Het uitnodigingsbeleid voor COVID-19 vaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Kunt u concreet antwoord geven op de vraag of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport actief betrokken is bij de inhoud van de uitnodigingen voor COVID-19-vaccinatie voor personen waarvoor door zorginstellingen geïnformeerde toestemming (informed consent) moet worden gevraagd aan cliënten? Speelt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierbij wel of niet een actieve, inhoudelijke rol en zo ja, welke en middels welke instrumenten?
Zie het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 19 september 2023. Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Kunt u concreet antwoord geven op de vraag welke andere organisaties en/of personen inhoudelijk betrokken zijn bij het uitnodigingsbeleid voor COVID-19-vaccinatie? Waarom voldoet u niet aan het verzoek om een volledige lijst aan te leveren van organisaties en/of personen/functies die hierbij betrokken zijn? Kunt u een dergelijk overzicht alsnog geven? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 19 september 2023. Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Welke «betrokken partijen» bedoelt u in uw antwoord op vraag 3 en 4 van de eerdere vragen van het lid Van Haga? Kunt een volledig overzicht geven van al deze «betrokken partijen», met hun rollen en input concreet en afzonderlijk gespecificeerd? Zo nee, waarom niet?1
Zie het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 19 september 2023.
Kunt u uitleggen waarom de «afzender», zoals bijvoorbeeld een zorginstelling, van een vaccinatie-uitnodiging verantwoordelijk wordt gehouden voor de inhoud ervan, terwijl er geen wettelijke, inhoudelijke richtlijnen en kaders zijn waaraan dergelijke uitnodigingen moeten voldoen? Hoe wordt de volledigheid en de validiteit van de informatie in zo’n uitnodiging dan gewaarborgd en getoetst? Hoe weten betreffende «afzenders» of zij wel altijd over de juiste, wetenschappelijke, meest recente, informatie beschikken waarop zij hun vaccinatie-uitnodigingen kunnen baseren?
Zorginstellingen kunnen gebruik maken van een format voor de uitnodigingsbrief welke door het RIVM is opgesteld, in samenwerking met de GGD GHOR Nederland en de koepels van zorginstellingen. Om een geïnformeerde keuze te maken is een visuele uitleg over de coronaprik als bijlage beschikbaar evenals een vereenvoudigde versie van de bijsluiter van het COVID-19-vaccin (»t Vaccin in het Kort).
Waarom is het niet noodzakelijk dat personen binnen een zorginstelling een Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-registratie hebben om geïnformeerde toestemming van een cliënt, of zijn/haar wettelijk vertegenwoordiger voor een vaccinatie te verkrijgen? Betekent dit dus dat elke werknemer/persoon binnen een zorginstelling, ongeacht zijn/haar opleiding, functie, bevoegdheid etc., bevoegd is om deze toestemming te vragen en te verkrijgen en zo ja, worden dan ook geen eisen gesteld aan de (medische) kennis die deze personen hebben met betrekking tot de vaccinatie en de handeling van het zetten van de prik bij cliënten?
Om een geïnformeerde keuze te maken krijgen bewoners van instellingen bij de uitnodiging voor een coronaprik ook een visuele uitleg over de coronaprik. Eventuele vragen en twijfels kunnen besproken worden met de behandelend arts. Bewoners van instellingen of hun wettelijke vertegenwoordiger geven op basis van de verkregen informatie al dan niet toestemming tot het laten zetten van COVID-19-vaccinatie. Het geven van toestemming voor de vaccinatie kan mondeling plaatsvinden, maar dient schriftelijk te worden vastgelegd in het EPD/Cliëntendossier door een zorgverlener. Voor het registreren van deze toestemming in het EPD/Cliëntendossier is geen BIG-registratie nodig. Door de medische dienst of de GGD-medewerker wordt in het EPD gecontroleerd of er sprake is geweest van geïnformeerde toestemming. Dit is een specifieke rapportageverplichting.
Wat houdt de controle van de verkregen geïnformeerde toestemming door «de medische dienst of de GGD-medewerker die de vaccinaties zet» concreet in? Hoe wordt getoetst of de geïnformeerde toestemming wel echt is verkregen? Is een vermelding daarvan in het elektronisch patiëntendossier (EPD) het enige bewijs en controlemechanisme en hoe wordt dan geverifieerd of er daadwerkelijk een (individueel) informatiemoment is geweest waarbij de cliënt en/of zijn/haar wettelijke vertegenwoordiger volledig op de hoogte is gesteld van alle informatie met betrekking tot de vaccinatie en de eventuele gevolgen daarvan? Waarom zijn er geen specifieke rapportageverplichtingen anders dan een aantekening in het EPD?
Zie antwoord vraag 5.
Als de informatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport grotendeels leidend is bij de inhoud van de uitnodiging voor een COVID-19-vaccinatie, ook voor cliënten in zorginstellingen en/of hun wettelijke vertegenwoordigers, klopt het dan dat deze informatie, niet in de laatste plaats over de mogelijke bijwerkingen, overeenkomt met de informatie in de algemene uitnodiging voor COVID-19-vaccinatie die ook voor andere bevolkingsgroepen wordt verstrekt en waarover het lid Van Haga onlangs schriftelijke vragen heeft gesteld?2
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Zo ja, klopt het dan dus dat belangrijke informatie over mogelijke bijwerkingen in deze uitnodiging ontbreekt, terwijl deze, bijvoorbeeld, wel wordt vermeld door het Lareb? Zo ja, hebben de zorginstellingen, buiten de uitnodiging voor de COVID-19-vaccinatie, deze additionele informatie – en de andere informatie over mogelijke bijwerkingen waarover wereldwijd steeds meer bekend wordt – wel ontvangen en worden zij actief van de nieuwste wetenschappelijke bevindingen op de hoogte gebracht door het RIVM en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid van Haga (Groep Van Haga) van 4 december jl. en het antwoord op vraag 4 van de huidige set schriftelijke Kamervragen.
Kunt u uitleggen waarom bovengenoemde informatie niet in de uitnodiging staat en/of aan de zorginstellingen wordt verstrekt, aangezien het hier gaat om kwetsbare mensen die vaak lijden aan (meerdere) gezondheidsproblemen en dus een risicogroep zijn voor eventuele bijwerkingen door/na coronavaccinatie? Is het niet van essentieel belang dat juist deze doelgroep en/of hun wettelijk vertegenwoordigers op de hoogte worden gesteld van dergelijke belangrijke medische informatie, zodat zij, in overleg met hun naasten en zorgverleners, een bewuste en volledig geïnformeerde keuze kunnen maken?
Ik verwijs naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid van Haga (Groep Van Haga) van 4 december jl. en het antwoord op vraag 4 van de huidige set schriftelijke Kamervragen.
Staat het zorginstellingen/zorgverleners/medewerkers van zorginstellingen vrij om hun cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers alle naar hun inzicht nodige en/of relevante informatie over coronavaccinatie en de eventuele bijwerkingen daarvan te verstrekken, of wordt hen actief door de overheid opgedragen om alleen de informatie die vanuit de overheid wordt verstrekt te gebruiken voor hun informatievoorziening?
Dit staat zorginstellingen vrij.
Wat gebeurt er met informatieverzoeken vanuit zorginstellingen bij het RIVM en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over mogelijke bijwerkingen anders/meer dan waarover vanuit de overheid informatie wordt verstrekt? Wordt extra informatie verstrekt en/of worden de verzoekers doorverwezen naar andere bronnen en zo ja, welke?
Deze verzoeken worden beantwoord en als het verzoek hier aanleiding toe geeft worden personen doorverwezen naar de website van Bijwerkingencentrum Lareb.
Is het mogelijk dat in zorginstellingen helemaal geen individuele geïnformeerde toestemming wordt gevraagd aan cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers voor COVID-19-vaccinatie, maar dat alle cliënten slechts een aantekening daarvan in hun EPD krijgen en dus zonder expliciete instemming (kunnen) worden gevaccineerd? Zo nee, hoe kunt u garanderen dat dit niet gebeurt en kunt u dit aantonen?
Het verkrijgen van geïnformeerde toestemming vóóraf aan vaccinatie is een wettelijke verplichting op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Er zijn op dit moment van schrijven geen aanwijzingen dat er geen individuele toestemming wordt gevraagd.
Zijn alle medewerkers van zorginstellingen ervan op de hoogte dat er geïnformeerde toestemming moet zijn van hun cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers voordat zij een COVID-19-vaccinatie mogen ontvangen? Zo ja, zijn hier dan protocollen voor en hoe worden zorginstellingen gecontroleerd op het naleven van deze scholing aan hun medewerkers?
Informatie over het proces van vaccineren van bewoners in zorginstellingen met en zonder medische dienst is terug te vinden in de werkinstructies op de website van het RIVM. Inmiddels staan de nieuwe werkinstructies op de website van het RIVM voor de situatie in 2024.
Het betreft het proces van toestemming vragen tot aan registratie van de vaccinatie. Het uitvoeren van vaccinaties wordt gedaan door de medische dienst of een GGD-arts. Zij zijn op de hoogte van de noodzaak tot het verkrijgen van geïnformeerde toestemming en het controleren hierop.
Kunnen cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers melding doen wanneer zij van mening zijn dat er zonder (volledig) geïnformeerde toestemming is gevaccineerd? Zo ja, welke procedure geldt hiervoor, waar komen deze meldingen terecht en wat wordt daarmee gedaan?
Klachten over de gezondheidszorg kunnen worden ingediend bij een Regionaal Tuchtcollege van de Gezondheidszorg. Informatie over de procedure is terug te vinden op de website van de Tuchtcolleges.
De verlaagde GLB premies |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Heeft uw ministerie in mei 2023 na de aanvraag Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)/het invullen van de Gecombineerde opgave een raming gemaakt van de benodigde budgetten? Was deze raming ook hoger dan de beschikbare budgetten indien dit is gebeurd? Zo niet, waarom niet?
De Gecombineerde Opgave is dit jaar verlengd: boeren konden tot en met 30 juni nog aanpassingen doorvoeren in hun aanmelding voor de rechtstreekse betalingen van het GLB1. Vervolgens heeft mijn ministerie samen met RVO, op basis van de gegevens uit de Gecombineerde opgave, berekeningen gemaakt over de uitputting van de budgetten. Hieruit is het beeld naar voren gekomen dat er meer hectares zijn opgegeven voor zowel de basisinkomenssteun als de ecoregeling, en dat meer boeren op basis van hun aanmelding in aanmerking zouden komen voor de goud-premie van de ecoregeling. Als er meer hectares worden aangevraagd, moet het beschikbare budget over meer hectares worden verdeeld. Dat zou tot lagere tarieven leiden. In mijn brief van 16 november2 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Wijken de definitieve aanvragen van 30 november 2023 (erg) af van de eerste aanvraag van mei 2023? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak en was dit onvoorzienbaar? Zo nee, waarom is er niet eerder over een korting gecommuniceerd?
De definitieve aanvragen, die tot en met 30 november konden worden ingediend, wijken niet zodanig af van de Gecombineerde opgave dat het tekort daarmee wezenlijk is teruggebracht. Het betekent dat boeren echt de stap hebben gezet om te werken aan de verduurzaming van de landbouw en dat veel boeren het ook hebben gepresteerd om te voldoen aan de voorwaarden voor de goud-premie in de ecoregeling. Ik ben trots op dit resultaat.
Dit is het eerste jaar dat we met de ecoregeling en met deze nieuwe procedure werken. In dit eerste uitvoeringsjaar van het nieuwe GLB was niet goed te voorzien in hoeverre de uiteindelijke aanvragen zouden afwijken van hetgeen bij de aanmelding was opgegeven. Boeren konden tot en met 30 november zowel hectares als activiteiten intrekken, maar geen nieuwe hectares of activiteiten meer toevoegen.
Waarom gaat u pas nu op zoek gaat naar aanvulling van de bedragen bij de Europese Unie (EU) en heeft u dit niet eerder gedaan?
Zodra duidelijk werd dat dit probleem zich kon voordoen, heb ik de verschillende mogelijkheden geïnventariseerd hoe hiermee om te gaan. Mijn ministerie heeft daarvoor onder andere gesprekken gevoerd met de Europese Commissie.
Hoe draagt de verlaging van de GLB bij aan het verdienmodel van de Nederlandse boer en wat is het effect van de verlaging op het verdienvermogen van een gemiddeld agrarisch gezinsbedrijf?
De bekendmaking van de voorlopige tarieven voor de basisinkomenssteun en de aanvullende herverdelende inkomenssteun hebben helaas tot de nodige onrust geleid. Ik betreur dat. Voor boeren zijn de subsidies van het GLB een onderdeel van het inkomen. Ik benadruk dat het gaat om voorlopige tarieven om alvast een gedeeltelijke uitbetaling van de basispremie in december van dit jaar mogelijk maken. Het definitieve beeld moet nog bepaald worden daarna kan pas gekeken worden wat het effect gaat zijn op het verdienvermogen. In de meeste gevallen volgt dus nog een nabetaling. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 november3 en in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december zoek ik, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de geleverde maatschappelijke diensten te belonen.
Had de verlaging naar uw mening voorkomen moeten worden?
Inschattingen van de deelnamebereidheid aan de ecoregeling vooraf gaven geen indicatie van deze hoge inschrijvingen. Het feit dat er meer hectares zijn aangevraagd, maakt dat het beschikbare budget over meer hectares verdeeld moet worden. Dat leidt tot lagere tarieven. Zoals ik in mijn brief van 16 november4 aan uw Kamer heb gemeld, is het nog niet mogelijk om definitieve tarieven vast te stellen omdat er nog te veel onzekerheid bestaat over de definitieve getallen.
Is er zicht op verhoging van de GLB-bedragen buiten de reeds aangekondigde verhogingen op uw eerdere verlaging?
De voorlopige tarieven zijn lager dan de later vast te stellen definitieve tarieven. In de meeste gevallen volgt dus nog een nabetaling. Zodra ik de definitieve gegevens heb, kan ik de definitieve tarieven vaststellen. In het Nationaal Strategisch Plan van het GLB is afgesproken dat we in 2023 minimaal 207 euro per hectare betalen aan basisinkomenssteun. Daarnaast zet ik voor de ecoregeling in op het maximaal belonen van de investeringen die boeren hebben gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw.
Wanneer komt er hierover duidelijkheid en had dit niet vooraf gemoeten?
Het definitieve beeld moet nog bepaald worden. In het voorjaar van 2024 stel ik de definitieve tarieven vast. Het feit dat er meer hectares zijn aangevraagd, maakt dat het beschikbare budget over meer hectares verdeeld moet worden. Dat leidt tot lagere tarieven. Ik zoek, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de geleverde maatschappelijke diensten te belonen (zie ook mijn brief van 16 november5.
Hoe verhoudt zich de verlaging van de GLB-bedragen ten opzichte van artikel 20 van de Grondwet met betrekking tot bestaanszekerheid?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan verduurzaming van de landbouw. De subsidies van het GLB, en de ecoregeling in het bijzonder, zijn er juist voor bedoeld om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Hierbij is er geen directe relatie met artikel 20 van de Grondwet. Dat grondwetsartikel ziet op bestaanszekerheid in relatie tot door de overheid te verstrekken bijstand om ieder een sociaal minimum te verzekeren.
Beïnvloeding van en door de overheid op social media mbt de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Is er contact geweest tussen overheidsorganen en sociale media platforms voorafgaand aan en tijdens de campagneperiode voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023? Zo ja, met welke platforms is er contact geweest door wie en/of welk departement van de Rijksoverheid en wat heeft dit contact behelst? Betrof dit contact (ook) specifiek de verkiezingen van 22 november zo ja, op welke manier?
Het Ministerie van BZK heeft voorafgaand aan de verkiezingen op ambtelijk niveau gesproken met vertegenwoordigers van Google, Meta, Microsoft, Snapchat, TikTok en X. Het doel van deze gesprekken was om te begrijpen hoe de platformen de risico’s van hun systemen rondom de verkiezingen beoordelen en om inzicht te krijgen in de mitigerende maatregelen die de platformen nemen en de effectiviteit daarvan. Tijdens deze gesprekken is bijvoorbeeld het beleid van platformen besproken, zoals vastgelegd in de eigen gebruikersvoorwaarden, om des- en misinformatie rondom de verkiezingen tegen te gaan.
Ook is er in het kader van de opkomstbevorderende campagne «Elke Stem Telt» van het Ministerie van BZK op Google, Meta en Snapchat geadverteerd met als doel kiesgerechtigden te attenderen op de verkiezing en hen te motiveren om te gaan stemmen. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Daarnaast hebben Google, Meta en Snapchat op eigen initiatief op hun platformen de verkiezingen gepromoot. Dit hebben zij ter kennisgeving voorafgaand aan de verkiezingen bij het Ministerie van BZK gemeld. Het initiatief hiervoor kwam van de platformen.
In de ochtend van 15 november heeft het Ministerie van BZK telefonisch contact opgenomen met een vertegenwoordiger van Meta. Reden hiervoor was de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen». Daarmee was het sociale medium een week te vroeg. Twee uur na dit telefonisch contact was het bericht op Facebook aangepast.
Op 22 november heeft het Ministerie van BZK éénmaal gebruik gemaakt van een «trusted flagger status». Dit betrof een melding bij X, gedaan via het Urgent Escalation Channel, over een bericht waarin werd opgeroepen tot het inkleuren van twee vakjes op het stembiljet. Dit leidt tot een ongeldige stem. Een rapportage over deze melding en een afschrift van de melding zelf en de reactie van X zal volgens staand protocol worden meegezonden met de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Deze wordt dit voorjaar aan uw Kamer verzonden.
Zijn er afspraken gemaakt met deze social media platforms over aan de verkiezingen gerelateerde content, de personen van wie deze content afkomstig was en de inhoud van deze content? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt, door wie en op basis van welke overwegingen? Kunt u deze afspraken gespecificeerd inzichtelijk maken?
Nee, dergelijke afspraken zijn niet gemaakt.
Is er door de overheid met social media platforms gesproken over het beperken van het bereik van bepaalde accounts/personen? Zo ja, wat is hierover besproken, om welke personen/accounts is dit exact gegaan, op basis van welke overwegingen?
Nee, daar is niet over gesproken.
Is er aan de verkiezingen van 22 november gerelateerde informatie/content onderdrukt door social media platforms en zo ja, is dit in overleg/op aandringen/advies van de overheid gebeurd en op basis van welke overwegingen en rechtvaardiging?
Waar het gaat over content van platformen zelf, heeft het Ministerie van BZK één keer contact opgenomen met een platform en wel op 15 november met Meta en geadviseerd de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen», aan te passen. Dit omdat het van belang is dat burgers juist geïnformeerd worden over de correcte datum van de verkiezingen, ook door platformen.
Waar het gaat om content van gebruikers van platformen, kan het Ministerie van BZK via haar trusted flagger status een melding doen van mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken vervolgens een eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van hun gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie noodzakelijk is. Over de inzet van de trusted flager status is uw Kamer eerder geïnformeerd.1
Is er op social media platforms gebruik gemaakt van specifieke algoritmen om aan de verkiezingen van 22 november 2023 gerelateerde content niet/minder/wel/vaker te laten zien?
Waar het gaat om de advertenties voor de opkomstbevorderende campagne heeft het Ministerie van BZK bij de inkoop ingezet op advertenties voor de volgende doelgroepen:
Het Ministerie van BZK heeft geen inzicht in de algoritmen die platformen gebruiken om deze doelgroepen te bereiken en geen zicht op algoritmen die door platformen al dan niet worden ingezet om content gerelateerd aan de verkiezing niet/minder/wel/vaker te laten zien. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing.
Hadden ambtenaren via portals toegang tot sociale media escalatie-channels of andere methodes en kanalen? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke methodes en kanalen dat waren en wat de reden was dat ambtenaren hierop actief waren?
Ja. Zoals eerder gecommuniceerd aan uw Kamer heeft het Ministerie van BZK de status van «trusted flagger» bij Meta, Google, TikTok en Snapchat. Voor X wordt sinds deze verkiezingen gebruik gemaakt van een Urgent Escalation Channel. Het Ministerie van BZK hanteert voor dit kanaal dezelfde standaard werkwijze als bij vergelijkbare trusted flagger statussen bij andere sociale media platformen. Voor informatie over de werkwijze, de verschillende kanalen en de redenen dat ambtenaren hierop actief zijn verwijs ik u graag naar de antwoorden op eerdere Kamervragen en de Kamerbrieven die ik hierover aan de Kamer heb verzonden.2
Is dergelijke inmenging van de overheid en het beïnvloeden van de berichtgeving op social media volgens u te verenigen met het uitgangspunt van eerlijke verkiezingen? Zo ja, kunt u dit uitgebreid uitleggen?
Er vindt geen beïnvloeding of inmenging door de overheid plaats. Het Ministerie van BZK zet de trusted flagger status zeer terughoudend in, en alleen wanneer er een risico bestaat voor de organisatie, uitvoering en integriteit van het verkiezingsproces. Het ministerie kijkt niet naar, en doet geen uitspraken over, andere onderwerpen gerelateerd aan de verkiezingen. De bedrijven waarbij het ministerie een melding doet over mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces maken vervolgens hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is.
Op welke manier waren de verkiezingen van 22 november een onderdeel van de werkbezoeken van de Staatssecretaris aan het Caribisch gebied? Kunt u vertellen welke afspraken met welke personen er tijdens die werkbezoeken hebben plaatsgevonden die te maken hadden en/of op enige manier gerelateerd waren aan de verkiezingen van 22 november en wat deze afspraken hebben behelsd?
Het onderwerp verkiezingen stond bij de bezoeken dit najaar niet op de agenda.
De schade door PFAS in landbouwgif |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat in ongeveer vijf procent van het in Nederland toegelaten landbouwgif PFAS zit, ook wel de forever chemicals genoemd, omdat deze stoffen niet of nauwelijks afbreken in het milieu?1
In het RIVM-rapport «Inventarisatie Zeer Zorgwekkende Stoffen in bestrijdingsmiddelen» (Kamerstuk 22 112, nr. 3580) is geconcludeerd dat ongeveer 5% van de toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en biociden een werkzame stof bevatten die voldoet aan de definitie van PFAS. Aangezien dit onderzoek is gebaseerd op een analyse van eind 2021 en het middelenpakket en de definitie van PFAS enigszins zijn gewijzigd heeft het Ctgb deze gegevens geactualiseerd en heeft hierbij ook de zogenoemde hulpstoffen meegenomen. Dat zijn stoffen die worden toegevoegd aan een gewasbeschermingsmiddel, bijvoorbeeld om er voor te zorgen dat het middel beter werkt. Op basis van de momenteel toegelaten middelen2 bevat circa 10% van de toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en minder dan 1% van de toegelaten biociden PFAS. De conclusie dat ongeveer 5% van de toegelaten middelen (gewasbeschermingsmiddelen en biociden) PFAS bevat, blijft hierdoor overeind.
Kent u het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) waaruit blijkt dat Nederlanders te veel PFAS binnenkrijgen, onder andere via voedsel, wat schadelijk is voor de gezondheid?2
Ja, uit dit rapport komt naar voren dat PFAS breed in onze leefomgeving voorkomen en mensen hier via tal van routes aan worden blootgesteld.
In hoeveel van de in Nederland toegelaten landbouwgiffen en biociden zit een werkzame stof die onder de definitie van PFAS valt? Welke werkzame stoffen zijn dit?
Op basis van de geactualiseerde gegevens bevatten 105 toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en 3 toegelaten biociden een werkzame stof die onder de definitie van PFAS in het restrictievoorstel valt. Dit betreft middelen op basis van de volgende 25 werkzame stoffen: cyflufenamid, cyflumetofen, diflufenican, flocoumafen, flonicamid, fluazifop-P-butyl, fluazinam, flufenacet, fluopicolide, fluopyram, flutianil, flutolanil, isoxaflutool, mefentrifluconazool, metaflumizone, penthiopyrad, picolinafen, prosulfuron, pyridalyl, pyroxsulam, sulfoxaflor, tefluthrin, tembotrione, triflusulfuron-methyl en tritosulfuron.
In hoeveel van de in Nederland toegelaten landbouwgiffen en biociden zit een hulpstof (als synergist, formuleringshulpstof, toevoegingsstof, beschermstof, of detergent) die onder de definitie van PFAS valt? Welke hulpstoffen zijn dit?
Op basis van de geactualiseerde gegevens bevatten 5 toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en 1 toegelaten biocide PFAS als hulpstof. Dit betreft de volgende 3 hulpstoffen: Trans-1,3,3,3-tetrafluoroprop-1-ene, bis(perfluoroalkyl (C6-C12)) fosforzuur-, en perfluoroalkyl (C6-C12) fosforzuur.
Zijn er wettelijk toegestane maximumgehaltes PFAS per formulering en wordt hierop gecontroleerd? Zo ja, door welke instantie? Zo nee, waarom niet?
Gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden streng beoordeeld volgens vastgestelde, veelal Europese kaders. Een middel wordt alleen toegelaten wanneer het gebruik veilig is bevonden voor mens, dier en milieu, waarbij onder andere is beoordeeld op toxiciteit en persistentie. Het maximale gehalte aan werkzame stof in het betreffende middel en de maximale hoeveelheid die mag worden toegepast is vastgesteld in het wettelijk gebruiksvoorschrift. Dit geldt voor alle werkzame stoffen en middelen, dus ook voor PFAS. Voor werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen die op voedselgewassen worden toegepast, zijn eveneens maximale gehaltes aan residu vastgesteld, de maximale residulimiet (MRL). De NVWA houdt toezicht op de samenstelling en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en publiceert de controleresultaten jaarlijks op haar website.
Zijn de resultaten van deze controles openbaar en zo ja, waar kunnen deze worden gevonden?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u, gezien de eigenschap van PFAS dat het niet-afbreekbaar is, zicht op de ophoping van PFAS in landbouwbodems? Zo ja, in welke mate is hier sprake van en wat zijn hiervan de risico’s voor het milieu? Zo nee, waarom niet?
Omdat verschillende type PFAS zich op verschillende wijze in de bodem gedragen, is beperkt zicht op de ophoping in de bodem. Het RIVM heeft echter ten behoeve van het handelingskader PFAS in 2020 een landelijk achtergrondwaardenonderzoek4 uitgevoerd. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de concentraties PFAS in bebouwd gebied verhoogd zijn ten opzichte van de concentraties in landbouw- en natuurgebied. De gevonden achtergrondwaarden veroorzaken volgens het rapport geen onaanvaardbare effecten op het ecosysteem.
Bij welk gehalte van PFAS in landbouwbodems zou er sprake zijn van verontreinigde grond?
Het RIVM heeft in 2021 nieuwe risicogrenzen afgeleid5 voor PFAS in grond en grondwater. Deze risicogrenzen worden gebruikt om vast te stellen of sprake is van een bodemverontreiniging waarbij mogelijk maatregelen, zoals een sanering, genomen dienen te worden. Bij het bepalen of er sprake is van verontreinigde grond wordt geen rekening gehouden met het beoogd gebruik van de locatie.
Klopt het dat het restrictievoorstel van de Europese Commissie beoogt het gebruik van PFAS op termijn te verbieden, maar dat hierbij een uitzondering wordt gemaakt voor PFAS als werkzame stoffen in landbouwgif en biociden? Vindt u dit wenselijk?3
Het Europese restrictievoorstel beoogt een zo breed mogelijk verbod op het op gebruik en op de markt brengen van PFAS. Hierbij is gekozen om toepassingen uit te sluiten die al zijn beoordeeld op de mogelijke risico’s zoals werkzame stoffen in geneesmiddelen, diergeneesmiddelen, biociden en gewasbeschermingsmiddelen7. Hulpstoffen die onderdeel zijn van formulering in gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn wel onderdeel van het restrictievoorstel en zullen zodoende worden uitgefaseerd. Het Europese restrictievoorstel is in lijn met mijn opvatting dat dit soort stoffen en middelen alleen mogen worden toegepast na grondige toetsing van mogelijke effecten op mens, dier en milieu.
Wat is de stand van zaken betreffende de behandeling van dit restrictievoorstel? Loopt deze behandeling volgens planning en per wanneer zou de restrictie ingaan?
Het voorstel is januari 2023 ingediend bij het EU agentschap voor chemische stoffen, ECHA, waar het van maart tot september open heeft gestaan voor een publieke consultatie. Momenteel worden de 5.642 binnengekomen commentaren verwerkt door ECHA. De indienende lidstaten, naast Nederland ook Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen, helpen mee met het verwerken van de commentaren. Uw Kamer wordt met regelmaat over de voortgang geïnformeerd door de verantwoordelijk Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Welke maatregelen gaat u zelf nemen tegen het gebruik van PFAS-houdende landbouwgiffen (als werkzame stof én als hulpstof), om hiermee PFAS-verontreiniging te voorkomen?
Gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen op de markt komen wanneer op grond van het wettelijk kader is aangetoond dat deze veilig kunnen worden toegepast. Dit geldt ook voor PFAS. Binnen het Europese restrictievoorstel wordt voorgesteld om PFAS die als hulpstof binnen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden, uit te faseren. In het Europese restrictievoorstel wordt daarnaast de aanbeveling gedaan om het gebruik van PFAS te monitoren en de persistentiecriteria van geneesmiddelen, diergeneesmiddelen, biociden en gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren. Voor gewasbescherming heeft de Europese Commissie inmiddels aangekondigd hier stappen op te nemen. Ik steun deze voorstellen en zal de Europese Commissie hier actief op blijven bevragen.
Deelt u het inzicht dat het, vooruitlopende op wettelijke verboden, wenselijk is als het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) op de website een waarschuwing plaatst bij alle landbouwgiffen en biociden die PFAS bevatten? Zo ja, gaat u hiertoe opdracht geven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden geclassificeerd volgens Europees geharmoniseerde kaders, waaronder de CLP-Verordening (1272/2008). Voor de aanwezigheid van PFAS in een middel is geen officiële classificatie beschikbaar; er is dan ook geen juridische basis om de middelen op een dergelijke wijze van een waarschuwing te voorzien. Bovendien vind ik het niet wenselijk om met een dergelijke waarschuwing de suggestie te wekken dat een door het Ctgb toegelaten middel niet aan de veiligheidseisen zou voldoen. Wanneer een gewasbeschermingsmiddel niet meer voldoet aan deze veiligheidseisen, zal het Ctgb ingrijpen op de toelating.
Het wetsvoorstel maatschappelijke BV |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich het werkbezoek dat wij samen hebben gebracht aan Roetz Bikes en Refugee Company in Amsterdam in de zomer van 2022 en bewaart u daar net zulke goede herinneringen aan als ik?
Ja.
Herinnert u zich het pleidooi van deze sociale ondernemers dat zij voor het voeren van een gezonde bedrijfsvoering geholpen zouden zijn met de komst van een wet die de maatschappelijke BV zou erkennen?
Het is mij bekend dat een groep ondernemers uitziet naar een wetsvoorstel inzake ondernemen met een maatschappelijke BV. Ik neem hun wens en de onderzoeken waaruit die volgt zeer serieus. Dat geldt ook voor het eveneens uit die onderzoeken volgende belang om deze ondernemers daarbij te stimuleren en te faciliteren. Ik hecht eraan dat dat waar mogelijk gebeurt. Anderzijds vind ik het even belangrijk dat voldoende aandacht wordt besteed aan de kritische geluiden die zijn geuit ten aanzien van het nut en de noodzaak van een wetsvoorstel inzake ondernemen met een maatschappelijke BV. Ook is van belang dat voldoende inzicht bestaat in hoe een eventuele regeling op dat vlak zich zal verhouden tot het al bestaande geheel van wettelijke bepalingen.
Als er een wettelijke regeling komt, moet deze voldoende toegevoegde waarde bieden zodat ondernemers er gebruik van zullen maken: zij moet ondernemers immers faciliteren. Dat vergt dat een wettelijke regeling zowel praktisch als juridisch werkbaar is en niet leidt tot overlap of inconsistenties met al bestaande wettelijke bepalingen, met name op het terrein van het vennootschapsrecht.
In de afgelopen tijd is hard gewerkt aan een voorontwerp voor een wettelijke regeling dat ondernemers die met een maatschappelijke BV willen ondernemen een eenduidig en herkenbaar juridisch kader biedt, binnen de hierboven geschetste randvoorwaarden. Dit proces is vergevorderd maar nog niet afgerond. Op een aantal vlakken blijkt het lastig om de gewenste inpassing te bereiken met behoud van praktische bruikbaarheid en juridische consistentie. Het betreft met name de eisen, beperkingen en waarborgen die moeten worden geformuleerd met betrekking tot de wijze waarop wordt omgegaan met de winst en het vermogen van de maatschappelijke BV en de wijze waarop eventuele wettelijke voorschriften kunnen worden gehandhaafd.
Ik ben voornemens om het voorontwerp zoals dat nu bestaat op korte termijn voor te leggen aan enkele deskundigen uit de wetenschap en praktijk met de vraag of dit voorontwerp als geheel naar hun inschatting een voor de praktijk nuttige en bruikbare, juridisch voldoende consistente en sluitende regeling biedt. Daarbij zal ik hen in het bijzonder de vraag stellen of de ontworpen bepalingen over winst en vermogen naar hun inschatting voldoende effectief en praktisch werkbaar zijn dan wel of zij reden zien om alternatieve/andersluidende bepalingen op te nemen.
Na raadpleging van de desbetreffende deskundigen en zo nodig in overleg met betrokken andere departementen zal een besluit worden genomen over de voortgang van dit traject. Dit proces zal naar verwachting nog enige tijd in beslag nemen. Ik zal uw Kamer berichten wanneer het is afgerond.
Weet u dat ongeveer zesduizend Nederlandse bedrijven met smart al jaren wachten op de komst van deze wet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de voorbereidingen voor het wetsvoorstel maatschappelijke BV onverwijld doorgaan en het wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2024 in consultatie zal gaan, een jaar later dan eerder was toegezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ''Arnhemse Werkbrigade' slaat aan: begeleid werk via Scalabor leidt tot vaste baan' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht ««Arnhemse Werkbrigade» slaat aan: begeleid werk via Scalabor leidt tot vaste baan» en de proef die in Arnhem heeft plaatsgevonden inzake mensen begeleiden naar regulier werk via Scalabor?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u de Kamer nader informeren over de details van de proef in Arnhem? Bijvoorbeeld over de randvoorwaarden die maakten dat de proef in Arnhem succesvol is?
Ik heb informatie ingewonnen bij de directie van Scalabor over het concept van de Werkbrigade, een initiatief dat waardevolle kansen biedt aan mensen voor wie een baan bij een reguliere werkgever niet direct binnen handbereik ligt.
Via de Arnhemse Werkbrigade ontvangen mensen die intensieve begeleiding nodig hebben en voor wie het moeilijk is om werk te vinden, een baan en een contract bij het sociaal ontwikkelbedrijf Scalabor. Hiermee krijgen zij de mogelijkheid om in deeltijd betaald werk te verrichten, vaak in het groenonderhoud, de schoonmaak of beveiliging. Dit biedt hen niet alleen werk, maar ook de kans om te leren en persoonlijk te groeien.
Binnen de Werkbrigade ontwikkelen deelnemers zich in twee jaar tijd zoveel mogelijk tot werknemers die zelfstandig kunnen werken. Het uiteindelijke doel is om hen vervolgens duurzaam aan het werk te helpen op een baan die bij ze past. Bij voorkeur bij een reguliere werkgever.
De vergoeding voor werk bij de Werkbrigade is gebaseerd op het Wettelijk Minimumloon (WML). Hiervoor dragen de gemeente Arnhem en Scalabor samen de kosten. De gemeente stelt een bedrag beschikbaar dat gelijk staat aan de kosten voor een uitkering. Scalabor vult dit bedrag aan tot het WML-niveau. Volgens Scalabor blijven de kosten voor de gemeente hiermee neutraal ten opzichte van het financieren van een uitkering. Scalabor kan de overige noodzakelijke kosten dekken uit de opbrengsten van het werk dat werknemers bij de Werkbrigade verrichten. Volgens Scalabor gaan werknemers er door een baan bij de Werkbrigade financieel op vooruit: het salaris dat zij ontvangen is hoger dan wanneer het inkomen zou bestaan uit een uitkering.
In de afgelopen twee jaar zijn via de Werkbrigade 49 langdurig werklozen in dienst genomen. Na twee jaar is 65% van hen doorgestroomd naar een vaste betaalde baan bij reguliere werkgevers. Voor de overige mensen geldt dat hun contract met een jaar verlengd wordt. Dit met als doel ook deze groep uiteindelijk naar regulier werk te begeleiden.
Op welke wijze gaat u de aangenomen motie Palland/Kathmann uitvoeren inzake een pilot of experiment met basisbanen bij reguliere werkgevers?2
De motie Palland/Kathmann beoogt de stap om vanuit langdurige bijstand in deeltijd aan het werk te gaan bij een reguliere werkgever te ondersteunen via een ingroeimodel. En vraagt daarbij ervaringen en effect in marginale druk, toeslagen en doenvermogen/leerbaarheid in kaart te brengen. Met uw Kamer onderschrijf ik het belang om die stap te vergemakkelijken. Gemeenten beschikken op grond van de Participatiewet over een scala aan instrumenten om de stap naar (deeltijd)werk te bevorderen, zoals bijvoorbeeld de inzet van leerwerktrajecten en loonkostensubsidie.
Begin 2024 ga ik in gesprek met gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven om te bezien welke ervaringen er specifiek zijn met het bevorderen van deeltijdwerk voor langdurig bijstandsgerechtigden en hoe nader invulling gegeven kan worden aan het verzoek in de motie. Daarbij worden de hierboven genoemde elementen uit de motie betrokken. Ik zal daarbij gebruik maken van de ervaringen die bij Scalabor zijn opgedaan. In het tweede kwartaal van 2024 zal ik uw Kamer nader informeren.
Bent u bereid om de ervaringen vanuit Scalabor en Arnhem te betrekken bij de toekomstscenario’s voor de sociale werkvoorzieningen/sociaal ontwikkelbedrijven en bij de uitvoering van de motie pilot basisbanen?3
Op 21 december 2023 ontving uw Kamer de brief «Infrastructuur Sociaal Ontwikkelbedrijven» (documentnummer: 2023Z20875)4, waarin ik maatregelen presenteer die ik in uitwerking heb en die bijdragen aan een toekomstbestendige infrastructuur.
In deze brief benadruk ik het belang van de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven om een veilig vangnet te bieden voor mensen die wel kunnen werken, maar voor wie dit niet, of nog niet, bij reguliere werkgevers mogelijk is. Voor deze mensen blijven sociaal ontwikkelbedrijven ook in de toekomst belangrijk. Als opstap naar werk, als een plek waar je in een beschutte omgeving kunt werken en als een plek waarop je kunt terugvallen als het even niet lukt bij een reguliere werkgever. Ook wordt in de brief benadrukt dat dit vangnet niet alleen van toepassing is op mensen die onder de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en beschut werk vallen, maar ook op andere groepen die moeite hebben met het vinden van regulier werk, vaak onder de banenafspraak. Hoewel veel van deze mensen in theorie bij reguliere werkgevers aan de slag zouden kunnen, is dit in de praktijk niet altijd direct haalbaar. In de verkenning «Uitvoeringsperspectieven voor een duurzame sociale infrastructuur» die uw Kamer bij de brief «Infrastructuur Sociaal Ontwikkelbedrijven» ontving, wordt een uitgebreider beeld geschetst van deze groep mensen.
Zoals ook uit mijn brief kan worden opgemaakt, blijft het binnen het toekomstperspectief dat ik voor ogen heb voor gemeenten mogelijk om eigen keuzes te maken over de uitvoering van initiatieven zoals de Werkbrigade. Vanuit mijn rol wil ik die mogelijkheid voor gemeenten versterken om ervoor te kiezen de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven breed beschikbaar te houden voor mensen die hiervan afhankelijk zijn. In de hierboven genoemde brief heb ik aangegeven hiervoor een pakket van maatregelen in uitwerking te hebben. Met deze maatregelen zou in de periode 2024–2034 een bedrag van in circa € 330 miljoen gemoeid zijn. Daarna bestaat de structurele investering uit jaarlijks een bedrag van € 35 miljoen. Besluitvorming over deze maatregelen en de budgettaire inpasbaarheid worden betrokken bij de voorjaarsbesluitvormig en/of afgewogen door een nieuw kabinet.
Onderdeel van deze maatregelen is de mogelijkheid van een infrastructurele opslag. Deze opslag is bedoeld voor de financiering van infrastructurele kosten die noodzakelijk zijn voor het bieden van werk aan mensen die niet regulier aan het werk kunnen komen. Het betreft kosten voor essentiële zaken waar nu in de bekostiging van de Participatiewet geen rekening wordt gehouden. Zoals kosten voor huisvesting, vervoer en gereedschap. Dit komt neer op een budget van ca. € 3.465 per plek en een structurele investering van € 34,7 miljoen.
Daarnaast stel ik in 2024 een bedrag van € 63,9 miljoen euro beschikbaar. Hiermee kunnen gemeenten eerste stappen zetten richting een duurzame infrastructuur.
Zoals in het antwoord op vraag 3 genoemd, betrek ik ook bij de uitvoering van de motie Palland/Kathmann hier gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven graag bij. Ik zal daarbij bezien hoe ik specifiek gebruik kan maken van de ervaringen die bij Scalabor zijn opgedaan.
Zijn de ervaringen zoals opgedaan door Arnhem/Scalabor met begeleid werk aanleiding voor u om ook bij regionale mobiliteitsteams (RMT’s) de positie van sociaal ontwikkelbedrijven (actiever) te betrekken?
Zoals ik uw Kamer in de brief «Afdoening moties 35 644, nr. 6 en 35 925 XV, nr. 63» (Kamerstuk 35 644, nr. 15) schreef, is er in veel regio’s al een nauwe samenwerking tussen RMT’s en sociaal ontwikkelbedrijven. Binnen het traject «uitbreiding arbeidsmarktinfrastructuur», zoals beschreven in de «Kamerbrief uitgangspunten voor de uitbreiding van de arbeidsmarktinfrastructuur» (Kamerstuk 33 566, nr. 108), wordt nauw met gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven afgestemd over de rol en positie van sociaal ontwikkelbedrijven binnen de bredere arbeidsmarktinfrastructuur. Sociaal ontwikkelbedrijven worden hierbij actief betrokken.
Een mogelijk onrechtmatige werkwijze bij RIEC & LIEC. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het RIEC-project Bloedkoraal, bij de aanpak van recreatiepark Fort Oranje in Rijsbergen?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet bekend met het door u aangeduide RIEC-project Bloedkoraal.
Naar aanleiding van de sluiting van recreatiepark Fort Oranje heeft mijn ministerie ter bevordering van de kennis- en ervaringsuitwisseling op landelijk niveau de gemeente Zundert gevraagd een juridische handreiking voor gemeenten op te stellen. In het kader van de uitvoering van de landelijke Actie-agenda vakantieparken 2018–2020 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daarvoor bij decembercirculaire gemeentefonds 2018 een bijdrage ter beschikking gesteld van € 75.000. De handreiking ten behoeve van de handhaving op vakantieparken is eind 2019 beschikbaar gekomen. Daarnaast heeft mijn ministerie bij meicirculaire gemeentefonds 2019 een bijdrage van € 1,5 miljoen aan de gemeente Zundert verstrekt als tegemoetkoming in de juridische kosten voor de (landelijke) pilot met betrekking tot de sluiting en beheer- overname van recreatiepark Fort Oranje.
Waarom sleept de door Bloedkoraal georganiseerde sluiting en ontruiming van de camping zich inmiddels meer dan zes jaar voort? Is er uitzicht op een oplossing?
Het is aan de gemeente Zundert om in te gaan op de aanpak van recreatiepark Fort Oranje in Rijsbergen.
Kunt u reflecteren op de situatie waarbij de gemeente Zundert zich de 24 hectare grond probeert toe te eigenen door bij de eigenaren miljoenen in rekening te brengen voor de sloop? Waarom kan de gemeente zonder bevoegdheid onteigening van burgers proberen te bewerkstelligen?
Het is niet aan mij om vanuit de rijksoverheid te reflecteren op de aanpak van de gemeente Zundert met betrekking tot recreatiepark Fort Oranje. Het is aan de lokale overheid, de gemeente Zundert in dit geval, om op de aanpak in te gaan.
Bent u ervan op de hoogte dat de aanpak van Fort Oranje voorafgaand aan de ontruiming op 7 juni 2017 tijdens een samenkomst met de Rechtbank Zeeland-West-Brabant besproken is?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde bijeenkomst.
Hoe verhoudt zich deze ontmoeting tot artikel 12 van de Wet rechterlijke organisatie, dat rechters verbiedt zich op enige wijze met (toekomstige) procespartijen in te laten en met het rechtstatelijke beginsel van machtenscheiding?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde ontmoeting. Ik kan over uw vraag dan ook geen oordeel geven.
Waarom werd de bijeenkomst van Bloedkoraal, eind oktober 2016, waarna kort daarna de Steuerfahndung in Duitsland een strafrechtelijk belastingonderzoek begon, bijgewoond door een belastingambtenaar van de afdeling Externe Overheid Samenwerking (EOS)?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde bijeenkomst en wie daar aanwezig zijn geweest.
Zijn er directe of indirecte contacten geweest met autoriteiten in Bremen over dit of andere onderzoeken tegen Jan Engel en Jeroen Pols? Zo ja, kunt u vertellen wat deze contacten hebben behelsd en alle communicatie hieromtrent openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet bekend met de door u aangeduide contacten met autoriteiten in Bremen.
Het onderzoek naar het overlijden van een Nederlandse staatsburger in Gaza |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hoeveel weken is het inmiddels geleden dat premier Rutte de Israëlische regering vroeg om opheldering over de dood van de 33-jarige Nederlandse Islam al-Ashqar uit Doorn in Gaza door Israëlisch militair optreden?
Op 22 oktober jl. bereikte ons het verdrietige nieuws dat de Nederlandse Islam al-Ashqar in Gaza om het leven was gekomen in Gaza. Vanaf dat moment hebben wij het overlijden van Islam al-Ashqar herhaaldelijk opgebracht bij de Israëlische autoriteiten. Bijvoorbeeld tijdens het bezoek van demissionair Minister-President Rutte aan Israël en de Palestijnse Gebieden op 23 oktober, inmiddels zeven weken geleden. Diezelfde dag vroeg ook ik opheldering aan mijn Israëlische counterpart. In mijn contact met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken, Eli Cohen, op 12 december jl. heb ik gevraagd of er al meer duidelijkheid is.
Hebt u inmiddels uitleg ontvangen van de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet en hoe kwalificeert u het uitblijven van die uitleg?
De Israëlische autoriteiten hebben toegezegd alle beschikbare inlichtingen die in relatie staan tot deze verdrietige gebeurtenis aan ons te overhandigen. Op dit moment zijn deze nog niet ontvangen. Ik begrijp en deel uw behoefte aan meer duidelijkheid in deze zaak. Het kabinet blijft hierop aandringen bij Israël.
Hoe vaak, wanneer en op welk niveau hebt u inmiddels bij de Israëlische regering aangedrongen op uitleg?
Ik kan u verzekeren dat het overlijden van Islam al-Ashqar veelvuldig en tot het hoogste niveau is opgebracht bij de Israëlische autoriteiten, zowel op politiek als (hoog)ambtelijk en diplomatiek niveau. Het kabinet zal dit blijven doen totdat er meer duidelijkheid is.
Klopt het dat de Israëlische krijgsmacht bij bombardementen die het uitvoert vooraf een (schriftelijke) inschatting maakt van doelwitkeuze en te verwachten nevenschade en dat na inzet een (schriftelijke) vorm van een battle damage assessment wordt opsteld? Zo ja, waarom is de Israëlische regering dan niet in staat de door de premier gevraagde opheldering te geven?
Voor zover bekend is de besluitvorming over de doelwitkeuze tijdens militaire operaties door de Israëlische krijgsmacht onderhevig aan interne juridische toetsing, gebaseerd op de informatie die beschikbaar is onder de omstandigheden van dat moment. Daarnaast stelt Israël na afloop van militaire operaties naar verluidt «battle damage assessments» op. Deze stukken zijn echter vertrouwelijk en worden niet met andere landen gedeeld. Zoals aangegeven blijft het kabinet bij de Israëlische regering aandringen op opheldering over de dood van Islam al-Ashqar.
Is er meer duidelijkheid over het aantal Nederlanders (en Nederlandse ingezetenen) die zich nog in Gaza bevinden?
De afgelopen tijd hebben meerdere Nederlanders de Gazastrook kunnen verlaten. Buitenlandse Zaken heeft samen met collega’s van het Ministerie van Defensie de doorreis naar Nederland verzorgd. Buitenlandse Zaken onderhoudt op het moment van schrijven actief contact met 11 personen in Gaza met de Nederlandse nationaliteit en hun kerngezinsleden, en verblijfsvergunninghouders. Aangezien de situatie elk moment kan veranderen, zijn deze cijfers op moment van publicatie mogelijk achterhaald.
Deelt u de mening dat het een schandaal is dat deze Nederlanders (en Nederlandse ingezetenen) Gaza nog niet hebben kunnen verlaten?
Het kabinet zet samen met andere EU-lidstaten en landen in de regio alles op alles om alle buitenlanders zo snel mogelijk veilig uit de Gazastrook te krijgen. De mogelijkheden voor het veilig verlaten van de Gazastrook zijn echter sterk afhankelijk van hoe de veiligheidssituatie zich ter plaatse ontwikkelt.
Kan het kabinet in detail uiteenzetten welke stappen het heeft ondernomen om deze Nederlanders (en Nederlandse ingezetenen) uit Gaza te krijgen en van wie of welke partijen het tegenwerking ondervindt?
Buitenlandse Zaken onderhoudt actief contact met Nederlanders in Gaza die zich hebben aangemeld via de BZ Informatieservice. Op basis van de door Nederland gedeelde informatie worden door autoriteiten van Egypte en Israël lijsten opgesteld, die uiteindelijk op Facebook worden gepubliceerd, zodat personen die zich in de Gazastrook bevinden weten dat zij kunnen uitreizen. Soms worden personen niet op deze lijsten geplaatst. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades en vertegenwoordigingen in de regio onderhouden actief contact met partners in de regio en zetten zich er via alle beschikbare diplomatieke kanalen, ook in EU-verband, voor in dat alle overige bij ons bekende Nederlanders, en hun kerngezinsleden, en verblijfsvergunninghouders zo snel mogelijk de Gazastrook kunnen verlaten. Gelet op de zeer uitzonderlijke en schrijnende situatie in Gaza heeft het kabinet deze week besloten deze ondersteuning ook te bieden aan personen in Gaza met een via de geëigende procedure van de IND verkregen positief besluit voor gezinshereniging. Bij de opvang na de grenspassage werkt Nederland nauw samen met EU-partners, in het bijzonder België.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, bij voorkeur voor het debat over de Europese top op 12 december aanstaande?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Mbo-nieuwkomersonderwijs |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Zijn de Ministers bekend met de aanpak van het mbo-nieuwkomersonderwijs van het Alfa-college in Groningen voor de entree en mbo-niveau 2 geïntegreerde trajecten Elektrotechniek waar extra Nederlands en Rekenen wordt geboden om aan de nieuwe talige rekeneisen te voldoen?
Ja.
Zijn de Ministers bereid hierover met het Alfa-college in gesprek te gaan en te bezien wat nodig is om het mbo-onderwijsaanbod voor anderstaligen en nieuwkomers te versterken en toegankelijker te maken?
Ja.
Zijn de Ministers bereid om voorbereidingen te treffen voor een wettelijke grondslag voor het beroepsonderwijs aan anderstaligen en nieuwkomers in het mbo?
Momenteel vindt op verzoek van uw Kamer een toekomstverkenning plaats naar het nieuwkomersonderwijs in het po, vo en mbo. De centrale vraag hierbij is: hoe bieden we nieuwkomers een zo goed mogelijke start en kansen in ons onderwijs? In het voorjaar van 2024 organiseren we hierover een brede landelijke dialoog. Daarbij kijken we onder andere naar wet- en regelgeving en de ervaringen van diverse onderwijsinstellingen, zoals het Alfa-college. Wij streven ernaar om voor de zomer van 2024 toekomstscenario’s met uw Kamer te delen.
De verlaagde GLB-premies |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat een verlaging met een kwart van de basispremie en voor de betalingen voor de ecoregeling ten opzichte van eerdere bedragen, bijdraagt aan het herstellen van een «betrouwbare overheid»? Zo ja, waarom vindt u dat?1
De bekendmaking van de voorlopige tarieven voor de basisinkomenssteun en de aanvullende herverdelende inkomenssteun hebben helaas tot de nodige onrust geleid. De communicatie hierover is onvoldoende duidelijk geweest, ik betreur dat. Het is cruciaal dat boeren kunnen rekenen op de overheid en op het GLB als instrument om ze te ondersteunen in de transitie. Boeren rekenen daarbij ook op een deelbetaling van de GLB inkomenssteun in december.
De voorlopige tarieven maken de uitbetaling van een deel van de basispremie in december van dit jaar mogelijk. De voorlopige tarieven zijn lager dan de later vast te stellen definitieve tarieven. In de meeste gevallen volgt dus nog een nabetaling. De voorlopige tarieven zijn lager dan verwacht vanwege de hogere inschrijving voor zowel de basisinkomenssteun als de ecoregeling, en om het risico op terugvorderingen te beperken.
Zoals ik in mijn brief van 16 november (Kamerstuk 28 625, nr. 354) aan uw Kamer heb gemeld, is het nog niet mogelijk om definitieve tarieven vast te stellen omdat er nog te veel onzekerheid bestaat over de definitieve getallen.
Kunnen er, gelet op de koopkrachtontwikkelingen van 2023 en voor het jaar 2024 mogelijk andere compensatiemaatregelen worden getroffen om deze verpletterende daling in Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)-subsidies voor boeren op te vangen?
Het definitieve beeld moet nog bepaald worden. In het voorjaar van 2024 stel ik de definitieve tarieven vast. Het feit dat er meer hectares zijn aangevraagd, maakt dat het beschikbare EU-budget over meer hectares verdeeld moet worden. Dat leidt tot lagere tarieven. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 november (Kamerstuk 28 625, nr. 354) en in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december zoek ik, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de maatschappelijke diensten te belonen.
Bent u van mening dat de verlaging van hectarepremies boeren aanmoedigt om nog verder te verduurzamen of an sich te kiezen voor een carrièrepad als (jonge) boer?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Bij jonge boeren merk ik de animo voor verduurzaming nog het meest. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw. De subsidies van het GLB zijn er juist voor bedoeld om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Ik kan mij voorstellen dat verlaging van tarieven niet aanmoedigt, daarom doe ik mijn uiterste best om te zoeken naar mogelijkheden om boeren alsnog voor de maatschappelijke diensten te belonen.
Deelt u de mening dat het voorlopige tarief voor aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers (2.500 euro) slechts een druppel op de hete plaat is en dat de agrarische sector snakt naar een betrouwbare overheid die boeren vertrouwen, zekerheid en eerlijke verwachtingen geeft? Zo ja, waarom kiest u er dan voor om telkens te kiezen voor onvoorspelbaar beleid?
Het Europese GLB-kader en het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB is vastgesteld voor de periode 2023–2027. Dit geeft voor een langere periode helderheid wat dit beleid beoogt op het gebied van inkomenssteun voor jonge boeren en de aanvullende regelingen. In het NSP hebben we afgesproken dat de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers wordt afgebouwd. Jonge landbouwers die onder het vorige GLB aanspraak konden maken op de aanvullende inkomenssteun, krijgen deze in de huidige periode gewoon uitbetaald totdat de standaardperiode van vijf jaar is volgemaakt, juist vanwege stabiliteit in beleid en vertrouwen in de overheid.
Ter vervanging van het afbouwen van deze vorm van inkomenssteun komt een nieuwe regeling die jonge boeren ondersteunt bij bedrijfsovername. Deze is meer gericht op verduurzaming en het moment van overname. Er is in het NSP jaarlijks een hoger bedrag voor jonge boeren gereserveerd dan in het vorige GLB. De nieuwe vorm van steun aan jonge boeren, de vestigingssteun, betreft een bedrag van 25.000 euro per jonge landbouwer vanuit EU-budget gefinancierd. In mijn brief van 19 september (Kamerstuk 30 252, nr. 128) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn inzet om 100 miljoen euro aan het steuninstrument toe te voegen. De exacte hoogte van de bedragen moet nog worden bepaald. De voorwaarden van de regeling zullen voor openstelling met uw Kamer gedeeld worden. De openstelling is voorlopig voorzien in het tweede kwartaal van 2024.
Hoe heeft Nederland in Brussel onderhandeld over de verdeling van fondsen binnen het GLB? Wat waren voor Nederland onze «troeven» om in te zettten en waarom heeft Nederland niet met een hardere vuist op tafel geslagen om de Nederlandse, agrarische belangen te waarborgen en een groter deel van de subsidiepot toe te eigenen?
De verdeling van de fondsen binnen het GLB waren onderdeel van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 van de Europese Unie. Uw Kamer is daarover destijds per brief geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1574) en heeft op 25 februari 2021 het Eigenmiddelenbesluit van de Europese Unie goedgekeurd. Nederland ontvangt een evenredig deel van de Europese landbouwfondsen. Binnen het budget dat aan Nederland is toegewezen, zijn in het Nationaal Strategisch Plan keuzes gemaakt over de inzet van middelen.
Lidstaten kunnen, zoals Frankrijk, met nationale middelen aanvullende financiering beschikbaar stellen voor de agrarische sector om bij te dragen aan de doelen van het GLB. Dat gaat dan om maatregelen in de zogenaamde tweede pijler. De basisinkomenssteun en de ecoregeling vallen beide onder de eerste pijler. Zoals ik in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december heb aangegeven, staat het GLB niet toe dat het budget van de eerste pijler wordt aangevuld met nationale middelen. Toch ben ik met de Europese Commissie in gesprek over welke mogelijkheden er wel zijn om boeren te compenseren die hebben meegedaan met de ecoregeling.
Heeft Nederland in Brussel «gefaald» op het gebied van de toekenning van GLB-subsidies, gezien het feit dat de Europese Commissie tegelijkertijd 500 miljoen euro aan Franse boeren belooft? Hoe is dit Frankrijk wél gelukt en Nederland niet? Wat is hier misgegaan?2
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel 'NAM: 'Laatste aardgas uit velden halen, is niet voor meer ruimte afvalwater oliewinning'' |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «NAM: «Laatste aardgas uit velden halen, is niet voor meer ruimte afvalwater oliewinning»»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Wat zijn de exacte redenen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) om de aardgaswinning in Zuidoost-Drenthe, met name in de velden van Dalen, Oosterhesselen, Schoonebeek, en Nieuw-Amsterdam, opnieuw op te starten?
De NAM heeft op 31 oktober 2022 het verzoek om instemming met de actualisatie van het winningsplan ZO-Drenthe Zuur ingediend. De reden die de NAM aangeeft voor de actualisatie van het geldende winningsplan is de verlengde levensduur van de gasvelden Dalen DC, Dalen ZEZ2C, Oosterhesselen ZEZ2C en Emmen-Nieuw Amsterdam ZEZ2C tot en met 2030. De velden van Schoonebeek vallen niet onder het winningsplan ZO-Drenthe Zuur.
In hoeverre heeft het heropstarten van de aardgaswinning te maken met de behoefte aan bergruimte voor het afvalwater uit de oliewinning? Is er sprake van een direct verband tussen deze twee activiteiten? Kunt u aangeven of deze motivatie in lijn is met het beleid en de doelstellingen van de overheid met betrekking tot de energietransitie en duurzaamheid?
De NAM legt in het winningsplan ZO-Drenthe Zuur geen verband tussen de aardgaswinning en eventuele bergruimte ten behoeve van andere winningen zoals de oliewinning. De aardgaswinning ZO-Drenthe Zuur staat dan ook op zichzelf. Aardgas is in de transitie naar duurzame energie nog steeds nodig en dit is een onderdeel van het klimaatbeleid.2 Daarbij geldt als uitgangspunt dat Nederlandse gaswinning onder het niveau van de binnenlandse aardgasvraag blijft.
Kunt u bevestigen hoe u op de hoogte bent gesteld van het voornemen van de NAM om de aardgaswinning in Zuidoost-Drenthe, met name in de velden van Dalen, Oosterhesselen, Schoonebeek en Nieuw-Amsterdam, opnieuw op te starten?
De NAM heeft op 31 oktober 2022 het verzoek om instemming met de actualisatie van het winningsplan ZO-Drenthe Zuur ingediend.
Wat is uw reactie op de zorgen van de gemeenten Emmen en Coevorden, evenals de provincie, die aangeven zich «overvallen» te voelen door dit plan? Kunt u aangeven welke stappen u overweegt te nemen om de betrokken partijen te betrekken bij het besluitvormingsproces?
Ik vind het vervelend dat de gemeenten Emmen en Coevorden zich overvallen voelen. Bij de besluitvorming over het winningsplan ZO-Drenthe Zuur worden partijen op verschillende manieren betrokken. Op 31 augustus 2023 heeft EZK een bijeenkomst georganiseerd met de decentrale overheden. De NAM was hier ook bij aanwezig. Tijdens de bijeenkomst zijn vragen van de decentrale overheden beantwoord. Aldaar is afgesproken elkaar op te zoeken bij vragen of zorgen. In het ontwerpbesluit betrek ik de adviezen van de decentrale overheden. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbesluit organiseer ik een informatiemarkt op locatie.
Hoe beoordeelt u de bezwaren van Stop Afvalwater Schoonebeek, met name de zorgen over de mogelijke gevolgen van gestapelde mijnbouw en de ruimte voor afvalwaterinjectie in de gasvelden?
Gas- en oliewinning kunnen bodemdaling veroorzaken. In een winningsplan moet zowel de bodemdaling ten gevolge van dat winningsplan, als de bodemdaling door andere winningen worden aangegeven. Het advies van TNO en SodM over deze bodemdaling betrek ik in mijn besluit. Bij dit winningsplan is geen sprake van waterinjectie in de gasvelden van ZO-Drenthe Zuur.
Wat is uw standpunt met betrekking tot de zorgen van Stop Afvalwater Schoonebeek over de capaciteit van het gasveld Schoonebeek om het afvalwater uit de oliewinning te absorberen?
Op dit moment is geen sprake van onvoldoende capaciteit. Mocht in de toekomst toch blijken dat er onvoldoende capaciteit is, dan zal de NAM aanvullende capaciteit moeten zoeken en daarvoor een vergunning moeten aanvragen. Ook dan zal daar alleen een vergunning verleend worden als dat veilig en verantwoord mogelijk is. Dit is geen onderdeel van het winningsplan ZO-Drenthe Zuur en voor zover mij bekend heeft NAM daar ook geen voornemens toe.
Het artikel vermeldt dat de gemeenten Emmen en Coevorden vrezen dat de NAM mogelijk de bijna lege gasvelden in Dalen, Oosterhesselen en Nieuw-Amsterdam verder wil leegmaken om ruimte te creëren voor de injectie van afvalwater; kunt u aangeven welke maatregelen u overweegt te nemen om mogelijke negatieve gevolgen te voorkomen?
Een aanvraag voor de injectie van afvalwater is niet aan de orde voor de gasvelden Dalen DC, Dalen ZEZ2C, Oosterhesselen ZEZ2C en Emmen-Nieuw Amsterdam ZEZ2C. Mocht een dergelijke aanvraag in de toekomst, hoewel momenteel niet voorzien, toch ingediend worden, dan zal deze volgens de dan geldende wet- en regelgeving beoordeeld moeten worden. Veiligheid van omwonenden staat daarbij voorop. Het Staatstoezicht op de Mijnen adviseert mij over de mogelijke gevolgen voor de veiligheid van mens en milieu en de adequaatheid van de risicobeheersing.
De gemeente Emmen en het provinciebestuur verzetten zich tegen het heropstarten van het gasveld onder Nieuw-Amsterdam vanwege de toegenomen bodemdaling en schademeldingen; kunt u aangeven welke maatregelen u overweegt te nemen om de zorgen over bodemdaling en mogelijke schade aan te pakken? Hoe wordt het voorzorgsprincipe en nee, tenzij principe gewaarborgd?
In de adviezen van de decentrale overheden is een onderzoek3 naar schademeldingen in Nieuw-Amsterdam door bodemdaling en ongelijkmatige zetting vermeld. Dit onderzoek wijst uit dat de schademeldingen in het gebied niet door mijnbouw lijken te komen. TNO en SodM schrijven in hun adviezen dat de toekomstige gaswinning door de voorliggende wijziging van het winningsplan tot een halve millimeter extra bodemdaling zal leiden. Alle andere bodemdaling door mijnbouwactiviteiten in het gebied is veroorzaakt door gaswinning die al heeft plaatsgevonden, of wordt veroorzaakt door andere winningen zoals Schoonebeek. Mede door na-ijleffecten en de effecten van deze andere activiteiten gaat de NAM uit van 6 cm extra bodemdaling in het winningsplan ZO-Drenthe Zuur ten opzichte van het vorige winningsplan. In het ontwerpbesluit met de wijziging van het winningsplan zal ik aandacht hebben voor de zorgen die leven in het gebied. Ik stem alleen in met het winningsplan als dit veilig en verantwoord kan.
Wat is uw reactie op het standpunt van Coevorden dat vraagt om een «stappenplan» in geval van aardbevingen en het bespreken van de opbrengsten van nieuwe aardgaswinning met de NAM?
Indien in een gasveld een beving plaatsvindt, meet het seismische meetnetwerk van het KNMI de magnitude en de locatie van de beving. Daarna kan worden bepaald of de beving werd veroorzaakt door gaswinningsactiviteiten.
In het seismisch risicobeheersplan van de NAM is een stappenplan vastgelegd voor acties en communicatie naar aanleiding van een beving. Hierin wordt onder andere vastgelegd bij welke magnitude van een beving de NAM een rapportage op moet stellen en productiemaatregelen moet overwegen. SodM beoordeelt die rapportage en de voorgestelde maatregelen en kan hierop handhaven.
Het delen van de opbrengsten van aardgaswinning is momenteel geen onderdeel van het afwegingskader om tot een besluit te komen. Zoals benoemd in de brieven aan de Tweede Kamer van 20 januari 20234 en 15 juni 20235 over de contourennota voor de aanpassing van de Mijnbouwwet, wil ik de mogelijkheden verkennen om de lusten en lasten van mijnbouwactiviteiten anders te verdelen. Een onderzoek dat in dit kader is uitgevoerd deel ik met een korte duiding zo spoedig mogelijk met uw Kamer.
Kunt u aangeven welke invloed de heropstart van de aardgaswinning in Zuidoost-Drenthe heeft op de totale verwachte bodemdaling, zoals aangegeven door de NAM?
TNO en SodM schrijven in hun adviezen dat de toekomstige gaswinning door de voorliggende wijziging van het winningsplan tot een halve millimeter extra bodemdaling zal leiden.
Welke maatregelen overweegt u te nemen om ervoor te zorgen dat het besluitvormingsproces en de uitvoering van de aardgaswinning in lijn zijn met de belangen van de betrokken gemeenten, provincies en de bredere doelstellingen van duurzame energie en milieu?
Ik volg de gebruikelijke procedure waarin de decentrale overheden advies uitbrengen. Gezien de zomervakantie heb ik de provincie, het waterschap, en de gemeenten gedurende een ruimere periode dan normaal in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen: van 24 juli 2023 tot 6 oktober. Voor de gemeenten heb ik deze termijn op hun verzoek nog verlengd tot eind oktober. SodM en TNO hebben ook advies uitgebracht.
SodM heeft een wettelijke opdracht mij te adviseren over de veiligheid en de nadelige gevolgen voor mens en milieu. Deze adviezen zijn voor mij leidend. Ik wijs in dit kader naar het in de contourennota (Kamerstuk 32 849, nr. 214) vastgelegde uitgangspunt dat de binnenlandse gasproductie de Nederlandse vraag naar gas niet overschrijdt. Het milieu maakt als toetsingsgrond onderdeel uit van het nog op te stellen ontwerpbesluit met het winningsplan. Ik betrek de adviezen van de decentrale overheden bij het ontwerpbesluit.
Kunt u op dit artikel reflecteren met een specifieke focus op het voorzorgsprincipe en het nee, tenzij principe?
In voorgaande antwoorden heb ik uitgelegd hoe ik op basis van de wet omga met deze en andere aanvragen voor wijziging van een winningsplan. Dat staat los van de wensen voor nieuw beleid die zijn vastgelegd in de contourennota (Kamerstuk 32 849, nr. 214). Ik wil een nationaal programma voor duurzaam gebruik van de diepe ondergrond opstellen, dat vooraf duidelijk maakt waar welke activiteit mag plaatsvinden en onder welke voorwaarden. De keuze welke mijnbouwactiviteiten in welke gebieden mogen plaatsvinden komt tot stand in een maatschappelijke dialoog op nationaal niveau en wordt vastgelegd in het kader van het aangekondigde programma voor duurzaam gebruik van de diepe ondergrond. Door voorafgaand aan de verschillende activiteiten met elkaar in gesprek te gaan en afspraken te maken ontstaat meer zekerheid rond mijnbouwactiviteiten. Dit is het doel van het nee, tenzij principe.
Zijn er nog mogelijkheden voor omwonende om nee te zeggen tegen het heropstarten van gaswinning? Zo ja, welke?
Wanneer ik een ontwerpbesluit heb genomen, wordt dit inclusief alle stukken ter inzage gelegd. Ongeveer twee weken later organiseer ik een informatiemarkt op locatie. Ter plekke kunnen mensen zich laten informeren over de plannen en zij kunnen ook een zienswijze laten optekenen. Omwonenden en andere inwoners kunnen tijdens de terinzagelegging ook een zienswijze insturen. De zienswijzen worden verwerkt in een besluit, dat ook weer ter inzage wordt gelegd en waartegen beroep bij de Raad van State mogelijk is.
Wat is nu de stand van zaken met betrekking tot Schoonebeek? Zijn daar lessen uit getrokken met betrekking tot het participatietraject die u nu toepast bij de nieuwe gaswinning in Zuidoost-Drenthe?
Hoewel het gebiedsproces in Schoonebeek nog niet is afgerond, zal de eerste fase begin 2024 worden geëvalueerd. Het doel van deze evaluatie is deels om terug te kijken op het doorlopen proces, maar is nadrukkelijk ook bedoeld om te leren van de ervaringen. De resultaten van de evaluatie worden voor de zomer verwacht en zullen met uw Kamer worden gedeeld. Deze lessen gebruik ik om tot richtsnoeren te komen voor participatie bij concrete projecten en gebiedsprocessen rondom mijnbouwactiviteiten. Eventuele aanpassingen in wet- en regelgeving neem ik mee in de herziening van de Mijnbouwwet, zoals beschreven in de Kamerbrief van 15 juni 2023 over de contourennota voor de aanpassing van de Mijnbouwwet.
De uitnodiging voor coronavaccinatie en de volledigheid van de informatie daarin |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met de inhoud van de recente uitnodiging van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor het halen van een coronavaccinatie?
Ja.
Klopt het dat de mogelijke bijwerkingen die in deze uitnodiging staan vermeld de volgende zijn: pijn op de plek van de prik, hoofdpijn, vermoeidheid, spierpijn en koorts? Klopt het dat in geen enkele andere uitnodiging voor coronavaccinatie van het RIVM meer/andere bijwerkingen staan vermeld dan de hierboven genoemde bijwerkingen?
Ja, deze (meestal kortdurende) bijwerkingen staan vermeld in een visuele uitleg over de coronaprik die als bijlage bij de uitnodigingsbrief is meegezonden.
Klopt het dat het Lareb naast bovengenoemde bijwerkingen ook nog andere mogelijke bijwerkingen meldt, te weten: ontsteking van de hartspier of het hartzakje (Myocarditis) en ontsteking van het ruggenmerg (Myelitis transversa)?
Ja. Myocarditis en pericarditis zijn bekende zeldzame bijwerkingen van de vaccins van BioNTech/Pfizer, Moderna en Novavax. Myelitis transversa is een bekende zeldzame bijwerking van de vaccins van AstraZeneca en Janssen.
Klopt het dat er inmiddels brede wetenschappelijke consensus bestaat dat coronavaccinatie mogelijk kan leiden tot nog meer andere (ernstige en langdurige) bijwerkingen, zoals onder andere trombose, «long-vax/long-COVID», auto-immuunstoornissen?
Nee, er is geen brede wetenschappelijke consensus dat coronavaccinatie kan leiden tot post-COVID-klachten of auto-immuunziekten. Vormen van trombose, zoals trombose met trombocytopenie syndroom (TTS), zijn bekende zeldzame bijwerkingen van de vaccins van AstraZeneca en Janssen. AstraZeneca en Janssen zijn respectievelijk per 1 november 2021 en per 31 juli 2023 niet langer beschikbaar in het COVID-19-vaccinatieprogramma. Na vaccinatie met een mRNA-vaccin is TTS zeer zelden beschreven.
Kunt u uitleggen waarom de bijwerkingen die het Lareb vermeldt en andere bijwerkingen die door de (medische) wetenschap als mogelijke gevolgen van coronavaccinatie worden genoemd, niet worden vermeld in de uitnodiging van het RIVM voor de coronavaccinatie?
De bijwerkingen die in de bijlage bij de uitnodigingsbrief genoemd worden zijn de meest voorkomende bijwerkingen na coronavaccinatie. Voor meer informatie wordt verwezen naar www.mijnvraagovercorona.nl.
Kunt u uitleggen waarom in de uitnodiging van het RIVM voor coronavaccinatie ook niet verwezen wordt naar een additionele informatiebron (zoals bijvoorbeeld het Lareb, of de bijsluiters van de verschillende coronavaccins) waar mogelijke bijwerkingen van coronavaccinatie worden vermeld?
Zie antwoord vraag 5.
Worden mensen bij hun afspraak voor een coronavaccinatie actief op de hoogte gesteld van de andere mogelijke bijwerkingen, naast de bijwerkingen die staan vermeld in de uitnodiging van het RIVM? Zo nee, waarom gebeurt dit niet? Is dit niet in strijd met het beginsel van informed consent, dat voorschrijft dat personen volledig op de hoogte moeten zijn van alle aspecten van de medische behandeling die zij op het punt staan te ondergaan?
Er is een toegankelijke visuele uitleg over de coronaprik beschikbaar als bijlage bij de uitnodigingbrief. Daarin wordt verwezen naar meer informatie op www.mijnvraagovercorona.nl. Er is gedegen, onderbouwde en begrijpelijke voorlichting en informatie beschikbaar op diverse websites van de Rijksoverheid om tot een geïnformeerde keuze te komen. Als iemand een afspraak maakt voor een vaccinatie, wordt ervan uitgegaan dat diegene zich op de hoogte heeft kunnen stellen van de bijwerkingen en de risico’s die op dat moment bekend zijn.
Is informatie over bijwerkingen van het Lareb en/of zijn de bijsluiters van de coronavaccins aanwezig op de locaties waar mensen hun coronavaccinatie ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De bijsluiters van de COVID-19-vaccins en informatie over bijwerkingen zijn online te raadplegen. Voor mensen die daar om vragen zijn op de vaccinatielocaties eventueel uitdraaien beschikbaar van het «Vaccin in het kort».
Is het personeel dat de vaccinaties toedient voorgelicht over de additionele mogelijke bijwerkingen naast de bijwerkingen die staan vermeld in de uitnodiging van het RIVM? Zo ja, over welke informatie beschikken zij, afkomstig van welke bron? Heeft het personeel dat de vaccinaties toedient de opdracht gekregen om de ontvangers volledig voor te lichten over alle mogelijke bijwerkingen van coronavaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Zorgverleners die bevoegd zijn om te vaccineren zijn bekend met de informatie in de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM1. Zij hebben niet de opdracht gekregen om mensen volledig voor te lichten over alle mogelijke bijwerkingen. Zie mijn antwoord op vraag 7.
Is er een protocol voor personeel dat de coronavaccinaties toedient dat voorschrijft hoe te handelen bij vragen van ontvangers over andere mogelijke bijwerkingen dan die vermeld staan in de uitnodiging van het RIVM? Zo ja, kunt u dit protocol inzichtelijk maken?
Zorgverleners die bevoegd zijn om te vaccineren kunnen de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM raadplegen of overleggen met de verantwoordelijk arts op de vaccinatielocatie. Personen met twijfels of vragen over de COVID-19-vaccinatie kunnen ook door zorgverleners verwezen worden naar www.mijnvraagovercorona.nl.
Is het personeel dat de coronavaccinaties toedient actief geïnstrueerd om bij vragen over mogelijke bijwerkingen slechts de bijwerkingen te noemen die vermeld staan in de uitnodiging van het RIVM, of zijn er geen informatie- en voorlichtingsrestricties opgelegd van hogerhand? Indien die er wel zijn, kunt dan uitleggen waarom dat zo is?
Nee.
Vindt u niet dat het RIVM in gebreke blijft door niet in ieder geval de twee ernstige mogelijke bijwerkingen van coronavaccinatie die door het Lareb wel worden vermeld, op te nemen in de uitnodiging voor coronavaccinatie? Verzaakt het RIVM hiermee niet de plicht om de burger goed en volledig te informeren? Zo nee, waarom vindt u van niet?
Er is gekozen om de meest voorkomende bijwerkingen na een coronavaccinatie te vermelden in de visuele uitleg over de coronaprik als bijlage bij de uitnodigingsbrief. Het risico op myocarditis of pericarditis is groter na een infectie met het coronavirus dan na vaccinatie. Zeldzame gevallen van myocarditis en pericarditis worden vooral gezien bij jongens en jongere mannen tussen 12 en 40 jaar. De burger wordt geïnformeerd over zeer zeldzame bijwerkingen als myocarditis en pericarditis via de websites van de Rijksoverheid. Myelitis transversa is een bekende zeldzame bijwerking van de vaccins van AstraZeneca en Janssen. AstraZeneca en Janssen zijn respectievelijk per 1 november 2021 en per 31 juli 2023 niet langer beschikbaar binnen het COVID-19-vaccinatieprogramma.
Bent u niet van mening dat het RIVM zich met deze uitnodiging en de summiere informatievoorziening daarin schuldig maakt aan het verspreiden van desinformatie, aangezien de verstrekte informatie niet volledig is en een vertekend beeld schetst van de (mogelijke) realiteit als gevolg van het ontvangen van een coronavaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel het beeld dat de informatievoorziening summier zou zijn niet.
Bent u voornemens het RIVM aan te spreken op de onvolledige informatie in de uitnodiging voor coronavaccinatie, teneinde ervoor te zorgen dat deze zo snel mogelijk wordt aangepast? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen noodzaak toe.
Kunt u verder reflecteren op het antwoord dat u gaf over de brief van 3 oktober 2022 waarin stond dat het inschrijftarief met 15 euro wordt verhoogd?1
In de kamerbrief van 3 oktober 20223 heb ik toegezegd invulling te geven aan de Kamerbrede motie, over aanpassing van de aanbestedingsvoorwaarden voor gerechtstolken om het schrappen van de voorrijkosten te ondervangen4, door de ondergrens van de aanbesteding met 15 euro te verhogen. Dit betreft het tarief dat inschrijvers minimaal dienen af te geven (inschrijftarief) in de tolkaanbesteding voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. Deze verhoging is tot stand gekomen om te voorkomen dat de tolken die voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak (gaan) werken financieel nadeel ondervinden van het schrappen van de voorrijkosten. In het schriftelijk overleg van 24 juni 20225 ben ik nader ingegaan op de afschaffing van de voorrijkosten. De verhoging van het inschrijftarief van de aanbesteding voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak is gebaseerd op het gemiddelde tarief aan voorrijkosten die door deze organisaties werden uitbetaald voor de tolkuren op locatie. Deze verhoging zorgt ervoor dat de individuele tolk in gesprek met de intermediair/het tolkbureau een positie heeft om tot een passende en hogere vergoeding te komen voor de tolkopdrachten van het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak. Graag benadruk ik dat de verhoging van het inschrijftarief enkel van toepassing is voor tolkdienstverlening voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak.
Kunt u een inschatting geven welk deel van deze verhoging bemiddelaars ten goede komt en welk deel daadwerkelijk bij tolken terecht komt?
Een dergelijke inschatting is niet te maken. Het is de bedoeling dat de 15 euro verhoging tot uiting komt in het uurtarief waar de tolken en intermediairs over kunnen onderhandelen. Gezien de uurtarieven nog niet beschikbaar zijn, is het niet mogelijk om in te schatten welk deel van dit uurtarief bij de intermediairs terecht komt en welk deel bij de tolken.
In de aanbesteding voor de tolkopdrachten van het OM/de Rechtspraak is wel de voorwaarde opgenomen dat de voorrijkosten voor tolkopdrachten op locatie onderdeel zijn van de uurvergoeding. De vergoeding van deze kosten komt tot uiting in de beoogde uurvergoeding voor tolken. Ondanks dat het verrekenen van voorrijkosten een nieuwe situatie betreft, vertrouw ik erop dat zelfstandig ondernemende tolken met de intermediair een passende uurvergoeding blijven afspreken. Bij deze passende uurvergoeding is rekening gehouden met de voorrijbewegingen voor de opdrachten bij het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak.
De aanbesteding van de tolkopdrachten voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak is inmiddels gegund aan twee verschillende intermediairs. De eerste overeenkomst is onlangs geïmplementeerd, de andere overeenkomst gaat naar verwachting van start in februari 2024.
Zodra dienstverlening volledig is geïmplementeerd en de gegevens hierover beschikbaar zijn, worden de vergoedingen, die intermediairs aan zelfstandig ondernemende tolken betalen, inzichtelijk. Hierdoor ontstaat een beeld van de tarieven die in de markt worden uitbetaald aan de tolken, waarover ik uw Kamer op geaggregeerd niveau informeer met de jaarlijkse brief over de monitoring van de tolk- en vertaaldiensten.
Wat vindt u ervan dat de bemiddelingsbedrijven de mogelijkheid hebben om de € 15 extra voor zichzelf te houden, terwijl deze verhoging tot doel had gerechtstolken niet langer te benadelen wegens hun bijzondere positie?2
In de aanbestedingen van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak wordt nadrukkelijk vastgesteld dat de overeengekomen uurprijs altijd is opgebouwd uit alle (directe en indirecte) kostencomponenten. In deze kostencomponenten zijn de voorrijkosten opgenomen. Het verhogen van het inschrijftarief met 15 euro in de tolkaanbesteding voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak heeft als doel om te compenseren voor het wegvallen van de voorrijkosten en een passende uurvergoeding te bewerkstelligen voor opdrachten op locatie. Om deze reden verwacht ik dat tolkbureaus en de tolken voor deze dienstverlening een hogere uurvergoeding overeenkomen voor de dienstverlening op locatie voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. De meerkosten voor tolkbureaus zijn op deze wijze gedekt.
Als na de implementatie en de monitoring blijkt dat de ophoging van het inschrijftarief in de onderhavige aanbesteding niet zorgt voor een hogere vergoeding voor de tolken (die opdrachten op locatie uitvoeren voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak), zullen tolkbureaus door mijn ministerie actief gestuurd worden op het uitbetalen van een bij de dienstverlening passende vergoeding aan de betreffende tolken.
Een hogere uurvergoeding voor tolken die voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak werk op locatie verrichten, staat los van de aanvullende kilometervergoeding (van 0,77 euro) die zij ontvangen voor dienstverlening op locatie.
Bent u het eens dat de uitwerking van de voorgenomen maatregelen er niet toe zouden mogen leiden dat de gerechtstolken straks aanzienlijk minder betaald zullen krijgen dan in de oude situatie?
Ja, daar ben ik het mee eens. De voorgenomen maatregelen zouden er niet toe moeten leiden dat tolken minder betaald krijgen in de nieuwe situatie. Tolken die opdrachten uitvoeren in de Rechtspraak/voor OM behoren een gepaste vergoeding te krijgen, aangezien zij van belang zijn voor de rechtspleging en de rechtsgang. De stelselherziening van de tolk- en vertaaldienstverlening ziet erop toe dat er sprake is van marktwerking. Deze wijziging is er juist op gericht dat de positie van de zelfstandig werkende tolk verbeterd kan worden. Daarbij is het van belang dat de individuele tolk met de intermediair in vrijheid afspraken kunnen maken over de voorwaarden (waaronder de vergoeding) waarvoor zij het werk verrichten van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak. Het is aan de individuele tolk om te onderhandelen en te komen tot een gepaste vergoeding. Door middel van het hogere inschrijftarief is beoogd de tolk in de gelegenheid te stellen om een stevigere positie te krijgen de afspraken die zij maken over een hogere uurvergoeding.
Kunt u ingaan op het signaal dat ons heeft bereikt dat sommige gerechtstolken in plaats van een verdiende loonsverhoging juist moeten rekenen op een verlaging van hun tolkenvergoeding van 67,3 procent bij OM-tolkdiensten van bijvoorbeeld 31 minuten? Zo nee, hoeveel gaan ze er dan op achteruit?
Het is van belang om signalen te ontvangen van alle partijen in het stelsel van de tolk- en vertaaldiensten, zodat we op de hoogte blijven van de stelselontwikkeling. Daarvoor staan we in contact met de beroepsvertegenwoordigers. Ondanks dat de aanbesteding van de tolkdiensten bij het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak is ondertussen gegund, is nog geen informatie beschikbaar over de vergoeding aan de zelfstandig ondernemende tolken van opdrachten bij OM/de Rechtspraak. Hierdoor kan (nog) niets gezegd worden over de ontwikkeling van de vergoeding aan deze groep tolken. Het uurtarief komt immers, zoals in bovenstaande antwoorden tevens vermeld, tot stand tussen onderhandelingen met de individuele ondernemende tolk en de intermediair.
Bent u het eens met de stelling dat de nieuwe vergoedingsontwikkelingen zeer nadelig kunnen zijn voor tolken die bijvoorbeeld diensten doen van net iets meer dan 30 minuten?
De verwachting is dat tolken in de nieuwe situatie voor diensten op locatie van het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak een hoger uurvergoeding overeenkomen met het tolkbureau. Er is, vanaf februari 2024, sprake van een andere situatie waarbij de aanbesteding van de tolkopdrachten van het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak volledig geïmplementeerd is.
Door te gaan werken met tolkbureaus kunnen tolken het werk dat zij voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak verrichten ook combineren met het werkaanbod dat zij via het tolkbureau aangeboden krijgen voor andere overheidsorganisaties. Ook deze situatie verschilt ten opzichte van de huidige werkwijze. Daarnaast refereer ik graag naar de beantwoording op vraag 3, 4 en 5.
Klopt het dat er plannen zijn om de OM-tolkendiensten in de toekomst telefonisch te laten plaatsvinden?
Na contact met het Openbaar Ministerie kan ik benadrukken dat de bovenstaande stelling niet klopt. Alleen bij hoge uitzondering wordt er via telefonische of video verbinding vertolkt. Dit gebeurt bijvoorbeeld als een tolk vlak voor de opdracht annuleert.
Deelt u de zorg dat de geplande verhoging van € 43,89 naar € 55 met afschaffing van de voorrijkosten een grote teruggang in inkomsten voor de gerechtstolken kan betekenen?
Door de genomen maatregelen in de nieuwe aanbestedingen van het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak verwacht ik juist hogere uurvergoedingen voor dienstverlening op locatie. Dit mede door de verhoging van het inschrijftarief van 15 euro, waardoor de tolk in de gelegenheid is om een hoger uurtarief te vragen. Ik heb beoogd om de tolk te beschermen voor een nadelig financieel effect door het inschrijftarief voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak te verhogen met 15 euro. Op deze manier kunnen tolken het wegvallen van de voorrijkosten met een hogere uurvergoeding compenseren. Daar komt bij dat het minimumtarief vanaf 1 januari 2024 geïndexeerd is naar 59,53 euro.
Deelt u de zorgen over de positie van gerechtstolken op de arbeidsmarkt? Zo ja, welke maatregelen treft u voor het behoud en werven van nieuwe gerechtstolken?
Ik kan een deel van de zorg begrijpen gezien de stelselherziening. Het stelsel van de tolkdienstverlening is in ontwikkeling. De tolken, tolkbureaus en opdrachtgevers zijn in toenemende mate afhankelijk van elkaar om het werk te verrichten. De nieuwe systematiek dient zich immers nog te bewijzen in opzichte van de overheidsopdrachten voor het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak.
De zorg over de positie van de tolken deel ik echter niet. In het nieuwe stelsel is sprake van zelfstandig ondernemende tolken en tolkbureaus. Deze partijen in het stelsel werken, soms individueel maar in toenemende mate met elkaar, in een markt waarin de positie op basis van vraag en aanbod van gevraagde expertise tot stand komt. Op basis hiervan kunnen betere voorwaarden tot stand komen met verantwoordelijkheid voor ieders eigen deel van de overheidsopdracht.
In de doelstellingen van het programma «Tolken in de Toekomst» is in het bijzonder aandacht besteed aan het borgen van de goede en onafhankelijke positie van de tolken, waaronder tolken die werken in de rechtsgang. Door de keuzevrijheid die zij hebben om via verschillende contractpartijen in aanmerking te komen tot het werk van de overheid, ontstaat voor hen een betere positie richting de markt van tolkbureaus. Ik hoor ook positieve geluiden over de positie van de tolk en de onderhandelingsmogelijkheden over voorwaarden.
Afhankelijk van vraag en aanbod zal door de markt, al dan niet in samenwerking met de overheid, gericht acties ondernomen worden voor behoud van voldoende gekwalificeerde tolken. In de Kamerbrief van 11 december 20237 noemde ik de interventies, in het kader van het vergroten van het aantal registertolken in het Register voor beëdigde tolken en vertalers.
Kunt u reflecteren op wat deze voorgenomen uitwerking kan doen met de toegang tot het recht als steeds minder mensen de mogelijkheid krijgen om gebruik te maken van een tolk in de rechtsgang?
Ik kan niet speculeren over mogelijke situaties. Het Openbaar Ministerie/de Rechtspraak vragen, op basis van artikel 6 EVRM en de Wet Beëdigde tolken en vertalers (Wbtv), registertolken uit. De inzet van de registertolken op C1-niveau in de rechtsgang is dus verplicht als betrokkenen de taal niet beheersen. Dit zijn de rechten van elke burger.
Daarnaast is mijn ministerie op dit moment met betrokken partijen, waaronder Bureau Wbtv en intermediairs, gericht aan het onderzoeken hoe het Register beëdigde tolken en vertalers aangevuld kan worden met meer C1-tolken. Hieronder valt ook de verhoging in het register van het aantal tolken die werken voor Openbaar Ministerie/de Rechtspraak. Door het uitbreiden van mogelijke interventies in het aantal registertolken, zal de mogelijkheid voor het gebruik van een tolk in de rechtsgang naar verwachting toenemen.
Bent u het eens met de stelling dat deze voorgenomen uitwerking van de Kamerbreed aangenomen motie nadelig kan zijn voor de inkomenspositie van gerechtstolken en bent u het met eens met de stelling dat er juist moet worden gewerkt aan een redelijke vergoeding en een tariefverhoging ten opzichte van de huidige situatie voor gerechtstolken zodat de toegang tot het recht voor iedereen wordt gewaarborgd?
Met de uitwerking van de motie is juist beoogd om de positie van de tolk als zelfstandige ondernemer beter tot zijn recht te laten komen. Ik heb beoogd om de tolk te beschermen voor een nadelig financieel effect door het inschrijftarief voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak te verhogen met 15 euro. Op deze manier kunnen tolken het wegvallen van de voorrijkosten met een hogere uurvergoeding compenseren. De uitwerking van de vergoedingen in de praktijk wordt gemonitord als onderdeel van de monitoring van de tolk- en vertaaldiensten.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de gerechtstolken daadwerkelijk de tariefverhoging voelen in hun portemonnee en aanvullende maatregelen te treffen om te voorkomen dat gerechtstolken er in het geheel er ten opzichte van de oude situatie in ieder geval niet op achteruit zullen gaan?
Ja. Voor deze vraag refereer ik naar de beantwoording van vraag 3, 4 en 5.
Kunt u de Kamer dit kalenderjaar nog informeren over zowel de ontwikkelingen bij de tarieven van tolken alsmede de resultaten van de monitoring van de tarieven van vertaaldiensten?
De Kamerbrief over de monitoring is in december naar de kamer gestuurd8. De eerste beelden van de ontwikkeling van de tarieven van de tolken worden in deze brief weergegeven. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat in meer dan 40% van de opdrachten meer dan 60 euro wordt vergoed. De resultaten van de monitoring van de tarieven van de vertaaldiensten zijn gelimiteerd beschikbaar en bieden nog geen volledig, geaggregeerd beeld. Aangezien veel aanbestedingen rondom de vertaaldiensten nog geïmplementeerd moeten worden, zal de monitoring over de tarieven van de vertaaldiensten zich in de loop van het komende jaar vullen. In de eerstvolgende Kamerbrief rondom de monitoring zal ik bij dit onderwerp opnieuw stilstaan.
De voortgang van de onderhandelingen over de Europese Natuurherstelverordening en het voornemen van de regering om daarmee in te stemmen |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Welke bezwaren van Nederland uiteengezet in het BNC-fiche zijn er nu weggenomen gezien het feit dat u in uw brief van 24 november jongstleden schrijft dat «de politieke weging van het kabinet nu (is) om in te stemmen met de Natuurherstelverordening»?
In de brief van 8 december jl. met kenmerk 2023Z19876 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de bereikte versoepelingen op prioriteiten zoals benoemd in het BNC-fiche. Het belangrijkste bezwaar in het BNC-fiche betrof het als resultaatsverplichting vormgegeven verslechteringsverbod in het Commissievoorstel. In het voorlopig akkoord is het verslechteringsverbod afgezwakt naar een inspanningsverplichting, die in de Nederlandse situatie beter uitvoerbaar is. Daarbij is het verslechteringsverbod nu toepasbaar op significante verslechtering in plaats van op elke mate van verslechtering. Verder kan verslechtering op nationaal niveau in plaats van op het niveau van elke betreffende locatie worden vastgesteld hetgeen saldering mogelijk maakt. Daarmee laat het voorlopig akkoord nu meer ruimte voor het realiseren van andere maatschappelijke opgaven. Verder is in de bovengenoemde brief ingegaan op de andere prioriteiten uit het BNC-fiche waar het betreft versoepelingen ten opzichte van het Commissievoorstel. Daarbij gaat het om de herstelopgave van mariene habitattypen en stedelijke ecosystemen en om de vernatting van veengronden. Voor een meer uitgebreide uitleg wordt de Tweede Kamer verwezen naar deze brief.
In hoeverre is deze flexibiliteit nu mogelijk in de aangepaste verordening gezien het feit dat u in de brief noemt dat er voor het uitvoeren van het kabinetsbeleid ruimte en flexibiliteit nodig is bij de uitvoering van de Natuurherstelverordening?
In het voorlopig akkoord is aan meerdere zorgen van Nederland tegemoetgekomen. Meer ruimte en flexibiliteit bij de Nederlandse prioriteiten is met het voorlopig akkoord bereikt op alle prioriteiten, behalve op de middellange en lange termijn hersteldoelen. Het verslechteringsverbod kan nu flexibeler worden toegepast om de redenen die hierboven uiteen zijn gezet. De omvang van de herstelopgave voor mariene habitattypen kan nu op nationaal niveau worden bepaald en er is een nauwere aansluiting tussen de verplichtingen van de Natuurherstelverordening en die van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Bij het herstel van stedelijke ecosystemen moet nu na 2030 een stijgende trend van het aandeel stedelijk groen worden bereikt in plaats van het behalen van uitgewerkte kwantitatieve hersteldoelen zoals in het Commissievoorstel. Bij de doelen van de vernatting van veengronden is ruimte en flexibiliteit bereikt door een begripsomschrijving die vernatting niet in termen van het te bereiken waterpeil van vernatting definieert, maar als een proces. Daarnaast kan bij vernatting van veengronden nu rekening worden gehouden met lokale en nationale omstandigheden, zoals bij het in Nederland op gronden aangehouden variabel peilbeheer.
Welke risico’s ziet u voor vertraging of belemmering voor woningbouw, de aanleg van infrastructuur, de transitie van de landbouw en visserij en de energietransitie, als gevolg van de gewijzigde verordening?
De Nederlandse inzet is er op gericht geweest om deze risico's zoveel mogelijk te beperken. In het voorlopig akkoord zijn de artikelen over het verslechteringverbod zodanig aangepast dat sprake is van inspanningsverplichtingen en wordt in een toelichtende overweging verduidelijkt dat deze moeten worden gelezen als een inspanningsverplichting. Ook is toegevoegd dat bij invulling van de verplichting tot 2030 prioriteit mag worden gegeven aan Natura 2000-gebieden. Deze bepaling biedt tot 2030 enige ruimte in de toepassing van herstel van natuur op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn buiten Natura 2000-gebieden waardoor vooralsnog minder natuur onder de reikwijdte van het verslechteringsverbod (als inspanningsverplichting) valt. Echter, ook een inspanningsverplichting voor het verslechteringsverbod zal neerkomen op een opgave. Er zullen immers reële maatregelen moeten worden getroffen om verslechtering tegen te gaan – ook buiten Natura 2000-gebieden – maar er is niet direct sprake van een overtreding wanneer ondanks die maatregelen toch verslechtering zou optreden. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 is het verslechteringsverbod ook in een aantal andere opzichten verder versoepeld, waaronder het vaststellen van verslechtering op nationaal niveau in plaats van op het niveau van elke betreffende locatie, hetgeen saldering mogelijk maakt. Dit komt neer op een belangrijke versoepeling voor de Nederlandse uitvoeringspraktijk, omdat dit de benodigde ruimte geeft aan het realiseren van andere maatschappelijke opgaven en het ontplooien van (economische) activiteiten in de fysieke ruimte.
Ook met de doorgevoerde aanpassingen is niet op voorhand uit te sluiten dat er belemmeringen zullen optreden in bovengenoemde sectoren. In algemene zin valt op te merken dat het niet mogelijk is natuur significant te herstellen zonder dat er enige nadelige gevolgen optreden bij andere maatschappelijke opgaven. Tegenover deze uitdagingen staan verwachte positieve neveneffecten op andere milieu en natuuropgaven binnen de fysieke leefomgeving. Verder bevordert natuurherstel van landbouwecosystemen de gewenste landbouwtransitie. Ook het door de Natuurherstelverordening gevraagde herstel van de natuurlijke populaties van bestuivers draagt daaraan bij, zoals dit herstel eveneens in het belang van de voedselvoorziening is. De implementatie biedt ook mogelijkheden om de belangen van natuurherstel, hernieuwbare energie en het onderhoud en de aanleg van infrastructuur aan elkaar te koppelen. De door de Natuurherstelverordening gevraagde stijgende trend voor stedelijk groen en de boomkroonbedekking is in het belang van het tegengaan van hittestress en het vasthouden van water in stedelijke gebieden, hetgeen ook weer een volksgezondheidsbelang is en bijdraagt aan klimaatadaptatie.
Aan welke zorgen en voorstellen van de Nederlandse onderhandelingsinzet, in het BNC-fiche dan wel elders ingebracht, is in de nieuwe tekst niet tegemoetgekomen? Graag met een toelichting op de verwachte gevolgen.
De tijdgebonden hersteldoelen voor herstelmaatregelen van habitattypen voor de middellange en lange termijn (2040 en 2050) maken deel uit van het voorlopig akkoord. De Nederlandse inzet was om deze termijnen pas op een later moment vast te stellen, wanneer de haalbaarheid daarvan beter in kaart zou kunnen worden gebracht. Helaas was vanaf het begin van de onderhandelingen duidelijk dat Nederland op dit punt noch vanuit het EP noch vanuit de Raad op steun kon rekenen.
Invulling van deze doelen zal voor alle lidstaten, waaronder Nederland, een grote opgave zijn. Er zal aanvullend op de quick-scan Impact EU-Verordening Natuurherstel (bijlage bij Kamerstuk 33 576, nr. 3679) nog verder inzicht moeten komen in het benodigde beleid en de budgettaire consequenties voor de hersteldoelen, met name voor de opgave voor 2040 en 2050. Want hoewel de doelen kunnen worden gezien als een concretisering van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR), die tevens aansluiten op een aantal andere milieu en natuurdoelen waar Nederland aan gebonden is, ontstaat met dit voorstel het tijdspad waarbinnen dit bereikt moet worden. Het tijdsgebonden 2050-doel is overigens in lijn met het eerder met de Tweede Kamer gedeelde streefdoel (Kamerstuk 26 407, nr. 130) van 100% doelbereik van de VHR in Nederland.
Het is voor Nederland van belang om de komende periode zorgvuldig in beeld te brengen wat de verordening op deze elementen specifiek van Nederland vraagt en welke keuzemogelijkheden Nederland daarbinnen heeft. Over die invulling en de haalbaarheid daarvan wil Nederland in gesprek blijven met de Europese Commissie zodat nadere uitwerking zoveel mogelijk inpasbaar is in de Nederlandse situatie.
In welke gevallen wordt een individuele toets alsnog noodzakelijk gezien het feit dat u in uw brief aangeeft dat «Ook met een inspanningsverplichting kan niet in alle gevallen worden uitgesloten dat voorafgaand aan een project een individuele toets nodig kan zijn»? Graag een toelichting op dit punt.
In de brief van 24 november jl. (Kamerstuk 21501–08, nr. 915) is aangegeven dat ook met een inspanningsverplichting niet in alle gevallen kan worden uitgesloten dat voorafgaand aan een project een individuele toets nodig kan zijn. Dit hangt samen met de uitzonderingsbepalingen op het verslechteringsverbod. Die uitzonderingsgronden bieden ruimte om voor sommige situaties verslechtering toe te kunnen staan, bijvoorbeeld voor overmachtssituaties en verslechtering veroorzaakt door klimaatverandering, maar ook – onder voorwaarden – voor projecten van groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of aan die voorwaarden wordt voldaan, is het niet uit te sluiten dat een individuele toets van de gevallen waarin een beroep wordt gedaan op de uitzonderingsgrond noodzakelijk is. De manier waarop een nadere toetsing zal moeten plaatsvinden van nieuwe ontwikkelingen die een verslechterend effect zouden kunnen hebben, wordt bij het opstellen van het nationaal natuurherstelplan verder uitgewerkt. In de Nederlandse situatie is niet op voorhand uit te sluiten dat in bepaalde gevallen toetsing via een vergunningprocedure zal moeten plaatsvinden. Hierbij moet worden opgemerkt dat er voor ontwikkelingen met significant negatieve effecten binnen Natura 2000-gebieden al een verslechteringsverbod bestaat op grond van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn, dat is omgezet in nationale wetgeving en in de uitvoeringspraktijk op verschillende manieren kan worden geïnstrumenteerd.
Mede door de Nederlandse inzet is aan de afwijkingsmogelijkheden op het verslechteringsverbod een uitzonderingsgrond toegevoegd voor installaties voor hernieuwbare energie en voor plannen en projecten die uitsluitend ten behoeve van de nationale defensie zijn bestemd. Verder kunnen lidstaten bepalen dat plannen en projecten die uitsluitend ten behoeve van de nationale defensie zijn bestemd, worden geacht van hoger openbaar belang te zijn. Voor de toepassing van artikel 4, leden 8 en 8a, en artikel 5, leden 8 en 8a, kunnen de lidstaten dergelijke plannen en projecten ook vrijstellen van de eis dat er geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar zijn. Wanneer deze vrijstelling wordt toegepast moet de betrokken lidstaat, voor zover redelijk en uitvoerbaar, maatregelen nemen om de effecten op de habitattypen te beperken.
Klopt het dat de haalbaarheid van die doelen voor Nederland momenteel niet in kaart zijn? Wat zijn de gevolgen als blijkt dat die doelen voor Nederland later niet haalbaar blijken, maar de verordening wel wordt aangenomen?
Een aantal opgaven lijkt in redelijke mate aan te sluiten bij bestaande doelen en staand en voorgenomen beleid. Dit geldt bijvoorbeeld voor de doelen die aansluiten op (Europese) wet- en regelgeving en internationale verdragen die al van toepassing zijn, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Kaderrichtlijn Water, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en het CBD (Convention on Biological Diversity).
Meerdere doelen uit de verordening zijn in het voorlopig akkoord verder versoepeld in vergelijking met het Commissievoorstel. Met de Quick Scan, gebaseerd op een oudere tekst en reeds met de Tweede Kamer is gedeeld, is een begin gemaakt de gevolgen voor Nederland beter in kaart te brengen. De Impact Assessment, verwacht in het eerste kwartaal van 2024, zal nadere informatie over de uitvoeringspraktijk geven.
Wel zal het zeer uitdagend voor Nederland zijn om aan de herstelopgaven voor de middellange en lange termijn op het land (artikel 4, leden 1 en 2) te voldoen, gegeven het voorgestelde tijdpad en de beperkte ruimte in een dichtbevolkt land met andere belangrijke maatschappelijke opgaven zoals woningbouw en de energietransitie.
Nu het zeer aannemelijk is dat de Natuurherstelverordening in de eerste helft van 2024 van kracht zal worden zal een begin moeten worden gemaakt met het in kaart brengen van de herstelopgave. Hiertoe wordt nu gewerkt aan een impact assessment. Op basis van de uitkomsten hiervan zal meer precies dan nu het geval is moeten blijken welke doelen in de Natuurherstelverordening bij staand beleid haalbaar blijken te zijn en voor welke doelen een beleidshiaat bestaat. Bij de verplichting om habitattypen te herstellen mag tot 2030 prioriteit worden gegeven aan Natura 2000-gebieden, waarmee in bepaalde gevallen buiten Natura 2000-gebieden enige ruimte blijft bestaan om pas na 2030 aan natuurherstel te beginnen. In elk geval is nu al duidelijk dat de middellange en lange termijn doelen (2040 resp. 2050) neerkomen op een grote opgave, gelet op de huidige staat van de Nederlandse natuur en de neerwaartse trend van de biodiversiteit. Verder zal bij het opstellen van het door de Natuurherstelverordening verplichte nationaal natuurherstelplan meer gedetailleerd worden beoordeeld waar en wanneer herstelmaatregelen moeten worden uitgevoerd, waarbij rekening mag worden gehouden met economische, sociale en culturele vereisten en met bevolkingsdichtheid. In de loop van het proces van het opstellen van dit plan zal ook meer gedetailleerd moeten blijken of daadwerkelijk sprake is van zeer uitdagende doelen in de uitvoeringspraktijk.
Kunt u aangeven welke ruimte daar nu is en welke gevolgen die ruimte heeft voor de sector, gezien het feit dat met de gewijzigde tekst Nederland volgens u de benodigde maximale ruimte heeft om zelf een passende invulling te geven aan de mate van vernatting op gedraineerde veengronden?
Met de tekst van het voorlopig akkoord is nu in vergaande mate flexibiliteit geboden met betrekking tot vernatting van veengronden. In de Algemene Oriëntatie is een nieuwe begripsomschrijving van vernatting van veengronden opgenomen ten opzichte van het Commissievoorstel. Deze nieuwe begripsomschrijving definieert vernatting als een proces om te komen tot een nattere bodem, zonder hier een specifiek niveau van het waterpeil aan te koppelen. Daarnaast is in de Algemene Oriëntatie een nieuw artikellid opgenomen dat lidstaten de flexibiliteit biedt om bij de uitvoering rekening te mogen houden met lokale en nationale omstandigheden. In de Nederlandse situatie met gronden waarvoor een gevarieerd peilbeheer wordt gehanteerd, is dit een belangrijke toevoeging. De volgens het voorlopig akkoord te realiseren arealen zijn naar verwachting haalbaar met de Nederlandse inzet voor het vernatten van veengebieden. Die inzet komt voort uit het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 342) zoals verwoord in de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) van 13 juli 2020 over de inzet en maatregelen in de veenweidegebieden (Kamerstuk 32 813 nr. 562). De inzet van het kabinet voor vernatting is ook verwoord in de brief van de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de rol van water en bodem bij toekomstige besluitvorming over ruimtelijke ordening («Water en Bodem sturend», Kamerstuk 27 625, nr. 592). Hierin zijn richtinggevende principes opgenomen met betrekking tot het vernatten van veenweidegebieden. De verplichtingen zoals opgenomen in de Natuurherstelverordening betreffen een inspanningsverplichting met mogelijkheden tot afwijking. Deze verplichtingen zijn gericht op de nationale overheid en niet op individuele agrarische ondernemers of andere belanghebbenden waarvoor in de verordening vrijwillige deelname het uitgangspunt blijft als het gaat om het vernatten van landbouwgronden.
Bent u bereid om, net als de Vlaamse regering, eerst een impactanalyse uit te voeren van de aangepaste Natuurherstelverordening om beter zicht te krijgen op de mogelijke gevolgen en pas na zicht te hebben op de impact een besluit te nemen en voor te leggen om met de gewijzigde verordening in te stemmen(of juist niet)?
Het kabinet heeft eerder een ambtelijke verkenning (bijlage bij Kamerstuk 22 112, nr. 3655) en een Quick Scan (bijlage bij Kamerstuk 33 576, nr. 3679) laten uitvoeren naar de mogelijke gevolgen van de ontwerpNatuurherstelverordening voor de Nederlandse uitvoeringspraktijk. Op dit moment wordt gewerkt aan een vervolg middels een impact assessment. Conform het BNC-fiche is dit bedoeld om de gevolgen voor de uitvoeringspraktijk verder in kaart te brengen. Hoewel additionele informatie uit het impact assessment voor wat betreft de nationale uitwerking van de Natuurherstelverordening nodig is, spelen andere overwegingen rondom het voor- of tegenstemmen een prominentere rol in de afweging van het kabinet, zoals ook uiteengezet in de brief van 8 december jl. De uitkomst van de impact assessment kan hoofdzakelijk worden gezien als een vereiste voor de start van de uitwerking van het nationaal natuurherstelplan.
Wilt u, mede gezien de demissionaire status van het kabinet, de verstrekkende gevolgen van uw besluit voor Nederland en de nieuwe politieke samenstelling van de Kamer, afwachten tot de nieuwe Kamer een oordeel kan vormen voordat u een positie inneemt in Brussel?
Het kabinet heeft in Brussel bij de bespreking van het voorlopig akkoord een parlementair voorbehoud gemaakt, zodat in Brussel duidelijk is dat de Tweede Kamer de mogelijkheid heeft zich uit te spreken over de Nederlandse stem.
Daarbij moet worden opgemerkt dat het kabinet geen invloed heeft op de agenda van het Europees parlement en van de Raden, welke laatste worden opgesteld door het Voorzitterschap. Wel zal ik de Tweede Kamer informeren wanneer het Voorzitterschap de Natuurherstelverordening voor adoptie agendeert in een Raad, naar verwachting op z’n vroegst eind januari of februari, zodat u voor die tijd een oordeel kunt vormen als Tweede Kamer.
Tot slot is het van belang te benoemen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de Nederlandse stem verschil maakt in de definitieve stemverhoudingen in de Raad. De Nederlandse stem heeft daarmee met name signaalwerking met betrekking tot de verbeteringen van de tekst vanuit de Nederlandse inzet bezien. Met tegenstemmen of onthouden van stemming geven we het signaal af dat we alleen tevreden zijn als we alles krijgen. Daarmee zetten we onszelf in toekomstige Brusselse onderhandelingen buitenspel.
Kunt u deze vragen één voor één en voor 14 december 2023 beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het geplande schriftelijke overleg?
Ja.
Het persbericht ‘Griffierechten verlaagd’ om een verhoging van de griffierechten aan te kondigen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Waarom probeert u een lichte verhoging (indexering) van de griffierechten in een nieuwsbericht van de rijksoverheid («Griffierechten verlaagd») te verkopen als een verlaging van de griffierechten?1
De griffierechten worden in 2023 niet geïndexeerd en in 2024 voor een klein deel (met circa 1,83%). De reguliere indexering voor 2023 en 2024 zou anders bij elkaar 15,33% zijn geweest. Hiermee zijn de griffierechten circa 13,5% lager dan dat ze waren geweest als de indexeringen over 2023 en 2024 wel volledig zouden worden doorgevoerd. Hiervoor wordt structureel € 27 miljoen ingezet.
Het is toch zo dat de beloofde verlaging van de griffierechten met 25% al niet door zou gaan, louter vanwege financiële redenen; omdat er geld nodig was op het Ministerie van JenV en er andere keuzes zijn gemaakt dan het verbeteren van de toegang tot het recht door het «toegangskaartje» tot de rechtszaal betaalbaarder te maken? Is nu de beperkte indexatie (verhoging) en het intrekken van het wetsvoorstel tot verlaging van de griffierechten de reden van dit persbericht en Kamerbrief?
In mijn brief van 27 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat het bedrag dat beschikbaar is voor het verlagen van de griffierechten, en daarmee het percentage waarmee de griffierechten kunnen worden verlaagd, naar aanleiding van de voorjaarsnota is verlaagd en dat de manier waarop het beste uitvoering kon worden gegeven aan de verlaging van de griffierechten, ook gelet op de tussentijdse indexeringen, nog werd bekeken. In mijn Kamerbrief van 1 december jl. geef ik aan hoe ik hier uitvoering aan geef.2 Er is voor gekozen om ook de samenleving door middel van het persbericht hierover actief te informeren. Alhoewel de verlaging minder groot is dan oorspronkelijk beoogd, zijn de tarieven voor rechtzoekenden circa 13,5% lager dan dat ze anders waren geweest. Dit is een aanzienlijk verschil.
Wie heeft dit persbericht geschreven? Hoe vindt u zelf dat deze gekozen communicatielijn («Griffierechten verlaagd») te kenschetsen is? Toont dit niet wederom aan dat er te veel communicatiemedewerkers op uw ministerie zijn, die soms meer bezig zijn met beeldvorming dan met feiten delen?
In het persbericht wordt beoogd op een kernachtige wijze de technische systematiek toe te lichten van de verlaging van de griffierechten via de indexering van de griffierechten en de achtergrond hiervan, zoals in de brief van 1 december jl. aan uw Kamer uiteengezet.
Vindt u dat u met deze demping van de indexering (dus een lichte verhoging) van de griffierechten voldoende heeft bijgedragen aan het betaalbaarder en toegankelijker maken van de rechtsgang? Zo niet, welke maatregelen kunnen we nog verwachten? Kunt u in ieder geval scenario’s of doorgerekende alternatieven met de Kamer delen zodat dat betrokken kan worden in de besluitvorming?
Met de jaarlijkse indexering worden de tarieven van de griffierechten aangepast aan de ontwikkeling van het prijspeil (uitgedrukt als de wijziging van de consumentenprijsindex). Het niet indexeren voor 2023 en het gedeeltelijk doorvoeren van de indexering voor 2024 betekent voor rechtzoekenden dat de griffierechten structureel circa 13,5% lager uitkomen – en daarmee beter betaalbaar zijn – dan wanneer de indexeringen (volledig) waren doorgevoerd. Hiervoor wordt structureel € 27 miljoen uitgetrokken.
In mijn brief van 1 december jl. heb ik uitgelegd dat wanneer deze financiële middelen waren aangewend om via een wetsvoorstel de griffierechten met 13,5% te verlagen, de indexeringen voor 2023 en 2024 alsnog volledig zouden moeten worden doorgevoerd. Het uiteindelijke effect voor rechtzoekenden zou voor beide opties, 13,5% verlagen via het (gedeeltelijk) afzien van indexeren of via een wetsvoorstel, hetzelfde zijn.
De verlaging van de griffierechten is één van de maatregelen om toegang tot het recht te versterken. Daarnaast heb ik een aanpak versterking toegang tot het recht ontwikkeld die breder is dan de verlaging van de griffierechten. De inzet is erop gericht de toegang tot het recht te versterken langs drie pijlers (1. informatie, 2. advies en ondersteuning en 3. beslissing van een neutrale instantie). De aanpak bestaat uit het nemen van concrete maatregelen om de toegang tot het recht te versterken en de ontwikkeling van een lange termijn aanpak en visie op toegang tot het recht. Naast het verlagen van de griffierechten door het (gedeeltelijk) afzien van de indexering van de griffierechten voor 2023 en 2024, zien nieuwe maatregelen onder andere op een betere informatievoorziening, het structureel maken van de startbijdrage mediation, een verkenning naar het vereenvoudigen van procesregels en procedures en aanvullende financiering voor herstelrecht en de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC). Er wordt, naast de structureel € 27 miljoen die wordt ingezet voor de verlaging van de griffierechten, structureel € 3 miljoen ingezet voor de aanpak versterking toegang tot het recht, waaruit ook de hiervoor genoemde maatregelen worden gefinancierd. Voor een uitgebreide toelichting op de aanpak en een financiële onderbouwing verwijs ik naar mijn brief van 27 juni jl. over toegang tot het recht3 en de brief voortgangsbrief toegang tot het recht van 20 december jl.4
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel verlaging griffierechten is een aantal scenario’s aan de orde geweest, namelijk om:
De oproep tot ambtenarenprotest tegen de verkiezingsuitslag |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Was u op de hoogte van de oproep tot een ambtenarenprotest tegen de verkiezingsuitslag1, die op LinkedIn werd geplaatst? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Ik heb in het weekend voorafgaand aan de bijeenkomst kennisgenomen van de oproep op social media tot een samenkomst van ambtenaren om een signaal af te geven naar aanleiding van de verkiezingsuitslag.
Wat vindt u van deze oproep tot een politiek protest, specifiek gericht tot ambtenaren, waarbij hen in die hoedanigheid wordt verzocht om politiek kleur te bekennen?
Ik heb begrepen dat het geen protest tegen de verkiezingsuitslag betrof. De oproep gaat over het afgeven van een signaal dat ambtenaren de ambtseed serieus nemen, dat zij er voor alle burgers zijn en dat zij staan voor de rechtsstaat en de Grondwet. Voor het uiten van je mening zijn regels gesteld. In het antwoord op vraag 3 ga ik hierop in.
Bent u van mening dat ambtenaren in die hoedanigheid deel mogen nemen aan een protest tegen de uitkomst van een democratische politieke gebeurtenis? Zo ja, kunt u hiervoor een uitgebreide onderbouwing geven?
Ambtenaren hebben, zoals iedereen, het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op vergadering en betoging. Tegelijkertijd dienen ambtenaren zich te houden aan de Ambtenarenwet en de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR). Artikel 10 van de Ambtenarenwet stelt dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Dit kan per situatie verschillen. Allerlei factoren kunnen meespelen, zoals maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp, de betrokkenheid van de ambtenaar bij het onderwerp, en het moment en de manier waarop ambtenaren opvattingen kenbaar maken. Het is aan de individuele ambtenaar om deze aspecten mee te nemen in de afweging tot (openbare) uiting, zoals deelname aan een demonstratie of protest. Hiervoor hoeft geen toestemming vooraf te worden gevraagd. Dit heeft te maken met het verbod op censuur. Als daar aanleiding toe bestaat dienen ambtenaren zich jegens hun werkgever wel te verantwoorden over de afwegingen en keuzes die zijn gemaakt. De werkgever beoordeelt dit per situatie waarbij alle omstandigheden zorgvuldig worden gewogen.
Wat heeft u gedaan nadat u kennis had genomen van de oproep tot dit protest? Heeft u bepaalde actie ondernomen, of is er niets gebeurd?
Binnen de Rijksoverheid is het gesprek over ambtenaren die zich uitspreken volop gaande, al voor het desbetreffende protest. Onder meer naar aanleiding van de klimaatprotesten en het conflict Israël-Gaza. Recent is de handreiking Ambtenaar en grondrechten2 tot stand gebracht. Deze biedt medewerkers en leidinggevenden op basis van de bestaande regelgeving en gedragsregels handvatten om hiermee om te gaan.
Bent u niet van mening dat de Nederlandse overheid zich had moeten uitspreken tegen dit protest, aangezien de verkiezingsuitslag het resultaat is van een democratisch proces in Nederland, de Nederlandse Staat de plicht heeft om deze processen te faciliteren en te waarborgen en haar werknemers daarvoor dus ook verantwoordelijk te houden?
Ik heb begrepen dat het geen protest tegen de verkiezingsuitslag betrof. Zie ook het antwoord op vraag 2. Los daarvan geldt dat zolang deelname aan een protest de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst niet in de weg staat, het ambtenaren vrij staat om in hun vrije tijd deel te nemen aan openbare bijeenkomsten zoals demonstraties en protesten. Daarbij geldt ook dat ambtenaren voorafgaand aan deelname geen toestemming hoeven te vragen aan hun werkgever. Het ligt daarom niet voor de hand dat de Nederlandse overheid zich in algemene zin hierover uitspreekt. Dat zou immers een ongeoorloofde inperking betekenen van de grondrechten die ambtenaren hebben.
Kunt u reflecteren op de noodzakelijke neutraliteit van het ambtenarenapparaat in Nederland, in het licht van de reactie van dit apparaat op de verkiezingsuitslag? Moet niet geconstateerd worden dat het ambtenarenapparaat een dusdanige politieke kleur heeft (gekregen) dat dit onvermijdelijk invloed heeft op de uitvoeringsorganisatie van de Nederlandse Staat en alles wat daarmee samenhangt? Vindt u dit niet onwenselijk?
Het is belangrijk dat ambtenaren politiek neutraal zijn en blijven in hun werk. In Nederland werken ambtenaren zonder politieke binding en ongeacht de eigen politieke voorkeur voor het algemeen belang. Dat past ook bij ons democratische bestel, de ministeriële verantwoordelijkheid en het gegeven dat Nederland geen wisseling van de ambtenaren kent bij een nieuwe regering. Een bewindspersoon is verantwoordelijk voor een politiek besluit, hij of zij legt hierover verantwoording af aan het parlement. Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces. Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen. Een en ander laat onverlet dat ambtenaren persoonlijke meningen en voorkeuren kunnen hebben en daar, binnen gestelde grenzen (zie het antwoord op vraag 3), uiting aan kunnen geven.
Vindt u niet dat de ambtenaren die in die hoedanigheid gehoor hebben gegeven aan de protestoproep zich schuldig hebben gemaakt aan werkweigering, aangezien de verkiezingen en de daaropvolgende uitslag onlosmakelijk en onvermijdelijk verbonden zijn met hun werk en niet geclassificeerd kunnen worden als een maatschappelijke misstand, waarvoor zij zich zouden kunnen beroepen op het demonstratierecht?
Het demonstratierecht en vrijheid van meningsuiting zijn grondrechten die ook gelden voor ambtenaren. Artikel 10 van de Ambtenarenwet stelt hieraan slechts de beperking dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Overigens voor zover bekend, heeft de bijeenkomst plaatsgevonden in de eigen tijd van de ambtenaren, en is er ook in die zin geen sprake geweest van werkweigering. Het is aan de werkgever om te beoordelen of er door deelname aan de bijeenkomst een grens is overschreden. Zie ook het antwoord onder vraag 2.
Waarom heeft de Nederlandse overheid als werkgever ambtenaren niet actief opgeroepen, of zelfs verboden, om niet deel te nemen aan dit protest, aangezien dit in strijd is met hun werkzaamheden en verantwoordelijkheden voor de Nederlandse democratische rechtsstaat, waarvan de verkiezingsuitslag een resultaat is?
Zie antwoord op vraag 5.
Zijn er binnen de brede Nederlandse overheid departementen/afdelingen/bewindspersonen geweest die ambtenaren actief hebben opgeroepen en/of aangemoedigd om deel te nemen aan dit protest? Zo ja, waar is dit gebeurd en waarom?
Ik ben niet op de hoogte van actieve oproepen tot deelname aan deze bijeenkomst door departementen, afdelingen of bewindspersonen binnen de Rijksoverheid.
Wat vindt u ervan dat een dergelijk protest eigenlijk bekostigd wordt door de burger, aangezien de salarissen van ambtenaren worden betaald met belastinggeld? Is het wat u betreft niet onwenselijk dat de kiezer/belastingbetaler als financier van het ambtenarenapparaat opdraait voor de gevolgen en kosten van een niet-legitieme werkweigering van ambtenaren die door deelname aan dit protest bepaalde diensten niet hebben geleverd, terwijl de burger hiervoor wel betaalt en nu dus extra kosten moet maken voor het opvangen van de gevolgen hiervan?
Zie antwoord op vraag 7.
Gaat u in kaart brengen hoeveel en welke werkzaamheden er geen doorgang hebben kunnen vinden door deelname van ambtenaren aan dit protest en hoeveel en op welke manier burgers hierdoor zijn benadeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Hoe reflecteert u op de stelling van de organisatoren van dit protest, dat het «belangrijk is dat ambtenaren een signaal afgeven» tegen de verkiezingsuitslag? Deelt u de mening dat het niet aan ambtenaren in die hoedanigheid is om op een dusdanige manier stelling te nemen tegen een democratische gebeurtenis en de organisatoren hiermee dus aan stemmingmakerij doen die zorgt voor maatschappelijke onrust en polarisatie?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe reflecteert u op de stelling van de organisatoren van dit protest en de daaraan deelnemende ambtenaren dat «ambtenaren bereid moeten zijn het werk neer te leggen wanneer zij niet iedereen gelijk mogen behandelen»? Kunt u uitleggen waar deze stelling op is gebaseerd, aangezien er helemaal geen sprake van is dat ambtenaren mensen niet langer gelijk mogen behandelen?
Ambtenaren dienen zich, net als iedereen in Nederland, te houden aan de Grondwet, waarin artikel 1 bepaalt dat «allen die zich in Nederland bevinden, in gelijke gevallen gelijk worden behandeld». Ambtenaren zijn wettelijk verplicht mensen gelijk te behandelen. Voor zover mij bekend hebben de initiatiefnemers en deelnemers aan de bijeenkomst aangegeven zelf bereid te zijn het werk neer te leggen als zij in strijd met deze verplichting zouden moeten handelen. Dit betreft een hypothetische situatie, waarvan de gevolgen pas kunnen worden beoordeeld als die situatie zich daadwerkelijk voor zou doen. Los daarvan is het uitgangspunt dat het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen taak van overheden is.3
Vindt u niet dat bovengenoemde stelling classificeert als het verspreiden van desinformatie, aangezien het aantoonbaar niet waar is en dus gezien zou moeten worden als misleiding? Zo ja, hoe gaat u acteren op deze verspreiding van gevaarlijk nepnieuws en onderkent u dat dergelijke stemmingmakerij een gevaar oplevert voor de sociale cohesie en de veiligheid in de samenleving?
Zie antwoord vraag 13.
Gaat u personen die de komende tijd vergelijkbare oproepen en uitspraken doen op social media aangaande de verkiezingsuitslag en de gevolgen daarvan actief (laten) monitoren en waar nodig censureren, bijvoorbeeld door de Denktank Desinformatie, aangezien het bestrijden van desinformatie volgens de rijksoverheid de afgelopen jaren een belangrijke en noodzakelijk taak was? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik heb uiteengezet in de antwoorden op de voorgaande vragen, valt het oproepen tot een bijeenkomst onder het demonstratierecht en de vrijheid van meningsuiting die gelden voor alle mensen. Ik ben daarom niet van plan om de sociale media te monitoren op zulke oproepen. Daarnaast doet de overheid niet aan censuur. Bovendien acht ik het juist van belang dat ambtenaren zich kunnen uitspreken binnen de daartoe gestelde grenzen, zoals hiervoor al uiteen is gezet.
De verspreiding van misinformatie door Pfizer over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin en het daarna verhullen van die informatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over de aanklacht tegen Pfizer over het verspreiden van misinformatie over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin en het daaropvolgende achterhouden van die informatie1?
Ja.
Hoe reflecteert u op de aantijgingen tegen Pfizer, die stellen dat de vaccinproducent niet had kunnen claimen dat het COVID-19 vaccin «95% effectiviteit» bood tegen infectie met het SARS-COV-2 virus, terwijl er geen data bestond om die stelling te staven en de data die er wel was slechts tot twee maanden na injectie mogelijke bescherming liet zien?
De effectiviteit van 95% is in lijn met de eerste bevindingen van onder andere het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) ten tijde van goedkeuring van het eerste COVID-19-vaccin van Pfizer.
Kunt u verklaren welke informatie over de effectiviteit van de COVID-19 vaccins de Nederlandse overheid/het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport/het kabinet op welk moment precies had, gebaseerd op welke data en van welke bronnen en of de Nederlandse overheid er bij het uitrollen van de vaccinatiestrategie en campagnes van op de hoogte was dat er eigenlijk (nog) weinig te zeggen viel over de effectiviteit van de COVID-19 vaccins, zowel op het gebied van het voorkomen van infectie, als transmissie?
Bij de inrichting van de vaccinatiecampagne en de communicatie over de effectiviteit van de COVID-19-vaccinaties is altijd gebruik gemaakt van wetenschappelijke literatuur en adviezen van onder andere het EMA, het CBG en het RIVM. Deze informatie is ook altijd publiek toegankelijk.
Waarom heeft de Nederlandse overheid altijd met grote stelligheid de informatie over de effectiviteit van de COVID-19 vaccins van de vaccinproducenten overgenomen, terwijl er nauwelijks data was om deze claims te onderbouwen en de data die er was minimaal was? Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid deze informatie, die weinig meer behelsde dan hypotheses en aannames, als harde, wetenschappelijke feiten heeft gepresenteerd aan het volk, in plaats van eerlijk te zijn over de minimale wetenschappelijke onderbouwing van de weinige informatie die voorhanden was?
Het is onjuist dat de Nederlandse overheid met grote stelligheid de informatie over de effectiviteit van de COVID-19-vaccinaties van de vaccinproducten zou hebben overgenomen. De overheid baseert zich op adviezen van onder andere het EMA en het CBG. Deze adviezen omvatten een nauwkeurige analyse van de op dat moment beschikbare wetenschappelijke informatie.
Heeft de Nederlandse Staat de claims van Pfizer over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin op enigerlei wijze laten toetsen door onafhankelijke, wetenschappelijke partijen, alvorens deze informatie in te zetten voor de vaccinatiestrategie? Zo nee, waarom niet en vindt u dat niet opmerkelijk, aangezien de grote stelligheid van de informatie van vaccinproducenten op zijn minst discutabel was op grond van de geringe ervaring met klinische trials van de vaccins en de daadwerkelijke bevolkingsbrede inzet ervan?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 4.
Indien de Nederlandse overheid in het geheel niet op de hoogte was van de valse claims mbt de effectiviteit van het COVID-19 vaccin van in ieder geval Pfizer, wat is uw reactie nu u daar wel kennis van heeft genomen en op welk moment heeft de Nederlandse overheid daar kennis van genomen? Gaat u naar aanleiding van deze kennis actie ondernemen tegen Pfizer en zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom verbindt u hieraan geen consequenties?
Ik deel niet het beeld dat er valse claims over de effectiviteit van het coronavaccin van Pfizer zouden zijn verspreid. Zoals meermaals aangegeven in de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga), zijn de keuzes voor inrichting van de COVID-19-vaccinatiecampagne gebaseerd op wetenschappelijke adviezen. Ik zie geen reden om actie te ondernemen tegen Pfizer.
Bent u voornemens de informatie die door zowel Pfizer als door de rijksoverheid over de effectiviteit van de COVID-19 vaccins is gecommuniceerd actief aan de burger te rectificeren en het Nederlandse volk voor te lichten over de werkelijke effectiviteit van de COVID-19 vaccins? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen reden om informatie te rectificeren. De vaccinaties hebben een bewezen positief effect gehad op de bestrijding van het coronavirus.
Wat vindt u ervan dat Pfizer actief werk heeft gemaakt van het onderdrukken van informatie en personen die de onjuiste claims over de effectiviteit van het COVID-19 vaccins probeerden te ontkrachten en te toetsen? Heeft Pfizer ook actief geprobeerd om de Nederlandse overheid aan te zetten tot het censureren van dergelijke informatie en personen? Zo ja, op welke manier en is hieraan gehoor gegeven? Met welke (bewinds)personen/departementen binnen de Nederlandse overheid heeft Pfizer hierover contact gehad?
Er is geen sprake van de gesuggereerde onderdrukking door Pfizer.
Zijn er afspraken gemaakt tussen Pfizer en de Nederlandse overheid over de informatievoorziening met betrekking tot de effectiviteit van het COVID-19 vaccin en zo ja, welke afspraken waren/zijn dat, onder welke voorwaarden en door wie zijn die afspraken gemaakt?
Nee, daar zijn geen afspraken over gemaakt.
Indien er afspraken zijn gemaakt tussen Pfizer en de Nederlandse Staat over de informatievoorziening en verspreiding over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin, gelden deze afspraken dan op dit moment nog steeds en worden deze nog steeds actief geïmplementeerd, ondanks de nieuwe kennis? Zo ja, waarom en erkent u dan dat de Nederlandse overheid daarmee actief desinformatie verspreidt?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Is er contact geweest van de Nederlandse overheid met Pfizer over de valse claims die de producent heeft gedaan over de effectiviteit van het COVID-19 vaccin? Zo ja, wat heeft dat contact behelst en wie was binnen de Nederlandse overheid degene die dit contact heeft onderhouden?
Nee, hierover is geen contact geweest.
Is de Nederlandse Staat voornemens om Pfizer aan te klagen voor de valse claims met betrekking tot effectiviteit van het COVID-19 vaccin en het vervolgens onderdrukken van de juiste informatie hierover? Zo nee, waarom niet? Vindt u niet dat zowel de Nederlandse Staat als de bevolking recht heeft op gerechtigheid voor de misleiding door Pfizer, die op verschillende fronten schadelijke gevolgen heeft gehad voor zowel de maatschappij als het individu?
Nee, ik zie hier geen reden toe.
Bent u van mening dat de Nederlandse overheid door Pfizer is misleid?
Nee, ik deel die mening niet.
Hoe reflecteert in het licht van deze informatie op de door de Nederlandse Staat overgenomen aansprakelijkheid voor vaccinatieschade door COVID-19 vaccins?
Bent u voornemens om personen met mogelijke/waarschijnlijke vaccinatieschade vanaf nu beter te faciliteren en ondersteunen, nu u weet dat deze mensen onder de valse voorwendselen van Pfizer een medische behandeling hebben ondergaan die hen potentieel ernstige schade heeft berokkend, welke het directe gevolg is van misleiding die door de Nederlandse overheid is gefaciliteerd? Zo nee, waarom niet? Voelt u zich hiervoor niet verantwoordelijk?
Welke mogelijkheden zijn er om de kosten als gevolg van vaccinatie- en nevenschade, zowel voor de maatschappij als voor het individu, middels de overheid op Pfizer te verhalen?
Gaat u namens de Nederlandse overheid excuses aanbieden voor het actief verspreiden van onjuiste informatie over de effectiviteit van COVID-19 vaccins en het censureren en demoniseren van personen en informatie die deze informatie ontkrachtten? Zo nee, waarom niet?
Ik werp de suggestie dat er vanuit de overheid zou zijn gecensureerd en gedemoniseerd verre van mij.
De gevolgen van het aalverbod op vissen met de ankerkuil in grote wateren |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Is de veronderstelling juist dat het aalverbod ook van toepassing is op vissen met de ankerkuil in grote wateren als de Eems-Dollard, de Waddenzee en de Westerschelde, terwijl hier geen sprake is visserij op de aal en ook niet van bijvangst van aal?1
Op basis van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 20232 is de aalvisserij in de kustwateren, waaronder de Eems-Dollard, de Waddenzee en de Westerschelde, gesloten voor zes maanden. Hierbij is er enige ruimte voor de lidstaten om die periode zelf te bepalen, rekening houdend met het migratiepatroon van aal. In de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 20243 is dit ook bepaald. In Nederland is de gesloten periode op basis hiervan vastgesteld op 1 september tot 1 maart en nationaal opgenomen in de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
Op grond van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2023 is het in de gesloten periode verboden om op aal te vissen of aal onbedoeld mee te vangen. In de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2024 is het weliswaar niet meer verboden aal onbedoeld mee te vangen, maar moeten lidstaten wel alle redelijke inspanningen leveren om incidentele bijvangst van aal zo veel mogelijk te beperken en waar mogelijk uit te bannen. Gebruik van een vistuig in de gesloten aalperiode kan dus alleen worden toegestaan als uit onderzoek duidelijk is dat hiermee geen aal kan worden gevangen, of hooguit als incidentele bijvangst. Daarom zijn alle vistuigen die bedoeld zijn om op aal te vissen, of die geschikt zijn om aal onbedoeld mee te kunnen vangen in die periode in de Nederlandse wateren verboden. Dit geldt ook voor de ankerkuil.
Waarom is het aalverbod in de Uitvoeringsregeling visserij op alle typen ankerkuil van toepassing verklaard, terwijl de ankerkuil die gebruikt wordt in het rivierengebied door het aanbrengen van onder meer inkelingen aangepast is op de aalvisserij en de ankerkuil die gebruikt wordt in onder meer de Eems-Dollard, Waddenzee en Westerschelde dergelijke inkelingen niet heeft en niet geschikt is voor aalvangst?
In de visserijregelgeving is slechts één type ankerkuil gedefinieerd en dat is de ankerkuil die is opgenomen in artikel 32a van de Uitvoeringsregeling visserij als aalvistuig. Er is geen definitie van een ankerkuil specifiek voor het gebruik in de kustwateren waar geen aal mee kan worden (bij)gevangen.
Klopt het dat bij het vissen met de ankerkuil tijdens het Wageningen Marine Research project (Eems, Waddenzee) hoegenaamd geen aal is (bij)gevangen?2
Het project waar u op doelt is onderdeel van een lopend onderzoek met als doel om kennis over pelagische soorten te verzamelen. In deze specifieke toepassing van de ankerkuil waarbij dit vistuig hoog in de waterkolom wordt toegepast, in combinatie met de specifieke locaties waar dit onderzoek is uitgevoerd, wordt inderdaad nauwelijks aal bijgevangen. Maar als dit vistuig op een andere wijze wordt toegepast dan in het specifieke onderzoek, of op andere locaties in de Waddenzee dan kan wel bijvangst van aal plaatsvinden. Daarom mag dit vistuig niet worden gebruikt in de gesloten periode voor aalvisserij en is nog specifiek onderzoek nodig om te komen tot een ankerkuil met specificaties waarbij in alle toepassingen aalvangst slechts als incidentele bijvangst mogelijk is.
Klopt het dat Duitse visserijbedrijven de ankerkuil zonder inkelingen wel mogen gebruiken, terwijl sprake is van dezelfde Europese aalverordening, omdat de regelgeving zich in Duitsland richt op het niet mogen (bij)vangen van aal?3
In het antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven hoe in Nederland de gesloten periode voor aal is geregeld. Ook voor Duitsland geldt op dezelfde wijze als in Nederland de regelgeving dat geen visserij mag plaatsvinden in de gesloten periode waarbij aal kan worden gevangen. Deze bepaling, die EU breed van toepassing is, heeft zowel betrekking op gerichte vangst van aal als op bijgevangen aal. De regelgeving ziet dus op het niet mogen vangen van aal, waarbij in Nederland is bepaald dat als vistuigen meer dan incidenteel aal kunnen bijvangen deze vistuigen dan niet gebruikt mogen worden. Wanneer echter uit onderzoek blijkt dat bijvangst slechts incidenteel kan plaatsvinden dan kan dit vistuig wel worden toegepast. Mogelijk geldt dit in de Duitse visserijsituatie voor de ankerkuil.
Is de veronderstelling juist dat de Europese aalverordening gebruik van ankerkuilen zonder inkelingen, waarmee in principe geen aal kan worden (bij)gevangen, tijdens de gesloten periode voor de aalvisserij niet verbiedt?
De Aalverordening ((EU) nr. 1100/20076) bevat geen verboden voor bepaalde vistuigen. Op grond van deze verordening hebben lidstaten sinds 2009 nationale aalbeheerplannen opgesteld. In het Nederlandse aalbeheerplan is een gesloten periode voor aalvisserij ingesteld door hiervoor een verbod op het gebruik van aalvistuigen in deze periode in te stellen. Daarnaast is op grond van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2023 voor kustwateren en het zeegebied een verbod op zowel de vangst als bijvangst van aal van toepassing. In Nederland is dit verbod ingevuld door aan te sluiten op het reeds langer van toepassing zijnde verbod op het gebruik van aalvistuigen op grond van de Aalverordening, omdat met deze vistuigen hoe dan ook aal kan worden gevangen, hetzij als hoofdvangst, hetzij als bijvangst. Als met onderzoek kan worden onderbouwd dat een vistuig zodanig kan worden aangepast dat aalvangst met dit vistuig nauwelijks meer mogelijk is dan kan dit vistuig worden toegestaan in de gesloten periode. Hiervoor is dan een wetenschappelijke onderbouwing nodig en ook de regelgeving zal hier dan op moeten worden aangepast. Voor de ankerkuil ben ik voornemens om hiervoor onderzoek te starten.
Bent u bereid op kortst mogelijke termijn de regelgeving zo aan te passen dat onderscheid wordt gemaakt tussen de genoemde typen ankerkuil, waarbij ruimte wordt geboden voor genoemde ankerkuilen zonder inkelingen (in de kustwateren en zeearmen) en waarbij in principe geen aal kan worden bijgevangen, dan wel dat hiervoor ontheffingen worden afgegeven?
Het is op grond van de EU-verordeningen inzake vangstmogelijkheden en de Uitvoeringsregeling zeevisserij alleen mogelijk om een aangepaste ankerkuil toe te staan in de gesloten periode voor aal, als er geen aal mee kan worden (bij)gevangen of dat deze vangst verwaarloosbaar is. Als aal kan worden bijgevangen met de ankerkuil, zou het toestaan van dit vistuig niet in overeenstemming zijn met de verplichting van lidstaten uit de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2024 om redelijke inspanningen te leveren om incidentele bijvangst van aal zo veel mogelijk te beperken en waar mogelijk uit te bannen. Een specifiek aangepaste ankerkuil voor andere soorten dan aal zal daarom goed omschreven en gedefinieerd moeten worden. Onderzoek is nodig om tot een zodanige omschrijving en een hierbij horende onderbouwing te komen waaruit blijkt dat met de aangepaste ankerkuil geen (bij)vangst van aal meer kan plaatsvinden. Een belangrijke voorwaarde is daarbij ook dat het toezicht en de handhaving van het gebruik van dit vistuig in de gesloten periode uitvoeringstechnisch haalbaar moet zijn. Ik wil mij in het komend jaar er voor inzetten dat de mogelijkheden hiervoor binnen de gestelde kaders worden onderzocht en uitgewerkt.
Geblokkeerde bankrekeningen van Nederlandse burgers, onder wie veel jongeren |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van signalen vanuit de samenleving, bijvoorbeeld van docenten, dat er steeds meer jongeren zijn van wie de bankrekening geblokkeerd is, vaak uit hoofde van deWet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Ik heb signalen ontvangen over klanten van banken van wie de bankrekening is geblokkeerd. Er zijn meerdere redenen waarom een rekening geblokkeerd kan door een bank. Dit kan vanwege het vermoeden dat de rekening wordt gebruikt om geld wit te wassen of om terrorisme te financieren (en waar dus een link is met de Wwft), maar ook omdat de rekening (mogelijk) gebruikt wordt voor om te frauderen of omdat de klant de algemene voorwaarden van de bank niet naleeft (zoals het gebruiken van een particuliere rekening voor zakelijke doeleinden).
In het geval van jongeren komt het voor dat een bank vermoedt dat er sprake is van fraude en om deze reden de rekening blokkeert. Deze blokkade is vaak tijdelijk terwijl de bank onderzoek doet. In veel gevallen worden de houders van deze rekeningen door criminelen misbruikt als geldezel.1 Het zijn veelal personen in een kwetsbare positie, waaronder jongeren, maar ook personen met schuldenproblematiek of personen met een licht verstandelijke beperking, die als geldezel worden gerekruteerd en ingezet.
Beschikt u in dit verband over de relevante feiten? Zo, niet, kunt u dit in kaart brengen? Van hoeveel burgers is momenteel de rekening geblokkeerd? Hoeveel van hen zijn onder de 25? En hoeveel van hen zijn minderjarig?
Ik beschik niet over cijfers van het aantal geblokkeerde rekeningen, het specifieke aantal jongeren waarvan de betaalrekening geblokkeerd is (geweest) en de redenen waarom deze rekeningen dan geblokkeerd zijn. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) geeft desgevraagd aan dat rekeningen om verschillende redenen en voor verschillende duur geblokkeerd kunnen zijn. Het aantal geblokkeerde betaalrekeningen fluctueert sterk, omdat banken rekeningen vaak alleen tijdelijk blokkeren in afwachting van de uitkomsten van een fraudeonderzoek van de bank of – bij het voorkomen van witwassen en daarbij horende cliëntenonderzoek – in afwachting van een reactie van de klant. Banken houden geen overzicht bij van het aantal rekeningen dat op enig moment tijdelijk geblokkeerd is.
Daarnaast is het goed om op te merken dat een blokkade van een betaalrekening niet hetzelfde als het sluiten van een betaalrekening. Het rapport «Van herstel naar Balans» van De Nederlandsche Bank (DNB) bevat cijfers over hoe vaak rekeningen gesloten, überhaupt niet geopend dan wel beperkt zijn in 2021.2 Deze cijfers kunnen een beeld geven van de oorzaken van de problemen met betrekking tot toegang tot het betalingsverkeer.3 Uit deze cijfers blijkt dat het niet-openen van een rekening of het sluiten van een rekening bij particulieren zeer beperkt een Wwft oorzaak kent. Het beperken van dienstverlening (zoals de toegang tot contant geld) kent wel, ook bij particulieren, overwegend een Wwft-reden.
Desalniettemin vind ik het van belang om een beter beeld te krijgen van het aantal burgers van wie een betaalrekening is geblokkeerd, geweigerd of opgezegd en met welke redenen. Ik zal daarom de NVB vragen om cijfers en de redenen van blokkade beter bij te houden. Daarbij zal ik ook de Betaalvereniging Nederland betrekken, aangezien zij zich bezighoudt met de toegang tot het betalingsverkeer voor consumenten.
Wanneer mag een bank een rekening blokkeren? Hoe wordt daarbij voorzien in de rechtsbescherming van burgers?
Zoals hiervoor aangegeven kunnen banken om verschillende redenen een betaalrekening blokkeren. In alle van de onderstaande gevallen vind ik het belangrijk dat de bank contact zoekt met de klant en duidelijk uitlegt waarom de betaalrekening geblokkeerd is en waarom.
Een voorbeeld van een situatie waarbij een rekening tijdelijk geblokkeerd kan worden, is wanneer er mogelijk sprake is van transacties in het kader van fraude. Om frauduleuze betalingen te detecteren monitoren banken transacties van hun klanten en gebruiken zij verschillende fraude-indicatoren, bijvoorbeeld als een groot geldbedrag wordt gepind in een ander land, terwijl de klant daar waarschijnlijk niet is. Om de klant te beschermen kunnen banken de transactie tegenhouden ofwel de rekening van de klant (tijdelijk) blokkeren tot een onderzoek is afgerond. Dit kan door bijvoorbeeld de klant te bellen en te vragen of deze op vakantie is. Een ander voorbeeld is wanneer de klant zelf fraude pleegt. De rekening kan dan gedurende het fraudeonderzoek geblokkeerd worden. In dit soort gevallen kan de bank, nadat het fraudeonderzoek is afgerond en als de klant zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan fraude de betaalrekening sluiten en – afhankelijk van de ernst van het incident – aangifte doen bij de politie en een registratie maken in het Extern Verwijzingsregister (EVR)4. De duur van de blokkade is afhankelijk van de duur van het fraudeonderzoek. In sommige gevallen kan het onderzoek na één contactmoment met de klant worden afgerond en kan de blokkade worden opgeheven. Factoren die onder andere invloed hebben op de duur van het fraudeonderzoek en de blokkade zijn het fraudetype, of het een begunstigde of benadeelde betreft, of de klant (tijdig) reageert op vragen, of de klant bezwaar maakt.
Een andere reden om een bankrekening te blokkeren kan gelegen zijn in de aanpak van witwassen. Het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering en de aanpak van fraude zijn twee aparte taken voor banken. Op grond van de Wwft dienen Wwft-instellingen, waaronder banken, individueel klantenonderzoek te doen en daarbij een inschatting te maken van mogelijke witwasrisico’s bij de klant, op basis van een risicogebaseerde benadering. Indien er een verhoogd risico bij een individuele klant wordt geconstateerd, dient de bank mitigerende maatregelen te nemen. De NVB heeft aangegeven dat als een bank dit onderzoek niet kan afronden, omdat de bank langere tijd geen contact kan krijgen met de klant of de klant niet reageert op verschillende informatieverzoeken, de bank als laatste optie kan besluiten de rekening te blokkeren.
Ten slotte dient een bank een betaalrekening te bevriezen wanneer de rekening toebehoort aan een persoon of entiteit die valt onder een bevriezingsverplichting in de zin van nationale sanctielijst terrorisme of Europese of internationale sanctieregelgeving. Hierbij kunt u denken aan personen of instellingen die op de Europese sanctielijst met betrekking tot de inval van Rusland in Oekraïne staan.
In alle gevallen geldt dat wanneer een klant het oneens is met een beslissing van de bank, zij de (bij wet verplicht aanwezige) interne klachtenprocedure van de bank kunnen doorlopen. Wanneer de klant het oneens is met de uitkomst van de interne klachtenprocedure, kan de klant naar het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) stappen. De klachtenafdeling van de bank verwijst in hun beantwoording op een bezwaar ook altijd naar de mogelijkheid om naar het Kifid te stappen als de klant het niet eens is met de uitkomst. Daarnaast kan de consument naar de rechter stappen. Bij een sanctionering op basis van de nationale sanctielijst terrorisme staat bezwaar en beroep open in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). Voor Europese sanctieregimes geldt dat een gesanctioneerde een verzoek om verwijdering van de lijst kan indienen bij de Europese Raad, en anders bij het Europese Hof van Justitie de sanctiemaatregelen kan aanvechten.
Is deze rechtsbescherming afdoende aanwezig, naar uw oordeel? Hoe kan het dat bankrekeningen van jongeren, naar het lijkt, soms zonder duidelijke opgaaf van reden geblokkeerd worden?
Het blokkeren van een bankrekening zonder duidelijke opgaaf van redenen is niet toegestaan. In de beantwoording van de vorige vraag is weergegeven welke rechtsbescherming beschikbaar is.
Herkent u dat onder jongeren het probleem van geblokkeerde bankrekeningen vooral speelt op MBO-scholen, en soms ook op het voortgezet onderwijs? Kan het zijn dat juist jongeren op deze scholen vaker geronseld worden als «geldezel»? Welke mogelijkheden ziet u om dit tegen te gaan, bijvoorbeeld door een grote publiekscampagne met de banken, of door het opnemen van deze thematiek in het burgerschapsonderwijs?
Ik ben bekend met het probleem dat veelal personen in een kwetsbare situatie, zoals sommige jongeren, personen met een schuldenproblematiek of personen met een licht verstandelijke beperking worden misbruikt als zogenaamde geldezels. Dit vind ik zorgelijk en daarom heeft het de aandacht van de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als van mijzelf om dit zoveel mogelijk te voorkomen.
Het platform Wijzer in geldzaken van mijn ministerie zet zich in voor de financiële weerbaarheid van onder andere jongeren. Dit wordt gedaan met betrokkenheid van partners in de publieke en private sector, en de departementen OCW en SZW. Zo organiseert Wijzer in geldzaken al meer dan tien jaar de Week van het geld als een belangrijke aanjager voor het structureel stimuleren van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren op school. Ten aanzien van de geldezelsproblematiek is er specifiek voor het mbo een geldles gemaakt.5
Het Centrum voor Criminaliteitsbestrijding en Veiligheid (CCV) zet op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime in op de lokale aanpak van geldezels binnen drie pilots.6, 7 De resultaten van de pilots worden in 2024 verwacht. Aan de hand daarvan wordt een gevalideerde aanpak verder verspreid. Tevens zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid met een domeinoverstijgende aanpak in kwetsbare gebieden in 27 gemeenten in Nederland in op het voorkomen dat jongeren van 8 tot en met 27 jaar niet in de criminaliteit belanden of daarin doorgroeien. De gemeenten zetten op basis van de lokale problematiek in op een integraal pakket aan maatregelen, waar ook het voorkomen van en het aanpakken van geldezels onderdeel van kan uitmaken.
Kunt u reflecteren op de betekenis van dergelijke rekeningblokkades voor jongeren, nu zij geen studiefinanciering meer kunnen ontvangen en geen stageplaats kunnen krijgen (waarvoor doorgaans een bankrekening nodig is)? Bent u van mening dat een geblokkeerde rekening of het niet hebben van een bankrekening een grote sta-in-de-weg is voor deelname aan het maatschappelijk verkeer? Herkent u in dit licht signalen van docenten dat dit net het zetje kan zijn voor jongeren om in de criminaliteit te belanden?
Ik ben van mening dat een betaalrekening essentieel is om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer. Ik kan mij dan ook voorstellen dat jongeren hinder ondervinden van blokkades. Volgens de NVB bieden banken voor jongeren onder de 18 jaar speciale, vaak kosteloze, betaalrekeningen aan.
Banken zijn echter niet verplicht om een betaalrekening voor minderjarigen aan te bieden. Ik zal in gesprek gaan met de banken over hun praktijk met betrekking tot het aanbieden van betaalrekeningen aan minderjarigen. Op grond van de Richtlijn betaalrekeningen (Richtlijn 2014/92/EU) is een bank die in Nederland betaalrekeningen aanbiedt aan consumenten verplicht om aan hen ook een basisbetaalrekening aan te bieden. Een consument kan hier een beroep op doen indien deze rechtmatig in de Europese Unie verblijft en de reguliere rekening gesloten is. Indien het openen van een basisbetaalrekening op basis van de weigeringsgronden van de betaalrekeningenrichtlijn door banken wordt geweigerd, bijvoorbeeld omdat een persoon minder dan 8 jaar geleden onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf, dan kan de consument een aanvraag indienen voor een basisbetaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening.
Jongeren boven de 18 jaar vallen onder de afspraken van het Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten (het Convenant Basisbankrekening). Voor jongeren onder de 18 jaar geldt het uitgangspunt dat banken niet verplicht zijn rekeningen aan te bieden. Sinds 2001 is dit convenant in werking getreden om personen, die om bepaalde redenen niet over een betaalrekening konden beschikken, daar alsnog toegang toe te bieden. In het Convenant hebben vijf banken en verschillende Convenantspartners, zoals hulpverleningsinstanties8, afgesproken dat iedereen in Nederland boven de 18 jaar, met een bekend verblijfsadres een betaalrekening kunnen openen. Ook in het geval van fraude kan er vaak een basisbankrekening geopend worden, al kan het zo zijn dat de bank het verplicht stelt dat er ondersteuning dient te zijn door een onder het Convenant erkende hulpverleningsinstantie.9 Een consument moet een aanvraag indienen bij de bank waar de consument het laatste klant was. Indien deze bank niet is aangesloten bij het Convenant Basisbankrekening, dan kan de consument terecht bij een van de banken die wel deelneemt aan het Convenant.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat kwetsbare jongeren hun rekening ter beschikking kunnen stellen aan criminelen en daardoor zelf in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u specifiek ten aanzien van minderjarigen aangeven of en wanneer hun bankrekening geblokkeerd mag worden? Hoe zit dat als hun bankrekening misbruikt is door een ouder? Vindt u dat een jongere in zo’n geval niet de dupe mag worden? Hoe gaan banken daar nu mee om en is er sprake van een eenduidige (richt)lijn? Hebt u de mogelijkheid banken hier aanwijzingen over te geven, en zo ja, bent u van plan dit te doen?
Minderjarigen kunnen niet alleen een betaalrekening openen, dat geldt ook voor een basisbetaalrekening of basisbankrekening. Het openen van een betaalrekening dient in zo’n geval samen met een wettelijke vertegenwoordiger plaats te vinden. Een minderjarige kan, wanneer de betaalrekening geopend is, wel zelf handelingen verrichten, zoals geld overmaken. Voor het antwoord op wanneer een bank een betaalrekening mag blokkeren verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3. Voor betaalrekeningen van minderjarigen gelden dezelfde voorwaarden als voor die van volwassenen.
De NVB geeft desgevraagd aan dat voor misbruik van de betaalrekening door een ouder van een minderjarige er naar het specifieke geval wordt gekeken. Zo kan in sommige gevallen de rekening alleen worden voortgezet als een ander (bijvoorbeeld de andere ouder of een instantie) het beheer overneemt. Ook geeft de NVB aan dat in andere situaties de rekening van de minderjarige wordt opgeheven en er een nieuwe rekening kan worden geopend, maar niet meer met diezelfde wettelijke vertegenwoordiger.
Ik vind het belangrijk dat banken duidelijk communiceren over de reden van een eventuele weigering of blokkade en dat banken een gedegen onderzoek uitvoeren voordat zij overgaan tot het blokkeren van een rekening. Voor dit laatste punt heb ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, aandacht gevraagd in het kader van de Europese onderhandelingen die momenteel lopen over de herziene richtlijn en verordening betaaldiensten.10
Welke mogelijkheden hebben burgers om tegen een blokkering van een bankrekening in het geweer te komen? Zijn die mogelijkheden, gelet op de signalen vanuit de samenleving, naar uw oordeel afdoende?
Voor de mogelijkheden om tegen blokkering van een bankrekening in het geweer te komen en of deze mogelijkheden naar mijn oordeel afdoende zijn verwijs ik graag naar de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Bent u bekend met het televisieprogramma «Leven Zonder Letters» dat een aantal laaggeletterde burgers volgt, en de problematiek rond laaggeletterdheid in Nederland agendeert? Bent u bekend met het feit dat in Nederland 2,5 miljoen mensen laaggeletterd zijn (1 op de 6 mensen van 16 jaar en ouder)?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is de communicatie vanuit banken bij een Wwft-klantenonderzoek voor deze groep laaggeletterden dusdanig begrijpelijk dat zij de gevraagde informatie kunnen leveren? Welk deel van de rekeningblokkades komt voort uit het feit dat mensen niet reageren op onderzoeksvragen vanuit de bank? Zou het kunnen dat dit niet gebeurt omdat mensen dit niet overzien of niet begrijpen?
Over het algemeen is er vanuit de banken en in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer aandacht voor de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. In januari 2023 publiceerde De Nederlandsche Bank (DNB) het onderzoek «Digitalisering van het betalingsverkeer: een uitkomst voor de één, een uitdaging voor de ander», waaruit bleek dat één op de zes Nederlanders niet alle bank- en betaaldiensten zelfstandig uitvoert. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben ABN AMRO, ING, Rabobank en de Volksbank een versterkt commitment uitgesproken om de toegankelijkheid van het betalingsverkeer te verbeteren en zijn zij het programma «Toegankelijk Bankieren» gestart. Het laagdrempeliger maken van het contact met de bank, door de telefonische dienstverlening te verbeteren en informatiepunten in bijvoorbeeld bibliotheken in te richten, is hier onderdeel van.
De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat banken niet kunnen aangeven welk deel van de rekeningblokkades voortkomt uit het feit dat mensen niet reageren op onderzoeksvragen vanuit de bank. Ik vind het in zijn algemeenheid belangrijk dat banken in het kader van hun verplichtingen en de maatregelen die zij nemen helder, in begrijpelijke taal en duidelijk communiceren met hun klanten. De NVB geeft aan dat de vragen die banken stellen in het kader van een klantenonderzoek variëren en afhankelijk zijn van de individuele situatie en omstandigheden van de klant en dat communicatie over de uitkomsten over het algemeen schriftelijk plaatsvindt. Ik vind het belangrijk dat de klant altijd schriftelijk geïnformeerd wordt en dat een bank na mondelinge communicatie, dit ook schriftelijk vastlegt. De klant is verder zelf verantwoordelijk voor het actueel houden van diens informatie, zoals telefoonnummer, e-mailadres en adresgegevens.
Hebt u een kwantitatief beeld bij de in de vorige vraag genoemde problematiek? Vindt u dat dat dit iets is wat met spoed verbeterd moet worden door banken? Welke taak ziet u voor uzelf om dit aan te jagen?
In het kader van fraude zijn mij signalen bekend dat jongeren vaker misbruikt worden als geldezel, en dat daardoor de betaalrekening kan worden geblokkeerd. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangeef is het hebben van een betaalrekening essentieel om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer, ook voor jongeren. Ik zet mij daarom samen met de Minister van Justitie en Veiligheid in om te voorkomen dat jongeren slachtoffer worden van bijvoorbeeld fraude en zet ik via de integrale aanpak van online fraude samen met publiek-private partners uit de fraudeketen in op bewustwording, fraudepreventie en -detectie. Momenteel is er geen kwantitatief beeld van de genoemde problematiek, maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 schrijf, zal ik de NVB en de Betaalvereniging Nederland vragen om cijfers en de redenen van blokkeringen, weigeringen, beperkingen en opzeggingen van betaalrekeningen beter bij te houden.
Is hierbij volgens u ook een taak voor de toezichthouder weggelegd? Kunt u, mede in acht nemende de lessen uit het rapportOngekend Onrecht, bewerkstelligen dat De Nederlandsche Bank (DNB), de banken en de betrokken ministeries met elkaar om de tafel gaan om de problemen te bespreken en met een advies te komen wat in dezen gelet op alle belangen en de complexiteit een verstandige benadering van de problematiek kan zijn?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u de hierboven genoemde signalen over rekeningblokkades zorgelijk? Zo ja, wat wilt u verder doen om dit probleem aan te pakken en ervoor te zorgen dat burgers niet worden uitgesloten van het maatschappelijk verkeer?
Ik vind het belangrijk dat iedereen toegang heeft tot een betaalrekening. Een betaalrekening is nodig om mee te kunnen doen aan het maatschappelijk verkeer. Graag verwijs ik naar de beantwoording in vraag 6 over de basisbetaalrekening en een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening voor consumenten waarvan de reguliere betaalrekening is opgezegd of die geen reguliere betaalrekening kunnen openen.
Verder bespreek ik op regelmatige basis de werking en de toegankelijkheid van het betalingsverkeer in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer. Daarnaast ben ik in gesprek met de Betaalvereniging Nederland over de verbeteringen die zij doorvoeren in de route die mensen moeten afleggen voor het openen van een basisbetaalrekening of rekening onder het Convenant Basisbankrekening nadat een betaalrekening eerder is gesloten. Volgens de Betaalvereniging Nederland is de verwachting dat deze verbeteringen in het eerste kwartaal van 2024 zichtbaar worden.
De wenselijkheid van politieke peilingen vlak voor verkiezingen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe reflecteert u op de invloed die de verschillende politieke peilingen in de aanloop naar de verkiezingen van 22 november 2023 op de betreffende verkiezingen hebben gehad? Kunt u een tijdlijn en een impactanalyse geven met betrekking tot de invloed van de peilingen op de afgelopen verkiezingen, de maatschappelijk en politieke dynamiek in de samenleving en de daarbij behorende uiteenzetting van de gevolgtrekkingen die daaruit kunnen voortvloeien?
Het staat peilbureaus vrij om peilingen uit te voeren in de aanloop naar een verkiezing en media staat het vrij om daarover te berichten. In Nederland kennen we geen wettelijke regulering van peilingen of berichtgeving daarover. Er is bij het kabinet geen onderzoek bekend naar de invloed van peilingen op de recente Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023.
De impactanalyse en tijdlijn die worden gevraagd zijn met de beschikbare gegevens niet te geven door het kabinet.
Welke invloed denkt u dat de plotselinge stijging van zetels voor de PVV in de peilingen heeft gehad op de publieke beeldvorming en het stemgedrag van de kiezers in Nederland in de laatste dagen voor de verkiezingen? Erkent u dat politieke peilingen en plotselinge verschuivingen in de peildata kiezers ertoe kunnen bewegen om hun stemkeuze aan te passen en/of «strategisch» te stemmen op de partij waarvan de peilingen aangeven dat die de grootste zal worden?
Er wordt zowel in Nederland als internationaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen peilingen en stemgedrag. Uit dat onderzoek zijn er een aantal effecten waar te nemen. In de eerste plaats het bandwagon effect. Dat houdt in dat kiezers vaker op een partij stemmen die in peilingen op winst staat. Door dit effect kunnen peilingen zichzelf bevestigen. Het bandwagon effect is lastig te meten, maar volgens een experimenteel onderzoek uit 2013 kwamen onderzoekers uit op een verschil van 2 tot 3 zetels bij een partij op basis van het bandwagon effect.1 Het is echter moeilijk te bepalen of er een effect is geweest bij de afgelopen verkiezing en zo ja hoe groot het effect is geweest. Daarnaast identificeert de literatuur ook het horse race effect. Daarbij stemmen kiezers strategisch op wie de grootste partij kan worden om zo samenstelling van coalitie en keuze Minister-President te beïnvloeden. Het strategisch stemmen dat voortkomt uit het horse race effect is aanzienlijk groter. Zo bleek uit de Ipsos exit poll dat 17% van de deelnemers aan de Tweede Kamerverkiezingen 2023 strategisch hadden gestemd.2 Het is echter niet te bepalen of dit specifiek door peilingen komt, of andere factoren meespelen. In de literatuur is wel ook aandacht voor het mogelijk positieve belang van peilingen als kennisinstrument voor kiezers om zich te informeren bij de oriëntatie van hun keuze. Peilingen maken daarmee onderdeel uit van het landschap van nieuwsgaring en nieuwsverstrekking voor kiezers. De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de media zelf en is geen taak van de overheid. Het is aan de kiezer zelf om te bepalen op welke wijze en op basis van welke informatiebronnen zij tot hun keuze komen.
Deelt u de mening dat politieke peilingen grote invloed uitoefenen op de maatschappelijke beeldvorming en daarmee samenhangend met het stemgedrag van kiezers, het zogenaamde «bandwagon-effect», omdat zij zich laten leiden door het beeld dat in de politieke peilingen wordt geschetst, maar dat dat beeld niet noodzakelijkerwijs representatief is voor het echte politieke speelveld in de maatschappij en bovendien vaak ook niet onafhankelijk en op ondoorzichtige wijze tot stand komt?
De Rijksoverheid heeft geen zicht op de wijze waarop peilingen tot stand komen aangezien dat een aangelegenheid van de peilbureaus zelf is. Het is de rol van de media, en niet van de overheid, om te wegen of de peilingen methodologisch juist zijn. Echter moet er op vertrouwd worden dat de peilbureaus en de media op een zorgvuldige wijze omgaan met het maken van en berichten over peilingen.
Zo ja, is het dan wat u betreft wenselijk dat er vlak voor verkiezingen nog politieke peilingen worden gehouden, aangezien dit de onafhankelijkheid van het stemgedrag en daarmee de vrije keuze van de kiezer in gevaar brengt? En is het überhaupt wenselijk dat er in tijden van verkiezingen politieke peilingen worden gehouden, die onvermijdelijk leiden tot beïnvloeding van de bevolking?
Er zijn geen voornemens om peilingen te reguleren. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat kiezers zelf in staat zijn om een afweging te maken over waar ze op gaan stemmen. Daarbij kunnen zij zich op meerdere manier laten informeren. Bijvoorbeeld door middel van het kijken van debatten, het lezen van verkiezingsprogramma’s of het bekijken van peilingen.
Worden de peilmethodes en de uitslagen van de politieke peilingen op enigerlei wijze aan een bepaalde vorm van toetsing en controle onderworpen, om te bepalen hoe accuraat de methodieken en de uitslag van deze peilingen zijn en indien dat niet het geval is, hoe kunnen kiezers dan beoordelen of zij zich terecht of onterecht hebben laten beïnvloeden en/of adviseren?
De Rijksoverheid heeft geen taak bij het beoordelen of toetsen van politieke peilingen. Het is aan de peilbureaus zelf om te komen tot een methodiek. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals we die in Nederland kennen. Kiezers kunnen zich bij het uitbrengen van de hun stem baseren op veel verschillende kanalen. Bijvoorbeeld debatten, het lezen van verkiezingsprogramma’s en het bekijken van peilingen. Het vervolgens aan de kiezer zelf om een keuze te maken om de partij te kiezen die het dichtst bij de eigen ideeën staat.
Bent u zich ervan bewust dat het in verschillende Europese landen, waaronder Luxemburg, Frankrijk, Italië en Cyprus verboden is om vlak voor verkiezingen nog peilingen te doen, teneinde ervoor te zorgen dat kiezers een echt onafhankelijke keuze kunnen maken? Waarom is dit in Nederland niet het geval en zou een dergelijke maatregel in ons land niet ook moeten worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan op de hoogte dat er landen zijn die anders omgaan met politieke peilingen. Tegelijkertijd zijn er natuurlijk ook landen die net als Nederland geen beperkingen aan peilingen stellen. Het kabinet heeft geen voornemens een dergelijke maatregel in te voeren. Het is aan de peilbureaus om de afweging te maken om peilingen uit te voeren en deze te publiceren. Het is vervolgens aan de media om te beoordelen of ze hierover berichten. Daarnaast kan de kiezer uiteraard zelf de afweging maken of hij zijn stem (mede) baseert op deze peilingen.
Is er data en/of zijn er analyses beschikbaar over de invloed van politieke peilingen op verkiezingsuitslagen, van de afgelopen tien jaar? Zo ja, welke trends zijn er zichtbaar en welke conclusies kunnen daaruit worden getrokken?
Er wordt zowel in Nederland als internationaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen peilingen en stemgedrag. In de literatuur is aandacht voor: de aard, omvang en mogelijke gevolgen van veronderstelde effecten. De veel gesignaleerde trends heb ik beschreven in het antwoord op vraag 2. Uit het wetenschappelijk onderzoek komt geen eenduidig positief of negatief beeld naar voren. Ook omdat het in de praktijk nauwelijks mogelijk is om de invloed van peilingen te isoleren van persoonlijke kenmerken en het gebruik van andere informatiebronnen waarmee de kiezer uiteindelijk tot zijn of haar autonome keuze komt.
Op welke manier zijn de politieke peilingen de afgelopen tien jaar veranderd en wat is daarvan de invloed geweest op verkiezingen en de uitslagen daarvan?
Er is bij het kabinet geen onderzoek bekend naar de veranderingen in en invloed op de verkiezingsuitslag van politieke peilingen in de laatste tien jaar. Daarnaast heeft het Ministerie van BZK ook geen analyse gedaan van de politieke peilingen en de effecten daarvan in afgelopen tien jaar. Derhalve kan hier geen analyse van worden gegeven.
Is bekend welke politieke peiling het meeste invloed heeft gehad op de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 en wat hiervan de oorzaak was? Zo nee, gaat u dit in kaart brengen?
Er is bij het kabinet geen analyse bekend over de invloed van specifieke peilingen of peilingen in het algemeen bij de Tweede Kamerverkiezing op 22 november 2023. De regering ziet ook geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te verrichten. Dat is er in gelegen dat er geen voornemens zijn om peilingen te reguleren.
Is van alle peilbureaus bekend of en welke connecties er zijn met politieke partijen en/of organisaties gelieerd aan en/of betrokken bij de politiek en op welke manier die invloed uitoefenen op de peilingen van specifieke verkiezingen?
Zoals geantwoord op eerdere vragen van het lid Van Haga, ingezonden op 23 oktober 2023, met kenmerk 2023Z18066, is de peiling van Ipsos/EenVandaag van publieke omroep AVROTROS de enige peiling die vanuit de Rijksoverheid bekostigd wordt. De Rijksoverheid oefent geen enkele invloed op uit op de peilingen van Ipsos/EenVandaag, in bredere zin op de programma’s van de publieke omroep of op andere peilingen.
Hoe reflecteert u op de impact van politieke peilingen vlak voor verkiezingen op het gelijke speelveld voor grote en kleine politieke partijen? Erkent u dat kleine en/of nieuwe partijen makkelijk benadeeld raken door peilingen vlak voor de verkiezingen, omdat deze veel kiezers richting grotere/bekende partijen met een hoog voorspeld aantal zetels zullen doen bewegen?
Er is naar mening van het kabinet een gelijk speelveld voor alle partijen. Het staat media vrij te berichten over de verkiezingen en de standpunten van de verschillende partijen. Het is te zien dat bepaalde partijen meer aandacht krijgen in het publieke debat in aanloop naar een verkiezing. Echter betekent dat niet dat andere grote of kleinere partijen geen gelijk speelveld meer hebben. Er zijn verschillende manieren om als politieke partij kiezers te informeren over de standpunten van een partij, bijvoorbeeld ook via social media of flyeren in het land.
Erkent u dan ook dat politieke peilingen vlak voor de verkiezingen kunnen worden ingezet om kleinere partijen uit de race te prijzen en hoe wordt erop toegezien dat politieke peilingen hiervoor niet worden gebruikt door belangengroepen?
Zie antwoord 11. De Minister van BZK heeft geen invloed op de wijze waarop peilingen tot stand komen en de Rijksoverheid heeft geen taak bij het beoordelen of toetsen van politieke peilingen. Het is aan de peilbureaus om te komen tot een methodiek. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals we die in Nederland kennen. Ik ben ervan overtuigd dat de peilbureaus daar zorgvuldige keuzes in maken en er niet op uit zijn om politieke partijen te bevoordelen danwel benadelen door middel van hun peiling.
Kunt u in kaart brengen op welke manier de politieke peilingen voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 de media hebben beïnvloed, die vervolgens in hun uitingen een bias ontwikkelden voor partijen die hoog stonden in de peilingen, of juist partijen die in de peilingen op een gering aantal zetels stonden negatief hebben belicht en daarmee het stemgedrag van de kiezers hebben beïnvloed? Kunt u ook een analyse geven van de manier waarop politieke peilingen de afgelopen tien jaar de media hebben beïnvloed, de banden van de media met peilbureaus en wat de impact daarvan was op verkiezingsuitslagen? Indien een dergelijke analyse er niet is, bent u dan bereid dit te gaan onderzoeken?
Er is bij het kabinet geen analyse bekend over de exacte invloed van specifieke peilingen of peilingen in het algemeen bij de Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023. De regering ziet ook geen aanleiding om hier onderzoek naar te verrichten. Het kabinet hecht eraan dat peilbureaus en media zelf kunnen bepalen op welke wijze zij verslag doen van een verkiezing.
Bent u voornemens om, nu de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 de invloed van politieke peilingen op de verkiezingsuitslag onomstotelijk duidelijk hebben gemaakt, na te gaan denken over politieke maatregelen om politieke peilingen in verkiezingstijd te reguleren, aan banden te leggen, of wellicht zelfs helemaal te verbieden?
Het kabinet heeft geen voornemens om een voorstel voor het reguleren van peilingen in te dienen.