Het bericht 'Ad Melkert wil moratorium op mededingingswet' |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Ad Melkert wil moratorium op mededingingswet» van 24 april 2023?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat de mededingingswet samenwerking tussen ziekenhuizen kan frustreren? Zo nee, kunt u dit standpunt onderbouwen?
Nee. De Mededingingswet staat noodzakelijke samenwerking tussen ziekenhuizen in het belang van de patiënt niet in de weg. Samenwerkingen die tot meer of duidelijkere keuzes voor patiënten of verzekerden leiden zijn altijd toegestaan. In sommige gevallen gaat de noodzakelijke samenwerking echter ten koste van keuzemogelijkheden en mededinging. Ook dan is samenwerking goed mogelijk binnen de mededingingsregels, zolang de voordelen van de samenwerking voor de patiënt/verzekerde op korte en lange termijn opwegen tegen de nadelen van beperking van keuzemogelijkheden en mededinging voor diezelfde patiënt/verzekerde. Om partijen daarbij te helpen heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in het kader van Juiste Zorg op de Juiste Plek (JOZJP) uitgangspunten opgesteld voor samenwerkende partijen.2 Het staat zorgpartijen ook vrij om in gevallen waarin zij twijfelen of hun voorgenomen samenwerking binnen de kaders van de Mededingingswet past, hierover in gesprek te gaan met de ACM. Verder werk ik op dit moment met veldpartijen en de ACM samen om aan de hand van concrete casuïstiek te verduidelijken hoe de afspraken uit het Integraal Zorgakkoord (IZA) binnen de mededingingsregels kunnen worden vormgegeven. Voor de zomer zal ik uw Kamer nader informeren over mijn visie op samenwerking en mededinging in de zorg.
Bent u het er mee eens dat samenwerking tussen ziekenhuizen kan leiden tot betere zorg? Kunt u dit beargumenteren?
Ja, ik ben van mening dat samenwerking in de zorg één van de leidende principes is om te zorgen voor betere kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg3. Juist door samen te werken en in onderlinge samenhang weloverwogen keuzes te maken, kan de schaarse capaciteit aan zorgverleners en voorzieningen zo doelmatig mogelijk worden ingezet om toegang tot goede zorg voor iedereen te borgen. Met het Integraal Zorgakkoord (IZA) geven zorgpartijen en ikzelf invulling aan het bevorderen van die samenwerking. Het uitgangspunt bij het organiseren van goede en toekomstbestendige medisch-specialistische zorg is «nabij als het kan, veraf als het moet», met oog voor samenhangend zorgaanbod voor de patiënt, het voorkomen van versnippering en waarbij de patiënt uiteraard ook de vrijheid heeft om te kiezen voor een zorgaanbieder veraf. De samenhangende bewegingen van concentratie enerzijds en spreiding anderzijds zijn niet nieuw en ze zijn ook al gaande, maar ze vragen wel om een versnelling waarbij samenwerking noodzakelijk is om samenhangende keuzes lokaal (in samenwerking met de eerstelijn), in de regio of landelijk mogelijk te maken.
Erkent u dat de door de mededingingswet opgelegde concurrentie tussen ziekenhuizen leidt tot het sluiten van ziekenhuisafdelingen die niet rendabel genoeg zijn?
Nee. In het Nederlandse zorgstelsel is sprake van gereguleerde concurrentie: zorgaanbieders en zorgverzekeraars kunnen zich richting patiënten/verzekerden onderscheiden op o.a. kwaliteit en prijs. De Mededingingswet is daarom van toepassing. Dit vind ik ook belangrijk, omdat het de ACM bijvoorbeeld de mogelijkheid geeft om fusies in de zorg te beoordelen op de gevolgen voor cliënten en hun naasten en de keuzemogelijkheden die zij hebben4. Het is echter niet de Mededingingswet die deze concurrentie oplegt, dit is een gevolg van hoe het stelsel is ingericht. Bovendien, zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, staat de Mededingingswet noodzakelijke samenwerking niet in de weg. Veranderingen in het zorglandschap, waaronder afspraken om zorg te concentreren en daarmee niet langer aan te bieden op een bepaalde locatie, komen volgens afspraken uit het IZA alleen tot stand binnen de zorgdriehoek van aanbieders, verzekeraars en (vertegenwoordigers van) patiënten. In het IZA zijn daarbij afspraken gemaakt over de gezamenlijke koers, met als doel de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg voor iedere Nederlander te borgen.
Erkent u dat het sluiten van ziekenhuisafdelingen negatieve gevolgen heeft voor de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van de zorg in Nederland?
In Nederland moet iedereen kunnen rekenen op de beschikbaarheid van voldoende kwalitatief goede, tijdige en bereikbare zorg. Dat betekent ook juist te kiezen voor zorg die er écht toe doet, zorg die effectief is, die aansluit bij de werkelijke behoefte en die in goede samenwerking georganiseerd is. Op die manier kan onnodig werk worden voorkomen, de beschikbare capaciteit optimaal worden benut en dragen we bij aan de kwaliteit van leven5.
Ik erken wel dat bedreiging van bereikbaarheid en toegankelijkheid, bijvoorbeeld door sluiting van een ziekenhuisafdeling, tijdig gesignaleerd en aangepakt moet worden om negatieve gevolgen te ondervangen. Daarbij is wel van belang te noemen dat allereerst de zorgaanbieder en zorgverzekeraar primair verantwoordelijk zijn voor de continuïteit van het zorgaanbod bij sluiting van een ziekenhuisafdeling. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden en zijn er verantwoordelijk voor dat cliënten kunnen blijven rekenen op een goed en passend zorgaanbod. De NZa en de IGJ houden toezicht op de situatie vanuit
het oogpunt van continuïteit van zorg en kwaliteit en veiligheid van de zorg voor cliënten. Het is daarnaast van belang dat de sluiting van afdelingen gecontroleerd verloopt zodat onrust onder cliënten en personeel voorkomen wordt.
Pas wanneer partijen eventuele problemen van de continuïteit van zorg zelf niet kunnen oplossen en/of de discontinuïteit grote maatschappelijke impact zou hebben, stelt de NZa het Ministerie van VWS op de hoogte, conform de vroegsignaleringsafspraken6. Dit brengt mij in de positie om wanneer nodig regie te nemen wanneer partijen er onderling niet uit dreigen te komen en daarmee de continuïteit van zorg in gevaar komt.
Erkent u dat een betere samenwerking tussen ziekenhuizen juist kan voorkomen dat afdelingen van ziekenhuizen moeten sluiten? Kunt u dit onderbouwen?
Ik ben er van overtuigd dat samenwerking noodzakelijk is om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg te borgen. Juist door samen te werken en in onderlinge samenhang weloverwogen keuzes te maken, kan de schaarse capaciteit aan zorgverleners en voorzieningen zo doelmatig mogelijk worden ingezet om toegang tot goede zorg voor iedereen te borgen. In dat kader hebben zorgpartijen en ik in het Integraal Zorgakkoord bijvoorbeeld afspraken gemaakt over regionale samenwerking. Zo wordt ingezet om op afzienbare termijn en in onderlinge samenspraak te komen tot werkbare domeinoverstijgende samenwerkingsverbanden waarin partijen zorgbreed en verbindend zijn gerepresenteerd.
Indien samenwerkingen toch niet van de grond komen, dient bedreiging van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van zorg tijdig te worden gesignaleerd en aangepakt om negatieve gevolgen te voorkomen. Zie daarvoor ook mijn antwoord op voorgaande vraag.
Vindt u het wenselijk dat afspraken uit het Intregraal Zorgakkoord niet uitgevoerd kunnen worden zolang de mededingingswet van toepassing blijft? Hoe gaat u dit oplossen?
Ik acht het van belang dat afspraken uit het Integraal Zorgakkoord uitgevoerd kunnen worden. Ik ben echter van mening dat de Mededingingswet deze afspraken niet in de weg staat. Daar waar het schuurt ben ik samen met IZA-partijen en de ACM in gesprek en zet ik gerichte stappen om de verdergaande samenwerking te faciliteren en stimuleren. Zo is afgesproken om met behulp van concrete casuïstiek te verduidelijken hoe de IZA-afspraken binnen de mededingingsregels vormgegeven kunnen worden. Ik zal uw Kamer over de voortgang hiervan informeren volgens de reguliere wijze (IZA wapenfeiten).
Daarnaast zal ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, uw Kamer binnenkort nader informeren over mijn visie op samenwerking en mededinging in de zorg. Daarbij ga ik ook in op de benodigde acties om bij knelpunten samenwerking te faciliteren en stimuleren.
Hoe kan de mededingingswet in de zorg buiten werking gesteld worden? Welke stappen zijn hiervoor nodig?
Allereerst wil ik nogmaals benadrukken dat de Mededingingswet de noodzakelijke samenwerking niet in de weg staat en ik het buiten werking stellen hiervan ook niet wenselijk vind.
Naar aanleiding van een eerder verzoek van uw Kamer heeft de toenmalige Minister van VWS onderzoeksbureau SEO (in samenwerking met Maverick Advocaten) onder meer laten onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de eerstelijnszorg buiten de reikwijdte van de Mededingingswet te plaatsen7. De conclusies uit het onderzoek op die vraag gelden vergelijkbaar voor de ziekenhuiszorg. Het onderzoek bevestigt dat de Mededingingswet veel ruimte biedt voor samenwerking in het belang van patiënten en verzekerden. Ik vind dit een belangrijke conclusie. In de rapportage wordt benadrukt dat het bepalen dat aanbieders van eerstelijnszorg niet onder de Mededingingswet vallen niet snel verenigbaar is met het Europees recht. Als alternatief wordt genoemd dat via wet- en regelgeving zodanig wordt ingegrepen in de handelingsvrijheid van zorgaanbieders dat zij zich niet langer kunnen onderscheiden op bijvoorbeeld prijs en kwaliteit. Dit heeft mededingingsrechtelijk als gevolg dat deze zorgaanbieders niet meer worden aangemerkt als «onderneming» in de zin van het (Nederlandse en Europese) mededingingsrecht. Deze optie heeft volgens SEO echter onder meer als nadeel dat innovatie van zorg kan verminderen. Ten slotte merken de onderzoekers op dat het aanwijzen als een Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB) gelet op de kenmerken van de eerstelijnszorg niet voor de hand ligt en ook niet zou betekenen dat zorgaanbieders helemaal niet meer onder de Mededingingswet vallen. Datzelfde geldt naar verwachting voor ziekenhuiszorg.
Heeft u al een gesprek met het Autoriteit Consument & Markt (ACM) gevoerd over een mogelijk moratorium op de toepassing van de mededingingswet in de zorg? Zo nee, bent u bereid om dit gesprek binnenkort aan te gaan? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de voortgang en/of eventuele uitkomsten van dit gesprek?
In lijn met voorgaande antwoorden, wil ik benadrukken dat de Staatssecretaris Mijnbouw en ik niet van mening zijn dat aanpassing van de mededingingsregels nodig is om noodzakelijke samenwerking in de zorg te bewerkstelligen. De wettelijke mogelijkheden hiertoe zijn bovendien al eerder onderzocht, zie ook antwoord op vraag 8. Overigens is de Mededingingswet voor de ACM als onafhankelijk toezichthouder een gegeven. Binnen de kaders van de bestaande regelgeving zet de ACM actief in op informatievoorziening over de mogelijke samenwerkingsvormen binnen de Mededingingswet. Het staat zorgpartijen ook vrij om in gevallen waarin zij twijfelen of hun voorgenomen samenwerking binnen de kaders van de Mededingingswet past, hierover in gesprek te gaan met de ACM.
Zie daarvoor ook mijn beantwoording op voorgaande vragen. Specifiek met betrekking tot de IZA-afspraken om aan de hand van concrete casuïstiek partijen meer duidelijkheid en zekerheid te bieden, zal ik uw Kamer informeren volgens de reguliere wijze (IZA wapenfeiten).
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Misstanden bij de installatie van zonnepanelen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag en bijbehorend artikel1 over misstanden bij de installatie van zonnepanelen en de recente oproep van Techniek Nederland in de Telegraaf?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat zonnepaneleninstallateur een vrij beroep is, wat betekent dat iedereen het dak op kan om zonnepanelen te leggen? Is dat wenselijk?
Ja, het klopt dat zonnepaneleninstallateur een vrij beroep is.
Dat neemt niet weg dat zonnepaneleninstallateurs zich dienen te houden aan de wettelijke verplichtingen in de Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Samen met de Nederlandse Arbeidsinspectie heb ik oog voor de veiligheid van zonnepaneleninstallateurs.
Kunt u beschrijven welke signalen de Arbeidsinspectie heeft gekregen en hoe zij daarop gereageerd heeft? Hoeveel ongevallen hebben plaatsgevonden in 2022 en de jaren daarvoor? Is hier sprake van een zorgelijke ontwikkeling?
De Arbeidsinspectie heeft sinds kort een Meldingen en Informatiecentrum waar alle meldingen centraal binnenkomen. Dit biedt de mogelijkheid om bredere trends en ontwikkelingen te detecteren op basis van alle binnengekomen meldingen. De meldingen die hier binnenkwamen over het onveilig werken bij het installeren van zonnepanelen zijn uitgebreid geanalyseerd. Op basis van deze analyse is onder meer een speciaal project zonnepanelen ingericht.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie in januari jl. aandacht gevraagd voor deze zorgelijke signalen uit de zonnepanelensector, waarna het aantal meldingen bij de Arbeidsinspectie flink is toegenomen. In het persbericht uit januari jl. werd gerefereerd aan vier dodelijke slachtoffers sinds 20203. Inmiddels is dat opgelopen tot zes dodelijke slachtoffers onder zonnepaneleninstallateurs. Elk dodelijk slachtoffer is er een te veel en wij doen dan ook een klemmend beroep op de sector om meer maatregelen te nemen om veilig werken (op hoogte) beter te borgen.
In hetzelfde persbericht heeft de Arbeidsinspectie aangegeven dat er meer aandacht moet komen voor veiligheid in deze sector. De Arbeidsinspectie heeft een project «zonnepanelen» waarin preventieve inspecties worden uitgevoerd en reactief meldingen worden opgepakt. De Arbeidsinspectie heeft tijdens de landelijke Inspectiedag op 16 maart jl. intensief geïnspecteerd op het valgevaar van daken4. Ook is in juni jl. gestart met een project over de risico’s ten aanzien van «vallen van hoogte», zoals eerder aan uw Kamer gemeld.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie recent aandacht besteed aan de problematiek in vak media en via de (sociale) media. Er is bijvoorbeeld in samenwerking met brancheorganisaties Holland Solar en Techniek Nederland een informatiefilm gemaakt die onder de aandacht is gebracht bij werkgevers in de sector.5 Ten slotte, is de Arbeidsinspectie in gesprek met de sector over het verbeteren van de veiligheid. De brancheverenigingen spelen daarbij een belangrijke rol in het onder de aandacht brengen van de Arbocatalogi.
Bent u het eens met de oproep van branchevereniging Techniek Nederland om alleen erkende bedrijven toe te staan zonnepanelen te mogen installeren? Zo ja, hoe gaat u dat afdwingen?
Wij nemen de signalen die de Arbeidsinspectie heeft afgegeven en de cijfers met betrekking tot het aantal (dodelijke) ongevallen zeer serieus. De veiligheid voor mensen die op hoogte werken aan de energietransitie moet voldoende geborgd zijn.
Voor de installatie van zonnepanelen gelden op dit moment wettelijk verplichte kwaliteitseisen die de constructieve veiligheid, brandwerendheid en waterdichtheid borgen. Daarnaast hebben de sector en InstallQ erkende opleidingen ontwikkeld en erkende bedrijven zijn geregistreerd voor de installatie van zonnepanelen. Deze erkende bedrijven zijn vermeld op www.echteinstallateur.nl.
Wij volgen deze inspanningen van de Arbeidsinspectie en de zonnepanelensector op de voet. Over de borging van veiligheid bij het werken op hoogte door zonnepaneleninstallateurs blijven wij ook met de sector in gesprek, en zullen de voortgang op het gebied van veilig werken volgend jaar opnieuw beoordelen.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat klanten ervan op aan kunnen dat elke installateur van zonnepanelen kwaliteit levert en op een veilige manier zijn of haar werk doet?
De kwaliteit van installatie van zonnepanelen en veiligheid op daken wordt door verschillende instrumenten geborgd. Naast wettelijk verplichte kwaliteitseisen heeft InstallQ erkende opleidingen ontwikkeld en zijn bedrijven die volgens deze opleiding zonnepanelen installeren op daken erkend en geregistreerd.
Het is primair de werkgever die op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht is de arbeid zodanig te organiseren en in te richten dat het werk geen ongevallen of andere gevaren voor de werknemer met zich mee kan brengen. Iedere werkgever heeft een zorgplicht voor zijn personeel en stelt arbeidsmiddelen ter beschikking, zoals een steiger of dakrandbeveiliging. Voor de zonnepanelen sector is het vooral belangrijk dat werkgevers en hun installateurs de risico’s herkennen door het hebben van een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) en dat zij voor onveilige situaties de juiste maatregelen treffen. Brancheverenigingen spelen daarin ook een belangrijke rol en kunnen de door hen opgestelde Arbocatalogi op basis van de Arbeidsomstandighedenwet extra onder de aandacht brengen bij hun leden.
Burgerdoden Mosul. |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u, afhankelijk van de resultaten van het onderzoek, eventueel bereid slachtoffers en nabestaanden van de aanval op Mosul in maart 2016 te compenseren? Welke voorwaarden hanteert u voor eventuele compensatie?1
Op de uitkomsten van het interne onderzoek kan ik niet vooruit lopen.
Kunt u toelichten waar de transparantietoets precies uit bestaat? Langs welke meetlat wordt een incident tijdens de transparantietoets precies gelegd?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het Stappenplan burgerslachtoffers d.d. 7 april 2022, stap 3 (Kamerstuk 29 521, nr. 442).
Kunt u toelichten waarom de 147 andere vermoedens van burgerslachtoffers ten gevolge van coalitie-inzet die aan Defensie zijn voorgelegd met de vraag of er sprake was van Nederlandse betrokkenheid niet, zoals de luchtaanval op Mosul, nader worden onderzocht? Kunt u een overzicht geven van deze incidenten en daarbij steeds aangeven waarom nader onderzoek niet is ingesteld? Wat ontbrak hiervoor?
In andere gevallen was er geen aanleiding voor instellen van onderzoek omdat geen sprake was van een match tussen de gestelde locatie van het vermoeden van burgerslachtoffers en de Nederlandse wapeninzet.
Tot hoeveel meter vanaf de precieze plaats waar een Nederlandse bom insloeg komen meldingen van burgerslachtoffers voor nader onderzoek in aanmerking? Kunt u aangeven met wat voor radius u rekening houdt aangaande de (mogelijke) impact voor burgerleed van Nederlandse bommen?
Er is geen vooraf vastgestelde afstand die bepaalt of meldingen over vermoedens in aanmerking komen voor onderzoek. Dit hangt af van meerdere factoren, waarvan de locatie een van de belangrijkste is. Maar ook informatie over tijdstip, weersomstandigheden, terrein, omgeving en type doelwit is van belang om een vermoeden te kunnen koppelen aan Nederlandse wapeninzet.
Hoe precies moet de plaatsbepaling van een burgerslachtoffermelding zijn om (eventueel) gerelateerd te kunnen worden aan een Nederlandse aanval uit de inmiddels vrijgegeven lijst met coördinaten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid navraag te doen bij CENTCOM naar alle incidenten waarbij mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen door toedoen van Nederland maar die door CENTCOM als niet geloofwaardig zijn gecategoriseerd, zoals de aanval op Mosul in maart 2016? Kunt u dit overzicht aan de Kamer geven?
Ja, daar is navraag naar gedaan. Ik ben bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten.
Wilt u de Kamer toezeggen dat bij volgende geweldsinzet door Nederland altijd eigen onderzoek wordt gedaan naar mogelijke burgerslachtoffers en niet geleund wordt op een organisatie als CENTCOM? Zo nee, waarom niet?
Het Stappenplan burgerslachtoffers beschrijft onder stap 1 dat de Kamer, als relevant bij het type inzet, in toekomstige artikel 100-brieven wordt geïnformeerd over de onderzoeksmethodologie van de desbetreffende coalitie. Dit kan per coalitie en missie verschillen. Ik kan daarover geen algemene uitspraken doen.
Defensie stelt altijd onderzoek in naar eigen geweldgebruik als daar aanleiding toe is. Een van de (middel)lange termijn stappen in het Stappenplan kijkt naar wat Nederland kan doen om meer eigen onderzoeksmiddelen in te zetten. Bestudering van (sociale) media kan hier onderdeel vanuit maken.
Wilt u de Kamer verder toezeggen dat Nederland voortaan ook altijd zelfstandig onderzoek doet naar mogelijke burgerslachtoffers middels bestudering van (sociale) media? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u inmiddels bereid toe te geven dat de officiële schatting van CENTCOM over burgerdoden als gevolg van coalitie-inzet weinig realistisch is, zoals herhaaldelijk is aangetoond door onafhankelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Dit onderzoek betreft een inzet op 22 maart 2016 op een gebouw in Mosul, Irak. Ik doe geen uitspraken over coalitie-inzet.
Bent u voorstander van onafhankelijk onderzoek naar Nederlandse betrokkenheid bij burgerslachtoffers in de oorlog tegen IS? Zo ja, wilt u hiervoor budget en capaciteit beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daar geen aanleiding toe. Na wapeninzet werd onze wapeninzet beoordeeld en onderzocht als daar aanleiding voor was. De commandant van de eenheid rapporteerde zowel aan de Commandant der Strijdkrachten als aan de anti-ISIS coalitie en stelde het OM door tussenkomst van de KMar op de hoogte van iedere wapeninzet. Daarnaast beoordeelde de coalitie (CENTCOM) alle externe vermoedens van burgerslachtoffers. Elk van deze sporen kon een aanleiding opleveren voor het instellen van onderzoek naar een wapeninzet, wat in enkele gevallen ook is gebeurd. Het recent geopende onderzoek is hier een voorbeeld van. De wapeninzet in Hawija wordt al onafhankelijk onderzocht door de commissie Sorgdrager.
Het per direct sluiten van de complete kraamafdeling in het ziekenhuis in Zutphen |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hoe bent u op de hoogte gesteld van het nieuws dat de kraamafdeling in Zutphen per direct dicht gaat?1
Ik heb via het persbericht van Gelre Ziekenhuizen2 kennisgenomen van het besluit van de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen om per direct, dat wil zeggen per 24 april 2023, de afdeling verloskunde op de locatie in Zutphen te sluiten. Vervolgens heb ik contact opgenomen met Gelre Ziekenhuizen en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor bevestiging van dit bericht. Aanvullend kan ik melden dat de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen op maandagmiddag 24 april, direct ná het genomen besluit, de IGJ, de Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) regio Zwolle, de relevante colleges van burgemeester & Wethouders (B&W) in de regio, en diverse andere stakeholders heeft geïnformeerd over het sluiten van de afdeling verloskunde.
Hoe beoordeelt u dit besluit van het Gelre ziekenhuis? Wat kunt/wilt u doen om dit besluit terug te draaien?
Gelre Ziekenhuizen heeft aangegeven dat het door acute capaciteitsproblemen niet langer lukt een personele bezetting te organiseren die nodig is om de veiligheid, kwaliteit en continuïteit van de zorg te waarborgen. Zij stelt dat er in zekere zin sprake is van een situatie van overmacht. De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen gaat over haar eigen personeelsbeleid en is zelf verantwoordelijk om de bezetting op haar afdelingen rond te krijgen.
Voor mij is het van belang dat zowel de kwaliteit als de continuïteit van de zorg is geborgd bij wijzigingen in het zorgaanbod. De beschikbaarheid van de zorg moet altijd voldoende verzekerd zijn. Zoals reeds eerder toegelicht3 staat mijns inziens de kwaliteit en toegankelijkheid van de acute en verloskundige zorg in de regio niet onder druk. Alle inwoners, voor wie de locatie in Zutphen het dichtstbijzijnde ziekenhuis is, kunnen binnen de geldende norm van 45 minuten per ambulance naar minstens vier andere SEH’s of afdelingen acute verloskunde vervoerd worden. De meest recente bereikbaarheidsanalyse van het RIVM4 bevestigt dat in de situatie dat Gelre Ziekenhuizen het aanbod van de acute verloskunde op de locatie in Zutphen sluit, waar nu dus per direct sprake van is, de bereikbaarheidsnorm niet wordt overschreden. Het aantal gevoelige ziekenhuizen alsook het aantal inwoners waarvoor deze ziekenhuizen gevoelig zijn, verandert dus niet. Aangezien er geen sprake is van een «gevoelig» ziekenhuis, komt Gelre Ziekenhuizen ook niet in aanmerking voor een beschikbaarheidsbijdrage acute verloskunde. In de ROAZ regio Zwolle worden afspraken gemaakt over de implementatie van het door Gelre Ziekenhuizen opgestelde continuïteitsplan, en worden er afspraken gemaakt om de bereikbaarheid van zorg te borgen.
Het is de taak van de raad van bestuur van een ziekenhuis om te zorgen dat de bedrijfsvoering op orde is om zo goede en doelmatige zorg te leveren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Verder hebben we het zo geregeld dat de zorgverzekeraar ervoor moet zorgen dat er voor zijn verzekerden voldoende en kwalitatief goede zorg beschikbaar is binnen een redelijke afstand. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet daar ook op toe. De NZa heeft mij laten weten dat ook zij van oordeel is dat er voldoende zorg beschikbaar blijft bij de verschillende omliggende ziekenhuizen.
Wat is de juiste manier om de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) te betrekken of informeren over zo’n besluit? Is de IGJ in deze casus op de juiste manier geïnformeerd?
De IGJ dient vooraf geïnformeerd te worden door de zorgaanbieder wanneer deze voornemens is om de acute zorg op haar locatie te beëindigen of op te schorten. Vervolgens dient de IGJ een continuïteitsplan van de zorgaanbieder te ontvangen. Als laatste moet de IGJ vooraf geïnformeerd worden wanneer de zorgaanbieder daadwerkelijk besluit tot de definitieve beëindiging of opschorting van de acute zorg. Als de acute zorg met onmiddellijke ingang gestaakt wordt, met als reden dat de kwaliteit en veiligheid in het geding is, dan mag dit achteraf, doch zo spoedig mogelijk, aan de IGJ gemeld worden. De IGJ heeft mij laten weten dat de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen in de afgelopen periode de IGJ tijdig en op juiste wijze geïnformeerd heeft.
Hoe zou de Governancecode Zorg in dit geval moeten worden toegepast? En is dat op de juiste wijze gebeurd?
Goed bestuur en toezicht zijn belangrijke voorwaarden voor goede zorg. Met de Governancecode Zorg5 volgen zorgorganisaties zeven principes die breed gedragen zijn in de hele sector. De code is een instrument om de governance zo in te richten dat die bijdraagt aan het waarborgen van goede zorg, aan het realiseren van de maatschappelijke doelstelling van zorgorganisaties en het maatschappelijk vertrouwen. Voor een gedetailleerde beschrijving van de zeven principes verwijs ik naar de publieksversie van de Governancecode Zorg 2022. Deze is ter informatie als bijlage bij de beantwoording toegevoegd.
De precieze toepassing van de Governancecode Zorg kan per casuïstiek verschillen. Het is aan het bestuur van de zorgaanbieder om invulling te geven aan de implementatie van de principes binnen haar eigen governance. Daarnaast ziet een raad van toezicht van een ziekenhuis intern toe op de toepassing van de principes in de bedrijfsvoering.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld6 heeft de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen mij laten weten te handelen in lijn met de principes uit de Governancecode Zorg. Ik heb geen signalen ontvangen dat het handelen van de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen in deze casus in strijd is met de principes uit de Governancecode Zorg. Verder herhaal ik dat in algemene zin geldt dat belanghebbenden, die van mening zijn dat zij op enige wijze nadeel hebben ondervonden van de wijze waarop een zorgorganisatie de Governancecode Zorg heeft nageleefd, de mogelijkheid heeft om een toetsingsverzoek in te dienen bij de Governancecommissie Gezondheidszorg. Dit uiteraard binnen de grenzen van het daarvoor van kracht zijnde reglement.
Welke afspraken zijn er binnen het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) gemaakt om de continuïteit en toegankelijkheid van de acute kraamzorg voor patiënten in de regio te borgen? Wie ziet erop toe dat deze afspraken gemaakt worden?
De capaciteitsproblemen in de verloskunde hebben de continue aandacht binnen het ROAZ regio Zwolle. Medio 2021 is in het ROAZ geconstateerd dat de capaciteit in de regio binnen de sector verloskunde onder druk staat. Naar aanleiding van deze constatering is er in opdracht van het ROAZ een analyse gemaakt met daarin aanbevelingen die bij moeten dragen aan het borgen van de continuïteit en toegankelijkheid van de acute verloskunde in de ROAZ-regio Zwolle. Deze aanbevelingen zijn destijds unaniem overgenomen. Vervolgens is de regio aan de slag gegaan met het oppakken van de aanbevelingen, onder meer door het instellen van een focusgroep Acute Verloskunde, en door het verkrijgen van inzicht in de effecten van tijdelijke sluitingen van de verloskunde bij ziekenhuizen in de regio.
In het kader van het voorgenomen besluit van Gelre Ziekenhuizen7, om toe te werken naar een reorganisatie van de zorg op haar locaties in Apeldoorn en Zutphen, en dus ook om de acute verloskunde op de locatie Zutphen te beëindigen, heeft de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen in een eerdere fase (april 2023) een (concept) continuïteitsplan voor de acute verloskunde opgesteld. Dit conceptplan is in een bestuurlijk overleg besproken met alle ROAZ-partners. Bij dit overleg waren ook relevante partners uit de ROAZ-regio’s Euregio en Oost aangesloten. Het concept continuïteitsplan is op basis van feedback van onder andere eerstelijnsverloskundigen en de Directeur Publieke Gezondheid (DPG) van de GGD Noord- en Oost-Gelderland aangepast. Hierbij zijn tevens de laatste ontwikkelingen die hebben geleid tot de onmiddellijke sluiting van de afdeling verloskunde in Zutphen meegenomen, aldus de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen. Op woensdag 3 mei jl. is het tweede concept van het continuïteitsplan besproken en vastgesteld tijdens de ROAZ-vergadering. Hier is ook de aanvullende afspraak gemaakt dat Gelre Ziekenhuizen een zogenaamd «piekbelastingsondersoek» laat uitvoeren. De voortgang en eventuele uitkomsten van dit onderzoek worden geagendeerd in het ROAZ-overleg van eind mei.
De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen laat mij weten dat de ROAZ-partners begrip hebben voor het ingrijpende besluit dat Gelre Ziekenhuizen heeft moeten nemen. In het ROAZ is afgesproken dat de omliggende ziekenhuizen voldoende capaciteit hebben om de verloskundige zorg op te vangen. De NZa bevestigt dit.
Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemende zorgaanbieders om de afspraken zoals gemaakt in het ROAZ na te komen. Indien gemaakte afspraken niet worden nageleefd bestaat er de mogelijkheid voor de IGJ om op te treden.
Waarom zitten de gemeenten zelf niet aan tafel bij het ROAZ, terwijl de gemeenten bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) wel worden genoemd als formele partij aan tafel?
Gemeenten zijn geen formele partij binnen een ROAZ, want zij zijn immers zelf geen zorgaanbieder. In de AMvB en ministeriële regeling acute zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, hoofdstuk 8a en Uitvoeringsregeling Wkkgz, hoofdstuk 3a) staat beschreven welke categorieën van zorgaanbieders zijn aangewezen, en welke dus zitting kunnen nemen binnen het ROAZ.8 In het ROAZ van de regio Zwolle is de Directeur Publieke Gezondheid (DPG) de afvaardiging namens de GGD/GHOR (een formele ROAZ-partij). De DPG verzorgt de inbreng vanuit de gemeentelijke gezondheidsdiensten en is een link naar het openbaar bestuur. De relevante gemeenten dienen wel betrokken te worden wanneer een zorgaanbieder voornemens is om de acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten. Dit is eveneens geregeld in de AMvB en ministeriële regeling acute zorg9, en dit is ook wat er in de praktijk is gebeurd. Tot slot kunnen gemeenten, indien nodig en wenselijk, door het traumacentrum ad-hoc uitgenodigd worden voor een ROAZ-overleg wanneer er een onderwerp is geagendeerd dat hen direct raakt.
Deelt u onze zorgen over de vele verloskundigen zijn gestopt bij de kraamafdeling in Zutphen en niet mee willen naar de kraamafdeling in Apeldoorn? Heeft u zicht op de oorzaken van de keuze van deze verloskundigen? Zo ja, wat zijn die oorzaken? Zo nee, bent u bereid deze in kaart te brengen?
Ik deel de genoemde zorgen niet op basis van de voor mij beschikbare informatie.
Gelre Ziekenhuizen laat mij weten dat er geen verloskundigen zijn gestopt. De raad van bestuur laat weten dat circa 5,5 fte van de nu aanwezige 6 fte aan
klinisch verloskundigen actief zal blijven. Het merendeel zal dit gaan doen op de locatie van Gelre Ziekenhuizen in Apeldoorn, en een enkeling in een omliggend ziekenhuis.
Ziet u eveneens dat een proces als dit, dat in theorie zorgpersoneel moet sparen, juist kan betekenen dat we nog meer mensen verliezen voor de zorg? Wat kunt u doen om te zorgen dat zorgpersoneel een volgende keer behouden blijft?
Ik wil nogmaals benoemen dat er in deze casus feitelijk geen sprake is van een verlies aan zorgpersoneel, zie ook mijn beantwoording op vraag 7. Gelre Ziekenhuizen laat weten dat enkele verpleegkundigen een andere baan hebben gevonden binnen de locatie in Zutphen, op een andere afdeling, of bij de locatie in Apeldoorn, of bij andere omliggende ziekenhuizen. De raad van bestuur laat weten dat zij zorgpersoneel actief ondersteunen bij deze transitie. Daarnaast is er sprake van een baangarantie als verpleegkundige.
Los van deze specifieke casuïstiek vind ik het uiteraard van groot belang dat de zorg een aantrekkelijke sector moet blijven om in te werken. Het is onwenselijk om zorgpersoneel te verliezen, zeker gezien het personeelstekort en de uitdagingen in de toekomst. Om het personeelstekort in de zorg op te lossen is een brede integrale aanpak nodig waarbij we langs verschillende sporen aan de slag moeten gaan met de vraagstukken die op de arbeidsmarkt zorg en welzijn spelen. Dit doen we ook, onder andere via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ) en het Integraal Zorgakkoord (IZA) waarin we afspraken hebben gemaakt over de aanpak van het personeelstekort en ambities hebben gesteld om aan de slag te gaan met goed werkgeverschap, innovatie, waardering en meer ruimte voor vakmanschap met als doel meer werkplezier voor de zorgmedewerker en werken in de zorg weer aantrekkelijk te maken.
Bent u zich ervan bewust dat ondanks gemaakte afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) en ROAZ er steeds meer zorgvoorzieningen onder druk komen te staan? Voelt u de urgentie en noodzaak om sneller in actie te komen en met een toekomstplan voor het behouden van toegankelijk zorg in heel Nederland te komen?
Bij keuzes rondom de inrichting van de zorg is altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde. Al deze aspecten zijn van belang en moeten voldoende geborgd worden. De zorg staat inderdaad voor grote uitdagingen, schaarste aan zorgpersoneel en stijgende zorgkosten zijn daar slechts enkele onderdelen van. We moeten dus met elkaar aan de slag om de zorg toekomstbestendig te maken en juist daarom is er een Integraal Zorgakkoord (IZA) gesloten. Ook heb ik met dezelfde invalshoek de beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg10 opgesteld, dat op 3 oktober 2022 aan uw Kamer is aangeboden. Ik voel zeker de urgentie en daarom wordt er op dit moment ook hard gewerkt aan de uitvoering van de gemaakte afspraken uit het IZA en de beleidsagenda.
Zijn er naar uw mening ook zorginhoudelijke reden om de afdeling verloskunde te sluiten in Zutphen? Zo ja, wat zijn deze redenen?
Gelre Ziekenhuizen laat weten dat er geen zorginhoudelijke redenen zijn om de afdeling verloskunde te sluiten.
Bent u het er mee eens dat wanneer zwangere en verloskundigen een vertrouwensband opbouwen, dit leidt tot betere zorg uitkomsten en juist deze zorg toekomstbestendiger maakt? Komt de zorg nu juist niet verder van zwangeren in Zutphen en omstreken af te staan nu de kraamafdeling in Zutphen sluit?
Uiteraard is nabijheid van (verloskundige) zorg van belang voor mensen. Nabijheid van zorg doet ertoe voor de inwoners in een bepaalde regio en draagt bij aan een gevoel van leefbaarheid en veiligheid. Maar nabijheid is niet de enige en doorslaggevende factor. Het gaat namelijk altijd in eerste instantie om het kunnen garanderen van de kwaliteit en veiligheid van de patiënt, en het (ongeboren) kind. Dit is zeker van groot belang bij de medisch specialistische zorg, waar de klinische verloskunde onderdeel van is. Zoals ook al aangegeven in de beantwoording op vraag 2 kan de kwaliteit en veiligheid van de (acute) verloskundige zorg op de locatie in Zutphen van Gelre Ziekenhuizen niet langer gewaarborgd worden. Desalniettemin kunnen zwangeren nog wel in Zutphen terecht voor alle zorg rondom de bevalling. Ook kunnen vrouwen onverminderd in Zutphen terecht voor (acute) gynaecologische zorg en gynaecologische spoedconsulten, aldus de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen.
Het recht op studiebeurzen voor EU-studenten in Nederland na herinvoering van de basisbeurs |
|
René Peters (CDA), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs: 17 grenseffectrapportage EU-studenten»?1
Ja.
Kunt u de informatie uit het artikel meenemen in de uitgebreide juridische analyse, die u heeft toegezegd rond regelgeving voor buitenlandse studenten die recht hebben op Nederlandse studiefinanciering?2 Kunt u met de juridische analyse specifiek ingaan op de verschillende voorbeelden die worden gegeven in het artikel?
In het debat over kennisveiligheid en internationalisering van 9 februari 2022 heb ik aan het lid De Hoop toegezegd dat ik bereid was om de voorwaarden voor migrerend werknemerschap, waaronder internationale studenten in Nederland recht kunnen hebben op studiefinanciering, nader te verkennen. Tijdens het debat over de herinvoering van de basisbeurs van 15 februari 2023 heb ik vervolgens toegezegd dat ik in deze juridische analyse over de 56 urennorm ook in zou gaan op de regelgeving omtrent meeneembare studiefinanciering en migrerend werknemers. De analyse heb ik op 21 april jl. naar uw Kamer gestuurd, maar daar was het deel over meeneembare studiefinanciering nog niet in opgenomen, zoals ook in die brief werd toegelicht.3 Dit deel zal ik opnemen in een brief die uw Kamer voor de zomer ontvangt. In deze brief zal ik ook ingaan op de voorbeelden die in het artikel worden aangehaald. Voor de volledigheid merk ik op dat het artikel waar u naar verwijst niet uitsluitend ziet op meeneembare studiefinanciering (het meenemen van Nederlandse studiefinanciering naar een ander land), maar ook op de situatie dat een student uit de EER of Zwitserland Nederlandse studiefinanciering krijgt voor een studie in Nederland.
Kunt u aangeven waarop een 19-jarige Duitse student, wiens alleenstaande (en enige) ouder een relatief laag inkomen heeft (€28.000,- per jaar), recht heeft wanneer zij/hij in Nederland studeert als eerste studie aan een universiteit? Dus hoeveel kinderbijslag krijgt de ouder, hoeveel Duitse studiefinanciering (BaföG) (gift en lening) ontvangt de student alsmede hoeveel Nederlandse studiefinanciering (basisbeurs, aanvullende beurs, lening) en wat is de omvang van het studentenreisproduct?
De 19-jarige student uit bovenstaande casus heeft geen recht op volledige Nederlandse studiefinanciering. Wel heeft hij de mogelijkheid om in Nederland collegegeldkrediet te ontvangen, op voorwaarde dat hij geen studiefinanciering uit Duitsland ontvangt. In het geval dat de student wettelijk collegegeld betaalt, kan de student voor het studiejaar 2023–2024 maximaal € 192,83 per maand lenen.
Dit is anders op het moment dat deze student zelf, of zijn ouder of partner, in Nederland gaat werken én de status verkrijgt van migrerend werknemer. In dat geval komt de student, zolang deze de status van migrerend werknemer behoudt, in aanmerking voor Nederlandse studiefinanciering. Dat mag overigens alleen als de student geen studiefinanciering van een ander land ontvangt.
Deze student zou wel in aanmerking kunnen komen voor Duitse studiefinanciering (BAföG).4 Of dat zo is en hoe hoog die uitkering zou zijn, hangt naast de standaard eisen (bijvoorbeeld leeftijd, nationaliteit, opleiding) af van het inkomen van de ouders én het eventuele inkomen en vermogen van de student zelf. Het in aanmerking komen van het ouderlijk inkomen is geregeld in artikel 25 BAföG. Voor bedragen boven het vrijgestelde bedrag wordt het ouderlijk inkomen verrekend met de BAföG-aanspraken van de student. Overigens wordt er voor het inkomen van de ouders ook met een extra vrijstellingsbedrag gewerkt voor elk studerend kind in het huishouden (€ 730).
De hoogte van de bedragen die studenten kunnen ontvangen is geregeld in § 13 lid 1 nummer 2 BAföG. Studenten die studeren aan instellingen voor hoger onderwijs kunnen maximaal € 452 per maand ontvangen voor hun kosten van levensonderhoud en € 360 per maand voor huisvesting, mits zij niet bij hun ouders wonen (zie § 13, lid 2, nummer 2 BAföG). Daarnaast ontvangen de ouders van de student (tot 25 jaar) € 250 euro aan kinderbijslag, die zij kosteloos aan de student kunnen doorgeven. Als studenten niet via de wettelijke gezinsverzekering meeverzekerd zijn (wat mogelijk is tot hun 25e), wordt nog eens € 122 uitbetaald voor een particuliere ziektekosten- en verpleegzorgverzekering.
De BAföG wordt voor de helft als gift en voor de helft als renteloze lening uitgekeerd (zie § 17 e.v. BAföG). Deze renteloze lening moet tot maximaal € 10.010 terugbetaald worden.
Kunt u de vorige vraag beantwoorden als de student in Nederland gaat werken, daar 56 uur per maand werkt en daarmee €600,– per maand verdient? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag ingaan op de cumulatie van ondersteuningsmaatregelen die hierdoor kan plaatsvinden?
In deze casus werkt de 19-jarige student voldoende om aangemerkt te worden als migrerend werknemer. De student komt daardoor, zolang deze de status van migrerend werknemer behoudt, in aanmerking voor Nederlandse studiefinanciering. De student mag dan geen studiefinanciering uit een ander land ontvangen. In deze casus zou dat betekenen dat de student vanaf 1 september 2023 voor de volgende Nederlandse studiefinanciering per maand in aanmerking komt:
Het tegelijk ontvangen van Nederlandse en Duitse studiefinanciering voor het hoger onderwijs is op grond van Nederlandse wetgeving niet toegestaan. Het ontvangen van kinderbijslag in Duitsland door de ouders is wel toegestaan.
Mocht de student geen Nederlandse studiefinanciering aanvragen en wel in Duitsland studiefinanciering willen ontvangen, dan verandert voor het recht op studiefinanciering in Duitsland het genoemde aantal gewerkte uren niets. Voor de BAföG geldt wel dat het betaalde werk de concentratie op de opleiding niet mag verstoren. Bij een bijbaan die minimaal nodig is om te kwalificeren als migrerend werknemer is dat echter niet het geval. Het inkomen van de student speelt wel mee in het bepalen van de hoogte van de uitkering van de Duitse overheid. De bedragen vallen dan mogelijk lager uit.
Kunt u dezelfde twee vragen beantwoorden voor een Vlaamse student die in Nederland komt studeren?
Voor de beantwoording of de Vlaamse student recht heeft op Nederlandse studiefinanciering verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4. Het maakt voor het recht op Nederlandse studiefinanciering in deze casussen niet uit of de student de Duitse of Belgische nationaliteit heeft. Voor de volledigheid merk ik nogmaals op dat de student voor het recht op Nederlandse studiefinanciering geen studiefinanciering uit een ander land mag ontvangen.
Vlaamse studenten hebben recht op een studietoelage.5 Deze wordt ook toegekend aan studenten die in Nederland studeren, maar daarvoor geldt wel een extra eis bovenop de reguliere voorwaarden. Zo moet de student hoofdverblijf hebben in het Vlaamse Gewest, een diploma voor het voortgezet onderwijs hebben gehaald in Vlaanderen of al eerder een diploma in het hoger onderwijs in Vlaanderen hebben gehaald.
Ervan uitgaande dat de student voldoet aan deze aanvullende eis, bestaat er recht op een studietoelage. De hoogte van de studietoelage is afhankelijk van de gezinssituatie en het gezinsinkomen. Eerst worden voor de gezinssituatie punten toegekend, waarbij bijvoorbeeld gekeken wordt hoeveel andere kinderen in het gezin wonen en of gezorgd wordt voor iemand met een handicap. Per aantal punten is een inkomensnorm met een minimum- en maximumbedrag bepaald. Bij een gezinsinkomen boven het maximumbedrag wordt geen toelage toegekend en onder het minimumbedrag wordt de volledige toelage toegekend. Daartussen wordt gebruik gemaakt van een formule en wordt een deel van de toelage uitgekeerd. De bedragen lopen op tot jaarlijks (voor 60 studiepunten) € 4.354,18 voor uitwonende studenten en € 2.613 voor thuiswonende studenten. Daarnaast is er nog een speciale regeling voor studenten waar het gezinsinkomen niet hoger is dan 1/10e van de maximumgrens. Al deze bedragen gelden voor een studielast van 60 studiepunten. Wanneer er voor minder studiepunten wordt ingeschreven, wordt het bedrag lager.
Het basisbedrag van de kinderbijslag loopt in Vlaanderen tot 18 jaar, met uitzondering voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte. De zogenoemde schoolbonus loopt tot 24 jaar en bedraagt € 63,67 per jaar.
Op basis van de gevonden informatie lijkt er geen verandering in het recht op studietoelage te zijn. Mogelijk verandert wel de hoogte van het ontvangen bedrag.
Kan in beide gevallen de Nederlandse studiefinanciering gecumuleerd worden met de Duitse respectievelijk Vlaamse kinderbijslag tot 24 jaar? Hoe is geregeld dat in beide gevallen de Duitse studiefinanciering (BaföG) respectievelijk Vlaamse studietoelage niet gecumuleerd kan worden met de Nederlandse studiefinanciering?
In de Wet Studiefinanciering 2000 staat dat een student geen aanspraak heeft op Nederlandse studiefinanciering wanneer hij in hetzelfde studiefinancieringstijdvak aanspraak maakt op een tegemoetkoming in de kosten voor de toegang tot het onderwijs of voor levensonderhoud van een ander land ontvangt (artikel 2.13, eerste lid, onder d). Hiermee regelt de wet dat het niet is toegestaan voor hbo en wo studenten om Nederlandse studiefinanciering te ontvangen, wanneer een student ook studiefinanciering van een ander land ontvangt. Over hoe cumulatieve studiefinanciering verder kan worden tegengaan zal ik uw Kamer voor de zomer informeren in het kader van de motie El Yassini en Peters over ditzelfde onderwerp.6
In algemene zin kan ik al wel zeggen dat strikte handhaving erg ingewikkeld zal zijn, mede door de afhankelijkheid van andere landen. Er zijn op dit moment geen overeenkomsten met andere landen over het tegengaan van cumulatieve studiefinanciering. In Nederlandse wetgeving is wel opgenomen dat DUO gegevens van andere landen mag ontvangen en verwerken. In andere landen (en op Europees niveau) ontbreekt echter de juridische grondslag om de gewenste gegevens ook aan ons te verstrekken.
De wet heeft geen betrekking op kinderbijslag. Cumulatie van Nederlandse studiefinanciering en kinderbijslag uit een derde land is toegestaan. Kinderbijslag wordt gezien als overheidsbijdrage aan het gezinsbudget ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud van kinderen.7 Studiefinanciering wordt daarentegen gekwalificeerd als financiële ondersteuning van de student om een vervolgopleiding te volgen.
Bent u bekend met het feit dat Vlaanderen een wachttijd hanteert (11 maanden werk in de afgelopen 24 maanden) voor (werkende) EER-studenten alvorens zij aanspraak krijgen op de Vlaamse studietoelagen3, terwijl in Nederland direct aanspraak op studiefinanciering bestaat? Acht u het mogelijk en wenselijk om ook in Nederland een wachttijd te hanteren voordat iemand in aanmerking komt voor studiefinanciering?
Ik ben op hoofdlijnen bekend met de systematiek in Vlaanderen en ook die in Duitsland. Op grond van de informatie waar ik momenteel over beschik, zie ik echter reden voor twijfel of het instellen van een wachttijd juridisch houdbaar zou zijn. Zo volgt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU dat het begrip «werknemer» een communautaire, dat wil zeggen Europeesrechtelijke reikwijdte heeft en niet restrictief mag worden uitgelegd. Verder ben ik bekend met twee uitspraken van Duitse rechterlijke instanties waarin werd geoordeeld dat de wachttijd van 10 weken, die is opgenomen in een circulaire van het Duitse Ministerie van Onderwijs uit 2015, niet mocht worden toegepast, in het licht van de eisen die het Europees recht stelt.9 Tot slot heeft een vergelijkbare vraag voorgelegen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In de betreffende zaak werd geoordeeld dat bij de toepassing van artikel 10 van Verordening 492/2011, inzake de toegang tot onderwijs van kinderen van migrerend werknemers, niet de eis mag worden gesteld dat de ouder minimaal drie maanden ononderbroken moet hebben gewerkt.10
Kunt u aangeven waarop een Duitse student recht heeft die in Duitsland woont en studeert en waarvan een van beide ouders als grensarbeider in Nederland werkt en de andere in Duitsland werkt? Op welke studiefinanciering uit Nederland, uit Duitsland en welke gezinstoelagen (zoals Duitse kinderbijslag) heeft de student en het gezin recht? Heeft de student ook recht op het Nederlandse studentenreisproduct of een compensatiebedrag daarvoor?
Als een van de ouders in Nederland werkt én de status van migrerend werknemer heeft dan heeft het kind van deze migrerend werknemer, die woont en studeert in Duitsland, recht op Nederlandse studiefinanciering. Dit is inclusief een reisvoorziening, of in dit geval een ov-vergoeding, dat onderdeel is van de studiefinanciering. We spreken hier van meeneembare studiefinanciering, omdat het gaat om het meenemen van Nederlandse studiefinanciering naar een ander land. Dit recht bestaat op grond van artikel 2.14, tweede lid, van de WSF 2000 en artikel 5a, eerste lid, onder a, van het Besluit studiefinanciering 2000.
In deze casus zou het betekenen dat de uitwonende student vanaf 1 september 2023 voor Nederlandse studiefinanciering in aanmerking komt. Het gaat om de volgende bedragen per maand:
Uiteraard dient de student dan wel aan de andere voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor studiefinanciering. De student mag geen studiefinanciering van een buitenlandse overheid ontvangen en de student moet voldoen aan de leeftijdseis en de opleidingseis. Voor buitenlandse opleidingen geldt dat deze van vergelijkbare kwaliteit moeten zijn als in Nederland en tot een gelijkwaardig diploma moeten opleiden. Deze eisen voor een opleiding in het buitenland zijn neergelegd in artikel 2.13a en 2.14 van de WSF2000.
Voor de mogelijkheden voor het ontvangen van studiefinanciering in Duitsland verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Het feit dat één van de ouders niet in Nederland werkt, maakt voor het ontvangen van Duitse studiefinanciering geen verschil. De kinderbijslag is wel afhankelijk van of de ouders in Duitsland belastingplichtig zijn.
Kunt u aangeven waarop studenten uit andere EER-landen recht hebben in soortgelijke bovenstaande situaties?
Het maakt voor het recht op Nederlandse studiefinanciering in de casus in vraag 8 niet uit of de student de Duitse nationaliteit heeft of de nationaliteit van een ander EER-land. De studiefinanciering in de andere EER-landen kent verschillende vormen en voorwaarden. In het antwoord op vraag 20 ga ik daar uitgebreider op in.
Kunt u aangeven welk recht er bestaat op Nederlandse studiefinanciering (inclusief compensatie voor het studentenreisproduct) wanneer een ouder in Nederland werkt, terwijl de andere ouder met de kinderen in een ander EER-land woont en het kind in dat EER-land gaat studeren?
Als één van de ouders in Nederland werkt én de status van migrerend werknemer heeft dan heeft het kind van deze migrerend werknemer, die woont en studeert in een ander EER-land dan Nederland, recht op Nederlandse studiefinanciering. In dit geval zou het gaan om meeneembare studiefinanciering. Ook in dit geval geldt voor ho-studenten dat cumulatie van Nederlandse studiefinanciering met buitenlandse studiefinanciering niet is toegestaan.
Voor een uitgebreide toelichting op het recht op studiefinanciering in deze casus, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Heeft u al uitvoering gegeven aan de wens van de Kamer om ervoor te zorgen dat buitenlandse studenten niet dubbel studiefinanciering kunnen ontvangen, zoals wordt verzocht in de aangenomen motie van de leden El Yassini en Peters?4 Zo ja, op welke wijze en zo nee, wanneer gaat u dat doen?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 6 staat in de Wet Studiefinanciering 2000 dat een student geen aanspraak heeft op Nederlandse studiefinanciering wanneer hij in hetzelfde studiefinancieringstijdvak aanspraak maakt op een tegemoetkoming in de kosten voor de toegang tot het onderwijs of voor levensonderhoud van een ander land ontvangt.
Hoe cumulatieve studiefinanciering verder kan worden tegengaan, in het kader van de motie El Yassini en Peters, verken ik momenteel. De uitkomsten zal ik in een brief voor de zomer naar uw Kamer sturen.
Staat al een vraag op het aanvraagformulier, waarop de student verplicht is aan te geven of hij studiefinanciering uit het buitenland ontvangt, zoals wordt verzocht in de aangenomen motie van de leden El Yassini en Peters?5
Dat is op dit moment nog niet in alle aanvraagformulieren expliciet het geval. Hoe cumulatieve studiefinanciering verder kan worden tegengaan, in het kader van de motie El Yassini en Peters, verken ik momenteel. De uitkomsten zal ik in een brief voor de zomer naar uw Kamer sturen.
Heeft u al verrekeningsstelsels opgesteld voor een studiefinanciering uit het buitenland? Zo nee, wanneer gaat u dat doen? Welke overeenkomsten heeft u met andere landen gesloten om ervoor te zorgen dat studieschuld teruggevorderd kan worden wanneer studenten weer uit Nederland vertrekken?
Voor het beantwoorden van de vraag ga ik ervanuit dat met een verrekeningsstelsel wordt geduid op een stelsel zoals in Duitsland, zoals dat in het artikel waar deze leden bij vraag 1 naar verwijzen, wordt beschreven. In het artikel staat dat een Duitse student alle inkomsten, waaronder ook eventuele studiefinanciering uit een ander land, moet opgeven. Vervolgens wordt afhankelijk van het inkomen de Duitse studiefinanciering toegekend.
Wanneer een ho-student studiefinanciering krijgt in Nederland, is het in het geheel niet toegestaan om ook studiefinanciering in een ander land te krijgen. Daarmee gaat Nederland verder dan een verrekeningsstelsel.
Voor het antwoord op de vraag over het terugvorderen van de studieschuld, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 15.
Wat is de voortgang van de toezegging om binnen Europa betere afspraken te maken en in gesprek te gaan voor betere informatie rond cumulatie van studiefinanciering?6 Heeft u al initiatief ondernomen om met andere landen gegevens uit te wisselen over wie studiefinanciering ontvangt? Zo nee, wanneer gaat u dat doen?
Zoals toegezegd ben ik voornemens binnen Europa het gesprek te voeren over cumulatieve studiefinanciering en het uitwisselen van gegevens daartoe. Ik verwacht deze gesprekken dit najaar te starten.
Klopt het dat EU-studenten ook tegen de relatief gunstige voorwaarden van DUO kunnen lenen? Welke overeenkomsten heeft u met andere landen gesloten om ervoor te zorgen dat studieschuld teruggevorderd kan worden wanneer studenten weer uit Nederland vertrekken?
Alle studenten die in aanmerking komen voor volledige studiefinanciering, ontvangen deze tegen dezelfde voorwaarden. Dat betekent dat ook EU-studenten die kwalificeren als migrerend werknemer14 een lening af kunnen sluiten bij DUO. Er zijn op dit moment geen overeenkomsten met andere landen over het terugvorderen van de studieschuld. In Nederlandse wetgeving is wel opgenomen dat DUO gegevens van andere landen mag ontvangen en verwerken. In andere landen (en op Europees niveau) ontbreekt echter de juridische grondslag om de gewenste gegevens ook aan ons te verstrekken.
Wanneer studenten vertrekken naar het buitenland blijft een groot deel hun studieschuld terugbetalen. We zien daarbij dat een groot deel van de debiteuren in het buitenland de Nederlandse nationaliteit heeft.
Voor degenen die hun studieschuld niet meer terugbetalen, heeft DUO verschillende mogelijkheden. Wanneer actuele contactgegevens van de student in het buitenland bekend zijn, zal in eerste instantie geprobeerd worden contact te krijgen met de oud-student om de student te motiveren weer te gaan betalen. Indien uiteindelijk incassomaatregelen noodzakelijk zijn, maakt DUO gebruik van incassobureaus of gerechtelijke procedures. Dat laatste is tijdrovend en kostbaar, en is mogelijk en toepasbaar in een beperkt aantal landen.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van de leden Peters en El Yassini, waarin wordt verzocht te onderzoeken of, en zo ja hoe, het mogelijk is om bij de aanvraag van de aanvullende beurs rekening te houden met of ouders in het land waar ze een inkomen verdienen tot de middeninkomens behoren?7
Ik werk momenteel aan de analyse of bij de aanvraag van de aanvullende beurs rekening gehouden kan worden of ouders in het land waar ze een inkomen verdienen tot de middeninkomens behoren. Deze analyse zal ik in een brief voor zomer naar uw Kamer sturen.
Op welke wijze stelt DUO de draagkracht (het inkomen van de ouders) vast wanneer een student in een andere EEA-land woont? Kan DUO die gegevens controleren?
DUO heeft inkomensgegevens op twee momenten nodig: 1) bij het bepalen van de hoogte van de aanvullende beurs (het inkomen van de ouders) en 2) bij het bepalen van de draagkracht voor het terugbetalen van de studieschuld (het inkomen van de oud-student). De (oud-)student met een inkomen uit het buitenland moet dit inkomen zelf aanleveren bij DUO, met daarbij ook bewijsstukken. Als bewijsstuk kan bijvoorbeeld de aanslag van de belastingdienst van het betreffende land dienen. Voor studenten of ouders met een Nederlands inkomen wordt het inkomen bij de Belastingdienst opgevraagd.
Voor studiefinanciering wordt gebruik gemaakt van het toetsingsinkomen, wat iets anders is dan het bruto of nettoloon in het buitenland. In bepaalde gevallen berekent de Belastingdienst het wereldinkomen. Als dat bekend is, kan dat inkomen worden gebruikt. Wanneer dat niet bekend is, dan benadert DUO het toetsingsinkomen. Dat gebeurt op basis van de aangeleverde bewijsstukken, waarbij op dit moment nog wordt uitgegaan van het brutoinkomen. DUO is voornemens dit beleid binnenkort aan te passen, waardoor eventuele partneralimentatie en kosten voor toekomstige inkomensvoorzieningen zullen worden afgetrokken van het brutoloon. De budgettaire consequenties hiervan zijn verwerkt in de eerste suppletoire begroting die onlangs is aangeboden aan de Tweede Kamer.
Klopt het dat buitenlandse (werk)studenten ook in aanmerking komen voor huurtoeslag (wanneer zij een zelfstandige woonruimte huren) en zorgtoeslag en AOW-rechten opbouwen?
Hieronder leg ik achtereenvolgens uit wanneer buitenlandse (werk)studenten in aanmerking komen voor huurtoeslag, zorgtoeslag en het opbouwen van AOW-rechten.
Buitenlandse (werk)studenten afkomstig uit een EU-land kunnen voor huurtoeslag in aanmerking komen als zij een zelfstandige woonruimte huren en aan de overige voorwaarden voor huurtoeslag voldoen, zoals een lagere financiële draagkracht en een inschrijving hebben in de Basisregistratie Personen. Dit is ook het geval als zij een onzelfstandige eenheid huren in een op grond van de in de Wet op de Huurtoeslag opgenomen overgangsregeling aangewezen complex.
Voor wat betreft de AOW-opbouw en het recht op zorgtoeslag van gemigreerde EU-studenten moet eerst bepaald worden welke nationale sociale zekerheidswetgeving van toepassing is. Dit gebeurt op basis van Verordening 883/2004 (Europese basisverordening inzake sociale zekerheid). Bij deze bepaling is van belang of de student naast zijn studie ook werkt. Wanneer uitsluitend in Nederland gewerkt wordt, bouwt de student in Nederland AOW-rechten op en is er recht op zorgtoeslag. Er zijn echter ook situaties waarin een werkende EU-student geen AOW-rechten opbouwt of recht heeft op zorgtoeslag. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de EU-student zowel in Nederland als in een andere lidstaat werkt, geen substantieel deel van zijn werkzaamheden in Nederland verricht en de werkgever niet in Nederland gevestigd is. Een gemigreerde EU-student die niet werkt, bouwt AOW-rechten op of heeft recht op zorgtoeslag als in Nederland wordt gewoond. Waar iemand «woont», wordt bepaald aan de hand van criteria in art. 11 van Verordening 987/2009 (Europese toepassingsverordening inzake sociale zekerheid). De SVB weegt aan de hand van deze criteria of een betrokkene geacht kan worden een woonplaats in Nederland te hebben. Dit doet de SVB op aanvraag in het kader van de opbouw van AOW-rechten en/of verzekering voor de Wet langdurige zorg (Wlz). Omdat een studie een vooropgezet tijdelijk verblijf impliceert, zal dit niet zomaar tot de conclusie leiden dat de student een woonplaats in Nederland heeft. Enkel als er bijkomende omstandigheden zijn die wel op een woonplaats in Nederland duiden, kan de SVB concluderen dat de student een woonplaats in Nederland heeft. Aangezien elk geval op zichzelf staat, valt niet in abstracto te beantwoorden of studenten die vanuit een ander EU-lidstaat naar Nederland zijn gekomen om te studeren AOW-rechten opbouwen of recht hebben op zorgtoeslag. Dit kan alleen op individueel dossierniveau beoordeeld worden.
Klopt het dat er ongeveer 120.000 buitenlandse studenten in Nederland studeren en dat ongeveer 40% van de instroom in het universitair onderwijs uit het buitenland komt?
Dat klopt. Aan het begin van het studiejaar 2022–2023 stonden ruim 122.000 internationale studenten ingeschreven in het Nederlandse hoger onderwijs. Aan het begin van het studiejaar 2021–2022 waren er dat circa 114.000. Aan het begin van het studiejaar 2022–2023 was 41% van de studenten die voor de eerste keer in hun onderwijsloopbaan ingeschreven stonden in het Nederlandse wetenschappelijke onderwijs een internationale student. Aan het begin van het studiejaar 2021–2022 was dat 40%.
Welke andere landen binnen de EU hebben een vorm van studiefinanciering? Hoe voorkomen zij cumulatie van studiefinanciering en hoe gaan zij met middeninkomens (uit andere landen) om?
Een meer volledig beeld van de vormen van studiefinanciering in de individuele landen wordt geboden door de website van Eurydice, die een «National student fee and support systems in European higher education (2022/2023)»-studie heeft uitgevoerd.16 Eurydice is een netwerk dat inzichtelijk maakt hoe onderwijssystemen in Europa zijn georganiseerd. Het hiervoor genoemde onderzoek vergelijkt landen binnen Europa op het gebied van studiefinanciering.
Alle 27 landen binnen de EU hebben minstens één vorm van studiefinanciering. Landen geven daarbij de financiële steun die zij via studiefinanciering geven op verschillende manieren vorm. De studie maakt onderscheid tussen directe en indirecte studiefinanciering. Directe studiefinanciering gaat om beurzen en leningen die direct aan de studenten worden uitgekeerd. Indirecte studiefinanciering gaat om andere voorzieningen, zoals belastingvoordelen en kinderbijslag, die ouders en/of studenten financieel ondersteunen. Hoewel belastingvoordelen en gezinsbijslagen juridisch anders worden gedefinieerd (zie vraag 21), brengt Eurydice deze wel in kaart wanneer de regelingen beschikbaar zijn voor kinderen ouder dan 18–19 jaar. Deze financiële voorzieningen zijn gebaseerd op het idee dat studenten afhankelijk zijn van hun ouders voor financiële ondersteuning en dat zij geen ander inkomen of vermogen hebben, anders dan hun beperkte inkomen uit een bijbaantje.
Op het gebied van directe studiefinanciering zijn in de EU-landen verschillende vormen van beurzen beschikbaar. In mindere mate zijn in EU-landen leningen beschikbaar voor studenten. Gecombineerde directe studiefinanciering van zowel beurzen als leningen is in een aantal EU-landen beschikbaar. Op het gebied van indirecte studiefinanciering, zijn er aanzienlijke verschillen tussen EU-landen. In sommige EU-landen bestaat indirecte studiefinanciering bijvoorbeeld in de vorm van het financieel bijdragen aan vervoer of een onderkomen.
Europese landen verschillen in hoe ze met cumulatieve studiefinanciering omgaan. In Vlaanderen en Frankrijk is cumulatieve studiefinanciering bijvoorbeeld niet toegestaan; in Duitsland is het wel toegestaan, maar wordt cumulatie verrekend. In Europees verband zijn echter nog geen afspraken gemaakt ten aanzien van cumulatieve studiefinanciering. Zoals toegezegd ben ik voornemens om binnen Europa het gesprek hierover te voeren. Enerzijds om het uitwisselen van gegevens tussen landen beter mogelijk te maken, anderzijds om meer te leren van de aanpak van andere landen.
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 16 werk ik aan de analyse of bij de aanvraag van de aanvullende beurs rekening gehouden kan worden of ouders in het land waar ze een inkomen verdienen tot de middeninkomens behoren. Deze analyse zal ik in een brief voor de zomer naar uw Kamer sturen.
Er is géén sprake van EU-coördinatie van sociale voordelen (waaronder studiefinanciering), die toegekend worden aan werkende studenten op grond van artikel 7 van de EU-verordening 492/2011. Dit leidt tot ongewenste rechtsconflicten en cumulatie. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de uit de algemene middelen gefinancierde kinderbijslag, kindgebondenbudget en kinderopvangtoeslagen, die succesvol gecoördineerd worden door EU-verordening 883/2004. Wanneer de Nederlandse basisbeurs en aanvullende beurs als een gezinsuitkering gedefinieerd worden, zouden buitenlandse EER-studenten, ook als zij werken, geen aanspraak kunnen maken op Nederlandse studiefinanciering. Is het mogelijk om de Nederlandse basis- en aanvullende beurs te kwalificeren als een gezinsuitkering?8
Wat onder gezinsbijslagen in de zin van Verordening (EG) 883/2004 wordt verstaan, is Europeesrechtelijk bepaald. In de verordening worden gezinsbijslagen als volgt gedefinieerd: alle verstrekkingen en uitkeringen ter tegemoetkoming van de gezinslasten, met uitzondering van voorschotten op onderhoudsbijdragen, en de in bijlage I vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie (artikel 1, onder z). Het Hof van Justitie EU heeft geoordeeld dat met een gezinsbijslag moet worden gelijkgesteld de toelage die bedoeld is om een van de ouders in staat te stellen de opvoeding van een jong kind op zich te nemen, die de opvoeding van het kind beloont en overige kosten voor verzorging en opvoeding compenseert en eventueel de financiële nadelen te verzachten die verbonden zijn aan het feit dat van het inkomen uit een beroepswerkzaamheid wordt afgezien.18 En dat de definitie van gezinsbijslagen moet worden uitgelegd als overheidsbijdrage aan het gezinsbudget ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud van kinderen.19 Studiefinanciering, met als doel het financieel ondersteunen van de student om een vervolgopleiding te volgen, lijkt niet onder deze definitie te vallen.20 Om studiefinanciering te kwalificeren als een gezinsuitkering zou het EU-recht moeten worden aangepast.
Voor de volledigheid merk ik nog op dat wanneer studiefinanciering als een gezinsuitkering wordt gedefinieerd, dit niet betekent dat buitenlandse studenten geen aanspraak meer kunnen maken. Het zorgt er enkel voor dat anti-cumulatieregels van toepassing kunnen zijn. Onder genoemde verordening is het echter mogelijk om gezinsbijslagen uit meerdere landen te ontvangen voor één gezin. De anti-cumulatie zou de studiefinanciering kunnen verlagen tot maximaal het bedrag aan gezinsbijslagen uit de andere lidstaat, maar het zorgt niet dat studenten hier geen aanspraak op kunnen maken. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat Nederland de studiefinanciering met prioriteit moet betalen, indien de EU-student het recht op Nederlandse studiefinanciering ontleent aan werken (migrerend werknemerschap). Dit komt omdat uitkeringen verkregen op grond van werkzaamheden met prioriteit worden betaald boven uitkeringen op basis van wonen. In dat geval zou er dus enkel anticumulatie zijn op de buitenlandse uitkering, maar niet op de Nederlandse studiefinanciering.
Kunt u voor de laatste tien jaar voor elk studiejaar aangeven:
In de onderstaande tabel is aangegeven hoeveel studenten uit EER-landen studiefinanciering ontvingen. De eerste rij is identiek aan de tabel die is opgenomen in de Kamerbrief over internationalisering.21 Voor de volledigheid wordt ook hier benoemd dat de urennorm tot 2013 op 32 uur was gesteld, tot 2021 op 56 uur, en dat vanaf 2022 veel nadrukkelijker rekening gehouden wordt met de groep tussen 24 en 56 uur. Voor een uitgebreidere toelichting hierop verwijs ik u graag naar de voornoemde brief. In aanvulling op de tabel in die brief, zijn in deze tabel ook andere groepen EER-studenten opgenomen die onder voorwaarden aanspraak kunnen maken op studiefinanciering.
Recht op SF uit eigen arbeid
1.198
1.664
2.202
2.819
2.592
2.465
2.971
3.552
4.610
5.997
6.325
6.968
9.773
Recht op SF vanuit migrerend werknemerschap ouder
882
1.086
1.342
1.519
1.611
1.492
1.385
1.390
1.414
1.413
1.334
1.443
1.600
Recht op SF vanuit migrerend werknemerschap partner
27
54
83
109
136
150
133
120
128
142
138
161
181
Recht op grond van 5 jaar verblijf in Nederland
177
214
279
364
507
570
519
546
629
565
501
482
452
Totaal
2.284
3.018
3.906
4.811
4.846
4.677
5.008
5.608
6.781
8.117
8.298
9.054
12.006
Voor wat betreft de kosten, het is op korte termijn niet mogelijk om inzicht te geven in de gerealiseerde uitgaven aan studiefinanciering voor EER-studenten.
Daarom is geprobeerd om een zo goed mogelijke benadering daarvan te maken voor de jaren 2022 en 2014 (voor studievoorschot). Deze benadering moet louter gezien worden als grove indicatie, omdat we voor de aanvullende beurs zijn uitgegaan voor het gemiddelde gebruik van Nederlandse studenten (dat waarschijnlijk niet representatief is) en dat eveneens is aangenomen dat EER-studenten alle 12 maanden gebruik maken van studiefinanciering (terwijl dat in de praktijk waarschijnlijk minder is). Voor 2014 zijn we ervan uitgegaan dat alle studenten een uitwonende basisbeurs ontvingen. Op grond van deze aannames zouden de uitgaven aan EER-studenten in 2022 ongeveer € 30 miljoen bedragen en in 2014 € 26 miljoen.
Kunt u aangeven hoeveel EER-studenten in de komende drie jaren naar uw beste inschatting recht zullen hebben op studiefinanciering en wat de geschatte uitgaven daarvoor per jaar zullen zijn?
In de brief over de beheersing van internationale studentenstromen in het hoger onderwijs heb ik aangegeven dat het, zeker op dit moment, moeilijk inschatten is hoeveel EER-studenten in de komende jaren recht zullen hebben op studiefinanciering. Door de terugkeer van de basisbeurs hebben cijfers over de laatste jaren, weinig voorspellende waarde naar de toekomst. De beste benadering van het verwachte aantal studenten is op dit moment de realisatie over 2022, die in de voorgaande tabel is opgenomen. In de raming van de studiefinancieringsuitgaven voor de komende jaren is uit prudentie wel rekening gehouden met een stijging.
Kunt u bij de uitvoering van de motie van de leden El Yassini en Peters over het onderzoeken van het effect van de herinvoering van de basisbeurs op het aantal EER-studenten dat in Nederland komt studeren, de effecten betrekken die in deze vragen duidelijk worden?9
Ja.
Kunt u bij de uitvoering van de motie van de leden El Yassini en Peters, die vraagt om een plan om cumulatieve studiefinanciering te voorkomen, de antwoorden op deze vragen betrekken?10
Ja.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord, maar het is helaas niet gelukt dat binnen drie weken te doen.
De rol van het Didam-arrest op eerlijke pachtovereenkomsten tussen pachters en Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe wilt u de positie van pachters verbeteren als het Didam-arrest blijft leiden tot korte pachtovereenkomsten? Deelt u de mening dat het arrest de positie van de pachter juist beschadigd?
Het Didam-arrest bevestigt de noodzaak voor overheden om pachtcontracten op een openbare en transparante wijze aan te bieden. En met die werkwijze kunnen pachtcontracten niet steeds opnieuw onderhands aan dezelfde pachter worden aangeboden. Dit kan de positie van de zittende pachter verslechteren aangezien deze bij de geliberaliseerde pachtcontracten door het arrest minder zekerheid heeft. Mijn doelstelling is om door wijziging van de pachtwetgeving langlopende pachtcontracten te stimuleren, dit zal het probleem deels verhelpen.
Hoe verwacht u dat bedrijven standhouden als kavels waar bedrijfsvoering op is gevestigd op korte termijn kunnen worden geveild door het Didam-arrest?
De pachtcontracten in kwestie zijn aflopende pachtcontracten. De blijvende bedrijfsvoering op deze kavels was daarmee altijd al onzeker. Wel is door het Didam-arrest deze onzekerheid toegenomen omdat de gronden door overheden nu openbaar met mededinging moeten worden aangeboden en dienen pachters bij meerdere gegadigden in concurrentie in te schrijven, willen zij de grond behouden. Daarbij is er wel de ruimte voor de verpachter om kwaliteitseisen (bijvoorbeeld duurzaamheidseisen) te stellen en deze mee te nemen bij de beoordeling van de inschrijving. Dit leidt ertoe dat het bij herziening van de pachtcontracten niet altijd gaat over de hoogste prijs, maar dat er ook andere voorwaarden te stellen zijn waardoor uiteindelijk het beste bod wordt geaccepteerd en niet het hoogste bod.
Onderkent u dat alle verpachters, zeker overheidsbedrijven, de belangen van de agrarische sector boven hun eigen profijten moeten stellen om de landbouwtransitie te realiseren?
Zoals ik vaker heb uitgesproken, acht ik het wenselijk dat de hele keten rekening houdt met de landbouw transitie. Daartoe heb ik de keten, en daar reken ik de verpachters ook toe, meerdere keren opgeroepen. De noodzaak van ondersteuning van de landbouwtransitie en de verduurzaming van de landbouw door de gehele keten, betrek ik ook bij het Landbouwakkoord.
Deelt u de zorgen van pachters die vrezen dat de door verpachters georganiseerde openbare veilingen doelen op winstmaximalisatie voor specifiek Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf? Hoe wilt u pachters verzekeren dat verpachters uit zijn op het verduurzamen en verbeteren van de kwaliteit van het land en niet primair op korte termijn economische winst?
Nee deze zorgen deel ik niet. Van de gronden die het Rijksvastgoedbedrijf in beheer heeft als agrarische gronden is ongeveer 90 procent uitgegeven in reguliere pacht of erfpacht, dit zijn lang doorlopende contracten en bij de reguliere pachtcontracten vaak al generaties lang bij dezelfde familie. Dit wijzigt niet door het Didam-arrest. Het Didam-arrest gaat specifiek over de situatie dat contracten aflopen en raakt daarmee bij het Rijksvastgoedbedrijf maar een klein deel van het verpachte areaal. Zoals ik ook heb toegelicht in mijn meest recente brief over de stand van zaken pachtbeleid1 houdt het Rijksvastgoedbedrijf bij de verdeling van de geliberaliseerde pachtcontracten (de overige ongeveer 10 procent) vanaf 2023 rekening met duurzaamheid bij het bepalen van het beste bod.
Voor Staatsbosbeheer geldt dat er geen doelstelling van winstmaximalisatie bestaat. Voor Staatsbosbeheer is verpachting een middel dat wordt ingezet voor het beheer van gronden overeenkomstig de daaraan toegekende (natuur)doelstellingen. Staatsbosbeheer houdt bij het sluiten van pachtcontracten dan ook rekening met de duurzaamheidseisen die volgen uit de voorwaarden van de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL). Daarnaast heeft Staatsbosbeheer als doel om de komende jaren ca. 80 overeenkomsten te sluiten met pachters, die op hun eigen bedrijf, in combinatie met grond van Staatsbosbeheer, toewerken naar een natuurinclusieve bedrijfsvoering. Dit wordt gecombineerd met een verkenning hoe de ingebruikgeving van alle pachtgronden kan worden verduurzaamd. In de verkenning wordt gekeken naar de (juridische) mogelijkheden voor het aanpassen van overeenkomsten en het ontwikkelen van selectie- en gunningscriteria in het licht van duurzame ingebruikgeving. Onderzocht wordt bijvoorbeeld in hoeverre een volledig natuurinclusief bedrijf een gunstige weging kan krijgen bij de beoordeling voor gunning van de pacht. Overigens zal ook hierbij moeten worden voldaan aan de eisen van het Didam-arrest.
Welke consequenties ziet u voor de verduurzaming van het bodemgebruik als pachters minder investeren door gebrek aan zekerheid? Kunt u aangeven welke acties u gaat ondernemen om dit struikelblok voor de landbouwtransitie te bestrijden?
Het gebrek aan zekerheid om het gebruik van de bodem is geen stimulans om goed te zorgen voor de bodem. Zoals ik ook al in mijn brief1 heb toegelicht, wil ik er daarom voor zorgen dat langlopende pachtcontracten de nieuwe standaard worden en kortlopende pachtcontracten vooral worden gebruikt als daar zwaarwegende redenen voor zijn. Daarnaast wil ik met deze wetsherziening ook faciliteren dat verpachter en pachter meer duurzaamheidsafspraken maken.
Hoe apprecieert u dat de grond van natuurorganisaties vaak «om niet» wordt overgedragen aan overheidsinstanties en zij de subsidies blijven beheren als de grond wordt verpacht? Welke financiële consequenties heeft dit voor de pachters? Is dit volgens u goed en eerlijk beleid?
Voor zover mij bekend komt het niet voor dat gronden door natuurorganisaties om niet worden overgedragen aan overheidsinstanties.
U doelt wellicht op de situatie waarbij natuurorganisaties Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) van de betreffende provincie blijven ontvangen wanneer de grond wordt verpacht. Een gecertificeerd natuurbeheerder kan gebruik maken van de SNL om het natuurbeheer te financieren. Kort gezegd gaat het stelsel uit van kostenelementen en opbrengsten – waaronder pacht – om te bepalen wat de standaard kostprijs is van een hectare van een bepaald beheertype.
Indien voor verpachtbare natuurdoeltypen subsidie wordt toegekend, is bij de hoogte van de subsidienorm rekening gehouden met het deel van de normkosten dat door de grondeigenaar niet via een voor dat doeltype reële pachtprijs kan worden verkregen. Pachters van Staatsbosbeheer betalen een pachtprijs waarbij rekening gehouden wordt met rechten, plichten en beperkingen die horen bij het betreffende natuurdoeltype conform SNL.
Dat deze grond in pacht wordt aangeboden acht ik positief. Dat de lagere pachtopbrengsten worden gecompenseerd met een subsidie, is onderdeel van de normsystematiek welke de eigenaar in staat stelt om het op de grond liggende natuurdoeltype in stand te houden en zie ik daarmee niet als problematisch.
Welke eisen worden gesteld aan instanties, zoals Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf? Onderschrijven zij alleen economische doelstellingen in hun pachtbeleid of hanteren zij ook natuur en duurzaamheidseisen? Waar worden instanties op afgerekend als ze zich niet aan deze afspraken houden?
Zie ook het antwoord op vraag 4, zowel Staatsbosbeheer als het Rijksvastgoedbedrijf kijken breder dan economische doelstellingen.
Bij Staatsbosbeheer zie ik hierop toe en bij het RVB wordt hierop toegezien door de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Beiden leggen hierover verantwoording af aan uw Kamer.
Hoe kijkt u naar het feit dat schaarste aan landbouwgrond resulteert in stijgende pachtprijzen voor biologische boeren, waardoor zij soms noodgedwongen land moeten opgeven? Middels welke weg wilt u instanties toetsen om te verzekeren dat de door instanties bepaalde pachtprijzen eerlijk zijn ten opzichte van de regionorm?
Langjarig gezien stijgt de prijs van landbouwgrond. Dit leidt inderdaad ook tot stijgende prachtprijzen voor alle boeren, inclusief biologische boeren. Door rekening te houden met duurzaamheid bij het bepalen van de uitgiftecriteria hebben biologische boeren een voordeel ten opzichte van andere boeren. Het beleid op het gebied van duurzaamheid door verpachters zorgt er ook voor dat biologische boeren met een lagere inschrijving toch de grond gegund kunnen krijgen bij een uitgifte van pachtgrond. Dit gezegd hebbende, de pachtprijs voor geliberaliseerde pachtcontracten wordt op een transparante en open wijze bepaald. Dit kan tot gevolg hebben dat de pachtprijs bij geliberaliseerde pachtcontracten hoger is dan de pachtnorm voor reguliere pacht.
Wat is de rol van het Rijksvastgoedbedrijf of Staatsbosbeheer bij het bereiken van de doelstelling om in 2025 15 procent van het landoppervlak te gebruiken voor biologische landbouw? Welke consequenties zijn er als deze instanties niet genoeg bijdragen aan deze doelstelling?
Door de beperkingen welke vanuit de natuurstatus van de eigendommen van Staatsbosbeheer aanwezig zijn, passen deze gronden goed in de bedrijfsvoering van een biologisch landbouwbedrijf. Een aanzienlijk deel van de pachters van Staatsbosbeheer heeft ook al een biologische bedrijfsvoering.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft het Biologische keurmerk uitdrukkelijk meegenomen in de beoordeling van de beste inschrijving. Hierdoor is de verwachting dat het aantal biologische boeren op grond van het Rijksvastgoedbedrijf zal toenemen.
Beide organisaties voeren beleid waarmee biologische bedrijfsvoering wordt gestimuleerd op hun grond. Echter voor het beleid om biologische teelt aan te moedigen, wijs ik u graag naar het actieplan biologische productie en consumptie2.
Hoe wordt het stellen van eisen aan de manier van het gebruik van grond (bijvoorbeeld biologische landbouw) verwerkt in de nieuwe pachtwetgeving enerzijds en de bredere plannen rond het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), Farm2Fork, Water en Bodem sturend en andere programma’s anderzijds?
Mijn doelstelling is om het duurzaam gebruik van grond te bevorderen. Daarom wil ik de pachtwetgeving zo aanpassen dat deze duurzaam gebruik van de grond bevordert en mogelijk maakt. Daarmee faciliteer ik de bredere plannen rond het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), Farm2Fork, Water en Bodem sturend en andere programma’s.
Politiegeweld jegens een vreedzame demonstratie in de crisisopvang |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beelden van politiegeweld bij de crisisopvang in Zuidbroek?1
Ik ben bekend met beeldmateriaal op sociale media waarop een deel van het incident te zien is.
Kunt u ingaan op de keuze van de politie om honden en wapenstokken mee te nemen naar een vreedzame demonstratie in een crisisnoodopvang? Wat is daarover uw oordeel?
Het is niet aan mij om op basis van gefragmenteerde beelden te beoordelen welke geweldmiddelen de politie wel of niet bij een bepaald optreden inzet en of het gebruikte geweld tijdens dat optreden proportioneel, subsidiair, redelijk en doelmatig is geweest.
Kunt u ingaan op de keuze om mensen te slaan met wapenstokken, terwijl er duidelijk te zien is dat er zich geen enkele dreigende situatie voordoet? Wat is daarover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden het getoonde gedrag en het ondernomen geweld zich tot het demonstratierecht?
In dit geval is de politie op verzoek van beveiligingsmedewerkers van het COA ter plaatse gekomen in verband met een conflict. Er waren geen aanwijzingen dat sprake was van een demonstratie. In zijn algemeenheid merk ik op dat de politie in het kader van de handhaving van de openbare orde – onder voorwaarden – geweld mag gebruiken. Op basis van de op dat moment beschikbare informatie wordt een risico-inschatting gemaakt.
Bij het politieoptreden staat de-escalatie altijd voorop. Indien noodzakelijk wordt een menigte eerst meermaals gevorderd om zich van een bepaalde locatie te verwijderen. Als daar geen gehoor aan wordt geven, dan is de politie bevoegd om in het uiterste geval geweld te gebruiken om een beoogd doel (bijvoorbeeld verwijdering van een bepaalde locatie) te bereiken.
Het gebruik van geweld is een ultimum remedium en moet – zoals bij elk geweldgebruik door de politie – een legitiem doel dienen en voldoen aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Tot slot moet het geweldgebruik na afloop van het politieoptreden worden gemeld bij de hulpofficier van justitie ter toetsing.
Klopt het dat, zoals aangegeven door getuigen, de politie telefoons afpakte en/of heeft gepoogd deze af te pakken? Hoe verhoudt dit zich tot het eigendomsrecht en informatievergaring?
Ik heb begrepen dat er in de politiesystemen niets is terug te vinden wat op het afpakken van telefoons door de politie wijst. Mochten betrokkenen zich op het standpunt blijven stellen dat hun mobiele telefoon door de politie is afgepakt dan wel dat daartoe een poging is gedaan, dan kunnen zij hierover een klacht indienen bij de politie.
Welke nazorg wordt er naar aanleiding van deze situatie geboden aan de slachtoffers van politiegeweld?
De politie is altijd terughoudend met het aanwenden van geweld. Mocht zij zich toch genoodzaakt zien om geweld te gebruiken, dan wordt dit achteraf altijd getoetst. Als een burger niet tevreden is over het optreden of het gedrag van een politiemedewerker, dan kan hij of zij een klacht bij de politie indienen. In de eerste informele fase van de klachtbehandeling wordt een bemiddelingsgesprek aangeboden. Tijdens dit gesprek kunnen beide partijen hun kant van het verhaal vertellen.
Zijn er consequenties voor de betrokken agenten? Wordt er onderzoek verricht naar het buitensporig handelen? En zo ja, op welke termijn?
Naar aanleiding van het politieoptreden zijn waar nodig meldingen gemaakt van geweldsaanwendingen en deze worden zoals gebruikelijk beoordeeld. Op individuele zaken kan ik verder niet ingaan.
Kunt u te zijner tijd de evaluatie van de politie op basis van deze gebeurtenissen met ons delen?
Het incident wordt niet formeel geëvalueerd. Wel vindt er een gesprek plaats tussen politie en het COA waarin het voorval wordt besproken en eventueel afspraken worden gemaakt voor de toekomst. Indien ik hiertoe aanleiding zie zal ik de uitkomst hiervan delen met uw Kamer.
Politiegeweld jegens een vreedzame demonstratie in de crisisopvang |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beelden van politiegeweld bij de crisisopvang in Zuidbroek?1
Ja.
Klopt het dat, zoals aangegeven door betrokkenen, leefgeld wordt/kan worden ingehouden van mensen die demonstreerden en/of politiegeweld filmden? Hoe verhoudt dit zich tot het demonstratierecht en informatievergaring?
Bewoners krijgen de huisregels uitgereikt en hierin staat onder meer dat maatregelen kunnen worden opgelegd bij overtreding van de huisregels. Demonstreren mag, met inachtneming van de huisregels. Bij overtreding van de huisregels kan een maatregel zijn dat een deel van het weekgeld voor een bepaalde tijd wordt ingehouden.
Klopt het dat er, zoals aangegeven door betrokkenen, een gedwongen verplaatsing naar Ter Apel heeft plaatsgevonden nadat een persoon demonstreerde en/of politiegeweld filmde? Hoe verhoudt dit zich tot het demonstratierecht en informatievergaring?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bij zware overtredingen kan het COA een bewoner overplaatsen naar een andere COA-locatie met een strenger regime. Vanwege de privacy van onze bewoners ga ik niet op dit specifieke geval in.
Kunt u aangeven waarom, zoals aangegeven door betrokkenen, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) personeel telefoons afpakt van bewoners als zij mogelijk strafbaar gedrag van personeel vastleggen?
De privacy op COA-locaties is belangrijk, zowel voor bewoners als voor het personeel. Daarom is het verboden om zonder toestemming foto-, video- of geluidsopnamen te maken van medebewoners, medewerkers, bezoekers en andere aanwezigen op locatie. Deze regels gelden voor alle bewoners, medewerkers en bezoekers. Als bewoners de huisregels niet naleven, worden zij daarop aangesproken en volgt een gesprek. Naar aanleiding van het gesprek kan een maatregel worden opgelegd. Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
In dit geval zijn geen telefoons afgepakt. Wel zijn bewoners meerdere malen aangesproken op het feit dat filmen niet is toegestaan en is op een gegeven moment de politie ingeschakeld om de rust en veiligheid op de locatie te herstellen.
Welke nazorg biedt COA aan de slachtoffers van politiegeweld?
Het COA gaat altijd in gesprek met een bewoner na een incident, waarbij de bewoner de kans krijgt zijn/haar visie te geven.
Hoe gaat worden gezorgd en gehandhaafd dat COA-personeel in de toekomst demonstraties faciliteert, in plaats van de repressie die wij op deze beelden terugzien?
Het optreden van het COA-personeel en de politie was erop gericht rust en veiligheid op locatie te herstellen, niet bewoners te benemen van hun demonstratierecht.
De uitzending van Undercover in Nederland op 23 april 2023 |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van Undercover in Nederland van 23 april jl. gezien en zo ja, wat vond u ervan?1
Ja, ik heb deze uitzending gezien. Het is onacceptabel wat zich heeft afgespeeld in de zorgboerderij in Wedde. Dat kwetsbare mensen lichamelijk en geestelijk zijn mishandeld, is verwerpelijk. Ik heb vernomen dat deze mensen slachtofferhulp aangeboden hebben gekregen en zijn begeleid naar een passende alternatieve plek. Ook ouders/vertegenwoordigers hebben slachtofferhulp aangeboden gekregen. De politie heeft de bestuurders voor deze verdenking aangehouden. Het is aan de politie om namens het OM strafrechtelijk onderzoek te doen. Zorg dient te allen tijde van goede kwaliteit en veilig te zijn.
Kunt u aangeven hoe regelmatig zorgboerderijen door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) worden bezocht? Is hier een richtlijn voor?
In deze casus betreft het een zorgboerderij, die grotendeels middels pgb’s gefinancierd wordt. De meldplicht of vergunningsplicht met betrekking tot pgb-gefinancierde wooninitiatieven die onder het instellingsbegrip van de Wkkgz vallen is niet anders dan ten behoeve van een andere financieringsvorm. Alle signalen en meldingen die de inspectie ontvangt, worden geregistreerd. De IGJ houdt hierbij risicogestuurd toezicht. Voor dit zogenoemde risicogestuurde toezicht kijkt de IGJ waar de risico’s het grootst zijn. De IGJ gebruikt hiervoor meerdere bronnen, zoals meldingen van zorgaanbieders, zorgverleners, patiënten/cliënten, burgers of andere betrokkenen. Daarnaast zijn er signalerende bronnen zoals klachten van burgers (trends), maatschappelijke ontwikkelingen, informatie over de bedrijfsvoering uit de jaarverantwoording, en informatie/signalen uit eerder toezicht.
Voor het bepalen van de grootste risico’s en de wijze van toezicht heeft de IGJ aandacht voor kwetsbare doelgroepen. Dit zijn bijvoorbeeld bewoners met een hoog zorgprofiel, indien dit bij de IGJ bekend is. Met de meldplicht op grond van de Wtza ontvangt de IGJ informatie over de soort zorg die de nieuwe zorgaanbieder gaat bieden. Hierbij moet worden opgemerkt dat een inspectiebezoek slechts een van de vele instrumenten is die de IGJ inzet in haar toezicht. Op basis van het effect van deze keuzes past de IGJ haar werkwijze voortdurend aan. Er is geen richtlijn voor de frequentie van het bezoeken van zorgboerderijen.
Kunt u aangeven waarom een zorgaanbieder met minder dan tien medewerkers zich alleen moet melden en niet vergunningplichtig is?
De reden daarvoor is dat bij grotere instellingen het belang van goede governance voor de kwaliteit van zorg een grotere rol speelt, bijvoorbeeld omdat in die instellingen beslissingsbevoegden op grotere afstand van het zorgproces kunnen staan. Er is gezocht naar een goede balans tussen het belang van de vergunning enerzijds en de administratieve lastendruk voor zorgaanbieders en de uitvoeringslasten, bijvoorbeeld van het CIBG en de IGJ, anderzijds.
Is het gezien de uitzending van Undercover in Nederland niet beter ook zorgaanbieders met minder dan tien medewerkers vergunningplichtig te laten zijn? Waarom wel of waarom niet?
Zoals ik in reactie op vraag 3 heb geantwoord, is bij de inrichting van de huidige vergunningplicht een balans gezocht tussen het belang van de vergunning enerzijds en de administratieve lastendruk en de uitvoeringslasten anderzijds. Een algemene vergunningplicht voor alle zorgaanbieders is een onwenselijke administratieve last, zo kwam onder meer bij de plenaire behandeling van de Wet toetreding zorgaanbieders aan de orde. Bovendien vergt dit heel veel extra capaciteit, vooral van het CIBG die alle vergunningaanvragen moet beoordelen, waarbij het maar de vraag is of een vergunningsplicht een situatie als deze had voorkomen. Een algemene vergunningplicht zal misstanden in de zorg niet uitsluiten.
Ik heb aandacht voor het toepassingsbereik van de vergunningsplicht en de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen risicosectoren de vergunningplicht uit te breiden. Het is onder meer onderwerp van de invoeringstoets Wtza die op dit moment wordt uitgevoerd. Een incident zoals het onderhavige onderstreept het belang van blijvende aandacht hiervoor.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat de medewerkers en oprichters van de zorgboerderij in kwestie niet elders opnieuw beginnen als zorgaanbieder of werkzaam zijn en blijven in de gehandicaptenzorg?
Zorgaanbieders moeten op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), voordat zij een zorgverlener inhuren of in dienst nemen, controleren of de nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen. Dit kan onder meer door het vragen van referenties bij vorige werkgevers en/of het vragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Voor zorgverleners, die in de gehandicaptenzorg werken op grond van de Wet langdurige zorg, is een VOG op grond van de Wkkgz verplicht.
Wanneer de oprichters een nieuwe zorgonderneming starten, worden zij direct onder verscherpt toezicht geplaatst van de IGJ. Zij moeten bovendien voldoen aan de meldplicht, zoals opgenomen in de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Mogelijk hebben zij tevens een vergunning nodig op grond van de Wtza. Een toelatingsvergunning wordt niet verleend als aannemelijk is dat de instelling niet voldoet aan een aantal criteria voor het verlenen van goede zorg. Voor de beoordeling van de criteria voor vergunningverlening, wordt in het aanvraagformulier voor de vergunning onder meer gevraagd naar het verleden van de leden van de dagelijkse en algemene leiding. Zo wordt gevraagd of een lid de afgelopen vijf jaar betrokken is geweest bij een instelling waar door de IGJ een aanwijzing is opgelegd of een schriftelijk bevel is gegeven. Ook kan in het kader van de vergunningverlening naar een VOG worden gevraagd of een Wet Bibob-onderzoek worden uitgevoerd.
Wat kunnen verwanten en familieleden doen als ze vermoedens hebben van mishandeling of verwaarlozing van een bewoner met een (meervoudige) handicap op een zorgboerderij?
Verwanten, familieleden en naasten kunnen in dat geval een melding doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. De IGJ beoordeelt aan de hand van de informatie in de melding of de melding nader moet worden onderzocht. De IGJ beoordeelt of een situatie voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging betekent of kan betekenen. Indien er sprake is van een situatie die een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid van cliënten of de kwaliteit van de zorg, kan de IGJ in actie komen.
Indien er sprake is van ernstige mishandeling, kunnen verwanten en familieleden ook aangifte doen bij de politie of het OM.
Kunt u bevestigen dat alle bewoners van de betreffende zorgboerderij elders een plekje hebben gevonden en dat het gezien de omstandigheden goed met hen gaat? Krijgen zij nu wel menswaardige en respectvolle zorg?
Ik heb vernomen dat deze bewoners Slachtofferhulp aangeboden hebben gekregen en zijn begeleid naar een passende alternatieve plek. Het betreffende zorgkantoor heeft hierbij hulp aangeboden.
Het nog steeds open zijn van een Chinees politiebureau in Rotterdam. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tweet van Chinese activist Wang Jingyu op 20 april 20231, waaruit aan de hand van een telefoongesprek blijkt dat een illegaal Chinees politiebureau in Rotterdam nog steeds operationeel is?
Ja.
In december 2022 stelde u dat volgens de Chinese ambassade de politiebureaus in Nederland gesloten waren,2 hoe kan het dat nu blijkt dat het bureau in Rotterdam nog steeds operationeel is? Is er sindsdien adequaat gecontroleerd of de bureaus hun activiteiten daadwerkelijk hadden neergelegd?
Op basis van de beschikbare informatie concludeert het kabinet vooralsnog dat de zogenaamde politiebureaus in Nederland hun activiteiten hebben gestaakt. Deze zaak blijft de aandacht houden van het kabinet.
Tevens stelde u toen onderzoek te doen naar de betrokkenheid van de bureaus bij de intimidatie van Chinezen in Nederland, hoe staat het met de voortgang van dit onderzoek?
Ongewenste buitenlandse inmenging en intimidatie van burgers in Nederland zijn onacceptabel. Betrokkenheid van de zogenaamde Chinese politiebureaus in Nederland bij dergelijke praktijken is door het kabinet in het onderzoek niet vastgesteld. In een besloten technische briefing kan de Kamer desgewenst hier nader over worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat, zolang er Chinese politiebureaus operationeel zijn in Nederland, niet alleen de veiligheid van Chinezen in Nederland ernstig bedreigd wordt, maar ook de soevereiniteit van Nederland? En dat dit derhalve de hoogste prioriteit zou moeten hebben?
De vestiging in Nederland van dergelijke zogenaamde politiebureaus is inderdaad onacceptabel. Deze zaak blijft dan ook de aandacht houden van het kabinet.
Bent u bereid om opnieuw diepgaand onderzoek te doen naar de aanwezigheid van Chinese politiebureaus in Nederland en de Kamer hierover te informeren?
De signalen die het kabinet ontvangt in deze kwestie worden steeds gewogen. Op het moment dat op basis hiervan wordt geconcludeerd dat nader onderzoek noodzakelijk is dan zal het kabinet dit in gang zetten. Zie verder antwoord op vraag 3.
Bent u tevens bereid om, wanneer blijkt dat het bureau inderdaad operationeel is, de Chinese ambassadeur aan te spreken op deze ernstige beschadiging van het vertrouwen in de diplomatieke relatie tussen Nederland en China?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in oktober jl. de Chinese ambassadeur te verstaan gegeven dat de stations onmiddellijk dienden te sluiten en hun activiteiten moesten beëindigen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft deze kwestie tijdens zijn recente bezoek aan China nog opgebracht bij zijn Chinese ambtgenoot.
Mocht blijken dat de stations op enige wijze hun werkzaamheden voortzetten dan zullen de Chinese autoriteiten daar zeker op worden aangesproken.
Het vrijgeven van alle documentatie met betrekking tot de omroep Ongehoord Nederland |
|
Simone Kerseboom (FVD), Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u alle (Rijks)documenten (rapporten, notities, mails, etc.) vrijgeven waarin omroep Ongehoord Nederland sinds de start van zijn tweede seizoen op 16 augustus 2022 tot aan de beantwoording van deze vragen wordt genoemd? Kunt u daarbij in het bijzonder alle correspondentie vrijgeven tussen het Rijk (in dit geval het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) en de NPO over Ongehoord Nederland?
Ja.
Kunt u de Kamer deze documenten zo spoedig mogelijk doen toekomen, maar in ieder geval vóór een (eventueel) debat over het verzoek van de NPO om de vergunning van Ongehoord Nederland in te trekken?
Ik zal de gevraagde documentatie met betrekking tot Ongehoord Nederland vrijgeven op het moment dat ik een definitief besluit op het verzoek van de NPO tot intrekking van de voorlopige erkenning van Ongehoord Nederland heb genomen. U ontvangt dan in één keer alle documentatie die ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming.
Long covid bij de politie |
|
Julian Bushoff (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zoveel kost postcovid de maatschappij (en de patiënt zelf)» en het relaas van een politieagent in dat artikel?1
Ja.
Hoeveel politiemensen hebben zich bij het Meldpunt Long COVID van de Nederlandse Politiebond gemeld of bij andere meldpunten?2
Mij is niet bekend hoeveel politiemensen zich bij het meldpunt van de Nederlandse Politiebond hebben gemeld. Indien aannemelijk is dat de post- COVID-19 klachten van politiemensen verband houden met de uitoefening van hun functie of invloed hebben op hun inzetbaarheid, spoort de politie medewerkers aan om zich bij de werkgever zelf te melden, bijvoorbeeld bij de bedrijfsarts. Het staat politiemensen uiteraard vrij zich ook bij het meldpunt van de Nederlandse Politiebond (of een ander meldpunt) te melden.
Hoeveel politiemensen zijn geheel of gedeeltelijk niet in staat te werken vanwege long covid? Wat is de invloed daarvan op de inzet van de politie?
Bekend is dat 378 politiemedewerkers met post- COVID-19 klachten bij de bedrijfsarts van de politie geregistreerd staan.3 Uit het oogpunt van medische geheimhouding is niet bekend in welke mate deze collega’s verzuimen als gevolg van hun post- COVID-19 klachten.
Herinnert u zich het bericht «Politiemensen krijgen geen voorrang bij vaccineren»?3
Ja.
Deelt u de mening dat er een verband kan zitten tussen de uitoefening van het beroep van politieagent en het oplopen van (long) covid? Zo ja, wat is dat verband? Zo nee, kunt u dat verband dan uitsluiten?
Politiemensen hebben een essentieel beroep. Net als op andere essentiële beroepsgroepen, is ook op politiemensen een groot beroep gedaan tijdens de coronaperiode om hun werk te blijven uitoefenen. Zij speelden een cruciale rol, bijvoorbeeld tijdens de avondklokrellen. Daar ben ik hen dan ook dankbaar voor. Vanwege de aard van het werk was het daarbij niet altijd mogelijk om afstand te houden. Het is dus mogelijk dat politiemensen tijdens de uitoefening van hun werk met COVID-19 besmet zijn geraakt. Politiemedewerkers die klachten ondervinden na een COVID-19-besmetting kunnen zich melden bij de werkgever. Deze meldingen worden serieus genomen. Een COVID-19-besmetting kan leiden tot post- COVID-19, hier wordt nader onderzoek naar gedaan.
Ziet de politieorganisatie zelf long covid als een beroepsziekte? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoe wordt de problematiek van long covid binnen de politieorganisatie zelf in kaart gebracht? Zo nee, waarom niet?
De korpschef en ik hebben de aandacht voor politiemensen met post- COVID-19 klachten en zij verdienen onze steun. Juist omdat ook zij in de frontlinie hebben gestaan tijdens de coronaperiode.
Politiemensen kunnen zich met hun COVID-19-besmetting of post- COVID-19 klachten bij de bedrijfsarts melden. Op die wijze heeft politie in beeld welke collega’s kampen met klachten als gevolg van hun COVID-19-besmetting en kan hen zorg en ondersteuning verleend worden.
Samen met de korpschef draag ik de werkgeversverantwoordelijkheid voor het politiepersoneel. De wijze waarop politie omgaat met haar werkgeversverantwoordelijkheid in deze reikt verder dan de wettelijke aansprakelijkheid. Vanuit de rol van werkgever heeft politie, gesteund door mij, besloten een COVID-19-besmetting (en eventuele post- COVID-19 klachten als gevolg daarvan) aan te merken als dienstongeval, indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Politie spoort haar medewerkers aan om zich bij de werkgever te melden voor een «aanvraag erkenning dienstongeval» als aannemelijk is dat de besmetting is opgelopen tijdens het werk. De voorwaarde daarbij is dat politiemensen tijdens de incubatietijd van 14 dagen tijdens het werk en door een concreet aanwijsbaar moment klachten hebben gekregen die horen bij een COVID-19-besmetting en positief getest zijn op COVID-19. Als hier sprake van is, kan een «aanvraag erkenning beroepsziekte» worden ingediend. Bij twijfel kan altijd een medisch advies worden gevraagd.
Politiemedewerkers waarbij aannemelijk is dat de post- COVID-19 klachten beroepsgerelateerd zijn, vallen binnen het bestaande stelsel voor beroepsziekten en dienstongevallen. Daarmee ontvangen zij zorg en begeleiding en hebben zij recht op vergoeding van schade. De politie handelt daarbij vooruitlopend op het ontwerp van het nieuwe stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten. Ondersteuning bij herstel en re-integratie van de betrokken politiemensen staat hierbij voorop. Het beleid rondom post- COVID-19 klachten wordt via het intranet van de politie aan medewerkers gecommuniceerd.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat politiemensen vanwege long covid hun baan verliezen? Zo ja, beschikt de politieorganisatie dan over een specifiek beroepsziektebeleid voor long covid dat richting en kaders aan leidinggevenden, arbeidskundigen en bedrijfsartsen geeft? En zo ja, waar bestaat dat beleid uit? Zo nee, waarom niet? Wat doet de politie dan wel aan nazorg en begeleiding van medewerkers met long covid?
Zie antwoord vraag 6.
Wat heeft u gedaan of gaat u doen om naast andere beroepsgroepen ook politiemensen met long covid te laten ondersteunen, waaronder financiële steun?
Binnen het stelsel beroepsziekten en dienstongevallen maken politiemensen van wie de post- COVID-19 klachten beroepsgerelateerd zijn ook aanspraak op vergoeding van materiële schade. Zoals gezegd handelt de politie hierbij reeds vooruitlopend op het nieuwe stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten, mits betrokkenen hiermee instemmen.
Daarnaast zijn er door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verschillende maatregelen getroffen ter algemene ondersteuning van eenieder met post- COVID-19 klachten. Hierbij gaat het onder andere om het doen van (inter)nationaal onderzoek naar de diagnose en behandeling van post- COVID-19, het organiseren van voorlichting en ondersteuning voor mensen die kampen met post- COVID-19 én tijdelijk vergoeden van paramedische herstelzorg vanuit het basispakket. Op 1 juni jl. is uw Kamer door de Minister van VWS geïnformeerd over de stand van zaken rond post-COVID-19, waaronder het startschot met betrekking tot de inrichting van de meerjarenonderzoeksagenda en het expertisenetwerk.5
Een hardnekkige misstandencultuur bij Defensie. |
|
Frank Futselaar |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie van het artikel «Die melding van jou... daar doen we niks mee» dat het (nog steeds) zeer moeilijk is een misstand bij Defensie aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in NRC. Defensie werkt doorlopend aan een veilige werkomgeving voor alle medewerkers waarin iedereen zich veilig voelt om meldingen te doen. Defensie probeert dan ook het melden van vermoedens van integriteitsschendingen en vermoedelijke misstanden zo makkelijk mogelijk te maken. Op dit moment kunnen deze meldingen onder meer gedaan worden bij de direct of hogere leidinggevende, de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), het extern bemenste Meldpunt Integriteit Defensie (MID) of bij een vertrouwenspersoon integriteit. Daarnaast kan een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden zich ook richten tot het onafhankelijke Huis voor Klokkenluiders. Hiermee bestaan voor melders van misstanden verschillende mogelijkheden om een misstand aan te kaarten.
Ik betreur het dan ook dat de (oud-)medewerkers die in NRC aan het woord komen geen positieve ervaringen hebben. Dit laat zien dat sociale veiligheid en integriteit onze blijvende aandacht verdienen en Defensie zich moet blijven verbeteren.
Naar aanleiding van de berichtgeving in NRC vind ik het belangrijk toe te lichten wanneer sprake is van een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending en een (melding van een vermoeden van een) misstand.
Een integriteitsschending is een ruim begrip. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om ongewenst gedrag (onder andere (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en pesten), fraude, corruptie of misbruik van bevoegdheid. Een bijzondere categorie binnen de integriteitsschendingen is de zogenaamde «misstand». In de Wet bescherming klokkenluiders wordt beschreven wanneer hiervan sprake is. Dat is in de eerste plaats het geval bij een schending (of een gevaar voor een schending) van het Unierecht. Bijvoorbeeld bij een inbreuk op een verordening of richtlijn van de Europese Unie. In de tweede plaats is sprake van een misstand bij een handeling of nalatigheid waarbij het maatschappelijk belang in het geding is en – kort samengevat – sprake is van (i) een schending van een wettelijk voorschrift of interne regels of (ii) een gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid van personen, de aantasting van het milieu of het goed functioneren van de openbare dienst als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten. In de praktijk is een (melding van een vermoeden van een) misstand niet vaak aan de orde. Vaker gaat het om een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending in meer algemene zin.
Kunt u bevestigen dat er intimiderende acties plaats hebben gevonden, zoals het losdraaien van autowielbouten? Zo ja, bent u bereid dat strafrechtelijk te laten onderzoeken en zo nodig vervolging in te stellen tegen de daders?
Ik stel voorop dat ik intimiderende acties afkeur. Een medewerker die een mogelijk strafbaar feit wil aankaarten, kan dit doen door bij zijn commandant dan wel leidinggevende een melding te maken en door aangifte te doen bij de Koninklijke Marechaussee of de Nationale Politie, zodat hiernaar onderzoek verricht kan worden. Het Openbaar Ministerie beslist over het instellen van strafrechtelijke vervolging.
Er zijn verschillende situaties onder de aandacht gebracht waarbij mogelijk sprake was van het losdraaien van autowielbouten. De Koninklijke Marechaussee heeft hiernaar uitgebreid en langdurig onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft niet geleid tot een verdachte en er is niet vastgesteld met welke reden de autowielbouten zijn losgekomen. Op basis van dit resultaat en vanwege onvoldoende nadere opsporingsindicaties is het onderzoek gestopt.
Passen deze ervaringen in de conclusie van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht dat een op de drie respondenten in de afgelopen drie jaar grensoverschrijdende opmerkingen heeft ervaren tijdens het werken bij Defensie, of zijn ze afwijkend? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) tekende in zijn themarapport ervaringen met grensoverschrijdende opmerkingen op. Signalen zoals opgetekend door de IGK en NRC worden binnen Defensie gezien als (vermoedens van) integriteitschendingen.
Is het juist te constateren dat «toepassing naar letter en geest van de Europese richtlijn voor klokkenluiders» vooral een mentale of culturele kwestie is? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik uw Kamer op 3 februari 2023 berichtte vind ik het belangrijk dat Defensie de Europese richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving «naar de letter en de geest» uitvoert. Ik schreef nog een aantal actiepunten te onderkennen nu de Wet bescherming klokkenluiders is ingevoerd. Dit betreffen aanpassingen doorvoeren in het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD), medewerkers die betrokken zijn bij het behandelen van meldingen bijscholen op het toepassen van de uitgebreide definitie van een misstand en de procesbeschrijving inzake misstanden op enkele punten tekstueel in overeenstemming brengen met de nieuwe wet (Kamerstuk 36 200 X, nr. 66). Verder gaf ik in mijn brief van 3 februari aan de uitvoering van de Europese richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving extern te laten valideren. De uitkomsten daarvan worden vervolgens gebruikt om beleid en regelgeving ten aanzien van de sociale veiligheid en integriteit bij Defensie verder te verbeteren.
Deelt u tevens de conclusie dat Defensie er niet in slaagt een cultuur door te voeren waarin zaken bespreekbaar zijn en ook fouten gemaakt kunnen worden, een die beter wordt door dingen die fout lopen op een goede manier op te lossen? Zo ja, wat zijn uw vervolgmaatregelen? Zo nee, waarom niet?4
Ik deel deze conclusie niet, in zoverre dat Defensie er nog niet is, maar goede stappen maakt. We zien signalen dat de maatregelen binnen de organisatie een positieve invloed hebben. Een voorbeeld hiervan is de toename in het aantal meldingen van vermoedelijke integriteitsschendingen de afgelopen jaren.
Ik wil benadrukken dat Defensie doorlopend werkt aan een cultuur waarin we elkaar aanspreken op ongewenst gedrag, we het maken van fouten bespreekbaar maken en het leren van en met elkaar de norm is. Een positieve meldcultuur waarbij medewerkers zich durven te melden is hier onderdeel van.
Sinds het uitkomen van het rapport van de Commissie-Giebels in oktober 2018 hebben wij op basis van het plan van aanpak sociale veiligheid verschillende verbetermaatregelen getroffen, zoals het verbeteren van het integriteitsbeleid en het verder professionaliseren en vereenvoudigen van het meldproces. Een belangrijk onderdeel van het verbeterde meldproces is het voorzien in (na)zorg voor melders. Onderdeel hiervan is met de melder bespreken hoe het meldproces is ervaren.
Ik onderken dat sommige verbetermaatregelen nog niet (volledig) het gewenste effect hebben bereikt. Dit geldt voornamelijk voor de ingezette cultuurverandering en voor de rol en het voorbeeldgedrag van leidinggevenden.
Deelt u de conclusie van Giebels dat het monitoringsbeleid op misstanden niet van de grond is gekomen? Zo nee, waarom niet?
NRC meldt dat de Commissie-Giebels twee jaar nadat zij haar rapport had opgeleverd, werd uitgenodigd door Defensie om te horen welke maatregelen naar aanleiding van het rapport waren genomen. NRC schrijft dat de Commissie positief verrast was, maar geen antwoord kreeg op de vraag hoe Defensie monitort of de maatregelen effect hebben.
Op verschillende momenten zijn de maatregelen die getroffen zijn op het gebied van sociale veiligheid en integriteit getoetst op effectiviteit. Doorlopend evalueert Defensie bestaand beleid. Zo is recent het integriteitsbeleid herzien en vastgesteld (Kamerstuk 36 124, nr. 8). Daarnaast heeft een evaluatie plaatsgevonden van het MID en de COID, conform de motie van de leden Belhaj en Kerstens (Kamerstuk 35 000 X, nr. 97). Hierover heb ik uw Kamer op 5 juli 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 35 925 X, nr. 88).
Verder heeft de Visitatiecommissie zich onder andere gebogen over de effectiviteit van maatregelen op het gebied van sociale veiligheid. De Visitatiecommissie heeft op grond van door Defensie aangeleverde documenten en eigen bezoeken, zich een beeld gevormd van de kwaliteit van de professionals en de organisatorische eenheid. Hieruit kwam naar voren dat Defensie stappen gemaakt heeft en aan het zetten is ter verbetering van de sociale veiligheid. Ook werd geconcludeerd dat een aantal aspecten nog verdere aandacht nodig hebben, zoals het realiseren van een registratiesysteem voor integriteitsschendingen, meldingen en klachten. Defensie werkt naar dit systeem toe. Hier zijn al stappen in gezet. De voortgang verloopt echter traag door prioritering in ICT-projecten en beperkte beschikbare capaciteit voor deze projecten.
Voorts heeft Defensie in 2018 de Inspectie Veiligheid Defensie (IVD) opgericht om toezicht te houden op de kwaliteit van de taakuitvoering en de naleving van wet- en regelgeving op het gebied van fysieke en sociale veiligheid. Zo voert de IVD bijvoorbeeld een themaonderzoek uit naar sociale veiligheid (Kamerstuk 36 200 X, nr. 55).
Hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn er sinds publicatie van het rapport van de commissie-Giebels in 2018 gesloten met personeel dat een misstand in de Defensieorganisatie had aangekaart? Wat was het laagst toegekende bedrag en wat het hoogste? Wat is het totale bedrag dat daarmee gemoeid was?
Een vaststellingsovereenkomst is een overeenkomst die in de wet is geregeld (artikel 7:900 BW). Het is een overeenkomst waarbij partijen afspraken maken ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt. Vaststellingsovereenkomsten worden bijvoorbeeld gesloten om een schadeclaim af te wikkelen of om een arbeidsovereenkomst of aanstelling te beëindigen. Omdat het onderwerp van vaststellingsovereenkomsten sterk uiteen kan lopen, is niet een specifieke post op de balans van Defensie aan te wijzen waar overeenkomsten waarbij financiële afspraken zijn gemaakt onder vallen.
Het komt voor dat Defensie een vaststellingsovereenkomst sluit met een (voormalig) medewerker. Bijvoorbeeld om afspraken te maken over een verzoek tot schadevergoeding van een (voormalig) medewerker met bijvoorbeeld een posttraumatische stressstoornis (PTSS) of om een aanstelling met wederzijds goedvinden te beëindigen. Van belang is dat er in het algemeen geen verplichting bestaat om een vaststellingsovereenkomst te sluiten. Een vaststellingsovereenkomst komt alleen tot stand met instemming van de (voormalig) medewerker.
Defensie heeft vaststellingsovereenkomsten gesloten met (voormalig) medewerkers die een vermoeden van een misstand hebben gemeld. Dit is, voor zover wij thans kunnen nagaan, sinds de publicatie van het rapport van de Commissie-Giebels zeven keer voorgekomen. In al deze gevallen is de (voormalig) medewerker daarbij bijgestaan door een jurist. Overigens is in al deze gevallen de melding van het vermoeden van een misstand gedaan vóór publicatie van het rapport van de Commissie-Giebels en hielden vijf van deze meldingen verband met één casus. In deze zeven vaststellingsovereenkomsten zijn geen afspraken gemaakt die de melders beletten om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand.
Onder mijn verantwoordelijkheid is het uitgangspunt dat in een vaststellingsovereenkomst geen afspraak wordt gemaakt die een melder belet om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand. Mocht een dergelijk afspraak toch in een vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen, dan zal Defensie de melder hier niet aan houden (afgezien van wettelijke en op andere (interne)regelgeving gebaseerde geheimhoudingsverplichtingen).
Ik wil graag benadrukken dat Defensie geen vaststellingsovereenkomsten sluit met het doel om een melding van het vermoeden van een misstand toe te dekken. Indien financiële afspraken worden gemaakt, is van een afkoopsom dan ook geen sprake. Defensie doet geen mededelingen over de inhoud van financiële afspraken die door Defensie en melders van een vermoeden van een misstand zijn gemaakt en vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. In de gevallen waarin als onderdeel van de vaststellingsovereenkomst door partijen financiële afspraken zijn gemaakt, geldt in algemene zin dat de inhoud van deze afspraken afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval. Hierbij wordt recht gedaan aan de in dat specifieke geval geldende belangen en omstandigheden.
Onder welke post zijn uitbetalingen aan (oud-)werknemers in verband met vaststellingsovereenkomsten te vinden in de jaarverslagen van Defensie?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de analyse dat naar aanleiding van interne klachten over de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) de positie van de COID verzwakt was? Zo nee, waarom niet?
Deze analyse deel ik niet. Ik informeerde uw Kamer op 4 oktober 2022 en 3 februari 2023 over de Commissie van Onderzoek en Advies die is ingesteld naar aanleiding van meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID (Kamerstukken 36 200 X, nr. 50 en 66). Zoals ik aangaf voert de Commissie nu een cultuur- en leeronderzoek uit. Nadat de Commissie het onderzoek heeft voltooid, zal ik uw Kamer berichten over de resultaten van dit onderzoek. Daarbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de privacy van alle betrokkenen.
De Commissie heeft onlangs bij de secretaris-generaal aangegeven meer tijd nodig te hebben om tot een goede afronding van het onderzoek te komen. Daarop heeft de secretaris-generaal de termijn voor de Commissie verlengd tot in juni 2023.
Deelt u de analyse dat de COID niet echt onafhankelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik herken mij niet in het predicaat dat er een repressieve groepscultuur bij Defensie zou heersen. Defensie werkt doorlopend aan een cultuur waarin we elkaar aanspreken op ongewenst gedrag, we het maken van fouten bespreekbaar maken en leren van elkaar de norm is. Een positieve meldcultuur is hier onderdeel van; wij stimuleren medewerkers juist om meldingen te doen.
Verder deel ik niet de analyse dat de COID onvoldoende onafhankelijk is. Om de onafhankelijkheid van de COID te waarborgen is deze direct onder de secretaris-generaal en daarmee buiten de commandantenlijn gepositioneerd. Verder verricht de COID zelfstandig en onafhankelijk onderzoek. Voorts heeft de COID sturende bevoegdheden op het proces richting commandanten ten aanzien van onderzoeken naar klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedelijke misstanden (Kamerstuk 35 000 X, nr. 13). Hierdoor heeft de COID de positie en bevoegdheden om haar taken onafhankelijk uit te voeren. Op dit moment zie ik dan ook geen reden om de COID op te heffen.
Hoe staat u tegenover het idee om de COID op te heffen omdat het er niet effectief in slaagt opvolging te geven aan een acceptabele afhandeling van klachten en aan het opheffen van de repressieve groepscultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid een extern, onafhankelijk meldpunt mogelijk te maken met niet van Defensie afhankelijke mensen die een bindend advies kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
Defensie beschikt reeds over een onafhankelijk meldpunt, namelijk het MID. Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer in 2019 liet weten, is dit meldpunt extern bemenst, valt dit organiek rechtstreeks onder de secretaris-generaal en staat dit los van de COID (Kamerstuk 35 000 X nr. 86).
Als uitgangspunt geldt dat klachten en meldingen binnen Defensie zelf worden behandeld. Ten eerste omdat dit bijdraagt aan het veranderen van de cultuur waarbij de organisatie kan leren van klachten en leidinggevenden hierop sneller kunnen acteren, maar juist ook aangesproken kunnen worden. Ten tweede heeft Defensie een wettelijke verplichting om zelf klachten in behandeling te kunnen nemen. Zo stelt de algemene wet bestuursrecht dat het aan een bestuursorgaan is om klachten zelf in behandeling te nemen. Ook heeft Defensie een wettelijke verplichting om een procedure voor de behandeling van meldingen van integriteitsschendingen en vermoedens van misstanden intern te borgen. Ik acht het daarmee vanuit de zorg voor het personeel van belang dat Defensie zelf verantwoordelijkheid draagt voor de afhandeling van klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedens van misstanden (Kamerstuk 35 000 X, nr. 86). Verder is de positionering van het MID in lijn met de bevindingen van de Commissie-Giebels. Zij prefereert een intern meldpunt boven een extern meldpunt vanwege de acceptatie (Kamerstuk 34 775 X, nr. 130).
Verder kan een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden zich richten tot het onafhankelijke Huis voor Klokkenluiders.
Het decoratiestelsel |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat uit onderzoek blijkt dat 36% van de Nederlanders voorstander is van een republiek?1, 2
Ja
Bent u ervan op de hoogte dat er mensen zijn die een lintje weigeren omdat het een koninklijke onderscheiding is?
Ik herken deze problematiek niet. Wanneer iemand wordt voorgedragen voor een onderscheiding, wordt altijd nagegaan of diegene prijs stelt op een dergelijk eerbetoon. Het komt een enkele keer voor dat een onderscheiding toch wordt geweigerd. De reden voor weigering komt vaak voort uit bescheidenheid. Betrokkene wil niet in de publiciteit of in het middelpunt van de belangstelling staan of men vindt dat anderen evenzo, zo niet meer, in aanmerking zouden moeten komen voor de onderscheiding.
Bent u bekend met het feit dat andere monarchieën, zoals Canada en Denemarken, wel een vorm van niet-koninklijke onderscheidingen voor bijzondere inzet kennen?
Ja. In landen met een constitutionele monarchie worden nationale onderscheidingen vrijwel altijd ingesteld door of namens het staatshoofd. Ook in Nederland is dit het geval. De door of namens het staatshoofd ingestelde onderscheidingen worden gezien als de hoogste nationale onderscheidingen. Onderscheidingen die niet door of namens het staatshoofd zijn ingesteld, worden doorgaans beschouwd als een lagere vorm van eerbetoon. Ook Nederland kent nu al dergelijke onderscheidingen.
Bent u bereid om in Nederland ook een (vorm van een) niet-koninklijke onderscheiding te introduceren om mensen te erkennen voor hun bijzondere inzet? Zo nee, waarom niet?
Een koninklijke onderscheiding in Nederland is een onderscheiding die door de staat is ingesteld bij wet, algemene maatregel van (rijks)bestuur (AMvB) of een ander koninklijk besluit en wordt bij koninklijk besluit aan iemand toegekend. Een koninklijk besluit tot toekenning van een onderscheiding wordt, net als een wet, een AMvB of ander koninklijk besluit van algemene strekking, altijd gecontrasigneerd door een Minister. Een koninklijke onderscheiding is dus, in tegenstelling tot wat wel eens wordt gedacht, geen persoonlijke gunst van de Koning. De rol van de Koning is ook in het decoratiestelsel die van staatshoofd.
Voor een zinvolle vergelijking van het Nederlandse decoratiestelsel met dat van Canada, Denemarken of een ander land is dieper inzicht nodig in de specifieke staatsrechtelijke en historische contexten van die landen.Dat is belangrijk omdat het begrip «koninklijke onderscheiding» in Nederland op belangrijke punten anders wordt gedefinieerd dan in veel andere (Europese) landen. Soms heeft onze definitie van «koninklijke onderscheiding» in het buitenland zelfs nauwelijks een equivalent. In Canada gebruikt men bijvoorbeeld de termen «nationale ridderorden», «provinciale ridderorden» en lager geachte «nationale onderscheidingen» om de verschillende categorieën onderscheidingen en hun samenhang te duiden. Bovendien verschilt de inrichting van de toekenningsprocedure sterk per land en heeft de Nederlandse procedure, zover thans bekend, meer overeenkomsten met bijvoorbeeld Frankrijk dan met Denemarken. Ten slotte valt de feitelijke toekenning van koninklijke onderscheidingen niet in ieder land onder de ministeriële verantwoordelijkheid zoals dat in Nederland wel het geval is.
Omdat niet-koninklijke onderscheidingen, althans onderscheidingen die niet worden toegekend door het staatshoofd, internationaal gezien als lagere onderscheidingen, ligt het niet in de rede om dergelijke onderscheidingen in te stellen voor gevallen waarin een koninklijke onderscheiding op zijn plaats is.
Bent u bekend met het bericht «Marion Bloem schrikt van snelle brief met verzoek om lintje van overleden man terug te sturen»?3
Ja. Naar aanleiding van haar bericht heeft de Kanselarij der Nederlandse Orden mevrouw Bloem een persoonlijke brief gestuurd over de situatie.
Vindt u deze werkwijze, zoals ook toegelicht in de Kamerbrief d.d. 9 maart 2011 namens de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken, nog gepast? Welke mogelijkheden ziet u om de termijn waarna de Kanselarij der Nederlandse Orden het koninklijke lintje terugvraagt indien deze nog niet is teruggestuurd, op te rekken en/of de borgsom om het lintje in bezit te houden te verlagen of in z’n geheel af te schaffen?4
Het opvragen van onderscheidingen na overlijden (en na een bevordering in een hogere riddergraad) is gebaseerd op het koninklijk besluit van 4 augustus 1954. Daarin is geregeld dat onderscheidingen op naam en uitsluitend aan gedecoreerden in bruikleen worden verstrekt. Deze informatie is onderdeel van een brief met felicitaties en wetenswaardigheden die aan gedecoreerden wordt verstrekt wanneer deze de onderscheiding in ontvangst neemt. Tussen zes en acht weken na overlijden van een gedecoreerde wordt een condoleancebrief verstuurd waarin de keuze wordt geboden om de onderscheiding terug te sturen of in bruikleen te behouden.
Daar waar vanuit nabestaanden wordt aangegeven dat terugsturen op korte termijn moeilijk is om emotionele of praktische redenen, wordt maatwerk betracht en altijd uitstel verleend. Ook ten aanzien van het voldoen van een borgsom ter verkrijging van bruikleen wordt vaak maatwerk betracht.
Tevens ontvangen gedecoreerden naast de onderscheiding ook een oorkonde als blijk van waardering voor hun maatschappelijke verdiensten. Deze is voor de nabestaanden een blijvende herinnering.
Ik begrijp dat nabestaanden moeite kunnen hebben met het retourneren van de onderscheiding na het verlies van hun dierbare. Desondanks vind ik dat de huidige werkwijze voldoende oog heeft voor de menselijke maat en ruimte biedt voor maatwerk.
Bent u bereid zich in te spannen om postuum erkenning van de Nederlandse overheid via een (niet-koninklijke) onderscheiding mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Bij een deel van de Nederlandse staatsonderscheidingen is postume toekenning al mogelijk. Dit betreft vooral onderscheidingen voor dapperheid en operationele (militaire) inzet in conflictgebieden. Dit is een internationaal gebruik en volgt uit het feit dat iemand aan een dappere daad of inzet in conflictgebieden kan komen te overlijden.
Het ligt niet in de rede om dit ook voor andere onderscheidingen mogelijk te maken, zoals de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau. Ridderorden wereldwijd zijn, sinds hun ontstaan, in essentie verenigingen van mensen die zich op bijzondere wijze inzetten voor staat en maatschappij. Om die reden is een benoeming in een civiele ridderorde alleen mogelijk als de te benoemen persoon nog in leven is en krijgt deze de onderscheiding in bruikleen, zoals ik hierboven beschrijf. Nederland volgt hiermee wat internationaal gebruikelijk is.
Het artikel 'Als tweederangsburgers opgehokt: in één jaar vijf arbeidsmigranten vermoord door huisgenoten' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het door RTL Nieuws geschetste beeld dat er in het afgelopen jaar in elk geval vijf dodelijke slachtoffers zijn na geweldsincidenten tussen arbeidsmigranten?1
Voor ik feitelijk inga op deze vraag wil ik benoemen dat ieder slachtoffer van een geweldsincident er één te veel is. Daarbij doet het er niet toe wat voor achtergrond iemand heeft of met welke reden iemand in Nederland verblijft. Wat betreft de situatie van kwetsbare arbeidsmigranten zetten we belangrijke stappen met de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Voldoende en nette huisvesting voor arbeidsmigranten is hier een belangrijk onderdeel van. Een fatsoenlijke woonsituatie is een belangrijke basis voor ieders welzijn, om bijvoorbeeld te kunnen ontspannen na een werkdag.
De politie heeft aangegeven dat zij het aantal dodelijke slachtoffers na geweldsincidenten, of het aantal of soort geweldsincidenten, tussen arbeidsmigranten niet uit de politiesystemen kan halen. Een soort geweldsincident en/of dodelijk slachtoffer wordt geregistreerd onder een specifieke feitcode (bijvoorbeeld mishandeling). Daarbij wordt niet specifiek aangegeven of dit een arbeidsmigrant betrof. Hierdoor zouden alle zaken handmatig door specialisten gescreend moeten worden om vast te stellen of bij geweldsincidenten arbeidsmigranten betrokken zijn. Het is voor de politie echter niet haalbaar om elke specifieke (doel)groep te registreren. Dit vraagt ook aanpassingen in de ICT-systemen van de politie.
Deelt u het beeld dat dit soort incidenten, als gevolg van slechte woon- en werkomstandigheden en problemen met de mentale gezondheid (steeds) vaker voorkomen?
Zoals genoemd in het antwoord bij vraag 1 is het niet mogelijk om te constateren dat dit soort incidenten (steeds) vaker voorkomen bij arbeidsmigranten en wat de (directe) oorzaken hiervan zijn. Uit onderzoek van Pharos blijkt dat de werk- en woonomstandigheden van arbeidsmigranten impact hebben op hun mentale gezondheid. Arbeidsmigranten kunnen stress ervaren door de onzekerheid omtrent waar en hoe lang ze ergens kunnen werken. Het is ook bekend dat arbeidsmigranten soms al problemen in het thuisland hebben waardoor ze in Nederland kwetsbaarder zijn in de soms stressvolle situaties die zij ervaren rondom werk en huisvesting. Bedrijven hebben een belangrijke verantwoordelijkheid jegens arbeidsmigranten die zij actief in het buitenland werven, naar Nederland laten komen en hier werk en woonruimte aanbieden. Bedrijven moeten zorgen voor fatsoenlijk werk en nette huisvesting. Zij moeten ook uit goed werkgeverschap aan de voorkant screenen of het verantwoord is dat mensen, met eventuele persoonlijke problematiek, hun thuisland verlaten om in Nederland te werken.
Kunt u delen over welke specifieke data u beschikt ten aanzien van geweldsincidenten onder arbeidsmigranten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u de opwaarts lijkende trend ten aanzien van geweldsincidenten onder arbeidsmigranten? Welke oorzaken en welke oplossingen ziet u? Wat wordt er nu al ondernomen op dit gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat niet alle rechterlijke uitspraken van steekpartijen en mishandelingen van arbeidsmigranten door arbeidsmigranten op huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten gepubliceerd worden?
Het klopt dat de Rechtspraak niet alle uitspraken publiceert. Of de verdachte in een rechterlijke uitspraak een arbeidsmigrant is speelt hierin geen rol. Dit niet wordt geregistreerd, zoals ook aangegeven in het antwoord onder vraag 1. In het besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl staat omschreven welke uitspraken in principe worden gepubliceerd. Hierin staat ook beschreven dat een uitspraak altijd gepubliceerd wordt wanneer het een strafzaak betreft waarin de tenlastelegging (mede) is gebaseerd op een delict omschreven in titel XIX van het Wetboek van strafrecht (misdrijven tegen het leven gericht). Ook uitspraken in zaken die publieke media aandacht hebben gehad of een jurisprudentiescheppend karakter hebben, worden in beginsel gepubliceerd.
Zo ja, klopt het dat deze informatie in het geheel niet uit de systemen te halen valt? Zo ja, ziet u dit als een onwenselijk feit? Welke mogelijkheden ziet u om hier verandering in aan te brengen?
Het klopt dat informatie waarmee vastgesteld kan worden of een verdachte een arbeidsmigrant is, niet in de systemen van de Rechtspraak wordt vastgelegd. Juridisch is het ook niet relevant of de verdachte een arbeidsmigrant is. De beschikbare systemen hebben tot doel managementinformatie vast te leggen, zoals gegevens van zaken die relevant zijn voor de bekostiging. Ook daarvoor is de achtergrond van een verdachte niet relevant.
Klopt het dat de politie niet in staat is om de geweldsincidenten, de meldingen die erover worden gedaan, en de aangiftes te inventariseren? Zo ja, ziet u dit als een onwenselijk feit? Welke mogelijkheden ziet u om hier verandering in aan te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Is er ander wetenschappelijk onderzoek of zijn er anderszins data die inzicht geven in de prevalentie van dit soort incidenten?
De aandacht voor gewelddadige incidenten komt regelmatig terug in verschillende rapporten zoals in het rapport uit 2022 van Onderzoeksinstituut IVO «Midden- en Oost-Europese werknemers in kwetsbare posities – Handvatten voor preventie en terugdringen van dakloosheid en verslaving». Dit geeft echter geen beeld van dit soort incidenten over de gehele groep van arbeidsmigranten verblijvend in Nederland. Wetenschappelijke onderzoeken of data hierover zijn mij niet bekend.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is om meer inzicht te krijgen in hoe vaak dit soort incidenten voorkomen, of er sprake is van een stijging of daling van dit soort incidenten en wat de achtergronden zijn, zodat er adequaat beleid gemaakt kan worden om arbeidsmigranten veilig te houden? Zo ja, kunt u aangeven welke stappen u zou willen zetten om hier meer duidelijkheid over te geven?
Zie ook het antwoord op vraag 1. De specifieke (doel)groep arbeidsmigranten, is net als andere groepen, niet uit de politiesystemen te halen. Hier kunnen dan ook geen stappen op gezet worden. Het is van belang dat we de woon- en werkomstandigheden van arbeidsmigranten in den brede adequaat en structureel verbeteren. Dit doen we door onder andere met sociale partners en medeoverheden de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten uit te voeren waaronder de aanstaande inwerkingtreding van de Wet goed verhuurderschap en door in te zetten op een verbeterde informatiepositie van arbeidsmigranten. In het antwoord onder vraag 10 wordt hier verder op ingegaan. Over de voortgang van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd middels de Jaarrapportage Arbeidsmigranten.
Op welke wijze wordt het laagdrempelig mogelijk gemaakt voor arbeidsmigranten om problemen in (gedeelde) huisvesting te melden? Waar kunnen zij terecht – in aanmerking nemend dat zij wellicht slecht bekend zijn met/bij Nederlandse instanties – als de werkgever/verhuurder geen stappen onderneemt bij zorgelijke signalen?
Op 1 juli treedt de Wet goed verhuurderschap in werking. Deze wet introduceert een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap in de vorm van algemene regels, waaraan verhuurders en verhuurbemiddelaars zich dienen te houden. De algemene regels zien in relatie tot arbeidsmigranten onder meer toe op het informeren van arbeidsmigranten over hun rechten en plichten ten aanzien van het gehuurde in een voor hun begrijpelijke taal. Gemeenten moeten daarnaast een laagdrempelig meldpunt instellen waar anoniem en kosteloos meldingen kunnen worden gedaan van ongewenst verhuurgedrag. Bij andere type meldingen kan het meldpunt de persoon doorverwijzen naar de juiste instanties. Wanneer er sprake is van bijvoorbeeld geweldsincidenten zullen gemeenten doorverwijzen naar de politie om melding te doen.
Daarnaast wordt er gewerkt aan het verbeteren van de informatievoorziening voor arbeidsmigranten, zodat zij beter hun weg kunnen vinden bij de Nederlandse instanties. Gemeenten kunnen in de loop van dit jaar de MYinfoNLapp gaan gebruiken voor lokale en landelijke informatie aan hun arbeidsmigranten. Het kabinet voert een pilot uit in Noord-Brabant om informatievoorziening en dienstverlening voor EU-arbeidsmigranten te versterken. Dit omvat onder meer een online en fysiek meldpunt waar misstanden met betrekking tot de veilige woon-, werk- en leefomgeving op een laagdrempelige manier kunnen worden gemeld en opgevolgd. Hierbij wordt aansluiting gezocht met het meldpunt dat onder de Wet goed verhuurderschap wordt ingesteld.
Het openbaar jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het openbaar jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) over het jaar 20221?
Ja.
Hoe reflecteert u op het signaal: «In China zelf is er door het Chinese beleid van militair-civiele fusie een dusdanig grote verwevenheid tussen civiele bedrijven en (onderwijs)instellingen enerzijds en het leger anderzijds, dat er in prioritaire sectoren in feite geen onderscheid meer kan worden gemaakt tussen deze twee werelden.»? Hoe wordt dit signaal meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, met name de invulling van de risicoanalyses en de audit daarop?
Dit signaal is in lijn met eerdere berichten vanuit de veiligheidsdiensten. Het onderstreept opnieuw het belang van de ingezette aanpak op kennisveiligheid. Daarom deel ik dit type actuele informatie met kennisinstellingen via het Loket Kennisveiligheid, in de kennisveiligheidsdialoog en ik breng het onder de aandacht in het reguliere overleg met de vertegenwoordiging van de kennissector over kennisveiligheid. Ik ga er vanuit dat de kennisinstellingen dit aandachtspunt meenemen bij hun risicoanalyses en daarbij de inschatting maken of dit een reëel risico is binnen de vakgebieden waar zij actief in zijn.
Dit jaarverslag van de MIVD vraagt eens temeer van instellingen dat zij weloverwogen omgaan met internationale wetenschappelijke samenwerkingen en daarbij alert zijn op eventuele risico’s. Hierbij kunnen ze onder meer gebruikmaken van de Nationale Leidraad Kennisveiligheid en van de diensten van het Loket Kennisveiligheid. Ik heb de kennisinstellingen vorig jaar opgeroepen een risicoanalyse van de internationale samenwerkingen uit te voeren, ik ga ervan uit dat zij daarbij dit soort signalen meenemen. In de externe audit kennisveiligheid die dit jaar plaatsvindt, worden de aanpak en uitkomsten van de risicoanalyses meegenomen. Hierover wordt uw Kamer rond de zomer geïnformeerd.
Hoe reflecteert u op het signaal dat China in reactie op de verhoogde aandacht rondom samenwerkingen met China, verschillende maatregelen implementeert om de affiliatie tussen Chinese PhD-studenten en het Chinees militair-industrieel complex te verhullen? Hoe wordt dit signaal meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, met name het onderzoek rondom China Scholarship Council (CSC) bursalen?
Het CSC-onderzoek is inventariserend van aard en bedoeld om inzicht te krijgen in de aantallen CSC-promovendi bij Nederlandse kennisinstellingen, in welke vakgebieden zij actief zijn en wat voor voorwaarden in de contracten staan. Clingendael voert dit onderzoek uit en kan daarbij het jaarverslag gebruiken als bron in het onderzoek. In dit onderzoek wordt niet specifiek ingegaan op het signaal zoals vermeld in de vraag. Dit soort signalen wordt wel meegenomen in de lopende processen rondom kennisveiligheid, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2.
Hoe wordt er op dit moment samengewerkt tussen het Ministerie van Defensie/MIVD en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap rondom kennisveiligheidsbeleid? Bent u van zins deze samenwerking te intensiveren kijkend naar de signalen uit het jaarverslag?
Tussen de MIVD en het Ministerie van OCW bestaan structurele contacten die erop gericht zijn om het beleid rondom kennisveiligheid vorm te geven en de implementatie daarvan te realiseren. Concrete voorbeelden zijn betrokkenheid bij het opstellen van het wetsvoorstel Screening Kennisveiligheid en bij de advisering aan kennisinstellingen via het Loket Kennisveiligheid. De afgelopen jaren is de samenwerking tussen OCW en MIVD steeds intensiever geworden als gevolg van de ontwikkelingen zoals geschetst in het jaarverslag van de MIVD.
Bent u daarbij bereid per direct te faciliteren dat MIVD nauwer in contact treedt met kennisinstellingen? Zo nee, waarom niet?
Dit is reeds mogelijk. Op aanvraag van kennisinstellingen kan contact worden gelegd met de MIVD via het Loket Kennisveiligheid.
Wordt de MIVD betrokken bij het recent gestarte onderzoek vanuit het China Kennisnetwerk van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar de hoeveelheden CSC-promovendi in Nederland en van de voorwaarden in de CSC-contracten?
Nee, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, bestaat dit onderzoek uit een inventarisatie bij de Nederlandse kennisinstellingen en de contracten die zij hebben met CSC. De uitkomsten van dit onderzoek worden ter informatie interdepartementaal gedeeld en besproken.
Deelt u de mening dat een versnelling van het tijdpad wetstraject Screening Kennisveiligheid in het licht van de nieuwe signalen uit het jaarverslag overwogen moet worden? Bent u bereid dit wetstraject te versnellen? Zo nee, bent u bereid tijdelijke maatregelen te nemen tot de implementatie van de wet?
Ik onderschrijf dat er, mede vanwege de signalen uit het jaarverslag, snelheid geboden is bij de invoering van deze wet. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het van groot belang is dit wetstraject zorgvuldig aan te pakken. Waar mogelijk wordt ingezet op versnellen. Bijvoorbeeld door het wetsvoorstel parallel aan de (internet)consultatie voor advisering voor te leggen aan de Autoriteit Persoonsgegevens en het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Ik zal de Kamer regelmatig informeren over de voortgang van het wetstraject.
Tot de screening is gerealiseerd zetten we met de bestaande aanpak kennisveiligheid in op een brede set maatregelen van bewustwording en mitigatie van kennisveiligheidsrisico’s. Dat gebeurt in zowel Nederlands als internationaal verband. Deze maatregelen bestaan uit de dialoog met het kennisveld, het implementeren van de Nationale Leidraad Kennisveiligheid, het uitvoeren van een risicoanalyse door kennisinstellingen en de onafhankelijke audit die onderzoekt hoe de implementatie van de leidraad vordert. Daarnaast zorgt het Loket Kennisveiligheid voor advisering in casuïstiek, voor informatievoorziening, expertiseopbouw en netwerkvorming op het gebied van kennisveiligheid.
Hoe gaat u (kennis)instellingen, met name die die te maken hebben met de aandachtsgebieden van de Chinese staat zoals de ruimtevaartsector en kwantum, op korte termijn bewust maken van de nieuwe signalen uit het jaarverslag?
Ik vind het belangrijk dat signalen vanuit de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zo goed mogelijk benut worden in het vergroten van het bewustzijn en daarmee de weerbaarheid bij de kennisinstellingen. Daarnaast zie ik deze signalen als een aanmoediging om het beleid dat ik heb ingezet te continueren, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Daarom neem ik deze nieuwe signalen uit het jaarverslag, zoals ik dat ook gedaan heb bij eerdere signalen, doorlopend mee in de informatievoorziening en advisering vanuit het Loket Kennisveiligheid, in de kennisveiligheidsdialoog en breng ik het onder de aandacht in het reguliere overleg met de vertegenwoordiging van de kennissector over kennisveiligheid.
De uitvoering van de motie Hijink-Van den Berg over de kwalijke praktijken van commerciële overnames van huisartsenpraktijken |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe het met de uitvoering van de motie Hijink-Van den Berg over de kwalijke praktijken van commerciële overnames van huisartsenpraktijken staat?1
Ik ben momenteel bezig met de uitvoering van de motie Hijink-Van den Berg. Onlangs heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.2 Inmiddels hebben de IGJ en de NZa mij laten weten dat ze meer tijd nodig hebben voor het onderzoek en zij verwachten het eind dit jaar te publiceren. Zodra de IGJ en de NZa het aangekondigde onderzoek naar ketenvorming in de huisartsenzorg hebben afgerond, zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de uitvoering van deze motie.
Kunt u aangeven wat er na de beantwoording van de Kamervragen over commerciële huisartsenpraktijken sinds januari 2023 gebeurd is?
Voor de meest recente stand van zaken verwijs ik naar de brief die de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en ik op 17 mei jl. naar uw Kamer hebben gestuurd.3 Daarin heb ik, kort samengevat, aangegeven dat ketenvorming in de huisartsenzorg mijn aandacht heeft. De NZa en IGJ doen onderzoek naar dit fenomeen. Naar aanleiding van dit onderzoek bezie ik of extra maatregelen nodig zijn. Daarnaast houden de toezichthouders regulier toezicht op casusniveau en handhaven zij waar nodig.
Kent u het artikel in Skipr «Onvoldoende zicht op impact commercialisering huisartsenpraktijken»? Zo ja, wat vindt u hiervan?2
Ja, het artikel is mij bekend. Dat er nog onvoldoende zicht is op de impact van deze nieuwe organisatievormen herken ik. Dit is een belangrijke reden voor het onderzoek dat de toezichthouders IGJ en NZa doen naar deze nieuwe aanbieders in de huisartsenzorg en de potentiële risico’s die daarmee gepaard gaan.
Bent u bereid nader onderzoek te laten doen, zoals Nivel adviseert? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de conclusie van Nivel dat er nog onvoldoende zicht is op de impact en omvang van deze nieuwe organisatievormen. Daarom hecht ik ook veel waarde aan het onderzoek dat IGJ en NZa doen naar ketenvorming in de huisartsenzorg en de potentiële risico’s die daarmee gepaard gaan. Op basis van hun bevindingen zal ik bepalen welke aanvullende maatregelen of onderzoeken nodig zijn.
Kunt u aangeven hoe het staat met onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) naar commerciële huisartsenpraktijken? Zijn er al eerste resultaten te melden?
De IGJ en NZa kijken gezamenlijk naar de ontwikkelingen in de huisartsenzorg, waarbij (bedrijfs)ketens toetreden tot deze markt. De toezichthouders maken een analyse op deze ontwikkelingen en onderzoeken welke problemen en kansen deze ontwikkelingen met zich meebrengen. Dit onderzoek loopt. In een vervolgstadium bekijken zij, op grond van deze analyse, of en welke aanpassingen in hun toezichtstrategie nodig zijn om de kwaliteit en toegankelijkheid van de huisartsenzorg en een professionele bedrijfsvoering in de huisartsenzorg te blijven borgen.
Ondertussen loopt het reguliere toezicht van de IGJ en de NZa gewoon door. Dit betekent dat beide toezichthouders op casusniveau ingrijpen waar regels of normen worden overtreden. Zie als voorbeeld de aanwijzing die de IGJ aan Centric Health Zuid Holland B.V. heeft gegeven.5
Is bij de IGJ bekend of het aantal commerciële huisartsenpraktijken sinds januari verder groeit?
Het is op dit moment niet bekend hoeveel ketens van huisartsenpraktijken er precies zijn en in welke mate het aantal commerciële huisartspraktijken verder groeit.
Wordt het onderzoek van de IGJ en NZa nog steeds in de zomer verwacht?
Nee, zoals ik ook heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 1, hebben de IGJ en de NZa mij laten weten meer tijd nodig te hebben. Zij verwachten hun onderzoek aan het einde van het jaar te publiceren.
Niet toegestane huurstijgingen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het item «Huurverhogingen vrije sector mogelijk op de tocht» in de uitzending van Kassa van zaterdag 22 april 2023?
Ja.
Was u bekend met de Europese richtlijn die betrekking heeft op wijzigingsbedingen in huurcontracten?
Ja, ik ben bekend met de EU-richtlijn oneerlijke bedingen.
Welke informatie had u over deze richtlijn? Is deze richtlijn ook van toepassing op huurcontracten?
Ik ben bekend met de EU-richtlijn oneerlijke bedingen. De richtlijn is ook van toepassing op huurcontracten voor woonruimte, in het geval dat de verhuurder een handelaar en de huurder een consument is. Er zijn mij een aantal recente uitspraken van de Rechtbank Amsterdam, sector Kanton, bekend waarbij het contractueel beding dat het mogelijk maakt de huur te verhogen, ambtshalve door de rechter aan de richtlijn is getoetst en dat de rechter de huurprijswijzigingsbedingen als oneerlijk heeft bestempeld.1 Mij zijn signalen bekend dat enkele verhuurders hoger beroep overwegen.
Bent u bereid een analyse te maken van de verschillende huurcontracten en de mate waarin huurverhogingen aanvechtbaar zijn?
Huurcontracten zijn een aangelegenheid van en tussen verhuurder en huurder; huurcontracten vereisen geen registratie bij een derde instantie en zijn dus alleen bekend bij de betreffende verhuurder en huurder. Ik beschik dus niet over de daarvoor benodigde informatie om dit in kaart te brengen en een analyse te maken, en de toets van bedingen aan de richtlijn is aan de rechter. Het is niet mijn rol om een rechtsoordeel te geven.
Ik acht het mogelijk dat deze ontwikkelingen van invloed zijn op een groter aantal huurcontracten en dat dat zou kunnen leiden tot onzekerheid in een toch al gespannen huurmarkt. Daarom volg ik de ontwikkelingen – tegen een aantal uitspraken staat nog hoger beroep open – en ben ik met vertegenwoordigers van huurders en verhuurders in gesprek.
Vertegenwoordigers van verhuurders zijn bezorgd over deze rechtspraak en wat de gevolgen daarvan zouden kunnen zijn voor hun financiële positie, hun huurinkomsten en hun investeringsruimte voor nieuwbouw en verduurzaming op korte termijn en in de verdere toekomst. Een verhuurder heeft aangegeven in hoger beroep te gaan tegen een uitspraak over zijn huurverhogingsbeding en enkele andere verhuurders overwegen ook in hoger beroep te gaan.
De Woonbond, de belangenbehartiger van huurders in Nederland, heeft laten weten te onderzoeken hoe alle huurverhogingsbedingen die in strijd zijn met de Europese richtlijn vernietigd kunnen worden, en dat hij zijn leden met raad en daad bijstaat bij het verlagen en/of terugvragen van teveel betaalde huur.
Bent u bereid een inschatting te maken van hoeveel huurders over welke periode mogelijk onrechtmatig te veel huur hebben betaald?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een analyse te maken over welke periode huurders mogelijk teveel huur hebben betaald en of ze in dat geval recht hebben op teruggave van te veel betaalde huur?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de analyses van juristen Loos en Jongeneel over de onrechtmatigheid van diverse wijzigingsbedingen in huurcontracten, acht u het waarschijnlijk dat tal van huurverhogingen de afgelopen jaren onrechtmatig waren?
Zoals in het antwoord op vraag 4, 5 en 6 uiteengezet, is het niet aan mij om een oordeel te hebben over de mate waarin individuele huurcontracten oneerlijke bedingen als bedoeld in de EU-Richtlijn Oneerlijke bedingen bevatten. Ik acht het mogelijk dat deze ontwikkeling in de jurisprudentie van invloed is op een groter aantal huurcontracten en daarmee kan leiden tot onzekerheid voor huurders en verhuurders. Ik ben daarom met huurders en verhuurders in gesprek. Indien daar aanleiding voor is zal ik de Kamer nader informeren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met prof. dr. M.B.M. Loos en mr. Jongeneel over hun analyses en daarvan verslag te doen aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat huurders in de vrije sector de afgelopen jaren veelal een heel groot deel van hun netto inkomen kwijt waren aan huur en dat het meer dan welkom zou zijn als dat (deels) zou worden teruggegeven?
Ik erken dat er door krapte op de huurwoningmarktexcessen zijn waardoor sommige huurders in de vrije sector de afgelopen jaren een groot deel van hun inkomen kwijt waren aan huur. Ik heb daarom in het uitwerken van het programma Betaalbaar wonen verschillende maatregelen genomen en aangekondigd om de betaalbaarheid te verbeteren, waaronder met het wetsvoorstel Betaalbare huur.
De huurverhogingsbedingen zijn onafhankelijk van het inkomen van de huurder(s). Ook de EU-Richtlijn Oneerlijke bedingen legt overigens geen relatie met het inkomensniveau van huurders. Eventuele onzekerheid over de rechtmatigheid van huurverhogingen kan tot onzekerheid leiden op een al gespannen huurmarkt. Dat is niet in het belang van huurders en verhuurders.
Welke acties bent u bereid te ondernemen om huurders te steunen als hen onrechtmatig teveel huur is gevraagd? Bent u gezien de algehele analyse bereid zelf het voortouw te nemen en het niet aan individuele huurders en (voormalige) huurbazen te laten?
Zoals in de bovenstaande antwoorden is uiteengezet is het niet aan mij om een oordeel te geven over de mate van rechtmatigheid van tussen huurder en verhuurder gesloten contracten. Evenmin zie ik het als mijn rol om op te treden namens huurders of verhuurders. Die rol zie ik wel weggelegd voor huurdersvertegenwoordigende organisaties die kunnen opkomen tegen onredelijk bezwarende bedingen in algemene voorwaarden die van toepassing zijn in huurcontracten.
Erkent u dat -mocht er recht bestaan op deels teruggave van huur- dit een monsterklus is, die goed uitgevoerd moet worden? Bent u bereid daar een rol in te spelen, zodat elke (voormalig) huurder krijgt waar zij/hij recht op heeft?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘OM ‘gesprek aangegaan’ met Silvania’. |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «OM «gesprek aangegaan» met Silvania» d.d. 18 april 20231 en het persbericht d.d. 3 april 2023 waarin het Curaçaose Ministerie van Financiën aangeeft dat het voornemens is om het invorderingsbeleid van de Belastingdienst aan te passen?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat enerzijds de nog te innen belasting in het eigen land wordt kwijtgescholden terwijl er aan de andere kant een beroep op Nederland wordt gedaan om met Nederlands belastinggeld hervormingsprojecten in Curaçao te financieren? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het bericht waar naar verwezen wordt behoeft enige nuancering. De wijziging in het invorderingsbeleid betreft geen kwijtschelding van belastingschulden. Het Curaçaose fiscale invorderingsrecht biedt voor kwijtschelding overigens ook geen wettelijke basis. Wel kunnen belastingaanslagen verjaren door de invordering minimaal vijf jaar te staken. De bevoegdheid hiervoor ligt bij de Ontvanger der Belastingen, niet bij de Minister van Financiën of de belastinginspecteur.
Op Curaçao is de actieve invordering van een aantal belastingaanslagen door de Curaçaose Ontvanger gestaakt.
Het betreft oudere aanslagen van voor 2018, aanslagen die in het verleden ambtshalve zijn opgelegd aan belastingplichtigen die zijn ontbonden en vereffend of die niet meer op Curaçao woonachtig zijn, dan wel aanslagen die zijn verjaard. Aanslagen naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek, schulden van ANG 1 miljoen of hoger die door de belastingplichtige wel kunnen worden betaald en aanslagen waarvan de verschuldigde bedragen reeds op een derdenrekening zijn gestort, worden nog steeds actief ingevorderd. Curaçao verwijst in dit verband naar onderzoeken van de OESO waarbij de kans dat oudere aanslagen succesvol worden ingevorderd afneemt naarmate de tijd verstrijkt. Curaçao geeft aan te verwachten dat de wijziging van het invorderingsbeleid een positief effect zal hebben op de belastingcompliance, omdat in geval van betalingsverzuim sneller actie kan worden ondernomen door de belastingdienst. Uiteraard zou het eveneens invorderen van oude belastingschulden bijdragen aan het op orde krijgen van de overheidsfinanciën.
De zogenoemde belastingcompliance is een onderdeel van het Landspakket met hervormingen onder thema C Belastingen. In de laatste Uitvoeringsrapportage over de voortgang van de hervormingen3 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de samenwerking tussen de Tijdelijke Werkorganisatie en Curaçao en dat de voortgang van een ander deel van de hervormingen op Thema C een punt van zorg is. Ik ga hierover in gesprek met Curaçao in de aanloop op de volgende uitvoeringsagenda die eind juni zal worden vastgesteld.
Deelt u de mening dat het alsnog invorderen van belastingschulden van 2017 en ouder kan bijdragen aan het op orde brengen van de Curaçaose begroting? Zo ja, zal u hierover met de regering van Curaçao in gesprek treden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de wettelijke basis is voor het niet meer actief invorderen van belastingschulden op Curaçao vanaf het jaar 2017 en eerder en wat de status is van dit besluit/voornemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er sinds het soortgelijke besluit genomen in 2015 in de tussentijd gedaan door de regering van Curaçao om de benodigde hervormingen door te voeren en wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om hierop aan te dringen?
Inderdaad zijn ook in 2015 de debiteuren- en invorderingsbestanden van de Curaçaose Ontvanger op een vergelijkbare wijze opgeschoond. Vóór de periode van het Landspakket was Nederland niet betrokken bij de belastingcompliance. Binnen het Landspakket onder Thema C wordt sinds 2020 gewerkt aan verhoging van de belastingcompliance en aan het optimaliseren en moderniseren van de belastingdienst om de efficiëntie van de inning te verhogen Daarmee kan de aanleiding tot opschoning worden weggenomen. Op dit vlak heeft Curaçao inmiddels voortgang geboekt, waardoor de belastingbaten in 2022 hoger waren dan begroot.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat in de toekomst de benodigde beleidsmatige en organisatorische aanpassingen nu wel worden doorgevoerd? En wat is daar voor nodig?
In het landspakket onder Thema C wordt, zoals in mijn antwoorden op vragen 4 en 5 aangegeven, door de TWO samen met Curaçao gewerkt aan deze hervormingen met betrekking tot het belastingstelsel, de belastingcompliance, de belastingdienst en de Douane. Waar nodig en waar door Curaçao verzocht, wordt daarbij ondersteuning geboden. De fiscale aangelegenheden zijn een autonome aangelegenheid van de landen van het Koninkrijk.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn om deze benodigde beleidsmatige en organisatorische aanpassingen randvoorwaardelijk te maken aan verdere financiële bijstand van de hervormingen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de activiteiten binnen het Landspakket in samenhang moeten worden bezien en dat de voortgang zou moeten worden verbeterd op de onderdelen van het Landspakket die thans geen positieve beoordeling hebben. Dit geldt voor een aantal onderdelen van thema C Belastingen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Hoe verhoudt de voorgenomen aanpassing van het invorderingsbeleid op Curaçao zich tot de meest recente brief van het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten waarin wordt gesteld dat de begroting van Curaçao nog onvoldoende voldoet aan normen genoemd in artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Rft)?3
De brief van het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Cft) heeft betrekking op de begroting 2023 en de komende jaren. Het Cft beveelt onder meer aan de belastingbaten hoger te ramen dan nu in de begroting is opgenomen. De wijziging van het invorderingsbeleid heeft echter na vaststelling van de begroting plaatsgevonden en is derhalve niet meegenomen in het Cft-advies bij de vastgestelde begroting 2023.
Stemregistratie voor de Europese Parlementsverkiezingen in de Caribische Landen van het Koninkrijk. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
In het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»1 staat dat de regering beoogt om stemmen voor het Europees Parlement op Curaçao, Aruba en Sint Maarten net zo toegankelijk te maken als in Europees Nederland; kunt u een update geven van de voortgang van deze doelstelling en in de toelichting meenemen of, hoe en met welke prioriteit aan deze doelstelling voor de Europese Parlementsverkiezingen van 2024 wordt gewerkt? Waar liggen de knelpunten om de doelstelling voorafgaand aan de Europese Parlementsverkiezingen van 2024 te realiseren en hoe zorgt het kabinet dat deze knelpunten kunnen worden opgelost?
Het kabinet werkt aan het voornemen uit het coalitieakkoord om de verkiezingen voor het Europees Parlement net zo toegankelijk te maken voor kiesgerechtigde inwoners van Curaçao, Aruba en Sint Maarten als voor kiesgerechtigden in Europees Nederland. Aan uw Kamer is eerder gemeld dat dit nader zal worden uitgewerkt in een hoofdlijnennotitie die aan de Kamer zal worden gezonden2. In de hoofdlijnennotitie wordt een aantal sporen uitgewerkt waarlangs de toegankelijkheid van de EP-verkiezingen in de landen kan worden vergroot en kiesgerechtigden zoveel mogelijk kunnen worden gefaciliteerd in het uitbrengen van hun stem. De sporen gaan bijvoorbeeld in op hoe meer aandacht kan worden gegenereerd voor de EP-verkiezingen en de eenmalige registratie in de permanente registratie kiezers buiten Nederland. Ook zal in overleg met de landen en Vertegenwoordigingen van NL worden onderzocht hoe kiezers verder gefaciliteerd kunnen worden in het uitbrengen van hun stem.
Overwogen zou kunnen worden of het juridisch en praktisch mogelijk is om bijvoorbeeld meer locaties in te stellen voor het ophalen, invullen en inleveren van stembescheiden of dat er andere manieren zijn om het uitbrengen van de stem nog toegankelijker te maken. Tot slot zal ook worden onderzocht of de EP-verkiezingen toegankelijker kunnen worden gemaakt door de registratieplicht voor kiesgerechtigden in de Caribische landen af te schaffen en welke consequenties dit zou hebben. Alle onderzochte opties hebben hun eigen voor- en nadelen. Een aantal opties vergt ook veel op het gebied van wet- en regelgeving. Voor alle opties is overleg en samenwerking met de Caribische landen nodig.
In de hoofdlijnennotitie zal het standpunt van de Caribische landen worden betrokken. Hiertoe zijn op 1 mei 2023 brieven verzonden aan de ministers-presidenten van de Caribische landen, om hen te consulteren over aandachtspunten naar aanleiding van dit voornemen uit het coalitieakkoord: informatiecampagnes, het verder faciliteren van het uitbrengen van de stem en de registratieplicht. Op basis van het standpunt van de landen worden verdere gesprekken vormgegeven. Hierover zal ik u informeren. In de hoofdlijnennotitie zal ik tevens ingaan op het beoogde tijdpad en de mogelijkheden voor de Europees Parlementsverkiezingen in 2024.
Deelt u de mening dat de burgers woonachtig op alle zes Caribische eilanden van het Koninkrijk der Nederlanden tevens Unieburgers zijn? Zo ja, hoe geeft het kabinet hier actief invulling aan in haar beleid?
Evenals burgers van Europees Nederland beschikken burgers op de zes Caribische eilanden van het Koninkrijk over de Nederlandse nationaliteit. Hiermee bezitten zij volgens artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van rechtswege ook het Unieburgerschap. Aan het Unieburgerschap is een aantal rechten verbonden, waaronder het vrije verkeer van personen en het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor Europese Parlement. De toegankelijkheid in de Caribische landen van verkiezingen voor het Europese Parlement heeft, zoals hierboven uiteengezet, de aandacht van het kabinet.
Deelt u de mening dat voor het kabinet een belangrijke taak is weggelegd om ook de burgers in het Caribisch deel van het Koninkrijk te betrekken bij de Europese Unie (EU), door hen te informeren, actief te luisteren naar wat zij van de Europese Unie verwachten en draagvlak te creëren? Hoe werkt u aan het dichterbij brengen van het EU-burgerschap bij de burgers woonachtig in dit gedeelte van het Koninkrijk om uiteindelijk de werking van de democratie binnen het hele Koninkrijk te bevorderen?
Het kabinet ziet het als een van haar kerntaken Nederlanders zo goed mogelijk te informeren en te betrekken bij de vormgeving en uitvoering van EU-beleid en de Nederlandse inzet voor dat beleid. Dit geldt ook voor de inwoners van Caribisch Nederland. Belangrijk uitgangspunten bij de uitvoering van deze taak zijn inclusiviteit en diversiteit. Het kabinet communiceert, informeert en haalt informatie op via kanalen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en andere departementen en bijvoorbeeld via het maatschappelijk middenveld. Door te kiezen voor digitale middelen en een online aanpak garandeert het kabinet een open karakter van de informatievoorziening, zodat alle Nederlanders kunnen deelnemen, ook inwoners uit Caribisch Nederland.
Ten aanzien van de Caribische Landen constateer ik dat het aan de overheden van autonome landen is om de relatie tussen hun burgers en de Europese Unie vorm te geven. Het Ministerie van BZK ondersteunt en stimuleert de Landen wel om bijvoorbeeld aanspraak te kunnen maken op verschillende Europese fondsen voor meerdere doeleinden.
Kunt u nader toelichten op welke wijze u conform de brief2 invulling zal geven aan de burgerdialogen, communicatiecampagne en de grote bijeenkomsten op 9 mei 2023 en 9 mei 2024 (de Dag van Europa) in het Caribisch deel van het Koninkrijk? Indien dit deel van het Koninkrijk niet wordt betrokken bij de activiteiten, kunt u nader toelichten waarom niet?
Het kabinet vindt het van groot belang dat alle burgers van Nederland deel kunnen nemen aan de burgerdialogen, communicatiecampagne en grotere bijeenkomst en hun mening kunnen geven. Zoals in de voornoemde brief aangegeven zijn inclusiviteit en diversiteit belangrijke uitgangspunten bij de uitvoering van motie Koole II. Doordat de dialogen en evenementen mede digitaal en online van aard zijn, kan iedereen binnen het Koninkrijk hieraan deelnemen, ook inwoners van de Caribische delen van het Koninkrijk. Verder zullen maatschappelijke organisaties worden geïnformeerd en aangemoedigd om te participeren en staat het belangengroepen die opkomen voor inwoners van het Caribische deel van het Koninkrijk, vrij om deel te nemen. Zoals ook in de brief uiteengezet, wordt tevens een extra inspanning gepleegd om jongeren en minder bereikbare doelgroepen te betrekken.