Het bericht dat ziekenhuizen dreigen patiënten te weigeren om dure medicijnen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herkent u het beeld dat patiënten het risico lopen voor bepaalde behandelingen geweigerd te worden, omdat onduidelijk is wie de rekening van nieuwe, dure geneesmiddelen gaat betalen?1
Laat ik voorop stellen dat financiële belemmeringen geen reden mogen zijn om patiënten zorg, waaronder medicatie, te weigeren als zij hier conform de criteria van het basispakket wel recht op hebben.
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en dienen dus voldoende verantwoorde zorg in te kopen. Artsen dienen in beginsel voor te schrijven conform de geldende behandelrichtlijnen. Zorgverzekeraars maken met ziekenhuizen in het kader van de zorginkoop afspraken over het verlenen en financieren van zorg. Hierbij kunnen ook specifieke afspraken gemaakt worden over dure geneesmiddelen. Financiële problemen mogen echter nooit over de rug van de patiënt worden uitgevochten. Ziekenhuizen en zorgverzekeraars dienen problemen in gezamenlijkheid op te lossen.
Vooralsnog zijn er alleen signalen van veldpartijen dat er een risico bestaat dat ziekenhuizen dure geneesmiddelen dreigen te weigeren. In hoeverre en in welke mate dit ook daadwerkelijk voorkomt en wat de oorzaken zijn is niet helder.
De Signaleringscommissie Kanker (SCK) van KWF Kankerbestrijding heeft in zijn signaleringsrapport (Toegankelijkheid van dure kankergeneesmiddelen, juni 2014) eerder ook al aangegeven zich zorgen te maken over de toegankelijkheid van dure oncolytica in de nabije toekomst. Ik heb met hen afgesproken om een werkgroep in te stellen waarin alle relevante veldpartijen zijn vertegenwoordigd. Deze werkgroep gaat nader onderzoek doen naar de mate en oorzaken van praktijkvariatie (waaronder mogelijke financiële belemmeringen) en komt tot voorstellen om de toegankelijkheid van dure oncologiemiddelen te borgen binnen de kaders van het hoofdlijnenakkoord.
Parallel aan de opdracht die ik aan het KWF verstrek, ben ik met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in gesprek of zij in de breedte een systeemtechnische analyse kunnen doen naar mogelijke knelpunten/belemmeringen. En daarnaast breder dan de oncologie onderzoek te doen naar mogelijke (financiële) belemmeringen bij het voorschrijven van dure geneesmiddelen.
Daarnaast geldt ten aanzien van de betaalbaarheid van dure geneesmiddelen dat ook de farmaceutische industrie een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft in het stellen van reële geneesmiddelenprijzen. Zorgverzekeraars, zorgaanbieders en de overheid hebben tegelijkertijd de rol om niet zomaar elke prijs bij het inkopen van een medicijn te accepteren. Het budgettaire kader zorg (BKZ) is niet onbegrensd. Er zijn niet voor niets bestuurlijke akkoorden afgesloten, waarin opgenomen is dat de groei binnen het kader blijft.
De solidariteit van mensen en het draagvlak voor premiestijgingen is niet onbegrensd.
Wat zijn volgens u de voornaamste redenen van het probleem dat ziekenhuizen nu voor het eerst dreigen dure geneesmiddelen te weigeren? Deelt u de analyse uit het artikel dat de rek er uit is, doordat er een vloed aan nieuwe dure geneesmiddelen is, mensen langer leven en de omzetten van ziekenhuizen afvlakken? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog zijn er alleen signalen van veldpartijen dat er een risico bestaat dat ziekenhuizen dure geneesmiddelen dreigen te weigeren. In hoeverre en in welke mate dit ook daadwerkelijk voorkomt en wat de oorzaken zijn is niet helder. Vandaar dat ik met KWF heb afgesproken een werkgroep in te stellen waarin alle relevante veldpartijen zijn vertegenwoordigd en ben ik met de NZa in gesprek over een aanvulling op dit traject. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Verwacht u net als de zorginkoper van Achmea een kostenstijging van 5% per jaar voor dure geneesmiddelen?
De kosten van dure geneesmiddelen toegepast binnen het ziekenhuis vallen binnen het budgettaire kader medisch specialistische zorg. Voor dit kader is met veldpartijen voor de jaren 2015 tot en met 2017 een structurele, landelijke volumegroei afgesproken van maximaal 1,0% per jaar (exclusief loon- en prijsbijstelling). Uiteraard neemt dit niet weg dat afzonderlijke onderdelen binnen dit kader sterker of minder sterk kunnen stijgen, of zelfs kunnen dalen.
Voor specifiek de dure geneesmiddelen geldt dat ik op dit moment zicht heb op de kosten van bepaalde dure geneesmiddelen die recent beschikbaar zijn gekomen of op korte termijn beschikbaar komen. Om een uitspraak te kunnen doen over de kostenontwikkeling voor de komende jaren is dit echter onvoldoende. Hiervoor moet er rekening gehouden worden met meer factoren, zoals bijvoorbeeld eventuele patentexpiraties van dure geneesmiddelen. Zie antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat medici bepaalde behandelingen met dure geneesmiddelen mogen weigeren aan patiënten die toevallig bij de verkeerde verzekeraar zitten? Zo nee, waarom niet?
Voor alle zorg die onder het basispakket valt geldt dat indien een patiënt de juiste medische indicatie hiervoor heeft, de patiënt recht heeft op deze zorg. Het maakt hiervoor niet uit bij welke verzekeraar een patiënt verzekerd is. Daarbij geldt voor artsen dat zij kwalitatief goede zorg moeten verlenen conform geldende behandelrichtlijnen en voor verzekeraars geldt dat zij op grond van de Zorgverzekeringswet een zorgplicht jegens hun verzekerden hebben.
Als een bepaalde behandeling met dure geneesmiddelen wordt geweigerd, hoe wordt dan gewaarborgd dat de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht voldoet?
Mocht een verzekerde van mening zijn dat een zorgverzekeraar zijn zorgplicht niet naleeft, omdat de verzekeraar bijvoorbeeld weigert een bepaalde behandeling te vergoeden, dan kan hij hiervoor een klacht indienen bij de eigen verzekeraar. Als de verzekerde na afhandeling niet tevreden is, dan kan hij zich wenden tot de SKGZ (stichting klachten en geschillen zorgverzekering http://www.skgz.nl). De verzekerde kan daarnaast een signaal afgeven bij de NZa. De NZa kan zo’n signaal meenemen bij het uitoefenen van haar toezicht op de zorgplicht van verzekeraars.
Mocht een verzekerde vinden dat een arts of het ziekenhuis geen goede zorg levert, omdat bijvoorbeeld de behandeling met een bepaald geneesmiddel geweigerd wordt, dan kan de verzekeraar een klacht indienen bij het betreffende ziekenhuis. Mocht de verzekerde niet tevreden zijn over de klachtafhandeling door de zorginstelling dan kunnen ze ook terecht bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Het LMZ geeft advies en begeleiding bij klachten over de kwaliteit van de zorg.
Tot wie kan een patiënt zich wenden als een bepaalde behandeling met een duur geneesmiddel geweigerd wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Wie betaalt uiteindelijk de rekening voor het dure geneesmiddel, als het ziekenhuis patiënten moet weigeren omdat zij aan het jaarlijks maximum zitten van uitgaven aan geneesmiddelen?
Ziekenhuizen en zorgverzekeraars maken in het kader van de zorginkoop afspraken over het verlenen en financieren van zorg. Hierbij kunnen ook specifieke afspraken gemaakt worden over dure geneesmiddelen. Afhankelijk van die afspraken ligt het financiële risico indien er meer zorg wordt geleverd dan verwacht bij het ziekenhuis of bij de verzekeraar oftewel moet het ziekenhuis of de verzekeraar dit betalen. Daarbij geldt dat zorgverzekeraars voldoende verantwoorde zorg dienen in te kopen, zij hebben immers een zorgplicht jegens hun verzekerden.
Wel is het mogelijk dat een patiënt een natura-polis heeft afgesloten, waarbij zijn verzekeraar bepaalde zorg niet bij een betreffende zorgaanbieder heeft gecontracteerd. Dit betekent niet dat de behandeling geweigerd wordt, het kan dan alleen wel betekenen dat de zorgverzekeraar de patiënt moet doorgeleiden naar een ziekenhuis waar hij deze behandeling wel heeft gecontracteerd. Dit geldt overigens voor de gehele behandeling die een patiënt voor een bepaalde indicatie nodig heeft en niet alleen voor de medicatie die onderdeel is van de behandeling. In eerdere brieven aan u (juni 2014, TK 32 620 nr. 120) en recent nog in antwoord op Kamervragen (brief dd 19 januari 2015, kenmerk 7802119–1341229-Z) heb ik aangegeven hoe omgegaan moet worden met situaties waarin omzetplafonds zijn afgesproken.
Kunt u bij de instellingen navragen over welke dure geneesmiddelen en behandelingen het gaat, en de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord op vraag 1. Ik wil de uitkomsten van dit onderzoek afwachten. Ik verwacht u voor de zomer over de uitkomsten van het onderzoek te kunnen informeren.
Omzetplafonds in de zorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is u bekend dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis omzetplafonds afspreekt met zorgverleners, waardoor gecontracteerde zorgverleners per 1 januari 2015 niet dezelfde hoeven te zijn als de gecontracteerde zorgverleners per (bijvoorbeeld) 1 december 2015?1
Ja.
Klopt het dat door de invoering van een omzetplafond zorg bij een bepaalde zorgaanbieder vanaf een bepaalde datum niet meer volledig (in dit geval voor 75%) wordt vergoed, terwijl dat eerder in het jaar wel volledig werd vergoed?
Een zorgverzekeraar kan werken met omzetplafonds om te zorgen dat hij enerzijds de kosten beheerst door niet teveel in te kopen en anderzijds zijn zorgaanbod zo breed en divers mogelijk te laten zijn. Afgesproken is dat de zorgverzekeraar in de informatie over de zorgpolis helder is over of er sprake is van een omzetplafond en wat dit betekent.
Daarnaast is het zo dat de zorgverzekeraar een zorgplicht heeft. In het geval van een naturapolis betekent dit dat de zorgverzekeraar ervoor dient te zorgen dat de zorg binnen een redelijke termijn en op redelijke afstand beschikbaar is. Ook bij het bereiken van een omzetplafond bij een bepaalde aanbieder dient de zorgverzekeraar te voldoen aan de zorgplicht. Dit kan bijvoorbeeld door de verzekerde naar een andere zorgaanbieder te bemiddelen of door aanvullende afspraken te maken met de betreffende zorgaanbieder.
Indien de verzekerde toch kiest voor behandeling door deze zorgaanbieder (en er geen aanvullende afspraken zijn gemaakt), kan dit betekenen dat de afspraak pas in het nieuwe kalanderjaar wordt gemaakt.
Klopt het dat de zorgverzekeraar zelf aangeeft dat het zo kan zijn dat, als het omzetplafond bereikt is, een zorgverlener pas een afspraak maakt in het nieuwe kalenderjaar? Ziet u ook het risico dat hierdoor wachtlijsten kunnen ontstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Is het volgens de huidige regels voldoende als de zorgverzekeraar op een website laat zien welke zorgaanbieder gecontracteerd is, en bij het bereiken van het plafond de contractering weghaalt? Zo ja, is dit naar uw mening voldoende transparant en misleidend?
In september 2014 heeft de NZa haar beleidsregel «Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten 2014» gepubliceerd. Hierin is aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan het toezicht op artikel 40 Wmg en aan welke transparantieverplichtingen de zorgverzekeraar moet voldoen.
In deze beleidsregel geeft de NZa aan welke informatie zorgverzekeraars moeten bieden ten aanzien van het gecontracteerde zorgaanbod, eventuele volumeafspraken (zoals omzetplafonds) en informatie over de vergoeding van niet gecontracteerde zorg:
Zijn zorgverzekeraars verplicht op het moment dat een verzekerde kiest voor een polis, per zorgaanbieder aan te geven of er een omzetplafond is afgesproken, en hoe hoog dat omzetplafond is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 2 juni 2014 schrijft dat zorgverzekeraars realistische volumes dienen in te kopen bij gecontracteerde zorgaanbieders?2 Wat verstaat u onder «realistische volumes», en waar is in de regelgeving vastgelegd dat zorgverzekeraars hieraan moeten voldoen?
In mijn brief van 2 juni 2014 over recht op gecontracteerde zorg heb ik aangegeven dat zorgverzekeraars realistische volumes dienen in te kopen. Het zou immers onwenselijk zijn wanneer zorgverzekeraars bij hun polisverkoop adverteren met een breed gecontracteerd aanbod, terwijl zij in de praktijk weinig volume inkopen. Dat zou verzekerden op het verkeerde been kunnen zetten.
Op grond van artikel 40 Wmg dragen verzekeraars zorg voor de door hen beschikbaar gestelde informatie waaronder ook reclame-uitingen. Deze informatie mag geen afbreuk doen aan de Zvw en mag ook niet misleidend zijn. De NZa houdt hier toezicht op.
Met de bij vraag 5 genoemde beleidsregel vult de NZa de open normen van artikel 40 Wmg nader in zodat dit duidelijkheid en rechtszekerheid biedt voor de verzekerde en de verzekeraar. Daarnaast is dit van belang vanwege mogelijke handhavingsacties van de NZa naar aanleiding van eventuele overtredingen van artikel 40 Wmg.
Overigens merk ik op dat omzetplafonds een belangrijk instrument zijn voor zorgverzekeraars bij de contractering van zorgaanbieders. Daarmee dragen ontzetplafonds bij de betaalbaarheid en het van hoge kwaliteit blijven van de zorg. Immers – zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 en 3 al aangeef – voorkomen omzetplafonds dat er teveel zorg wordt ingekocht en maken omzetplafonds een breed en divers zorgaanbod mogelijk.
Klopt het dat, als een omzetplafond is bereikt, het mogelijk is dat de zorgverzekeraar de klant naar een andere instelling verwijst die nog wel ruimte heeft? Als een zorgverzekeraar daarvoor kiest, kan dat dan een teken zijn dat de verzekeraar primair stuurt op prijs, en niet op kwaliteit? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Deze stelling is mijns inziens onjuist omdat meerdere aanbieders aan dezelfde kwaliteitseisen kunnen voldoen. Inkoop van verschillende aanbieders van goede kwaliteit geeft de verzekerden meer mogelijkheden. Zonder omzetplafonds zouden echter ofwel de kosten omhoog lopen ofwel de keuzevrijheid afnemen.
Bovendien, zoals ik in mijn antwoord bij 2 en 3 aangeef, dient de zorgverzekeraar te voldoen aan de zorgplicht. Bij het bereiken van een omzetplafond kan dit betekenen dat de verzekeraar – in overleg met de verzekerde – deze naar een andere zorgaanbieder bemiddelt. Ik zie niet waarom dit zou betekenen dat de zorgverzekeraar primair stuurt op prijs en niet op kwaliteit. Immers, ook de zorgaanbieder waarnaar wordt bemiddeld, is gecontracteerd op basis van kwaliteit en prijs.
In het verlengde hiervan heb ik in mijn brief van 2 december aan de NZa gevraagd om ten aanzien van de budgetpolissen expliciet te kijken of de contractering via deze polissen voldoende is om aan de zorgplicht te voldoen. Tevens heb ik gevraagd daarbij te beoordelen of de verschillende budgetpolissen en andere polissen van één verzekeraar een lijn kennen in wie wel en wie niet wordt gecontracteerd. Dit om een indicatie te krijgen in hoeverre alleen prijs het criterium is geweest van de contractering. De NZa heeft in haar reactie aangegeven dat zij zullen kijken of een verzekeraar voor alle polissen dezelfde contractvoorwaarden met aanbieders heeft of dat deze verschillen tussen budgetpolissen en overige polissen. En of budgetpolishouders dezelfde kwaliteit van zorg krijgen als degenen die andere, duurdere polissen afsluiten. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek in de loop van het eerste kwartaal van dit jaar.
Klopt het dat de zorgverzekeraar de keuze heeft tussen bemiddelen naar een andere zorgaanbieder of iemand op de wachtlijst laten zetten? Kunt u aangeven wanneer de zorgverzekeraar moet bemiddelen, en wanneer het op een wachtlijst zetten is toegestaan? Welke stem heeft de verzekerde daarbij?
Gelet op de zorgplicht dienen verzekeraars ervoor te zorgen dat de zorg binnen een redelijke termijn en op redelijke afstand beschikbaar is. Wat redelijk is, is afhankelijk van de soort zorg. Zo is een redelijke termijn voor spoedeisende zorg anders dan voor planbare zorg.
In het geval van het bereiken van een omzetplafond zal de zorgverzekeraar altijd in overleg met de verzekerde naar een oplossing zoeken. Daarbij kan een verzekerde zelf kiezen om liever even te wachten of juist niet.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aangeeft dat, als er omzetplafonds worden afgesproken, de verzekeraar een algemene uitleg moet vermelden, samen met een toelichting waarin de mogelijke gevolgen voor de verzekerde per zorgaanbieder worden gegeven?3 Bent u van mening dat Zilveren Kruis voldoet aan de vereisten uit de beleidsregel? Zo ja, bent u van mening dat de vereisten uit de beleidsregel afdoende zijn om transparantie te garanderen?
Ja, dit klopt. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5.
In de algemene informatie over de belangrijkste wijzigingen polissen 2015 maakt Zilveren Kruis kenbaar dat er sprake is van omzetplafonds en wat het gevolg is als dit plafond wordt bereikt. Dit is ook opgenomen in de polisvoorwaarden.
Daarnaast geeft Zilveren Kruis op haar website aan wat een omzetplafond is, wat de gevolgen kunnen zijn voor een verzekerde van een omzetplafond en een verwijzing naar de zorgzoeker waar verzekerden kunnen terugvinden met welke zorgverleners er omzetplafonds zijn afgesproken. De NZa geeft aan dat Zilveren Kruis hiermee voldoet aan de eisen die hieromtrent zijn opgenomen in de beleidsregel.
De uitzending van Zembla “ Fijn dat we verzekerd zijn” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van Zembla van donderdagavond 6 november 2014 gezien? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, de uitzending heb ik gezien en ik vind dat Zembla de door sommige cliënten ervaren onterechte wijze van het selecteren op medische risico’s voor de aanvullende verzekering helder heeft geportretteerd.
Deelt u de mening van hoogleraar Zorgverzekeringen (de heer Van de Ven) dat verzekeraars verlies lijden op zieke mensen en winst maken op gezonde mensen, en dat dit volgens hem een verkeerde prikkel in het systeem is? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse stelsel worden via de risicoverevening zorgverzekeraars gecompenseerd voor verschillen in zorgkosten voor zover die samenhangen met leeftijd, geslacht en gezondheid van hun verzekerdenportefeuille. Op die wijze corrigeren we de verkeerde prikkel die de heer Van de Ven signaleert. In het vereveningsmodel zijn daarom morbiditeitskenmerken opgenomen, die gericht zijn op verzekerden met een chronische aandoening. Deze morbiditeitskenmerken zijn gebaseerd op specifiek geneesmiddelengebruik, specifieke diagnosen bij ziekenhuisbehandelingen en op specifiek hulpmiddelengebruik. Daarnaast worden verzekerden die drie jaar lang zeer hoge kosten hebben, gecompenseerd via het kenmerk meerjarige hoge kosten. De compensatie berust op de gemiddelde (vervolg)kosten die verzekerden maken die in een klasse van een morbiditeitskenmerk vallen. Via de risicoverevening is de gemiddelde compensatie voor de verzekerden die in een morbiditeitskenmerk vallen adequaat. Er wordt niet gestreefd naar een adequate compensatie op het niveau van een individuele verzekerde of op het niveau van kleinere subgroepen. Binnen de groep verzekerden die in een morbiditeitskenmerk vallen kunnen er subgroepen zijn die bovengemiddelde kosten hebben, waar de zorgverzekeraar verlies op maakt, en subgroepen die ondergemiddelde kosten hebben, waar de zorgverzekeraar winst op maakt. Dit is echter inherent aan het werken met een compensatie die gebaseerd is op een gemiddelde.
Het is belangrijk is dat via de risicoverevening zoveel mogelijk chronisch zieken blijvend adequaat gecompenseerd worden. Het is niet wenselijk als er (grote) groepen chronisch zieken zijn, die identificeerbaar zijn voor de verzekeraar, en die voorspelbaar verliesgevend zijn. Daarom laat ik geregeld groot onderhoud plegen aan de morbiditeitskenmerken. In zo’n groot onderhoud wordt kritisch gekeken naar de definitie van het kenmerk en of alle relevante aandoeningen opgenomen zijn. Hiermee houd ik scherp in de gaten of de vereveningssystematiek nog steeds passend is. Dit jaar laat ik groot onderhoud plegen aan de farmaciekostengroepen en de diagnosekostengroepen. Tevens onderzoek ik dit jaar of een interactie van de morbiditeitskenmerken met leeftijd bepaalde ondercompensaties weg kan nemen. Ik verwacht daarom dat de compensatie voor chronisch zieken in het risicovereveningsmodel ook in 2016 verder verbeterd zal zijn.
Wat vindt u van het gestelde in de Zembla-uitzending, dat een manier om chronisch zieken buiten de deur te houden is, hen te weigeren voor de aanvullende verzekering, omdat de kans dat chronisch zieken een basisverzekering afsluiten, terwijl zij voor de aanvullende verzekering geweigerd worden, nihil wordt geacht?
Alhoewel wij in ons stelsel hebben geregeld dat je de basisverzekering en de aanvullende verzekering bij verschillende verzekeraars kunt afsluiten, leert de praktijk dat dit niet vaak gebeurt. Uit de marktscan die de NZa elk jaar maakt van de situatie op de zorgverzekeringsmarkt, blijkt dat in 2014 ruim 84% van de Zvw-verzekerden een aanvullende verzekering heeft afgesloten. Voorts blijkt dat 0,22% van deze 84% de aanvullende verzekering bij een ander concern heeft afgesloten dan het basispakket.
Zoals ik ook in Zembla heb aangegeven, vind ik indirecte vormen van risicoselectie bedreigend voor de toegankelijkheid en de solidariteit van ons stelsel. De NZa voert op dit moment op mijn verzoek een nieuw onderzoek uit naar risicoselectie. In dat onderzoek gaat de NZa expliciet de verhouding tussen de wettelijk verplichte zorgverzekering en de vrijwillige aanvullende verzekering bij de sturing van verzekerden onderzoeken.
Ziet u het gevaar dat genoemde hoogleraar schetst, namelijk dat het systeem mensen gaat uitsluiten die hoge zorgkosten hebben?
Zoals gezegd maak ik mij zorgen om de indirecte vormen van risicoselectie waarover ook de NZa de laatste tijd heeft gerapporteerd. De NZa ziet in het «Verdiepend onderzoek Naleving acceptatieplicht door zorgverzekeraars» van april 2014 dat zorgverzekeraars steeds meer proberen verzekerdenstromen te sturen. Dit blijft tot nu toe binnen het toegestane wettelijke kader. Een aantal zorgverzekeraars werpt drempels op voor de toegang tot de basisverzekering voor personen die niet tot de doelgroep behoren. Dit gebeurt bijvoorbeeld via informatieverstrekking en de «vindbaarheid» van polissen op de website. Of door het beperken van de toegang tot de aanvullende verzekering voor mensen die niet tot de doelgroep behoren. Dit kan risico's opleveren voor de toegang tot de basisverzekering en de keuzevrijheid van consumenten. Deze werkwijze draagt niet bij aan de bedoeling van het zorgstelsel (zie verder ook antwoord op vraag 5).
Klopt het dat uit de evaluatie van de Zorgverzekeringswet blijkt dat in de focusgroepen door deelnemers is aangegeven dat zorgverzekeraars terughoudend zijn in het investeren in zorginkoop en innovatie voor groepen verzekerden die ondergecompenseerd worden? Om welke zorgverzekeraars gaat dit? Bij welke vormen van zorg zijn zorgverzekeraars terughoudend qua zorginkoop en innovatie? Welke categorieën patiënten betreft het? Hoeveel jaar is dit al gaande?
Op pagina 25 van het KPMG rapport Evaluatie Zorgverzekeringswet 2014 schetsen de auteurs dat, alhoewel de risicoverevening aanzienlijk is verbeterd, de voorspelbaarheid van de ondercompensatie van bepaalde groepen verzekerden nog niet geheel is verholpen en dat dit doorwerkt in het beleid van zorgverzekeraars. Dit laatste ontlenen de auteurs aan opmerkingen vanuit de focusgroepen.
Ik weet niet welke zorgverzekeraars terughoudend zijn in het investeren in zorginkoop en innovatie en niet voor welke groepen patiënten precies en hoe lang dit al zou spelen. De NZa houdt mij op de hoogte van de voortgang van hun onderzoek en acties ter voorkoming van risicoselectie en ik zal u hierover informeren. Ik zal daarnaast onderzoeken, zoals toegezegd tijdens de Begrotingsbehandeling van november jongstleden, welke maatregelen ik kan nemen tegen het sturen van verzekerdenstromen.
Hiernaast heeft continu onderhoud van het risicovereveningssysteem mijn aandacht, aangezien één van de prikkels voor risicoselectie kan liggen in onvolkomenheden in de risicoverevening.
Welke maatregelen hebben de verantwoordelijke toezichthouders, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), genomen om te voorkomen dat de ondergecompenseerde verzekerden suboptimale zorg ontvangen, omdat zorgverzekeraars terughoudend zijn in het investeren in zorginkoop en innovatie voor groepen verzekerden die ondergecompenseerd worden?
De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorgverlening, ook op de zorgverlening aan alle patiënten. Dit doet zij aan de hand van richtlijnen en protocollen van de behandelaar zelf.
De NZa ziet toe op de naleving van de zorgplicht en onderzoekt in dit kader de komende tijd of zorgverzekeraars voor enkele zorgvormen (GGZ, verloskunde, fysiotherapie en logopedie) voldoende zorg inkopen. De NZa zal haar eerste bevindingen hiervan rond eind februari 2015 bekend maken.
De NZa heeft voor de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2013 iBMG onderzoek laten doen naar risicoselectie. Ook in het »Verdiepend onderzoek Naleving acceptatieplicht» van april 2014 heeft de NZa uitgebreid aandacht besteed aan doelgroepenbeleid. De NZa onderneemt de volgende acties naar aanleiding van de bevindingen uit dit onderzoek om te zorgen dat de feitelijke toegang tot één en dezelfde basisverzekering voor alle verzekerden gelijk blijft.
Recent heeft de NZa het thema risicoselectie besproken in het »Samenvattend rapport rechtmatige uitvoering Zorgverzekeringswet 2013». De NZa heeft in dit rapport aangekondigd ook komend jaar nader onderzoek te gaan doen naar risicoselectie. In dit kader gaat de NZa onderzoek doen naar verliesgevende groepen en de aard van de in- en uitstroom van verzekerden per polis en per risicodrager. Ook gaat de NZa, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, de verhouding tussen de wettelijk verplichte zorgverzekering en de vrijwillige aanvullende verzekering bij de sturing van verzekerden nader onderzoeken.
Bent u bereid in de brief die u naar de Kamer zal sturen, waarin de ex-ante risicoverevening voor 2016 wordt aangekondigd, ook aan te geven hoe hoog de ondercompensatie is op de «gebruikers van wijkverpleging in het voorafgaand jaar» voor zowel de kosten van somatische zorg als de kosten van somatische zorg plus de overgehevelde AWBZ-zorg, beide zonder ex-post compensaties?
Ja, ik ben daartoe bereid. Ik zal deze informatie verstrekken in de brief van september omdat in juni het definitieve model nog niet is doorgerekend op de meest recente data.
Bent u bereid de NZa te verzoeken in haar onderzoek naar het risico op alle vormen van risicoselectie, dat u in mei 2015 de Kamer zal aanbieden, ook in te gaan op risicoselectie via terughoudendheid in de zorginkoop van wijkverpleging?
Vooralsnog ben ik niet van plan om in het kader van dit onderzoek de NZa te vragen aandacht te besteden aan het onderwerp zorginkoop van wijkverpleging. In 2015 is sprake van een overgangsregime waardoor bestaande cliënten hun zorg houden. In het antwoord op uw vraag 7 heb ik aangegeven dat ik u in mijn brief over de ex-ante risicoverevening voor 2016 zal berichten hoe hoog de ondercompensatie is op de gebruikers van wijkverpleging. Afhankelijk daarvan zal ik mij beraden op vervolgstappen.
Bent u van plan op basis van het bovenbedoelde onderzoek naar risicoselectie met een reactie te komen met passende, zo nodig wettelijke maatregelen waarmee risicoselectie kan worden tegengegaan, conform de motie Bouwmeester/Rutte (Kamerstuk 29 689, nr. 551)? Bent u bereid hierbij ook met maatregelen te komen om risicoselectie via «terughoudendheid in de zorginkoop van wijkverpleging» tegen te gaan?
Ja, zoals al eerder aangegeven, zal ik op basis van het NZa onderzoek met een reactie komen en met passende maatregelen om risicoselectie tegen te gaan. Het NZa onderzoek zal in mei 2015 gereed zijn. Nadat ik u mijn brief over de ex-ante risicoverevening voor 2016 heb gestuurd, zal ik bezien hoe de stand van zaken is rond de zorginkoop van de wijkverpleging.
Het advies objectief verdeelmodel Wmo 2015 van de Raad voor de financiële verhoudingen |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) over het objectief verdeelmodel Wmo 2015?
Ja.
Deelt u de conclusie dat het voorgestelde verdeelmodel voor centrumgemeenten (beschermd wonen) niet per 1 januari 2015 ingevoerd moet worden omdat het onvoldoende tegemoet komt aan de kosten van de centrumgemeenten?
Ik deel deze conclusie. Het is ook nooit de bedoeling geweest een objectief verdeelmodel per 1 januari 2015 in te voeren. Komend jaar zal sprake zijn van een historische verdeling van het budget, ook voor wat betreft beschermd wonen.
Wat vindt u van de conclusie van de Rfv dat dit verdeelmodel tot onrechtvaardige herverdeeleffecten (kortingen tot 40% voor bepaalde centrumgemeenten) leidt, waarop gemeenten nauwelijks kunnen inspelen?
Met de Rfv constateer ik dat het verdeelmodel tot grote herverdeeleffecten leidt, waardoor invoering zonder een zorgvuldig invoeringspad ondenkbaar is. In de septembercirculaire van het Gemeentefonds zijn dan ook de uitkomsten van het model per gemeente en centrumgemeente gepresenteerd met daarbij nadrukkelijk de opmerking dat een ingroeipad vereist is. Ook zijn de Rfv en de VNG om advies gevraagd over zowel het model als het ingroeipad.
Kunt u een overzicht geven van de herverdeeleffecten op basis van uw eigen model voor de verschillende centrumgemeenten?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de pagina’s 41 tot en met 43 van het rapport Objectief verdeelmodel Wmo 2015 dat op 22 augustus gepubliceerd is en dat ik hierbij als bijlage toevoeg.1 Voor de uitkomsten van het model per gemeente en centrumgemeente verwijs ik naar de septembercirculaire van het Gemeentefonds.
Deelt u de conclusie van de Rfv dat het door u voorgestelde model tot een onverantwoorde vorm van maatschappelijke kapitaalvernietiging leidt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met de Rfv eens dat het direct invoeren van het model tot een onverantwoorde vorm van maatschappelijke kapitaalvernietiging zou kunnen leiden. Direct het model invoeren is echter niet de bedoeling. Bij het invoeren van een objectief verdeelmodel hoort een ingroeiregeling die wordt afgestemd op onder meer de mate waarin wordt herverdeeld en het overgangsrecht voor cliënten met een zzp GGZ-C.
Wat vindt u van de suggestie van de Rfv om de financiering via een apart overgangsregime op basis van de historische budgetverdeling te laten verlopen?
Ik wil eerst het advies van de VNG afwachten om vervolgens gezamenlijk met de VNG en de fondsbeheerders (ministeries BZK en Financiën) te bezien wat de beste optie is.
Is er nog wel voldoende tijd om tot een nieuwe financiering van beschermd wonen te komen? Mocht er inderdaad onvoldoende tijd zijn, is het dan niet verstandig om beschermd wonen komend jaar in de langdurige geestelijke gezondheidszorg (ggz) te houden?
Komend jaar zal sprake zijn van een historische verdeling van het budget voor beschermd wonen. Deze verdeling is in mei 2014 reeds bekend gemaakt (in de meicirculaire van het Gemeentefonds).
Bent u in overleg over de conclusies van de Rfv met onder meer de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en GGZ Nederland met betrekking tot het beschermd wonen? Zo ja, met wie en zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven ga ik na ommekomst van het advies van de VNG met de VNG in gesprek. Het gesprek over de verdeling van budgetten over gemeenten is primair een zaak van het Rijk en de VNG. Ik overleg echter ook, onder meer in het kader van de werkafspraken GGZ, veelvuldig met koepels van aanbieders en zal waar nodig zeker ook met hen in gesprek gaan over dit onderwerp.
Hoe verhoudt het objectief verdeelmodel beschermd wonen zich tot de overgangstermijn van 5 jaar voor de huidige GGZ-C pakketten?
Het objectief verdeelmodel staat op zichzelf los van het overgangsrecht. Het overgangsrecht zal echter wel een belangrijke rol moeten spelen bij het ingroeipad richting een objectieve verdeling, aangezien centrumgemeenten in staat moeten worden gesteld het overgangsrecht van cliënten in hun gemeente waar te maken.
Bemoeilijkt het feit dat er nog geen objectief verdeelmodel voor beschermd wonen is, de concrete afspraken (afspraken over volume, toestroom en uitstroom) tussen gemeenten en zorgaanbieders over het beschermd wonen?
Komend jaar zal sprake zijn van een historische verdeling van het budget voor beschermd wonen. Dit vereenvoudigt het maken van afspraken tussen gemeenten en zorgaanbieders gericht op continuïteit van deze ondersteuning.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel contracten er gesloten zijn tussen aanbieders van beschermd wonen en centrumgemeenten?
Nee, het aantal contracten wordt niet centraal bijgehouden. Dit aantal kan overigens per centrumgemeente sterk variëren. Ik zal in de eerstvolgende voortgangsrapportage HLZ ingaan op de stand van zaken van de inkoop beschermd wonen door centrumgemeenten.
Bereiken de Staatssecretaris ook berichten dat hier op bezuinigd wordt terwijl dit bedrag vanuit het rijk budgetneutraal over gaat naar de centrumgemeenten?
Ik ben op de hoogte dat centrumgemeenten inkoopafspraken voor beschermd wonen hebben gemaakt waarbij sprake is van een korting. Dit is een afweging van de centrumgemeente en het resultaat van een inkoopproces tussen de centrumgemeente en aanbieders. Het is primair aan de gemeenteraad om te oordelen over het gevoerde inkoopbeleid in relatie tot het wettelijk kader en de maatschappelijke resultaten die hiermee moeten worden bereikt.
Hoe verhoudt het objectief verdeelmodel beschermd wonen zich tot het feit dat nog onduidelijk is waar op termijn mensen met een de GGZ-C indicatie thuishoren?
De basis van het objectief verdeelmodel beschermd wonen zijn de historische budgetten in de meicirculaire 2014. Dit betekent dat geen rekening is gehouden met eventuele toekomstige wijzigingen in de inhoudelijke criteria van de Wlz en daarmee toegang voor GGZ-C geïndiceerden tot de Wlz. Op zichzelf hoeven deze wijzigingen overigens geen invloed te hebben op de maatstaven van het objectieve verdeelmodel.
Hoe ver staat het met de ontwikkeling van de inhoudelijke criteria voor de GGZ-C en GGZ-B pakketten?
Vermoedelijk wordt gedoeld op de inhoudelijke criteria voor toegang tot de Wlz. Deze inhoudelijke criteria worden thans ontwikkeld: het Zorginstituut Nederland werkt aan een afwegingskader voor de toegang. Naar verwachting is dat kader in het voorjaar van 2015 gereed, waarna politieke besluitvorming hierover en operationalisering (bijvoorbeeld aanpassing van CIZ-systemen) moeten plaatsvinden.
Kunnen deze vragen voor het Algemeen overleg GGZ voorzien op 3 december 2014 worden beantwoord?
Ja.
Foute artsen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van de Altijd Wat Monitor op 27 oktober 2014 over foute artsen?
Ja.
Wat is er gebeurd met de klachten die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft binnengekregen over de Amerikaanse tandarts Harold S.? Op welke wijze hebben de mensen een terugkoppeling op de klachtafhandeling gekregen?
De IGZ heeft in de periode 2002–2005 verschillende klachten en signalen ontvangen over deze tandarts die aanleiding waren voor regulier inspectieoptreden. Diverse niet-zorginhoudelijke klachten over de tandarts zijn behandeld door externe klachtencommissies. Dit heeft niet tot nieuwe meldingen bij de IGZ geleid. De IGZ heeft de tandartspraktijk bezocht en verbeterpunten geformuleerd. Tevens heeft de IGZ toezicht gehouden op de uitvoering hiervan. In verband met lichamelijke problematiek heeft tandarts S. in 2005 zijn werkzaamheden als tandarts neergelegd. Later dat jaar is hij vertrokken naar het buitenland en heeft hij zijn praktijk verkocht. Hiermee was voor de IGZ het toezicht op deze tandarts verder niet mogelijk.
Destijds communiceerde de IGZ met melders, maar dit gebeurde niet standaard en dit werd niet goed gedocumenteerd. Dit kwam ook naar voren in de rapporten die over de IGZ zijn verschenen. De IGZ heeft dan ook ingezet op het beter en persoonlijker informeren van burgers over wat met hun melding gebeurt en hoe hun klacht door de zorgaanbieder wordt opgepakt en afgehandeld.
Waarom is de tandarts Harold S. nooit in het Nederlandse BIG-register doorgehaald?
In 1994 is de licentie van de heer S. in de staat New York ingetrokken («revocation» van de licentie).
In 2002 ontving het CIBG voor het eerst informatie over de tuchtrechtelijke veroordeling van betrokkene in de staat New York. Daarop heeft het CIBG onderzoek gedaan naar die tuchtrechtelijke veroordeling. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat betrokkene een jaar na de «revocation» van zijn license opnieuw een aanvraag voor een license kan indienen (hetgeen betrokkene overigens niet heeft gedaan). Destijds is geoordeeld dat een dergelijke «revocation» dus hetzelfde effect heeft als een schorsing van een inschrijving in het BIG-register voor de duur van één jaar.
Er is besloten de inschrijving van betrokkene in het BIG-register van tandartsen niet door te halen op grond van de tuchtrechtelijke veroordeling in de staat New York. Destijds werd geoordeeld dat de maatregel zoals opgelegd in de VS in Nederland niet zou leiden tot doorhaling.
Klopt het dat een revocation in de staat van New York volgens de NYS ProfessionalMisconduct Enforcement ertoe kan leiden dat een arts nooit meer een beroepsvergunning verstrekt krijgt?
In de staat New York kan een beroepsbeoefenaar na een «revocation» na verloop van tijd opnieuw een verzoek tot verlening van de bevoegdheid indienen. Een commissie beoordeelt dan dat verzoek. De commissie kan besluiten om de beroepsbeoefenaar opnieuw de bevoegdheid te verlenen of deze weigeren.
Klopt het dat een arts met een revocation ten minste drie jaar moet wachten, voordat hij een nieuwe vergunning kan aanvragen? Zo ja, hoe is de weging van het kabinet in 2002 dan tot stand gekomen dat een revocation hetzelfde effect heeft als een schorsing uit het register in Nederland voor de duur van 1 jaar?
Volgens actuele informatie op de website van de bevoegde autoriteit in de staat New York moet een arts in beginsel ten minste drie jaar wachten voordat hij een nieuwe vergunning kan aanvragen. De weging in 2002 was gebaseerd op de informatie waarover het CIBG destijds beschikte. Zie het antwoord op vraag 3.
Op welke wijze vertaalt de IGZ en het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) de zwaarte van maatregelen opgelegd aan artsen uit het buitenland naar het Nederlandse BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) toe?
Het uitgangspunt is dat er in Nederland geen herbeoordeling plaatsvindt van het incident dat tot de beperking in de beroepsuitoefening in het buitenland heeft geleid. Buitenlandse maatregelen worden integraal overgenomen, tenzij overname zou leiden tot een onredelijk resultaat in het kader van de Wet BIG (hardheidsclausule).
In de Wet BIG is bepaald dat de inschrijving in het BIG-register van een beroepsbeoefenaar wordt doorgehaald als de ingeschreven beroepsbeoefenaar zijn rechten om het betrokken beroep in het land waar de (rechterlijke) beslissing is genomen tijdelijk (bijvoorbeeld een onvoorwaardelijke schorsing voor een jaar) of blijvend (bijvoorbeeld een doorhaling voor het leven) geheel heeft verloren.
Wanneer de ingeschreven beroepsbeoefenaar zijn rechten om het betrokken beroep in het land waar de (rechterlijke) beslissing is genomen tijdelijk (bijvoorbeeld een gedeeltelijke ontzegging voor een periode van drie jaar) of blijvend (een gedeeltelijke ontzegging voor onbepaalde tijd) gedeeltelijk heeft verloren, is in de Wet BIG bepaald dat daarvan bij de inschrijving een aantekening wordt gemaakt in het BIG-register.
Kunt u een overzicht geven van de weging van de straffen zoals een revocation vanuit de landen van Belgie, Duitsland, Griekenland, Italië, Polen en Verenigde Staten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat een goede Nederlandse taalbeheersing van buitenlandse artsen van groot belang is voor goede patiëntenzorg? Zo nee, waarom niet?
Zorgverleners moeten de Nederlandse taal voldoende beheersen. Dat is noodzakelijk voor verantwoorde zorg en voor patiëntveiligheid.
Wat vindt u van het idee van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) en Associatie Nederlandse Tandartsen (ANT) om een Nederlandse taaltoets voor tandartsen afkomstig uit de Europese Unie (EU) op te leggen?
Ik bezie in het kader van de implementatie van de wijziging van de Europese Richtlijn 2005/36/EG over erkenning van beroepskwalificaties hoe op proportionele wijze generieke eisen gesteld kunnen worden aan de beheersing van de Nederlandse taal. Werkgevers zijn en blijven uiteraard verantwoordelijk voor een voldoende taalbeheersing van hun medewerkers in het kader van verantwoorde zorg en patiëntveiligheid.
Klopt het dat Duitsland al een dergelijke taaltoets kent? Op welke wijze heeft Duitsland ervoor gezorgd dat een dergelijke taaltoets binnen de Europese regelgeving mogelijk is?
Ja, dat klopt. De bondsstaten van Duitsland stellen voor beroepen in de gezondheidszorg eisen aan de kennis van de Duitse taal. Dat maakt geen onderdeel uit van de erkenningprocedure van de beroepskwalificatie. Echter voor inschrijving in een beroepenregister moet men kennis van de taal aantonen. Het niveau varieert per bondsstaat en per beroep en wordt doorgaans vastgesteld aan de hand van een recent taaldiploma. De recente recente wijziging van Richtlijn 2005/36/EG verheldert dat dat mag voor zover noodzakelijk.
In de Nederlandse wetgeving bestond voor personen die profiteren van het Europese systeem van automatische erkenning van de beroepskwalificatie, geen onderscheid tussen erkennen en registreren. Het Europese recht verbiedt het stellen van eisen met betrekking tot taalvaardigheid in het kader van de erkenningsprocedure. Bij de omzetting van de richtlijn in nationaal recht zal dat onderscheid tussen erkennen van beroepskwalificaties en het inschrijven in het BIG-register worden ingevoerd voor de voornoemde categorie buitenlands gediplomeerden.
Klopt het dat in Engeland onderdeel van de toelatingsprocedure is dat met een certificaat het beheersen van de Engelse taal wordt aangetoond? Klopt het dat vanuit Engeland advies is aangevraagd bij de EU over de vraag of deze toelatingsprocedure conform de Europese regelgeving is? Kunt u dit advies naar de Kamer sturen?
Het kan zijn dat vanuit het Verenigd Koninkrijk hierover vragen gesteld zijn aan de Europese Commissie, maar ik beschik daar niet over. Zolang de communicatie tussen een andere lidstaat en de Commissie niet openbaar is, is het niet aan mij om die openbaar te maken.
Inmiddels is duidelijk dat de Europese Commissie geen bezwaar heeft tegen het toetsen op taalkennis mits dat proportioneel gebeurt en de erkenning van de beroepskwalificatie niet afhankelijk wordt gesteld van de beheersing van de taal.
Naar aanleiding van wijziging van Richtlijn 2005/36/EG is in het Verenigd Koninkrijk (VK) voor Europeanen recent een taalcontrole ingevoerd voor de beroepen in de gezondheidszorg waarvoor registratie vereist is.
Bent u bereid om samen met de KNMT en ANT te onderzoeken of een Nederlandse taaltoets mogelijk te maken is voor artsen uit de Europese Unie, die in Nederland hun beroep als tandarts willen uitoefenen?
Ik kom met voorstellen over de implementatie van de gewijzigde Richtlijn 2005/36/EG en zal dit onderwerp daarin meenemen. De relevante beroepsorganisaties worden daarbij betrokken.
Klopt het dat in Nederland jaarlijks ongeveer net zo veel tandartsen met een buitenlands diploma zich registreren als dat er tandartsen in Nederland worden opgeleid?
In 2013 schreven zich 186 tandartsen in met een Nederlands diploma en 206 met een diploma uit een Europese lidstaat en 15 met een diploma uit een derdeland. Van de buitenslands gediplomeerden kwam in het recente verleden ruim de helft uit de buurlanden Duitsland en België, onder wie ook personen met de Nederlandse nationaliteit. De laatste paar jaar is er een toename van de instroom van buitenslands gediplomeerden uit met name Zuid-Europa, vooral Spanje maar ook uit Griekenland en Portugal, en uit Roemenië.
Het Capaciteitsorgaan wees al op die recente tendens in haar rapport over mondzorg in 2013 maar plaatst daar de volgende kanttekeningen bij. Registratie vanuit het buitenland wil niet altijd zeggen dat men zich hier feitelijk vestigt en indien wel dan is gemiddeld het verblijf en de beroepsuitoefening in Nederland van tijdelijke aard. Het Capaciteitsorgaan rekende met een aanname van toegevoegde capaciteit van 60% van de BIG-geregistreerde tandartsen met een buitenlands diploma en 100% van de Nederlands gediplomeerden.
Wat is uw reactie op de stelling dat Nederland zodanig afhankelijk is geworden van de instroom vanuit het buitenland, dat Nederland een paradijs is voor tandartsen die in het buitenland geschorst of doorgehaald zijn?
Mijn reactie is dat die stelling niet klopt, omdat Nederland zich actief inspant om bilateraal informatie uit te wisselen met andere landen over beroepsbeoefenaren met een bevoegdheidsbeperking. Vanaf 2016 treedt het Europees waarschuwingsmechanisme in werking dat de lidstaten verplicht om actief informatie te delen over beroepsbeoefenaren met een bevoegdheidsbeperking.
Kunt u de Kamer uiterlijk voorjaar 2015 informeren over de uitkomsten van uw gesprek met de KNMT en ANT?
In het kader van de implementatie van de wijziging van Richtlijn 2005/36/EG zal ik uw Kamer hierover in de loop van 2015 informeren.
De beschikbaarheidsbijdrage spoedeisende hulp en acute verloskunde |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de beschikbaarheidsgelden voor acute verloskunde beschikbaar moeten zijn en blijven voor gevoelige ziekenhuizen, zoals u ook al in 2012 aan de Kamer toegezegd heeft?1
Het bestaan van de mogelijkheid tot het verstrekken van een beschikbaarheidbijdrage voor acute verloskunde staat op dit moment niet ter discussie. Wel is met name relevant hoe het verstrekken van een beschikbaarheidbijdrage zich verhoudt tot de primaire verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars in het kader van de zorgplicht. Ik heb de NZa gevraagd mij over voorgaande te adviseren. Ik verwacht dit advies eind november van de NZa te ontvangen, hierna zal ik mijn mening vormen.
Gelden nog steeds de door u geformuleerde voorwaarden dat ziekenhuizen in aanmerking komen voor een beschikbaarheidsbijdrage wanneer ze voldoen aan drie criteria: 1) het ziekenhuis biedt 24/7 spoedeisende hulp aan; 2) het ziekenhuis is cruciaal voor de 45-minutennorm; 3) de reguliere inkomsten via tarieven zijn onvoldoende om de spoedeisende hulp (SEH) in de lucht te houden? Zo nee, waarom niet?2
De NZa heeft op basis van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG en de gegeven aanwijzing in haar beleidsregel BR/CU-2119 (nieuwe versie BR/CU-2133) een viertal cumulatieve voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor een beschikbaarheidbijdrage SEH en Acute verloskunde. Te weten:
Het is een verantwoordelijkheid van de NZa op basis van genoemd Besluit en de gegeven aanwijzing regels en beleidsregels te maken voor een goede uitvoering. De NZa toetst aanvragen voor een beschikbaarheidbijdrage aan haar regels en beleidsregels en kent een beschikbaarheidbijdrage toe indien aan de voorwaarden wordt voldaan. Ik heb de NZa naar aanleiding van deze cumulatieve voorwaarden gevraagd om mij een analyse te geven van de gevolgen daarvan op het gelijke speelveld van zorgverzekeraars. Ik verwacht deze analyse eind november.
Klopt het dat met «de reguliere inkomsten via tarieven» de gemiddelde door zorgverzekeraars betaalde tarieven worden bedoeld?
Voor de acute verloskunde en het overgrote deel van de DBC’s waar een SEH component in zit gelden er vrije tarieven. Het is dus aan een zorgaanbieder en zorgverzekeraar om hier tot adequate afspraken te komen. In het geval de NZa een beschikbaarheidbijdrage toekent gaat de NZa conform haar beleidsregels uit van een normatieve bepaling van de opbrengsten van de betreffende SEH/ acute verloskunde voorziening.
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in 2014 heeft ontvangen voor een beschikbaarheidsbijdrage acute verloskunde en/of spoedeisende zorg voor het jaar 2014?
De NZa heeft tot op heden twee aanvragen voor een beschikbaarheidbijdrage ten behoeve van spoedeisende hulp en acute verloskunde ontvangen. Deze twee aanvragen zijn inmiddels afgehandeld. De betreffende aanvragers hebben een besluit ontvangen.
Hoeveel aanvragen voor een beschikbaarheidsbijdrage acute verloskunde voor het jaar 2014 heeft de NZa toegekend?
Er heeft geen toekenning plaatsgevonden. De aanvragen zijn afgewezen.
De NZa oordeelt dat de betrokken zorgverzekeraars zich niet in een overmachtsituatie bevinden waardoor zij niet meer in staat zouden zijn om hun zorgplicht te vervullen voor verzekerden die acute verloskunde nodig hebben en dat zij voldoende mogelijkheden hebben deze zorg te organiseren/ financieren voor hun verzekerden.
Op welke wijze neemt de NZa de analyse gevoelige ziekenhuizen mee in de vaststelling van de beschikbaarheidsbijdrage SEH en acute verloskunde?
De NZa baseert zich bij de vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage SEH en acute verloskunde op de «Analyse gevoelige ziekenhuizen 2013» van het RIVM.
Kunt u specifiek ingaan op de situatie bij het Gemini ziekenhuis in Den Helder, de aangevraagde beschikbaarheidsbijdrage en de 45-minutennorm?
Ik ga niet in op individuele aanvragen voor een beschikbaarheidsbijdrage. Dat is een exclusieve wettelijke bevoegdheid van de NZa.
Klopt het dat het niet verlenen van de beschikbaarheidsbijdrage aan het Gemini ziekenhuis er eventueel toe kan leiden dat de spoedeisende hulp en de acute zorg dicht moeten vanwege tekortschietende financiering?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden om te voorzien in spoedeisende hulp en acute verloskunde voorziening. De NZa heeft hier geconstateerd dat de zorgverzekeraars zich niet in een overmachtsituatie bevinden en voldoende mogelijkheden hebben om de acute zorg in deze regio’s te borgen en te financieren. De manier waarop de zorgverzekeraars dit organiseren is aan de zorgverzekeraars. De NZa heeft op het moment dat de aanvragen van de zorgaanbieders zijn afgewezen de betrokken zorgverzekeraars gewezen op hun zorgplicht. Die zorgverzekeraars zijn gevraagd hier voor 1 december 2014 verslag over uit te brengen aan de NZa.
De NZa heeft hierover bericht op hun website «Zorgverzekeraars moeten spoedzorg beschikbaar houden in Den Helder».
Ik verwacht van de NZa dat zij hier in het kader van haar toezicht op het naleven van de zorgplicht door verzekeraars actief op toeziet.
Klopt het dat een eventuele sluiting van de spoedeisende hulp en de acute verloskunde van het Gemini ziekenhuis in Den Helder ertoe leidt dat het aantal mensen toeneemt dat buiten de 45 minuten-norm woont? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is?
Indien het Gemini ziekenhuis inderdaad besluit de spoedeisende hulp en de acute verloskunde afdeling te sluiten dan kan dit besluit, zonder aanvullende maatregelen van de zorgverzekeraar, leiden tot een situatie waarbij het aantal mensen toeneemt dat buiten de 45 minutennorm valt. Vooreerst ga ik daar in afwachting van het toezicht dat de NZa uitoefent op de naleving van de zorgplicht door de betrokken verzekeraars niet van uit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg zwangerschap en geboorte van 13 november 2014?
Dat is helaas niet gelukt.
De vrije artsenkeuze en Europeesrechtelijke belemmeringen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Inperking vrije artsenkeuze mag niet van Brussel»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van dit onderzoek dat de voorgenomen inperking van de vrije artsenkeuze in strijd is met de Europese wet?
Die conclusie deel ik niet. De voorgestelde wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet (Zvw) maakt het mogelijk dat een zorgverzekeraar een lagere of in het geheel geen vergoeding geeft indien een verzekerde met een naturapolis gebruik maakt van zorg bij een niet door de zorgverzekeraar gecontracteerde zorgaanbieder. In grensoverschrijdende situaties kan dit een belemmering van het vrij verkeer van diensten opleveren in relatie tot niet-gecontracteerde zorgaanbieders in andere EU-lidstaten. Met betrekking tot het onderwerp van grensoverschrijdende zorg in relatie tot de verkeersvrijheden is er in Europees verband een afzonderlijke richtlijn vastgesteld: Richtlijn 2011/24/EU betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg2 (hierna: de Patiëntenrichtlijn). Zoals uitgebreid uiteengezet in de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer ben ik er van overtuigd dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw in overeenstemming is met deze richtlijn. Ook de Raad van State concludeert in zijn voorlichting aan de Eerste Kamer van 22 oktober 2014 over de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw dat er sprake is van een verschil in opzet tussen de Patiëntenrichtlijn en het Nederlandse stelsel. De patiëntenrichtlijn lijkt uit te gaan van een publiek georganiseerd zorgverzekeringsstelsel en het Nederlandse stelsel gaat uit van een private verzekering onder publieke randvoorwaarden. De voorgestelde regeling sluit echter in grote lijnen aan bij het stelsel van de Patiëntenrichtlijn.
Wat is uw mening over het standpunt van deskundigen die stellen dat de wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet geen stand zal houden voor het Europees Hof van Justitie?
Dat standpunt deel ik niet. Zij lijken hun standpunt mede te baseren op uitspraken van het Europees Hof van Justitie in zaken waarbij het ging om publiek georganiseerde ziektekostenstelsels (volledige naturastelsels). Die zijn niet te vergelijken met het huidige private Nederlandse stelsel onder publieke randvoorwaarden, waarin een verzekerde voorafgaand aan het kalenderjaar een keuze maakt voor natura- of een restitutiepolis. Dat maakt vergelijken lastig. De algemene lijn die volgt uit de uitspraken van het Europees Hof van Justitie op het terrein van de vergoeding van grensoverschrijdende zorg is enkele jaren geleden gecodificeerd in de Patiëntenrichtlijn. Zoals hierboven reeds aangegeven ben ik er van overtuigd dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet in overeenstemming is met deze richtlijn.
Deelt u de mening dat het kunnen kiezen voor een bepaalde polis een andere keuze is dan een vrije artsenkeuze? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er is een verschil tussen het kiezen voor een bepaalde polis en de vrije artsenkeuze, maar in ons stelsel bepaalt de polis van welk zorgaanbod de verzekerde gebruik kan maken indien hij een volledige danwel marktconforme vergoeding wenst. Een verzekerde kan kiezen voor een naturapolis of restitutiepolis (of mengvorm daarvan). Bij een naturapolis heeft een verzekerde recht op volledige vergoeding indien hij kiest uit het door de zorgverzekeraar gecontracteerde zorgaanbod. De verzekerde heeft dan nog steeds de vrijheid om te kiezen voor een niet-gecontracteerde aanbieder, maar dan bestaat de mogelijkheid dat hij een lagere vergoeding krijgt. Het is aan de verzekerde om te beoordelen of hij het gecontracteerde aanbod binnen de naturapolis bevredigend vindt. Indien het niet bevredigend is kiest de verzekerde een andere polis en daarmee voor een ander gecontracteerd zorgaanbod. Hiernaast heeft de verzekerde keuze voor een restitutieverzekering. In dit geval blijft de verzekerde recht hebben op een markconforme vergoeding voor gebruik van zorg, ongeacht of de zorg gecontracteerd is of niet. De keuzevrijheid van de patiënt wordt niet ingeperkt door de wetswijziging van artikel 13 Zvw. Door de wetswijziging wordt het mogelijk om een meer gedifferentieerd aanbod van naturapolissen aan te gaan bieden. Hierdoor neemt het aantal keuzeopties voor de verzekerde toe.
Wat vindt u van het standpunt van de aangehaalde deskundigen dat bijna de helft van alle zelfstandige behandelcentra failliet gaat door de inperking van de vrije artsenkeuze, dat dit leidt tot lange wachtlijsten en dat zorgverzekeraars minder innovatieve en effectieve behandelingen zullen inkopen?
Een mogelijke consequentie van de wijziging van artikel 13 Zvw is dat zorgaanbieders zonder contract minder zekerheid hebben over de inkomsten die zij zullen genereren. Echter het staat niet vast dat zorgaanbieders zonder contract failliet gaan, restitutieverzekerden kunnen gebruik maken van niet-gecontracteerde zorg tegen een marktconforme vergoeding en ook naturaverzekerden kunnen gebruik blijven maken van niet-gecontracteerde zorg, hierbij kan de vergoeding echter lager (of op 0) worden vastgesteld. Voor mij staat het belang van de patiënt/verzekerde voorop. Zolang zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen en ervoor zorgen dat zorg binnen een redelijke afstand en op een redelijke termijn kan worden geleverd is er geen knelpunt. Ik verwacht ook niet dat de wijziging van artikel 13 Zvw zal leiden tot wachtlijsten.
Hiernaast zijn in de voorgestelde wetswijziging een aantal transparantievereisten voor verzekeraars opgenomen met betrekking tot de inkoop van zorg. Deze transparantievereisten schrijven voor dat verzekeraars inzicht moeten geven in hoe zij invulling geven aan hun non-discriminatoir inkoopbeleid, hoe zij ruimte bieden aan innovatief aanbod en dat zij voor 1 april hun inkoopbeleid inzichtelijk dienen te maken (inclusief de kwaliteitscriteria op basis waarvan zij inkopen). De NZa zal op deze verplichtingen toezien en hierover jaarlijks rapporteren.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie2 over vergoeding van zorg in een ander EU-land, waar volgens het Hof planbare zorg in een ander EU-land volledig vergoed moet worden als die zorg in het eigen land niet binnen redelijke termijn gegeven kan worden? Wat betekent deze uitspraak voor de vergoeding van zorg die Nederlanders in het buitenland hebben genoten, omdat de zorg niet binnen redelijke termijn in Nederland gegeven kon worden?
Ja, ik ben op de hoogte van deze uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Petru.4 Deze zaak ging over een Roemeense vrouw die aan haar ziektekosteninstelling op grond van de Europese sociale zekerheidsverordening nr. 1408/71 toestemming had gevraagd voor een medische behandeling in een andere lidstaat. Bij dit toestemmingsmechanisme, waarvan verzekerden ingevolge de Ziekenfondswet en de Zorgverzekeringswet ook al enkele decennia gebruik kunnen maken, worden de volledige behandelingskosten vergoed zonder maximering tot het tarief van het verzekeringsland. Die toestemming mag door de ziektekosteninstelling niet geweigerd worden indien de zorg behoort tot het verzekerde pakket en niet binnen een termijn die medisch verantwoord is in eigen land kan worden gegeven. In deze uitspraak heeft het Hof gepreciseerd, dat ook een gebrek aan geneesmiddelen en de meest fundamentele medische benodigdheden ertoe leiden dat toestemming moet worden gegeven aan een sociaal verzekerde om zich in een andere lidstaat te laten behandelen.
Ook Zvw-verzekerden kunnen hun zorgverzekeraar op grond van de Europese sociale zekerheidsverordening nr. 883/2004 (sinds 2010 de rechtsopvolger van verordening nr. 1408/71) vragen om toestemming voor een behandeling in een andere lidstaat. Die toestemming mag niet worden geweigerd indien de zorg niet binnen een termijn die medisch verantwoord is in Nederland kan worden gegeven.
Behalve een nadere precisering van het Hof bevat de genoemde uitspraak geen verandering in de reeds jaren bestaande praktijk.
Overigens hebben verzekerden op basis van de Zvw op dit moment reeds recht op een volledige vergoeding van zorg indien de verzekeraar niet aan zijn zorgplicht kan voldoen (de zorg niet binnen redelijke afstand en redelijke termijn kan leveren). In het wetsvoorstel waarmee artikel 13 Zvw wordt gewijzigd, is hierover expliciet een bepaling opgenomen (art 13 Zvw lid 2 sub b).
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de houdbaarheid van het wetsvoorstel dat de wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet bevat?
De uitspraak heeft geen gevolgen voor het genoemde wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel doet, net als de Patiëntenrichtlijn, niets af aan het toestemmingsmechanisme in de Europese sociale zekerheidsverordening dat al enkele decennia bestaat. Een verzekerde kan, naast zijn rechten op grond van de Zorgverzekeringswet, jegens zijn zorgverzekeraar een beroep blijven doen op dit toestemmingsmechanisme.
Heeft deze uitspraak tot gevolg dat de zorgverzekeraar straks toch niet-gecontracteerde zorg in het buitenland volledig moet vergoeden, indien de zorg niet binnen redelijke termijn in Nederland kon worden gegeven?
Ja, dit is echter geen nieuwe ontwikkeling maar een systeem dat al decennia lang bestaat. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 hebben verzekerden op basis van de Zvw op dit moment reeds recht op een volledige vergoeding van zorg indien de verzekeraar niet aan zijn zorgplicht kan voldoen.
Kent u de analyse van de uitspraak door de Frankfurter Rundschau3, waarin wordt gewezen op het kwaliteitsverschil van de gezondheidszorg in Duitsland en met name Bulgarije en Roemenië? Bent u van mening dat, aangezien het Hof nu heeft bepaald dat zorg in een ander EU-land ook vergoed moet worden als in het thuisland het essentiële medische materiaal ontbreekt om tijdig de behandeling uit te voeren, dit zou kunnen leiden tot medisch toerisme vanuit die landen? Voorziet u medisch toerisme in Nederland als gevolg van het arrest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen kan dit volgens u hebben voor de Nederlandse ziekenhuizen?
Ja, die analyse ken ik. De uitspraak kan er inderdaad toe leiden dat er meer verzekerden uit landen met een gebrek aan essentieel medisch materiaal zorg gaan inroepen in een andere lidstaat. In hoeverre die verzekerden er voor zullen kiezen om voor dergelijke behandelingen naar Nederland te komen kan ik niet inschatten. Overigens geldt op grond van de Europese sociale zekerheidsverordening 883/2004 een betalingsverplichting voor de lidstaat waar de betrokkenen verzekerd zijn.
Medisch toerisme kan beslag leggen op de capaciteit van zorgaanbieders. Zorgaanbieders dienen een eigen keuze te maken voor wat betreft het behandelen van buitenlandse patiënten, tenzij er sprake is van acute zorg, die dient altijd verleend te worden. Zorgaanbieders kunnen zorg bieden aan buitenlandse patiënten, zolang zij hun contractuele afspraken met zorgverzekeraars nakomen (indien van toepassing) en zorgverzekeraars aan hun zorgplicht blijven voldoen.
Het bericht dat de georganiseerde misdaad 25% van de wereldwijde beroepsmatige sportbeoefening in handen heeft |
|
Peter Oskam (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de secretaris-generaal van het mondiale antidopingbureau WADA dat criminele bendes ongeveer een kwart van de beroepsmatige sportbeoefening in handen hebben?1
Ja.
Kent u de informatie die het WADA van Interpol heeft gekregen? Zo nee, zou u deze dan op kunnen vragen? Kunt u deze informatie aan de Kamer sturen?
Interpol werkt samen met WADA. Dit is bekrachtigd tijdens de jaarvergadering van Interpol in 2009 door middel van een cooperation agreement. De uitspraak die de director general van WADA heeft gedaan dat 25% van de beroepsmatige sportbeoefening in handen is van criminele bendes is niet te herleiden tot informatie die door Interpol is verstrekt. Ik leid hieruit af dat de director general die conclusie zelf heeft getrokken. Het is mij niet bekend waarop deze is gebaseerd. Zoals ik al aangaf tijdens het Wetgevingsoverleg Sport van 27 oktober 2014 kunt u van mij niet verwachten dat ik alle informatie van derden aan uw Kamer doorstuur.
Is u bekend over welke beroepsmatige sportbeoefening de secretaris-generaal van het WADA het heeft? Zijn er bepaalde sporten waarbinnen de georganiseerde misdaad meer actief is dan in andere sporten?
Uit informatie van de website van WADA blijkt dat het accent op voetbal ligt.
In hoeverre is deze informatie meegenomen in het rapport over matchfixing in Nederland?2
Het rapport matchfixing in Nederland dateert van september 2013. De informatie uit politiesystemen tot september 2013 is dus meegenomen. De uitspraken van de director general van WADA zijn van oktober 2014, een jaar later. De onderzoekers hebben deze informatie dus niet kunnen meenemen in hun onderzoek. Aangezien wij de info niet kunnen herleiden, zal het waarschijnlijk ook niet veel hebben uitgemaakt.
Kunt u het beeld van het WADA bevestigen dat aangeeft dat de (internationale) matchfixers vaak dezelfde mensen zijn die handelen in drugs, steroïden, EPO en andere dopingmiddelen? Kunt u uw reactie onderbouwen?
Nee, dit beeld kan ik niet bevestigen. Navraag bij de Doping Autoriteit en het Openbaar Ministerie heeft geen concrete informatie opgeleverd over een mogelijk verband.
Klopt het dat de secretaris-generaal van het WADA pleit voor het opzetten van een wereldwijd agentschap dat matchfixing moet gaan bestrijden, gelijk aan het WADA dat 15 jaar geleden is opgezet om doping te bestrijden? Wat vindt u van dit idee?
Nee, ik heb niet begrepen dat de director general van WADA heeft gepleit voor een wereldwijd agentschap om matchfixing te bestrijden en dat is op dit moment niet opportuun. Evident is dat matchfixing een grensoverschrijdend fenomeen is dat ook een grensoverschrijdende aanpak vergt. Deze aanpak dient, om succesvol te zijn, aan te sluiten bij lopende internationale ontwikkelingen. Daarom heeft Nederland het Verdrag inzake de manipulatie van sportcompetities van de Raad van Europa ondertekend. Dit verdrag wordt ook opengesteld voor landen die geen lid zijn van de Raad van Europa. Met dit verdrag wordt een «follow-up committee» ingesteld, waarbij de internationale samenwerking tussen deskundigen van de verdragsluitende partijen op het terrein van sport, kansspelen en opsporing en vervolging wordt geborgd. Deze commissie zal toezien op de naleving van het verdrag.
Wat is uw mening met betrekking tot de suggestie om eventueel het WADA om te vormen, zodat dit de integriteit in de sport in het algemeen moet bevorderen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Sport op 27 oktober 2014?
Dat is helaas niet gelukt.
Afspraken tussen supermarkten over het weren van effectieve controlesystemen handhaving alcoholleeftijd |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van Argos over afspraken tussen supermarkten over het weren van effectieve controlesystemen voor de handhaving van de leeftijdsgrens voor alcoholverkoop?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het rapport HBSC 2013, Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland, waarin onder andere onderzoek is gedaan naar alcoholgebruik onder jongeren?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat supermarkten afspreken controlesystemen te weren, die mogelijk zouden kunnen bijdragen aan een effectieve handhaving van de op supermarkten rustende wettelijke plicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben, zoals eerder aangegeven, een voorstander van methoden en systemen die bijdragen aan hogere naleving door verstrekkers. Het is echter uiteindelijk aan de supermarkten zelf om te bepalen welke aanpak ze willen hanteren en hierbij spelen naast effectiviteit ook andere factoren een rol.
Klopt het dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de voorlopige conclusie heeft getrokken dat supermarkten als Albert Heijn en Jumbo onderling hebben afgesproken een systeem dat bewezen effectief op leeftijd controleert buiten de deur te houden? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, wat was dan wel de voorlopige conclusie van de ACM?
De ACM heeft mij geïnformeerd dat de signalen over mogelijk verboden afspraken voor hen aanleiding zijn geweest om in gesprek te gaan met het CBL. Op 6 oktober jl. heeft het CBL haar standpunt over leeftijdscontrolesystemen via een persbericht nader toegelicht. De ACM heeft het dossier echter nog niet gesloten. Over een eventuele afrondingsdatum is mij niets bekend.
Klopt het dat supermarkten vasthouden aan hun eigen leeftijdscontroles bij de verkoop van alcohol en tabak, terwijl daarvan gebleken is dat die onvoldoende effectief zijn? Zo ja, wat vindt u daarvan?
De norm is geen alcohol onder de 18 en het bestendigen van deze norm is in eerste instantie uiteraard van belang voor ouders en jongeren. Verstrekkers hebben hierbij echter ook een belangrijke rol, namelijk de wettelijke plicht geen alcohol te verstrekken aan minderjarigen. Ik ben daarbij terughoudend in het afdwingen van systemen en methodes die hiertoe moeten leiden. Het is aan de branche en de markt om ondernemend te zijn en te zorgen voor hogere nalevingcijfers. Ik heb om de markt hierin van dienst te zijn, verkennend onderzoek laten doen naar leeftijdsverfificatiehulpmiddelen en -systemen. Daartoe heb ik vlak voor de zomer enkele rapporten aan uw Kamer gestuurd. Bovendien blijf ik de naleving door verstrekkers monitoren. Indien supermarkten zich niet aan de wet houden en toch alcohol verstrekken aan minderjarigen is het aan de gemeenten om hierop te handhaven.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de ACM naar mogelijke strijdigheid met de Mededingingswet van afspraken tussen supermarkten over het weren van bepaalde controlesystemen volledig is afgerond?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u c.q. uw ministerie op de hoogte was van afspraken tussen supermarkten over het in de uitzending genoemde controlesysteem? Zo ja, sinds wanneer was u daarvan op de hoogte? Wat heeft u sindsdien ondernomen om een einde te maken aan deze situatie?
In de afgelopen twee jaar heeft de directeur van Ageviewer via e-mail en gesprekken aangegeven «hindermacht» en «weerstand» vanuit de supermarktbranche te ervaren ten aanzien van de implementatie van zijn systeem. Sinds het begin van dit jaar wordt van zijn kant en van de kant van een andere bij dit systeem betrokkene, aangegeven dat er sprake zou zijn van verboden afspraken. Vanuit het ministerie is naar aanleiding hiervan contact gezocht met de ACM, waarbij door de ACM destijds is aangegeven dat zij de ontwikkelingen met interesse volgden. Het ministerie is niet bekend met ongeoorloofde afspraken tussen supermarkten.
Welke afspraken zijn sinds 2000 met de branche gemaakt over verbetering van de naleving van de alcoholleeftijd, en hoe zijn die nagekomen?
Er heeft sinds 2000 geregeld contact plaatsgevonden met de branche en hierbij is gesproken over de naleving van de alcoholleeftijd, bijvoorbeeld in het Directeuren Overleg Alcohol (DOA). Hier is met supermarkten afgesproken dat ze zich inzetten voor de naleving van de leeftijdsgrenzen. Hieruit volgde o.a. dat de branche zelf drie keer per jaar, ten behoeve van hun eigen benchmark, nalevingsonderzoeken uitvoert. Tot 2014 hebben zowel producenten als de verstrekkers gebruik gemaakt van het logo geen 16 geen druppel. Bij de start van de NIX18 campagne is de uiting geüniformeerd. Het NIX logo is bij de supermarktschappen en de kassa’s zichtbaar. Good practices die leiden tot hogere naleving worden door de branche actief uitgewisseld.
De nalevingcijfers vertonen de laatste jaren vooruitgang maar u weet dat ik over de laatste gemiddelde nalevingcijfers nog niet tevreden ben.
Hoe is de recente pilot van het Directeuren Overleg Alcohol «verbetering naleving leeftijdsgrenzen Drank- en Horecawet» verlopen? Heeft deze pilot een betere naleving opgeleverd? Bent u bereid gegevens over deze pilot met de Kamer te delen?
De pilot heeft niet geleid tot betere naleving en de resultaten waren teleurstellend. Ik zal uw verzoek tot toezending van de definitieve rapportage neerleggen bij de partijen in het DOA en kom hier op terug.
Op welke wijze wilt u supermarkten bewegen om gebruik te maken van bestaande of nieuwe sluitende systemen om de alcoholleeftijd te handhaven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de handhaving van de alcoholleeftijd blijft steken rond de 50%?
Een gemiddelde naleving van 50% door verstrekkers is mijn inziens onvoldoende, dit moet omhoog.
Wat vindt u van de conclusies over alcoholgebruik onder jongeren uit het rapport HBSC 2013? Welke conclusies trekt u daaruit over de noodzaak van handhaving van de alcoholleeftijd?
De meeste recente uitkomsten van de HBSC studie (HBSC: Health Behavior of School Children) laten goede resultaten zien onder middelbare scholieren in het voortgezet onderwijs en hun ouders. De onderzoekers spreken van een ware cultuuromslag. Met name onder de jongste leeftijdsgroepen (12, 13, 14 jaar) is de daling van alcoholgebruik de afgelopen twee jaar groot. En juist in die jongste groepen is de kwetsbaarheid voor middelengebruik het grootst.
Dit onderzoek werd uitgevoerd in een periode dat de leeftijdsgrens nog 16 was.
Onder de groep 16-jarigen neemt het percentage drinkers volgens de onderzoekers ook af. Maar áls ze drinken, drinken ze nog steeds gemiddeld veel.
Met de verhoging van de leeftijdsgrens en mijn inspanningen op het gebied van preventie heb ik goede hoop dat we in volgende onderzoeken zien dat ook de 16- en 17 jarigen minder gaan drinken.
Mooie onderzoeksresultaten betreffen ook de rol van de ouders. Zij steunen in overgrote meerderheid de verhoging van de leeftijdsgrenzen alcohol en tabak van 16 naar 18 jaar. Zij zijn ook strenger geworden en stellen duidelijker grenzen aan hun kinderen als het om roken en drinken gaat. Dat doen ze ook met meer zelfvertrouwen en met meer effect.
Naleving en handhaving zijn en blijven net als preventie en voorlichting onverminderd belangrijk om de nieuwe norm van niet drinken onder de 18 te versterken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Alcoholbeleid op 9 oktober a.s.?
Ja.
Het voorkomen van onnodige ziekenhuisopnames in de laatste levensfase |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het proefschrift «Reasons and avoidability of hospitalisations at the end of life, perspectives of GP’s, Nurses and Family Carers»? Wat is uw mening over de conclusie dat huisartsen de optie «niet behandelen en geen diagnostiek in het ziekenhuis» bij ongeneeslijk zieke patiënten niet altijd bespreken?1
Ja. Ik verwijs hiervoor naar mijn eerdere antwoord op vragen van het Kamerlid Dijkstra (D66)2 over het bericht dat artsen vinden dat ernstig zieke patiënten te lang worden doorbehandeld.
Wat vindt u van de suggestie die in het genoemde proefschrift wordt gedaan om te realiseren dat huisartsen de optie «niet behandelen en geen diagnostiek in het ziekenhuis» bij mensen die ongeneeslijk ziek zijn altijd aan de orde brengen als er een geneeskundig probleem is?
Het voeren van gesprekken over het naderende levenseinde moet een kerncompetentie van artsen zijn. Ik ben het daarom eens met de suggestie dat huisartsen, maar ook andere artsen, de optie «niet behandelen» aan de orde stellen bij mensen die ongeneeslijk ziek zijn. Daarbij dient gerealiseerd te worden, zoals ik in mijn antwoord op eerdere Kamervragen ook heb aangegeven, dat patiënten en familie niet zelden zelf kiezen voor doorbehandelen totdat alle behandelopties uitgeput zijn. De keuze die arts en patiënt samen maken kan ook het kiezen voor kwaliteit van leven zijn, maar vergt dan soms ook een cultuuromslag aan de kant van de patiënt en zijn familie. In het Nationale Programma Palliatieve Zorg zullen relevante onderwerpen als vergroten van bewustwording, cultuur, deskundigheidsbevordering bij artsen en advance care planning zeker aan de orde komen.
Wat is de stand van zaken van het «kijk- en luistergeld» voor specialisten waarin zij niet worden vergoed voor een verrichting maar voor het voeren van anticiperende gesprekken over het levenseinde?
Verzekeraars en aanbieders hebben, binnen de huidige bekostiging, de mogelijkheid om een tarief voor zogenaamd «kijk- en luistergeld» af te spreken. De NZa heeft, in overleg met veldpartijen, in 2013 geconcludeerd dat het aanvullend op de huidige mogelijkheden in de bekostiging wenselijk is deze zorg ook transparant te maken. Dat maakt het ook voor aanbieders en verzekeraars makkelijker aparte afspraken te maken hierover. Ziekenhuizen kunnen daarom per 1 januari 2014 een zorgactiviteit voor een zogenaamd «intensief consult ten behoeve van zorgvuldige afweging behandelopties» registreren als onderdeel van een DBC. De mogelijkheden om deze ruimte te creëren nemen nog verder toe bij de invoering van integrale tarieven per 2015, waarmee de honorariumcomponent van de medisch specialisten komt te vervallen.
Bent u bereid het kijk- en luistergeld ook beschikbaar te stellen voor huisartsen aangezien uit het proefschrift blijkt dat als huisartsen vaak visites bij patiënten aan het levenseinde afleggen, er minder patiënten worden opgenomen?
Huisartsen ontvangen voor elke ingeschreven verzekerde een inschrijftarief dat los staat van de zorg die de patiënt ontvangt. Daarnaast kan een huisarts als hij bij de patiënt op visite gaat hiervoor ook een prestatie declareren. Met de invoering van het nieuwe bekostigingsmodel krijgen aanbieders en verzekeraars meer ruimte om afspraken te maken over het belonen van uitkomsten en substitutie van zorg. Als dit een thema is waar partijen extra afspraken over willen, dan is dit dus ook mogelijk.
Op dit moment zijn er steeds meer huisartsen en wijkverpleegkundigen die met elkaar afspraken maken over patiënten die ongeneeslijk ziek zijn, de zgn. palliatieve thuiszorggroepen (PaTz groepen); momenteel staat hier geen financiering tegenover; kunt u aangeven of financiering geboden kan worden voor de wijkverpleging die dit soort overleggen uitvoert?
Op dit moment kan de wijkverpleging het deelnemen aan Patz overleg als continuïteitsbezoek declareren, maar dat is op langere termijn geen passende oplossing. Ik heb daarom eerder dit jaar al contact laten opnemen met de Nza en de stichting Patz om te zien wat er nodig is om tot meer structurele financiering te komen. Belangrijk is dat de methodiek breed wordt gedragen en door alle beroepsgroepen en verzekeraars wordt onderschreven. Hier wordt nu als eerste naar gekeken. Vervolgens kan worden bezien hoe de Patz aanpak het best en meer structureel financiering kan krijgen.
Onduidelijk is of zorgverzekeraars palliatieve zorg door wijkverpleegkundigen in de vorm van continue monitoring en begeleiding van palliatieve patiënten integraal kunnen blijven geven tot aan het sterven; kunt u toelichten of deze zorg, die voorheen wijkverpleegkundige zorg voor advies, informatie en voorlichting (AIV) werd genoemd, ook in het nieuwe zorgstelsel gegeven kan worden?
Ook in de Zorgverzekeringswet zal in 2015 de prestatie Advies, instructie en voorlichting (AIV) blijven bestaan.
Het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding |
|
Michiel van Nispen (SP), Hanke Bruins Slot (CDA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding?1
Ja.
Kunt u in aanvulling hierop reageren op de noodkreet van de praktijk over de kwaliteit van lijkschouwing?2
Er bestaat in het kader van het kwaliteitsbeleid betreffende het medisch handelen een richtlijn lijkschouw, die is opgesteld door de Vakgroep Forensische geneeskunde van GGD NL, het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Een lijkschouw is een vorm van «maatwerk». Wanneer het feitelijk handelen afwijkt van de handelingsinstructies van de bedoelde richtlijn dient degene die afwijkt van de richtlijn, de gevolgde werkwijze en de motivatie voor het afwijken registreert. Er is ook ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk. In deze gevallen zullen de afwijkende afspraken, als aanvulling op de standaard-richtlijnen, in de uitvoeringsorganisatie moeten worden vastgelegd. Het registeren van afwijkingen is een vereiste in het kader van de HKZ-certificatie (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector).
Erkent u dat er niet alleen sprake is van een Amsterdams probleem, maar van een landelijk probleem, aangezien het Forensisch Medisch Genootschap (FMG), de Vakgroep Forensische Geneeskunde en de Gezondheidsraad in adviezen letterlijk stellen dat vervolgopleidingen ontoereikend zijn en dit niet alleen gevolgen heeft voor de kwaliteit maar ook voor de kwantiteit? Zo ja, kunt u hierop aanvullend op uw eerdere antwoorden reageren?3 Zo nee, waarom niet?
Sinds de wijziging in de Wet op de lijkbezorging van januari 2010 mogen uitsluitend artsen die adequaat geschoold zijn en ingeschreven in een register, benoemd worden tot gemeentelijk lijkschouwer. Tot januari 2013 gold een overgangsregeling. Tot dat moment konden (forensisch) artsen die niet waren ingeschreven in een register benoemd zijn als gemeentelijk lijkschouwer. Nu deze overgangsperiode is verstreken, worden de forensisch artsen die ingeschreven staan in het register van het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) bekwaam geacht en wordt de kwaliteit voldoende geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging.
Indien de FMG van mening is dat de huidige eisen onvoldoende zijn, kan de FMG zelf de eisen tot registratie verhogen en daarmee de kwaliteit van de beroepsgroep naar een nog hoger niveau tillen. Ik zag en zie daarom geen aanleiding om op korte termijn maatregelen te nemen.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 7.
Hoe verhoudt uw interpretatie van het rapport van de Gezondheidsraad, namelijk dat de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep gecompenseerd zal kunnen worden, zich tot de conclusie van de Gezondheidsraad dat «de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep deels gecompenseerd zal kunnen worden» maar «de instroom een punt van zorg blijft» en «het te verwachten tekort een ernstige bedreiging inhoudt voor de forensisch-medische beroepsuitoefening»?4 Waarom lopen uw conclusie en die van de Gezondheidsraad zo uiteen?
Klopt het dat inmiddels zowel het FMG als het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) deskundige forensische artsen registreren? Hoe verhouden de inschrijvingseisen zich tot elkaar en welke voorwaarden hanteren beide? Waarom is inschrijving in het FMG blijkbaar niet voldoende?
Het FMG-register is een register van artsen in de forensische geneeskunde. Uitsluitend artsen die als forensisch arts in dit register zijn ingeschreven, kunnen worden benoemd als gemeentelijke lijkschouwer. Het NRGD-register heeft ten doel de gebruikmaking van deskundigen in strafzaken, die voldoen aan de door het College gestelde kwaliteitseisen, te bevorderen. In het NRGD-register worden aan de geregistreerde deskundigen op het gebied van de forensische pathologie nadere eisen gesteld met betrekking tot onder meer de kennis van het strafrecht en de rol van de deskundige daarin; de onderzoekvaardigheden en het vermogen om onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer op te treden. De functies van de twee registers zijn zodoende verschillend. Waar het register bij het FMG ziet op de kwaliteit van de beroepsbeoefenaar als zodanig, heeft het NRGD tot doel de kwaliteit van deskundigen in strafzaken te borgen.
Klopt het dat u de opleiding tot forensisch arts niet wil financieren omdat hiervoor geen wettelijke basis is en omdat volgens u een register het bewijs is dat er voldoende kwaliteit aanwezig is?5
Gezien de kwaliteitsborging via de registers en de jaarlijkse instroom in de basisopleiding tot forensisch arts zie ik vooralsnog geen aanleiding om overheidsfinanciering te overwegen.
Deelt u de mening dat het bestaan van een register niet direct betekent dat het niveau van de opleiding op peil is? Zo ja, kunt u dit dan uitgebreid toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het bestaan van een register houdt in dat er over inhoud, duur en niveau van de gevolgde opleiding openbare afspraken zijn gemaakt waaraan de opleiding worden getoetst.
Het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) respectievelijk het College Geneeskundige Specialismen (CGS) bij de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) heeft de kwaliteitseisen vastgesteld voor de opleiding tot forensisch arts FMG, respectievelijk de opleiding tot forensisch arts KNMG. Het register van het FMG bevat de forensisch artsen, die de 1-jarige basisopleiding tot forensisch geneeskundige hebben gevolgd en worden geregistreerd als forensisch arts FMG. Het register van de KNMG bevat de artsen die de 2-jarige profielopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en worden geregistreerd als forensisch arts KNMG.
Daarmee leveren de registers een waarborg voor de kwaliteit van (de opleiding van) deze groepen forensisch artsen.
Kunt u alsnog uitgebreid reageren op de aanbeveling van de Gezondheidsraad om de vervolgopleiding forensische geneeskunde op dezelfde manier te financieren als andere medische vakgebieden en een leerstoel in te stellen met een bijbehorende onderzoeksgroep?6 Indien hier een wettelijke grondslag voor nodig is, bent u dan bereid om hiervoor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op het antwoord op vraag 6 merk ik op dat de medische vervolgopleidingen die nu in aanmerking komen voor publieke financiering van overheidswege via VWS, opleiden voor de zorg die voortvloeit uit de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of Wet publieke gezondheid. Voor de opleiding tot forensisch arts is dit niet het geval. Gelet op het voorgaande, meen ik dat hiervoor thans onvoldoende aanleiding bestaat.
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat het voor de hand zou liggen als de kosten van de financiering voor rekening komt van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, omdat forensisch artsen werken ten behoeve van de veiligheid en rechtspraak?7 Zo ja, waarom slaat u deze aanbeveling in de wind? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betrokken Ministeries hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid voor een deel van het beleid dat raakvlakken heeft met de forensische geneeskunde. Dat laat onverlet dat de ontwikkelingen worden gevolgd. Dit is ook in lijn met de toezegging die gedaan is tijdens het Algemeen Overleg Wet op de lijkbezorging. Tijdens dit AO is met uw Kamer over de kwaliteit van de lijkschouw gesproken. Recente signalen vanuit het veld en uw Kamer zijn aanleiding om na te gaan of de kwaliteit van de lijkschouw dient te worden aangescherpt. U wordt over de uitwerking van deze toezegging medio 2015 nader geïnformeerd.
De mogelijke wijziging van het Sportbesluit |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat het kabinet als ambitie heeft om te streven naar een sportieve samenleving waarin voor iedereen een passend sport- en beweegaanbod aanwezig is, waarin uitblinken in sport wordt gestimuleerd, en om de sportparticipatie met 10% te verhogen?
Het kabinet heeft als doelstelling een sportieve samenleving waarin voor iedereen een passend sport- en beweegaanbod aanwezig is en waarin uitblinken in sport wordt gestimuleerd.
Op welke wijze is invulling gegeven aan de toezegging van de minister van VWS tijdens het Algemeen overleg sportbeleid van 2 juli 2014 om het belang van het overeind blijven van het Sportbesluit aan de staatssecretaris van Financiën duidelijk te maken en er bovenop te zitten?1
Zoals reeds geantwoord op de Kamervragen van het lid Van Veen2 is het gebruikelijk dat beide ministeries met elkaar overleggen over fiscale beleids- en wetswijzigingen ingeval die het terrein van de sport raken. Zo ook bij het bezien van de gevolgen van het arrest van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) van 19 december 2013, zaaknr. C-495/12 (Bridport and West Dorset Golf Club, hierna: Bridport) voor de btw-vrijstelling die van toepassing is op «de diensten door organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen, aan hun leden,»(de zogenoemde btw-sportvrijstelling uit artikel 11, lid 1, onderdeel e van de Wet op de Omzetbelasting 1968, hierna: Wet OB). De Ministeries van VWS en Financiën hebben dan ook regelmatig overleg met elkaar om uit te zoeken wat de consequenties van het arrest zijn. Over de voortgang informeren wij elkaar regelmatig. Naast de juridische EU-context spelen hier diverse andere aspecten die om een afweging vragen. Zie ook het antwoord op de vragen 4, 5, 6, 7 en 14.
Voor de volledigheid merken wij op dat onderstaande niets van doen heeft met aanpassing van de Toelichting bij Tabel I van de Wet OB voor zover het gelegenheid geven tot sportbeoefening betreft (Besluit van 27 oktober 2011, in de vraag ten onrechte «Sportbesluit» genoemd).
Klopt het dat het laten vervallen van de woorden «aan hun leden» in artikel 11, eerste lid, sub e, Wet op de omzetbelasting 1968 ertoe leidt dat sportstichtingen en gemeenten het recht op vooraftrek over de investering in een sportaccommodatie verliezen?
Zoals bekend maakt de huidige Nederlandse wettekst een onderscheid tussen prestaties aan leden en niet-leden. Daarmee is de Nederlandse btw-sportvrijstelling niet in lijn met het arrest Bridport. Of het arrest zal leiden tot het enkele schrappen van de woorden «aan hun leden» staat nog niet vast. Vooruitlopen op mogelijke rechtsgevolgen is dan ook niet aan de orde.
Het arrest Bridport vormt in samenhang met eerdere jurisprudentie over de sportvrijstelling de aanleiding om na te denken over de vormgeving van de sportvrijstelling in de Nederlandse wetgeving. 5 Daarbij zullen alle aspecten die samenhangen met de onderhavige problematiek nog worden onderzocht en in alle zorgvuldigheid worden afgewogen; juist vanwege het belang hiervan voor sport, maar eveneens voor de uitvoering van de btw-wetgeving door de belastingdienst die ook in de sfeer van sportaccommodaties met het bestrijden van oneigenlijke constructies te maken heeft.
Deelt u de analyse van de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het laten vervallen van de woorden «aan hun leden» in bovengenoemd artikel leidt tot een financieel nadeel voor gemeenten van vermoedelijk € 200 miljoen? Zo nee, op welk bedrag schat u de financiële gevolgen van deze wetswijziging voor gemeenten?
Zoals reeds aangegeven in de Kamervragen van het lid Van Veen6 zijn wij ervan op de hoogte dat de Vereniging Sport en Gemeenten een inschatting heeft gemaakt van de totale financiële gevolgen, maar is de concrete onderbouwing van het totaal ons (tot op heden) niet bekend. Voor de financiële gevolgen van gemeenten en sportverenigingen bij aanpassing van de btw-sportvrijstelling is overigens vooral het btw-regime voor het ter beschikking stellen van sportaccommodaties van belang. Zoals gemeld zal met afweging van alle financiële, organisatorische, juridische, administratieve en uitvoeringsaspecten een weloverwogen besluit worden genomen over de vormgeving van de sportvrijstelling. Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen over de uiteindelijke (financiële) gevolgen.
Uitgangspunt bij arresten van het Hof van Justitie EU is dat de wetgeving wordt aangepast als uit het arrest blijkt dat de wetgeving niet richtlijnconform is. Evenals bij andere wetswijzigingen zal daarbij de vraag naar redelijk overgangsrecht aan de orde zijn. Het compenseren van betrokkenen voor de gevolgen van jurisprudentie is geen automatisch recht. Wanneer duidelijkheid bestaat over de consequenties van het arrest, wordt bezien hoe om te gaan met de financiële gevolgen. Compensatie via het btw-compensatiefonds, is niet aan de orde, omdat uit dat fonds gemeenten, provincies en kaderwetgebieden een groot deel van de btw gecompenseerd krijgen die zij ter zake van prestaties in de hoedanigheid van overheid of niet-ondernemer in rekening gebracht krijgen. Het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie tegen vergoeding is een (al dan niet vrijgestelde) prestatie in de hoedanigheid van btw-ondernemer, omdat in concurrentie wordt getreden met andere ondernemers. Het btw-compensatiefonds heeft daarop geen betrekking.
Bent u voornemens om gemeenten voor deze extra btw-last te compenseren, bijvoorbeeld via het btw-compensatiefonds, indien bovengenoemde wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 doorgaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welk bedrag schat u de financiële gevolgen van de in vraag 3 genoemde wetswijziging voor sportverenigingen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een extra btw-last van vermoedelijk € 200 miljoen voor gemeenten en een extra btw-last voor sportverenigingen de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de sport in het geding brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat sprake is van oneerlijke concurrentie wanneer rechtspersonen die geen winst beogen geen btw moeten berekenen over hun prestatie bestaande uit het gelegenheid geven tot sportbeoefening en commerciële ondernemingen wel btw moeten berekenen over hun prestatie bestaande uit het gelegenheid geven tot sportbeoefening?
De btw-sportvrijstelling in de Wet OB is gebaseerd op de btw-richtlijn. De EU-wetgever heeft in de btw-richtlijn nadrukkelijk bepaald dat de sportvrijstelling beperkt is tot instellingen zonder winstoogmerk; een onderscheid tussen commerciële en niet-commerciële instellingen is dan ook bewust door de EU-wetgever gemaakt. Hierdoor mogen prestaties welke onder verschillende condities door commerciële dan wel niet-commerciële instellingen worden verricht voor de btw anders worden behandeld. De EU-wetgever ziet hierin derhalve geen schending van de fiscale neutraliteit.
De btw-richtlijn biedt wel de mogelijkheid aan de lidstaten om de sportvrijstelling niet toe te passen wanneer deze zal leiden tot concurrentieverstoring ten nadele van commerciële instellingen, maar uitsluitend wanneer het gaat om andere dan publiekrechtelijke instellingen. Het gebruik van deze mogelijkheid zou buitenproportioneel zijn. In de eerste plaats zou dit met zich meebrengen dat ook alle sportverenigingen in de btw-heffing zouden moeten worden betrokken. In de tweede plaats leidt btw-heffing bij de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties door niet-winstbeogende instellingen juist tot een lagere btw-druk vanwege het aftrekrecht in combinatie met de lage gebruiksvergoedingen tegenover commerciële bedrijven die sportaccommodaties exploiteren.
Acht u een vrijstelling voor niet-commerciële instellingen en btw-plicht voor commerciële instellingen die dezelfde prestatie verrichten strijdig met het beginsel van de fiscale neutraliteit van de btw? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe er in andere Europese landen met het arrest Bridport2 wordt omgegaan?
Het Hof van Justitie heeft in het arrest Bridport geoordeeld dat de vrijstelling voor nauw met sportbeoefening samenhangende diensten door een niet-winstbeogende instelling zowel geldt voor prestaties aan leden als aan niet-leden. Voor zover wij informatie hierover hebben gekregen van andere lidstaten is het beeld dat het arrest Bridport bij het merendeel van deze lidstaten geen aanleiding is tot wijzigingen in hun nationale wetgeving, omdat zij voor de btw geen onderscheid maken tussen prestaties aan leden en niet-leden.
Klopt het dat in het arrest gesproken wordt over natuurlijke personen (leden en niet-leden) en niet over verenigingen en stichtingen? Zo ja, waarom moeten het Sportbesluit en de Wet op de omzetbelasting 1968 dan gewijzigd worden vanwege dit arrest?
Het klopt dat het arrest Bridport ziet op prestaties die worden verricht ten behoeve van natuurlijke personen (leden en niet-leden). Op grond van het eerdere arrest HvJ EG 16 oktober 2008, zaak C-253/07 (Canterbury Hockey Club), vallen echter ook sportdiensten onder de vrijstelling indien de afnemer van die diensten een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid is, voor zover deze diensten nauw samenhangen met de beoefening van sport en onontbeerlijk zijn voor het verrichten ervan, en de uiteindelijke ontvangers van deze diensten personen zijn die sport beoefenen. De toepassing van de sportvrijstelling en de uitleg van het arrest Bridport kan dus niet worden beperkt tot diensten aan natuurlijk personen.
Is de in vraag 3 genoemde voorgenomen wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 uitsluitend bedoeld om de wettekst te repareren naar aanleiding van het arrest Bridport?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het arrest Bridport wordt gebruikt om «gekunstelde verhuurconstructies» aan te pakken?3
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u in het algemeen bij de aanpassing van de Nederlandse wettekst naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie EU mogelijkheden tot overgangsrecht of compensatie indien de gevolgen voor de praktijk zeer groot zijn?
Zie antwoord vraag 4.
De rol en zorgvuldigheid van de Inspectie voor de Gezondheidszorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de beslissing van 7 januari jl. van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam, in een zaak waarin een gezondheidspsychologe met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) afspraken heeft gemaakt om (tijdelijk) niet meer in de patiëntenzorg te werken na het aangaan van een relatie met een patiënt?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de deal die destijds tussen betreffende GZ-psycholoog en de IGZ is afgesloten? Bent u van mening dat dit soort onderhandse afspraken met behandelaars die de fout in zijn gegaan in geen enkel geval (meer) mogen worden gemaakt?
Er is in deze casus geen sprake van een onderhandse beroepsbeperkende afspraak tussen de beroepsbeoefenaar en de IGZ.
Zoals ik in mijn brief van 14 juli2 heb gemeld is, ingevolge het debat op 28 maart 2013 dat ik met uw Kamer heb gevoerd naar aanleiding van de casus Jansen Steur, als criterium voor een beroepsbeperkende afspraak gehanteerd dat de IGZ heeft afgezien van tuchtrechtelijke stappen tegen een disfunctionerende beroepsbeoefenaar, wanneer deze zich als gevolg van een afspraak met de IGZ op eigen verzoek liet uitschrijven uit het BIG-register.
Deelt u de mening van de IGZ dat in alle gevallen waarin een behandelaar de fout in is gegaan, de tuchtrechter ingeschakeld moet worden om te beoordelen of de behandelaar «veilig in de gezondheidszorg kan werken»? Zo nee, waarom niet?
Ja, maar wel proportioneel. De criteria voor het inschakelen van de tuchtrechter zijn neergelegd in het IGZ-handhavingsschema dat op 31 maart 2010 naar de Tweede Kamer is gezonden3.
In september 2010 heeft uw voorganger per brief nieuw IGZ-beleid inzake beroepsbeperkende maatregelen aangekondigd2; in uw brief van 22 januari 2013 heeft u geconstateerd dat dit beleid naar uw woorden niet volledig is geïmplementeerd en geeft u vervolgens aan dat u deze situatie niet kan en wil laten voortbestaan3; klopt het echter dat de IGZ de beleidswijziging nergens heeft vastgelegd, zoals uit de uitspraak van het tuchtcollege blijkt? Zo ja, bent u bereid om er voor te zorgen dat de beleidswijziging zo spoedig mogelijk wordt vastgelegd?
Nee, de betreffende beleidswijziging is door de IGZ vastgelegd in de «Werkwijze beroepsbeperkende maatregelen disfunctionerende beroepsbeoefenaren». Dit document is als bijlage bij de brief van 21 september 20106 aan de Tweede Kamer gestuurd en daarmee openbaar.
Deelt u de conclusie van het Tuchtcollege dat er niet is voorzien in een (deugdelijke) overgangsregeling met betrekking tot onderhandse afspraken welke dateren van vóór de beleidswijziging? Kunt u aangeven om hoeveel zaken met onderhandse afspraken van vóór de beleidswijziging het hier gaat? Kan de uitspraak van het tuchtcollege gevolgen hebben voor deze gevallen?
In mijn brief van 14 juli jl.7 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek naar de beroepsbeperkende afspraken die de IGZ heeft gemaakt met disfunctionerende beroepsbeoefenaren in de periode 2000 tot 2013. Het gaat om 13 personen, van wie uit nader onderzoek niet is gebleken dat ze nog op enige wijze betrokken zijn bij reguliere zorgverlening, in Nederland noch in het buitenland. Mochten er in de toekomst signalen komen dat dit wel gebeurt, dan zal de IGZ uiteraard handhavend optreden (bijvoorbeeld door de tuchtrechter in te schakelen) of in contact treden met de toezichthouders in het betreffende land.
Kunt u in het algemeen schetsen wat de taakverdeling tussen IGZ en Tuchtcollege is als het gaat om de omgang met dit soort gevallen?
De IGZ is toezichthouder op grond van de Gezondheidswet en houdt in die hoedanigheid toezicht op de uitvoering van wetten in het zorgdomein.
De tuchtrechter oordeelt over klachten die aan hem worden voorgelegd. Beide instanties voeren hun wettelijk opgedragen taken uit.
Eerder heeft u toegezegd dat u een zo compleet mogelijke lijst zou opstellen met beroepsbeperkende afspraken die de IGZ in het verleden met individuele zorgverleners heeft gemaakt; in uw brief van 3 juli 2013 geeft u aan dat u verwacht de Kamer in het late najaar van 2013 te kunnen berichten over de resultaten van het onderzoek en de eventuele vervolgstappen4; hoe staat het met de uitvoering van deze toezegging? Wanneer kan de Kamer deze lijst verwachten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Heeft u het artikel «Ook kritiek op Leeuwarder ziekenhuis MCL onterecht» gelezen?5 Klopt het dat zich in 2012 geen grote calamiteit tijdens een operatie heeft voorgedaan in het MCL in Leeuwarden, ondanks dat dit wel door de IGZ gemeld was?
Het klopt dat in het IGZ-rapport10 door een onzorgvuldige formulering ten onrechte het beeld is ontstaan dat in het Medisch Centrum Leeuwarden in 2012 een calamiteit heeft plaatsgevonden in het operatief proces.
De IGZ heeft de bestuurder van het ziekenhuis hierover geïnformeerd en op 27 juni 2014 een erratum aan het rapport toegevoegd waarbij dit is hersteld. De conclusies van het rapport blijven overigens onveranderd.
Deelt u de mening dat de IGZ extra zorgvuldig moet zijn in haar publicaties als het gaat om dit soort gevoelige zaken? Bent u van mening dat de IGZ hier voldoende zorgvuldig heeft gehandeld? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Ja, zie verder mijn antwoord op vraag 8.
Het uitbreiden van de pilot voor zzp’ers in de zorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Naar hoeveel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) die werkzaam zijn in de thuiszorg zijn op en omstreeks 21 mei 2014 brieven verzonden met daarin informatie over de deelname aan de pilot?
Op 21 mei 2014 zijn door de Belastingdienst 1.008 brieven verzonden over deelname aan de pilot.
Zijn de brieven alleen verzonden aan zzp’ers waarvan de VAR-wuo is herzien of aan alle zzp’ers die werkzaam zijn in de thuiszorg?
De brieven zijn verzonden aan de zorgverleners van wie in de periode oktober 2013 tot en met februari 2014 de VAR-wuo is herzien in een VAR-loon en aan de zorgverleners die een VAR-loon hebben gekregen in plaats van de gewenste VAR-wuo.
Staat deelname aan de pilot ook open voor zzp’ers waar nog niet gehandhaafd is door de Belastingdienst, maar die wel werkzaam zijn in de (thuis)zorg al dan niet via bemiddeling?
Ja.
Hoeveel zzp’ers hebben zich, tot het verstrijken van de inschrijftermijn voor de pilot van 1 juli 2014, aangemeld voor de pilot?
Van de geraamde 1.200 hebben ongeveer 800 zzp’ers zich aangemeld voor deelname aan de pilot.
Hoeveel van de zzp’ers die zich hebben aangemeld voor de pilot., hebben tijdig een VAR-wuo ontvangen?
De ervaringen met de Belastingdienst zijn positief. De zzp’ers die zich hebben aangemeld voor de pilot, hebben tijdig van de Belastingdienst een VAR-wuo ontvangen.
Hoeveel zzp’ers die zich hebben aangemeld voor de pilot is deelname aan de pilot geweigerd en wat was hier de reden van?
Uit de landelijke registratie blijkt dat ongeveer 800 zzp’ers zich hebben aangemeld voor de pilot. Hiervan hebben ongeveer 150 zzp’ers, om uiteenlopende redenen, afgezien van deelname aan de pilot. Gebleken is dat een deel van de zzp’ers niet voldoet aan de criteria die zorgkantoren hanteren om toegelaten te worden tot de pilot (kwalificatieniveau, ondernemerschap, zelf cliënten werven). In sommige gevallen hebben zzp’ers uit eigen beweging afgezien van deelname aan de pilot. Er wordt echter geen registratie bijgehouden van de motieven waarom zzp’ers afzien van deelname aan de pilot. Per saldo hebben de zorgkantoren met ongeveer 650 zzp’ers contracten afgesloten voor de pilot.
Klopt het dat de Belastingdienst de brief over het verbreden van de pilot naar alle zzp’ers in de zorg gestuurd heeft ongeacht hun niveau, maar dat de zorgkantoren alleen zorgverleners van niveau 3 of hoger accepteren? Zo ja, acht u het wenselijk dat zorgverleners met niveau 1 of 2 niet als zelfstandige kunnen werken?
De Belastingdienst heeft ongeacht het niveau mensen aangeschreven. Het niveau van de zorgverlener is geen criterium voor het al dan niet kunnen zijn van zelfstandig ondernemer.
Doen alle zorgkantoren mee met de pilot en blijven ze dat doen? Klopt het dat er meerdere zorgkantoren niet meer willen meewerken aan de pilot?
De looptijd van de pilot voor de zzp’ers heeft betrekking op 2013 en 2014. Dat is ook in het AO VAR van 23 april, aangegeven. Alle zorgkantoren hebben hun medewerking verleend aan de pilot. De duur van de pilot is beperkt en het vervolg dient te worden bezien in het licht van de hervorming van de langdurige zorg. Dit perspectief is ook beschreven in de brief van 7 april jl. De nadruk in de pilot ligt op extramurale verzorging en verpleging. Met ingang van 2015 komt de zorg die aan het leeuwendeel van de cliënten wordt geleverd, onder de Zorgverzekeringswet te vallen. Een relatief bescheiden aantal cliënten heeft een verblijfsindicatie en zij komen te vallen onder het overgangsrecht van de Wlz. Het is om die reden dat Zorgverzekeraars Nederland onlangs te kennen heeft gegeven de pilot te beeëindigen.
Zorgverzekeraars Nederland staat open voor de mogelijkheid om met ingang van 2015 zzp’ers onder de Zorgverzekeringswet te contracteren, zij het dat de zzp’ers aan dezelfde criteria moeten voldoen als nieuwe toetreders. Ook stellen de verzekeraars eisen aan het kwalificatieniveau van de zzp’ers. VWS en ZN zijn in overleg op welke wijze dit zorgvuldig tot stand wordt gebracht rekening houdend met de huidige diensten en zzp’ers.
Dit staat overigens los van de fiscale eisen voor ondernemerschap. Handelt men conform deze vereisten, dan kan men dus ook zonder de pilot voldoen aan de fiscale vereisten voor ondernemerschap.
Momenteel wordt een korte termijn onderzoek uitgevoerd naar de alternatieve bedrijfsmodellen voor zzp’ers, waarbij sprake is van zelfstandigheid in plaats van werkgeverschap. Voor de langere termijn wordt meer fundamenteel gekeken naar dit onderwerp. Dat vindt plaats in het kader van een IBO-onderzoek.
Heeft het arrest van 13 juni 20141, waarin de Hoge Raad besliste dat als een anesthesiemedewerker gehouden is de instructies van ziekenhuizen of anesthesiologen op te volgen en dat hij behoudens eigen opzet of bewuste roekeloosheid niet aansprakelijk is voor schade die voortvloeit uit het verrichten van zijn werkzaamheden, dit er niet aan in de weg staat dat de anesthesiemedewerker deze werkzaamheden als ondernemer voor de btw verricht, volgens u ook gevolgen voor de inkomstenbelasting en de VAR-verstrekking?
Het moeten opvolgen van instructies kan er toe leiden dat er een dienstbetrekking bestaat. Hetzelfde geldt voor de aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit het door de opdrachtnemer verrichten van werkzaamheden. Bij het oordeel over afgifte van een VAR zijn dit elementen die worden meegewogen naast de overige omstandigheden van het geval. Deze afweging kan overigens voor de BTW anders uitpakken dan voor de inkomstenbelasting en de afgifte van de VAR. Het oordeel van de Hoge Raad ten aanzien van het ondernemerschap voor de BTW heeft dan ook geen (directe) gevolgen voor de inkomstenbelasting en de VAR-verstrekking.
De mogelijke sluiting van de Spoedeisende Hulp in Weert |
|
Raymond Knops (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat er inmiddels 22.000 handtekeningen verzameld zijn voor het behoud van de eerste hulp van het Sint Jans Gasthuis (SJG) in Weert?1 Kunt u toelichten wat de stand van zaken rond deze specifieke spoedeisende hulp is?
Ja.
In het begin 2013 gepubliceerde rapport «Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg» is door Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een landelijk kader van criteria voor de herinrichting van de spoedeisende zorg opgesteld. In dit kwaliteitskader staat voor meerdere complexe acute aandoeningen wat de kwaliteits- en volumecriteria zouden moeten zijn om de kwaliteit te kunnen garanderen. Op basis van deze criteria zijn scenario’s ontwikkeld en is een inventarisatie gemaakt toegespitst op de specifieke situatie per regio.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft zorgverzekeraars er inmiddels op gewezen dat hun plannen voor gezamenlijke inkoop van deze spoedeisende zorg nog onvoldoende onderbouwd zijn om dit gezamenlijk optrekken op dit moment toe te staan. Op basis hiervan heeft ZN op 16 juli laten weten het gezamenlijke traject rond complexe spoedeisende zorg op dit moment niet door te zetten. Er is op dit moment dus geen sprake meer van een gezamenlijk traject van de zorgverzekeraars om genoemde zorg niet meer in te kopen bij het St. Jans Gasthuis. Het is nu aan iedere zorgverzekeraar afzonderlijk om hier het eigen inkoopbeleid op te formuleren. Het inkoopbeleid van zorgverzekeraars is een individuele verantwoordelijkheid, waarbij de zorgverzekeraar moet voldoen aan de zorgplicht jegens zijn verzekerden.
Klopt het dat het uiteindelijke doel van de regioplannen betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger is? Hoe wordt bepaald en getoetst dat de spoedeisende zorg voor de burger daadwerkelijk beter wordt met het regioplan?
Het doel van de regioplannen van zorgverzekeraars is naast een betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger ook een doelmatiger inrichting van de acute zorg. Dit gebeurt aan de hand van de eerder genoemde Kwaliteitsvisie waarin een landelijk kader van criteria voor de herinrichting van de spoedeisende zorg is neergelegd. Er zijn scenario’s opgesteld toegespitst op de specifieke situatie van de betreffende regio. Deze regiovisies zijn in samenwerking met de regionale zorgaanbieders opgesteld. Het regionaal overleg acute zorg (ROAZ) speelt een belangrijke rol. Dit proces moest er toe leiden dat de spoedeisende zorg voor de burger/patiënt daadwerkelijk verbetert. De ACM heeft inmiddels zorgverzekeraars opgeroepen hun plannen met onafhankelijke kwaliteitsstandaarden te onderbouwen.
Ben u ervan op de hoogte dat het SJG op de kwaliteitscriteria ten aanzien van de zes functies die op basis van de (concept)regio plannen mogelijk geschrapt worden, gemiddeld of hoger scoort dan landelijk (op basis van de normen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en wetenschappelijke instituten)? Bent u er tevens van op de hoogte dat het SJG deze zes functies tegen marktconforme tarieven kan bieden? Hoe kijkt u er tegenaan dat Zorgverzekeraars Nederland het aantal behandelingen ten aanzien van deze zes functies meetelt in haar toetsing op kwaliteit, terwijl het niet om hoogcomplexe zorg gaat? Deelt u de mening dat uit de scores op de kwaliteitscriteria verondersteld kan worden dat er niet meer behandelingen nodig zijn om meer kwaliteit te kunnen bieden?
De afweging die zorgverzekeraars maken in hun inkoopbeleid is een eigen verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar, waarbij zorgverzekeraars zich moeten houden aan de zorgplicht, waaruit voortvloeit dat zorg binnen redelijke afstand en redelijke termijn aan de verzekerde geleverd dient te worden. Voor acute zorg dienen zorgverzekeraars en aanbieders van zorg er voor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde norm van 45 minuten in de regio geborgd blijft (inclusief verloskundige zorg). De NZa kan optreden indien de zorgverzekeraar zijn zorgplicht niet nakomt.
Vindt u dat zowel prijs als kwaliteit in de huidige beleidsvoering door zorgverzekeraars op de juiste wijze beoordeeld worden? Bent u bereid het «prijs-kwaliteit»-criterium dat Zorgverzekeraars Nederland hanteert ter discussie te stellen, zodat er meer op kwaliteit ingekocht gaat worden?
Ik ben er een voorstander van dat de prijs een belangrijke rol speelt bij contracteren van zorg, we moeten de zorg immers voor iedereen betaalbaar houden. Maar ook de kwaliteit van de zorg moet bij de inkoop worden betrokken. Dat is een belangrijk onderdeel voor het goed werken van het stelsel.
Ik ben dan ook blij dat verzekeraars daar steeds meer aandacht aan besteden. Daarvoor is het nodig dat er meer en transparante kwaliteitsrichtlijnen en standaarden worden ontwikkeld. Het Zorginstituut Nederland kan voor het stimuleren en onderbouwen daarvan ondersteuning bieden. In het wetsvoorstel «verbod op verticale integratie» staan nieuwe eisen aan verzekeraars om transparant te zijn op basis waarvan ze inkopen. Het wetsvoorstel ligt ter behandeling in de Eerste Kamer voor.
Op welke wijze zou volgens u de sluiting van de eerste hulp van het SJG in Weert bij kunnen dragen aan de verbetering van de kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger?
Zie mijn antwoord op vraag 3 waar ik inga op de verantwoordelijkheidsverdeling.
Herinnert u zich dat in het regeerakkoord Rutte-II is afgesproken dat de dubbele infrastructuur van Huisartsenposten (HAP) en Spoedeisende Hulp (SEH) wordt afgebouwd, hetgeen lijkt te suggereren dat er momenteel overlap is, en dat er met het sluiten van een HAP of SEH geen verslechtering van de spoedeisende zorg zal zijn? Kunt u garanderen dat geen enkele burger er op achteruit gaat, als het gaat om de kwaliteit van de spoedeisende zorg? Kunt u in uw antwoord de afstand en reistijd naar de spoedeisende zorg betrekken?
In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van Huisartsenposten (HAP) en Spoedeisende Hulpen (SEH’s) afgebouwd wordt, door integratie van HAP en SEH. Het maakt het kiezen van de juiste zorg voor de patiënt ook gemakkelijker. Van belang is een goede triage aan de poort, om patiënten niet onnodig het ziekenhuis in te sturen. Uitgangspunt daarbij is dat de wettelijk gestelde bereikbaarheidsnorm van 45 minuten geborgd blijft waarmee de basisspoedzorg dicht bij de burger beschikbaar blijft. De IGZ ziet toe op de randvoorwaarden voor verantwoorde (spoedeisende) zorg.
Heeft u een beeld van het geheel aan regioplannen dat in dit kader wordt opgesteld? Weet u al wanneer deze regioplannen openbaar zullen worden? Kunt u zich ervoor inzetten dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet rond het mogelijk sluiten van een SEH, zolang de regioplannen niet openbaar zijn en besproken zijn met alle betrokkenen, waaronder de gemeenten Weert, Nederweert, Cranendonck en Leudal? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet op de hoogte van het geheel aan regioplannen. Het is ook niet aan mij om deze plannen openbaar te maken. Het gezamenlijk optrekken door verzekeraars bij inkopen van acute zorg is als gevolg van het bericht van de ACM (17-7-2014) over de herstructurering van de complexe acute zorg op dit moment niet doorgezet door de verzekeraars. Het is aan de individuele zorgverzekeraar om acute zorg te contracteren voor hun verzekerden. Het is dan ook niet aan mij om plannen openbaar te maken. Ik ga er overigens wel van uit dat over de inhoud en mogelijke gevolgen voor betrokkenen en belanghebbende partijen (zoals gemeenten) van eventuele plannen altijd gecommuniceerd zal worden in de regio.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 25 maart 2014 (Kamerstuk 29 274, nr. 188) aangeeft dat u verantwoordelijk bent voor de continuïteit van cruciale zorg en dat u de benodigde stappen zult zetten als er sprake van is dat deze in het gedrang komt? Aan wat voor mogelijke stappen denkt u dan? Heeft u naast uw strikt wettelijke rol ook nog andere middelen om uw systeemverantwoordelijkheid invulling te geven? Is de 45 minutennorm naar uw mening de enige norm die hierbij van belang is?
Ja, het is juist dat de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid draagt voor de continuïteit van cruciale zorg, waaronder SEH-zorg, maar de primaire verantwoordelijkheid ligt bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen. Wanneer zorgverzekeraars niet in staat zijn om de continuïteit van cruciale zorg voor hun verzekerden te borgen is het aan de zorgverzekeraar om melding te maken van deze overmacht bij de NZa. Constateert de NZa dat deze melding van overmacht terecht is, dan is het de verantwoordelijkheid van de overheid om een tijdelijke vangnetstichting op te richten met het oog op de continuïteit van cruciale zorg. Een andere verantwoordelijkheid heeft de overheid niet. Ten aanzien van de beschikbaarheid van SEH-zorg en acute verloskunde geldt de 45-minuten norm. Zorgverzekeraars dienen er in beginsel voor te zorgen – gelet op hun zorgplicht – dat verzekerden deze zorg binnen genoemde normtijd ontvangen. Deze 45-minutennorm zorgt ervoor dat de spreiding van deze zorg over Nederland goed is. Iedereen heeft basis spoedeisende hulp op vrij korte afstand ter beschikking. De 45 minutennorm is hierbij van essentieel belang.
Het gesloten zorgakkoord met de vijf-partijencoalitie |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Renske Leijten , Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt de Kamer tekst van het op 5 juni jongstleden gesloten zorgakkoord, inclusief de financiële onderbouwing, sturen?1
Over de uitwerking van het eerder met de fracties van VVD, PvdA, D66, CU en SGP gesloten principe-akkoord over het wetsvoorstel waarin artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) gewijzigd wordt, zijn op 5 juni jongstleden nadere afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn door de partijen neergelegd in de door hen ingediende amendementen. Er is hiernaast geen sprake van een op schrift gesteld akkoord.
In de aanvullende hoofdlijnenakkoorden van juli 2013 voor de medische specialistische zorg (MSZ) en geestelijke gezondheidszorg (GGZ), zijn afspraken gemaakt over volumereductie. De doelstelling is om tot een structurele, landelijke volumegroei te komen van maximaal 1,5% in 2014, en van 1,0% in 2015 t/m 2017. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over het terugdringen van praktijkvariatie, spreiding en concentratie van zorg, substitutie van 2e naar 1e lijn en ambulantisering. Om de doelstellingen uit deze akkoorden te kunnen realiseren is afgesproken dat artikel 13 van de Zvw wordt gewijzigd waardoor verzekeraars de ruimte krijgen om selectief op kwaliteit en prijs in te kopen. Deze gezamenlijke inspanningen leiden tot een besparing van € 250 miljoen in 2014 oplopend tot € 1 miljard vanaf 2017 en maken onderdeel uit van het in de Miljoenennota 2014 gepresenteerde «€ 6 miljard-pakket».
Is het Ministerie van Financiën betrokken geweest bij deze financiële onderbouwing? Zo neen, waarom niet?
De wijziging van artikel 13 Zvw maakt onderdeel uit van de afspraken in het kader van de aanvullende hoofdlijnenakkoorden van juli 2013. Deze zijn, als onderdeel van het € 6 miljard-pakket» gepresenteerd in de Miljoenennota 2014. Het Ministerie van Financiën is hierbij betrokken geweest.
Is de financiële onderbouwing doorgerekend door het Centraal Planbureau (CPB)? Zo ja, kunt u het oordeel van het CPB naar de Kamer sturen? Zo neen, waarom niet?
Het Centraal Planbureau heeft in haar Macro Economische Verkenningen 2014 gerekend met de effecten van het «€ 6 miljard-pakket». De wijziging van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet maakt daar onderdeel van uit.
Kunt u aangeven welke zorgorganisaties betrokken zijn geweest bij het opstellen van het zorgakkoord? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wilt u een lijst met gesprekpartners naar de Kamer sturen?
Er zijn geen zorgorganisaties betrokken geweest bij het akkoord op 5 juni jongstleden, het zijn afspraken tussen VVD, PvdA, D66, CU en SGP.
De hoofdlijnenakkoorden voor de MSZ en GGZ, waarin de wijziging van artikel 13 Zvw als voorwaarde is opgenomen voor het realiseren van de doelstellingen in de akkoorden, zijn tot stand gekomen met en ondertekend door koepels van zorgaanbieders (NVZ, NFU, ZKN, OMS, GGZ N, NVvP, NVVP, NIP, Platform MEER GGZ, LVE, LVG, V&VN), de koepel van zorgverzekeraars (ZN) en de patiënten/cliëntenorganisaties NPCF en LPGGz.
Kunt u uw oordeel over de ingediende amendementen bij wetsvoorstel 33 362 voor de wetsbehandeling aan de Kamer sturen? Zo neen, waarom niet?
De amendementen bij het wetsvoorstel 33 362, nrs. 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21 zie ik als een ondersteuning van mijn beleid, omdat deze amendementen waarborgen dat zorgverzekeraars voldoende transparantie bieden over het inkoopproces en inkoopbeleid en over de vergoeding die van toepassing is bij niet-gecontracteerde zorg. Ik acht deze transparantie van belang voor de werking van het stelsel. Transparantievergroting is reeds onderdeel van de hoofdlijnenakkoorden en wordt via de amendementen wettelijk verankerd. Tevens waarborgen deze amendementen dat de ontwikkelingen rondom zorginkoop en naar aanleiding van de wijziging van artikel 13 worden gemonitord door de NZa en tevens twee jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd. Ik zie de amendementen als een wenselijke aanvulling van de aanscherpingen die ik met de wijziging van artikel 13 Zvw beoog.
Ook amendement 33 362 nr. 11 zie ik als ondersteuning van mijn beleid. Dit amendement regelt dat zorgverzekeraars ook transparant moeten zijn (zes weken voor het nieuwe kalenderjaar) over de verschillen in het gecontracteerde zorgaanbod ten opzichte van het lopende kalenderjaar. Deze transparantie is in het belang van de verzekerde.
Met de amendementen 33 362 nrs. 6 en 14 wordt de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw ongedaan gemaakt. Gezien het belang van de wijziging van art 13 Zvw ontraad ik deze amendementen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire wetsbehandeling?
Ja.
Het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding |
|
Michiel van Nispen (SP), Hanke Bruins Slot (CDA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en verwijs voor mijn reactie naar mijn antwoorden op de overige vragen.
Deelt u de zorgen van het hoofd van de afdeling forensische geneeskunde van de GGD Amsterdam en van het opleidingsinstituut Netherlands School of Public & Occupational Health (NSPOH) dat er op den duur niet alleen een tekort dreigt aan Amsterdamse lijkschouwers, maar ook een probleem ontstaat met de kwaliteit van de artsen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het is aan individuele werkgevers om te zorgen dat zij voldoende functionarissen in dienst hebben voor de taken die moeten worden uitgevoerd. Ik kan dan ook geen uitspraak doen over de situatie zoals deze zich mogelijk in Amsterdam voordoet.
De Gezondheidsraad heeft in haar advies over de forensische geneeskunde aandacht besteed aan de capaciteit aan forensisch artsen. Daaruit valt te concluderen dat de instroom in de beroepsgroep een punt van zorg is, maar dat de jaarlijkse instroom van 20 artsen2 in de basisopleiding tot forensisch arts de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep zal kunnen compenseren. Ik zag en zie daarin geen aanleiding om op korte termijn maatregelen te nemen.
In artikel 5 van de Wet op de Lijkbezorging is de verplichting vastgelegd dat uitsluitend artsen die als forensisch arts zijn ingeschreven in een daartoe gehouden register, worden benoemd als gemeentelijk lijkschouwer. Met het oog hierop beheert de beroepsvereniging, het Forensisch Medisch Genootschap (FMG), een register voor forensisch artsen. De als zodanig werkzame forensisch artsen worden daarin geregistreerd als forensisch arts FMG. Dit betreft de artsen die de 1-jarige basisopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en daardoor door de beroepsvereniging competent worden geacht om zelfstandig te werken als forensisch arts en correct een doodsoorzaak vast te stellen.
Met dit register is zodoende ook de kwaliteit van de forensisch arts geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging. Uit de keuze van de beroepsvereniging leid ik niet af dat het noodzakelijk zou zijn om de toegankelijkheid van de uitgebreidere opleiding tot forensisch arts te vergroten. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 4 en 6 en naar de kabinetsreactie van 6 februari 2014 op het advies van de Gezondheidsraad «Forensische geneeskunde ontleed»3.
Is de basisopleiding tot lijkschouwer van dertig dagen volgens u lang genoeg om forensisch artsen zorgvuldig en goed op te leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat de overheid niet meebetaalt aan de uitgebreidere profielopleiding van forensisch artsen?
Per opleiding worden afzonderlijk afwegingen gemaakt of overheidsfinanciering is aangewezen. Ik zie mede gezien mijn antwoord op vragen 2, 3 en 5 vooralsnog geen aanleiding publieke financiering van de uitgebreidere opleiding tot forensisch arts te overwegen. Overigens merk ik op dat de medische vervolgopleidingen die nu in aanmerking komen voor publieke financiering van overheidswege via VWS opleiden voor de zorg die voortvloeit uit de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of Wet publieke gezondheid. Voor de opleiding tot forensisch arts is dit niet het geval.
Deelt u de mening van de GGD Amsterdam en de Gezondheidsraad dat de opleiding tot forensisch arts beter moet worden gefinancierd om te voorkomen dat daders ongestraft rond blijven lopen? Zo ja, bent u bereid om samen te zoeken naar een oplossing, die kan inhouden dat er meer financiering moet komen voor een toegankelijke en goede opleiding voor forensisch artsen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad «Forensische geneeskunde ontleed, naar een volwaardige plaats voor een bijzondere discipline» (Kamerstuk 33 628, nr. 4) wordt niet ingegaan op het advies om te onderzoeken of er een overheidsfonds in het leven geroepen kan worden voor de bekostiging van tien tot twintig opleidingsplaatsen voor de vervolgopleiding forensische geneeskunde; kunt u alsnog aangeven of u bereid bent de mogelijkheden voor een dergelijk fonds te onderzoeken? Kunt u hierbij ook aangeven hoe u tegen de suggestie van de Gezondheidsraad aankijkt om een dergelijk fonds vergelijkbaar met het Opleidingsfonds Zorg in te stellen en welke consequentie dat dan heeft voor de keuze van de begroting waaruit dit betaald zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 4.
De (dreigende) uitbraak van MERS-CoV |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het statement van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) met betrekking tot de uitbraak van MERS-CoV en de bezorgdheid die daarin uitgesproken wordt over het sterk stijgende aantal gevallen van deze ziekte?1
Ja.
Gaat u in, en zo ja op welke wijze, op de adviezen van de WHO aan desbetreffende landen om bepaalde stappen te ondernemen, in het bijzonder:
Ik onderschrijf de adviezen van de WHO. Het RIVM stelt zijn richtlijnen en protocollen in lijn met die adviezen op.
Het RIVM heeft een richtlijn met maatregelen rondom een (verdachte) patiënt opgesteld voor GGD-en, huisartsen en ziekenhuizen. In deze richtlijn staan adviezen met betrekking tot diagnostiek, opname in het ziekenhuis in strikte isolatie en de infectiepreventie maatregelen die bij thuisisolatie moeten worden getroffen. Het Nederlands huisartsen genootschap heeft de belangrijkste punten uit deze richtlijn ook beschikbaar gemaakt voor huisartsen via hun website.
Er zijn diverse internationale onderzoeken – met betrokkenheid van de WHO – waar het RIVM en het Erasmus MC aan bijdragen. Doel van deze onderzoeken is het verkrijgen van meer inzicht in de epidemiologie van MERS-CoV, waaronder de wijze van overdracht en de potentiële bronnen. Het RIVM heeft bijvoorbeeld recent een wetenschappelijke publicatie over de bevindingen rond de twee Nederlandse patiënten opgesteld (http://www.eurosurveillance.org/ViewArticle.aspx?ArticleId=20817).
Sinds het begin van de uitbraak in 2012 zijn GGD’en, reizigers en artsen in Nederland met regelmaat geïnformeerd door het RIVM. Het LCR (Landelijke Coördinatie Reizigersadvisering) heeft in de folder die speciaal is opgesteld voor personen die naar de Hadj gaan informatie opgenomen over het MERS-virus en over voorzorgsmaatregelen om besmetting te voorkomen. Deze folders worden gebruikt door alle vaccinatiecentra. Daardoor kunnen reizigers preventieve maatregelen nemen om niet geïnfecteerd te raken, kunnen artsen en terugkerende reizigers alert zijn op klachten passend bij een MERS infectie en kunnen de GGD en het RIVM passende maatregelen nemen bij een melding van een verdachte patiënt. Patiënten worden geïsoleerd verzorgd.
Het RIVM deelt alle benodigde gegevens over de Nederlandse patiënten conform de International Health Regulations met de WHO, het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en Saoedi-Arabië.
Kunt u het verschil toelichten in de volgende zaak: op de website van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieubeheer) staat vermeld dat besmetting van mens op mens zelden en meestal binnen het ziekenhuis plaatsvindt2; in het persbericht van de FAO van 6 mei 2014 staat echter dat – hoewel de eerste gevallen waarschijnlijk door besmetting van dier op mens hebben plaatsgevonden – het merendeel van de gerapporteerde gevallen van MERS-CoV door mens-op-mens overdracht heeft plaatsgevonden3; ook de OIE geeft dit op haar website aan4?
Het RIVM stemt de berichtgeving af op die van de WHO. In de meest recente verklaring van het Emergency Committee van de WHO wordt geconcludeerd dat hoewel de ernst van de situatie qua impact op de volksgezondheid is toegenomen, er geen aanwijzingen zijn van efficiënte mens-op-mens transmissie. Sinds medio maart 2014 is er een forse toename van het aantal gevallen van MERS in het Midden-Oosten, die voor een zeer groot deel te wijten is aan gevallen gerapporteerd door Saoedi-Arabië. De toename van patiënten in Saoedi-Arabië wordt weer voor een groot deel verklaard door besmettingen in ziekenhuizen in verschillende steden, met ook besmettingen van hulpverleners. Deze besmettingen vonden plaats door gebrekkige infectiepreventie. Vandaar dat de WHO het belang van infectiepreventie maatregelen – die in Nederlandse ziekenhuizen bij besmettelijke ziekten altijd worden toegepast – met klem benadrukt.
Als het inderdaad zo is dat het merendeel van de besmettingen van mens op mens plaatsvindt, wat betekent dat dan voor het preventiebeleid rond deze uitbraak?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat het afgelopen jaar het Ministerie van Volksgezondheid van Saudi-Arabië bepaalde risicogroepen (65+ers, kinderen, chronisch zieken en zwangere vrouwen) heeft aangeraden niet deel te nemen aan de Haij in verband met de MERS-uitbraak?5 Verwacht u een dergelijk advies ook voor dit jaar, en wat betekent dit voor eventuele specifieke maatregelen ten aanzien van pelgrims die terugkeren na de Haij van dit jaar?
Zoals beschreven in de nota naar aanleiding van het verslag bij wijziging van de Wet publieke gezondheid tot incorporatie van de Regeling Middle East respiratory syndrome coronavirus (MERS-CoV) (Tweede Kamer, 2013–2014, 33 711, nr. 5) ben ik op de hoogte van het advies dat het Ministerie van Volksgezondheid van Saoedi-Arabië vorig jaar heeft afgegeven. Ik heb geen reden om aan te nemen dat Saoedi-Arabië zijn aanbeveling dit jaar zal wijzigen. De WHO en het ECDC adviseren deelnemers aan pelgrimsreizen naar Saoedi-Arabië inmiddels om voorafgaand aan hun reis contact op te nemen met hun arts om te bespreken of er redenen zijn om de reis uit te stellen. Nederland volgt dit advies van de WHO en het ECDC. De LCR (Landelijke Coördinatie Reizigersadvisering) heeft net zoals vorig jaar een voorlichtingsfolder beschikbaar gesteld om pelgrims optimaal voor te lichten over MERS-CoV. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid nader onderzoek te steunen naar de overdracht van het virus van dier op mens? Klopt het dat de Erasmus Universiteit in Rotterdam een van de leidende onderzoeksinstituten voor MERS is?
Het RIVM verzamelt alle beschikbare informatie over de twee MERS-patiënten in Nederland om meer kennis te achterhalen over de mogelijke bron en wijze van hun besmetting. Deze informatie wordt gedeeld met het ECDC, de WHO en Saoedie-Arabië om deze te bundelen met kennis over andere patiënten of uit andere bronnen. Ik vind dat verder onderzoek naar de overdracht van dier op mens met name op het Arabisch schiereiland moet plaatsvinden. In december 2013 hebben Nederlandse wetenschappers van het RIVM samen met wetenschappers van het Erasmus MC en uit Quatar het eerste bewijs geleverd dat dromedarissen besmet kunnen raken met het MERS-coronavirus. Dit is een belangrijke bijdrage geweest aan het onderzoek naar de eigenschappen van het virus.
Bent u van mening dat landen in de Arabische regio voldoende inzet plegen om de bron van de infectie op te sporen?
De WHO en de FAO hebben in hun recente statements over MERS-CoV opgeroepen het essentiële onderzoek naar de epidemiologie, de transmissieroute en de riscofactoren voor verspreiding te starten en te versnellen. Ik kan hieruit opmaken dat de WHO en de FAO de inzet van deze landen tot nu toe onvoldoende vinden.
Handel in illegale en levensbedreigende afslankproducten en doping |
|
Pia Dijkstra (D66), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van «Undercover in Nederland», waaruit blijkt dat het makkelijk is verboden anabolen, afslankpillen en epo via internet te bestellen?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op deze uitzending, waarin een specialist aangeeft dat het tegengaan van deze illegale handel een lage prioriteit heeft bij justitie? Kent u voorts het artikel in Medisch Contact van 1 mei jl., waarin wordt vermeld dat de pakkans gering is, waardoor het overgrote deel van vervalste geneesmiddelen gewoon bij de besteller belanden?2 Kunt u ook daarop een reactie geven?
Hoewel de aanpak van illegale handel van geneesmiddelen door het openbaar ministerie (OM) niet als speerpunt is benoemd, treedt het OM waar mogelijk op in zaken betreffende de illegale handel in geneesmiddelen die zich aandienen. In dit kader verwijs ik naar de eerdere antwoorden die de Minister van Veiligheid en Justitie mede namens mij in 2013 heeft gegeven op schriftelijke vragen van de leden Van Dekken en Recourt3.
Het betreffende artikel in Medisch Contact is mij bekend. Over de pakkans heb ik uw Kamer zowel in 2011 als in 2013 geïnformeerd in het kader van de beleidsagenda Vervalste medische producten.4 De aanpak van de (inter)nationale illegale handel in geneesmiddelen via internet is zeer lastig omdat de websites een groot verloop laten zien. Het is lucratief om websites te stoppen en elders opnieuw op te richten.
Na het zomerreces ontvangt u van mij een brief over de uitvoering van de motie Bruins Slot/Pia Dijkstra (Kamerstuk 33 599, nr. 8) waarin ik nader inga op mijn inzet betreffende de aanpak van handel in illegale en vervalste geneesmiddelen en medische hulpmiddelen.
Kunt u schetsen op welke wijze de NVWA, de IGZ, het RIVM en de Dopingautoriteit omgaan met de (online) handel in illegale afslankpillen, anabolen en doping? Wat is de beschikbare personele capaciteit bij deze instanties om illegale handel van afslankpillen, anabolen en doping tegen te gaan?3
De genoemde producten zijn te classificeren als geneesmiddelen als bedoeld in de Geneesmiddelenwet. Zowel (online) handel in geneesmiddelen door onbevoegden als (online) handel in ongeregistreerde geneesmiddelen zijn overtredingen van de Geneesmiddelenwet. De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ), de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Douane zijn belast met de handhaving van de Geneesmiddelenwet en de daaraan gerelateerde wetgeving.
Zij kunnen handel in geneesmiddelen beëindigen en voorts kunnen de IGZ en de NVWA een bestuurlijke maatregel opleggen. Ook kunnen Bureau Opsporing van de IGZ, de Douane en politie in overleg met het OM strafrechtelijk optreden tegen overtredingen van de Geneesmiddelenwet. Verder werken de IGZ, de NVWA en de politie samen met de laboratoria van de Douane, het RIVM en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) om vervalste geneesmiddelen te onderscheiden en bijvoorbeeld bijbehorende gezondheidsrisico’s in kaart te brengen.
De aanpak van handel in vervalste of illegale geneesmiddelen is binnen de IGZ en de NVWA onderdeel van de reguliere toezicht- en opsporingstaken. De opsporingscapaciteit van de IGZ is onlangs uitgebreid met vier formatieplaatsen.
Ten slotte heeft in de georganiseerde sport de Nederlandse Dopingautoriteit naast haar voorlichtende rol, als belangrijkste taak het dopingreglement te handhaven door middel van onder andere dopingcontroles. Deze controlepraktijk is gericht op de hoogste wedstrijdniveaus in de sport. Op het gebied van de bestrijding van dopinggeduide middelen vindt regulier overleg plaats tussen de Nederlandse Dopingautoriteit en de hiervoor genoemde handhavende diensten.
In het artikel in Medisch Contact wordt gemeld dat problemen als gevolg van onbetrouwbare medicatie, zelfdiagnose en zelfmedicatie in de praktijk nauwelijks worden herkend; reden hiervoor is onder andere dat het niet altijd meevalt om een geneesmiddel of een voedingssupplement als vervalst te herkennen; er zou een dringende behoefte zijn aan meer casuïstiek; indien u dit herkent, ziet u mogelijkheden om hier iets aan te doen?
De omvang van de problematiek met vervalste en illegale geneesmiddelen en medische hulpmiddelen is lastig vast te stellen. Naar schatting is de helft van de geneesmiddelen die men op internet bestelt vervalst en dus illegaal. Vervalste geneesmiddelen zijn door de gebruikers, maar ook door artsen, vaak niet of nauwelijks te onderscheiden van legale producten. Om de omvang van deze problematiek beter in beeld te krijgen, is het van groot belang dat gedupeerde gebruikers zich met hun casuïstiek melden bij de IGZ. Hierdoor is het mogelijk om 1) sneller tot handhaving over te gaan, 2) eventuele gezondheidrisico’s eerder in te schatten, en 3) de omvang van de problematiek beter te duiden. Meldingen van bijwerkingen die mogelijk veroorzaakt zijn door vervalsingen kunnen gemeld worden bij het Lareb. Om de bewustwording bij het publiek en professionals te vergroten zijn er – met verwijzing naar mijn eerder genoemde brief over vervalste geneesmiddelen en medische hulpmiddelen – publiekscampagnes geweest. Onder andere is er een internetsite gekomen om mensen te informeren over de gevaren van illegale geneesmiddelen (zie: www.internetpillen.nl). In 2015 komt er een vervolgcampagne.
Welke mogelijke meerwaarde ziet u in een specifiek meldpunt, waar meldingen beter kunnen worden geregisterd en gebundeld, zodat herkenning van risicovolle producten sneller mogelijk wordt? Wanneer worden de resultaten verwacht van het onderzoek dat hiernaar wordt uitgevoerd?
Met verschillende partijen (VWS, IGZ, RIVM, Dopingautoriteit, NVIC, NVWA en Lareb) is gesproken om te onderzoeken hoe we het beste de beschikbare informatie over meldingen en bijwerkingen over vervalsingen en illegaliteit kunnen bundelen. Ik vind het belangrijk om een zo’n compleet mogelijk beeld te krijgen van de problematiek. Ik verwacht eind van dit jaar meer duidelijkheid over de beoogde werkwijze om hiermee om te gaan. Opdat de partners zo effectief mogelijk samenwerken op het gebied van duiding, handhaving en de analyse van bijwerkingen en bijbehorende gezondheidsrisico’s, alsmede het informeren en waarschuwen van het publiek. Dit laat onverlet dat overtredingen van de geneesmiddelenwet onverkort bij de IGZ gemeld dienen te worden. Dat geldt dus ook voor illegale geneesmiddelen waaronder vervalsingen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Bruins Slot/Pia Dijkstra (Kamerstuk 33 599, nr. 8) waarin de regering wordt verzocht concrete doelstellingen te formuleren op het gebied van opsporing van vervalste geneesmiddelen en medische hulpmiddelen om illegale handel via het internet te laten dalen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe staat het met de voorbereiding van de Dopingwet? Is al duidelijk wanneer deze naar de Kamer gestuurd gaat worden?
Op 18 november 2013 heb ik de Kamer tijdens het wetgevingsoverleg sport met de vaste Kamercommissie van VWS toegezegd medio 2014 een wetsvoorstel omtrent doping te sturen. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd een wettelijke grondslag in het leven te roepen voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van dopingcontroles. Inmiddels kan ik u melden dat dit wetsvoorstel vertraging heeft opgelopen wegens de complexiteit van de wet en de tijd die nodig was om volledig inzicht te krijgen in de informatiestromen omtrent dopingcontroles. Dit inzicht is noodzakelijk om tot een zorgvuldig wetsvoorstel te komen waarmee wordt gewaarborgd dat de uitvoering van dopingcontroles plaatsvindt in overeenstemming met de privacywetgeving. Tot slot zal op 1 januari 2015 de nieuwe World Anti Doping code in werking treden. Daarbij gaat het om een basis voor de verwerking van persoonsgegevens met betrekking tot de nieuwe onderdelen (ondersteunend personeel en «information and intelligence»). Ik verwacht de wetgeving eind van dit jaar in procedure te kunnen brengen.
Garanties in het kader van het bid voor het Europees Kampioenschap voetbal in 2020 |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u de berichten «UEFA-bobo’s betalen geen taks»1, «Geen vrijstelling belasting in Nederland met EK»2 en «Kosten EK voetbal hoger, baten nog niet duidelijk»3 gelezen?
Ik heb kennisgenomen van deze berichtgeving.
Waarom tekende u op 5 maart 2014 een stapel modelovereenkomsten en lichtte u de Kamer pas op 23 april, twee dagen voor het definitieve bid, in over dit bid, terwijl u eerder aan de Kamer had beloofd dat «Mocht de organisatie van of het indienen van een bid voor zeer grootschalige evenementen zich aandienen, zoals de Olympische/ Paralympische Spelen en WK en EK voetbal die van de buitencategorie zijn, dan spreekt het vanzelf dat bij de dan te nemen substantiële besluiten over ondersteuning de Kamer nauwgezet en tijdig geïnformeerd zal worden»?4 Kunt u hierbij ook aangeven waarom u niet voldaan heeft aan uw belofte in uw brief van 20 september 2013, waarin u aangeeft de Kamer te informeren over de gevraagde garanties en de mogelijkheden van de Rijksoverheid om hieraan tegemoet te komen?5 Bent u van mening dat de Kamer op deze manier nog voldoende gelegenheid heeft gehad om op de gevraagde garanties te reageren voordat deze formeel ingediend zijn?
De reden dat ik de door mij op 5 maart 2014 al getekende overheidsgaranties niet eerder naar de Tweede Kamer heb gestuurd, was het wachten op de beslissing van de Gemeenteraad van Amsterdam om in te stemmen met de aan de gemeente gevraagde financiële bijdrage.
Op 23 april is hierover positief door de Gemeenteraad besloten. Ik heb vervolgens de Kamer die dag terstond geïnformeerd over het uitbrengen van het bid en de overheidsgaranties die ik namens het Rijk heb ondertekend en onderdeel uitmaken van het bid.
Door de leden Bruins Slot en Omtzigt wordt gerefereerd aan mijn brief van 20 september 2013 waarin ik heb aangegeven de Kamer tijdig te informeren bij te nemen substantiële besluiten inzake grootschalige sportevenementen (TK 30 234, nr. 62), de zogenaamde motie Klaver cs.
In deze brief heb ik de Kamer geïnformeerd over het voornemen van de KNVB om een bid uit te brengen op een viertal wedstrijden van het EK voetbal 2020, alsmede over de gewijzigde opzet van dat toernooi. Die gewijzigde opzet maakt dat het gaat om een evenement dat qua omvang beperkter en overzichtelijker is dan in de vroegere opzet en daarmee ook aantrekkelijk is voor Nederland. Daarbij heb ik aangegeven de Kamer later, na uitwerking van het bid, te informeren over de gevraagde financiële bijdrage en garanties van de Rijksoverheid en de mogelijkheden van de Rijksoverheid om hieraan tegemoet te komen.
Alle garanties, inclusief de fiscale, passen binnen de bestaande wettelijke kaders, c.q. zijn in overeenstemming gebracht met de modelgaranties voor sportevenementen die sinds 5 juli 2012 bij de Tweede Kamer bekend zijn. De garanties die ik namens het Rijk aan de UEFA heb verstrekt, alsmede de financiële bijdrage van het Ministerie van VWS aan dit evenement beschouw ik dan ook niet als «substantiële besluiten over ondersteuning» waar ik de Kamer al vooraf over zou hebben moeten informeren. Dat had ik alleen moeten doen als met de verleende garanties en financiële bijdrage de kaders van staand beleid en/of bestaande wet- en regelgeving overschreden worden en dat is hier niet aan de orde.
Kunt u de laatste modelovereenkomst (in Nederlands, Engels en Duits) aan de Kamer doen toekomen, zoals toegezegd aan de Kamer?6
De laatste versie van de modelgaranties (Nederlands en Engels) is opgenomen op Rijksoverheid.nl (www.rijksoverheid.nl/ministeries/vws/documenten-en-publicaties/publicaties/2014/04/30/modelgaranties-voor-grote-internationale-sportevenementen.html).
De aanpassingen ten opzichte van de versie die u op 5 juli 2012 heeft ontvangen, zijn beperkt en met name tekstueel van aard.
Kunt u aangeven waarom u de UEFA-eisen (UEFA= Union of European Football Associations) als uitgangspunt genomen hebt en niet de Nederlandse modelovereenkomst? Kunt u het definitieve bid aan de Kamer doen toekomen?
Kunt u alle andere overeenkomsten, die op basis van deze overeenkomst gesloten zijn of in voorbereiding zijn, aan de Kamer doen toekomen?
Er zijn door het Rijk geen andere overeenkomsten gesloten of in voorbereiding, die onderliggend zijn aan de aan de UEFA verstrekte garanties.
In mijn brief van 23 april heb ik wel gesproken over een samenwerkingsovereenkomst, waaraan gewerkt is met betrokken partijen (KNVB, gemeente Amsterdam, Amsterdam Arena en VWS). Hierin wordt afgesproken in partnerschap op te trekken door gezamenlijk een kansrijk bid in te dienen bij de UEFA. Zodra deze overeenkomst door alle partijen is ondertekend, zal ik deze aan de Kamer sturen.
Klopt het, zoals in het bericht van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) staat vermeld, dat in de garanties is opgenomen dat alles binnen de Nederlandse wettelijke kaders moet blijven? Zo ja, waarom heeft u dan in de garanties opgenomen dat tot het eind van 2020 nieuwe wetgeving geen negatieve invloed op de UEFA en de organisatie van EURO2020 zal hebben?7 Kunt u tevens aangeven waar in de templates van de UEFA staat opgenomen dat een dergelijke garantie gegeven moet worden?
Ja, het klopt zoals in het persbericht van de KNVB is aangegeven dat alle afgegeven garanties, inclusief de fiscale, binnen de wettelijke kaders blijven. De specifieke bepaling, waarnaar de vragenstellers verwijzen, ziet op de aan de UEFA gegeven garantie dat er tot 2020 geen nieuwe (fiscale) wetgeving komt die specifiek is gericht op de UEFA of de organisatie van EURO 2020 met als doel vrijstellingen die nu gelden en aan de UEFA zijn bekendgemaakt ongedaan te maken. De tekst van de guarantee template spreekt doelbewust dat het om wetgeving moet gaan die specifiek is gericht op de UEFA of de organisatie van EURO2020, om ervoor te zorgen dat de afgegeven garantie aan de UEFA niet ziet op algemene wijzigingen van (fiscale) wet- en regelgeving.
Kunt u aangeven op welke punten de modelovereenkomst verschilt met de overeenkomst van de UEFA op het belastinggebied en daarbij in ieder geval ingaan op de volgende aspecten: de reikwijdte van de vrijstelling (alleen de atleten, zoals in de modelovereenkomst of alle «designated persons», inclusief een definitie en schatting van de omvang van die laatste categorie); de vrijstelling die de UEFA (en haar bedrijven) krijgt in de voorbereiding en uitvoering voor alle belastingen, zoals ook omzetbelasting, inkomstenbelasting, winstbelasting en btw; de garantie dat wetten niet aangepast worden voor 2020?
Zoals hiervoor al aangegeven zijn de aan de UEFA verleende garanties op het terrein van de belastingheffing in overeenstemming met de modelgaranties, ik verwijs hiervoor met name naar onderdeel h) van de garantie. Op de reikwijdte van de afgegeven garantie over het niet aanpassen van (fiscale) wetten tot 2020 is in het antwoord op de vorige vraag al ingegaan.
Wie is er op basis van de garanties vrijgesteld van belastingen indien Nederland wedstrijden van het EK 2020 organiseert? Van welke belastingen zijn die (rechts)personen vrijgesteld?
Het gaat bij de afgegeven garanties om reguliere toepassing van bestaande fiscale wet- en regelgeving door de Belastingdienst, op basis van voorgestelde feiten en omstandigheden in een concreet geval, die bepalen of sprake is van vrijstelling van het betalen van belasting. De garanties leiden dus niet tot specifieke fiscale vrijstellingen.
Op basis van welke wettelijke grondslag (wet en artikel) kunt u als minister van VWS belastingvrijstellingen beloven, die buiten de wet omgaan?
Er zijn en worden aan de UEFA geen belastingvrijstellingen beloofd die buiten de wet omgaan.
Klopt het dat u in uw brief van 5 juli 2012 over modelgaranties onder andere vermeldt dat de Nederlandse overheid geen autonome bevoegdheid heeft om producten en diensten vrij te stellen van btw?8 Hoe verklaart u dan dat u nu toch garanties doet voor vrijstelling van btw? In hoeverre botst dit met de Europese btw-richtlijn? Kunt u uitleggen waar het verschil zit tussen wat u in 2012 schreef over het ontbreken van ruimte om vrijstellingen van btw te geven en de garanties die u nu geeft om de UEFA van alle btw vrij te stellen?
Er is geen sprake van vrijstelling van btw anders dan die op grond van de bestaande wet- en regelgeving in algemene zin bestaat.
Op welke wijze is de brief met garanties tot stand gekomen?
Zie mijn brief van 23 april jl. en het hiervoor gegeven antwoord op vraag 4.
Is de brief met garanties op het gebied van belastingen rechtsgeldig? Zo ja, waarom dan?
Ja, het betreft garanties die passen binnen de Nederlandse en de EU wet- en regelgeving.
Kunt u de rapportages van accountants- en adviesbureau PriceWaterhouseCoopers (PWC) en de second opinion van Sport2B waar u de nettobaten en -kosten op hebt gebaseerd naar de Kamer sturen?
Deze onderzoeken zijn in opdracht van de KNVB uitgevoerd en staan vermeld op de website van de KNVB (www.knvb.nl/nieuws/34753/economische-impuls-nederland-bij-organisatie-ek2020).