Bent u op de hoogte van bovenstaand bericht?1 Wat vindt u hiervan?
Ik heb het krantenbericht gelezen. Hoewel ik begrip heb voor de omstandigheden waarmee scholen zoals het Ichthus College in Veenendaal te maken hebben, is het overtreden van de wet niet de oplossing.
Erkent u dat dit soort praktijken juridisch niet zijn toegestaan, maar dat scholen soms praktische of maatschappelijke redenen hebben om op zoek te gaan naar andere oplossingen, bijvoorbeeld ter voorkoming van overlast in de omgeving?
Het is volgens de wet verplicht voor een school het rookverbod op het gehele schoolterrein in te stellen, aan te duiden en te handhaven. Om een Rookvrije Generatie te bereiken moeten we alle zeilen bijzetten. Natuurlijk kan dat ook nog jaren nadat de wet van kracht is geworden scholen voor uitdagingen stellen. Maar praktische dilemma’s kunnen geen reden zijn om je niet aan de wet te houden.
Vindt u het gerechtvaardigd om het rookverbod op te heffen om overlast in de wijk aan te pakken?
Ik heb begrip voor de dilemma’s waar scholen voor staan wat betreft de rookvrije schoolterreinen. Dat vraagt per situatie een passende aanpak. Ik vind het belangrijk dat we de gezondheid van jongeren beschermen en zorgen voor een gezonde omgeving. Het opheffen van het rookvrije schoolterrein zou ons alleen maar verder af brengen van de Rookvrije Generatie.
Hoe ondersteunt u scholen bij de naleving van het rookverbod, met oog voor lokale problematiek/context en dilemma's waar zij mee te maken hebben?
Het rookverbod is een belangrijk onderdeel van het beleid en het uiteindelijke doel is een Rookvrije Generatie. Via het programma Helder op School kunnen scholen op een wetenschappelijk onderbouwde manier aan de slag met middelengebruik, waaronder roken en vapen. Daarnaast heeft een breed collectief van gezondheidspartijen het «Stappenplan nicotinevrije school» gemaakt, dat breed online is gedeeld. Hierin staat overzichtelijk beschreven wat scholen kunnen doen die problemen ondervinden met het rookvrijbeleid.
Ziet u mogelijkheden om samen met het onderwijsveld goede voorbeelden te verzamelen voor situaties waarin naleving lastig kan zijn?
Er zijn platforms om goede voorbeelden te delen, bijvoorbeeld via Helder op School. Daarnaast zijn er uitwisselingsbijeenkomsten over middelenpreventie bij jongeren waar ook zorgcoördinatoren, mentoren en preventiewerkers aan kunnen deelnemen. Ik moedig scholen van harte aan hieraan deel te nemen.
Erkent u dat het toestaan van roken door jongeren op een deel van het schoolplein kan leiden tot normalisering van roken onder jongeren? Hoe zorgt u ervoor dat de doelstelling van een Rookvrije Generatie niet onder druk komt te staan door dit soort praktijken?
De meeste rokers zijn voor hun achttiende begonnen, en zien roken doet roken. Het rookverbod op schoolterreinen is juist ingevoerd om het normaliseren van roken onder jongeren tegen te gaan. Het niet naleven van dit wettelijk verbod is niet in lijn met de ambitie voor de Rookvrije Generatie. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving van het rookverbod en houdt risicogericht toezicht. Wanneer er een melding wordt gedaan dat het rookverbod op een school wordt overtreden, of als dit via de media wordt vernomen, dan zal de NVWA in de regel een inspectie uitvoeren en als er inderdaad sprake is van een overtreding volgens het interventiebeleid handelen.
Kunt u inzicht geven in hoeveel scholen het rookverbod op onderwijsterreinen niet naleven?
Het aantal rookvrije onderwijsterreinen is rond de ingangsdatum van de wetswijziging gemonitord. De laatste meting komt uit 20212, toen waren vrijwel alle scholen rookvrij. Sindsdien voert de NVWA risicogerichte inspecties uit.
Welke sancties zijn er voor scholen die hiervan afwijken en hoe vaak zijn deze sancties in de praktijk in het afgelopen jaar toegepast?
Wanneer het rookverbod op het buitenterrein bij een onderwijsinstelling niet wordt gehandhaafd, wordt bij een eerste overtreding gewaarschuwd. Indien bij een herinspectie blijkt dat de overtreding niet is opgeheven, volgt een boete. In 2024 is er drie keer een officiële waarschuwing gegeven aan middelbare scholen en is er vier keer een boete opgelegd.
Welke actie onderneemt u naar aanleiding van dit bericht?
Ik houd de signalen nauwlettend in de gaten. In de gesprekken die ik met onderwijs- en gezondheidsorganisaties voer, heb ik het ook over de ondersteuningsbehoefte van scholen op dit vlak.
Bent u bekend met het artikel «EU considering international CO2 credits to meet new climate goal, sources say»1?
Ja.
Bent u tevens bekend met de passage uit het Duitse coalitieakkoord tussen CDU, CSU en SPD2 waarin wordt gesproken over het gebruik maken van klimaatprojecten in niet-Europese partnerlanden voor het verkrijgen van koolstofkredieten tot een maximum van drie procentpunten van de doelstelling voor 2040?
Ja.
Klopt het dat het systeem van koolstofmarkten niet alleen kan leiden tot het realiseren van CO2-reductie op plekken waar daar het meeste potentieel voor is en waar dat het relatief kosten-efficiënt is, maar ook kan zorgen voor een versnelling van de mondiale klimaattransitie?
Ja, koolstofmarkten kunnen een dergelijke rol spelen op het moment dat aan bepaalde vereisten wordt voldaan. Koolstofmarkten bieden de mogelijkheid om mitigatie te realiseren waar het meeste potentieel is en waar mitigatie relatief kosten-efficiënt is (zie ook de beantwoording van eerdere vragen van u en het lid Grinwis, ChistenUnie3). Waar robuuste en ambitieuze koolstofmarkten worden geïmplementeerd, kunnen ze daarnaast ook de klimaattransitie versnellen door gedrags- en technologische veranderingen in gang te zetten. Landen kunnen dan met de gegenereerde opbrengsten verdere klimaatactie financieren en kwetsbare gemeenschappen en gebieden ondersteunen bij de transitie. Dit is een manier om de mondiale klimaattransitie te versnellen, aangezien met hetzelfde geld, op relatief korte termijn, wereldwijd méér klimaatactie gerealiseerd wordt. Een van de vereisten is wel dat de koolstofkredieten staan voor additionele mitigatie. Dit betekent onder andere dat bewezen moet worden dat zonder de financiering via internationale koolstofmarkten de mitigatie niet gerealiseerd had kunnen worden.
Deelt u daarom de mening dat het een gemiste kans zou zijn als de Europese Unie en Nederland geen gebruik maken van de mogelijkheden die het Klimaatakkoord van Parijs hiervoor biedt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De EU heeft ervoor gekozen om de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 op eigen grondgebied te behalen en heeft dit vastgelegd in de Europese Klimaatwet. Op deze manier ligt de focus op het reduceren van de eigen uitstoot, in lijn met het principe van hoogst mogelijke ambitie dat is vastgelegd in de Overeenkomst van Parijs. Aankoop van reducties door lidstaten uit het buitenland is toegestaan voor extra reducties bovenop de wettelijk verplichte Europese emissiereductie, zodat deze de wereldwijde transitie helpen versnellen. Binnen de EU werkt de binding met het eigen grondgebied als extra stimulans voor groene innovatie in de EU, die onze eigen transitie uiteindelijk versnelt en goedkoper kan maken. Tot slot is de klimaatopgave er één die alle landen treft en waar alle landen ook eigen maatregelen voor zullen moeten nemen. Het risico bestaat dat als rijkere landen nu al bij andere landen hun goedkopere reducties kopen («het laaghangend fruit»), dit voor die andere landen de transitie uiteindelijk alleen maar duurder maakt. Zij mogen de verkochte reducties in dat geval namelijk niet meetellen in het eigen doelbereik. Om deze redenen is het goed dat de Europese Klimaatwet uitgaat van reductie op eigen grondgebied en dat er voor lidstaten voorwaarden worden gesteld aan het gebruik van internationale kredieten (namelijk bovenop onder EU-verplichte reductiedoelen).
Klopt het dat indien de Europese Commissie ervoor kiest om gebruik te maken van internationale koolstofmarkten op basis van artikel 6 van de klimaatovereenkomst van Parijs dit bijvoorbeeld kan betekenen dat EU-lidstaten koolstofkredieten van projecten buiten de EU waarmee CO2 wordt gereduceerd in kunnen kopen, waarna deze emissiereducties mee zouden tellen voor het Europese klimaatdoel?
Of dit het geval is hangt af van het soort koolstofkrediet wat wordt gekocht. Er bestaan twee soorten koolstofkredieten onder het Paris Agreement Crediting Mechanism, ook wel «het artikel 6.4-mechanisme» genoemd: 1) Mitigatie contributie units (MCU’s) en 2) geautoriseerde 6.4-kredieten. Bij MCU’s telt de mitigatie mee voor de nationaal bepaalde bijdrage onder de Overeenkomst van Parijs (Nationally Determined Contribution, NDC) van het land waar het project gevestigd is. Een MCU is dus een bijdrage aan de klimaatdoelen van dat land. Bij geautoriseerde 6.4-kredieten telt de mitigatie niet mee voor de NDC van het land waar het project gevestigd is. Het land geeft hier toestemming (autorisatie) voor. Dit geeft de koper een unieke claim op de gerealiseerde mitigatie. Wanneer de EU kiest voor de aanschaf van geautoriseerde kredieten telt de reductie mee met het behalen van de EU NDC. Zoals aangegeven in vraag 4 kunnen artikel 6-kredieten niet meetellen voor de bestaande klimaatdoelen in de Europese Klimaatwet.
Indien de Europese Commissie inderdaad met een voorstel komt om gebruik te maken van internationale koolstofkredieten voor de invulling van het Europese klimaatdoel voor 2040, zult u dat voorstel dan steunen of in ieder geval positief benaderen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wacht voor een standpunt hierover het voorstel van de Europese Commissie af en zal de inzet zoals gebruikelijk met u delen aan de hand van de BNC-procedure.
Op basis van de huidige berichtgeving zal het kabinet dit voorstel kritisch benaderen. Indien het EU-klimaatdoel voor 2040 deels wordt ingevuld met artikel 6 kredieten, zou dit betekenen dat de emissiereductie die buiten Europees grondgebied wordt gerealiseerd kort daarna alsnog ook in de EU moet worden gerealiseerd, omdat de EU in 2050 op Europees grondgebied klimaatneutraal moet zijn. Dit kan het lastiger maken om het 2050 doel op EU eigen grondgebied te halen, wanneer de prikkel tot emissiereductie binnen de EU en de bijbehorende Europese koploperspositie op verduurzamingstechnieken afneemt.
Is een Europees voorstel voor het gebruik maken van internationale koolstofkredieten voldoende om dit ook voor Nederland als EU-lidstaat mogelijk te maken of zou ook onze nationale Klimaatwet gewijzigd moeten worden om deze kredieten bij te laten dragen aan het realiseren van onze klimaatdoelen?
Het is op dit moment niet mogelijk om internationale koolstofkredieten in te zetten om de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 uit de Nederlandse Klimaatwet te realiseren.
In de Nederlandse Klimaatwet is voor 2030 een streefdoel opgenomen om de emissies van broeikasgassen binnen Nederland met 55% te reduceren ten opzichte van 1990 (artikel 2, tweede lid). Internationale koolstofkredieten, bijvoorbeeld afkomstig uit landen buiten de Europese Unie, kunnen daarom niet bijdragen aan het nastreven van dit 2030-doel.
Voor 2050 is in de Nederlandse Klimaatwet opgenomen dat Nederland overeenkomstig de Europese klimaatwet de netto-uitstoot van broeikasgassen uiterlijk in 2050 tot nul reduceert (artikel 2, eerste lid). In de Europese klimaatwet is vastgelegd dat klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 binnen de Unie wordt bereikt. Hierbij kan er ruimte zijn voor saldering tussen lidstaten, maar het gebruik van internationale koolstofkredieten van buiten de EU is onder de huidige regels niet voorzien. Om internationale koolstofkredieten van buiten de EU te kunnen inzetten voor het Uniedoel voor 2050, is een wijziging van de Europese Klimaatwet nodig. Afhankelijk van hoe deze wijziging wordt vormgegeven, kan het vervolgens ook nodig zijn de Nederlandse Klimaatwet aan te passen om gebruik te kunnen maken van internationale koolstofkredieten.
Het bericht ‘Utrechts tandartsechtpaar vecht miljoenenruzie uit met keten die praktijk kocht’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u het bericht gelezen «Utrecht tandartsechtpaar vecht miljoenenruzie uit met keten die praktijk kocht»1 en wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het bericht over het Utrechtse tandartsenpaar2. Het is betreurenswaardig dat er rechtszaken moeten worden gevoerd rondom zorgaanbieders. Ik hoop dan ook dat de partijen er op korte termijn samen uit kunnen komen.
Moedigt u de ontwikkeling aan dat steeds meer tandartsen worden gekocht door ketens (en daarmee investeerders) aan of verwerpt u deze ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Financieel gewin mag nooit de boventoon voeren in de zorg. Als tandartspraktijken worden gekocht door ketens om daar, op korte termijn, zoveel mogelijk geld aan te verdienen, zonder dat daarbij oog is voor het belang van de cliënt of patiënt, de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg, dan is dat verwerpelijk. Maar wanneer een tandartspraktijk wordt overgenomen door een keten en dit de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van zorg ten goede komt, is het een positieve ontwikkeling voor de patiënt en het zorglandschap. Dan kan winstgevendheid deel uitmaken van een gezonde bedrijfsvoering en leiden tot investeringen in kwaliteit. Om dit in goede banen te leiden is het dan ook noodzakelijk dat alle partijen hun rol pakken om deze goede, toegankelijke tandartsenzorg te bieden. Alle organisaties die tandartsenzorg leveren, bedrijfsketen of individuele praktijken, moeten zich daarbij aan Nederlandse wet- en regelgeving houden, waaronder de standaarden voor kwalitatief goede tandartsenzorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg die mondzorgprofessionals leveren.
Wat vindt u ervan dat aandeelhouder «Fresh» veel te hoge kosten in rekening heeft gebracht bij de praktijk?
Ik ben niet op de hoogte van de contractuele afspraken die tussen partijen zijn gemaakt. Het is ook niet aan mij om hier een oordeel over te hebben. Toezichthouders, waaronder de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), IGJ en Autoriteit Consument en Markt (ACM) zien toe op naleving van regels in de zorg.
Welke middelen heeft u om dit soort wanpraktijken tegen te gaan?
Zonder in te gaan op deze specifieke casus, heeft de toezichthouder op dit moment de mogelijkheid om bij signalen een onderzoek in te stellen en op basis van de uitkomst van dit onderzoek kan de NZa maatregelen opleggen. Naast de bestaande wet- en regelgeving en het toezicht daarop door de toezichthouders, zijn er verschillende initiatieven aangekondigd om wangedrag te voorkomen. Zo is er op 29 januari jl. het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) naar uw Kamer gestuurd waarin eisen worden gesteld aan de zorgaanbieder, zoals het hanteren van normale marktvoorwaarden bij een van betekenis zijnde transactie en het verbod op onverantwoorde risico's bij het aantrekken of terugbetalen van eigen of vreemd vermogen3. Daarnaast worden in dit wetsvoorstel ook voorwaarden aan het uitkeren van winst gesteld. De NZa kan hier volgens het voorstel op toezien. Er worden verdere gesprekken gevoerd met de NZa over de invulling van dit toezicht. Ook wordt er gewerkt aan het aanscherpen van de zorgspecifieke fusietoets (Zft), waarbij de NZa meer mogelijkheden krijgt om te toetsen op kwaliteit van zorg, rechtmatig gedrag en de continuïteit van zorg4.
Heeft u deze middelen ingezet bij deze tandartsenpraktijk om deze wanpraktijken tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid om in te grijpen als regels worden overtreden ligt bij de toezichthouders en niet bij de Minister.De NZa en IGJ hebben aangegeven geen signalen te hebben ontvangen over de vermeende wanpraktijken en er is tot op heden volgens hen dus ook geen aanleiding geweest voor onderzoek. Aanvullende instrumenten die volgen uit de Wibz en de aangescherpte Zft zijn nog niet ingezet omdat de wetgeving nog niet inwerking is getreden. Zodra deze voorstellen van kracht zijn heeft de toezichthouder meer wettelijke gronden om onderzoek te doen naar integere bedrijfsvoering, zoals winstuitkering, en om daarop te handhaven.
Bent u bereid om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de ontwikkeling van het opkopen van tandartsenpraktijken door investeerders tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De situatie zoals die wordt geschetst in het nieuwsbericht is betreurenswaardig. Maar op grote schaal, zo blijkt uit verschillende onderzoeken5, wordt er geen verschil in kwaliteit gevonden tussen private investeerders en niet-private investeerders. En zoals gezegd, kunnen investeerders ook juist een positief effect hebben op de continuïteit en toegankelijkheid van zorg door bijvoorbeeld gemaakte winst te herinvesteren in de kwaliteit van zorg.
Wel worden er stappen gezet om negatieve excessen te voorkomen en ervoor te zorgen dat geld voor de zorg ook zoveel mogelijk aan zorg wordt besteed en niet in de verkeerde zakken terecht komt. Met de uitbreiding van de huidige wet- en regelgeving, door onder andere de Wibz, worden extra drempels opgeworpen voor kwaadwillende zorgaanbieders om geld uit de zorg te onttrekken. Zo mag winst enkel nog uitgekeerd worden wanneer er aan bepaalde eisen wordt voldaan. En door de voorgestelde aanscherpingen voor de zorg specifieke fusietoets, kan de NZa het opkopen en overnemen van praktijken op meer vlakken toetsen en onwenselijke fusies tegenhouden. Vanwege deze ontwikkelingen in aankomende wetgeving zie is er op dit moment geen aanleiding om dit verder te onderzoeken.
Vindt u «winstgevendheid» een begrip dat thuishoort in de tandartsenzorg? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat zoveel mogelijk winst maken de belangrijkste drijfveer wordt in deze zorg?
Zorgaanbieders zijn van oudsher private organisaties. Winstgevendheid is daarbij noodzakelijk om te kunnen innoveren en investeren in de zorg, en noodzakelijk om onderhoud te kunnen uitvoeren. Dit komt de zorg ten goede. Dat betekent niet dat financieel gewin de boventoon mag voeren, zoals dat wel het geval is bij partijen die gericht zijn op snel geld verdienen. Als tandartspraktijken worden gekocht door ketens met als voornaamste doel om daar zoveel mogelijk geld aan te verdienen, zonder dat daarbij oog is voor het belang van de cliënt of patiënt, de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg, dan is dat verwerpelijk.
Welke gevolgen zijn er voor patiënten waarvan hun tandartsenpraktijk wordt overgenomen door een investeerder die vooral zoveel mogelijk winst wil maken?
Dit is niet op voorhand te zeggen. Wanneer een zorgaanbieder enkel als doel heeft om snel en veel winst te maken en uit te keren, hoort diegene niet thuis in de zorg. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de patiënt, door bijvoorbeeld verminderde toegankelijkheid of kwaliteit van zorg. Om deze zorgaanbieders tegen te gaan worden er met de Wibz voorwaarden aan winstuitkering geïntroduceerd. Maar het maken van winst en betere zorg voor de patiënt kunnen ook hand in hand gaan. Investeerders kunnen helpen de zorg te financieren en kunnen daarmee bijdragen aan de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. Dergelijke financiering kan een zorgaanbieder bijvoorbeeld in staat stellen te innoveren en bedrijfsprocessen efficiënter in te richten of gemaakte winsten kunnen worden herinvesteerd in de kwaliteit van zorg. Het is aan inkopers van zorg om te zorgen dat zorgaanbieders een goede balans houden tussen kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg en aan de toezichthouders om daar op te letten dat dat ook gebeurt.
Heeft u signalen dat bij andere tandartsenpraktijken die onder «Fresh» vallen dezelfde problematiek speelt? Bent u bereid hier navraag naar te doen bij deze tandartsenpraktijken?
Het is de taak van de toezichthouder om actie te ondernemen na binnengekregen signalen of naar aanleiding van onderzoek. Er is navraag gedaan bij de NZa en IGJ over deze casus. De NZa heeft aangegeven geen signalen te hebben ontvangen over deze casus en de keten «Fresh». Het is aan de NZa om te bepalen of zij hier verder onderzoek naar gaan doen. De IGJ heeft de afgelopen twee jaar geen signalen ontvangen op het gebied van financiële problematiek bij één van de praktijken die onder «Fresh» vallen.
Hoe verhoudt deze zaak zich tot de opkomende rol van private equity in de tandartsenzorg? Vindt u dat deze vorm van private equity toegestaan moet blijven in de zorg?
Bij ongeveer 19–26% van de tandartsenzorg is sprake van betrokkenheid van een private equity partij, zo blijkt uit onderzoek dat in opdracht van het Ministerie van VWS is uitgevoerd door EY6. Dit toont verder aan dat er geen aantoonbaar verschil in kwaliteit van zorg is tussen zorginstellingen met of zonder betrokkenheid van private equity partijen. Private equity kan praktijkhouders helpen met het innoveren en verduurzamen van het zorgproces. Ook kan private equity ervoor zorgen dat een praktijk kan blijven voortbestaan, bijvoorbeeld door praktijkopvolging. Een verbod op private equity in de zorg is niet proportioneel, ook niet in de mondzorg. Een verbod heeft een te grote negatieve impact op de toegankelijkheid en continuïteit van zorg en kan ertoe leiden dat zorgaanbieders hun financiering verliezen en daarmee niet kunnen voortbestaan. Zie hierover ook de recente kamerbrief over private equity in de zorg7.
Het artikel 'Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: 'Dit ga je toch niet slopen?'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: «Dit ga je toch niet slopen?»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat, gegeven de huidige woningnood, het afbreken van een plek voor 1.000 woningzoekenden kostbaar en onverstandig is?
In algemene zin valt er zeker iets voor uw stelling te zeggen. De feiten en omstandigheden in de specifieke situatie waar uw vragen over gaan, leiden bij mij tot een meer genuanceerde opinie. Zie hiervoor ook vraag 3 en 5.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is reeds in 2020 een uitgebreid onderzoek gestart naar de mogelijkheden, voor- en nadelen van grootschalige renovatie en nieuwbouw van een waterzuiveringsinstallatie; waarom is desondanks gekozen voor deze locatie voor de realisatie van de woonwijk Mrija, bedoeld voor Oekraïense vluchtelingen?
De gemeente Vlaardingen heeft mij laten weten dat de locatie aan de Vergulde Hand West destijds is gekozen, omdat er op zeer korte termijn opvang nodig was voor Oekraïense ontheemden. In overleg met het Rijk en het Hoogheemraadschap van Delfland bleek dit een van de weinige plekken die direct beschikbaar gemaakt kon worden. Een plek die bovendien geschikt was voor tijdelijk gebruik én voldoende ruimte bood om een regionale opvanglocatie van goede kwaliteit te realiseren. Tegelijk is vanaf het begin rekening gehouden met de toekomstplannen voor deze locatie, waaronder de bouw van een nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie. De beoogde einddatum voor het gebruik als opvanglocatie was medio 2026.
Ziet u mogelijkheden om de wijk Mrija, na herstel van vrede in Oekraïne, in te zetten voor woningzoekenden uit Vlaardingen en de regio, bijvoorbeeld via tijdelijke verhuur door woningcorporaties?
Die mogelijkheden zie ik zeker, maar in een andere vorm dan die u voor ogen heeft. Mrija is een opvanglocatie die is ingericht met zogenaamde flexwoningen. Dit maakt dat we deze woningen – na het gebruik op de opvanglocatie Mrija – weer elders kunnen inzetten. De 48 flexwoningen worden na 1 juli 2026 overgenomen door woningcorporatie Waterweg Wonen en toegevoegd aan de reguliere woningvoorraad in Vlaardingen. De overige woningen zullen naar verwachting elders worden geplaatst.
In hoeverre is de sloop van recent gebouwde woningen en bijbehorende infrastructuur in lijn met de duurzaamheidsdoelstellingen van deze regering?
De woningen zijn geplaatst in het kader van crisisnoodopvang en zijn geheel demontabel. De gemeente Vlaardingen is met het Rijk en samenwerkingspartners in gesprek over duurzame afbouwscenario’s. Er is geen sprake van sloop.
Zijn er voorbeelden van vergelijkbare situaties in Nederland waarbij een geplande sloop is voorkomen door alternatieve oplossingen en wat kunnen we daarvan leren?
Er zijn mij geen gevallen bekend van vergelijkbare situaties. De samenloop met de nieuwbouw van een afvalwaterzuiveringsinstallatie is vrij specifiek. En hier is geen sprake van sloop.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de verschillende betrokken overheden en instanties, zoals de gemeente Vlaardingen, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Rijk, in dit dossier?
De samenwerking verloopt goed.
Er zijn aanwijzingen dat de bouwterreinen voor de aanleg van de Blankenburgverbinding wellicht geschikt zijn voor de realisatie van een waterzuiveringsinstallatie, wat is uw zienswijze hierop?
Navraag bij het Hoogheemraadschap van Delfland leert dat hier geen aanwijzingen voor zijn.
Bent u bereid om bestuurlijk in te grijpen om de woningen te behouden en sloop te voorkomen?
De woningen blijven behouden. Ik zie geen aanleiding om in te grijpen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland om de bouw van de waterzuiveringsinstallatie op deze locatie terug te draaien en tevens met de provincie Zuid-Holland om de ontheffing in het omgevingsplan te verlengen, zodat de bestemming kan worden gewijzigd van industrie naar wonen?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Dit is primair een lokale aangelegenheid. Ik waardeer de wijze waarop de gemeente Vlaardingen destijds voor een opvanglocatie heeft gezorgd. Het belang van een goede afvalwaterzuiveringsinstallatie acht ik evident en partijen zijn lokaal tot de slotsom gekomen dat nieuwbouw beter is dan renovatie.
De mogelijke uitlevering van een Amerikaanse vrouw |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Van moord verdachte Amerikaanse verbleef wekenlang in aanmeldcentrum Ter Apel»?1
Ja.
Heeft Nederland een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten ontvangen?
Uw vraag ziet op een individuele zaak. Over lopende strafrechtelijke procedures kan ik geen uitspraken doen.
Bent u bekend met het feit dat de doodstraf in South Carolina nog steeds wordt uitgevoerd?
Ja.
Staat er op het misdrijf waarvan de betreffende vrouw verdacht wordt de doodstraf?
Uw vragen zien op een individuele zaak. Over lopende strafrechtelijke procedures kan ik geen uitspraken doen.
In algemene zin kan ik het volgende opmerken. In bepaalde landen kan de doodstraf worden opgelegd voor specifieke delicten. Volgens de Nederlandse Uitleveringswet wordt een persoon niet uitgeleverd als op het feit waarvoor uitlevering wordt gevraagd de doodstraf staat, tenzij voldoende is gewaarborgd dat die straf, bij een eventuele veroordeling, niet ten uitvoer wordt gelegd.
Er moet dus een specifieke garantie zijn afgegeven dat de doodstraf in de betreffende zaak niet wordt opgelegd, dan wel niet wordt uitgevoerd. Dit geldt zowel bij uitlevering voor strafexecutie als voor strafvervolging.
Uitlevering is volgens het Nederlandse recht slechts mogelijk op grond van een verdrag tussen twee of meer staten. De voor Nederland geldende uitleveringsverdragen voorzien allemaal in de zogenaamde doodstrafexceptie.
Op grond van de toepasselijke uitleveringsverdragen tussen de Verenigde Staten (VS) en Nederland, zal Nederland bij uitleveringsverzoeken van de VS de voorwaarde stellen dat, indien in de VS mogelijk de doodstraf is gesteld op het feit waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, de doodstraf niet aan de opgeëiste persoon wordt opgelegd, of indien de VS om procedurele redenen niet aan deze voorwaarde kan voldoen, de voorwaarde dat de doodstraf, indien deze wordt opgelegd, niet wordt uitgevoerd. Indien de VS instemt met de uitlevering onder deze voorwaarde, is de VS verplicht die voorwaarde na te leven. Indien de VS de voorwaarde niet aanvaardt, dan zal Nederland in lijn met nationale wetgeving, verdragen en (Europese) jurisprudentie, de uitlevering weigeren.
Bent u voornemens om, in lijn met onder andere de Uitleveringswet en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, een uitleveringsverzoek te weigeren wanneer er een risico is dat de vrouw de doodstraf wordt opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht dreigt te verdwijnen vanwege geldgebrek’ |
|
Sandra Beckerman (SP), Ilana Rooderkerk (D66), Anita Pijpelink (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht dreigt te verdwijnen vanwege geldgebrek?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Waarom stopt u met het financieren van het Onderwijsmuseum?
Vanwege de taakstelling heb ik scherpe keuzes moeten maken in wat wel en niet meer kan. Ik focus mij daarbij op de kerntaak binnen het funderend onderwijs: de zorg voor goed onderwijs en de aanpak van het lerarentekort. Daar zet ik mijn mensen en middelen op in. Dat betekent dat de werkzaamheden en subsidie aan het Nationaal Onderwijsmuseum wordt gestopt.
Waarom stond dit niet expliciet in de OCW-begroting of in de losse tabel voor de subsidietaakstelling?
De subsidie staat op de OCW-begroting opgenomen onder het instrument «overige subsidies». Een verdere uitsplitsing daarvan is te zien in het subsidieoverzicht in bijlage 4. Dit besluit is genomen vanuit de APK-taakstelling en was dus geen onderdeel van de overzichten voor de subsidietaakstelling.
Welke alternatieven voor financiering van het Onderwijsmuseum heeft u verkend?
Het Onderwijsmuseum verkeert al langere tijd in financieel zwaar weer en genereert relatief weinig eigen inkomsten. Dit betekent dat ook het voortzetten van de huidige subsidie niet houdbaar zou zijn. In een eerdere fase is daarom de subsidie geanalyseerd om te kijken wat nodig zou zijn om het museum financieel stabiel te krijgen. Daarnaast is onderzocht wat de mogelijkheden zouden zijn om de kennisfunctie van het museum te versterken en er, in samenhang met NRO, een kenniscentrum van te maken.
Voor alle alternatieven geldt echter dat het subsidiebedrag flink verhoogd zou moeten worden. Daar zie ik geen ruimte voor.
Door tijdig aan het museum te laten weten dat de subsidie stopt, hebben we geprobeerd de ruimte voor het museum om alternatieve financieringen te vinden of om de mogelijkheid om de collectie op een zorgvuldige wijze ergens anders onder te brengen zo groot mogelijk te houden. De verantwoordelijkheid voor de invulling hiervan ligt bij het museum zelf.
Deelt u dat dit een onherstelbaar verlies is voor het Nederlandse onderwijserfgoed en dat hiermee niet alleen een uniek museum verdwijnt maar ook een kenniscentrum voor leraren en leerlingen?
Het Nationaal Onderwijsmuseum beheert een collectie over de geschiedenis van het onderwijs. Dat is ook de reden dat we zo vroeg mogelijk aangekondigd hebben dat de subsidie aan het museum op den duur gaat stoppen.
Deze collectie is geen eigendom van het Rijk, maar van de museale stichting. In de komende tijd beziet het museum wat voor mogelijkheden er zijn om de collectie voor de toekomst te behouden. Zij hebben zich daarbij in ieder geval te houden aan de Leidraad Afstoting Museale Objecten.
Waarom stopt de gemeente Dordrecht met de financiering en per wanneer?
Dit is aan de gemeente Dordrecht, dat kunnen wij als OCW niet beantwoorden.
Gaat u in gesprek met de gemeente Dordrecht om te voorkomen dat de financiering wordt stopgezet?
De gemeente maakt zelfstandig keuzes binnen de huidige financiële situatie. Wij gaan als OCW niet over de keuzes die de gemeente maakt.
Gaat u in gesprek met het Onderwijsmuseum om de afbouw van het museum te staken totdat de OCW-begroting voor 2026 is aangenomen?
Ik heb het Onderwijsmuseum zo vroeg mogelijk geïnformeerd om de kans te bieden op zoek te gaan naar alternatieve financiering of, als zij hier geen mogelijkheden voor zien, een zorgvuldige afbouw te realiseren. Hoe het museum daar invulling aan geeft is uiteindelijk aan het museum zelf.
Bent u bereid uw besluit te heroverwegen?
Gezien de reeds onderzochte alternatieven en de bijbehorende verhoging van inzet en subsidie, zoals in mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4 toegelicht, zie ik geen redenen en geen mogelijkheden om dit besluit te heroverwegen.
Handhaving van het verbod op varend ontgassen. |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Welke maatregelen worden genomen om het verbod op varend ontgassen te handhaven?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) handhaaft op het geldende verbod. De ILT doet dit op basis van signalen en werkt risicogestuurd. Hierbij wordt het huidige e-nosenetwerk benut. Dit netwerk zal in de toekomst verder worden uitgebreid. Aanvullend op het bestaande netwerk zet de ILT mobiele installaties met drones in om ook risicogestuurd te handhaven en zichtbaar te zijn. Daarnaast houdt ILT administratief toezicht op de losverklaring en vindt er handhaving aan boord plaats. Om het administratief toezicht te verbeteren zet Nederland zich internationaal in om de digitale losverklaring als standaard te hanteren.
Bent u er in geslaagd voldoende gekwalificeerd personeel aan te nemen en materieel zoals drones en eNoses in te kopen voor toezicht en handhaving? Zo nee, welke stappen gaat u nemen om dat te regelen, en wanneer verwacht u voldoende personeel en materieel te hebben?
Op basis van de Handhaafbaarheids-, Uitvoerbaarheids- en Fraudebestendigheids (HUF)-toets zijn nieuwe inspecteurs geworven om op het verbod toe te zien en waar nodig te handhaven. Ook zijn er drones beschikbaar. De ILT heeft afspraken gemaakt met de eigenaren en de leverancier van e-noses om de data van deze e-noses centraal te kunnen monitoren. Op dit moment werkt het Ministerie van IenW samen met de ILT om het e-nose netwerk verder uit te breiden daar waar de behoefte ligt, mede op basis van de opgedane ervaringen sinds de inwerkingtreding van de verboden op basis van het Scheepsafvalstoffenverdrag CDNI.
Hoe kunnen handhavers constateren of er een overtreding van het verbod op varend ontgassen is gemaakt? Gaan inspecteurs aan boord om toezicht te houden?
Op basis van meldingen en signalisatie, bijvoorbeeld door e-noses of een klacht, stelt de ILT onderzoek in. De ILT zal, in het geval er sprake is van een mogelijke ontgassing van een verbodsstof, aan boord van het betreffende tankschip een onderzoek uitvoeren.
Hoeveel overtredingen zijn er na de invoering van het verbod geconstateerd? Hoeveel dwangsommen en boetes zijn uitgedeeld?
Na de inwerkingtreding van het ontgassingsverbod is ten aanzien van vier tankschepen vast komen te staan dat er sprake was van een overtreding van het verbod. Het betrof hierbij stoffen uit fase I, waarvan is bepaald dat deze stoffen in het gehele Verdragsgebied niet meer naar de atmosfeer mogen worden uitgestoten. Door de ILT is hierop in alle gevallen bestuursrechtelijk opgetreden, door middel van het opleggen van lasten onder dwangsom.
Hoeveel ontgassingsinstallaties zijn er in Nederland? Kunt u dat toelichten per provincie? Hoeveel aanvragen om nieuwe ontgassingsinstallaties te bouwen lopen er nog en op welke locaties moeten deze komen? Hoe wordt bepaald waar ontgassinginstallaties worden geplaatst?
Op dit moment biedt afvalverwerker ATM in Moerdijk een ontgassingsinstallatie aan waar zes schepen kunnen afmeren en vier schepen tegelijkertijd ontgast kunnen worden. In Amsterdam is bij een brandstofterminal een vaste installatie beschikbaar voor het ontgassen, maar hier is op dit moment nog onvoldoende vraag naar. Bij het bedrijf Rubis Terminal B.V. in Rotterdam Botlek is een ontgassingsinstallatie aanwezig met beperkte beschikbaarheid voor schepen van derden. Bij verschillende andere bedrijven in Nederland zijn dampverwerkingsinstallaties aanwezig maar die mogen alleen gebruikt worden voor activiteiten in het kader van hun eigen processen (waaronder het beladen en lossen van schepen). Deze installaties mogen niet gebruikt worden voor het ontgassen van schepen van derden. Daar is een speciale vergunning voor nodig.
Bent u van mening dat er voldoende ontgassingslocaties zijn? Ontvangt u signalen van schippers dat er behoefte is aan meer ontgassingslocaties? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Alle signalen wijzen erop dat er, voor wat betreft fase I en II, voldoende capaciteit is om schepen aan ontvangstinrichtingen te ontgassen als dat nodig is. De markt heeft sinds de inwerkingtreding van het verbod een veel groter aandeel van het vervoerde product als eenheids- of verenigbaar transport vervoerd. Dan hoeft er ook niet ontgast te worden. Bovendien is er vanwege de marktomstandigheden een relatief groot aanbod van beschikbare schepen waaruit verladers kunnen kiezen. Zij zullen een opdracht eerder gunnen aan een schip dat niet ontgast hoeft te worden. Deze signalen worden onderschreven door schippersorganisaties. Voor wat betreft de inwerkingtreding van fase III van het verbod wordt nu al door de sector gekeken naar de benodigde ontgassingsbehoefte.
Hoe vaak is er gebruik gemaakt van ontgassingsinstallaties? Kunt u dit toelichten per ontgassingslocatie?
ATM Moerdijk meldt dat er over het algemeen sinds het ingaan van het verbod 20% meer vraag is naar het ontgassen aan een installatie, maar dat er geen sprake is van langdurige wachttijden of verstoring van de logistieke keten. Dit is verklaarbaar aangezien de markt andere logistieke maatregelen heeft genomen om te kunnen voldoen aan het verbod, zie het antwoord bij vraag 6.
Wat doet ATM met de restladingen na het ontgassen van schepen?
Voor het innemen van scheepsafvalstoffen, zoals het ontgassen van ladingtanks, beschikt de ATM over een vergunning. Het ontgassen gebeurt door middel van verbranding van de ingenomen gassen. De omgevingsdienst die de vergunning heeft afgegeven controleert of bij de verbranding niet te veel wordt uitgestoten.
Het meerekenen van autonome vlootvernieuwing in de 'balanced-approach' procedure |
|
Pieter Grinwis (CU), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat de autonome ontwikkeling is meegenomen in de referentiesituatie binnen de afgeronde «balanced approach»-procedure?
Ja, de autonome ontwikkelingen tot november 2024 zijn meegenomen in de referentiesituatie van de balanced approach-procedure.
Kunt u bevestigen dat ook autonome vlootontwikkeling, dan wel autonome vlootvernieuwing, hieronder valt en is meegenomen in dezelfde referentiesituatie?
Ja, autonome vlootontwikkelingen zijn onderdeel van de autonome ontwikkelingen die zijn verwerkt in de referentiesituatie.
Kunt u aangeven met hoeveel personen u wilt dat het aantal ernstig gehinderden in totaal omlaag gaat?
Het geluidsdoel voor de eerste fase per november 2025 is –15% ernstig gehinderden binnen de 48 dB(A) Lden contour en –15% aantal woningen binnen de 58 dB(A) Lden bovenop de autonome ontwikkelingen, ten opzichte van de referentiesituatie. Kijkend naar het aantal ernstig gehinderden en woningen in de referentiesituatie, staat deze –15% bovenop de autonome ontwikkeling gelijk aan ongeveer 20.150 minder ernstig gehinderden en ongeveer 1250 minder woningen. Het genotificeerde maatregelenpakket behaalt het aantal ernstig gehinderden ruim en het aantal woningen naar verwachting exact.
In de brief van 7 mei jl.1 aan de Kamer heeft het kabinet voor het resterende percentage een beleidswijziging aangekondigd, waardoor de autonome ontwikkelingen wel kunnen bijdragen aan het behalen van het restant van het geluidsdoel. Dit heeft een effect op de daling van het aantal ernstig gehinderden en woningen. Hier zit ook een afhankelijkheid met de monitoring van het daadwerkelijke effect van de maatregelen in de eerste fase. Hier wordt verder op ingegaan in het plan van aanpak dat voor de zomer aan de Kamer wordt gestuurd.
Kunt u bevestigen dat, wanneer deze autonome vlootvernieuwing niet was meegenomen in de referentiesituatie, het geluidsprobleem aan de start van de procedure groter was geweest?
Als de autonome (vloot)ontwikkelingen niet waren verwerkt in de referentiesituatie, was de geluidsbelasting binnen die referentiesituatie hoger geweest en het geluidsprobleem groter. Dat komt door het feit dat de autonome (vloot)ontwikkeling in het model zorgen voor een verlaging van de geluidsbelasting. Het niet verwerken van die ontwikkelingen in de referentiesituatie zou dus betekenen dat die verlaging van de geluidsbelasting niet plaatsvindt. De geluidsbelasting, en het geluidsprobleem, in de referentiesituatie was dan groter geweest.
Kunt u bevestigen dat, wanneer autonome vlootvernieuwing niet was meegenomen, in de referentiesituatie een hoger geluidsdoel vastgesteld had moeten worden?
Het geluidsdoel is vastgesteld ten opzichte van de referentiesituatie waarin de autonome ontwikkelingen tot die referentiesituatie zijn verwerkt. Als die referentiesituatie anders was geweest, met een hogere geluidsbelasting, zou om een zelfde reductie van het aantal ernstig gehinderden te bereiken een hoger geluidsdoel noodzakelijk zijn.
Kunt u bevestigen dat het geluidsdoel van 20% geluidshindervermindering op het etmaal en 15% gedurende de nacht is vastgesteld boven op de autonome ontwikkelingen?
In het Actieplan omgevingslawaai Schiphol 2024–2029 is door het vorige kabinet het geluidsdoel van –20% ernstig gehinderden binnen de 48 dB(A) Lden contour, –20% aantal woningen binnen de 58 dB(A) Lden contour, –15% slaapverstoorden in de 40 dB(A) Lnight contour en –15% aantal woningen binnen de 48 dB(A) Lnight contour vastgesteld ten opzichte van de referentiesituatie en bovenop de jaarlijkse autonome ontwikkeling.
Met het genotificeerde maatregelenpakket wordt van de Lden doelen nu naar verwachting eerst –15% ingevuld conform de uitgangspunten in het actieplan. In de brief van 7 mei jl. aan de Kamer heeft het kabinet voor het resterende percentage een beleidswijziging aangekondigd. Door deze beleidswijziging geldt dat het resterende percentage niet meer bovenop de autonome ontwikkelingen komt, maar de autonome ontwikkelingen een bijdrage kunnen leveren aan het behalen van dit percentage.
Kunt u aangeven hoe hoog het geluidsdoel had moeten zijn als de autonome ontwikkelingen niet waren meegerekend in de referentiesituatie?
Omdat de autonome ontwikkelingen geen onderdeel uitmaken van het geluidsdoel is die berekening niet gemaakt.
Bent u van mening dat het onwenselijk is om autonome vlootvernieuwing dubbel mee te laten te tellen, zowel in de referentiesituatie als in het maatregelenpakket?
Het zou onwenselijk zijn om autonome vlootvernieuwing dubbel mee te laten tellen. Met de huidige methode is dat ook niet het geval. In de referentiesituatie van 1 november 2024 zijn de autonome ontwikkelingen tot dat moment meegeteld. De maatregelen komen daar bovenop, waarbij de autonome ontwikkeling na 1 november 2024 niet meetelt. Tussen 1 november 2024 en 1 november 2025 is er sprake van een correctie voor autonome ontwikkeling. Daarom is er geen sprake van een dubbeltelling.
Klopt het dat, wanneer de autonome vlootvernieuwing meegerekend wordt in het maatregelenpakket om de resterende 5% in te vullen, deze dubbel meegeteld wordt, namelijk in zowel in de referentiesituatie als in het maatregelenpakket? Zo nee, kunt u uitleggen waarom dat niet het geval is?
Voor de resterende 5% wordt een beleidswijziging doorgevoerd waardoor de autonome ontwikkelingen wel kunnen bijdragen aan het behalen van het restant van het geluidsdoel. Dit vraagt om een wijziging van het geluidsdoel zoals het nu is vastgesteld in het Actieplan omgevingslawaai Schihol 2024–2029. Deze aanpassing zal worden doorgevoerd, zodat autonome ontwikkelingen die na november 2025 plaatsvinden kunnen bijdragen aan het restant van het geluidsdoel. Na deze aanpassing is er ook hier geen sprake van een dubbeltelling.
Bent u bereid een nieuwe referentiesituatie vast te stellen, indien u besluit autonome vlootvernieuwing alsnog mee te nemen bij het invullen van de resterende 5% geluidsreductieopgave?
Als gevolg van de beleidswijziging zoals aangekondigd door het kabinet in de brief van 7 mei jl. aan de Kamer zal een wijziging plaatsvinden van het Actieplan omgevingslawaai Schiphol 2024–2029. In het actieplan is het geluidsdoel namelijk vastgelegd en dat moet aangepast worden. Hoe er als gevolg van deze beleidswijziging wordt omgegaan met de referentiesituatie zal onderdeel zijn van die wijziging.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat Schiphol, beantwoorden?
De aflevering 'Gaby overlijdt, maar familie kan niet rouwen door onze overheid' van de serie BOOS |
|
Joost Sneller (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aflevering «Gaby overlijdt, maar familie kan niet rouwen door onze overheid» van de serie BOOS?1
Ja.
Klopt het dat overlijdensaktes van Nederlanders die in het buitenland overlijden in sommige gevallen lang op zich laten wachten, waardoor sommige gemeenten nog niet over willen gaan tot het officieel dood verklaren van de overledene?
Het klopt dat de in het buitenland opgemaakte akte in sommige gevallen op zich laat wachten. Dit zorgt voor een onzekere en belastende situatie voor de nabestaanden. In deze gevallen kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken haar netwerk van ambassades en consulaten waar mogelijk gebruiken om het proces van afgifte van de overlijdensakte te versnellen. Hierbij geldt dat Nederland zich wel moet verhouden tot de regels en procedures die andere landen hebben.
Gemeenten zijn verplicht om het overlijden in de Basisregistratie Personen (BRP) te registreren op basis van een zo sterk mogelijk brondocument, conform artikel 2.8, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen. Bij voorkeur gebeurt registratie van een overlijden in het buitenland door de gemeente op basis van een buitenlandse overlijdensakte. Er hoeft echter niet per se op de buitenlandse overlijdensakte gewacht te worden om het overlijden te kunnen registreren.
BZK weet niet of er gemeenten zijn die dat wel doen. Wel is het voorstelbaar, dat de registratie langer op zich laat wachten omdat de gemeente dan op een andere manier moet kunnen vaststellen of de persoon daadwerkelijk overleden is. Dat moet uiteraard zorgvuldig gebeuren, omdat fouten daarbij ook zeer ernstige gevolgen kunnen hebben.
Herkent u het beeld dat veel gemeenten andere officiële documenten dan de overlijdensakte voldoende vinden om een Nederlander die overlijdt in het buitenland dood te verklaren, maar dat sommige gemeenten dit maatwerk niet bieden uit angst voor fraude?
De omstandigheden bij het overlijden van een Nederlander in het buitenland2 verschillen per geval. Daarnaast hebben landen hun eigen regels en processen rondom overlijden. Dit betekent dat er altijd maatwerk nodig is. Het maakt ook uit of het lichaam van de overledene naar Nederland gebracht wordt, of dat de begrafenis of crematie in het buitenland plaatsvindt. Het is aan de gemeente (het college van Burgemeesters en Wethouders) om te beoordelen welk brondocument in het betreffende geval volstaat. Het is mogelijk dat de beoordeling van vergelijkbare gevallen tussen gemeenten verschilt. Die beoordeling is niet altijd gemakkelijk, als er geen sterke brondocumenten zijn of als het lang duurt om die te kunnen krijgen. Het onterecht registreren van een overlijden heeft grote gevolgen en uiteraard moet er ook aandacht zijn voor mogelijke fraude. De regelgeving geeft het kader aan voor de beoordeling door de gemeente. Hieronder schets ik wat de Wet BRP aan gemeenten voorschrijft.
De gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) worden geregistreerd aan de hand van brondocumenten. Artikel 2.8, tweede lid van de Wet BRP schrijft limitatief de te gebruiken brondocumenten voor van feiten over de burgerlijke staat van een persoon die zich in het buitenland hebben voorgedaan, zoals diens overlijden, en brengt daarin een rangorde aan (sub c, d, e). De buitenlandse overlijdensakte is het sterkste brondocument. Als er nog geen buitenlandse overlijdensakte beschikbaar is, dan zou de gemeente het overlijden echter ook kunnen registreren op basis van een lager brondocument conform genoemd artikel (sub d of e). Een gegeven mag echter slechts aan een bepaald brondocument worden ontleend wanneer een sterker document op het moment van ontlening niet aanwezig is. Na registratie op basis van een lager brondocument moet de gemeente wel proberen om het sterkste brondocument alsnog te verkrijgen. Het doet ook niet af aan de plicht van de nabestaande om eventueel na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren indien het college van burgemeester en wethouders daarom verzoekt.
Deelt u de mening dat regelgeving hier onevenredig hard uit kan pakken voor individuen, die soms maanden bezig zijn met extra bureaucratie en kosten, omdat bijvoorbeeld abonnementen of huurcontracten nog niet kunnen worden opgezegd?
Ik begrijp dat dit voor de nabestaanden lastige situaties kan opleveren. Desalniettemin is het van belang dat gemeenten zorgvuldig omgaan met het registreren van een overlijden. Het onterecht registreren van een overlijden heeft grote gevolgen. Ook is het van belang dat fraude wordt voorkomen. De wet BRP biedt, zoals bij het antwoord op vraag 2 en 3 toegelicht, mogelijkheden om het overlijden te registreren, ook als er geen buitenlandse overlijdensakte is. De regelgeving biedt dus de benodigde ruimte, om te voorkomen dat burgers onevenredig hard getroffen worden.
Als het overlijden is geregistreerd in de BRP wordt dit feit vanuit de centrale voorziening van de BRP doorgegeven aan organisaties die deze melding mogen krijgen (die daarvoor geautoriseerd zijn). Commerciële partijen zijn in beginsel niet aangesloten op de BRP. Of commerciële partijen een overlijdensakte of een uittreksel BRP eisen bij het stopzetten van contracten, is het beleid van deze partijen zelf.
Bent u bereid het beleid zo te wijzigen dat als het lichaam van een in het buitenland overleden Nederlander in Nederland arriveert zonder overlijdensakte, er altijd direct een schouwarts aanwezig is om een overlijdensakte te tekenen zodat situaties zoals die van de familie van Gaby kunnen worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Over deze situaties is overlegd met de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB). In deze situaties is voldoende maatwerk mogelijk. Ook in het geval van Gaby heeft de gemeente een oplossing kunnen vinden.
Wel ga ik de mogelijkheden voor het gebruik van buitenlandse brondocumenten bij het registreren van een overlijden in het buitenland opnieuw onder de aandacht van gemeenten brengen. Naar aanleiding van de uitzending en deze Kamervragen heeft de NVVB dit in haar nieuwsbrief al onder de aandacht gebracht van haar leden. RvIG heeft de Handleiding Uitvoeringsprocedures aangevuld3. De mogelijkheden voor het registreren van een overlijden in het buitenland, waar nog geen akte van beschikbaar is, worden daarin toegelicht.
In moeilijke gevallen kan een gemeente overigens ook bij beide genoemde organisaties terecht voor advies.
Het bericht dat loyale klanten meer betalen voor een verzekering |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten getiteld «Een eerlijke premie voor loyale klanten» waaruit blijkt dat bij bijna de helft van de verzekeraars loyale klanten meer premie betalen?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de bevindingen van het onderzoek? Welke regels worden hierdoor overtreden?
In haar rapport concludeert de AFM dat bijna de helft van de onderzochte verzekeraars bij minimaal één van hun producten hogere premies rekent voor loyale klanten zonder dat dit verklaarbaar is op basis van de risicoprofielen van die klanten. Zij stelt tevens vast dat dit mogelijk in strijd is met de eerlijke en zorgvuldige behandeling van klanten. Als dit het geval is, dan is dit een onwenselijke praktijk. Ik waardeer het dat de AFM haar rol als toezichthouder hier vervult en dit heeft onderzocht, en waar nodig hiertegen optreedt.
De AFM benoemt in de publicatie de regels die hiermee mogelijk worden overtreden, namelijk de normen voor productontwikkeling en de algemene zorgplicht van verzekeraars. Het rapport stelt: «Volgens artikel 32 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) moet een financiële onderneming beschikken over adequate procedures en maatregelen die waarborgen dat bij de ontwikkeling van het financieel product op een evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument en dat het financieel product aantoonbaar het resultaat is van deze belangenafweging. Onderdeel hiervan is dat de producten kostenefficiënt zijn voor de klant. Artikel 25 IDD (Toezicht op producten en governancevereisten) bevat een vergelijkbare norm. Op grond van artikel 4:24a Wft, die tevens een verwerking is van artikel 17, lid 1, IDD, dienen financiële dienstverleners verder op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument in acht te nemen.»2
Deelt u de mening dat het niet eerlijk is dat loyale klanten bij bijna de helft van de verzekeringsmaatschappijen meer premie betalen dan nieuwe klanten, zonder dat die verschillen verklaard kunnen worden, bijvoorbeeld door een ander risicoprofiel? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Voor mijn standpunt over de bevindingen van de AFM verwijs ik naar antwoord 2. De AFM heeft in haar rapport gesteld dat zij de betreffende verzekeraars heeft aangesproken en dat zij de komende periode met hen in gesprek zal treden over naleving van de productontwikkelingsnorm. Tevens zal de AFM bekijken of er inderdaad sprake is van overtreding van de productontwikkelingsnorm. Het is aan de toezichthouder om indien nodig op te treden.
Welke verklaring heeft u dat dit fenomeen voorkomt bij de helft van de verzekeringsmaatschappijen, maar ook een verklaring waarom het niet voorkomt bij de andere helft van de verzekeraars?
Verzekeraars stellen zelf de hoogte van premies voor hun producten vast. De wijze waarop zij komen tot hun premiestelling is bedrijfsvertrouwelijk. Ik heb daar geen inzicht in en kan daarom geen uitspraak doen over de redenen waarom dit fenomeen bij sommige verzekeraars wel en bij andere verzekeraars niet voorkomt. Het rapport van de AFM gaat hier niet op in.
Welke mogelijkheden heeft de toezichthouder om op te treden tegen verzekeraars die hiermee Nederlandse- en Europese regels overtreden van eerlijke en zorgvuldige behandeling van klanten, zonder goede verklaring voor de verschillen? En is dit voldoende om het probleem aan te pakken?
Als er sprake is van een overtreding van wettelijke regels dan heeft de AFM een breed scala aan formele en informele handhavingsbevoegdheden. Zij kan bijvoorbeeld overgaan tot een toezicht- of waarschuwingsbrief, het doen van een aanwijzing of het opleggen van een last onder dwangsom of boete. Ik acht de AFM met de bestaande bevoegdheden voldoende in staat om op te treden tegen eventuele overtredingen van wettelijke normen. Daarnaast heb ik ook geen signalen ontvangen van de AFM dat haar bevoegdheden op dit vlak tekortschieten.
Welke rol ziet u voor het Ministerie van Financiën om dit probleem aan te pakken?
Zoals in antwoord 3 is toegelicht, gaat de AFM nu met verzekeraars in gesprek en zal zij bekijken of er sprake is van overtreding van de wettelijke regels. Mocht dit nodig zijn dan heeft de AFM voldoende mogelijkheden om hiertegen handhavend op te treden, zie ook antwoord 5. Op dit moment zie ik daarom geen aanvullende rol weggelegd voor het Ministerie van Financiën.
Hoe kijkt u naar de bevinding van het onderzoek dat loyale klanten ook minder gunstige polisvoorwaarden hebben dan nieuwe klanten, terwijl zij wel een vergelijkbare premie betalen? Deelt u hierbij de mening van de AFM dat loyale klanten hiermee worden benadeeld?
In het rapport wordt geconcludeerd dat er soms een hogere winstmarge is bij loyale klanten ten opzichte van nieuwere klanten. Die winstmarges worden door de AFM berekend door het vergelijken van de premie die de klant op jaarbasis betaalt af te zetten tegen het bedrag dat de verzekeraar verwacht nodig te hebben om de kosten van een individuele polis op jaarbasis te kunnen dekken. De AFM stelt vervolgens dat er twee verklaringen kunnen zijn voor een hogere winstmarge tussen klanten: een hogere premie bij gelijke polisvoorwaarden of een gelijke premie bij slechtere polisvoorwaarden. Er is door AFM echter niet vastgesteld welke van deze twee verklaringen ten grondslag ligt aan het geconstateerde verschil in winstmarges tussen loyale en nieuwere klanten. Er is niet geconcludeerd dat loyale klanten daadwerkelijk minder gunstige polisvoorwaarden hebben dan nieuwere klanten. Hierdoor kan ik er ook geen uitspraken over doen.
Heeft u zicht op hoeveel klanten nadeel ondervinden van deze praktijk van verzekeringsmaatschappijen? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het onderzoek van de AFM kan niet met zekerheid worden vastgesteld hoeveel individuele klanten geraakt worden door dit fenomeen omdat is gekeken naar gemiddelde resultaten per klantgroep. Dit is niet terug te leiden naar exacte aantallen klanten. Daarnaast betrof het onderzoek achttien verzekeraars en niet de gehele in Nederlandse verzekeringssector, dus ook vanuit dat opzicht is er geen volledig beeld te geven van het aantal klanten dat mogelijk wordt geraakt in Nederland. Ik heb geen andere gegevens beschikbaar dan het onderzoek van de AFM en kan hier dus geen overzicht van geven.
Het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten ziet toe op drie vormen van autoverzekeringen (WA, WA+ en Allrisk), inboedelverzekeringen en aansprakelijkheidsverzekeringen, maar heeft u aanleiding dat deze hogere premie voorkomt bij meer verzekeringsvormen? Zo ja, welke indicaties heeft u om dit te geloven, welke verzekeringsvormen betreft dit? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Naast het recente onderzoek van de AFM heb ik geen gegevens beschikbaar over de hoogte van premies die loyale en nieuwere klanten betalen bij andere verzekeringsvormen. Hierdoor kan ik geen uitspraak doen over kans dat er bij meer verzekeringsvormen sprake is van dergelijke premieverschillen. Het is aan de AFM als toezichthouder om te bezien of (meer) actie nodig.
In haar publicatie roept de AFM verzekeraars die niet in scope waren van dit onderzoek op om in kaart te brengen of er (niet-actuariële) premieverschillen zijn tussen loyalere klanten en degenen die voor het eerst verlengen. Daarnaast stelt de AFM de ontwikkelingen rondom margepersonalisatie en de naleving van de zorgplicht en de productontwikkelingsnormen in de verzekeringssector te blijven monitoren. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de AFM de benodigde stappen zal zetten om op te treden tegen (potentiële) overtredingen van de wettelijke regels.
Wat zijn de resultaten van een recente maatregel die is genomen in het Verenigd Koninkrijk naar aanleiding van een soortgelijke conclusie uit onderzoek, namelijk de maatregel dat het is verboden om nieuwe klanten een lagere premie aan te bieden?
Hoewel de Financial Conduct Authority bij de introductie van de maatregel in 2022 vermeldde dat een evaluatie zou plaatsvinden in 2024, heeft zij op dit moment nog geen resultaten van een dergelijke evaluatie gepubliceerd. Er is daarom nu geen uitspraak te doen over de resultaten van de maatregel.
In hoeverre hebben Ierland en/of Zweden maatregelen genomen tegen het fenomeen van hogere premies voor loyale klanten nadat deze praktijk ook in deze landen is geconstateerd? Zo ja, welke maatregen betrof dit en welke resultaten zijn er daar te zien?
In Ierland zijn per januari 2022 verschillende maatregelen genomen tegen de praktijk dat een klant hogere premies betaalde voor huis- en autoverzekeringen naarmate hij langer klant is, om geen andere reden dan de duur van de termijn dat hij al klant is. Het werd verboden om bij een tweede of daaropvolgende vernieuwing van een verzekeringsovereenkomst de prijs meer te verhogen dan zou plaatsvinden bij de eerste verlening van het contract. Daarnaast moeten verzekeraars jaarlijks hun beleid en proces van premiestelling evalueren en zijn er extra informatieverplichtingen richting klanten geïntroduceerd bij schadeverzekeringen die automatisch verlengen. In december 2023 heeft de centrale bank van Ierland een evaluatie van deze maatregelen gepubliceerd.3 Er is onder meer geconcludeerd dat klanten die al twee of drie keer hun contract verlengd hebben geen hogere premies meer betalen dan klanten die hun contract een keer verlengd hebben.
De Finansinspektionen, de Zweedse financiële toezichthouder, heeft in juli 2022 een onderzoek gepubliceerd over premiedifferentiatie tussen nieuwere en loyale klanten.4 In het rapport zegt de toezichthouder in gesprek te zullen treden met de verzekeringssector. Er zijn daarna geen verdere formele maatregelen bekend gemaakt.
De Technische Briefing over Contouren landelijk aanvalsplan invasieve exoten |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Welke inheemse soorten in Nederland ondervinden aantoonbare schade van invasieve exoten?
Er is geen totaalbeeld van inheemse soorten die schade ondervinden door invasieve exoten. Waarschijnlijk ondervinden bijna alle soorten in Nederland in meer of mindere mate schade van invasieve exoten, bijvoorbeeld door concurrentie om licht, voedsel of ruimte, door fysieke verandering van de leefomgeving, door predatie en door de overdracht van ziektes. Wel zijn er vele voorbeelden van inheemse soorten die onder druk staan door de komst van invasieve exoten. Zo worden de inheemse rivier- en beekdonderpadden, vissoorten, verdrongen door de uitheemse zwartbekgrondel, worden verschillende plantensoorten uit vennen verdrongen door watercrassula en wordt de Europese oester verdrongen door de Japanse oester. Het bekendste Nederlandse voorbeeld is de inheemse Europese rivierkreeft, die in Nederland in het wild bijna is uitgestorven door de kreeftenpest (Aphanomyces astaci), een uitheemse schimmel die is meegekomen met Noord-Amerikaanse rivierkreeften.
Is er inzicht in de mate waarin biodiversiteitsverlies in Nederland het gevolg is van invasieve exoten?
Invasieve exoten zijn één van meerdere drukfactoren op natuur. Het verlies van biodiversiteit is meestal niet aan één factor toe te schrijven, maar is vaak het gevolg van een combinatie van factoren. Het internationale IPBES rapport uit 2023 laat zien dat wereldwijd 60% van het uitsterven van planten- en diersoorten mede is toe te schrijven aan invasieve exoten en dat 16% van het uitsterven van soorten exclusief is toe te schrijven aan invasieve exoten.1 Het recente statusrapport Nederlandse biodiversiteit 2025 maakt er melding van dat de kans op overlastgevende invasieve exoten toeneemt.2 Er is geen landelijk overzicht dat de mate toont waarin biodiversiteitsverlies in Nederland (mede) het gevolg is van invasieve exoten. Op gebiedsniveau is bij de beheerders van gebieden of wateren wel bekend welke natuur onder druk staat door invasieve exoten. Dat wordt voor de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt in de Natuurdoelanalyses (NDA’s).3
Welke monitoring- of beoordelingssystemen worden hiervoor gehanteerd?
Voor het krijgen van inzicht in de mate waarin biodiversiteitsverlies het gevolg is van invasieve exoten wordt onder andere het monitoringsysteem vanuit het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) gebruikt om de verspreiding van invasieve exoten van de Unielijst in beeld te brengen. In combinatie met andere gegevensbronnen die zijn verzameld in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), zoals bijvoorbeeld Waarneming.nl, hebben we in Nederland een vrij goed beeld van waar exoten worden waargenomen. In de natuurdoelanalyses wordt onder andere van deze gegevens gebruik gemaakt (zie mijn antwoord op vraag 2). De mate van biodiversiteitsverlies is iets dat met name op gebiedsniveau wordt beoordeeld door provincies.
Wat is de totale schade die invasieve exoten in Nederland veroorzaken, uitgesplitst naar schade aan biodiversiteit, economie, volksgezondheid en waterveiligheid?
Dit is niet bekend, specifiek voor Nederland. Eerder genoemd internationaal IPBES rapport geeft aan dat in 2019 de wereldwijde jaarlijkse kosten van invasieve exoten werden geschat op meer dan US$423 miljard.4 De schade in Nederland is naar verwachting ook omvangrijk. Naast de bestrijdingskosten gaat het om directe schade aan de natuur zelf, kosten van natuurherstel, verminderde ecosysteemdiensten, en ook mogelijke schade in de toekomst als we níet zouden ingrijpen. Hier zijn veel voorbeelden van te geven. Denk bijvoorbeeld aan schade aan oevers, dijken en waterwerken door muskus- en beverratten. Dat kost de waterschappen jaarlijks circa € 3,3 miljoen om te herstellen. Andere voorbeelden zijn kosten van gemeenten voor bestrijding van reuzenberenklauw, kosten voor infrastructurele projecten vanwege Aziatische duizendknopen en kosten van ziekteverzuim als gevolg van contact met invasieve exoten die schadelijk zijn voor de gezondheid.
In hoeverre zijn er recente kosten-batenanalyses uitgevoerd ten aanzien van de bestrijding versus de schade door invasieve exoten?
Voor de soorten van de Europese Unielijst die hoort bij de Europese Exotenverordening 1143/2014 (verder: Unielijst) zijn Europese risico analyses opgesteld. Specifiek voor Nederland wordt vervolgens voor iedere soort van de Unielijst een factsheet opgesteld door Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek (Buro) van de NVWA. De factsheets bevatten beknopte informatie over onder andere de verspreiding van de invasieve soorten in Nederland, handelingsopties, mogelijke schade (effect op biodiversiteit, ecosysteemdiensten en overige effecten).5
Op basis van de Europese risk assessments en de Nederlandse factsheets bepaalt het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) samen met provincies of een soort (indien deze ook in Nederland voorkomt) wordt gezien als een soort die zich in een vroeg stadium van introductie bevindt waardoor totale verwijdering nog mogelijk is, en waarvoor de landelijke doelstelling «snelle uitroeiing» geldt (ingevolge artikel 17 van de Exotenverordening), of dat de soort moet worden gezien als een reeds gevestigde soort (ingevolge artikel 19 van de Exotenverordening). Voor artikel 19-soorten hebben provincies vervolgens de ruimte om zelf, op basis van een kosten-baten afweging, te beoordelen welke inzet zij plegen als het gaat om het treffen van beheersmaatregelen. Gezien de beperkte middelen moeten daarbij prioriteiten worden gesteld, en wordt door provincies meestal de prioriteit gelegd op bescherming van de inheemse biodiversiteit.
Bent u bereid (nader) onderzoek te laten uitvoeren naar deze schade, indien er onvoldoende inzicht is in de schade of impact van invasieve exoten?
De Europese risk assessments en de factsheets van Buro beschrijven al de schadelijkheid (geleden schade) en potentiële schade in de toekomst van alle invasieve exoten van de Europese Unielijst. Dat onderzoek wil ik niet overdoen. Het is op basis van bestaande kennis wel duidelijk dat als we invasieve exoten niet in een vroeg stadium aanpakken zij steeds meer problemen gaan geven en de aanpak kostbaarder wordt. De middelen die het Rijk beschikbaar heeft voor invasieve exoten zijn beperkt. Deze middelen zet ik in op onderzoek naar effectieve maatregelen voor de preventie, eliminatie en beheersing van invasieve exoten waarvan we, door eerder genoemde risico analyses, weten dat deze schade veroorzaken.
In hoeverre vormen invasieve exoten een drukfactor op de natuurdoelen binnen Natura 2000-gebieden in Nederland?
In de Natura 2000-beheerplannen en de natuurdoelanalyses voor de habitats is per Natura 2000-gebied weergegeven welke impact invasieve exoten hebben op de natuurdoelen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. De impact van invasieve exoten op natuurgebieden zal in de toekomst naar verwachting toenemen indien introductie, voortplanting en verdere verspreiding van invasieve exoten niet wordt gestopt of afgeremd. Dat heeft een negatief effect op het halen van de natuurdoelen.
Welke concrete maatregelen worden in deze gebieden genomen om invasieve exoten te beheersen of te verwijderen?
Er is momenteel nog geen overzicht van maatregelen per gebied. LVVN werkt, in nauwe samenwerking met de provincies, aan een EU-rapportage aan Brussel over de periode 2019–2024 waarin gerapporteerd wordt over de maatregelen die in heel Nederland zijn genomen tegen invasieve exoten van de Europese Unielijst. Deze wordt voor de zomer aangeleverd.
Wie is op dit moment wettelijk verantwoordelijk voor het beleid en wie voor de uitvoering van bestrijding van invasieve exoten in Nederland?
De landelijke overheid, LVVN, is systeemverantwoordelijke voor de implementatie van de Europese Exotenverordening. Voor de meeste invasieve exoten van de Unielijst zijn de provincies verantwoordelijk voor snelle eliminatie in een vroeg stadium van introductie (artikel 17-soorten) en het treffen van beheersmaatregelen tegen wijd verspreide soorten (artikel 19-soorten). Waterschappen zijn verantwoordelijk voor de bestrijding van de muskusrat en de beverrat om schade aan waterkeringen tegen te gaan. Deze verantwoordelijkheid is vastgelegd in de Waterschapswet.6 De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de overige soorten is belegd bij het Rijk, het gaat dan onder meer om mariene soorten (die vooralsnog niet in de Noordzee voorkomen), een landplatworm, een aantal uitheemse rivierkreeften en de Chinese wolhandkrab. Het rijk is ook verantwoordelijk voor onder meer preventie, toezicht en handhaving, monitoring en beleidsvorming.
Hoe wordt de rolverdeling tussen Rijk, provincies, waterschappen, terreinbeherende organisaties (TBO's), wildbeheereenheden (WBE's) en andere betrokken organisaties geregeld? Wie is voor welke taken budgetverantwoordelijk?
De rolverdeling tussen verschillende partijen staan beschreven in de Contouren van het landelijk aanvalsplan invasieve exoten, dat ik in december naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 26 407, nr. 154).
Rijk: LVVN is verantwoordelijk voor taken zoals preventie, onderzoek, monitoring, communicatie, toezicht en handhaving, risicobeoordelingen, rapportage aan Brussel etc. Daarnaast is het Rijk ook verantwoordelijk voor exotenbeleid op de Noordzee.
Provincies: Het natuurbeleid is in Nederland in 2012 grotendeels gedecentraliseerd naar de provincies. Na de inwerkingtreding van de Exotenverordening is vervolgens in 2018 ook de verantwoordelijkheid voor het treffen van bestrijdings- en beheersmaatregelen tegen de meeste invasieve exoten van de Unielijst en herstelmaatregelen in natuurgebieden gedecentraliseerd naar de provincies.
Provincies bekostigen hun exotenbeleid met middelen vanuit het Natuurpact en het programma Natuur. Voor aanpak van invasieve exoten die na 2018 aanvullend aan de Unielijst zijn toegevoegd en waarvoor de provincies bevoegd gezag zijn, zijn geen aanvullende middelen beschikbaar gemaakt. De provincies werken samen met gebiedspartners zoals terreinbeherende organisaties (TBO's), wildbeheereenheden (WBE's) en andere organisaties die met subsidie of in opdracht van de provincies bestrijdings- en beheersmaatregelen treffen en die daarbij vaak ook geholpen worden door de vele vrijwilligers die zich inzetten voor behoud van onze natuur.
Waterschappen: De waterschappen bestrijden op dit moment twee invasieve soorten van de Unielijst, namelijk de muskusrat en de beverrat, om schade aan waterkeringen tegen te gaan. Deze verantwoordelijkheid is in de Waterschapswet vastgelegd. De bestrijding van muskus- en beverratten is bij de waterschappen belegd, de waterschappen hebben zelf een landelijke doelstelling geformuleerd (terugdringing tot de landgrens) en werken landelijk samen in de uitvoering van de bestrijding. Daarnaast hebben waterschappen taken op het gebied van waterbeheer (doorstroming) en waterkwaliteit (de Kaderrichtlijn Water), waarvoor het nodig kan zijn invasieve soorten zoals waterplanten te bestrijden. Het waterschap betaalt deze kosten zelf.
Hoe werkt de aangekondigde interdepartementale coördinatiestructuur (zoals benoemd in Kamerstuk 27 858, nr. 638)?
De interdepartementale coördinatiestructuur wordt op dit moment vormgegeven. Deze structuur betreft een samenwerking tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, LVVN, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Volksgezondheid, Welzijn en Sport en zal specifiek inspelen op overlast gevende soorten (plaagsoorten, niet noodzakelijk invasieve exoten) die in meerdere beleidsvelden schade veroorzaken of waarvoor meerdere overheden op enige wijze een taak hebben. Deze soorten kunnen naast mogelijke schade voor biodiversiteit onder meer ook schadelijk zijn voor de leefomgeving, gebouwde omgeving, waterkwaliteit, veiligheid, infrastructuur, economie en/of publieke gezondheid. Hierdoor kan voor verschillende plaagsoorten verschillende regelgeving tegelijkertijd van toepassing zijn. Voor aanpak van iedere plaagsoort zal steeds naar passende maatregelen gezocht moeten worden.
Bij de afweging van een eventuele landelijke inzet wordt steeds gekeken welke beleidsvelden geraakt worden en wie de probleemeigenaren zijn. Met respect voor de taken en verantwoordelijkheden in plaagbeheersing van diverse partijen wordt afgewogen of, en zo ja welke, departementen mee kunnen werken aan preventie, eliminatie of bestrijding.
Hoe is uitvoering gegeven aan de motie van het lid Van der Plas (Kamerstuk 36 410 XIV nr. 11), die oproept tot een landelijke aanpak van invasieve exoten?
Naast de uitvoering van het huidige exotenbeleid, waarin voor een aantal invasieve exoten al aan een landelijke aanpak wordt gewerkt, wordt hard gewerkt aan een landelijk aanvalsplan invasieve exoten. In de voorbereiding van dit aanvalsplan zijn vorig jaar een vijftal stakeholderbijeenkomsten georganiseerd, hebben de provincies een «Interprovinciaal ambitiedocument invasieve uitheemse soorten» bij LVVN aangeleverd en zijn uitgangspunten voor het exotenbeleid geformuleerd in de zogeheten «Contouren van een landelijk aanvalsplan invasieve exoten». Deze Contouren zijn in december 2024 aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 26 407, nr. 154).
Wat is de voortgang van het Landelijk Aanvalsplan Invasieve Exoten dat in het tweede kwartaal van 2025 aan de Kamer wordt aangeboden?
Het Landelijk aanvalsplan invasieve exoten zal rond de zomer naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Zie verder mijn antwoord op vraag 12.
Hoeveel financiële middelen zijn er op dit moment beschikbaar voor de bestrijding en beheersing van invasieve exoten, uitgesplitst naar Rijk, provincies en waterschappen? Kunt u daarbij aangegeven hoeveel provincies en waterschappen in totaal aan «natuurgelden» krijgen en welk percentage wordt ingezet voor de bestrijding en beheersing van invasieve exoten?
Voor bestrijding en beheersing van invasieve uitheemse soorten zijn de volgende middelen beschikbaar:
Middelen Rijk:
Het beleidsgeld van de directie Natuur voor aanpak invasieve exoten bedraagt circa € 0,3 miljoen, hiervan wordt in beginsel geen bestrijding of beheersing bekostigd omdat die activiteiten bij de provincies liggen.
Hiernaast zijn er gelden voor natuurmaatregelen via Natuurpact, programma Natuur, het realiseren van groenblauwe dooradering in het kader van het Aanvalsplan Landschap en koploperprojecten vanuit voormalig Nationaal Programma Landelijk Gebied. Deze gelden worden ingezet voor ecosysteemherstel en -versterking waarbij in de betreffende natuurgebieden, zo nodig, tevens de invasieve exoten worden aangepakt die dat herstel in de weg staan. En een sterkere natuur maakt deze tevens meer weerbaar tegen invasieve exoten. Het gaat hier dus om het integraal meenemen van invasieve exoten bij natuurmaatregelen en om bestrijding en beheersmaatregelen achteraf als de invasieve exoot al in een natuurgebied voorkomt.
Tot slot zijn recent in de Voorjaarsbesluitvorming 2025 middelen toegekend voor de aanpak van invasieve exoten, dit gaat om € 9,2 miljoen in verdeeld over 2025 en 2026. Over de verdeling van deze middelen over taken en overheden moet nog besluitvorming plaatsvinden.
Middelen provincies:
Bij de overdracht van Unielijstsoorten aan de provincies is destijds afgesproken dat provincies hun inzet financieren vanuit het Natuurpact en programma Natuur. Binnen de van het Rijk ontvangen gelden voor het Natuurpact en programma Natuur zijn geen middelen specifiek geoormerkt voor provinciale bestrijdings- en beheersmaatregelen tegen invasieve exoten. Binnen de andere programma’s genoemd onder het kopje «Middelen Rijk» richten een aantal projecten en onderdelen zich op invasieve exoten, veelal als integraal onderdeel van een omvattender project. Uit een financiële rapportage van de provincies aan LVVN blijkt dat de provincies de afgelopen 6 jaar (2018–2023) tezamen minstens € 40 miljoen vanuit het Natuurpact en programma Natuur hebben besteed aan de aanpak van invasieve exoten. Provincies hebben dit bedrag ingezet voor het treffen van beheersmaatregelen én herstelmaatregelen.
Een specifiek percentage van de gelden die worden ingezet voor bestrijding en beheersing van invasieve exoten ten opzichte van het totaal aan natuurgelden kan niet worden berekend. Dit komt doordat de exacte omvang van zowel het totaal aan natuurgelden die via de verschillende programma's (zoals hiervoor genoemd) beschikbaar zijn als ook de middelen die worden ingezet voor bestrijding en beheersing van invasieve exoten moeilijk te specificeren zijn. Het betreft een klein deel van het totaal aan natuuruitgaven.
Middelen waterschappen:
De waterschappen geven jaarlijks circa € 42 miljoen uit aan het wegvangen van muskus- en beverratten. Daarnaast geven zij jaarlijks circa € 3,3 miljoen uit aan de bestrijding van invasieve exotische waterplanten zoals grote waternavel en waterteunisbloem, en jaarlijks circa € 0,4 miljoen voor bestrijding van invasieve exotische landplanten zoals reuzenberenklauw en Japanse duizendknoop7. Kosten die worden gemaakt tegen invasieve exoten maken vaak integraal onderdeel uit van het reguliere beheer- en onderhoud-budget van de waterschappen en worden meestal niet gelabeld als kosten voor invasieve exoten-bestrijding.
Het bericht 'Groene boa’s willen gemakkelijker wapens krijgen: ‘Zonder zijn we vleugellam’' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groene boa’s krijgen steeds vaker met agressie te maken: «Die pepperspray heb ik niet voor niets»»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de huidige situatie waarin boa’s steeds vaker werk doen dat overlapt met politiewerk, waardoor zij regelmatig in heftige situaties terechtkomen zoals schietincidenten, zware verkeersongelukken, reanimaties of onverwachte gewelddadige situaties, met eventuele psychische klachten als gevolg?
Optreden in situaties waarbij aan de voorkant een reëel risico bestaat op geweld of escalatie is voorbehouden aan de politie. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat boa’s zich actief begeven in dergelijke situaties. Ik erken dat de rol en taak van de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) binnen de politiefunctie volop in ontwikkeling is. Daarom ben ik bezig met een diepgaande beschouwing op het boa-bestel. Deze moet antwoord geven op de vraag wat de rol én taak van de boa is binnen de politiefunctie, welke bevoegdheden en (wapen)uitrusting nodig zijn voor een adequate taakuitvoering en welke waarborgen daarbij noodzakelijk zijn. Rond de zomer van 2025 zal de diepgaande beschouwing op het boa-bestel aan uw Kamer worden aangeboden.
Deelt u de mening dat Posttraumatische stressstoornis (PTSS) als beroepsziekte ook erkend moet worden voor boa’s? Zo nee, waarom niet?
Laat ik voorop stellen dat het oplopen van PTSS of andere gezondheidsklachten als gevolg van werk afschuwelijk is. Er is in Nederland geen landelijk geldende lijst van beroepsziekten die van overheidswege wordt vastgesteld. Afspraken hierover moeten worden gemaakt tussen werkgevers en werknemers. Ik heb hier als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol omdat ik niet de werkgever van de boa’s ben.
Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie verwachten op de initiatiefnota van de leden Boswijk, Mutluer en Van der Werf over de aanpak van PTSS bij geüniformeerde beroepen (36 662) zoals verzocht op 13 december 2024?
De kabinetsreactie op de initiatiefnota van de leden Boswijk (CDA), Mutluer (GL/PvdA) en Van der Werf (D66) over de aanpak van PTSS bij geüniformeerde beroepen wordt voor de zomer 2025 met uw Kamer gedeeld.
Wat vindt u ervan dat groene boa’s zichzelf als vleugellam beschouwen zonder dienstwapen, gezien de lange aanrijtijden van de politie in de regio, de toenemende overlap van de werkzaamheden van de boa met politiewerk en de toenemende aanwezigheid van zware criminaliteit op het platteland?
De zorgen van boa’s over de langere aanrijtijd van politie als gevolg van hun werkzaamheden in het buitengebied zijn mij bekend. Indien noodzakelijk voor een goede uitoefening van diens taak is het mogelijk dat de groene boa uitgerust wordt met geweldmiddelen tot en met het vuurwapen. Het is aan de werkgever om geweldmiddelen aan te vragen en de noodzaak hiervan aan te tonen. De mogelijkheid om een beroep te doen op de politie is een van de criteria bij de beoordeling of er sprake is van noodzaak tot bewapening met een vuurwapen. De behoefte om over geweldsmiddelen te beschikken verschilt per werkgever. Het boa-bestel biedt ruimte voor die diversiteit. In de eerder genoemde beschouwing op het boa-bestel zullen ook de rol, taak, bevoegdheden en waarborgen met betrekking tot de groene boa worden bezien.
Welke maatregelen kunnen genomen worden om de aanrijtijden van de politie te verkorten als een groene boa gebruik maakt van de alarmknop?
Groene boa’s kunnen in noodsituaties rekenen op de ondersteuning van politie. Tegelijkertijd werken groene boa's regelmatig in afgelegen of moeilijk bereikbare gebieden, waardoor directe en snelle ondersteuning niet altijd mogelijk is. Inmiddels beschikken groene boa’s over portofoons met GPS waarmee de benodigde hulp sneller ter plaatse kan zijn.
Een zorgvuldige risicoanalyse door de boa-werkgever voorafgaand aan de inzet van groene boa’s is ook essentieel om mogelijke gevaren tijdig in kaart te brengen, passende voorzorgsmaatregelen te treffen, en hun inzet af te stemmen met de politie zodat zij hier rekening mee kunnen houden. Deze maatregelen kunnen de aanrijtijden van de politie in een noodsituatie verkorten.
Kunt u reflecteren op de uitspraak dat groene boa’s dagen in het papierwerk zitten voor de aanvraagprocedure van een dienstwapen en dat het soms maanden duurt voordat er een knoop is doorgehakt?
Met de toekenning van een geweldsbevoegdheid en geweldsmiddelen zijn verschillende grond- en mensenrechten in het geding. De aanwending van geweld door boa’s raakt immers aan het recht op leven, de onaantastbaarheid van het lichaam en de lichamelijke integriteit. Hieruit volgt dat een restrictief beleid wordt gehanteerd met betrekking tot de toekenning hiervan en dat er een zorgvuldige afweging zal moeten worden gemaakt voordat een geweldmiddel kan worden toegekend. De werkgever moet de noodzaak tot het bewapenen van een boa aantonen, waarna elke aanvraag afzonderlijk en zorgvuldig moet worden beoordeeld. Op dit moment zijn er 49 actieve boa's in domein II die een vuurwapen toegekend hebben gekregen. Indien zij ook hebben voldaan aan de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon opsporingsambtenaar (RTGB) mogen zij het vuurwapen dragen en gebruiken. Een boa is steeds voor de duur van een kalenderjaar geoefend in het gebruik, daarna moet er opnieuw een toets worden afgelegd. Met de selectieve groep boa’s die een vuurwapen toegekend hebben gekregen samen met de strenge eisen die hieraan gesteld worden benadrukken we het belang van het zorgvuldig omgaan in het toekennen van dit geweldmiddel.
Het besluit over de toekenning van vuurwapens aan boa’s duurt in sommige gevallen langer vanwege de complexiteit van de casuïstiek. Het gaat onder andere om vraagstukken rondom het verschil van inzicht aangaande het noodzaakcriterium en de motivering daarvan door aanvragers en (direct) toezichthouders. Hierdoor duurt het soms langer om tot een goed en afgewogen oordeel te komen. Daarnaast worden de uitspraken in enkele beroepszaken bestudeerd om de invloed hiervan en de gevolgen voor de besluitvorming te overzien.
Vindt u dat groene boa’s gemakkelijker uitgerust moeten kunnen worden met een dienstwapen dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier denkt u dat de aanvraagprocedure voor een dienstwapen voor groene boa’s vereenvoudigd en versneld kan worden en bent u bereid zich hiervoor in te zetten?
Zoals eerder benoemd, dient er een zorgvuldige afweging te worden gemaakt bij het toekennen van geweldmiddelen. Dit geldt niet alleen voor een vuurwapen maar ook voor een wapenstok of pepperspray. Uiteraard is het van groot belang dat een boa adequaat wordt uitgerust voor zijn taak. Dit is één van de redenen dat ik bezig ben met een beschouwing van het boa-bestel. De beschouwing moet antwoord geven op de vraag wat de rol én taak van de boa binnen de politiefunctie is, welke bevoegdheden en (wapen)uitrusting de boa nodig heeft voor een adequate taakuitvoering en welke waarborgen daarbij noodzakelijk zijn. De boa’s in het buitengebied worden meegenomen in de beschouwing en dit onderwerp zal als onderdeel van de beschouwing met de Kamer worden gedeeld.
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de aangepaste regelgeving omtrent de bewapening van handhavers in het buitengebied?
Zie antwoord vraag 8.
De Aziatische hoornaar |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Aziatische hoornaar als invasieve exoot sinds de eerste melding in 2017 in Zeeland een exponentiele groei in Nederland doormaakt en nu ook al op de Waddeneilanden is aangetroffen?1
Ja. Ik ben hiervan op de hoogte. De Aziatische hoornaar heeft zich de afgelopen jaren zeer snel verspreid vanuit Frankrijk, België en inmiddels tot in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en het noorden van Nederland.
Bent u ervan op de hoogte dat de eerste Aziatische hoornaars dit voorjaar alweer gezien zijn en dat diverse dagbladen/ nieuwssites (onder meer NH Nieuws, Dagblad van het Noorden, Brabants Dagblad en Tilburg Nieuws) hierover schrijven?
Ja, dit is mij bekend.
Bent u bekend met het feit dat de Aziatische hoornaar een bedreiging is voor insecten en daarmee de biodiversiteit? Is de impact van de Aziatische hoornaar op de biodiversiteit in Nederland bekend? Zo ja, hoe groot is die impact?
De Aziatische hoornaar staat sinds 2016 op de Europese Lijst van zorgwekkende invasieve uitheemse soorten (Unielijst) die hoort bij de Europese Exotenverordening (1143/2014). Plaatsing op deze lijst gebeurt op basis van een risicobeoordeling. Uit de risicobeoordeling blijkt dat de Aziatische hoornaar op de Unielijst is geplaatst vanwege de impact op wilde bestuivers en ook op gehouden honingbijen.2 Volgens kenniscentrum EIS is de impact op gehouden honingbijen het grootst.3 De impact van de Aziatische hoornaar hangt af van de aantallen/dichtheden in een gebied. In Nederland heeft de Aziatische hoornaar nog relatief lage dichtheid en daarmee is de huidige impact vooralsnog te vergelijken met die van de inheemse Europese hoornaar en de bijenwolf die ook op honingbijen en andere vliegende insecten jagen.
Bent u bekend met het feit dat de Aziatische hoornaar zeer agressief kan reageren binnen een straal van drie meter van het nest en dat dit in de landen ten zuiden van Nederland reeds tot dodelijke ongevallen met mensen heeft geleid? Deelt u de mening dat de bestrijding van de Aziatische hoornaar ook onder de verantwoordelijkheid valt van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Justitie en Veiligheid (J&V) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)?2
De Aziatische hoornaar kan inderdaad massaal agressief reageren wanneer het nest, met een aanwezige Koningin, benaderd wordt. Omdat de zomernesten van de Aziatische hoornaar meestal hoog in bomen hangen, is de kans op een dergelijk incident klein. Indien sprake is van een nest wordt aangeraden om een melding te doen (via Waarneming.nl en andere hiervoor ontwikkelde apps) en bestrijding aan een deskundige over te laten.
Vanwege de verschillende verantwoordelijkheden zal ik afspraken maken met provincies over voorlichting aan bijvoorbeeld gemeenten, groenbeheerders en andere doelgroepen. Omdat er parallellen zijn met andere plaagsoorten, zal ik ook het gesprek hierover aangaan met de Ministeries van IenW, VWS en VRO in het interdepartementaal afstemmingsoverleg plaagsoorten.
Kunt u aangeven wat gemeenten doen qua bestrijding van de Aziatische hoornaar?
De bestrijding van de Aziatische hoornaar is, vanwege de verplichtingen uit de Europese Exotenverordening, vooral een verantwoordelijkheid van provincies. Het is mij bekend dat sommige gemeenten ook aan bestrijding doen vanuit hun algemene zorgplicht voor een veilige en gezonde leefomgeving, maar ik heb geen zicht op welke wijze en in welke omvang dat momenteel gebeurt.
Deelt u de mening dat de Aziatische hoornaar een enorme bedreiging vormt voor de bijenteeltsector en de Aziatische hoornaar ertoe kan bijdragen dat Nederlandse telers mogelijk tientallen miljoenen verlies gaan leiden doordat de bestuivingsdiensten door bijenhouders niet langer of onvoldoende kunnen worden geleverd?
Wilde bestuivers in Nederland staan onder druk door verschillende drukfactoren zoals onvoldoende leefomgeving en voedselaanbod, gewasbeschermingsmiddelen, stikstofdepositie, slechte waterkwaliteit en specifiek voor de gehouden honingbijen ook door de varroamijt. In vergelijking met deze drukfactoren is de impact van de Aziatische hoornaar klein en vergelijkbaar met die van de Europese hoornaar en de bijenwolf die ook op bijen jagen. Imkers wordt aangeraden om hun bijenkasten te verplaatsen als ze zien dat deze door Aziatische hoornaars zijn ontdekt. Daarnaast komen er ook steeds nieuwe middelen op de markt om Aziatische hoornaars buiten de bijenkasten te houden. Verder kunnen imkers melding maken van de Aziatische hoornaars via Waarneming.nl en andere hiervoor ontwikkelde apps en helpen de nesten te lokaliseren. Dit wordt al gedaan door veel imkers, en ik ben erg blij met deze (vrijwillige) inzet. Vervolgens kan zo'n nest door een professionele bestrijder worden verwijderd, dit met het oog op de veiligheid.
Leidt de aanwezigheid van de Aziatische hoornaar in Nederland nu al tot economische schade aan bijvoorbeeld zachte fruitteelten, omdat de hoornaar deze opeet? Zo ja, hoe groot is die schade?
Er zijn geen harde cijfers over economische schade veroorzaakt door de Aziatische hoornaar. Schade aan fruit lijkt vooral druiven te betreffen, maar de omvang is onzeker. De Aziatische hoornaar is vooral in de nazomer en herfst het talrijkst; bestuiving van fruitbomen in het voorjaar loopt dus geen risico.2
Is de impact van de Aziatische hoornaar op de Nederlandse landbouwsector bekend? Zo ja, hoe groot is die impact?
Er zijn geen harde cijfers over de impact van de Aziatische hoornaar op de landbouwsector. Predatie door de Aziatische hoornaar op bijen kan invloed gaan hebben op de mate van bestuiving van landbouwgewassen en daarmee op de productie. Maar hierover is op dit moment niets bekend. Zie ook mijn antwoord op vraag 7. Daarbij wordt de sterfte onder bijen ook door andere drukfactoren veroorzaakt, zoals de varroamijt die vooral op gehouden honingbijen parasiteert en andere factoren zoals genoemd bij het antwoord op vraag 6.
Welke maatregelen gaat u met spoed nemen om de Aziatisch hoornaar beheersbaar te houden in lijn met Artikel 19 van de Europese invasieve exotenverordening (Nr 1143/2014)?
De provincies gaan over het treffen van beheersmaatregelen vanwege de verplichtingen uit de Europese Exotenverordening en vanuit hun opgave voor de bescherming van de biodiversiteit. De Aziatische hoornaar is inmiddels ook in Nederland een wijdverspreide soort en bij de aanpak wordt momenteel gezocht naar wat nog haalbaar is. In 2021 is vastgesteld dat ondanks de zeer grote inspanning van provincies en andere betrokkenen en ook ondanks de inzet van nieuwe innovatieve technieken voor de opsporing (zendertjes) en verwijdering (o.a. stofzuigertechniek) volledige eliminatie niet haalbaar is. Dit is ook in Frankrijk en België het geval waar eerder al zeer hoge bestrijdingsinspanning is geleverd. In 2022 is daarom, in lijn met artikel 18 van de Exotenverordening, de ambitie bijgesteld en is de Aziatische hoornaar van een artikel 17 soort (waarvoor naar volledige eliminatie wordt gestreefd) in een artikel 19 soort (beheersing) gewijzigd.
Nu volledige eliminatie niet meer haalbaar noch proportioneel is, gezien vanuit de verplichtingen van de Exotenvordering, en de soort zich ondanks grote bestrijdingsinspanningen nog steeds verder verspreidt, is het tijd om over te gaan van inzet op eliminatie, naar inzet op bestrijding bij overlast. Vooralsnog zetten de provincies in op het vertragen van de opmars van de Aziatische hoornaar richting het noorden. De Noordoostelijke provincies zetten in deze periode nog in op volledige bestrijding. Ook Utrecht zet in 2025 nog in op volledige bestrijding. Afhankelijk van de beschikbare middelen en de voortgang van de verspreiding kan besloten worden de inzet af te schalen en de bestrijding te prioriteren, bijvoorbeeld alleen nog in natuurgebieden.
Bent u ervan op de hoogte dat de gevolgen van de Aziatische hoornaar in Frankrijk aanvankelijk zijn onderschat en dat de bestrijdings- en beheersmaatregelen inmiddels, 21 jaar na de eerste vestiging in Zuid-Frankrijk, een veelvoud aan financiële middelen vergen ten opzichte van direct ingrijpen bij de eerste melding?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Zowel Frankrijk als België hebben vanaf het begin de bestrijding opgepakt. Helaas bleek de verspreiding niet te stoppen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Franse wetgever een wet heeft aangenomen die de bestrijding en beheersing van de Aziatische hoornaar moet gaan reguleren? Zo ja, zitten er in deze wet aanknopingspunten die u kunt meenemen in de Nederlandse aanpak voor de bestrijding van de Aziatische hoornaar?3
Ik heb kennisgenomen van deze wet. In de Franse wet is opgenomen dat voor bij wet vastgelegde soorten nationale bestrijdingsplannen worden opgesteld. De wet waar u naar verwijst betreft een invulling hiervan voor de Aziatische hoornaar. Ook in Frankrijk wordt de Aziatische hoornaar inmiddels als een gevestigde soort gezien waarvoor eliminatie niet meer mogelijk is en beheersing wordt nagestreefd (ingevolge artikel 19 van de Exotenverordening).
Welk handelingsperspectief heeft u nu om maatwerk te leveren voor een landelijk aanvalsplan Aziatische hoornaar onder de kapstok van de contouren van een landelijk aanvalsplan invasieve exoten (Kamerstuk 26 407, nr. 154)?
In het landelijk aanvalsplan invasieve exoten komt per soort van de Unielijst de aanpak en het ambitieniveau aan de orde. Er komen geen aparte aanvalsplannen voor elke soort. Zoals ik in het antwoord op vraag 9 heb aangegeven, is eliminatie van de Aziatische hoornaar niet haalbaar. Wel blijven provincies inzetten op het zoveel als mogelijk bestrijden van nesten, binnen de mogelijkheden en middelen die zij hebben. De inzet zal ook steeds meer verschuiven naar voorlichting, aldus de provincies.
Klopt het dat er vorig jaar geen nesten door provincies meer zijn weggehaald aan het einde van het seizoen in onder andere Gelderland, Noord-Brabant, Zuid-Holland onder de A12 en Zeeland waardoor we dit jaar direct veel meer overlast van Aziatische hoornaars kunnen verwachten?
In Nederland zien we de Aziatische hoornaar als een gevestigde soort (ingevolge artikel 19 van de Exotenverordening) en wordt een kosten-batenafweging gemaakt bij het treffen van beheersmaatregelen. Provincies hebben ook in 2024 nog volop ingezet op het verwijderen van nesten. Vorig jaar zijn minstens 2000 nesten gemeld en het overgrote deel daarvan is bestreden. Maar niet ieder nest is op tijd gemeld of kon op tijd worden gevonden en bestreden, waardoor nieuwe koninginnen hebben kunnen uitvliegen. Sommige provincies hebben aan het eind van het seizoen een afweging moeten maken vanuit het oogpunt van kosten en uitvoerbaarheid. De soort is overigens al zo wijd verspreid dat het verwijderen van nesten geen verschil meer maakt in de opmars van de soort. De overlast van de soort is afhankelijk van veel factoren en daarmee niet voorspelbaar.
Zou u daarom bereid zijn om in overleg te gaan met de provincies om te bezien op welke manier zij het hele jaar door in staat kunnen worden gesteld om actief door te gaan met het weghalen van opgespoorde nesten van de Aziatische hoornaar?
Op ambtelijk niveau is er geregeld overleg met de provincies, over deze en andere invasieve exoten. De provincies hebben in hun provinciaal ambitiedocument een bedrag van € 4 miljoen opgevoerd voor de bestrijding van Aziatische hoornaars voor een periode van twee jaar. Dit is een klein deel van het totale bedrag van € 168,1 miljoen dat provincies vragen in hun ambitiedocument voor de bestrijding en beheersing van invasieve exoten (inclusief de aanpak van uitheemse rivierkreeften in natuurgebieden) voor een periode van 4 jaar. Provincies geven in dit document aan dat zonder structurele financiering van het Rijk elke provincie een afweging zal moeten maken over de inzet die mogelijk is. Ik heb mij ingespannen om dekking te vinden in de Voorjaarsbesluitvorming voor de aanpak van invasieve exoten zoals de Aziatische hoornaar. In de voorjaarsbesluitvorming is € 9,2 miljoen toegekend voor de aanpak van invasieve exoten (verdeeld over 2025 en 2026). Ik ben in gesprek met de provincies over hoe we deze middelen samen zo effectief mogelijk kunnen inzetten.
De weigering van een stichting om openheid van zaken te geven over de financiële afwikkeling van de stichting en het vermogen dat mede bestaat uit giften van derden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Stichting Kanjer Wens weigert openheid van zaken te geven over de financiële afwikkeling van de stichting?1 Kunt u zich voorstellen dat veel mensen willen weten wat er met hun donaties is gebeurd?
Het kabinet meent dat een transparante, efficiënte, effectieve en controleerbare filantropische sector bijdraagt aan het creëren en behouden van vertrouwen van donateurs. Het kabinet kan zich daarom goed voorstellen dat donateurs ook inzicht willen hebben in de gang van zaken omtrent de financiële afwikkeling en vereffening van een ontbonden stichting. Het regelgevend kader voor transparantie in de filantropische sector bestaat uit formele wetgeving (zoals de ANBI-regelgeving en het verenigingen- en stichtingenrecht in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), waarop hieronder nader wordt ingegaan) en zelfregulering vanuit de filantropische sector zelf (zoals het toezicht van het CBF (Centraal Bureau Fondsenwerving, Toezicht op goeddoen)).
Klopt het dat een stichting na het intrekken van de ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling) door de Belastingdienst geen openheid hoeft te geven over de financiële afwikkeling van de stichting en de vereffening van het aanwezige vermogen, waaronder giften van derden? Kortom, mag dit zomaar wat deze stichting hier doet?
In algemene zin kan worden opgemerkt dat een instelling (voormalig ANBI) verplicht is een aantal gegevens aan de Belastingdienst te verstrekken als de ANBI-status van die instelling is beëindigd en de waarde van het ANBI-vermogen op dat moment niet lager dan € 25.000 is.2 Die gegevens zijn:
De voormalige ANBI dient daartoe jaarlijks het formulier Opgaaf Vermogen en schenkingen Voormalige algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s)3 in te vullen en aan de Belastingdienst te verstekken. Deze verplichting geldt voor ieder jaar dat het ANBI-vermogen € 25.000 of meer bedraagt. Het jaar dat het ANBI-vermogen onder de € 25.000 uitkomt, is het laatste jaar waarin het formulier dient te worden ingevuld en verstrekt. Indien de gegevens en inlichtingen niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig zijn verstrekt, wordt dit aangemerkt als overtreding waarvoor onder omstandigheden een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.4
Wat is uw reactie op de opmerkingen van verschillende hoogleraren en deskundigen dat inzicht in de financiële afwikkeling en vereffening lastig is af te dwingen doordat wetgeving hieromtrent te beperkt is?
Naast de in het vorige antwoord genoemde verplichting voor bepaalde voormalige ANBI’s tot het verstrekken van gegevens aan de Belastingdienst, wijst het kabinet op de bestaande regelgeving in het BW op basis waarvan inzicht in de financiële afwikkeling en/of vereffening van een ontbonden stichting kan worden verkregen. Een stichting kan worden ontbonden door middel van een ontbindingsbesluit van het bestuur van die stichting. Indien er in dat geval nog baten (te verwachten) zijn, wordt een vereffenaar aangesteld en treedt een formele vereffeningsfase in. Door een vereffenaar worden de lopende verplichtingen afgehandeld. De wet stelt formele eisen aan de vereffening, zoals de inschrijving van de vereffenaar in het handelsregister.5 De vereffenaar is bovendien verplicht om rekening en verantwoording en het plan van verdeling neer te leggen bij het handelsregister, en in elk geval ten kantore van de stichting (of een andere plaats), waar de stukken dan twee maanden voor een ieder ter inzage moeten liggen. De vereffenaar moet in een nieuwsblad bekendmaken waar en tot wanneer zij ter inzage liggen.6 Een vereffenaar die zich niet aan de wettelijke bepalingen houdt, kan daarvoor aansprakelijk worden gehouden.7 Pas na afronding van de vereffening houdt de stichting op te bestaan. Zolang een stichting nog bestaat kan het Openbaar Ministerie bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd, inlichtingen verzoeken aan het bestuur van een stichting.8 Mocht tijdens de vereffening blijken dat de schulden de baten overtreffen, dan is de vereffenaar verplicht om een faillissement aan te vragen.9
De wet voorziet ook in de mogelijkheid van een «snelle» ontbinding, kort gezegd een ontbinding zonder formele vereffeningsfase, indien baten op het tijdstip van de ontbinding ontbreken en er niets meer valt te vereffenen.10 Deze ontbindingsvorm wordt ook wel «turboliquidatie» genoemd. De huidige tijdelijke wet transparantie turboliquidatie voorziet in de verplichting van het bestuur om binnen 2 weken na de ontbinding een aantal stukken bij het handelsregister te deponeren waarin financiële verantwoording wordt afgelegd over de ontbinding en de eventuele voorafgaande feitelijke vereffening (die stukken worden 7 jaar bewaard).11 Als de stukken niet zijn gedeponeerd kan een rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een bestuursverbod opleggen aan de (voormalig) bestuurders.12
Dus zowel in het geval van vereffening als in het geval van een turboliquidatie van een stichting bevat de wet verplichtingen om voornoemde informatie te laten registeren bij het handelsregister, zodat aldaar inzage in de financiële afwikkeling en/of vereffening door geïnteresseerden, zoals donateurs, mogelijk is. Dus zowel in het geval van vereffening als in het geval van een turboliquidatie van een stichting is het voor donateurs mogelijk om via het handelsregister inzage te krijgen in de financiële afwikkeling en/of vereffening. Het gaat hierbij overigens om transparantie van de eindafwikkeling van de stichting en niet om de besteding van giften voordien.
Verder wordt erop gewezen dat stichtingen een administratie moeten voeren waaruit hun rechten en verplichtingen kenbaar zijn.13 Het niet-naleven van deze administratieplicht is een economisch delict.14 Het betreft een overtreding op grond van artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten (WED).
Ook kan in algemene zin worden opgemerkt dat in het geval een donateur vermoedt dat er fraude is gepleegd met zijn of haar donatie, hij of zij een beroep kan doen op vernietiging van de donatie. Volgens het Burgerlijk Wetboek kan een overeenkomst, zoals een schenking, worden vernietigd als deze tot stand is gekomen onder invloed van bijvoorbeeld dwaling15, bedrog16 of misbruik van omstandigheden17. Als een donateur in een dergelijk geval een beroep wil doen op de vernietiging van de schenking, maar niet beschikt over gegevens die van belang zijn voor het ophelderen van de feiten, kan hij of zij vragen om inzage in deze gegevens bij de stichting waaraan hij of zij de donatie heeft gedaan. Zo kan een donateur beoordelen of het instellen van een vordering tot vernietiging van de schenking zinvol is en zijn of haar vordering met concrete feiten onderbouwen.18 Als de stichting niet aan het informatieverzoek wil meewerken, kan een donateur de rechter verzoeken om inzage.19 Voor toewijzing van een vordering tot inzage dient aan bepaalde voorwaarden te zijn voldaan. Zo moet de donateur voldoende belang hebben bij het verzoek tot inzage en het verzoek voldoende nauwkeurig afbakenen tot de gegevens die de donateur nodig heeft om zijn rechtspositie ten aanzien van de vernietiging van de schenking te beoordelen.20 Voor een beroep op misbruik van omstandigheden ter vernietiging van de schenkingsovereenkomst geldt bovendien dat als de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, de bewijslast van het tegendeel op de ontvanger van de gift rust, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn.21 In het geval een dergelijk beroep op vernietiging van de donatie succesvol is, kan bijvoorbeeld de rechtbank worden verzocht om heropening van de ontbinding van de stichting.22
Tot slot wijs ik erop dat een donateur bij vermoedens van fraude aangifte kan doen van bijvoorbeeld oplichting.23 Is sprake van een misdrijf jegens de schenkers of diens naaste betrekkingen, dan kan bovendien ook om die reden de schenking worden vernietigd.24
Deelt u de opvatting dat het wenselijk zou zijn om ook voor stichtingen die geliquideerd worden en/of waarvan de ANBI-status is ingetrokken, een verplichting tot financiële transparantie vast te leggen, ook omdat het voor het vertrouwen in goede doelen van belang is dat die transparantie er ook is na vereffening en om eventuele misstanden te voorkomen?
Voor wat betreft voormalige ANBI’s is wettelijk voorzien in een verplichting om aan de Belastingdienst een aantal gegevens te verstrekken, zodat de Belastingdienst er toezicht op kan houden dat de financiële afwikkeling op de juiste wijze gebeurt (zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2). Voor wat betreft de verplichting tot registratie van informatie in het handelsregister bij financiële afwikkeling en/of vereffening van een stichting wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3 en kunnen zij nagaan wat er met het vermogen is gebeurd. Hiermee wordt dus reeds in de in de vraag genoemde verplichting voorzien.
Bent u bereid te bezien of en zo ja welke wetten en regels aangepast zouden moeten worden, zodanig dat deze verplichting er wel is en donateurs inzicht krijgen in wat er is gebeurd met hun donaties?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Maccabi-rellen: dubieuze schadevergoeding van gemeente Amsterdam aan agressieve taxichauffeur’ |
|
Peter Smitskam (PVV) |
|
Struycken |
|
![]() |
Kunt u bevestigen of de gemeente Amsterdam een schadevergoeding heeft uitgekeerd aan een taxichauffeur die betrokken was bij gewelddadige incidenten tijdens de Maccabi-rellen? Zo ja, op basis van welke criteria is deze vergoeding toegekend?1
De gemeente Amsterdam heeft mij aangegeven dat zij, na contact met de betrokken taxichauffeur, een bedrag ad € 3.526,– heeft betaald. Het betrof hier geen claim richting de gemeente, maar een betaling uit coulance. Dit soort betalingen komen soms voor in situaties waarbij Amsterdammers te maken krijgen met geweld en daar schade van ondervinden. Dit is namens het college van burgemeester en wethouders ambtelijk afgehandeld conform de gemeentelijke mandaatverlening.
Kunt u toelichten welke rol burgemeester Femke Halsema heeft gespeeld bij het besluit om een schadevergoeding van € 3.526 exclusief btw uit te keren aan een taxichauffeur die betrokken was bij de Maccabi-rellen, en hoe dit besluit zich verhoudt tot de gebruikelijke procedures voor het toekennen van dergelijke vergoedingen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met mij eens dat het onacceptabel is, dat een persoon die betrokken is bij de verschrikkelijke jodenjacht in Amsterdam een schadevergoeding krijgt toegekend?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te onderzoeken of betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en eventueel tot vervolging over te gaan. De gemeente Amsterdam heeft mij aangegeven dat zij geen kennis heeft van eventuele betrokkenheid van de taxichauffeur bij strafbare feiten op die bewuste avond. Dit heeft ook geen rol gespeeld in de afhandeling van de betaling uit coulance.
Overweegt u maatregelen om te voorkomen dat daders van geweldsincidenten hogere schadevergoedingen ontvangen dan hun slachtoffers, met name in situaties die verband houden met antisemitisme? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en wat is de verwachte tijdlijn voor implementatie?
Het is aan de afzonderlijke gemeentebesturen om te bepalen hoe zij omgaan met verzoeken tot schadevergoeding of een betaling uit coulance. Het is ook aan hen om te bepalen onder welke voorwaarden tot betaling wordt overgegaan. Het is in voorkomende gevallen de rechter die oordeelt over een juiste toepassing van het recht.
Bent u bereid om in overleg met gemeenten richtlijnen op te stellen die ervoor zorgen dat slachtoffers van antisemitisch geweld adequaat worden gecompenseerd en dat daders niet worden beloond voor hun gewelddadig gedrag? Zo ja, kunt u aangeven wanneer deze richtlijnen worden verwacht en hoe het overleg met gemeenten zal plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
De gevolgen van het niet naleven van Europese milieu- en natuurwetgeving |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV), Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Over welke (juridische) middelen, behalve de inbreukprocedure (artikel 258 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)), beschikt de Europese Unie (EU) om Nederland te dwingen om aan milieu en natuurwetgeving te voldoen?
De Europese Commissie (hierna: Commissie) kan inderdaad een inbreukprocedure starten en daarin het standpunt innemen dat Nederland niet voldoet aan Europese regelgeving. In theorie zou de Commissie Nederland kunnen korten op Europese middelen, als Nederland niet aan zijn Europese verplichtingen voldoet. Zo’n korting zou bijvoorbeeld kunnen neerslaan op de middelen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) (zie hiervoor ook: Aanhangsel Handelingen II 2023/24, nr. 1567).
Zijn inbreukprocedures en/of andere middelen besproken met het directoraat-generaal voor het milieu (Directorate-General for the Environment) (DG-ENV), al dan niet in het gesprek met Jessika Roswall? Zo ja, wat is dan besproken?
Omdat veel, zo niet alle, dossiers op het gebied van landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur een Europese component hebben, vinden er ambtelijk en bestuurlijk met enige regelmaat gesprekken plaats met de Commissie. In deze gesprekken wordt Europees en nationaal beleid op verschillende dossiers besproken en toegelicht. Dergelijke gesprekken zijn onderdeel van het ambtelijk beleidsvormingsproces en vertrouwelijk van aard. In de gesprekken die de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij en Natuur, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik hebben gevoerd met Commissaris Roswall, hebben we van gedachten gewisseld over de uitdagingen waarvoor wij op onze beleidsterreinen staan, zoals de aanpak van de stikstofproblematiek en het mestvraagstuk, alsook andere dossiers waarvoor de Commissaris verantwoordelijk is, zoals circulaire economie. De insteek van Commissaris Roswall in deze gesprekken sloot aan bij wat zij met uw Kamer heeft gewisseld tijdens het door u georganiseerde gesprek van 10 april jl. Voor de gesprekken tussen mij en mijn collega’s met de Commissaris geldt ook dat ze in vertrouwelijke setting plaatsvonden. Om nu en in de toekomst met de Commissie open van gedachten te kunnen wisselen over verschillende vraagstukken en mogelijke oplossingsrichtingen, is vertrouwelijkheid van groot belang. Daarom kan ik niet nader ingaan op de precieze inhoud van de gesprekken.
Welke signalen krijgt u van andere EU-lidstaten over zorgen dat Nederland het level playing field ondermijnt door het niet (goed) naleven van milieu en natuurwetgeving, zoals bijvoorbeeld de Nitraatrichtlijn, Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Kaderrichtlijn Water? Welke signalen daarover krijgt u van de Eurocommissarissen en/of ambtenaren?
In gesprekken met andere lidstaten en de Commissie is naleving van milieu- en natuurwetgeving één van de gespreksonderwerpen. Het onderwerp level playing field in relatie tot deze wetgeving staat daarbij niet op de voorgrond.
Is het loyaliteitsbeginsel (artikel 4 lid 3 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)) in welke vorm dan ook ter sprake gekomen tijdens gesprekken met DG-ENV, Eurocommissaris Roswall of andere EU-lidstaten? Zo ja, wanneer en op welke manier?
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 2 aangegeven, zijn gesprekken met de Commissie vertrouwelijk. Daarom kan ik niet nader ingaan op wat er met Commissaris Roswall is besproken.
Kunt u de bovenstaande vragen zo snel mogelijk en één voor één beantwoorden?
Ja.
Het voornemen van Extinction Rebellion om winkels te bestoken met boterzuur |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Dirk Beljaarts , David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het – inmiddels als vermeende «1 april grap» afgedane – voornemen van Extinction Rebellion (hierna: XR) om op zaterdag 12 april in meerdere steden bewust stankoverlast te veroorzaken en winkels te bestoken met boterzuur, een bijtende en penetrant stinkende substantie die behalve paniek ook ademhalingsproblemen en andere gezondheidsklachten kan veroorzaken?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle bekende acties van XR (en daaraan gelieerde organisaties) in Nederland in de afgelopen vijf jaar waarbij schade is toegebracht aan infrastructuur, eigendommen of mensen, en daarbij vermelden welke opsporings- en vervolgingsacties hierop zijn ondernomen?
Een dergelijk overzicht is niet te genereren. De registratie door politie en OM van enkel strafbare feiten, maakt het niet mogelijk deze te koppelen aan specifieke acties en/of organisaties.
Hoeveel economische schade is er tot nu toe in Nederland geleden als gevolg van de acties van XR (en daaraan gelieerde organisaties), inclusief verstoring van verkeer, bedrijfsvoering en winkelsluitingen? Kunt u dit uitsplitsen per sector en per jaar?
Zoals hierboven ook benoemd, is een overzicht van alle acties niet te genereren.
Hoe beoordeelt u het feit dat in sommige gemeenten – zoals Gouda – de verantwoordelijkheid én mogelijke extra kosten voor het beperken van schade als gevolg van de aangekondigde acties bij de ondernemers wordt neergelegd, die middels een brief van de gemeente hebben vernomen dat zij zelf een risicoafweging moeten maken, eventueel extra beveiliging moeten inzetten en «passende maatregelen» moeten nemen?
Demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Geweld gebruiken of intimidatie hoort daar niet bij, dus ook het gebruik van boterzuur niet. Dit is wat mij betreft echt onacceptabel. Het jaagt mensen angst aan en tast het gevoel van veiligheid aan. Winkeliers, personeel en burgers mogen weliswaar enige last ondervinden van een actie, maar mogen nooit gevaar lopen of opzettelijk blootgesteld worden aan een chemische stof om een punt te maken. Politiemedewerkers, hulpverleners en andere personen moeten daarnaast veilig hun werk kunnen doen, zonder dat zij te maken krijgen met agressie en geweld in welke vorm dan ook. Acties en een manier van actievoeren waarbij burgers, politiemedewerkers of wie dan ook in gevaar komen mogen nooit normaal worden.
Het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen is aan de burgemeester. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. Het is een lokale aangelegenheid en de burgemeester legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden of om daarop vooruit te lopen. Daarnaast is het aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er in een bepaald geval sprake is van een strafbaar feit.
Tegelijker voelt het kabinet de spanningen die gepaard gaan met dit soort acties. Omdat daar de wet bewust wordt overtreden, het tot gevaarlijke situaties leidt en het een enorm beslag legt op capaciteit bij de politie, het OM en gemeenten. Het kabinet vindt dit geen houdbare situatie. Ook om die reden richt het onderzoek dat op dit moment via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) wordt uitgevoerd zich onder andere specifiek op deze categorie demonstraties. Met als doel het handelingsperspectief van alle betrokkenen te verstevigen en het wettelijke kader rondom het demonstratierecht te bestendigen. Dit alles om als daar aanleiding toe is ook echt sneller, effectiever en gerichter op te kunnen treden tegen bewust ontwrichtende acties. Om de kleine groep die hiervoor verantwoordelijk is scherper te kunnen onderscheiden van de rest.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat de overheid faalt in haar primaire taak van handhaving en bescherming, en dat de verantwoordelijkheid wordt afgeschoven op winkelpersoneel, burgers en MKB’ers?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om XR als organisatie te laten onderzoeken op haar structuur, financieringsbronnen, netwerken en banden met mogelijk extremistische of buitenlandse invloeden, gezien de radicalisering en toenemende wetsovertredingen?
Nee, ik zie geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek.
Bent u het ermee eens dat het recht op gelijke behandeling in het geding is wanneer de overheid bepaalde demonstraties strenger behandelt dan andere, en zo ja, welke stappen onderneemt u om deze ongelijkheid te corrigeren?
Het recht op gelijke behandeling houdt in dat gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden. Iedere demonstratie moet op zijn eigen merites beoordeeld worden. Er is daarom geen sprake van gelijke gevallen. Het recht op gelijke behandeling is dan ook niet in het geding.
Hoe verklaart u dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in hun dreigingsanalyses vooral focussen op rechts- en «anti-institutioneel» extremisme – stromingen die in Nederland zelden strafbare feiten plegen – terwijl linkse radicalisering, die regelmatig gepaard gaat met gewelddadige acties zoals die van XR, nauwelijks aandacht krijgt?
De AIVD doet onderzoek naar alle vormen van extremisme, waaronder links-extremisme. Zoals vermeld in het Jaarverslag 2024 heeft de AIVD bij de links-extremistische beweging als geheel in 2024 geen grotere bereidheid gezien om geweld te gebruiken.1 Wel zijn enkele acties (over diverse onderwerpen) harder geworden. Het grootste deel van de linkse actie-scene in Nederland blijft zich nog altijd op activistische wijze uiten. Dit kunnen soms zeer zichtbare acties rond bijvoorbeeld klimaat zijn. Zolang het zich beperkt tot activisme hoort het niet bij de wettelijke taken van de AIVD om naar zulke acties onderzoek te doen. In sommige gevallen overtreden activisten de wet, maar hun activiteiten zijn er in de kern niet op gericht om de democratische rechtsorde te ondermijnen. De AIVD en NCTV beschouwen extremisme als het uit ideologische motieven bereid zijn om niet-gewelddadige en/of gewelddadige activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen. De demonstraties van XR worden vooralsnog ook door de NCTV beschouwd als activisme.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
De uitvoering van de motie-Ceder (Kamerstuk 21501-02, nr. 2948) en het ‘Pay-for-Slay-programma’ van de Palestijnse Autoriteit |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Is de aangenomen motie-Ceder (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2948), die de regering verzoekt te berekenen hoeveel geld de Palestijnse Autoriteit jaarlijks uitgeeft aan deze uitkeringen en alleen in te stemmen met Europese Unie (EU)-steun aan de Palestijnse Autoriteit als dit bedrag daarvan wordt afgetrokken, uitgevoerd? Zo ja, op welke wijze? Wat is de uitkomst van de berekening?
Ja, er is uitvoering gegeven aan de motie-Ceder. Zoals aangeven in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 18 november 2024 zijn de uitbetalingen in het kader van het meerjarensteunprogramma van de EU aan de Palestijnse Autoriteit afhankelijk van de voortgang op de implementatie van de hervormingen van het sociale systeem, waaronder op het gebied van betalingen van de Palestijnse Autoriteit aan de families van Palestijnen die door Israëlische troepen gevangen zijn gezet of gedood. In juli 2024 keurde de EU een noodsteunpakket van 400 miljoen euro goed voor de Palestijnse Autoriteit. Deze steun werd in drie termijnen uitbetaald tussen juli en september 2024. Afgelopen september besloot de Europese Commissie een gedeelte van het geld voor de tweede tranche van het noodsteunprogramma (EUR 17,5 miljoen) niet over te maken, vanwege onvoldoende voortgang op het implementeren van de in de intentieverklaring afgesproken «prioritaire acties» op het gebied van hervorming van het sociale systeem, waaronder op het gebied van betalingen van de Palestijnse Autoriteit aan de families van Palestijnen die door Israëlische troepen gevangen zijn gezet of gedood. Intussen zijn alle betalingen van het noodsteunpakket aan de Palestijnse Autoriteit overgemaakt, omdat de Commissie heeft vastgesteld aan de voorwaarde is voldaan.
Is er sinds het aannemen van de motie Europees geld direct of indirect gegaan naar Palestijnse gevangenen of families van Palestijnse (zelfmoord) terroristen gegaan? Zo ja, hoe verklaart u dit in het licht van de aangenomen motie?
Zie antwoord op vraag 1. Tijdens de High Level Dialogue tussen de EU en de Palestijnse Autoriteit in april jl. is door de Europese Commissie het nieuwe meerjarensteunprogramma van EUR 1,6 miljard aangekondigd voor de komende drie jaar (2025–2027). Deze steun centreert zich rondom drie pilaren: 1) hervormingen en financiële steun aan de Palestijnse Autoriteit, 2) steun voor weerbaarheid en herstel in de Westelijke Jordaanoever en Gaza en 3) door de Europese Commissie gemobiliseerde garanties voor leningen via de Europese Inevesteringsbank (EIB). Ook voor dit meerjarensteunprogramma geldt dat er afspraken zijn gemaakt over hervorming van het sociale systeem, waaronder op het gebied van betalingen aan families van Palestijnen die door Israëlische troepen gevangen zijn gezet of gedood. Het kabinet dringt er bij de Commissie op aan dat deze afspraken nauwgezet worden gemonitord.
Klopt het dat de Palestijnse president Abbas had aangekondigd om te stoppen met het Pay-for-Slay-programma? Is de EU hier formeel van op de hoogte gesteld? Zo ja, kunt u de documenten met de Kamer delen?
De Palestijnse president Abbas ondertekende op 11 februari jl. een decreet waarin eerdere wetgeving voor uitkeringen aan de families van Palestijnen die door Israëlische troepen gevangen zijn gezet of gedood, wordt vervangen door een nieuw sociaal systeem. Het decreet stelt dat deze families in aanmerking komen voor uitkeringen op basis van hun financiële behoeften, net zoals andere Palestijnen die steun behoeven. De EU is hierover niet formeel op de hoogte gesteld.
Klopt het dat het programma echter niet wordt gestopt, maar dat het programma via een andere entiteit (Palestinian National Institution for Economic Empowerment) wordt voortgezet en daarmee het pay-for-slay programma de facto niet gestopt wordt, maar dat slechts de situatie is ontstaan dat betalingen ondoorzichtiger worden?
Door het decreet van president Abbas is het programma voor financiële bijstand aan families die in aanmerkingen komen voor steun overgedragen van het Ministerie van Sociale Ontwikkeling naar de Palestijnse National Institution for Economic Empowerment. In de praktijk betekent dit dat toekomstige financiële steun uitsluitend wordt bepaald door sociaaleconomische behoeften. De families die eerder in aanmerking kwamen voor steun moeten zich opnieuw aanmelden via het reguliere sociale zekerheidssysteem. De betalingen onder het vorige systeem zijn twee maanden geleden gestopt. Een deel van de families die voorheen een uitkering ontving, komt onder de nieuwe regelgeving niet meer in aanmerking voor financiële steun, aldus de Palestijnse Autoriteit.
Hoe beoordeelt u de wenselijkheid hiervan, mede in het licht van eerdere uitspraken van Abbas over het stopzetten enerzijds en anderzijds een toekomstbestendige vrede tussen alle partijen en de rol die de Palestijnse Autoriteit hierbij inneemt?
Nederland roept de Palestijnse Autoriteit al jarenlang en consequent op om de systematiek van betalingen aan de families van Palestijnen die door Israëlische troepen gevangen zijn gezet of gedood te herzien om te voorkomen dat die betalingen als beloning voor gewelddadige daden wordt gezien. Het nieuwe systeem dat enkel gebaseerd is op sociaaleconomische behoeften is daarmee een belangrijke hervormingsstap. Het kabinet benadrukt het belang van hervormingen binnen de Palestijnse Autoriteit, met name op het gebied van goed bestuur, transparantie en het tegengaan van corruptie. Dit is essentieel voor een toekomstige duurzame oplossing gedragen door beide partijen, waarbij voor Nederland het uitgangspunt de tweestatenoplossing blijft. Daarnaast is een hervormde Palestijnse Autoriteit is essentieel voor het toekomstige bestuur van de Gazastrook, in lijn met de in G7-verband overeengekomen principes.1
Bent u ermee bekend dat Abbas tijdens de Fatah’s Revolutionary Council op Feb. 20 in Ramallah zou hebben gesteld dat betalingen, ondanks eerdere aankondigingen, alsnog doorgang zou vinden?1 Klopt het dat hij (ongeveer) stelde: «al hadden we nog maar één cent over, het zal voor de gevangenen en martelaren zijn»?
Het kabinet is hiermee bekend.
Hoe beoordeelt u deze uitspraken van Abbas en welke gevolgen verbindt u eraan?
Het kabinet vindt dit onwenselijke uitspraken en keurt deze af. Sinds deze uitspraken is de systematiek van betalingen aan de families van Palestijnen die door Israëlische troepen gevangen zijn gezet of gedood herzien. Het is een positieve stap dat de betalingen onder het vorige systeem twee maanden geleden zijn gestopt.
Bent u bereid om de Palestijnse autoriteiten hierop aan te spreken en ervoor zorg te dragen dat EU-gelden ook via deze constructie niet terecht komen bij terroristen of families van terroristen, zoals afgesproken?
Het kabinet blijft aandringen op hervormingen bij de Palestijnse Autoriteit evenals de uitvoering van de eerder genomen hervormingsstappen. Zie tevens antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Karremans wil harder optreden tegen ongezond eten’ |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Karremans wil harder optreden tegen ongezond eten» op Skipr.nl van 10 april 2025?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Nationaal Preventieakkoord tot nu toe nauwelijks aantoonbare gezondheidswinst heeft opgeleverd? Zo niet, kunt u dan met harde cijfers onderbouwen dat dit akkoord wél effectief is geweest?
Nee, ik deel niet de mening dat het Nationaal Preventieakkoord (NPA) nauwelijks aantoonbare gezondheidswinst heeft opgeleverd. Uit de doorrekening van het RIVM «Impact van het Nationaal Preventieakkoord voor roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik» uit 2024 blijkt dat:
De doorrekening laat echter ook zien dat met de huidige aanpak alle ambities in 2040 niet gehaald worden. Daarom werk ik ook aan een samenhangende preventieaanpak waarvan ik uw Kamer 8 april jl. de eerste contouren heb laten zien.
Hoe voorkomt u dat uw aanpak ten koste gaat van de keuzevrijheid van burgers en juist averechts werkt door weerstand op te roepen?
Kinderen en jongeren zijn erg beïnvloedbaar door bijvoorbeeld reclames en influencers. En ook ouders weten soms niet zo goed hoe ze hun kind goede gewoontes aan kunnen leren. De overheid heeft hier wat mij betreft een taak in. Bovendien is de huidige keuzevrijheid nu ook beperkt. Het overgrote deel van de marketing en reclame, namelijk 80%, is voor ongezonde producten. Ook het aanbod in de supermarkt is voor 80% ongezond. Het moet makkelijker worden om een gezonde voedselkeuze te maken, waardoor er echt keuzevrijheid is voor burgers.
Deelt u de mening dat uw inzet op «gezond eten» in de praktijk juist gezinnen raakt die al moeite hebben om überhaupt eten op tafel te zetten? Zo niet, hoe voorkomt u dat uw beleid deze kwetsbare groep verder onder druk zet?
Ik deel deze mening niet. Mijn beleid is erop gericht om de gezonde keuze de makkelijke keuze te laten worden voor alle Nederlanders, ook voor kwetsbare gezinnen. Zo zorgt het kabinet er onder meer via het programma Schoolmaaltijden voor dat kinderen gezonder kunnen opgroeien, juist ook kinderen in kwetsbare gezinnen. Het Voedingscentrum geeft ook tips over gezonde maaltijden voor een relatief betaalbare prijs.
Deelt u de mening dat het voortdurend opvoeren van druk op burgers en bedrijven – via verboden, waarschuwingen en regels – averechts werkt en leidt tot weerstand in plaats van gedragsverandering? Zo niet, waarop baseert u dan dat deze aanpak wél werkt, ondanks duidelijke signalen van het tegendeel uit de samenleving?
Nee, ik deel deze mening niet. De overheid heeft als taak om kinderen en jongeren te beschermen en de gezonde keuze ook de makkelijke keuze te laten zijn. Daarvoor kunnen ook wettelijke maatregelen nodig zijn. Zo wil ik ongewenste marketing van ongezonde voedingsmiddelen gericht op kinderen beperken met wettelijke maatregelen. En ook voorlichting en het maken van afspraken kunnen goede interventies zijn om de voedselomgeving gezonder te maken. Zo wil ik afspraken maken met supermarkten over het verkoopaandeel van Schijf van Vijf producten.
Deelt u de mening dat het geld dat in het ineffectieve Nationaal Preventieakkoord werd gestoken beter had kunnen worden besteed aan het verlagen van de btw op boodschappen, zodat eten écht betaalbaar wordt voor iedereen? Zo niet, waarom blijft u vasthouden aan een aanpak die veel kost, maar weinig oplevert?
Nee, ik deel deze mening niet. Voor de uitvoering van mijn samenhangende preventiestrategie heb ik minder middelen tot mijn beschikking. Zo lopen de tijdelijke middelen van het vorige kabinet voor preventiebeleid eind dit jaar af. Met de voorgenomen samenhangende preventieaanpak zal ik daarom slim te werk moeten gaan. Ook werk ik samen met organisaties in de zorg aan een investeringsmodel voor preventie, om investeringen in preventie in de toekomst beter te kunnen relateren aan besparingen later. Dit kabinet heeft er in het hoofdlijnenakkoord niet voor gekozen om de btw op boodschappen te verlagen.
Het bericht dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen van kanker vaker dan gemiddeld voorkomen |
|
Sarah Dobbe (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Karremans |
|
![]() |
Wat is uw reactie op dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen van kanker vaker dan gemiddeld voorkomen?1
Ik heb het artikel gelezen en de conclusie van de journalist gezien. Het beeld dat geschetst wordt is heel erg naar. Ik denk dat het goed is dat de gemeente Arnhem laat uitzoeken wat de situatie is.
Deelt u de mening dat het alarmerend is dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen van kanker zoveel meer dan gemiddeld voorkomen?
Ik denk dat het goed is dat de gemeente Arnhem de GGD laat verkennen wat er aan de hand is.
Deelt u de mening dat het bovengemiddeld vaak voorkomen van kanker en de aanwezigheid van zware vervuilende industrie nabij de woonwijk aanleiding is om het mogelijk verband hiertussen wetenschappelijk te laten onderzoeken? Voldoet het aangekondigde GGD-onderzoek daaraan?
De GGD start met een verkenning om een goed beeld te krijgen van de situatie. Op basis daarvan besluit de gemeente samen met de GGD over het vervolg.
Klopt het dat het bedrijventerrein dat zwaar vervuild was is gesaneerd, maar de bodem in het naastgelegen gebied, zoals in de Rijnwijk erom heen niet? Waarom is dat niet gebeurd?
De gemeente Arnhem heeft het naastliggende terrein, het voormalige gasfabrieksterrein, inderdaad gesaneerd in het kader van de ontwikkeling tot woningbouw. De gemeente geeft aan dat destijds de Rijnwijk ook is onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat de wijk geen deel uitmaakte van het gasfabrieksterrein. Ook gaf het onderzoek aan dat er voor dit gebied geen reden was tot saneren bij bestaand gebruik (deels bedrijven/deels woningen), omdat er geen sprake was van risico’s voor de mens. Recentelijk onderzoek, dat plaatsvindt
in het kader van beoogde ontwikkeling, onderbouwt deze conclusies. Omdat de voormalige locatie van de Rijnwijk nu geheel wordt ontwikkeld, zal de gemeente Arnhem dit moment aangrijpen om het terrein te saneren en volledig geschikt te maken voor de functie.
Wat vindt u ervan dat, terwijl bekend was dat het naastgelegen bedrijventerrein zwaar vervuild was en er nabij een woonwijk zware industrie heeft gestaan niet eerder onderzoek is gedaan naar vervuiling of gezondheidseffecten op bewoners – onderzoek waarvoor nu blijkt aanleiding te zijn?
Juist omdat de locatie naast het gasfabrieksterrein was gelegen zijn er in het verleden door de gemeente Arnhem meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze vormden geen aanleiding om gezondheidsrisico’s door de bodemverontreiniging te verwachten.
Welke stappen kunnen er worden gezet om de vervuilende bedrijven verantwoordelijk te houden voor de gevolgen van hun uitstoot?
Een belangrijk principe in het Europees en Nederlands milieubeleid is dat de vervuiler betaalt. In de brief van 25 november 20222 is de Kamer geïnformeerd over de bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten die omgevingsdiensten namens bevoegde gezagen kunnen gebruiken voor de handhaving van overtredingen in de fysieke leefomgeving. Naast bestuursrechtelijke handhaving is het omgevingsrecht ook handhaafbaar via het strafrecht.
In hoeverre is er in de omliggende wijken ook sprake van vervuiling en een bovengemiddeld aantal kankerdiagnoses? Wordt dit ook meegenomen in het GGD-onderzoek?
Vooralsnog zal de GGD zich beperken tot een verkenning naar de situatie van oud-bewoners van Rijnwijk.
Waarom worden dit soort onderzoeken naar de gezondheidseffecten van vervuilende industrie altijd achteraf gedaan, wanneer de schade al gedaan is? Is het niet noodzakelijk om nu een groot landelijk onderzoek te doen naar de gezondheidseffecten van de uitstoot van schadelijke stoffen die nu plaatsvindt?
Op basis van de Omgevingswet moeten de gevolgen voor de gezondheid van activiteiten in de leefomgeving worden meegewogen in de besluitvorming. Het bevoegd gezag zal daarvoor een beoordeling moeten maken van de verwachte gezondheidseffecten. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij het bouwen van huizen in de buurt van vervuilende bedrijven of over het verlenen van een vergunning voor vervuilende activiteiten. De GGD kan daarover adviseren. Ook kunnen effecten worden beoordeeld in een milieueffectrapportage. Het bevoegd gezag moet vervolgens de voor- en nadelen van een activiteit tegen elkaar afwegen. De gemeente Arnhem is voor de desbetreffende bedrijven het bevoegd gezag. Het is dus aan de gemeente om deze afweging te maken. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5, bleek uit onderzoeksresultaten dat er eerder geen aanleiding was om maatregelen te treffen.
De GGD adviseert gemeenten over de gezonde leefomgeving op basis van artikel 2 lid e van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Gemeenten moeten de GGD om advies vragen als besluiten belangrijke gevolgen hebben voor de publieke gezondheidszorg (artikel 16 Wpg). De GGD wordt niet genoemd in de Omgevingswet, maar kan als adviseur worden ingezet. In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden verkent het kabinet hoe de positie van de GGD bij besluiten over de leefomgeving versterkt kan worden.3 In het kader van de agenda ten behoeve van het stelsel publieke gezondheid verken ik ook of de organisatie van de GGD’en versterkt kan worden.4
Los daarvan geldt in alle gevallen dat activiteiten plaats moeten vinden binnen de bestaande normen. Normen houden rekening met gezondheidseffecten, maar dit kent wel beperkingen. Zo spelen bij het vaststellen van normen niet alleen gezondheidskundige gevolgen een rol, maar ook economische belangen en bijvoorbeeld de mate waarin we als maatschappij bereid zijn ons gedrag aan te passen. Ook kan bij normering nog niet goed rekening gehouden worden met cumulatie en stapeling van meerdere verschillende vervuilende stoffen en vormen van hinder (onder andere geur, geluid en trillingen) die effect kunnen hebben op de gezondheid.
Als de specifieke lokale situatie daarom vraagt, biedt de Omgevingswet mogelijkheden om strengere eisen te stellen aan de bescherming van de gezondheid van omwonenden. Deze mogelijkheden laat ik op dit moment onderzoeken in het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden. Daarnaast doet het RIVM op diverse locaties in Nederland onderzoek, wat uiteindelijk moet leiden tot een methodiek die door bevoegde gezagen en GGD’en zelf kan worden toegepast. Een aanvullend landelijk onderzoek vind ik daarom niet passend.