen van privacy is het echter niet mogelijk om de namen van personen die strafrechtelijk zijn veroordeeld openbaar te maken. Bij het tuchtrecht is deze situatie anders. De tuchtrechter heeft de mogelijkheid om beroepsbeoefenaren te bestraffen voor bijvoorbeeld incorrect declareren. Voor tuchtrechtelijke maatregelen (met uitzondering van waarschuwingen) geldt sinds 1 juli 2012 dat deze openbaar worden gemaakt, inclusief de namen van de beroepsbeoefenaren die het betreft. Tenslotte heeft de NZa de mogelijkheid om bestuurlijke sancties op te leggen voor overtredingen van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), waaronder incorrect declareren. In het wetsvoorstel Verbetering Toezicht en Opsporing Wmg (VTO Wmg)3 dat momenteel bij uw Kamer voorligt, is voor de NZa de mogelijkheid opgenomen om handhavingsbesluiten eerder openbaar te maken. Op dit moment is openbaarmaking van handhavingsbesluiten alleen mogelijk indien de zorgautoriteit eerst een aanwijzing heeft gegeven en deze niet wordt nageleefd binnen de in de aanwijzing gestelde termijn. Met de VTO Wmg wordt deze belemmering weggenomen. Er zijn derhalve mogelijkheden om kennis te nemen van de namen van personen waar tucht- of bestuursrechtelijke maatregelen tegen zijn genomen. Voor strafrechtelijke uitspraken bestaat deze mogelijkheid echter niet. Artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens verbiedt het verwerken van strafrechtelijke persoonsgegevens. Het aanleggen van een zwarte lijst met namen van personen die fraude hebben gepleegd is om redenen van privacy dan ook niet mogelijk.
Welke maatregelen gaat u nemen om de fraude met pgb’s in zorgboerderijen en bij andere zorgaanbieders tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Leeftijdscontrole bij alcoholgebruik |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Welke contacten zijn er de afgelopen vier jaar geweest tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de levensmiddelenindustrie over de leeftijdscontrole bij de verkoop van alcohol? Kunt u hierbij aangeven wie, wanneer met wie contact heeft gehad en waar deze contacten betrekking op hadden?
De alcoholindustrie is vertegenwoordigd in het Directeuren Overleg Alcohol (DOA)1 en de Werkgroep Alcohol en Jongeren, een ambtelijke werkgroep die het DOA voorbereidt en de acties die uit het DOA voortvloeien, uitvoert. In 2011 is het DOA tweemaal bijeen geweest (19 mei, 28 oktober). In 2012 heeft een regulier DOA plaatsgevonden (1 november) en een aantal strategische sessies om te komen tot een gezamenlijke strategische agenda. In 2013 kwam het DOA drie keer bijeen (17 januari, 19 maart, 28 mei) en in 2014 driemaal (3 februari, 26 mei en 6 november). Dit betrof overleggen tussen de directeur Voeding, Gezondheidsbescherming en Preventie (VGP) en de directeuren van de bij het DOA aangesloten partijen. Binnen het DOA wordt gesproken over het werken aan een verantwoord alcoholgebruik voor een gezonder Nederland, met een duidelijk accent op jeugd. Daarbij wordt ook over de naleving van de leeftijdsgrens gesproken.
Daarnaast vindt tweemaal per jaar het Regulier Overleg Alcoholbeleid (ROA) plaats (de afgelopen vier jaar vond het ROA plaats op 4 april 2011, 10 oktober 2011, 2 april 2012, 31 oktober 2012, 9 april 2013, 1 oktober 2013, 17 maart 2014 en 20 oktober 2014). Ook daarin is de industrie vertegenwoordigd.2 Binnen het ROA wordt ook over de naleving van de leeftijdsgrens gesproken. In het ROA is een beleidsmedewerker en MT-lid van de directie VGP vertegenwoordigd.
Daarnaast voert VWS/directie VGP regelmatig overleg met de STIVA over het zwangerschapslogo. Ik kan u niet exact zeggen wanneer deze overleggen hebben plaatsgevonden omdat de overleggen gedeeltelijk werden gevoerd door medewerkers die niet meer bij de directie danwel het ministerie werken. De data waarop wordt overlegd worden niet bijgehouden.
Overigens bespreken we mogelijkheden om de naleving van de leeftijdsgrens te verbeteren incidenteel met verstrekkers3 van alcohol, bijvoorbeeld naar aanleiding van de resultaten van mysterykidsonderzoek.
Welke contacten zijn er de afgelopen vier jaar geweest tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de alcoholindustrie? Kunt u hierbij aangeven wanneer en met wie deze contacten plaatsvonden en waar deze contacten betrekking op hadden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke contacten hebben andere ministeries gehad met de levensmiddelenindustrie over de leeftijdscontrole bij de verkoop van alcohol dan wel met de alcoholindustrie? Waar gingen deze contacten over?
Het Ministerie van VenJ en EZ zijn lid van het DOA. De Ministeries van Financiën, OCW, SZW, I&M, VenJ en EZ zijn als waarnemer betrokken bij het ROA. Deze twee overlegorganen heb ik toegelicht in mijn antwoord op vraag 1 en 2. Met andere contacten tussen deze ministeries en de levensmiddelenindustrie over de leeftijdscontrole bij de verkoop van alcohol ben ik niet bekend.
Kunt u aangeven waarom de rapportage aan het Directeuren Overleg Alcohol (DOA) over «Pilot verbetering naleving leeftijdsgrenzen Drank- en Horecawet» pas in oktober 2014 afgerond werd?
De rapportage die voor de DOA leden was geschreven is in mei opgeleverd. Binnen het DOA is toen afgesproken dat tekst over de methodiek en aanbevelingen uit de rapportage beter leesbaar gemaakt zouden worden, vooraf aan bredere verspreiding. Uw Kamer heeft mij tijdens het AO Alcoholbeleid van
9 oktober jl. verzocht voor de begrotingsbehandeling te laten weten of ik deze laatstgenoemde versie voor het eind van het jaar naar de Kamer zou kunnen sturen. Middels een separate brief ontvangt u deze versie voorafgaand aan de begrotingsbehandeling.
Klopt het dat de rapportage een eindversie kent van mei 2014? Zo ja, waarom is deze rapportage niet naar de Kamer gezonden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ook aangeven op welk moment u op de hoogte was van de negatieve uitkomst van de pilot in Noord-Holland om de verkoop van alcohol tegen te gaan en de alcoholleeftijd te handhaven?
Tijdens de DOA-vergadering van februari jl. werd bekend dat de uitkomst van de pilot teleurstellend dreigde te worden.
Hoeveel heeft de alcoholindustrie in de afgelopen vijf jaar (2010 t/m 2014) uitgegeven aan reclame en marketing en hoe verhoudt dit zich tot de overheidsuitgaven om alcoholconsumptie terug te dringen – met name onder jongeren?
Ik heb geen inzicht in de reclame- en marketing uitgaven van de alcoholindustrie in de afgelopen vijf jaar en kan dus niet aangeven hoe deze zich verhouden tot de overheidsuitgaven om alcoholconsumptie terug te dringen – met name onder jongeren.
Het verband tussen de toename van het aantal spoedritten en inzet van de traumahelikopter en het gebruikte uitvraagsysteem |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel meldkamers in de periode 2010 tot en met 2014 zijn overgeschakeld op het uitvraagsysteem Advanced Medical Priority Dispatch System (AMPDS) met Professional Quality Assurance (ProQA)?
In onderstaande tabel ziet u per Regionale Ambulancevoorziening (RAV) met welke triage systematiek er gewerkt wordt en vanaf wanneer er met dit systeem gewerkt wordt.
Triage systematiek
Start datum
Groningen
ProQa
December 2013
Friesland
ProQa
December 2013
Drenthe
ProQa
November 2013
IJsselland
NTS
April 2014
Twente
NTS
Maart 2013
Noordoost Gelderland
NTS
Voorjaar 2014
Midden Gelderland
NTS
Februari 2013
Gelderland Zuid
NTS
Januari 2013
Utrecht
NTS
Maart 2013
Noord-Holland Noord
ProQa
Februari 2012
Amsterdam/Waterland
ProQa
2013
Kennemerland
ProQa
Najaar 2013
Gooi- en Vechtstreek
NTS
September 2013
Haaglanden
NTS
Zomer 2013
Hollands Midden
ProQa
Mei 2011
Rotterdam Rijnmond
ProQa
Oktober 2012
Zuid-Holland Zuid
ProQa
November 2012
Zeeland
ProQa
April 2014
Midden West Brabant
ProQa
Maart 2012
Brabant Noord
ProQa
Maart 2012
Zuidoost Brabant
ProQa
Maart 2014
Noord- en Midden Limburg
NTS
September 2013
Zuid Limburg
NTS
Januari 2013
Flevoland
NTS
Oktober 2013
Wat is uw reactie op het feit dat AMPDS/ProQA prestatiegericht werkt en indien centralisten onvoldoende punten «scoren» zij ter verantwoording geroepen worden? Wat is het effect van deze werkmethode geweest op de werkbeleving en het ziekteverzuim onder centralisten?
ProQa is een strak gereguleerd systeem dat door de meldkamers is ingevoerd om een optimale kwaliteit te garanderen. Dit geldt ook voor NTS. Onderdeel van beide systemen is dat alle centralisten steekproefsgewijs feedback krijgen op de gesprekken die zij voeren. Hierbij worden zij niet ter verantwoording geroepen maar wordt gekeken of er zorgvuldig gehandeld is. Hierdoor wordt er mijns inziens optimale aandacht geschonken aan de kwaliteit van de triage.
Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft aangegeven dat er nog geen onderzoek naar de werkbeleving en het ziekteverzuim onder centralisten gedaan is sinds de invoering van ProQa en NTS op de meldkamers. Zoals u kunt zien in de tabel bij vraag 1 zijn beide triagesystemen gefaseerd ingevoerd en is deze periode nog te kort om dit zinvol te onderzoeken.
Kunt u aangeven hoeveel meldkamers in de periode 2010 tot en met 2014 zijn overgeschakeld op het uitvraagsysteem Nederlands Triage Systeem (NTS) of overige systemen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel ambulanceritten er plaats hebben gevonden in de periode 2010 tot en met 2014 uitgesplitst naar spoedritten (A1), semi-spoedritten (A2) en planbare ritten (B)? Zo nee, bent u bereid de gegevens alsnog te achterhalen en met de Kamer te delen?
De gevraagde gegevens kunnen worden ontleend aan de jaarlijkse publicatie van AZN «Ambulances in-zicht». In onderstaande tabel zijn deze data samengevat voor de periode 2008–2013. Gegevens over 2014 zijn nog niet beschikbaar.
2008
2009
2010
2011
2012
2013
A1-ritten
439.725
454.309
463.913
478.331
500.835
541.164
A2-ritten
223.813
239.572
247.008
263.257
273.692
274.907
Planbare ritten
339.512
348.085
350.347
342.838
325.892
328.709
Totaal
1.003.050
1.041.966
1.061.268
1.084.426
1.100.419
1.144.780
Bron: Ambulancezorg Nederland
Het aantal spoedritten (A1 en A2) is tussen 2008 en 2013 gemiddeld met 4,2% per jaar toegenomen. Gemiddeld over deze jaren is er geen verschil in de groei tussen A1 en A2 ritten, wel kan het beeld per jaar iets afwijken. De totale groei van het aantal A1 en A2 ritten varieert per jaar, maar laat geen systematisch patroon zien ten opzichte van de gemiddelde groei. De gemiddelde jaarlijkse groei van het totaal aantal ritten (2,7%) wordt gemitigeerd door een lichte daling van het aantal planbare ritten tussen 2008 en 2013.
Kunt u de aantallen van vraag 4 ook uitsplitsen naar meldkamers die werken met het AMPDS/ProQA uitvraagsysteem en meldkamers die het NTS of overige uitvraagsystemen hanteren?
Het gebruik van de genoemde uitvraagsystemen is de afgelopen 3 jaar geleidelijk ingevoerd door de verschillende meldkamers ambulancezorg (zie de tabel bij vraag 1). Gezien deze recent gestarte en gefaseerde introductie van beide uitvraagsystemen is het niet mogelijk de ritgegevens over de verschillende jaren één op één te koppelen aan de systemen waarmee de meldkamers werken.
Is er naar uw mening een verband tussen de toename van het aantal (semi-)spoedritten en het invoeren van uitvraagsysteem AMPDS/ProQA dan wel NTS? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het mogelijke verband tussen de groei van het aantal spoedritten en het op de meldkamer gebruikte uitvraagsysteem is cijfermatig (nog) niet goed te analyseren. Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven is het gebruik van deze systemen nog te pril. Wel is duidelijk dat, gezien het feit dat pas in 2011 gefaseerd is gestart met het gebruik van de uitvraagsystemen, de groei tot 2011 hierdoor niet verklaard kan worden.
Wat is er gebeurd met de aan u gerichte oproep van de ANWB in mei van dit jaar, om de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) onderzoek te laten doen naar de explosieve toename van de inzet van de traumahelikopter?1
De in de vraag aangehaalde oproep van de ANWB betreft de vraag om een onderzoek van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) naar de oorzaken van vaak dramatische ongevallen op de snelwegen. Dit is het beleidsterrein van de Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M). Navraag bij het Ministerie van I&M heeft opgeleverd dat de ANWB door het Ministerie van I&M is geïnformeerd over de monitor «Veilig over Rijkswegen» van Rijkswaterstaat. Deze monitor rapporteert jaarlijks over de ontwikkeling van de verkeersveiligheid op het rijkswegennet en gaat daarbij specifiek in op oorzaken van ongevallen met vrachtverkeer. Het inschakelen van de SWOV om beschikbare gegevens van Rijkswaterstaat opnieuw in beeld te brengen heeft geen meerwaarde bij het verkrijgen van beter inzicht in de oorzaken van verkeersongevallen.
Kunt u aangeven hoeveel vluchten er met traumahelikopters zijn gemaakt in de periode 2010 tot en met 2014? Zo nee, bent u bereid de gegevens alsnog te achterhalen en met de Kamer te delen?
Op basis van uitvraag in de meldkamer ambulancezorg wordt in specifieke situaties niet alleen een ambulance ingezet, maar kan ook een Mobiel Medisch Team (MMT) worden uitgestuurd. Dit MMT wordt, afhankelijk van bijvoorbeeld weersomstandigheden en ongevallocatie, vervoerd met een helikopter of een voertuig. Voor de inzet van een MMT zijn door het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) en AZN inzetcriteria vastgesteld die leidend zijn voor de inzet van een MMT door de meldkamercentralist.
Onderstaande tabel geeft weer hoe vaak een Mobiel Medisch Team (MMT) is ingezet in de periode 2010–2013. Gegevens over heel 2014 zijn nog niet beschikbaar. Het betreft hier zowel grondgebonden als helikopter MMT inzetten.
2010
2011
2012
2013
Aantal MMT inzetten
5.540
6.220
6.540
7.570
% helikopterinzetten
67%
74%
74%
76%
Bron: Landelijk Netwerk Acute Zorg
Kunt u de aantallen van vraag 8 ook uitsplitsen naar meldkamers die werken met het AMPDS/ProQA uitvraagsysteem en meldkamers die het NTS of overige uitvraagsystemen hanteren?
Zie het antwoord op vraag 5.
Is er naar uw mening een verband tussen de toename van het aantal vluchten met traumahelikopters en het invoeren van uitvraagsysteem AMPDS/ProQA dan wel NTS of overige uitvraagsystemen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie het antwoord op vraag 6. Overigens is daarbij relevant dat de landelijke inzetcriteria voor het MMT onafhankelijk zijn van het triagesysteem dat wordt gebruikt op de meldkamers ambulancezorg.
Indien u geen verband ziet tussen de toename van het aantal spoedritten of vluchten met de traumahelikopter en het gehanteerde uitvraagsysteem, hoe verklaart u dan die stijging?
Ik heb op dit moment nog geen goed inzicht in de oorzaken van de groei van het aantal spoedritten. Ik laat hier onderzoek naar doen. Wat betreft de groei van het aantal helikoptervluchten is relevant dat sinds 2011 alle MMT-helikopters ook in de nacht zijn gaan vliegen. Tot 2011 gold dit slechts voor één MMT. Hierdoor werd het mogelijk voor de meldkamers om vaker een beroep te doen op de MMT’s omdat helikopters een veel groter bereik hebben dan een voertuig. Dit is een positieve ontwikkeling voor de kwaliteit van de ambulancezorg. Relevant is tevens dat het LNAZ heeft geconstateerd dat ook het aantal «cancels» (het ongedaan maken van de oproep om een MMT-inzet) groeit. Het LNAZ en AZN hebben aangegeven de inzetcriteria voor het MMT op basis van de beschikbare data over inzet en cancels te gaan evalueren.
Indien u het aannemelijk acht dat de uitvraagsystemen er (mede)veroorzaker van zijn dat het aantal spoedritten of vluchten met de traumahelikopter toeneemt, bent u dan bereid dit nader te laten onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 6, 10 en 11.
Het wetenschappelijk onderzoek waaruit onder meer blijkt dat het gebruik van cannabis schadelijk is voor de gezondheid, leidt tot een lagere intelligentie en bijdraagt aan schoolverlaten |
|
Ard van der Steur (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Softdrugs maken dom», dat verwijst naar een wetenschappelijk artikel in het tijdschrift «Addiction»?1
Ja.
Bent u bereid het onderzoek dat aan dit artikel ten grondslag ligt met uw visie daarop aan de Kamer te sturen? Kunt u in die brief aangeven in hoeverre Nederlands wetenschappelijk onderzoek de conclusies van dit uitputtende rapport ondersteunt?
Het oorspronkelijke artikel waaraan Elsevier refereert en dat verschenen is in het blad Addiction is als bijlage toegevoegd. Mijn reactie op het artikel heb ik verwerkt in de beantwoording van de door u gestelde vragen. De in dit artikel beschreven verbanden zijn mij bekend, via bijvoorbeeld de Risicoschatting Cannabis van het CAM (2008), het rapport «THC, CBD en gezondheidseffecten van wiet en hasj» van het Trimbos-instituut (2012) en de zogenoemde CANDEP-studie van Van der Pol (2014).
Is het waar dat professor Wayne Hall, die het onderzoek naar cannabisverslaving publiceerde, door de wereldgezondheidsorganisatie vaak wordt ingeschakeld als cannabisexpert?
Wayne Hall staat bekend als een internationaal erkend expert op het gebied van cannabis. Navraag bij de WHO leert dat hij deze organisatie in het verleden heeft geadviseerd op het gebied van cannabis, maar de laatste jaren niet meer.
Deelt u de conclusie uit dit onderzoek dat cannabis een gevaar vormt op de weg doordat het de kans op een ongeluk verdubbelt of verdrievoudigt?
Ja. Dit blijkt uit het Europese DRUID-onderzoek (Driving Under the Influence of Drugs, Alcohol and Medicines) dat eind 2011 is afgerond.
Deelt u de conclusie dat het risico op een ernstige ziekte als schizofrenie met een factor 2,3 toeneemt door het gebruik van cannabis?
De studie waarin dit cijfer werd gevonden betreft een in 1987 gepubliceerd onderzoek onder mannelijke dienstplichtigen in Zweden. In deze studie werd niet gecorrigeerd voor verstorende variabelen. In latere studies is daar wel naar gekeken, en de kans op psychotische symptomen of stoornissen blijkt te variëren van factor 1,4 voor degenen die ooit cannabis gebruikt hebben tot 2,1 bij regelmatige (dat wil zeggen dagelijkse of bijna dagelijkse) gebruikers. Het is nog onduidelijk of het hier om een causale relatie gaat. Er zijn ook aanwijzingen dat tabaksgebruik hierbij een rol speelt. Wanneer we zouden aannemen dat cannabis een causale factor is, dan zou het alsnog lastig zijn psychose te voorkomen door het gebruik van cannabis uit te bannen in de algemene bevolking. Volgens een Britse studie moet het cannabisgebruik van 4700 mannen tussen de 20–24 jaar worden verhinderd om één geval van schizofrenie te voorkomen. De auteur concludeert dat op dit moment de beste schatting is dat de kans op het ontwikkelen van een psychose verdubbelt van ongeveer 7 in 1000 niet-gebruikers tot 14 in 1000 regelmatige gebruikers. Het op jonge leeftijd beginnen met blowen en een (genetische) aanleg voor psychosen in het algemeen worden gerapporteerd als risicofactoren voor het ontstaan van psychotische stoornissen.
Deelt u de conclusie dat het gebruik van cannabis de intellectuele capaciteiten aantast van de gebruikers? Acht u het met de onderzoeker denkbaar dat die schade blijvend is?
Deze bevinding is afkomstig uit een studie in Nieuw Zeeland onder ruim 1000 personen in de leeftijd van 13 tot 38 jaar. De gemiddelde afname in IQ was het hoogst bij degenen die vroeg in de adolescentie waren begonnen met cannabisgebruik en daarmee op een bijna dagelijkse basis waren doorgegaan tot op de leeftijd van 38. Er werd geen IQ-afname gevonden bij degenen die niet op heel jonge leeftijd waren begonnen of in dagelijkse gebruikers die in het begin van hun volwassenheid waren gestopt.
Volgens de auteur is de in deze studie gevonden afname in cognitief functioneren mogelijk niet reversibel. Sommige hersenstudies waarin bijvoorbeeld technieken als functionele imaging en MRI-scans zijn toegepast, hebben indicaties opgeleverd voor veranderingen in de hersenstructuur. Volgens de auteur zijn grotere en beter gecontroleerde onderzoeken nodig om meer zicht te krijgen op de veranderingen en de betekenis daarvan.
Acht u het mogelijk dat het IQ door het gebruik van cannabis met wel 8 punten kan dalen? Wat zegt dat in uw oordeel over de wenselijkheid van het gebruik van cannabis door jongeren en adolescenten?
Zie mijn antwoord op vraag 6. Uit onderzoek is bekend dat hoe vroeger jongeren starten met het gebruik van psychoactieve middelen zoals cannabis, hoe groter de kans op het ontwikkelen van met gebruik verbonden gezondheidsrisico’s. Dit heeft onder meer te maken met de ontwikkeling van specifieke delen van de hersenen in de pubertijd. Het gebruik van genotmiddelen door jongeren onder de 18 jaar dient daarom ontraden te worden. Ook voor cannabis geldt: NIX<18. Het gebruik van cannabis – in het bijzonder frequent of dagelijks gebruik- acht ik overigens ook niet wenselijk boven de 18 jaar.
Kunt u de conclusie onderschrijven dat in 17% van de gevallen van vroegtijdige schoolverlating de oorzaak het gebruik van cannabis is? Is hier in Nederland ook onderzoek naar gedaan en wat is het Nederlandse cijfer, nu het zo lijkt te zijn dat Nederlandse jongeren meer cannabis gebruiken dan de jongeren in de ons omringende landen?
Hall verwijst naar onderzoeken in Australië (1998) en Nieuw-Zeeland (2010), waaruit blijkt dat het beginnen met cannabisgebruik voor de leeftijd van 15 jaar voor 17% bijdraagt aan het risico op schooluitval. Dat wil zeggen dat bij een totaalpercentage schooluitval van bijvoorbeeld 5% daarvan 17% ofwel 0,85% toe te schrijven is aan cannabisgebruik.
Hall wijst er op dat een recentere tweelingstudie in Australië (2013) er op wijst dat er geen sprake is van een causale relatie tussen cannabisgebruik en schooluitval. Ook twee eerdere Amerikaanse tweelingstudies vonden geen causale relatie.
In Nederland is één onderzoek bekend naar het verband tussen middelengebruik en voortijdig schoolverlaten (Ter Bogt e.a., 2009). Hieruit kwam een positieve relatie tussen beide factoren naar voren, maar binnen de opzet van de studie was het niet mogelijk een vergelijkbaar cijfer te berekenen. Overigens is in Nederland het percentage schooluitval afgenomen van 5,5% in 2001/2002 tot 2,1% in 2012/2013 en ligt daarmee onder het Europees gemiddelde.
Het actuele cannabisgebruik (gebruik in de afgelopen maand) van 15/16 jarige Nederlandse scholieren was volgens het laatste Europese onderzoek in 2011 twee keer hoger dan het Europees gemiddelde.
Deelt u ook de conclusie dat MRI-scans laten zien dat door cannabisgebruik verandering van de hersenen optreedt?
Zie mijn antwoord bij vraag 6.
Het bericht “Modale inkomens veel meer kwijt aan eigen bijdragen.” |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Modale inkomens veel meer kwijt aan eigen bijdragen»?1 Wat vindt u daarvan?
Ja. Ik vind het van belang dat gemeenten, gecontroleerd door de gemeenteraad, een passend eigen bijdragebeleid voeren ten aanzien van het gebruik van algemene voorzieningen door mensen met beperkingen. Indien een ingezetene zich bij de gemeente meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, is het aan de gemeente om een onderzoek in te stellen dat moet voldoen aan de vereisten genoemd in artikel 2.3.2. van de Wmo 2015. Dit onderzoek brengt onder meer met zich mee dat een gemeente ook oog heeft voor de financiële situatie van de cliënt, waaronder de effecten van het gebruik van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen op diens situatie. De gemeente is gehouden de cliënt in het kader van het onderzoek te informeren over de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage voor het gebruik van een voorziening.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel Wmo 2015 is in de Tweede Kamer de motie Van der Staaij2 aangenomen waarin de regering wordt verzocht er bij gemeenten op aan te dringen dat zij bij het vaststellen van de bijdragen voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen rekening houden met de onwenselijke stapeling van eigen bijdragen. Aan deze motie wordt op verschillende wijzen door mij uitvoering gegeven. Werkgroepen met gemeenten, de VNG, VWS en het CAK, maar ook andere communicatiekanalen en bijeenkomsten met gemeenten worden benut om gemeenten hiertoe op te roepen. De VNG heeft gemeenten er ook in een ledenbrief bij de modelverordening op gewezen wat zij kunnen doen om bij algemene voorzieningen stapeling van eigen bijdragen te voorkomen. Daarbij geeft de VNG aan dat gemeenten zich zouden moeten realiseren dat hoe hoger die eigen bijdrage is voor een algemene voorzieningen, hoe minder toegankelijk deze voorziening voor inwoners zal zijn en hoe groter het beroep op maatwerkvoorzieningen zal worden. Om die reden mag worden verwacht dat gemeenten terughoudend zullen zijn in het vragen van een (te) hoge bijdrage voor een algemene voorziening.
Heeft u ook kennisgenomen van het daarin genoemde modelbesluit Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zoals de VNG dit gestuurd heeft aan haar leden, de Nederlandse gemeenten?
Ja.
Heef u een overzicht hoeveel colleges dit Wmo-besluit (gaan) overnemen? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen en de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de vaststelling van het beleidsplan en de verordening als bedoeld in de Wmo 2015 is voorbehouden aan de gemeenteraad. De Wmo 2015 vraagt van gemeenten om ingezetenen, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, bij het opstellen van beleidsvoorstellen en verordening te betrekken. VNG heeft, ter ondersteuning van haar leden, een modelverordening en een modelbesluit Wmo 2015 opgesteld en verspreid. Ik beschik niet over een landelijk overzicht van de inhoud van de gemeentelijke beleidsplannen en verordeningen en zie ook geen aanleiding onderzoek te doen naar het aantal colleges dat het modelbesluit overneemt. De Wmo 2015 biedt het kader voor gemeenten. Het beleidsplan en verordening dienen in overeenstemming te zijn met deze kaders.
Wat vindt u ervan dat de VNG geen non-cumulatiebepaling in dit modelbesluit heeft opgenomen? Vindt u dat dit alsnog moet? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat gemeenten, gecontroleerd door de gemeenteraad, een passend eigen bijdragebeleid voeren ten aanzien van het gebruik van algemene voorzieningen door mensen met beperkingen. Zoals ik onder 1. heb verwoord brengt dat met zich mee dat de gemeente als daar aanleiding toe bestaat, in individuele situaties beziet of de combinatie van algemene voorziening(en) en maatwerkvoorziening(en) tot ongewenste effecten zou leiden voor de financiële situatie van de betreffende cliënt. De gemeente heeft in die situatie de mogelijkheid en ook het instrumentarium om die effecten te voorkomen. Het ligt niet voor de hand om de hiervoor bedoelde individuele benadering, die is verankerd in de Wmo 2015, te vatten in generieke regels in het modelbesluit. De VNG heeft gemeenten in een ledenbrief bij de modelverordening gewezen op het belang van een passend eigen bijdragebeleid en de mogelijkheden om stapeling van eigen bijdragen te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat gemeenten hulp bij het huishouden, maar ook dagbesteding onder de algemene voorzieningen laten vallen en hier vervolgens aan de gebruikers vanaf een bepaald laag middeninkomen de kostprijs voor vragen? Is dit te kwalificeren als maatwerk? Zo ja, hoe dan?
Gemeenten kunnen ervoor kiezen om naast of in plaats van maatwerkvoorzieningen, algemene voorzieningen aan te bieden. Als een cliënt van mening is dat een algemene voorziening niet toereikend is, dan kan hij dat bij een gemeente melden, waarna de gemeente gehouden is onderzoek te doen. De wettelijke voorgeschreven opzet van het onderzoek waarborgt dat er voldoende oog dient te zijn voor de specifieke situatie en de passendheid van de eventuele voorziening. Daar waar op basis van onderzoek wordt vastgesteld dat ondersteuning nodig is en dat die niet, dan wel niet volledig met behulp van eigen kracht, gebruikelijke hulp en/of een algemene voorziening gerealiseerd kan worden, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Mocht de gemeente van mening zijn dat de algemene voorziening tot passende ondersteuning leidt en de cliënt is deze mening niet toegedaan, dan kan hij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen. Tegen een afwijzing staat voor de cliënt bezwaar en beroep open.
Bent u bekend met de effecten op het besteedbaar inkomen van chronisch zieken, ouderen en mensen met een handicap van deze eigen bijdragen? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen? Zo ja, mag de Kamer dit onderzoek dan uiterlijk 1 februari ontvangen? Indien u geen onderzoek wilt doen, waarom niet?
In de rijksbegroting worden de koopkrachteffecten van voorgenomen beleidswijzigingen voor chronisch zieken, ouderen en mensen met een handicap in beeld gebracht. Naast het standaardkoopkrachtbeeld besteedt de begroting (van SZW) ook aandacht aan maatregelen (waaronder de eigen bijdrage) die slechts een deel van de bevolking raken. Dit wordt gepresenteerd in de vorm van de zogenoemde puntenwolken, die het koopkrachtbeeld voor een breed scala aan huishoudens inzichtelijk maken. Daarnaast brengt de zogenaamde «stapelingsmonitor» de gevolgen van de samenloop van maatregelen bij huishoudens in kaart. De stapelingsmonitor houdt rekening met de huishoudsamenstelling, het inkomen, het vermogen en het gebruik van regelingen zoals de ontvangst van toeslagen, uitkeringen en zorggebruik. Voorts heb ik bij de behandeling van het wetsvoorstel tot afschaffing van de Wtcg en CER aan zowel uw Kamer als aan de leden van de Eerste Kamer toegezegd om te monitoren wat de effecten van het (nieuwe) gemeentelijk beleid zijn. Hierbij heb ik ook aangegeven dat dit pas kan zodra deze informatie beschikbaar is. De monitoring van de effecten van het gemeentelijk beleid maakt onderdeel uit van de brede monitoring van de uitvoering van de hervorming van de langdurige zorg die voor het eerst over 2015 tot resultaten zal leiden. Een eerder onderzoek is niet voorzien.
Deelt u de mening dat dit ertoe kan leiden dat chronisch zieken, mensen met een handicap en ouderen met een besteedbaar inkomen tussen de 120% en 130% en daarboven niet alleen een eigen bijdrage voor individuele voorzieningen betalen maar ook de kostprijs voor algemene voorzieningen en dat dit er vervolgens voor zorgt dat mensen onder het bestaansminimum terecht kunnen komen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Gemeenten dienen, gecontroleerd door de gemeenteraad, een passend eigen bijdragebeleid te voeren ten aanzien van algemene voorzieningen. Hierbij verwijs ik ook naar mijn antwoord onder 1. In aanvulling daarop merk ik op dat gemeenten meerdere instrumenten ter beschikking staan om de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten te beschermen voor ongewenste effecten van eigen bijdragen voor voorzieningen van maatschappelijke ondersteuning. Gemeenten hebben de bevoegdheid om de eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen lager dan het daartoe gestelde maximum vast te stellen. Daarnaast hebben zij vanaf 2014 op titel van de Wmo respectievelijk de Wmo 2015 de mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming te verstrekken aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen en daarmee samenhangende aannemelijke meerkosten. Deze tegemoetkoming kan ook ten goede komen aan personen met een inkomen boven de inkomensgrenzen die in de gemeentelijke uitvoeringspraktijk voor de individuele bijzondere bijstand worden gehanteerd. Voor personen die onder het bestaansminimum dreigen te raken beschikken gemeenten bovendien over het instrumentarium van de bijzondere bijstand.
Deelt u vervolgens ook de mening dat de nieuwe Wmo geen armoedewet moet worden waar maatwerk leveren geïnterpreteerd wordt als financieel maatwerk leveren tot bijstandsniveau? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat de Wmo 2015 geen armoedewet moet worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van maatschappelijke ondersteuning aan degenen die daarop aangewezen zijn. Bij het beoordelen van een verzoek om maatschappelijke ondersteuning dient er aandacht te zijn voor de gevolgen van het gebruik van algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen voor de financiële situatie van betrokkene; voor het toekennen van een maatwerkvoorziening gelden de kaders van de in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 neergelegde eigen bijdragesystematiek. Dit neemt niet weg dat het ook bij Wmo-cliënten zal kunnen voorkomen dat zij problemen ondervinden om financieel zelfstandig in hun bestaan te voorzien. Het is aan de gemeenten om voor deze cliënten waar nodig het beschikbare instrumentarium in te zetten om deze mensen hierin gericht te ondersteunen.
Bent u het eens met de interpretatie van de VNG die in haar ledenbrief op pagina 27 het volgende schrijft: «Maar volgens de memorie van toelichting van de Wmo 2015 mogen gemeenten voor algemene voorzieningen geen inkomensafhankelijke eigen bijdrage vragen volgens de systematiek van de landelijke eigenbijdrageregeling voor maatwerkvoorzieningen zoals het CAK die uitvoert»? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u dan bereid de VNG te vragen dit aan te passen?
De VNG verwijst in haar ledenbrief naar de landelijk geldende systematiek voor het innen en vaststellen van eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen die het CAK uitvoert. Het CAK berekent aan de hand van het inkomen, het vermogen, de leeftijd (AOW-gerechtigd of niet) en de gezinssituatie de maximale eigen bijdrage per vier weken en houdt hierbij ook rekening met een eventuele andere eigen bijdrage binnen het huishouden op grond van de Wmo 2015 of de Wlz. Het is voor gemeenten niet mogelijk om deze berekening zelf (te laten) te maken omdat gemeenten niet over gegevens van de Belastingdienst beschikken en daarnaast niet de informatie hebben die noodzakelijk is om een regeling van anticumulatie toe te passen op het niveau van een specifiek huishouden.
Wordt met deze gestaffelde eigenbijdrageregeling voor algemene voorzieningen door gemeenten inkomensbeleid gevoerd? Zo nee, waarom bent u deze mening toegedaan?
Voorop staat dat maatschappelijke ondersteuning beschikbaar moet zijn voor degenen die daarop zijn aangewezen, ongeacht de hoogte van het inkomen en het vermogen. Ook financieel draagkrachtige cliënten moeten een beroep op maatschappelijke ondersteuning kunnen doen, bijvoorbeeld indien zij niet in staat zijn dit zelf te organiseren. Gemeenten mogen op basis van het inkomen en vermogen dan ook geen ondersteuning weigeren dan wel de toegang daartoe inperken. De gemeente bepaalt of cliënten voor ondersteuning van de gemeente een eigen bijdrage verschuldigd zijn en de hoogte daarvan. Voor maatwerkvoorzieningen gelden hierbij de kaders van de eigen bijdragesystematiek van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Gemeenten mogen geen eigen bijdrage vragen die hoger ligt dan de kostprijs van de voorziening. Hierbij is geen verschil tussen maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen.
Op basis van de Wmo 2015 geldt voor de eigen bijdragen voor algemene voorzieningen in tegenstelling tot maatwerkvoorzieningen geen voorgeschreven systematiek. Algemene voorzieningen zullen ook naar aard (omvang en inhoud) per gemeente sterk verschillen. Voor algemene voorzieningen geldt het uitgangspunt dat zonder administratieve rompslomp een passende bijdrage gevraagd moet kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan een euro voor de deelname aan een avondje bingo of een bijdrage voor een maaltijdvoorziening of was- en strijkservice. Algemene voorzieningen kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen, ook als die niet op initiatief of onder regie van de gemeente tot uitvoering komen.
Een gemeente kan er op grond van de Wmo 2015 wel voor kiezen groepen ingezetenen te benoemen die in aanmerking komen voor een korting op de bijdrage voor een algemene voorziening. Het variëren in de hoogte van eigen bijdragen voor verschillende inkomens voor een algemene voorziening, zoals de gestaffelde eigen bijdrage voor algemene voorzieningen in het modelbesluit, is feitelijk niet anders dan een korting op de bijdrage voor een bepaalde groep met een bepaald inkomen maar dan vooraf vastgelegd. Van gemeenten wordt verwacht dat zij een passend lokaal beleid voeren met aandacht voor de lokale problematiek en lokale mogelijkheden en ook gericht op het voorkomen van ongewenste stapeling van eigen bijdragen in individuele situaties. Gemeenten moeten ingevolge artikel 2.3.2. van de Wmo 2015 rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de cliënt, waaronder zijn financiële situatie, daartoe te rekenen de effecten van het gebruik van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen.
De zelfdoding van een bewoner van De Golfstroom naar aanleiding van een gedwongen verhuizing |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat waarschuwingen van het personeel van De Golfstroom over zelfmoord genegeerd zijn?1
Bij het bieden van verantwoorde zorg hoort dat rekening wordt gehouden met de specifieke kwetsbaarheid van individuele cliënten en dat eventuele signalen van depressie of suïcidaal gedrag zo goed mogelijk worden opgevangen. De inspectie zal in haar onderzoek meenemen of dat hier voldoende gebeurd is.
Vindt u het wenselijk dat beleidskeuzes van een zorginstelling leiden tot de wens om te sterven? Vindt u het tevens wenselijk dat een bestuurder dan aangeeft dat zelfdoding «een keuze kan zijn»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik weet niet wat de bestuurder met zijn uitspraak beoogde te zeggen en laat dit voor rekening van de bestuurder.
Hoe kan het dat de desbetreffende zorginstelling niet voldoet aan de wettelijke eis tot het instellen van een ondernemingsraad? Wie houdt hier toezicht op?
De Wet op de Ondernemingsraden (WOR) bevat regels omtrent de medezeggenschap van de werknemers in een onderneming door middel van ondernemingsraden. De wet regelt onder meer in welke gevallen een instelling over moet gaan tot het installeren van een OR. Als een instelling dat nalaat, dan kunnen werknemers dit voorleggen aan de kantonrechter en in sommige gevallen aan de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam. Het is ook mogelijk dat een organisatie een ontheffing heeft, omdat de medezeggenschap op een andere wijze is geregeld. Bij De Golfstroom is de medezeggenschap in onderling overleg met betrokken partijen geregeld door te werken met de methode «procesgericht werken en organiseren».
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Leijten, ingezonden 10 oktober 2014 (vraagnummer 2014Z17762)
De eerste ebola-besmetting in Mali |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «The real worry isn’t Ebola in New York, it’s Ebola in Mali»1, van The Washington Post, d.d. 24 oktober?
Ja
Heeft u kennisgenomen van het eerste ebola-sterfgeval in Mali, bekend gemaakt door de Malinese Minister van Volksgezondheid op 23 oktober jl.?
Ja, de Malinese autoriteiten hebben de positieve test op 23 oktober openbaar gemaakt. Het desbetreffende meisje is op 24 oktober gestorven.
Deelt u de zorg die geuit wordt in het artikel van de Washington Post dat, omdat Mali een vergelijkbare economische situatie en een vergelijkbaar zwak gezondheidzorgsysteem heeft als Guinnee, Liberia en Sierra Leone, er een reële kans is op een omvangrijke ebola-uitbraak in Mali? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die zorg, maar constateer tevens dat Mali al in maart 2014 van start is gegaan met de voorbereiding op mogelijke ebola-gevallen in het land, met een focus op identificatie van mogelijk geïmporteerde gevallen en preventie van verdere verspreiding in het land.
De epidemie is uitgebroken in Guinee en is daarna uitgebreid naar de aangrenzende gebieden van Sierra Leone en Liberia voordat hulp op grotere schaal beschikbaar kwam.
Tot op heden is er nog geen melding gemaakt van lokale ebola-besmetting in Mali. Een tachtigtal contacten van het geïmporteerde geval is getraceerd. Deze mensen zijn in quarantaine en worden dagelijks gevolgd. Slechts 5 personen die in dezelfde bus vanuit Guinee kwamen met het besmette meisje zijn nog niet teruggevonden. Vooralsnog wordt de aandacht op preventie gehandhaafd.
Voelt u een bijzondere verantwoordelijkheid voor de bestrijding van ebola in Mali, omdat het land al lang een partnerland van Nederland is en ebola in Mali op dit moment in het beginstadium is?
Ebola is een zeer ernstige epidemie voor alle betrokken landen. Voor Mali geldt dat Nederland al jaren de gezondheidssector steunt. Hierdoor heeft Nederland uitstekende contacten en een goed inzicht in de capaciteit van het Ministerie van gezondheid om zich te weer te stellen tegen de uitbraak. Nederland heeft al in een vroeg stadium een bijdrage van € 450.000 gedaan aan de overheid voor de uitvoering van het nationale actieplan ter preventie van een ebola-epidemie.
Heeft u gesproken met de organisaties uit de zeven allianties ter plaatse die Nederland financiert, zoals bijvoorbeeld het Rode Kruis en Simavi? Zo ja, zijn zij in staat en bereid om een bijdrage te leveren aan de bestrijding van de epidemie? Zo nee, bent u van plan dit op korte termijn te doen?
Het Rode Kruis is actief in Mali en is nauw betrokken bij de uitvoering van het nationale ebola-actieplan.
Andere ngo’s is gevraagd om, in de regio’s waar ze actief zijn, te helpen bij informatiecampagnes. Het is in het kader van betere coördinatie en grotere effectiviteit essentieel dat nieuwe actoren zoeken naar hun toegevoegde waarde binnen het nationale ebola-plan.
Herkent u het beeld dat de Minister van Volksgezondheid van Mali schetst dat er te weinig geld en middelen zijn voor de bestrijding van ebola in Mali? Zo ja, ziet u mogelijkheden om, binnen of buiten het samenwerkingsprogramma van Nederland met Mali, een bijdrage te leveren aan het voorkomen van een ebola-epidemie, bijvoorbeeld vanuit het noodhulpfonds of via de genoemde allianties? Op welke manier spant u zich in internationaal verband in om de steun voor Mali te vergroten?
Een belangrijke doelstelling van het ebola-respons plan van de VN en het Rode Kruis is het voorkomen van verspreiding van het virus naar andere landen in de regio door o.a. het informeren van de bevolking en het trainen van hulpverleners en vrijwilligers. De WHO heeft een Ebola Preparednessplan ontwikkeld voor landen in de regio van de getroffen landen, waaronder Mali. Nederland draagt zowel bij aan VN-organisaties, waaronder WHO, als aan het Rode Kruis.
Daarnaast, stellen donoren, zoals Nederland, de Malinese regering in staat de belangrijkste activiteiten uit het nationale ebola-actieplan uit te voeren, met een focus op preventie.
Dit neemt niet weg dat er behoefte aan financiering en menskracht blijft in de regio, waaronder Mali. Echter, de prioriteit en de financiële behoefte blijft het grootst in de drie zwaarst getroffen landen, Liberia, Sierra Leone en Guinee.
Bent u bereid deze vragen voor de plenaire behandeling van de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar 2015 te beantwoorden?
Ja
Het overlijden van een gehandicapte bewoner bij Cordaan |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het overlijden van M.D. (19 jaar), bewoner van De Werf (Kraandrijverstraat 10) van instelling Cordaan?1
Ja.
Is duidelijk waarom M.D. kon stikken in voedsel dat zij eigenlijk niet mocht krijgen? Hoe is de reanimatie van deze jonge vrouw verlopen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft Cordaan gevraagd deze calamiteit te onderzoeken en haar en de familie hierover te rapporteren. De rapportage van de instelling ligt inmiddels ter beoordeling bij de inspectie. Hangende deze beoordeling door de inspectie kan ik hier niet nader op ingaan.
Waarom zijn de ouders van de jonge vrouw door de politie in kennis gesteld van het ongeluk en niet door de zorginstelling zelf?
De politie is de instelling voor geweest. Bij de reanimatie waren agenten aanwezig. Die hebben de ouders ingelicht. Daarna is er wel contact geweest tussen ouders en instelling.
Is het waar dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), alsmede de recherche, onderzoek doen naar het incident dat leidde tot het overlijden van M.D.? Zo ja, kunt u aangeven hoe beide onderzoeken zich tot elkaar verhouden en hoe de IGZ en de recherche informatie kunnen delen?
Van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik begrepen dat er geen strafrechtelijk onderzoek loopt naar dit incident. Volgens het OM is er vooralsnog geen reden om aan te nemen dat er sprake is geweest van strafrechtelijk verwijtbaar handelen. Het OM heeft over deze verdrietige zaak contact gehad met de inspectie. De inspectie zal het OM informeren over het onderzoek van Cordaan en eventuele door de inspectie te ondernemen vervolgacties.
Op welke termijn zullen de onderzoeken afgerond zijn?
Het is niet bekend wanneer het onderzoek wordt afgerond. De termijn is mede afhankelijk van de uitkomsten van het gesprek dat de inspectie met de familie heeft. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze worden de nabestaanden betrokken bij het onderzoek van de IGZ en/of geïnformeerd over de voortgang en uitkomsten?
De inspectie heeft de ouders schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van de calamiteit door de inspectie en hen uitgenodigd voor een gesprek over het onderzoek van de instelling. Tijdens dit gesprek krijgen de ouders de gelegenheid hun zienswijze te geven en bekijkt de inspectie gericht in welke mate de ouders betrokken zijn bij het onderzoek door Cordaan. De ouders worden geïnformeerd over de verdere behandeling van het onderzoek door de inspectie en de eventuele vervolgacties.
Op welke wijze worden de nabestaanden betrokken bij het politieonderzoek en/of geïnformeerd over de voortgang, uitkomsten en eventuele vervolging?
Er loopt geen strafrechtelijk onderzoek. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Zijn de ouders/ wettelijke vertegenwoordigers van andere bewoners van De Werf – of in ieder geval van de Kraandrijverstraat – geïnformeerd over het overlijden van M.D. en de aanleiding daartoe? Zo nee, waarom niet en wat vindt u daarvan?
Van Cordaan heb ik begrepen dat zowel de ouders/wettelijke vertegenwoordigers van de andere bewoners van de locatie Kraandrijverstraat 6 als het dagelijks bestuur van de verwantenraad na het overlijden van M.D. geïnformeerd zijn.
Vindt u het ook zo wrang dat de ouders van M.D. vier dagen voor het incident dat leidde tot de dood aan de zorginstelling hadden laten weten dat ze zich ernstig zorgen maakten over de nieuwe personeelsbezetting op de woongroep per 1 september?2
Op basis van bij de inspectie bekende meldingen is er geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake is van een onveilige leefsituatie voor andere bewoners van De Werf. De inspectie heeft op 23 oktober 2014 De Werf bezocht en geen onveilige situaties aangetroffen.
Garandeert u dat de leefsituatie van andere bewoners van De Werf veilig is op dit moment? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom is de ambulance op 12 en 23 oktober tweemaal met grote spoed uitgereden naar locaties van De Werf (Kraandrijverstraat)?3 4
Vanwege gezondheidsklachten was een andere cliënt van de Kraandrijverstraat 6 onder behandeling van een arts in een ziekenhuis. Deze cliënt is op genoemde data in een ambulance vervoerd naar het ziekenhuis. Het beleid van de instelling is dat indien cliënten van de Kraandrijverstraat 6 niet in staat zijn om zelfstandig naar een ziekenhuis te gaan, er gebruik gemaakt wordt van een ambulance.
Klopt het dat op locaties van De Werf de laatste tijd meer met flexibel personeel en uitzendkrachten wordt gewerkt? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik weet niet of locaties van De Werf de laatste tijd meer met flexibel personeel en uitzendkrachten werken. Ik vind het van belang te weten of er bij De Werf al of niet sprake is van een onveilige woonsituatie. De aanwezigheid van voldoende en voldoende deskundig personeel is daar een aspect van. De IGZ heeft op 23 oktober 2014 De Werf bezocht en geen onveilige situaties aangetroffen. Zie voorts antwoord op vraag 13.
Klopt het dat invalkrachten en uitzendpersoneel niet altijd de opleiding en/of kennis hebben nodig voor de doelgroep waar zij mee werken? Bent u bereid dit uit te zoeken?
De inspectie zal bij haar behandeling van het door Cordaan uitgevoerde onderzoek beoordelen of medewerkers voldoende deskundig waren voor het verlenen van passende zorg aan de betrokken groep cliënten en tevens beoordelen of de medewerkers deskundig waren voor het handelen tijdens en na de calamiteit.
Bent u bekend met de langdurige zorgen die ouders hebben over de situatie op De Werf? Waarom zijn die zorgen nog steeds niet opgelost?5
Cordaan zal de inspectie rapporteren hoe zij omgaat met de zorgen van ouders van bewoners. Daarnaast zal de inspectie ook zelf met ouders van bewoners spreken.
Vindt u dat Cordaan de prioriteiten juist stelt nu blijkt dat zij aanvankelijk een monumentaal pand in Amsterdam wilde kopen?6
Dat is een afweging die op het niveau van de Raad van Bestuur van Cordaan moet worden gemaakt.
De beschikbaarheidsbijdrage spoedeisende hulp en acute verloskunde |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de beschikbaarheidsgelden voor acute verloskunde beschikbaar moeten zijn en blijven voor gevoelige ziekenhuizen, zoals u ook al in 2012 aan de Kamer toegezegd heeft?1
Het bestaan van de mogelijkheid tot het verstrekken van een beschikbaarheidbijdrage voor acute verloskunde staat op dit moment niet ter discussie. Wel is met name relevant hoe het verstrekken van een beschikbaarheidbijdrage zich verhoudt tot de primaire verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars in het kader van de zorgplicht. Ik heb de NZa gevraagd mij over voorgaande te adviseren. Ik verwacht dit advies eind november van de NZa te ontvangen, hierna zal ik mijn mening vormen.
Gelden nog steeds de door u geformuleerde voorwaarden dat ziekenhuizen in aanmerking komen voor een beschikbaarheidsbijdrage wanneer ze voldoen aan drie criteria: 1) het ziekenhuis biedt 24/7 spoedeisende hulp aan; 2) het ziekenhuis is cruciaal voor de 45-minutennorm; 3) de reguliere inkomsten via tarieven zijn onvoldoende om de spoedeisende hulp (SEH) in de lucht te houden? Zo nee, waarom niet?2
De NZa heeft op basis van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG en de gegeven aanwijzing in haar beleidsregel BR/CU-2119 (nieuwe versie BR/CU-2133) een viertal cumulatieve voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor een beschikbaarheidbijdrage SEH en Acute verloskunde. Te weten:
Het is een verantwoordelijkheid van de NZa op basis van genoemd Besluit en de gegeven aanwijzing regels en beleidsregels te maken voor een goede uitvoering. De NZa toetst aanvragen voor een beschikbaarheidbijdrage aan haar regels en beleidsregels en kent een beschikbaarheidbijdrage toe indien aan de voorwaarden wordt voldaan. Ik heb de NZa naar aanleiding van deze cumulatieve voorwaarden gevraagd om mij een analyse te geven van de gevolgen daarvan op het gelijke speelveld van zorgverzekeraars. Ik verwacht deze analyse eind november.
Klopt het dat met «de reguliere inkomsten via tarieven» de gemiddelde door zorgverzekeraars betaalde tarieven worden bedoeld?
Voor de acute verloskunde en het overgrote deel van de DBC’s waar een SEH component in zit gelden er vrije tarieven. Het is dus aan een zorgaanbieder en zorgverzekeraar om hier tot adequate afspraken te komen. In het geval de NZa een beschikbaarheidbijdrage toekent gaat de NZa conform haar beleidsregels uit van een normatieve bepaling van de opbrengsten van de betreffende SEH/ acute verloskunde voorziening.
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in 2014 heeft ontvangen voor een beschikbaarheidsbijdrage acute verloskunde en/of spoedeisende zorg voor het jaar 2014?
De NZa heeft tot op heden twee aanvragen voor een beschikbaarheidbijdrage ten behoeve van spoedeisende hulp en acute verloskunde ontvangen. Deze twee aanvragen zijn inmiddels afgehandeld. De betreffende aanvragers hebben een besluit ontvangen.
Hoeveel aanvragen voor een beschikbaarheidsbijdrage acute verloskunde voor het jaar 2014 heeft de NZa toegekend?
Er heeft geen toekenning plaatsgevonden. De aanvragen zijn afgewezen.
De NZa oordeelt dat de betrokken zorgverzekeraars zich niet in een overmachtsituatie bevinden waardoor zij niet meer in staat zouden zijn om hun zorgplicht te vervullen voor verzekerden die acute verloskunde nodig hebben en dat zij voldoende mogelijkheden hebben deze zorg te organiseren/ financieren voor hun verzekerden.
Op welke wijze neemt de NZa de analyse gevoelige ziekenhuizen mee in de vaststelling van de beschikbaarheidsbijdrage SEH en acute verloskunde?
De NZa baseert zich bij de vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage SEH en acute verloskunde op de «Analyse gevoelige ziekenhuizen 2013» van het RIVM.
Kunt u specifiek ingaan op de situatie bij het Gemini ziekenhuis in Den Helder, de aangevraagde beschikbaarheidsbijdrage en de 45-minutennorm?
Ik ga niet in op individuele aanvragen voor een beschikbaarheidsbijdrage. Dat is een exclusieve wettelijke bevoegdheid van de NZa.
Klopt het dat het niet verlenen van de beschikbaarheidsbijdrage aan het Gemini ziekenhuis er eventueel toe kan leiden dat de spoedeisende hulp en de acute zorg dicht moeten vanwege tekortschietende financiering?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden om te voorzien in spoedeisende hulp en acute verloskunde voorziening. De NZa heeft hier geconstateerd dat de zorgverzekeraars zich niet in een overmachtsituatie bevinden en voldoende mogelijkheden hebben om de acute zorg in deze regio’s te borgen en te financieren. De manier waarop de zorgverzekeraars dit organiseren is aan de zorgverzekeraars. De NZa heeft op het moment dat de aanvragen van de zorgaanbieders zijn afgewezen de betrokken zorgverzekeraars gewezen op hun zorgplicht. Die zorgverzekeraars zijn gevraagd hier voor 1 december 2014 verslag over uit te brengen aan de NZa.
De NZa heeft hierover bericht op hun website «Zorgverzekeraars moeten spoedzorg beschikbaar houden in Den Helder».
Ik verwacht van de NZa dat zij hier in het kader van haar toezicht op het naleven van de zorgplicht door verzekeraars actief op toeziet.
Klopt het dat een eventuele sluiting van de spoedeisende hulp en de acute verloskunde van het Gemini ziekenhuis in Den Helder ertoe leidt dat het aantal mensen toeneemt dat buiten de 45 minuten-norm woont? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is?
Indien het Gemini ziekenhuis inderdaad besluit de spoedeisende hulp en de acute verloskunde afdeling te sluiten dan kan dit besluit, zonder aanvullende maatregelen van de zorgverzekeraar, leiden tot een situatie waarbij het aantal mensen toeneemt dat buiten de 45 minutennorm valt. Vooreerst ga ik daar in afwachting van het toezicht dat de NZa uitoefent op de naleving van de zorgplicht door de betrokken verzekeraars niet van uit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg zwangerschap en geboorte van 13 november 2014?
Dat is helaas niet gelukt.
De reactie van de minister op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie met betrekking tot het afschaffen van de vrije artsenkeuze |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht («Zorgminister «misleidt» Kamer») waarin twee vooraanstaande hoogleraren stellen dat u de feiten verdraait inzake de uitspraak van het Europese Hof van Justitie over de afschaffing van de vrije artsenkeuze?1
Er is geen sprake van het verdraaien van feiten inzake uitspraken van het Europees Hof van Justitie. De algemene lijn die volgt uit de uitspraken van het Europees Hof van Justitie op het terrein van de vergoeding van grensoverschrijdende zorg is enkele jaren geleden gecodificeerd in de EU-richtlijn patiëntenrechten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (de Patiëntenrichtlijn). Ik ben er van overtuigd dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet (Zvw) in overeenstemming is met deze Patiëntenrichtlijn. Ook de Raad van State onderschrijft in haar voorlichting van 22 oktober 2014 aan de Eerste Kamer, dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw past binnen de Patiëntenrichtlijn en dat de vrije artsenkeuze niet door deze wetswijziging wordt beperkt, maar hooguit – en in beperkte mate – door de keuze die de verzekerde zelf maakt voor een bepaalde polisvorm.
Wat is de juridische houdbaarheid van uw eerdere uitlatingen in de media dat de betaalbaarheid van zorg een dwingende reden kan zijn om te mogen afwijken van Europese regels en derhalve de vrije artsenkeuze af te schaffen?2
Zoals ik heb aangegeven in mijn reactie op vraag 1 ben ik ervan overtuigd – en voel mij hierin gesterkt door de voorlichting van de Raad van State – dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw mede gelet op de vormgeving van het Nederlandse stelsel (privaatrechtelijk binnen publiekrechtelijke randvoorwaarden) past binnen de Patiëntenrichtlijn.
In artikel 7 van de Patiëntenrichtlijn wordt de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie gecodificeerd over de mate van vergoeding van grensoverschrijdende zorg die wordt ingeroepen op basis van nationaal recht en over het opleggen van een vereiste van voorafgaande toestemming in sociale ziektekostenstelsels. Het Nederlandse stelsel kent niet een systeem van voorafgaande toestemming. In de beantwoording van vraag 4 ga ik in op dat aspect.
Artikel 7 van de Patiëntenrichtlijn bepaalt dat de kosten van grensoverschrijdende zorg door de lidstaat van aansluiting, dat wil zeggen het land waar de betrokkene verzekerd is, worden terugbetaald. Daarbij bepaalt deze lidstaat welke gezondheidszorg aan verzekerden wordt terugbetaald (verstrekkingenpakket), en het te vergoeden bedrag, ongeacht waar de gezondheidszorg is verstrekt. De kosten van grensoverschrijdende zorg worden terugbetaald tot het bedrag dat door de lidstaat van aansluiting zou zijn vergoed als de zorg op het grondgebied ervan zou zijn verleend.
Artikel 7 bepaalt verder dat de lidstaat van aansluiting ten aanzien van de verzekerde die om terugbetaling verzoekt van grensoverschrijdende gezondheidszorg, de voorwaarden, de criteria om in aanmerking te komen en reglementaire en administratieve formaliteiten, ongeacht of die op lokaal, nationaal of regionaal niveau zijn vastgesteld, toepast die hij zou toepassen indien de zorg op zijn grondgebied zou zijn verleend. Deze mogen niet discriminerend zijn of een belemmering vormen voor het vrije verkeer van patiënten, diensten of goederen, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is door eisen inzake planning waarmee wordt beoogd om een toereikende en permanente toegang tot een evenwichtig aanbod van hoogwaardige behandeling in de betrokken lidstaat te waarborgen of de wens de kosten in de hand te houden en elke verspilling van financiële, technische en menselijke middelen zo veel mogelijk te voorkomen.
De Raad van State merkt in zijn voorlichting op dat, voor zover de
Patiëntenrichtlijn van toepassing is, een afzonderlijke toetsing aan de regels van het vrije verkeer niet meer aan de orde is. Zoals hiervoor opgemerkt stelt de Patiëntenrichtlijn de omstandigheden vast waaronder een belemmering van het patiëntenverkeer gerechtvaardigd geacht moet worden.
Waar in de media is aangegeven dat, voor zover de regelgeving op gespannen voet zou staan met de Patiëntenrichtlijn, dit in het licht van het borgen van kwaliteit en betaalbaarheid van het stelsel geoorloofd is, acht ik de berichtgeving in lijn met de Patiëntenrichtlijn. Het doel van de wijziging van artikel 13 Zvw is het stelsel als zodanig te laten werken zoals beoogd opdat de resultaten met betrekking tot kwaliteit en betaalbaarheid verbeteren.
Daarenboven is de regering, met de Raad van State, van oordeel dat de gesignaleerde spanning met de Patiëntenrichtlijn niet zozeer het gevolg is van de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw als zodanig, maar van de keuze die de verzekerde zelf maakt binnen het aanbod van de zorgverzekeraars.
Verder concludeert de Raad van State met betrekking tot de discussie rondom de vrije artsenkeuze dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het voorgestelde systeem niet verenigbaar zou zijn met het EU-handvest voor de grondrechten en het Europees Sociaal Handvest.
Kunt u zich de verbazing van de hoogleraren voorstellen dat u ter verdediging van uw besluit de vrije artsenkeuze af te schaffen selectief citeert uit een uitspraak van het Europese Hof van Justitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijziging van artikel 13 Zvw betekent dat de polisvariatie toeneemt en daarmee ook de keuzemogelijkheden van de verzekerde. De consequentie van een keuze voor een naturapolis waarbij door de verzekeraar een bepaalde vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg is vastgesteld, impliceert dat de verzekerde daarmee heeft ingestemd. Voor zover daarmee spanning met de Patiëntenrichtlijn zou ontstaan, acht ik dat gerechtvaardigd door het doel van de wijziging, te weten het borgen en zelfs verbeteren van de kwaliteit en betaalbaarheid van het stelsel. Die rechtvaardiging past binnen de Patiëntenrichtlijn. In de media draag ik uit wat ik ook in de behandeling van het wetsvoorstel in het parlement uitdraag, namelijk dat artikel 13 Zvw ook in gewijzigde vorm past binnen de kaders van de Patiëntenrichtlijn.
Ik ga daarbij inderdaad niet in op het onderscheid dat het Hof heeft gemaakt en dat de Patiëntenrichtlijn maakt ten aanzien van toestemmingsvereisten voor extramurale, respectievelijk intramurale zorg. De Nederlandse regelgeving kent dit toestemmingsvereiste niet. 3
Artikel 13 Zvw maakt voor de vergoeding geen onderscheid naar de plaats waar de zorg wordt ingeroepen. Binnen de gekozen polis is de vergoeding gelijk, ongeacht of niet gecontracteerde zorg door een natura-polishouder wordt ingeroepen binnen Nederland, elders binnen Europa, of buiten Europa. Ook dat past binnen de Patiëntenrichtlijn.
Wat is uw reactie op de bewering van de hoogleraren dat kostenbesparende maatregelen volgens het Hof slechts zijn gerechtvaardigd bij een behandeling met een of meer ziekenhuisovernachtingen of bij het gebruik van speciale dure medische apparatuur?
In artikel 8 van de Patiëntenrichtlijn wordt de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie gecodificeerd over voorafgaande toestemming in sociale ziektekostenstelsels.
Het Hof heeft uitgesproken dat een stelsel van voorafgaande toestemming ten aanzien van buitenlandse zorgaanbieders in beginsel in strijd is met het toepasselijke Europeesrechtelijke beginsel van het vrij verkeer van diensten, maar dat een dergelijke eis niettemin geoorloofd is als het gaat om eisen die ten doel hebben de (financiële) houdbaarheid van een zorgstelsel te borgen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om eisen inzake planning waarmee wordt beoogd om een toereikende en permanente toegang tot een evenwichtig aanbod van hoogwaardige behandeling in de betrokken lidstaat te waarborgen of de wens de kosten in de hand te houden en elke verspilling van financiële, technische en menselijke middelen zo veel mogelijk te voorkomen.
Artikel 8 van de Richtlijn is langs die lijnen geredigeerd: het is toegestaan in een stelsel een wettelijk vereiste van voorafgaande toestemming op te nemen voor grensoverschrijdende intramurale en zeer gespecialiseerde, complexe extramurale zorg.
Lidstaten moeten volgens de Patiëntenrichtlijn vergoeding van extramurale zorg in een andere EU-lidstaat toestaan, tot maximaal het bedrag dat daarvoor ook in eigen land vergoed zou worden als de zorg daar zou zijn ingeroepen. Het inroepen van extramurale zorg elders in Europa mag dan in beginsel ook niet aan voorafgaande toestemming worden onderworpen.
Voor intramurale zorg geldt dat toestemming niet mag worden geweigerd als de zorg in het eigen verzekeringsstelsel in het verstrekkingenpakket is opgenomen, maar niet binnen een medisch verantwoorde termijn en op redelijke afstand kan worden geleverd.
Het Nederlandse stelsel voorziet niet in een systeem van voorafgaande toestemming4. De regering heeft ervoor gekozen de keuzemogelijkheden ten aanzien van het aanbod van polissen te vergroten. Daarbij geldt voor restitutiepolissen volledige vergoeding tot maximaal het gebruikelijk Nederlandse tarief, ongeacht waar ter wereld deze zorg wordt ingeroepen. Voor naturapolissen geldt de vergoeding die de verzekeraar bij niet gecontracteerde zorg aanbiedt, eveneens ongeacht waar ter wereld niet gecontracteerde zorg wordt ingeroepen. De regering is van mening dat dit past binnen artikel 7, vierde lid, van de Patiëntenrichtlijn, waarin is bepaald dat de kosten van grensoverschrijdende gezondheidszorg door de lidstaat van aansluiting worden vergoed tot het bedrag dat door de lidstaat van aansluiting zou zijn vergoed als de zorg op het grondgebied ervan zou zijn verleend.
Wat is volgens u de juridische houdbaarheid van het afschaffen van de vrije artsenkeuze voor andere poliklinische behandelingen zoals het bezoek aan een internist, reumatoloog, psycholoog, kinderarts en psycholoog?
De regering ziet de wijziging van artikel 13 Zvw niet als een beperking van de vrije artsenkeuze. Verzekeraars krijgen de mogelijkheid meer te differentiëren in polissen waardoor de keuzevrijheid juist toe neemt. Het is aan de verzekerde om te bepalen welke polis hij sluit.
Voor zover met de vraag wordt gedoeld op de Europeesrechtelijke juridische houdbaarheid van de wijziging van artikel 13 Zvw voor andere vormen van extramurale zorg dan de al uitgezonderde eerste lijnszorg, verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u inmiddels de onderbouwing van de € 1 miljard die het afschaffen van de vrije artsenkeuze dient op te leveren naar de Kamer sturen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Door de wetswijziging krijgen verzekeraars de ruimte om selectiever op kwaliteit en prijs in te kunnen kopen. Dat is de essentie van het systeem. Verzekeraars krijgen een instrument waardoor zij niet langer gedwongen zijn om zorg van aanbieders die matige zorg leveren niet te contracteren en daarvoor ook geen vergoeding te verstrekken. Zorgaanbieders krijgen een sterkere prikkel om over te gaan tot het sluiten van een contract met een zorgverzekeraar, waardoor gestuurd kan worden op prijs, kwaliteit en volume. De wijziging van artikel 13 Zvw is een noodzaak om de doelstellingen in de hoofdlijnenakkoorden te kunnen realiseren. Het is één van de instrumenten, die andere instrumenten, zoals het terugdringen van praktijkvariatie, spreiding en concentratie, substitutie van 2e naar 1e lijn en ambulantisering, kan realiseren. Met de hoofdlijnenakkoorden Medisch Specialistische Zorg en Geestelijke Gezondheidszorg van juli 2013 is een besparing van 1 miljard euro gemoeid. De doelstelling is om tot een structurele, landelijke volumegroei te komen van maximaal 1,5% in 2014, en van 1,0% in 2015 t/m 2017. Deze gezamenlijke inspanningen leiden tot een besparing van € 250 miljoen in 2014 oplopend tot € 1 miljard vanaf 2017 en maken onderdeel uit van het in de Miljoenennota 2014 gepresenteerde «€ 6 miljard-pakket».
De toezegging uit het debat over de Wet langdurige zorg, waarin hij aangeeft dat het aantal dagdelen KDC geen norm kan zijn voor een Wlz indicatie |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw toezegging uit het debat over de Wet langdurige zorg (Wlz), waarin u aangeeft dat het aantal dagdelen KDC (kinderdagcentra) geen norm kan zijn voor een Wlz-indicatie?1
Ja. Het betrof kinderen op een KDC met dagdelen behandeling-groep.
Kunt u bevestigen dat alle CIZ-instellingen (Centrum indicatiestelling zorg) hiervan op de hoogte zijn?
Ja.
Zo ja, hoe verklaart u dat kinderen die (nog) niet in aanmerking komen voor acht dagdelen KDC – bijvoorbeeld door hun thuissituatie of leeftijd – een Wlz-indicatie onthouden wordt, terwijl zij daar gezien hun zorgzwaarte wel recht op zouden moeten hebben?
Kinderen die nu minder dan 8 dagdelen behandeling-groep hebben maar gezien hun zorgzwaarte toegang kunnen hebben tot de Wlz worden alsnog meegenomen onder het extra overgangsrecht zoals bedoeld in mijn brief van 9 oktober 2014. Dit betekent dat er naast het criterium van de 8 dagdelen behandeling-groep aanvullende criteria gelden in geval een kind met minder dan 8 dagdelen behandeling-groep nu een zorgzwaarte heeft zoals bedoeld in de Wlz. De criteria opgenomen in de Regeling Wlz-indiceerbaren betreffen daarmee niet alleen het aantal dagdelen behandeling-groep.
Welke oplossing voor het onder vraag 3 gesignaleerde probleem staat u voor ogen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de criteria permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in nabijheid voor toegang tot de Wlz volstaan?
Ja, voor nieuwe cliënten blijft volstaan dat er toegang is tot de Wlz als men blijvend is aangewezen op permanent toezicht of blijvend is aangewezen op 24 uur zorg in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen, gegeven de gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen.
Huisartsenorganisaties die tegen het verplicht stellen van een screeningsinstrument voor de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) zijn |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Huisartsenorganisaties tegen verplicht stellen screeningsinstrument GGZ»?1
Het is mogelijk dat zorgverzekeraars in de contractering randvoorwaarden stellen voordat zij tot contractering of financiering overgaan. In dit concrete geval gaat het om gebruik van screeningsinstrumenten, die doorgaans door de huisarts (of zijn praktijkondersteuner GGZ (POH-GGZ)) gebruikt worden bij het bepalen van de mate van ernst en aard van de psychische klachten die zich in de huisartsenpraktijk aandienen. Met een dergelijk screeningsinstrument wordt de huisartsenpraktijk gefaciliteerd om beter te kunnen inspelen op problemen die er zijn op het gebied van psychische problematiek. Er zijn verschillende screeningsinstrumenten ontwikkeld en in gebruik.
Een screeningsinstrument is een hulpmiddel om tot verwijzing te komen. Het treedt niet in de plaats van de verwijzing, evenmin bepaalt het de verwijzing. Het is dus geen vereiste dat het advies op basis van dit instrument, over de best passende zorg, per definitie wordt gevolgd. Het instrument ondersteunt de klinische blik van de zorgprofessional en stelt ook specifiek een aantal vragen over het beeld dat de professional van de patiënt heeft. Die informatie leidt samen met de informatie over klachten en relevante persoonlijke omstandigheden tot een advies. Het is altijd aan de zorgprofessional om, op basis van de eigen klinische blik, te besluiten het advies van het screeningsinstrument wel of niet op te volgen. Door aanlevering van de al dan niet gevolgde screeningsuitkomst bij de declaratie werken zorginstellingen transparant en kan inzicht in praktijkvariatie gepast gebruik bevorderen. Deze ontwikkeling wordt door het stelsel mijns inziens ook beoogd.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars in de contracten voor 2015, het gebruik van een door de zorgverzekeraars aangedragen screeningselement voor patiënten met psychische problematiek, verplicht stellen? Wat is hierop uw reactie?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u ook van mening dat de beroepsgroep handelt op basis van professionele autonomie die gefundeerd is op wetenschappelijke richtlijnen en dat dit gerespecteerd dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanzelfsprekend vormen NHG-richtlijnen de bron voor de verschillende screeningsinstrumenten. Screeningsinstrumenten bevorderen in die zin juist het gebruik van NHG-richtlijnen. De screeningsinstrumenten combineren elementen uit gevalideerde vragenlijsten die reeds gebruikt worden door zowel huisartsen als GGZ-aanbieders, zoals de Vierdimensionale klachtenlijst (4DKL) of de Alcohol Use Disorder Identification Test (AUDIT). Ik sta om die reden positief tegenover deze ontwikkeling. Het is niet het instrument van de verzekeraar, het is een instrument dat is ontwikkeld voor en door het veld zelf.
Hoewel niet valt uit te sluiten dat er zorgaanbieders zijn die de kwaliteit van het instrument betwijfelen, hebben steeds meer GGZ instellingen en huisartsenvoorzieningen inmiddels ervoor gekozen om het screeningsinstrument te gebruiken en samen door te ontwikkelen. Ondanks dat de applicaties op dit moment inderdaad nog in een validatiefase verkeren hebben de zorgpartijen en verzekeraars naar verwachting binnen afzienbare tijd de mogelijkheid om te kiezen voor het instrumenten met de hoogste gevalideerde voorspellende waarde. Naarmate meer instrumenten gevalideerd zijn, vermindert de noodzaak om voor een specifiek instrument te willen opteren.
ZN en NHG zijn daarom in gezamenlijk overleg om te bewerkstelligen dat alle in de praktijk gehanteerde screeningsinstrumenten aan dezelfde uitgangspunten en randvoorwaarden voldoen. De verwijsinformatie die met behulp van het instrument gegenereerd wordt, is dan vergelijkbaar. Partijen hebben onlangs in een werkconferentie hun bereidheid uitgesproken om afspraken te maken over uniforme verwijscriteria die ten grondslag liggen aan de screeningsinstrumenten.
Bent u van mening dat de reeds gehanteerde standaarden en multidisciplinaire richtlijnen, die de basis vormen voor het goed kunnen uitoefenen van de poortwachtersrol, onvoldoende zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze zijn zeker niet onvoldoende. De ontwikkelde screeningsinstrumenten zijn ook niet ontworpen ter vervanging van deze standaarden. In mijn vorige antwoorden heb ik aangegeven dat de instrumenten op deze richtlijnen zijn gebaseerd. De screeningsinstrumenten bieden de professional vooral extra ondersteuning bij de triage en verwijzing van patiënten. Het gebruik van dergelijke instrumenten leveren voor de huisartsenpraktijk veel extra informatie op (ook over de omgevingsfactoren van de patiënt) die binnen de reguliere huisartsenzorg in het algemeen van grote waarde kunnen zijn. Soms komt deze informatie in een regulier huisartsenconsult niet altijd boven tafel.
Uit onderzoek van Telepsy in samenwerking met Stichting Robuust en de Universiteit van Maastricht onder circa 1.700 patiënten blijkt bijvoorbeeld dat mensen geneigd zijn meer informatie prijs te geven aan een computer dan aan een persoon. Maar liefst 61% van de verslavingsproblematiek, gesignaleerd door het systeem, wordt niet opgemerkt door de huisarts of praktijkondersteuner GGZ. Voor een groot deel komt dit doordat dergelijke onderwerpen schaamte beladen zijn. Hetzelfde geldt voor gedachten over zelfmoord. Dagelijks registreert het systeem hoge en acute suïciderisico's, waarvan de betreffende zorgverlener geen weet heeft. Om die reden zijn binnen het systeem suïcide-alerts ingesteld, waarmee zorgverleners direct op de hoogte worden gesteld van dreigend gevaar. Door klachten gestructureerd uit te vragen wordt voorkomen dat belangrijke informatie wordt gemist.
Bent u het met de huisartsenorganisaties eens dat het door zorgverzekeraars verplicht stellen van een niet gevalideerd screeningsinstrument voor de GGZ ongewenst is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vorige vragen.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars met het verplicht stellen van een door hen zelf aangereikt screeningsinstrument veel te veel op de stoel van de huisarts gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Het instrument geeft een advies aan de huisarts, de POH GGZ en GGZ professionals om patiënten de zorg te laten krijgen die men nodig heeft. Zorgverzekeraars bepalen daarmee niet welke behandeling een patiënt krijgt. Het stimuleren van het gebruik van beslissingsondersteunende instrumenten en kwalitatief goede zorg past bij de rol van de verzekeraar in ons stelsel en is derhalve juist wenselijk. Daarbij is het niet verplicht het advies van het screeningsinstrument op te volgen als professional. De professionele autonomie blijft te allen tijde gehandhaafd, ondanks het gebruik van de ondersteuning van het screeningsinstrument. Het screeningsinstrument is daarbij voor en door het veld zelf ontwikkeld.
Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op dit ongewenste gedrag en de Kamer hierover te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat hier sprake is van gewenst gedrag.
EU-wetgeving medische DNA-tests |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Europese wetgeving Medische DNA-test mag straks niet meer zonder arts»?1
Ja.
Kunt u het voorafgegane proces rondom de genoemde Europese wetgeving schetsen? Wat is de inzet van Nederland geweest in dit traject?
In september 2012 heeft de Europese Commissie de verordeningen voor medische hulpmiddelen en in-vitro diagnostica (IVD) gepresenteerd. Sindsdien hebben het Europees parlement en de Europese Raad zich over de voorstellen gebogen. Het Europees parlement heeft in april 2014 haar eerste lezing afgerond en diverse amendementen voorgesteld ten opzichte van het Commissievoorstel. De Europese Raad moet haar standpunt over deze voorstellen nog opmaken. De onderhandelingen tussen de lidstaten vinden op dit moment nog volop plaats in Raadswerkgroepen in Brussel.
In het voorstel van de Europese Commissie zijn geen specifieke vereisten opgenomen voor het reguleren van genetische testen. In het rapport van het Europees parlement is ondermeer voorgesteld dat een genetische test alleen mag worden gebruikt als de consument voldoende beschermd en geïnformeerd is. Daarnaast is voorgesteld dat alleen een persoon met een medische professie de genetische test mag afleveren aan een consument. De regelgeving voor de markttoelating van in-vitro diagnostica heeft als doel de kwaliteit en veiligheid van producten te borgen. Het toevoegen van eisen aan genetische tests met een medisch-ethisch karakter vindt Nederland niet passen binnen dit Europese wetgevingskader. Dergelijke eisen reiken verder dan de Europese bevoegdheid op basis van proportionaliteit en subsidiariteit. Nederland kan wel een bepaling steunen die lidstaten de mogelijkheid geeft om nationaal aanvullende eisen te stellen aan de aflevering van genetische testen.
Kunt u de consequenties van de genoemde EU-wetgeving schetsen ten aanzien van DNA-tests?
De consequenties van de toekomstige verordening voor in-vitro diagnostica voor genetische testen zijn momenteel niet te overzien. Het onderhandelingsproces over de verordeningen in de Raadswerkgroep verloopt moeizaam. Voor de IVD-verordening is tot dusver in het onderhandelingsproces weinig aandacht, omdat prioriteit wordt gegeven aan het behandelen van de verordening voor medische hulpmiddelen. Nederland vindt dit zorgelijk en zet zich ervoor in om de huidige en toekomstige Voorzitterschappen te bewegen voldoende tijd in te ruimen voor de IVD-verordening.
In de Raadswerkgroep lijkt onvoldoende draagvlak voor het opnemen van medisch-ethische eisen aan genetische testen in deze verordening. Een meerderheid lijkt een bepaling te kunnen steunen waarin staat dat nadere eisen kunnen worden gesteld aan het afleveren van deze diensten aan de consument. Nederland kan een dergelijke bepaling steunen zodat lidstaten dit nationaal kunnen reguleren.
Bent u bekend met het genoemde commentaar in het wetenschappelijk tijdschrift Science? Deelt u de verwachting van de auteurs rondom de gevolgen van de Europese wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening die beschreven staat in het artikel, dat consumenten resultaten verkeerd interpreteren of nodeloos ongerust worden en de twijfel ten aanzien van de juistheid van de voorspellingen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, waarom niet?
Een zelftest is een test die door de fabrikant bestemd is om door de leek in een thuissituatie te gebruiken, bijvoorbeeld een zwangerschapstest of een SOA-test. Voor zelftests gelden extra eisen, onder andere ten aanzien van de bruikbaarheid en begrijpelijkheid van de bijgevoegde informatie voor leken. In de gebruiksaanwijzing dient te worden uitgelegd wat de uitslag betekent en hoe te handelen als de uitslag eenmaal duidelijk is. Volgens de huidige kanalisatieregeling in het Besluit in-vitro diagnostica mogen in Nederland bepaalde testen waarbij de uitslag grote gevolgen heeft voor de gezondheid alleen door een arts of een apotheker worden afgeleverd aan leken. Het advies vanuit het Ministerie van VWS is om bij (ernstige) klachten of vermoeden van HIV en andere SOA dit bij voorkeur door een huisarts of GGD te laten testen. Een zorgverlener kan beter inschatten of er sprake is van een verkeerde uitslag, afgaande op de klachten die iemand heeft en de aanleiding om te testen. Daarnaast kan een zorgverlener adviseren en gelijk behandelen of doorverwijzen.
Voor zover bekend zijn er geen testen die genetische parameters testen zonder tussenkomst van een laboratorium, dus als test die in de thuissituatie gedaan kan worden. Genonderzoek is namelijk complex en zal in gecontroleerde laboratoriumomstandigheden moeten worden uitgevoerd. Bij de genetische testen die als «zelftest» worden aangeboden (ook wel «home-collecting»-test), neemt een consument thuis een monster af en stuurt dit op naar het laboratorium. Het laboratorium test het monster en geeft de uitslag door aan de consument. In dit geval gaat het niet om een zelftest zoals gedefinieerd in het Besluit in-vitro diagnostica, maar om een dienst. De test die het laboratorium gebruikt zal wel aan de eisen moeten voldoen die vastgelegd zijn in de Richtlijn en het Besluit in-vitro diagnostica. Een bijkomend punt in geval van genetische testen is dat deze testen vooral een aanleg voor een ziekte aantonen. Of de ziekte daadwerkelijk tot ontwikkeling komt, is nog maar de vraag en van meerdere factoren afhankelijk. Een lekengebruiker kan dus verontrust worden door een bepaalde uitslag zonder dat duidelijk is wat de consequenties zijn van de uitslag.
Voor medisch onderzoek waarvoor geen primaire zorgvraag of indicatie voor een gezondheidsrisico of -probleem is, is in juni 2013 de Multidisciplinaire Richtlijn Preventief Medisch Onderzoek vastgesteld door de KNMG en deze wordt momenteel geïmplementeerd. De richtlijn stelt kwaliteitseisen aan het – vaak commerciële – aanbod van preventief medische onderzoek en heeft ook als doel aanbieders te stimuleren goede voorlichting te geven zodat consumenten een geïnformeerde keuze kunnen maken voor screening. De KNMG zal de richtlijn evalueren in samenspraak met relevante partijen.
Het bestellen van testen zonder tussenkomst van een zorgverlener is een mogelijkheid waarvan steeds meer consumenten gebruik zullen gaan maken. Dit geldt niet alleen voor «doe-het-zelf»-testen, maar ook voor de «home-collecting» tests. Deze ontwikkelingen bieden enerzijds kansen en anderzijds ook risico’s voor de gezondheidszorg. Consumenten moeten namelijk wel weten wat ze kopen en zich laten voorlichten over de mogelijke consequenties. De Gezondheidsraad heb ik gevraagd om advies te geven over de mogelijke consequenties van health checks en de criteria die minimaal gehandhaafd moeten worden bij screening op eigen initiatief. Het advies verwacht ik eind dit jaar.
Kunt u aangeven wat het onderscheid is tussen de in dit artikel genoemde DNA-tests en de overige medische zelftesten die in omloop zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de op handen zijnde EU-wetgeving ten opzichte van DNA-tests in het licht van de bredere discussie rondom medische zelftesten, waarover eerder al schriftelijke vragen zijn gesteld?
De toekomstige verordening voor de markttoelating van in-vitro diagnostica zal verdergaande eisen gaan stellen aan IVD’s, welke ook van toepassing zullen zijn op de zelftests. Ook worden in het voorstel eisen gesteld aan (commerciële) diensten die onder andere genetische testen aanbieden. Nederland vraagt bij de onderhandelingen over de verordeningen aandacht voor de kwaliteit en de veiligheid van de (zelf)testen.
Het invriezen van een deel van de eierstokken zonder medische noodzaak |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u een nadere toelichting geven op uw uitspraak dat u geen principiële bezwaren heeft tegen het invriezen van een deel van een eierstok voor later gebruik, ook als je gezond bent en er zelf voor kiest?1
Deze uitspraak heb ik gedaan naar analogie met het invriezen van eicellen. Deze techniek is experimenteel en in onderzoeksverband begonnen; hetzelfde stadium waarin het invriezen van eierstokweefsel zich momenteel bevindt. De medisch specialisten hebben uiteindelijk bepaald dat de techniek voor het invriezen van eicellen veilig genoeg was. Hierdoor kon de toepassing worden uitgebreid naar het invriezen van eicellen om niet medische redenen. Voor eierstokweefsel kan op termijn hetzelfde gelden.
Bent u van mening dat alles wat technisch mogelijk is, ook wenselijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, wat betekent dat dan voor uw stellingname in deze kwestie?
Of alles wat technisch mogelijk is, ook wenselijk is, zal afhangen van de techniek die wordt aangeboden en welk doel hiermee wordt nagestreefd. Tegen het invriezen van eierstokweefsel heb ik, zoals eerder aangegeven, geen principiële bezwaren. De wenselijkheid is wat mij betreft een individuele kwestie, ter beoordeling aan de betreffende vrouw.
Is de overweging dat vrouwen op een latere leeftijd zwanger willen worden voor u voldoende reden om het invriezen van een deel van een eierstok toe te staan? Zo ja, waarom? Zo nee, wat betekent dat dan voor uw stellingname in deze kwestie?
Nee dat is niet voldoende reden. Het is bij een medische ingreep allereerst van belang of de toegepaste techniek bewezen veilig en effectief is. Dit is een taak van de artsen. Zij bepalen onder welke voorwaarden een behandeling aan deze criteria voldoet. Om die reden hebben we ondermeer een leeftijdsgrens voor IVF. Als op termijn het invriezen van eierstokweefsel een verantwoorde medische ingreep is en vrouwen uitgebreid worden voorgelicht over de voor- en nadelen en zij de kosten zelf dragen, dan zie ik geen aanleiding om dit van overheidswege te verbieden.
Hoe beoordeelt u het bericht dat een aantal Amerikaanse bedrijven hun werknemers betalen voor het invriezen van hun eicellen, zodat zij zich volop zullen blijven inzetten voor hun carrière?2 Bent u van mening dat dit in Nederland ook zou moeten kunnen? Zo nee, wat betekent dat dan voor uw stellingname?
In eerste aanleg ga ik niet over afspraken die individuele werkgevers en werknemers maken. Ik vind echter wel dat als dit «volop inzetten voor hun carrière» geen vrije keus is van de vrouw, maar meer een dwangmiddel vanuit de werkgever, dit een zeer onwenselijke ontwikkeling is. Deze zeer persoonlijke afweging moet de vrouw in alle vrijheid kunnen maken.
Klopt het dat voor het invriezen van eierstokken net als bij in-vitrofertilisatie (ivf) een maximumleeftijd van 45 jaar wordt gehanteerd? Op basis van welke medisch-wetenschappelijke onderzoeken en inzichten baseert u deze leeftijdsgrens? Draait het bij deze onderzoeken en inzichten om de gezondheid van moeder en kind?
Op dit moment gebeurt het invriezen van eierstokweefsel alleen in medisch wetenschappelijke setting bij vrouwen die een kankerbehandeling moeten ondergaan. Tot nu toe is het bij slechts enkele vrouwen gelukt om succesvol eierstokweefsel terug te plaatsen. Deze vrouwen waren onder de 45 jaar. Aan welke condities de vrouw moet voldoen om een behandeling succesvol te laten zijn, is aan de artsen om te bepalen en nog onderdeel van het wetenschappelijk onderzoek dat op dit moment plaatsvindt. Het is dan ook nog veel te vroeg om te praten over de medische en financiële condities waaronder deze behandeling in Nederland kan worden toegepast, maar een behandeling zonder medische indicatie zal de vrouw zelf moeten betalen.
Hoe zit het met de vergoeding van het invriezen van een deel van de eierstokken, zonder dat daar een medische noodzaak voor is?
Zie antwoord vraag 5.
Patiënten die fors voor een donornier betalen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Patiënten betalen fors voor donornier»?1
Ja.
Is het waar dat verboden orgaanhandel ook in Nederland plaatsvindt? Zo ja, hoe vaak reizen Nederlandse patiënten naar het buitenland voor commerciële orgaantransplantaties? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Op basis van de resultaten van het onderzoek waarnaar in het artikel van de Volkskrant wordt verwezen, kan ik niet beoordelen of orgaanhandel ook daadwerkelijk in Nederland plaatsvindt. Het onderzoek is een inventarisatie geweest van ervaringen en interpretaties van transplantatie-professionals in Nederland en concludeert dat er bij een deel van de ondervraagde professionals het vermoeden bestaat dat Nederlandse patiënten betaald hebben voor hun donororgaan. Het doel van het onderzoek was niet om concrete aantallen transplantaties in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat personen die zich verrijken met illegale orgaanhandel, zoals artsen, ronselaars, verzekeraars en tussenpersonen aangepakt moeten worden? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u om een halt toe te roepen aan de illegale praktijken van deze personen? Zo nee waarom niet?
Orgaanhandel is in de Wet op de orgaandonatie strafbaar gesteld. In geval van onvrijwillige orgaandonatie kan sprake zijn van een vorm van mensenhandel en dit is strafbaar op grond van artikel 273f Wetboek van Strafrecht. Signalen van orgaanhandel en mensenhandel in deze vorm, bijvoorbeeld naar aanleiding van een aangifte, zullen via de gebruikelijke weg gewogen worden, waarbij opsporing en vervolging ingezet kunnen worden als onderdeel van de strafrechtelijke aanpak.
Deelt u de mening dat er voor zorgverleners richtlijnen moeten komen voor de omgang met patiënten en donoren van wie wordt vermoed dat ze een orgaan willen (ver)kopen? Zo ja, kan de Kamer dergelijke richtlijnen op korte termijn tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Het om niet beschikbaar stellen van organen is een belangrijk uitgangspunt van de Wet op de orgaandonatie (WOD) en van de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmaterialen (Wvkl). Beide wetten zijn hierin duidelijk. Iedere toestemming tot het verwijderen van een orgaan verleend met het oogmerk daarvoor een vergoeding te ontvangen die meer bedraagt dan de kosten, daaronder begrepen gederfde inkomsten, die een rechtstreeks gevolg zijn van het verwijderen van het orgaan, is nietig. Het afstaan van organen moet dus altijd plaatsvinden zonder winstoogmerk. Een donor die met winstoogmerk een orgaan aanbiedt, begaat een misdrijf (artikel 32 van de WOD). De wet biedt daarmee voldoende ruimte aan zorgverleners om te handelen bij kennis of een vermoeden van orgaanhandel. Een zorgverlener die weet of het vermoeden heeft dat iemand betaald heeft of betaald heeft gekregen voor een orgaan kan hiervan aangifte doen. Ik zie daarom geen reden om hiervoor aparte richtlijnen te laten opstellen.
Hoe verhoudt het beroepsgeheim van artsen zich tot het melden van vermoedens van illegale orgaanhandel?
Uit de richtlijn «Beroepsgeheim en politie/justitie» van de KNMG blijkt dat de arts ook in contacten met politie/justitie als hoofdregel het beroepsgeheim bewaart. Het medisch beroepsgeheim is echter niet absoluut. In bepaalde gevallen kan doorbreking van het beroepsgeheim aan de orde zijn, ook jegens politie of justitie. Doorbreking is met name geoorloofd in situaties waarin ernstige schade voor de patiënt of voor anderen als gevolg van strafbaar handelen, kan worden afgewend door ingrijpen van de arts. De dreiging voor de patiënt of voor een ander moet reëel zijn en niet op een andere, minder ingrijpende wijze, afgewend kunnen worden. Een arts moet daarbij niet meer gegevens verstrekken dan noodzakelijk is voor het doel. Als strafrechtelijke waarheidsvinding en medische geheimhouding om voorrang strijden, prevaleert in de rechtspraak als regel het medisch beroepsgeheim. Dat kan anders zijn als sprake is van «zeer uitzonderlijke omstandigheden». In dat geval kan het belang van waarheidsvinding prevaleren boven de belangen die het beroepsgeheim beschermt. Het is aan de arts zelf of hij zich beroept op het beroepsgeheim of niet. Hij maakt daartoe bovenbeschreven belangenafweging.
Deelt u de mening dat er weinig tot geen zicht is op gedwongen orgaandonatie omdat er simpelweg niet naar gekeken wordt? Bent u bereid om een meldpunt in te stellen zodat zorgverleners vermoedens van illegale orgaanhandel en misstanden in dat verband kunnen melden?
In verschillende rapporten van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel wordt geconstateerd dat illegale handel in organen behoort tot de opkomende trends op internationaal niveau die aanleiding kunnen zijn tot oplettendheid in Nederland.2 Het is bekend dat Nederlandse patiënten die wachten op een orgaan, soms naar het buitenland gaan voor een transplantatie. Of in die gevallen sprake is van orgaanhandel is lastig te beoordelen. Er zijn in Nederland nauwelijks concrete gevallen van mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering bekend. Het is daarom goed dat er onderzoek wordt gedaan om meer zicht te krijgen op de aard en omvang van dit fenomeen, zoals in het kader van het onderzoek van Erasmus MC, waarbij ook zorgverleners worden bevraagd.
Ik zie geen aanleiding om op dit moment over te gaan tot het instellen van een meldpunt voor zorgverleners. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, kan een zorgverlener de afweging maken om het beroepsgeheim te doorbreken en aangifte te doen van vermoedens van illegale orgaanhandel en misstanden. Dit biedt op dit moment voldoende ruimte aan zorgverleners om misstanden te melden.
Wat vindt u van het voorstel om donoren levenslang vrij te stellen van ziektekostenpremies teneinde het orgaantekort en commerciële orgaanverwijdering terug te dringen?
In 2008 heeft de Universiteit van Tilburg een onderzoek uitgevoerd naar verschillende beslissystemen en mogelijke beloningen bij orgaandonatie.3
Dit is een van de onderzoeken die ten grondslag lag aan het Masterplan Orgaandonatie. Een belangrijke conclusie was dat het onwaarschijnlijk is dat het invoeren van een prikkel of beloning een positief effect zou hebben op het aantal orgaandonaties per jaar. Prikkels of beloningen ondervonden weinig steun en leverden geen extra registraties op. Bovendien was er zelfs een negatief effect geconstateerd op het aantal toestemmingen dat werd gegeven door de nabestaanden op het moment dat zij benaderd werden met een donatieverzoek. Als middel om het tekort aan donororganen terug te dringen is het dus niet effectief. Uit ander onderzoek gedaan in voorbereiding op het Masterplan Orgaandonatie is bovendien gebleken dat voor het geven van prikkels de juridische ruimte ontbreekt, zowel op nationaal als op Europees niveau.4
Het bericht dat over de hele wereld onderwijsinstellingen voorzorgsmaatregelen nemen tegen ebola, in tegenstelling tot Nederland |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Onderwijsinstellingen alert op studenten met ebola»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de zorgen die er heersen op de Nederlandse onderwijsinstellingen over de verspreiding van ebola, vooral op instellingen met een ISK-afdeling?2
Ik ben bekend met de zorgen die in de maatschappij bestaan met betrekking tot ebola.
Erkent u dat u in dit kader een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft voor het welzijn van studenten en leerlingen?
Ik ben zeer begaan ben met het welzijn van leerlingen en studenten en sta hierover in nauw contact met mijn collega's binnen het kabinet.
Bent u bereid er bij de premier en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op aan te dringen dat alle Europese vluchten vanuit met ebola besmette gebieden naar Nederland gestaakt worden? Zo nee, waarom niet?
In haar kamerbrief betreffende Ebola van 21 oktober 2014 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport haar beleid met betrekking tot ebola uiteengezet. Naar mijn mening zijn de daarin vermelde maatregelen adequaat en afdoende.
Deelt u de mening dat reeds aanwezige leerlingen in een drieweekse quarantaine geplaatst zouden moeten worden, voordat ze worden toegelaten op een onderwijsinstelling?
Zie antwoord vraag 4.
Het flitsfaillissement van Triodus Kinderopvang |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat er opnieuw dit jaar een grote kinderopvangorganisatie failliet is gegaan en via een zogeheten pre-pack-constructie een doorstart heeft gemaakt?1
Voor de ouders en de kinderen die gebruik maakten van kinderopvang van Triodus is van belang dat de doorstart – die met gebruikmaking van de «pre-pack» methode voorafgaand aan de faillietverklaring is voorbereid onder het toeziend oog van de persoon die nu in het faillissement als curator is aangesteld – er in ieder geval toe heeft geleid dat het faillissement niet tot gevolg heeft gehad dat ouders en kinderen geconfronteerd werden met een plotselinge sluiting van kinderopvang-locaties. Bij andere faillissementen is het wel voorgekomen dat ouders van de ene op de andere dag voor een dichte deur stonden. Dat is hier niet gebeurd. Dat de opvang kon worden gecontinueerd met zo min mogelijk veranderingen voor ouders en kinderen vind ik een wenselijke uitkomst van de doorstart.
Ik realiseer me tegelijkertijd dat er bij het faillissement meer betrokkenen zijn. Zo geldt voor de getroffen werknemers dat hun situatie na de faillietverklaring, zoals altijd, onzeker is. Dit gegeven is een van de redenen waarom ik dan ook graag de positie van werknemers in faillissement nader wil onderzoeken. Ik heb dit onderzoek al toegezegd in het AO van 24 september. Ik zal u in het voorjaar verder informeren over dit onderzoek.
Welke concrete gevolgen heeft dit flitsfaillissement voor de 2400 kinderen, de 350 werknemers en de 49 kinderopvanglocaties van Triodus Kinderopvang?
De SWKGroep heeft alle open zijnde locaties, 40 in totaal, overgenomen. Daarbij was het de bedoeling om continuïteit te bieden voor ouders, kinderen en zoveel mogelijk medewerkers. De SWKgroep heeft direct nadat zij met de curator een akkoord had bereikt over de doorstart de vakbonden geïnformeerd over de verwachte stappen met betrekking tot het personeel. Het uitgangspunt daarbij was om zoveel mogelijk uitvoerende medewerkers mee te nemen en daarbij aan te sluiten bij de regels van de Cao kinderopvang. De SWKgroep heeft mij gemeld dat 85% van de medewerkers uit het primaire proces een contract voor onbepaalde tijd aangeboden heeft gekregen. Alle ouders zijn direct geïnformeerd en er zijn aan hen nieuwe overeenkomsten aangeboden, waarbij prijs en product hetzelfde blijven.
Kunt u aangeven onder welke condities deze pre-pack-overname heeft plaatsgevonden en welke vijf andere partijen interesse hebben getoond in de overname van Triodus Kinderopvang?
De curator zal binnenkort middels het eerste openbare verslag verantwoording afleggen over de prepack periode. Daarin zal nadere informatie worden gegeven over de aanloop naar de doorstart met de SWKGroep die plaatsvond kort na de faillietverklaring en de daarbij geldende condities.
Welke rechtsvorm hanteerde Triodus Kinderopvang en heeft hierin een wijziging plaatsgevonden na overname door de SWKGroep? Kunt u toelichten of er sprake is of was van een winstoogmerk?
Triodus is een stichting zonder winstoogmerk. De transactie met de SWKGroep betrof, zoals bij een doorstart uit een faillissement gebruikelijk is, een zogenaamde activatransactie. De rendabele bedrijfsonderdelen van Triodus (dit zijn activa) zijn door de curator verkocht aan de SWKGroep. De SWKGroep is net als Triodus een stichting zonder winstoogmerk. De opbrengst van de verkoop is ten goede gekomen aan de boedel van de failliet verklaarde stichting Triodus en zal door de curator worden verdeeld onder de schuldeisers in het faillissement. De stichting Triodus zal na afwikkeling van het faillissement ophouden te bestaan.
Kunt u toelichten of de vakbonden bij dit flitsfaillissement – anders dan bij het flitsfaillissement van Estro – op de hoogte zijn geweest van deze doorstart? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat de vakbonden direct nadat de SWKGroep overeenstemming had bereikt met de curator van Triodus over de doorstart, geïnformeerd zijn over de verwachte stappen met betrekking tot het personeel.
Wanneer is er in uw ogen sprake van een «langetermijninvestering» in de kinderopvang?2 Kunt u toelichten of hiervan bij Triodus Kinderopvang en de SWKGroep sprake is/was?
In mijn ogen is het belangrijk voor de stabiliteit in de sector dat ondernemers oog hebben voor de continuïteit van hun onderneming. Tegelijkertijd begrijp ik dat dit niet altijd haalbaar is. Dat in tijden van economische tegenwind de kinderopvangsector – net als de rest van de economie – met tegenslag te maken krijgt vind ik spijtig, maar onvermijdelijk. Mijn beeld is dat ouders, meer nog dan vroeger, verschillende keuzemogelijkheden hebben als zij zich beraden op de beste oplossing voor hun kinderen. Dat is voor mij het belangrijkst.
Hoe verhoudt het flitsfaillissement van Triodus Kinderopvang zich tot uw uitspraak dat er in het belastingplan 2012 maatregelen zijn getroffen om overnameholdingconstructies fiscaal bezien minder aantrekkelijk te maken en uw verwachting dat dit soort constructies in de toekomst minder vaak zullen voorkomen? Acht u het wenselijk dat er alsnog aanvullende wettelijke maatregelen worden genomen om dergelijke overnames te voorkomen?3
Bij Triodus Kinderopvang was geen sprake van een zogenaamde overname-holdingconstructie. Zoals ik ook in mijn beantwoording op vragen over het faillissement van kinderopvangorganisatie Estro heb aangegeven, zijn in het belastingplan 2012 maatregelen getroffen om overnameholdingconstructies fiscaal bezien minder aantrekkelijk te maken. Ik verwacht dat dit soort constructies in de toekomst minder vaak zal voorkomen en zie nu geen aanleiding voor aanvullende wettelijke maatregelen.
Zijn er bij u meer kinderdagverblijven bekend die op het punt van faillissement staan? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen?
De kinderopvangsector is een marktsector. Ik heb geen inzicht in de boekhouding van kinderopvangorganisaties en eventuele op handen zijnde faillissementen.
Wat betekenen de steeds vaker voorkomende fusies van kinderopvangorganisaties voor de gewenste kleinschaligheid in de kinderopvang?4 Kunt u uw visie over dit vraagstuk uiteenzetten?
Zoals u weet is de kinderopvangsector een conjunctuurgevoelige sector. Ik vind het niet vreemd dat in deze tijden van economische tegenwind de sector consolideert en naar nieuwe oplossingen en organisatievormen zoekt, om zo de continuïteit van de dienstverlening aan ouders en kinderen te kunnen borgen. Dat alles moet natuurlijk wel binnen de wettelijke kaders voor kwaliteit. Daarnaast stel ik vast dat grote kinderopvangorganisaties of op winst gerichte organisaties gemiddeld geen lagere kwaliteit leveren. Dat vind ik ook logisch: ouders zijn in staat om een goede keuze te maken als het gaat om zoiets belangrijks als kwalitatief goede opvang voor hun kinderen.
Het bericht dat oud-cliënten van zorginstelling Pyxis zelf hun persoonsgebonden budget aan Agis Zorgkantoor moeten terugbetalen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van RTV-Utrecht dat oud-cliënten van zorginstelling Pyxis zelf hun persoonsgebonden budget (pgb) aan Agis Zorgkantoor moeten terugbetalen?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de mening dat Agis Zorgkantoor hierop aangesproken moet worden?
Allereerst wil ik aangeven dat ik de hele gang van zaken betreur.
Ik vind het belangrijk dat het zorgkantoor in alle zaken goed onderzoekt waarom de budgethouders die zorg hadden ingekocht bij Pyxis moeite hebben om hun bestedingen te verantwoorden. Daarbij zal ook de rol van de budgethouder onderzocht moeten worden. Vanwege het lopende onderzoek kan ik niet inhoudelijk op de situatie reageren. Wel kan ik u melden dat ik met Agis heb afgesproken dat lopende dat onderzoek de vordering op de budgethouders om het pgb terug te betalen, wordt opgeschort. Daarnaast ben ik met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning aan gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld.
Los van de uitkomsten van bovenstaand onderzoek wil ik erop wijzen dat de invoering van het trekkingsrecht het voor de budgethouder makkelijker maakt om goed zicht te houden op de facturen van zijn zorgaanbieder. Daarop moet vermeld staan welke zorg is verleend en hoe vaak. In het verleden lag deze toets bij de budgethouder. Vanaf nu toetst ook de SVB, op het moment dat de declaratie binnenkomt, of deze klopt ten opzichte van het afgesproken contract. Het trekkingsrecht creëert ook de mogelijkheid voor gemeenten en zorgkantoren om tussentijds de uitnutting van het budget te monitoren.
Vindt u het eerlijk dat oud-cliënten nu moeten opdraaien voor de misstanden bij Pyxis in Zeist, terwijl de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in 2012 besloten heeft dat deze zorginstelling per direct moet stoppen met alle zorgactiviteiten en woonbegeleiding, omdat allerlei misstanden bij de instelling waren geconstateerd en er sterke aanwijzingen waren voor fraude?2 3 Wat vindt u ervan dat deze oud-cliënten eerst slechte zorg van Pyxis ontvingen («hun pgb slecht werd besteed») en dat deze oud-cliënten nu zelf voor de kosten moeten opdraaien, terwijl ze dat geld niet hebben?
Zie mijn antwoord bij vraag 2. De IGZ heeft in 2012 een bevel tot sluiting gegeven aan stichting Pyxis. Inspectiebezoek wees uit dat er veiligheidsrisico’s waren voor cliënten en dat er sprake was van onverantwoorde zorg. In overleg met twee zorgaanbieders en het zorgkantoor heeft de IGZ er voor gezorgd dat cliënten van Pyxis direct na sluiting zorg en woonbegeleiding kregen.
Bent u van mening dat de misstanden en onduidelijke administratie van Pyxis goed kunnen samenhangen met het feit dat de oud-cliënten niet in het bezit zijn van de juiste bonnetjes? In hoeverre is het niet hebben van de juiste bonnetjes de schuld van de oud-cliënten, bij wie zorgverzekeraar Agis het bedrag claimt, omdat zij niet de juiste bonnetjes zouden kunnen overleggen? Vindt u dat Agis Zorgkantoor de oud-cliënten hier de schuld van kan geven?
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Is het niet meer in lijn met uw gedachtegoed, namelijk dat bij de opsporing van fraude de fraudeurs moeten worden aangepakt en de kwetsbare patiënten moeten worden ontzien, om in het geval van Pyxis ook de kwetsbare (psychiatrische) patiënten te ontzien en het zorgkantoor opdracht te geven te stoppen met het terugvorderen van pgb-gelden?4
Zie antwoord 2. Tegen Pyxis loopt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek bij het arrondissementsparket Midden-Nederland. Op dit moment ligt het onderzoek ter beoordeling bij de officier van justitie. Omdat het een lopend strafrechtelijk onderzoek betreft kan ik hier geen uitspraken over doen.
Inmiddels heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu (Terugblik en vervolg pgb-fraude aanpak, 29 januari 2015, Kamerstuk 25 657, nr. 113). De aanpak van pgb-fraude werpt zijn vruchten af, maar hierin zijn nog stappen te zetten en mijn beleid is erop gericht het pgb minder fraudegevoelig te maken.
Bent u op de hoogte van (de inhoud van) de e-mail, waaraan in het bericht van RTV-Utrecht wordt gerefereerd, die een van de oud-cliënten heeft ontvangen van de IGZ dat de gang van zaken betreurt en hoopt op een «acceptabele oplossing»?5 Bent u dezelfde mening toegedaan als de IGZ? Zo ja, wat zijn uw vervolgstappen hierbij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat dit bericht van de IGZ voor alle oud-cliënten geldt? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een e-mail van de IGZ aan een privépersoon. Mijn ministerie is hierover achteraf door de IGZ geïnformeerd. De inspectie heeft geen inhoudelijke betrokkenheid bij de afwikkeling van deze zaak en heeft dit ook aangegeven aan de oud-cliënt. Dat betekent dat de IGZ geen uitspraak doet over hoe een acceptabele oplossing eruit zou moeten zien. De IGZ heeft haar medeleven betuigd aan de cliënt voor de situatie waarin deze nu verkeert.
Kent u het onderzoek naar zorginstelling Pyxis dat Agis Zorgkantoor bijna drie jaar geleden startte?6 Weet u wat in dit onderzoek is of wordt onderzocht? Kun u aangeven of er al resultaten bekend zijn? Zo ja, kunt u de Kamer de resultaten doen toekomen en kunt u deze resultaten duiden? Zo nee, kunt u aangeven waarom dit onderzoek zo lang duurt en wanneer de resultaten dan wel bekend zijn? Mochten de resultaten nog niet bekend zijn, deelt u dan de mening dat het vreemd is dat Agis Zorgkantoor de oud-cliënten verzoekt vele euro’s terug te betalen vóórdat duidelijk is wat er eigenlijk precies heeft plaatsgevonden bij zorginstelling Pyxis?
Agis zorgkantoor onderzoekt de verantwoording van de afzonderlijke budgethouders en heeft nog niet alle onderzoeken afgerond. Deze verantwoordingsonderzoeken naar afzonderlijke budgethouders zijn complex en vergen tijd. Met het oog op bescherming van de privacy kunnen deze onderzoeken niet worden verspreid. Ik ben met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning aan gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld.
Heeft er strafrechtelijke vervolging plaatsgevonden? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, gaat dit alsnog plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u van plan actie in deze casus te ondernemen? Hoe en hoe snel gaat u de oud-cliënten ondersteunen, c.q. informeren? Gaat u contact opnemen met Agis Zorgkantoor? Zo ja, wat is uw boodschap in hun richting? Zo nee, waarom niet? Gaat u contact opnemen met zorginstelling Pyxis? Zo ja, wat is uw boodschap in hun richting? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is bij u het signaal bekend dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk is voor het uitkeren van het pgb, er nog niet klaar voor is om fraude met het pgb op te sporen?7 Heeft de SVB toegang tot de zwarte lijsten van de zorgkantoren met frauderende pgb-bureaus? Zo nee, krijgt zij deze toegang op korte termijn wel?
Het systeem van trekkingsrechten richt zich op het transparanter maken van de besteding van pgb-gelden. Het werpt een drempel op ten aanzien van oneigenlijk gebruik doordat alle transacties worden vastgelegd in het systeem. Trekkingsrecht zorgt bovendien voor een controle vooraf, door zowel de zorgkantoren (zorginhoudelijke toets) als de SVB (arbeidsrechtelijk, fiscaal en administratief). Zorgkantoren hebben inzage in de bestedingen van het budget en kunnen tijdens het kalenderjaar bestedingen volgen en daar waar nodig actie ondernemen. Doordat de SVB nu op een centraal punt de pgb-bestanden beheert nemen de mogelijkheden toe voor analyse en controle van deze bestanden op fraude over de pgb-domeinen heen. Naarmate er meer declaraties worden verwerkt is het steeds beter mogelijk om verdachte transacties te onderkennen en zo fraude op te sporen. De resultaten moeten worden gedeeld tussen zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars.
Erkent u dat, hoewel u heeft aangegeven fraudepraktijken aan te pakken en dat het computersysteem van de SVB dergelijke fraudepraktijken zou opsporen, het een urgent probleem is dat dit nog niet is geregeld? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 10. Ik heb u geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu en wat er in de Wet langdurige zorg is geregeld om het WLZ-pgb fraudebestendiger te malen. Daarnaast bent u geïnformeerd over de implementatie van het systeem van trekkingsrechten8.
Vindt u het reëel aan te nemen dat, in het licht van het bericht bij vraag 10, er nog meer zaken zullen volgen zoals de Pyxis-zaak en dat meer cliënten de dupe worden van fraude? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom denkt u van niet?
Inmiddels heb ik meerdere signalen ontvangen over vermoedens van fraude bij andere zorgaanbieders en gedupeerde budgethouders. Ook voor deze signalen geldt dat er grondig onderzoek moet worden gedaan naar de feiten. Ik ben met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning van gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en zal dat naar de andere zorgkantoren verbreden.
Ik heb u inmiddels per brief geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu. Daarnaast werken de Minister en ik aan een samenhangend programmaplan voor de aanpak van fouten en fraude in de zorg. Dit programma richt zich op alle domeinen van de zorg en omvat dus zowel de Zvw, de Wlz, Wmo 2015 en de Jeugdwet. In dit programma zal ook het voor komen en aanpakken van pgb-fraude in vier domeinen worden meegenomen, mede op basis van kennis die reeds is opgedaan met de pgb-fraude aanpak in de AWBZ. Naar verwachting wordt in het voorjaar van 2015 het samenhangend programmaplan voor de aanpak van fouten en fraude in de zorg aan de Tweede Kamer aangeboden.
De voorgenomen fusie van het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis in Woerden met het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de ruim 14.500 ingezamelde handtekeningen tegen de voorgenomen fusie van het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis in Woerden met het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein?1
Dat het belangrijk is dat bestuurders van ziekenhuizen bij het voornemen tot een fusie in gesprek gaan met betrokken partijen.
Wat is uw reactie op de bewering van de bestuurders van de genoemde ziekenhuizen dat een fusie tussen beide ziekenhuizen onvermijdelijk is? Welke gestelde kwaliteitseisen dwingen de ziekenhuizen te fuseren?
Op de website van de betreffende ziekenhuizen is te lezen wat de motivatie is van de bestuurders om te kiezen voor een fusie. Het is mij niet bekend dat er dwingende kwaliteitseisen zijn die tot fusies dwingen. Samenwerking tussen ziekenhuizen is mijn inziens altijd een mogelijkheid om de zorg dichtbij te organiseren en te houden.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen van de voorgenomen fusieplannen zijn van beide ziekenhuizen? Is de vrees dat er in Woerden slechts nog een polikliniek overblijft naar uw mening gegrond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de concentratie doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn.
Is het voortbestaan van de klinische functies zoals verloskunde gewaarborgd? Blijft in het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis 7x24 uur het licht branden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat het voornemen om de spoedeisende hulp van één van beide ziekenhuizen als gevolg van de voorgenomen fusie te sluiten of te versoberen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is deze voorgenomen fusie de voorbode van het wederom verdwijnen of uitkleden van kleinschalige ziekenhuiszorg in Nederland?
Het is voor mij niet mogelijk om de toekomst te voorspellen. Mijn beleid is er op gericht dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen. Voor de patiënt is het belangrijk om een keuze te hebben en weg te kunnen als een zorgaanbieder niet bevalt. Voor verzekeraars is het op hun beurt goed wanneer zij een keuze kunnen maken om de beste zorg voor hun verzekerden in te kopen tegen een redelijke prijs. Daarom is het van belang dat er voldoende verschillend aanbod overblijft en er niet wordt gefuseerd om het fuseren.
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen fusie voor het personeel? Worden er gedwongen ontslagen verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de fusie definitief doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn, zowel naar het personeel als naar andere partijen zoals de gemeente betrokken gemeente. Het is niet aan mij om dit te beoordelen. Bovendien zijn allerlei scenario’s denkbaar totdat het bestuur een definitief besluit neemt.
Hebben bij deze voorgenomen fusie patiënten, personeel en de omgeving (zwaarwegende) inspraak gehad zoals de fusiewet voorschrijft? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, hoe luidde hun oordeel?2
Deze fusie is al eerder op grond van de Mededingingswet door de ACM goedgekeurd. Echter, omdat de fusie in de praktijk nog niet heeft plaatsgevonden moet deze alsnog door partijen worden gemeld bij de NZa. De NZa zal dan ondermeer toetsen of de betrokken ziekenhuizen hun samenwerkingsplannen hebben afgestemd met de ondernemingsraden, cliëntenraden en de medische staf, zoals de wet voorschrijft. De NZa maakt haar besluiten openbaar op haar website.
Welk advies geven de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over deze fusieplannen? Is de financiële huishouding en de zorg binnen beide zorginstellingen voldoende «op orde» om een grote verandering te kunnen ondergaan?
Toezichthouders geven geen advies over fusieplannen. Wel heeft de NZa op 20 november 2013 een zienswijze aan de ACM gegeven over de concentratie, waarin ze ingaat op mogelijke effecten voor de betaalbaarheid en het selectief inkopen. De zienswijze is te raadplegen op de website van de NZa. De IGZ heeft geen zienswijze afgegeven.
Op welk onderzoek is de stelling gebaseerd dat grotere zorginstellingen efficiënter zijn? Welke omvang zou een ziekenhuis idealiter moeten hebben naar uw mening? Kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat grote instellingen in de zorg per definitie efficiënter zijn of betere zorg leveren. Belangrijk is dat er keuzemogelijkheden blijven bestaan voor verzekeraars en verzekerden. Wat betreft de kwaliteit van zorg en de relaties met het aantal operaties hebben zorgverzekeraars met ziekenhuizen gesproken naar aanleiding van het uitbrengen van normen van de verschillende wetenschappelijke verenigingen. Een overzicht van deze normen is te raadplegen op: http://www.minimumkwaliteitsnormen.nl/Welkom.htm
Op welk onderzoek is gebaseerd dat grote instellingen een betere kwaliteit van zorg leveren of dat het vaker uitvoeren van een operatie de kwaliteit ervan verbetert? Kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Liggen er aan de voorgenomen fusie regioplannen of een andere strategische agenda ten grondslag? Indien ja, kunt u die de Kamer doen toekomen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is het gevolg voor het huidige verzorgingsgebied van het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis wanneer dit verdwijnt? Erkent u dat niet alleen aanrijtijden van belang zijn bij een analyse van de bereikbaarheid van zorg, maar ook de zwaarte (en grootte) van het verzorgingsgebied dat een ziekenhuis bedient? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM uit 2013 is het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis niet gevoelig voor de 45-minuten norm voor spoedeisende hulp en acute verloskunde. Er zijn geen gevolgen voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten met een ambulance van de spoedeisende hulp en acute verloskunde in de regio bij mogelijke sluiting van het Langeland Ziekenhuis.
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen waarbij zij dienen te voldoen aan hun zorgplicht.