De handhaving van de internationale rechtsorde ten aanzien van Israël |
|
Kati Piri (PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Kunt u een lijst opstellen van exportvergunningen uitgegeven in 2024 voor de levering van militaire en dual-use goederen aan Israël en voor iedere vergunning aangeven waar de goederen toe dienen?
Sinds 7 oktober 2023 zijn er twee vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen met eindbestemming Israël toegewezen. Dat ging om onderdelen voor het Iron Dome-luchtafweersysteem en om schokdempers voor containers op marineschepen. Uw Kamer werd hierover op 29 februari 2024 geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 416).
Daarnaast zijn vergunningen afgegeven voor de tijdelijke uitvoer naar, of doorvoer via, Israël voor productie- of onderhoudsdoeleinden. Deze goederen kwamen na een productie- en of onderhoudshandeling in Israël terug naar Nederland of werden na deze handelingen naar een eindgebruiker in een derde land uitgevoerd. In geen van deze gevallen is sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht.
In 2024 zijn er 28 exportvergunningen voor dual-use goederen uitgegeven aan Israël. Hieronder vindt u een overzicht van het opgegeven eindgebruik.
Informatiebeveiliging x2
Observatie in en rondom wildparken x3
Ontwikkeling van civiele (infrarood) camerasystemen x4
Waterzuivering
Drankindustrie x2
Test- en evaluatiedoeleinden
Opsporing en reddingsdoeleinden
Halfgeleiderindustrie x10
Scannen van goederen in containers/vrachtwagens
Inspectie wafermachines
Computersystemen
Telecommunicatie
Kunt u een lijst opstellen van militaire en dual-use goederen die Nederland in 2024 naar Israël heeft geëxporteerd onder exportvergunningen die vóór 2024 zijn afgegeven?
In 2024 zijn op aangiften ten uitvoer die bij de Nederlandse Douane zijn ingediend (peildatum 25 september 2024), de volgende militaire en dual-use goederen aangegeven onder exportvergunningen die vóór 2024 zijn afgegeven. Waar relevant is de goederencategorie voorzien van aanvullende duiding.
Voor de delen voor F-35 gevechtsvliegtuigen geldt dat deze zijn uitgevoerd vóór het arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 februari 2024. Het kabinet heeft opvolging gegeven aan het arrest door (middels de aanpassing van de algemene vergunningen NL007 en NL009) de uit- en doorvoer van goederen binnen het kader van het F-35-programma met eindbestemming Israël niet langer toe te staan.
Voor de overige categorieën militaire goederen geldt dat het ging om de (tijdelijke) uitvoer naar, of doorvoer via, Israël voor ontwikkel-, productie- of onderhoudsdoeleinden. Deze goederen worden voor testen in Israël gebruikt, komen na een productie- en of onderhoudshandeling in Israël terug naar Nederland of worden na deze handelingen naar een eindgebruiker in een derde land uitgevoerd. In geen van deze gevallen is sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht.
Bij de categorie «Systemen, apparatuur en onderdelen voor informatiebeveiliging» gaat het om netwerk routers, switches en firewalls en apparatuur en programmatuur die gebruikt wordt in interne data netwerken.
Met betrekking tot de exporten waarvoor geen aangifte ten uitvoer hoeft te worden gedaan (bijvoorbeeld voor intra-EU-verkeer) zijn de gegevens niet meegenomen in de beantwoording aangezien rapportages over deze exporten op een later moment door bedrijven kunnen worden aangeleverd.
Kunt u een lijst opstellen van militaire goederen die Nederland in 2024 uit Israël heeft geïmporteerd en een lijst van nieuwe contracten voor de import van militair materieel die het kabinet in 2024 met Israëlische bedrijven heeft getekend of voornemens is te tekenen?
Voor Defensie staat voorop dat militairen, binnen wat financieel mogelijk is, het beste materieel tot hun beschikking hebben. Dit is belangrijk voor de doorontwikkeling en modernisering van de Nederlandse krijgsmacht. In sommige gevallen wordt het beste materieel dat tijdig beschikbaar is geleverd door Israëlische bedrijven.
Dit jaar zijn de volgende militaire goederen door Israëlische bedrijven geleverd.
Defensie is dit jaar verplichtingen aangegaan, of is dit – voor zover nu bekend – voornemens te doen voor de volgende militaire goederen.
Is uitgesloten dat motoren van de F-35 die in Woensdrecht worden onderhouden in Israëlische gevechtstoestellen terecht kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
De motoronderhoudsfaciliteit onderhoudt F-135-motormodules die worden aangeboden vanuit het internationale F-35-programma. In het F-35-programma geldt dat uitgebouwde onderdelen, ook motormodules, Amerikaans eigendom zijn zodra deze zijn aangeboden in de logistieke keten van het internationale programma. Op het moment dat een motormodule voor reparatie wordt uitgebouwd wordt deze vervangen door een andere motormodule uit de wereldwijde onderhoudspool. Voor motormodules geldt dus, net als voor andere onderdelen, dat zij niet aan een specifiek land toebehoren.
Naar aanleiding van het arrest van 12 februari 2024 van het Gerechtshof Den Haag heeft het kabinet de relevante algemene vergunningen voor de door- en uitvoer van militaire goederen aangepast. Door deze aanpassingen is uit- en doorvoer van F-35-onderdelen naar Israël niet langer toegestaan, dat geldt ook voor motoren.
Bent u bekend met de open brief van Duitse journalisten aan Israël met de oproep journalisten toe te laten in Gaza en met de brief van Europese journalisten, waaronder de Nederlandse Vereniging van Journalisten, die vragen om opschorting van het Europese Unie (EU)-Israël Associatieakkoord vanwege o.a. het (opzettelijk) doden van journalisten en de zware inperkingen op de persvrijheid door Israël?1 2
Ja.
Hoe verhoudt het (opzettelijk) doden van journalisten en het weigeren van toegang tot Gaza aan journalisten zich tot uw inzet op democratische waarden, vrijheden en rechtsstatelijke normen?
Het kabinet onderschrijft het belang van journalisten voor de toegang tot betrouwbare en onafhankelijke informatie, zeker in conflictsituaties waar journalisten de oren en ogen van de lokale en internationale gemeenschap zijn. Journalisten moeten hun werk vrij en veilig kunnen uitvoeren. Deze boodschap draagt het kabinet ook uit, zowel in bilateraal als multilateraal verband. Dit deed de Minister van Buitenlandse Zaken recent nog tijdens zijn reis aan Israël en de Palestijnse gebieden op 2 en 3 september jl. Daarnaast heeft Nederland tijdens de verklaring over journalisten in conflictsituaties in de mensenrechtenraad op 10 september jl. opgeroepen tot bescherming en toegang van journalisten tot de Gazastrook, en de noodzaak van onafhankelijk onderzoek naar de gedode journalisten. Daarnaast heeft Nederland in een verklaring op 17 oktober jl. in de derde commissie van de Verenigde Naties opgeroepen tot toegang en het waarborgen van de veiligheid van journalisten in de Gazastrook. Tevens heeft Nederland het belang onderstreept voor onafhankelijk onderzoek naar vermeende schendingen van de rechten van journalisten.
Heeft u, de Minister van Buitenlandse Zaken, bij uw recente gesprek met de Israëlische Minister van Defensie Gallant, waarin u naar eigen zeggen heeft gesproken «over het beschermen van journalisten», ook geëist dat Israël aan journalisten toegang tot Gaza moet verlenen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb het belang benadrukt van toegang van journalisten tot de Gazastrook en opgeroepen dat Israël dit moet verlenen.
Welke consequenties verbindt u aan het kabinetsbeleid als de Israëlische autoriteiten journalisten toegang tot Gaza blijven weigeren?
Toegang voor journalisten tot de Gazastrook is belangrijk voor onafhankelijke verslaglegging van het conflict. Tevens heeft de Minister van Buitenlandse Zaken zorgen overgebracht over de 45 dagen sluiting van het Al Jazeera kantoor in Ramallah door Israël. Zie ook antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de berichtgeving dat Israël is gestopt met het verstrekken van visa aan hoofden en medewerkers van internationale ngo’s?3
Ja.
Hoe verhoudt deze visumstop zich tot de voorlopige voorzieningen van het Internationaal Gerechtshof die Israël verplichten om meer humanitaire hulp tot Gaza toe te laten?
Visumverlening voor internationale staf van hulporganisaties staat niet apart genoemd in de voorlopige maatregelen van het Internationaal Gerechtshof. Wel moet Israël volgens deze besluiten de toegang tot humanitaire hulp voor de noodlijdende burgerbevolking van de Gazastrook toestaan en faciliteren. Het kabinet maakt zich zorgen over het aanhoudende gebrek aan humanitaire toegang in brede zin en roept Israël op uitvoering te geven aan de voorlopige maatregelen van het Internationaal Gerechtshof.
Bent u van mening dat door de visumstop minder humanitaire hulp aan Gaza en de Westelijke Jordaanoever kan worden verleend? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat Israël met deze visumstop de voorlopige voorzieningen schendt? Zo nee, waarom niet?
Israël moet humanitaire organisaties voldoende in staat stellen om de noodlijdende bevolking in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever van hulp te voorzien. De berichten over een visumstop zijn daarom zorgwekkend. Zo’n visumstop maakt de reeds complexe humanitaire hulpoperaties in de Palestijnse Gebieden nog lastiger. Nederland roept Israël op om het werk van hulporganisaties te faciliteren, inclusief middels verbetering van visumverlening.
Welke consequenties voor de diplomatieke betrekkingen met Israël verbindt u aan de beperkingen die Israël oplegt aan internationale ngo’s die humanitaire hulp verlenen in de Westelijke Jordaanoever en Gaza?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en voorafgaand aan het dertigledendebat over de gerechtelijke uitspraak over de uitvoer naar Israël van onderdelen voor F-35 beantwoorden?
In de diplomatieke contacten met Israël laat Nederland geen twijfel bestaan over het feit dat alle partijen – waaronder Israël – te allen tijde gebonden zijn aan het internationaal recht. Nederland blijft expliciet oproepen om de voorlopige maatregelen van het Internationaal Gerechtshof na te leven. Onderdeel hiervan is dat humanitaire hulpverleners hun werk moeten kunnen doen.
Het platform DBDAAP |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Is het Defensie Big Data Advanced Analytics Platform (DBDAAP) ook in gebruik genomen? Zo ja, wanneer?
Ja. Nadat het platform in april 2022 is opgeleverd, hebben in september 2022 de eerste gebruikers gebruik gemaakt van het platform.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, hoe wordt deze ingebruikname gemeten?
De ingebruikname van DBDAAP wordt «gemeten» aan de hand van het aantal defensiemedewerkers dat gebruik maakt van de aangeboden tooling en het aantal toepassingen dat ontwikkeld wordt op het platform.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, hoeveel ontwikkelaars hebben in april 2024 ongeveer op het DBDAAP-platform ingelogd?
In april 2024 hebben circa 90 ontwikkelaars ingelogd op DBDAAP.
Hoeveel van deze ontwikkelaars draaien daadwerkelijk diensten op het DBDAAP-platform?
In april 2024 werkten circa 70 ontwikkelaars aan toepassingen op DBDAAP.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, hoeveel applicaties draaiden er op 30 april 2024 op het DBDAAP-platform? Kunt u wellicht ook de namen van deze applicaties geven?
Op 30 april draaiden er 34 applicaties op DBDAAP. Vanwege het vertrouwelijke karakter van deze applicaties is het niet mogelijk de namen hiervan te delen.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, hoeveel gigabyte was er op 30 april 2024 in totaal op het DBDAAP-platform (ongeveer) opgeslagen? Hoeveel inkomend en uitgaand dataverkeer is er (ongeveer) in totaal op deze datum voor het DBDAAP-platform gerealiseerd?
In april 2024 werd er al meer dan 20 terabyte aan data opgeslagen op DBDAAP. Het inkomend en uitgaand verkeer wordt niet bijgehouden.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, is daarmee het platform DBDAAP ook binnen de gehele krijgsmacht in gebruik genomen?
Ja. Er draaien toepassingen op DBDAAP van alle defensieonderdelen, met uitzondering van de Koninklijke Marechaussee. Vanwege de Wet Politiegegevens vallen de meeste datatoepassingen van de Koninklijke Marechaussee buiten het rubriceringsniveau van DBDAAP.
Welke krijgsmachtonderdelen hadden DBDAAP op 30 april 2024 eventueel niet in gebruik? Waarom hebben zij dit platform niet in gebruik genomen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de totale kosten van het project DBDAAP tot op de dag van vandaag?
Tot september 2024 is circa 8,2 miljoen euro uitgegeven aan de ontwikkeling en de exploitatie van DBDAAP.
Wordt DBDAAP wellicht ook nog doorontwikkeld op dit moment en zo ja, welke partijen zijn hierbij betrokken?
Ja. DBDAAP wordt doorontwikkeld door het datalab van Defensie. De prioriteit voor de doorontwikkeling wordt bepaald door de Chief Data Officersvan de verschillende defensieonderdelen.
Bent u ervan op de hoogte dat Mohammed Khatib van Samidoun op 10 juni 2024 komt spreken op de Radboud Universiteit?1
Ja.
Bent u bereid met uw Duitse collega’s in gesprek te gaan om te bezien wat er mogelijk is om Samidoun een halt toe te roepen vanwege het steun verlenen aan Hamas, het verspreiden van anti-Joodse propaganda, het bepleiten en uitlokken van geweld als middel om politieke belangen af te dwingen, het oproepen tot een wereldwijde studentenintifada en het verheerlijken van de terreur op 7 oktober 2023 jegens de staat Israël?2
Ja. In de beantwoording van de schriftelijke vragen over Samidoun van de leden Becker en Michon-Derkzen (beiden VVD)3 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd zo snel mogelijk in gesprek te gaan met Duitsland over hoe zij omgaan met Samidoun en soortgelijke organisaties, hoe wij van elkaar kunnen leren en waarin we samen op kunnen trekken. Vanzelfsprekend wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten.
Bent u het met de stelling eens dat het totaal onwenselijk is dat een dergelijke uitgesproken antisemitische organisatie in Nederland actief kan zijn en zelfs kan spreken op een Nederlandse universiteit?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte en tolerantie is voor antisemitisme, noch extremistische uitingen, zoals haat zaaien, opruiing en aanzetten tot geweld. Deze uitingen zijn ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid. Debat, dialoog en de vrijheid van meningsuiting zijn een groot goed en hebben bij uitstek een plek op universiteiten en hogescholen. Het mag daarbij schuren, zoals dat past in een (academische) omgeving waar men elkaar kritisch bevraagt, maar het mag nooit leiden tot onveiligheid.
Bent u van mening dat het ontoelaatbaar is dat docenten van Nederlandse universiteiten actief uitnodigingen verspreiden en stellen «verheugd» te zijn dat een lid van het in Duitsland verboden Samidoun openlijk (joden)haat komt verspreiden op een Nederlandse universiteit?3
In de samenleving is geen plaats voor uitingen zoals (joden)haat, opruiing of aanzetten tot geweld. Het is van belang dat Nederlandse universiteiten zich bewust zijn van de context waarin de georganiseerde lezingen plaatsvinden en dat zij goed geïnformeerd zijn over de sprekers alsook de achtergrond van de sprekers die hiervoor worden uitgenodigd. In algemene zin is de uitnodigende partij verantwoordelijk voor wie zij uitnodigen. Docenten hebben een voorbeeldfunctie en verantwoordelijkheid voor een veilige leeromgeving en leveren vanuit die rol een bijdrage aan vreedzaam debat en dialoog. Het past bij hun professionele rol om studenten te leren dat er in het debat ruimte is voor een diversiteit aan benaderingen en hoe je respectvol discussies kan voeren op basis van argumenten. Medewerkers van instellingen hebben ook het recht om te demonstreren, mits dit vreedzaam gebeurt. Tenslotte moeten studenten zich later in hun colleges ook veilig kunnen voelen.
Als het gaat om onprofessioneel of ongewenst gedrag van medewerkers bieden het personeelsbeleid en het arbeidsrecht een reeks mogelijkheden om op te treden. Afhankelijk van de ernst van het gedrag kan het gaan om een stevig gesprek, een berisping of zelfs ontslag. Bij strafbare feiten staat ook de weg van aangifte open.
Bent u bereid om Mohammed Khatib de toegang tot Nederland te ontzeggen op grond van de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt teneinde de nationale veiligheid te waarborgen? Kunt u hierbij de overwegingen van de Belgische Staatssecretaris meenemen in haar besluit om Khatib te bestempelen als «een extremistische haatprediker»?
Als iemand in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning hiervan kan de Minister van Justitie en Veiligheid op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen, zoals een gebiedsverbod. Het is voor de mogelijkheid van toepassing van de wet van belang dat uit actuele informatie over gedragingen blijkt dat aan de norm van de wet wordt voldaan. Zoals u begrijpt kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. Deze wet biedt geen mogelijkheden om personen de toegang tot Nederland te ontzeggen.
Bent u bereid om in overleg met de Radboud Universiteit de bijeenkomst van Samidoun te beletten en in overleg met het Openbaar Ministerie te verkennen wat er nodig is om Samidoun in Nederland te verbieden? Wilt u hierbij ook ingaan op de aangenomen motie van Diederik van Dijk (Kamerstuk 36 476, nr. 6) over zich er in Europees verband voor inspannen dat organisaties zoals Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties worden geplaatst?
Het is niet aan het kabinet om een bijeenkomst te beletten. Bijeenkomsten op instellingen moeten plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Het is aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden bijeenkomsten moeten voldoen en om ervoor te zorgen dat de naleving hiervan wordt gewaarborgd. Ik ga er vanuit dat de instelling dit doet en waar nodig daartoe in overleg treedt met de lokale driehoek om de veiligheid te waarborgen. Hierop ingrijpen zou een vergaande inbreuk zijn op de academische vrijheid.
De aangekondigde bijeenkomst voor 10 juni heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden. Door de organisatoren is besloten de bijeenkomst niet, zoals wel was toegestaan en ook oorspronkelijk het plan van de organisatoren was, buiten te laten plaatsvinden. De Radboud Universiteit heeft laten weten dat een eventueel nieuw verzoek voor een lezing of bijeenkomst door hen steeds wordt beoordeeld aan de hand van criteria die gelden voor het gebruik van ruimten binnen de universiteitsgebouwen van de universiteit. Zo mogen de activiteiten onder meer niet concurrerend of verstorend zijn voor het onderwijs of onderzoek, mogen deze niet botsen met uitgangspunten van inclusiviteit en wederzijds respect, moet er ruimte zijn voor verschillende perspectieven, mogen ze niet tot (psychologisch) onveilige situaties leiden, en zijn bijeenkomsten die oproepen tot wetsovertreding, geweld, discriminatie of die in strijd zijn met geldende wet- en regelgeving niet toegestaan. Universitaire gebouwen en de campus moeten voor alle studenten en medewerkers een veilige plaats zijn, zoals ook gesteld in de Gedragscode van de Radboud Universiteit5 en bevestigd in het recente sociale veiligheidsplan Prevent-Care-Cure6. Bij demonstraties wordt de veiligheid bij demonstraties geborgd door middel van het aanspreken van de organisatie op ordentelijk verloop en is er zo nodig extra beveiliging vanuit de Radboud Universiteit.
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bezien of er redenen zijn waarom een organisatie verboden moet worden, niet aan het kabinet. Het Openbaar Ministerie kan de rechter verzoeken een organisatie te verbieden en ontbinden op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (of 10:122 Burgerlijk Wetboek voor internationale organisaties). Tevens houdt de Europese Unie (sanctie)lijsten bij van personen en organisaties die betrokken zijn bij terroristische activiteiten. Organisaties op de Europese sanctielijst zijn in Nederland van rechtswege verboden (artikel 2:20, vierde lid, Burgerlijk Wetboek). In Nederland kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Financiën, besluiten om een persoon of organisatie voor te dragen voor de Europese lijst van terroristische organisaties. Hierbij wil ik benadrukken dat hiertoe gedegen aanleiding moet zijn alvorens wordt besloten om tot een dergelijk besluit over te gaan. In Nederland kan een voordracht voor de nationale sanctielijst terrorisme worden gedaan op basis van een ambtsbericht van de AIVD of een proces-verbaal van het Openbaar Ministerie. Daarnaast is er noodzaak tot een link met de nationale rechtsorde; er moet worden aangetoond dat er aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan middels financiële of handelstransacties via Nederlands grondgebied of personen of rechtspersonen. Op basis van bovenstaande criteria is Samidoun (tot op heden) niet voorgedragen voor deze sanctielijst. De motie Diederik van Dijk (SGP)7 verzoekt de regering zich in te spannen om organisaties als Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties te plaatsen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zoekt uit wat de eventuele mogelijkheden hiervoor zijn en zal de Kamer hierover informeren.
Kunt u deze vragen vóór 10 juni 2024 beantwoorden?
Het is niet gelukt de beantwoording voor 10 juni naar de Kamer te verzenden.
Aanbestedingsbureaucratie bij defensieaankopen |
|
Gijs Tuinman (BBB), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Met al die miljarden euro’s extra piept en kraakt de inkoop van legerspullen»1 en «Defensie gefrustreerd door bureaucratie: «Ik ben er klaar mee dat Nederland niks zelf kan»»?2
Ja.
Hoe reflecteert u op de huidige balans tussen aanbestedingsregelgeving en een effectief defensie-inkoopproces?
Het verwerven van goederen en diensten is onderworpen aan (Europese) aanbestedingsregelgeving, namelijk de Aanbestedingswet 2012 (AW2012) en de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied (ADV). Beide wetten bevatten uitzonderingsbepalingen en laten onverlet dat een beroep kan worden gedaan op artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) als aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan.
Er wordt nu ook gekeken in hoeverre aanpassingen nodig zijn van de nationale en Europese aanbestedingsregelgeving om te voorzien in de gereedstelling van de Krijgsmacht voor optreden in het kader van diens eerste hoofdtaak, nl. het verdedigen van het eigen grondgebied en dat van onze bondgenoten. Dat geldt in het bijzonder voor de inkoop van civiele goederen en diensten, omdat de AW2012 minder uitzonderingen heeft die geschikt zijn voor gereedstelling en ook nationale koppen bevat. De ADV bevat geen nationale koppen, voor aanpassing van de ADV zal in beginsel de Europese Richtlijn moeten worden gewijzigd.
Is er volgens u sprake van een vertragende aanbestedingsbureaucratie die de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht negatief beïnvloedt? Kunt u over uw antwoord uitweiden?
Het zo laag mogelijk houden van de administratieve lasten heeft constante aandacht. Zoals eerder toegezegd aan de leden Valstar (VVD) en Dassen (Volt)3 wordt de Kamer hier voor de zomer over geïnformeerd.
Het vinden van het goede evenwicht tussen een verantwoorde besteding van overheidsgeld, snelheid en rechtmatigheid is de opgave van Defensie bij de inkoop van het juiste product. Dit betekent ook dat we waar het gaat om de toepassing van de aanbestedingsregels scherper moeten gaan kijken naar het vinden van ruimte. We zien bij de inkoop voor Oekraïne dat daar snellere resultaten mogelijk zijn.
Tegelijkertijd blijft het hoe dan ook nodig om controleerbaar vast te leggen hoe Defensie overheidsgeld besteedt. Dit geldt ook als Defensie gebruik maakt van uitzonderingen, artikel 346 VWEU of de escalatieprocedure voor onrechtmatige inkopen.
Defensie werkt aan het vasthouden en bijstellen van dit goede evenwicht afhankelijk van het te verwerven product.
Hoe vaak wordt er gevolg gegeven aan het gebruik van Artikel 346, lid 1, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), wat in de motie Knops en Van den Bosch (Kamerstuk 34 725 X, nr. 6) en de daaropvolgende kabinetsbrief (Kamerstuk 31 125, nr. 78) is toegezegd?
Defensie doet geen uitspraken over de frequentie van het toepassen van artikel 346 lid 1 sub b VWEU, dit vanwege de bescherming van het veiligheidsbelang waar artikel 346 lid 1 sub b VWEU voor wordt toegepast.
Worden in beginsel defensieprojecten aangelopen vanuit de uitzonderingsgronden uit het VWEU of met als uitgangspunt Europees aanbesteden?
De aanbestedingsstrategie wordt per project bekeken. Er is geen standaard uitgangspunt, zodat voor elk materieelproject de meest geschikte weg kan worden bewandeld. Daarnaast beoogt Defensie het oude mantra van beste product, voor de beste prijs los te laten en laat de factor tijd en herkomst van het product – bij voorkeur Europees of Nederlands – zwaarder meewegen. Dit draagt ook bij aan de ambitie van meer standaardisatie en interoperabiliteit van systemen en materieel in Europa. Hier over is uw Kamer recent geïnformeerd4.
Kunt u zich vinden in de gedachte dat met het actuele dreigingsbeeld vaker een beroep moet worden gedaan op het landsbelang en daarmee de uitzonderingsgronden in het VWEU?
Ja, de mogelijkheid bestaat dat Defensie in de huidige geopolitieke omstandigheden meer dan voorheen een beroep op de uitzondering van artikel 346 VWEU zal doen. Dit kan als aan alle criteria voor de toepassing van dit artikel wordt voldaan. Deze afweging wordt voor elke aanschaf afzonderlijk gemaakt en vastgelegd.
Welke exacte regelgeving en procedures dragen het meeste bij aan de bureaucratie, complexiteit en administratieve last van defensieaankopen?
Defensiematerieel is vaak complex materieel. De inkoopregelgeving is maar een onderdeel van alles wat komt kijken bij de aanschaf van defensiematerieel. Daarnaast is er ook andere regelgeving die van toepassing kan zijn. Te denken valt aan gebieden zoals beveiliging en veiligheid, kwaliteit, arbo en milieu om maar een paar zaken te noemen. Het is niet aan te geven welke exacte regelgeving het meeste bijdraagt aan de complexiteit, omdat dit per aankoop kan verschillen.
Zijn er maatregelen te verwachten om de aanbestedingscomplexiteit en administratieve lastendruk voor Defensie te verlichten? Op welke termijn zijn deze maatregelen te verwachten?
Zoals eerder toegezegd aan de leden Valstar (VVD) en Dassen (Volt)5 wordt de Kamer hier voor de zomer over geïnformeerd.
Het artikel 'Optimising Dutch Air and Space Power Policy Recommendations for Defending the Netherlands and Deterring Aggression as Part of NATO' |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Optimising Dutch Air and Space Power Policy Recommendations for Defending the Netherlands and Deterring Aggression as Part of NATO», gepubliceerd door de Royal United Services Institute (RUSI) in opdracht van het Ministerie van Defensie?1
Ja.
Bent u het eens met de bevinding dat Defensie de laatste jaren diverse rapporten heeft laten opstellen over de verschillende militaire domeinen van optreden (land, zee, cyber en nu ook lucht enspace), waarbij de conclusie iedere keer was dat Defensie te veel met te weinig middelen wil doen en er keuzes moeten worden gemaakt?
Met de Defensienota 2022 zijn belangrijke stappen gezet in het herstel en groei. In het licht van de verslechterde veiligheidssituatie waren deze investeringen noodzakelijk om aan onze grondwettelijke taken te voldoen. Maar we zijn er nog lang niet. Het versterken van de Defensieorganisatie kost tijd, mede omdat de jarenlange bezuinigingen op Defensie hun tol hebben geëist. Daarnaast zullen er altijd keuzes moeten worden gemaakt, zelfs wanneer ten minste 2% van het BBP aan Defensie wordt besteed.
Kunt u uitleggen hoe het proces bij Defensie eruitziet zodra er keuzes moeten worden gemaakt die over domeingrenzen heengaan en wat de rol van de Commandant der Strijdkrachten daarin is als kennisautoriteit militair optreden?
Defensie volgt en analyseert continu trends die zich in het veiligheidsdomein voordoen. Dit zijn onder andere geopolitieke ontwikkelingen, bedreigingen voor de Nederlandse veiligheidsbelangen en karakteristieken van de toekomstige operationele omgeving. Vervolgens wordt bepaald welke invloed deze aspecten hebben op het veiligheidslandschap en wat deze specifiek voor Defensie betekenen. Deze analyses stellen de CDS in staat om in samenwerking met DG-Beleid militaire adviezen op te stellen. Deze adviezen beogen een balans te vinden tussen de doelstellingen, de manier waarop deze gerealiseerd moeten worden en de benodigde (militaire) vermogens. Het kabinet zal deze keuzes uitwerken in een Defensienota, die uiterlijk met Prinsjesdag met de Kamer wordt gedeeld.
Ziet u de noodzaak om ook een rapport te laten opstellen dat specifiek ingaat op het operationele concept van de NAVO (Multi Domein Optreden (MDO)), de vernieuwde dreigingsscenario’s en de NAVOcapability targets en wat dat betekent voor de inrichting van de Nederlandse krijgsmacht, gelet op de diverse deelrapporten op het gebied van domeinspecifiek optreden?
In de bestaande analyses en processen waarmee doorlopend richting wordt gegeven aan de inrichting van de NLD krijgsmacht worden dreigingsscenario’s, conceptuele ontwikkelingen zoals MDO, en de ontwikkelingen rond de NAVO capaciteitendoelstellingen structureel meegenomen. De NAVO vormt immers de hoeksteen voor ons veiligheidsbeleid. Zie ook het antwoord op vraag 3. Daarbij wordt veelvuldig gebruik gemaakt van de kennis en expertise van nationale en internationale kennis- en onderzoeksinstituten, waaronder TNO en Clingendael.
Voor de inzet en inrichting van de toekomstige krijgsmacht is MDO als kern van het militair optreden een uitgangspunt. De basis hiervoor is het NAVO MDO-concept, dat onder regie van het Allied Command Transition (ACT) met medewerking van alle lidstaten is ontwikkeld. De implementatie van MDO is een belangrijk speerpunt binnen de NLD krijgsmacht en wordt momenteel verder uitgewerkt door een speciaal daarvoor ingericht team onder leiding van de CDS. TNO en NLR ondersteunen hierbij middels een breed onderzoeksprogramma.
Het MDO-concept, de NAVO capaciteitendoelstellingen en andere (inter)nationale verplichtingen vormen belangrijke kaders voor de capaciteitsontwikkeling en benodigde investeringen voor een slagvaardige en toekomstbestendige krijgsmacht.
Deze thema’s zijn geborgd in bestaande (interne) processen en er is structurele samenwerking en kennisuitwisseling met internationale partners en kennis- en onderzoeksinstituten op dit gebied. Deze thema’s krijgen de nodige aandacht in bijvoorbeeld de Defensienota. Daarom acht ik het opstellen van een separaat rapport over deze thema’s momenteel niet nodig.
Kunt u reflecteren op de uitkomsten van het rapport en of die in lijn waren met eerdere resultaten van Nederlandse capaciteitsanalyses enbenchmarksop het gebied van Nederlandse air power?
Het RUSI rapport is de eerste uitgebreide analyse uitgevoerd op het Nederlandse lucht- en ruimteoptreden, gericht op de dreiging van de Russische Federatie. Echter, middels de Defensienota 2022 (Kamerstuk 36 124, nr. 1) heeft het kabinet gerichte keuzes gemaakt ter versterking van de krijgsmacht, waaronder in lucht- en raketverdediging. Ook zijn er in de voorjaarsnota extra middelen ter beschikking gesteld voor luchtverdediging en munitie en heeft Defensie haar eerste ruimtestrategie gepubliceerd. Het kabinet onderschrijft de conclusie van het RUSI rapport dat meer investeringen nodig zijn, waaronder op het gebied van voortzettingsvermogen. De verslechterde mondiale veiligheidssituatie maakt het noodzakelijk dat we doorgaan met het versterken van de krijgsmacht in de gehele breedte en diepte. Daarbij hebben 30 jaar bezuinigingen diepe sporen getrokken binnen de gehele Nederlandse defensie en dus ook in de luchtmacht. Het RUSI rapport maakt wat betreft het kabinet duidelijk dat een verdere groei naar ten minste 2% noodzakelijk is om toegerust te zijn op een mogelijk conflict.
Bent u het eens met de gevolgtrekkingen van het rapport dat Nederland om haarair power te optimaliseren keuzes moet maken, waarbij het doorbreken van de A2AD-dreiging met suppression/destruction of enemy air defences (SEAD/DEAD) de eerste prioriteit zou moet krijgen met de F-35 als zwaartepunt en dat taken zoals close air support en helikoptersteun zouden moeten wijken?
Rusland vormt de meest significante en directe bedreiging voor vrede, veiligheid en stabiliteit op het Europese continent2 Zij beschikt over een geavanceerde Anti-Acces Area Denial (A2AD) capaciteit gevormd door Integrated Air Defence System (IADS) en Electronic Warfare (EW) capaciteiten. Het huidige conflict in Oekraïne toont aan dat het creëren en behouden van luchtoverwicht van cruciaal belang is om vrijheid van handelen mogelijk te maken, om zowel het land alsook het maritieme domein vanuit de 3e dimensie een asymmetrisch voordeel te kunnen bieden. Luchtsteun vergroot de vrijheid van handelen voor zowel het land als maritieme domein. Daarvoor is een robuuste SEAD/DEAD-capaciteit nodig waarmee de NAVO in staat is om effectief de Russische A2AD-capaciteit uit te schakelen. Dit draagt bij aan de afschrikking van verdere agressie door Rusland, middels het concept van deterrence by denial. Deze capaciteit is binnen de Europese bondgenoten van de NAVO beperkt aanwezig. Mede daarom heeft Defensie besloten de SEAD/DEAD capaciteit te versterken en in de Defensienota 2022 aangekondigd te investeren in verbeterde Anti-A2AD-bewapening voor de F-35 (Kamerstuk 27 830, nr. 402), en spitst de training verder toe op deze complexe taak.
Bent u het eens met de U.S. Joint Air Power Competence Centre dat SEAD en DEAD een echtejointactiviteit is, waarbij de andere domeinen ook activiteiten zoals cyberhacks, speciale operaties en het via land aangrijpen van knooppunten en vijandelijke lucht- en raketsystemen in samenhang moeten uitvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe krijgt dat vorm in alle plannen en investeringstrajecten?
Ja. Het doel van SEAD/DEAD is het uitschakelen van (delen van) vijandelijke A2AD-capaciteiten om vrijheid van handelen op het slagveld te creëren en behouden en is inherent een joint activiteit. Defensie erkent dat gesynchroniseerde activiteiten vanuit zowel het lucht, land, maritieme, cyber en space-domein noodzakelijk zijn om het voornoemde doel te kunnen bereiken. Om die reden zijn voortkomend uit de Defensienota 2022 niet alleen specifieke maatregelen genomen om de SEAD/DEAD capaciteit van de Luchtmacht te verbeteren (o.a. met uitbreiding van het aantal F-35 jachtvliegtuigen en verbeterde Anti-A2AD-bewapening voor de F-35 (Kamerstuk 27 830, nr. 402)), maar ook in Deep Strike capaciteiten maritiem en land (Kamerstuk 27 830, nr. 376 en 391). Daarnaast is met de Defensienota 2022 ingezet op de versterking van Special Operations Forces (SOF), welke ook een rol kunnen spelen in operaties gericht op SEAD/DEAD. Tot slot zijn cyber en space in het doorlopende proces van krijgsmachtontwikkeling geïdentificeerd als belangrijke ontwikkelgebieden voor een toekomstbestendige inrichting van onze krijgsmacht.
Overweegt u om de resterende Nederlandse F-16»s aan te houden of modernere F-16»s te verwerven om efficiënt en effectief invulling te kunnen geven aan het ondersteunen van het grondoptreden metAir Interdiction of Close Air Support?
Nee. Op dit moment bevindt de Nederlandse Luchtmacht zich in de laatste fase van de transitie van de F-16 naar de F-35, waarbij de F-35 dit jaar de status Fully Operational Capability (FOC) bereikt en alle taken van de F-16 overneemt. Daarna bouwt de F-35 capaciteit de aankomende jaren verder op tot drie volwaardige squadrons. Gedurende de transitieperiode is het personeel (technische personeel en vliegers) stapsgewijs omgeschoold van de F-16 naar de F-35 in overeenstemming met de afbouw van de F-16 capaciteit. De Kamer wordt hierover jaarlijks geïnformeerd middels de Voortgangrapportage Project Verwerving F-35 (Kamerstuk 26 488, nr 476). Het gevolg hiervan is dat de personele capaciteit voor de F-16 vanaf 2024 onvoldoende is om de F-16 als tweede jachtvliegcapaciteit in stand te houden en in te zetten. Daarnaast wordt een deel van de resterende Nederlandse F-16’s gereed gesteld en geleverd aan Oekraïne (Kamerstuk 36 045, nr. 166 en Kamerstuk 36 045, nr. 173).
Kunt u toelichten welke implicaties de aanbevelingen van prof. Justin Bronk in het artikel hebben voor de Nederlandse Luchtmacht van de toekomst in het NAVO MDO-concept?
Het NAVO Multi Domein Optreden (MDO) concept is een conceptuele koers voor de ontwikkeling van NAVO’s manier van optreden in de toekomst. Zodanig informeert het MDO-concept het NATO Defense Planning Process (NDPP) waarin de benodigde capaciteiten om effectieve Multidomein Operaties uit te voeren vastgesteld worden en toegewezen aan de bondgenoten. De aanbevelingen van prof. Bronk met betrekking tot Europese shortfalls in het luchtdomein zijn in lijn met inzichten die NAVO hieromtrent opgedaan heeft binnen het NDPP. Een typische MDO-missieset betreft Counter Anti Access/Area Denial (C-A2/AD). De bijdrage van het luchtwapen (o.a. dat van Nederland) aan deze missieset die vraagt om geïntegreerde effecten uit alle domeinen, betreft onder andere SEAD/DEAD-missies voor F-35s (inclusief alle benodigde ondersteuning en munitie) en penetrating Intelligence Surveillance and Reconnaissance (ISR) middelen, zoals prof. Bronk benoemd.
Hoe verklaart u de harde conclusies die RUSI trekt over de inzetbaarheid van de F-35?
Zoals reeds in het antwoord op vraag 8 toegelicht heeft de Nederlandse Luchtmacht zich de afgelopen jaren ingespannen voor een succesvolle transitie naar de F-35, met het doel om dit jaar alle taken van de F-16 over te nemen. Gedurende deze periode is tegelijkertijd de inzetbaarheid van de F-16 gehandhaafd en personeel om die reden stapsgewijs omgeschoold van de F-16 naar de F-35. In combinatie met de afgelopen jaren van bezuinigingen, operationele inzetten van zowel de F-16 alsook de F-35 en uitdagingen in de beschikbaarheid van materieel en ondersteunende apparatuur, betreft dit geen gemakkelijke opgave en heeft dit zijn invloed gehad op de inzetbaarheid van de F-35. Inmiddels heeft de Nederlandse Luchtmacht verschillende maatregelen genomen om de inzetbaarheid van de F-35 te vergroten. Zo is er structureel nauw overleg met het F-35 programma en de Amerikaanse overheid om de beschikbaarheid van het voornoemde materieel en ondersteunende apparatuur te vergroten. Ook wordt onderzocht hoe met industriële partners de doorlooptijden van onderhoud kunnen worden verkleind. De Kamer is hierover geïnformeerd middels de laatste twee voortgangsrapportages project Verwerving F-35 (Kamerstukken 26 488, nr. 473 en 476). Verder zal het afstoten van de F-16 ten behoeve van Oekraïne aan het einde van dit jaar en de omscholing van het laatste deel van het personeel tevens een positieve invloed hebben op de inzetbaarheid van de F-35.
Zijn de inzichten uit het RUSI-rapport betrokken bij de A-brief «Programma doorontwikkeling F-35» (Kamerstuk 26 488, nr. 475)? Op welke wijze is dat gebeurd, en zo niet, hoe gaat u dat alsnog doen, aangezien deze brief aan de Kamer twee maanden voor het uitbrengen van het RUSI- rapport werd verzonden?
De keuze om de doorontwikkeling van de F-35 in een programmatische aanpak vorm te geven staat los van het RUSI-rapport. Deze keuze is gebaseerd op het feit dat de doorontwikkeling van dit vliegtuig niet zelfstandig door Nederland wordt uitgevoerd, maar gezamenlijk met de partnerlanden in het F-35 programma. Onder leiding van het F-35 Joint Program Office (JPO) wordt de F-35 doorontwikkeld volgens de methodiek van Continuous Capability Development and Delivery (C2D2). Deze methodiek beoogt snel in te spelen op nieuwe dreigingen en technologische ontwikkelingen. Inzichten uit het RUSI-rapport kunnen wel relevant zijn voor het stellen van prioriteiten voor air power en in de doorontwikkeling van de F-35, en zullen door Defensie worden meegenomen bij het bepalen van de Nederlandse inbreng in het internationale programma.
Wat betreft de doorontwikkeling van de F-35 raamt u 5,8 miljard euro voor de komende dertig jaar en geeft u aan taakstellend te kunnen blijven, terwijl de Amerikanen onder druk van de Amerikaanse Rekenkamer de Block 4-upgrade een losstaand programma (Major Acquisition Program) maken en er zorgen zijn over de haalbaarheid voor 2030; hoe verhoudt zich dit tot de eerdergenoemde A brief «doorontwikkeling F-35»?
De situatie in de Verenigde Staten is anders dan hier in Nederland. Het Amerikaanse F-35 JPO is leidend in het programmamanagement van de doorontwikkeling van de F-35, en binnen de genoemde C2D2 methodiek worden kleinere en grote updates ontwikkeld en geïmplementeerd. De genoemde Block 4 upgrade omvat meerdere verbeteringen en wordt nu inderdaad op advies van de Amerikaanse Rekenkamer als een subprogramma van het grotere F-35 programma aangestuurd. Daarmee komt er in de Verenigde Staten aanvullend toezicht op het verloop van deze upgrade wat zal leiden tot meer transparantie. Ook voor de informatievoorziening aan de Kamer heeft dit positieve gevolgen.
Het programma doorontwikkeling F-35 omvat echter meer dan alleen de grote Block 4 upgrade: er zijn ook diverse kleinere upgrades die uit het programma-budget worden gefinancierd, en met de voorgenomen programmatische aanpak ontstaat een completer beeld wat de doorontwikkeling van het wapensysteem op de lange termijn kost. Verder biedt een overkoepelende programma-aanpak meer flexibiliteit om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld als specifieke upgrades worden versneld of vertraagd.
Kunt u uitleggen welke afwegingen u heeft gemaakt om de breed gesteunde motie Boswijk en Van Dijk (Kamerstuk 36 410 X, nr. 76) niet uit te voeren, maar in hetzelfde tijdsbestek wel de A-brief «doorontwikkeling F-35» aan de Kamer te sturen?
De aangenomen motie van Boswijk en Van Dijk betrof de behoeftestelling voor de oprichting van een tankbataljon. Echter, aan deze motie kan Defensie op dit moment geen invulling geven omdat binnen de afspraken van het Defensiematerieelproces (DMP) het niet toegestaan is een A-brief te versturen zonder financiële dekking op de begroting. Na het opstellen van de begroting 2025, kunnen projecten aanvullend op de Defensienota 2022 worden gestart.
Defensie volgt vanwege de internationale aspecten van het programma «Doorontwikkeling F-35» niet de standaardfasering van Defensie Materieelproces (DMP, Kamerstuk 27 830, nr. 431). De brief over de doorontwikkeling van de F35 is daarom geen A-brief maar een programmabrief. De Kamer zal jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang en de mate waarin verplichtingen worden aangegaan. De uitgaven voor deze doorontwikkeling worden financieel gedekt vanuit het investeringsprogramma.
Onderschrijft u de visie van het RUSI-rapport dat kritisch is over de doctrinaire rol van de Nederlandse Luchtmobiele Brigade binnen het Commando Landstrijdkrachten? Waarom?
De NAVO vraagt naast zware capaciteiten ook om snel inzetbare (lichte) eenheden die over grote afstand verplaatst kunnen worden, zoals de Allied Response Force. Bij de inzet van snel inzetbare eenheden zoals de Luchtmobiele brigade (of het Korps Mariniers) wordt, zoals bij elke capaciteit, doctrinair rekening gehouden met zowel de operationele voordelen als de kwetsbaarheden. Naast verplaatsen via de lucht vergroten we daarom de inzetmogelijkheden van de brigade door ook de grondmobiliteit te verbeteren o.a. met het nieuwe luchtmobiele voertuig.
Om de impact van de bevindingen van het RUSI-rapport over de richting die Nederlandseair power op zou moeten gaan te beoordelen, is het cruciaal dat de Kamer een goed beeld heeft van hoe het luchtoptreden randvoorwaardelijk is voor met name het land of maritieme optreden; kunt u dat toelichten?
Het optreden van de krijgsmacht en het veranderende karakter van oorlogsvoering vereisen in toenemende mate gesynchroniseerde en geïntegreerde effecten uit alle domeinen. Het luchtdomein kan derhalve een versterkend effect hebben op de effecten in het land- of maritieme domein. Het luchtoptreden onderscheidt zich door de karakteristieken «hoogte», «snelheid» en «bereik». Hierdoor dragen activiteiten in het luchtdomein, naast dat deze zelfstandig kunnen bijdragen aan het behalen van strategische, operationele en tactische effecten, ook significant bij aan de versterking van effecten in zowel het land- alsook het maritieme domein. Uit recente conflicten blijkt dat het luchtoptreden, vooral in de eerste fase van een conflict, cruciaal is voor het behalen en behouden van luchtoverwicht (control of the air). Met dit luchtoverwicht neemt de vrijheid van handelen in het land- en maritieme domein sterk toe waarmee het optreden op land en op zee effectiever wordt. De huidige oorlog in Oekraïne laat zien dat het niet beschikken over luchtoverwicht aan beide kanten kan bijdragen tot een statisch conflict waarin beide partijen zeer beperkt zijn in hun vrijheid van handelen.
Vrijwel elke vorm van militair optreden begint bij een goed beeld van de omgeving. Door de bolling van het aardoppervlakte is het sensorbereik van schepen en landsystemen beperkt. Middels het uitvoeren van Intelligence, Surveillance en Reconnaissance (ISR) taken, vergoot luchtoptreden het beeld voor schepen en landoptreden. Het luchtoptreden draagt binnen het maritieme domein bijvoorbeeld bij aan het detecteren en identificeren van doelen (o.a. vijandelijke vlootverbanden of onderzeeërs), het doorgeven van doelinformatie om deze aan te grijpen of het zelf aangrijpen van dergelijke doelen middels de inzet van eigen wapens. Dit noemen we Anti Surface Warfare (ASuW) en Anti Submarine Warfare (ASW); het laatste is tevens cruciaal in de bescherming van het eigen vlootverband.
De karakteristieken «snelheid» en «bereik» maken het ook mogelijk om snel mensen, materieel en voorraden over grote afstanden te verplaatsen; ook op land of tussen land en schepen. Dit omdat personeel, materieel of voorraden snel nodig zijn voor het gevecht ter plaatste, of voor de afvoer vanaf de gevechtslocatie. Tevens draagt gewapende inzet van luchtwapensystemen direct bij aan het uitschakelen van vijandelijke eenheden op het gevechtsveld om doorbraken binnen het landdomein te bewerkstelligen of eigen landeenheden te beschermen tegen aanvallen van vijandelijke eenheden. Ten slotte wordt het luchtdomein ook breed gebuikt door (onbemenste) middelen van zowel maritieme als landsystemen. Een luchtruim waarvan vrij gebruik gemaakt kan worden moet bevochten worden en continu bevochten blijven om te behouden. Dus met (tijdelijk en plaatselijk) luchtoverwicht wordt en blijft de 3e dimensie een essentieel domein voor alle overige domeinen.
Kunt u conceptueel uitleggen hoe deair-component de randvoorwaardelijk taken uit dient te voeren en welke Nederlandse luchtcapaciteiten daar cruciaal en van minder belang voor zijn?
De Nederlandse luchtmacht beschikt over verschillende luchtwapensystemen die, de in de beantwoording van vraag 15 benoemde taken, kunnen uitvoeren. De meeste luchtwapensystemen kunnen één of meerdere van deze taken uitvoeren. Verschillen zijn te onderscheiden door o.a. afstanden, gewicht dat deze systemen mee kunnen nemen, mate van bescherming tegen aanwezige dreigingen en specifieke bewapening om doelen aan te grijpen in het land- of maritieme domein. Al deze luchtwapensystemen zijn cruciaal voor de ondersteuning van het land- en maritieme optreden; een aantal maken geïntegreerd deel uit van het operationele concept van een vlootverband of van Air Maneuver binnen het landdomein.
Over de aanschaf van vier extra MQ-9 Reapers heeft het lid Tuinman eerder al schriftelijke vragen gesteld en in dit RUSI-rapport komt wederom een kritisch geluid over deze aanschaf in het kader van de huidige gebezigde NAVO-scenario’s, dat leidt tot de vraag of u het advies om de vier extra toestellen te annuleren overneemt en zo nee, waarom niet?
Zoals opgenomen in de beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen van het lid Tuinman (Kamerstuk ah-tk-20232024, nr. 911) blijft de MQ-9 onderdeel van de krijgsmacht welke meer en meer zal bestaan uit onbemenste systemen. Defensie beschikt met uiteindelijk acht MQ-9 toestellen over een Airborne Intelligence, Surveillance and Reconnaissance (ISR) capaciteit die in staat is gelijktijdig op twee assen, boven land en boven zee, hoogwaardige informatie te verzamelen. Het uitbreiden en versterken van de huidige MQ-9 Medium Altitude Long Endurance Unmanned Aerial System (MALE UAS) capaciteit draagt bij aan het vermogen van Defensie om Informatie Gestuurd Optreden mogelijk te maken en geeft invulling aan het door Nederland geaccepteerde NAVO Air capability target ten aanzien van Joint ISR-capaciteit. Zo draagt de MQ-9 momenteel bij aan Air Shielding operaties aan de NAVO Oostflank. Door langs de grens van het NAVO-grondgebied en over internationale wateren te vliegen, verzamelt de MQ-9 inlichtingen die bijdragen aan het opbouwen van een accuraat situationeel beeld.
Deelt u de mening van het RUSI-rapport dat lucht- en raketverdediging in eerste aanleg bij de hoogste NAVO-commandant moet worden neergelegd, gezien het feit dat Nederland naast NAVO artikel 5, de bondgenootschappelijke verdediging, ook een verantwoordelijkheid in NAVO artikel 3,resilienceheeft?
De NAVO heeft een geïntegreerde lucht- en raketverdediging (Integrated Air and Missile Defence, IAMD) om het NAVO-verdragsgebied te beschermen tegen luchtdreigingen. Daarbij werken bondgenoten nauw samen om hun nationale luchtverdedigingssystemen geïntegreerd te laten optreden. Omdat luchtverdedigingscapaciteiten hoog technologisch en kostbaar zijn, en daarom relatief schaars, moeten keuzes worden gemaakt in te verdedigen locaties. Met het oog op deze keuzes bepalen bondgenoten in overleg met de NAVO welke luchtverdedigingscapaciteiten zij beschikbaar kunnen stellen aan de NAVO. De NAVO bepaalt vervolgens waar en hoe deze capaciteiten zo optimaal mogelijk worden ingezet. Daarbij speelt mee of het bondgenootschap zich in vredes-, crisis- of conflicttijd bevindt, omdat SACEUR verschillende bevoegdheden heeft in de verschillende fasen. In geval van een crisis of conflict kan besloten worden om SACEUR meer bevoegdheden te geven. Het is belangrijk dat NAVO’s luchtverdedigingscapaciteiten aansluiten op deze NAVO-systematiek. Nederland kiest er voor te investeren in schaarse luchtverdedigingsmiddelen.
Hoe komt het dat grondgebonden lucht- en raketverdediging in Nederland onderdeel uitmaakt van de Landmacht, maar qua optreden onder de Luchtmacht wordt geschaard?
In 2011 heeft Defensie er met de oprichting van het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigings Commando (DGLC) voor gekozen om alle grondgebonden luchtverdedigingseenheden onder te brengen in één eenheid, onder Single Service Management van het Commando Landstrijdkrachten. De eenheid is gevuld met landmacht, luchtmacht en marine personeel. Dit is een bedrijfsvoeringskeuze.
Verschillende landen doen dit op een andere manier. Zo zijn bijvoorbeeld Amerikaanse PATRIOT-eenheden ingedeeld bij de landmacht en Duitse PATRIOT-eenheden bij de luchtmacht. Beide zijn even effectief en kunnen bij inzet zowel landmacht- als luchtmachteenheden, objecten en gebieden beschermen volgens de eisen en procedures die NAVO voorschrijft.
Onderschrijft u de conclusie van een ander RUSI-artikel «Requirements for the Command and Control of the UK’s Ground-Based Air Defence», dat specifiek ingaat op hoe grondgebonden luchtverdedigingssystemen (sensor, shooter en C2) dieper en beter moeten worden geïntegreerd in het gemeenschappelijk optreden? In hoeverre bent u daarover in gesprek met de Landmacht?2
Defensie onderschrijft de dreigingsontwikkeling en de daaruit voortvloeiende operationele noodzaak voor meer integratie van systeemcomponenten in de grondgebonden luchtverdedigingsketen. De uitdagingen die het artikel beschrijft zijn ook herkenbaar. Defensie probeert waar mogelijk belemmeringen vanuit de industrie voor meer integratie te doorbreken, bijvoorbeeld door initiatieven hiervoor binnen de NAVO en de Europese Defensie-industrie te steunen en door specifieke eisen op te nemen in materieelprojecten. Een voorbeeld daarvan is de integratie van de Nederlandse Multi Missie Radar in het NASAMS-wapensysteem.
Doctrine ontwikkeling en behoeftestellingen van grondgebonden luchtverdedigingssystemen vindt plaats onder regie van de Landmacht via het Joint Kenniscentrum Grondgebonden Lucht- en Raketverdediging, in nauwe samenwerking met de warfare centers van Landmacht, Luchtmacht en Marine. De ontwikkelingen binnen de NAVO in het algemeen en bij onze strategische partners in het bijzonder worden hierbij nauwlettend gevolgd.
Klopt het dat de MQ-9 Reapers nog steeds niet volwaardig kunnen trainen in verband met AVG-wetgeving? Hoe zit dat voor de F-35, NH-90 en satellietcapaciteit?
De Commissie Brouwer heeft geconcludeerd dat de krijgsmacht klem zit tussen bestaande kaders en nieuwe dreigingen en dat dit vraagt om aanpassing van de bestaande kaders. Zonder grondslag is het verwerken van persoonsgegevens – onvermijdelijk in de informatieomgeving – niet rechtmatig. Onder coördinatie van de CIO is een informatiegestuurd optreden (IGO) wasstraat ingericht werkende oplossingen te ontwikkelen voor de ontwikkeling van IGO. Dit betreft zowel het optimaliseren binnen huidige kaders als structurele oplossingen in wet- en regelgeving. Op dit moment wordt onderzocht of, bijvoorbeeld in een Wet op de Gereedstelling, een grondslag kan worden gecreëerd met voldoende waarborgen voor privacy.
Wat is de reden om juist voor het Nederlandseair power rapport een buitenlandse denktank te selecteren, gezien het feit dat de overige domeinrapporten over het algemeen door The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS) zijn uitgevoerd?
De keuze voor het Royal United Services Institute (RUSI) is gebaseerd op selectiecriteria in het reguliere aanbestedingsproces van Defensie.
Vindt u een eigenstandige Nederlandse kennis- en onderzoekpositie op het gebied van militaire expertise cruciaal in de veranderende tijden van nu? Vindt u de huidige kennis en expertise op het gebied van de militaire domeinen in het kennis-ecosysteem voldoende of moet Nederland daar specifiek in gaan investeren?
Een Nederlandse Defensie-specifieke kennisbasis is cruciaal. Deze wordt primair opgebouwd bij de strategische kennispartners TNO, NLR en Marin. Andere nationale en internationale onderzoeksinstituten voeren ook onderzoek uit voor Defensie, waaronder HCSS en Clingendael. Het kabinet hecht waarde aan het verder opbouwen van de kennisbasis met betrekking tot alle militaire domeinen.
Het artikel 'Kiew ruft Ukrainer aus dem Ausland zurück und erwartet Unterstützung – doch die Bundesregierung spielt auf Zeit' |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Onderschrijft u de kern van het artikel, namelijk dat twee jaar lang vele Oekraïners non-stop aan het front hebben gevochten – zonder vakantie en rust, terwijl er elke dag doden vallen en daarom het Oekraïense leger dringend aflossing van de huidige soldaten nodig heeft om de verliezen te compenseren, de troepen te ontlasten en de strijd tegen het agressieve Rusland voort te zetten?1
Ja. Het is duidelijk dat door de niet aflatende Russische agressie in Oekraïne de Oekraïense strijdkrachten aan het brede front onder grote druk staan. In algemene zin is aflossing van troepen van belang voor het voortzettingsvermogen van het Oekraïense leger.
Wat vindt u van het Oekraïense initiatief dat mannen tussen de 18 en 60 jaar geen papieren meer kunnen krijgen bij Oekraïense ambassades in het buitenland, waaronder Nederland, en de consulaire dienst is opgeheven?
Er bestaat onder internationaal recht geen verplichting voor een staat om consulaire bijstand te verlenen. Er bestaat op grond van internationaal recht ook geen onverkort recht op consulaire bijstand. Het is – net als aan alle landen – aan Oekraïne zelf of en in welke mate zij consulaire dienstverlening aan Oekraïense onderdanen verlenen. Daarin is Nederland geen partij. Oekraïne kent, net als Nederland en enkele andere EU-landen, geen wettelijk recht op consulaire bescherming.
Is Nederland benaderd, geconsulteerd of op de hoogte gesteld van dit Oekraïense initiatief? Zo ja, wanneer en kunt u de inhoud met de Kamer delen?
Ja, Nederland is op 23 april 2024 door de Oekraïense ambassade ingelicht over de (tijdelijke) schorsing van de consulaire dienstverlening voor mannen tussen de 18 en 60 jaar. De ontvangen aankondiging van dit Oekraïense initiatief kan worden geraadpleegd via: https://netherlands.mfa.gov.ua/en/news/consular-services-offered-male-citizens-ukraine-between-aged-18-and-60.
Voeren u of uw ambtenaren gesprekken met de Oekraïense ambassade in Nederland over deze Oekraïense wet en wat is daarin de positie van Nederland?2
Ja, er is doorlopend contact met de Oekraïense ambassade, waaronder over de betreffende mobilisatiewetgeving. Zoals hierboven gesteld is het een besluit dat primair ligt bij de Oekraïense overheid. Implicaties voor de Oekraïense populatie in Nederland worden door het Ministerie van Justitie en Veiligheid samen met andere betrokken departementen in kaart gebracht.
Klopt het – in het geval Nederland aandringt op het voldoen aan de paspoortvereiste – dat Oekraïense mannen hun documenten thuis moeten vernieuwen, zij anders illegaal in Nederland verblijven, met tot gevolg dat zij in Oekraïne zich moeten laten registreren bij een militair rekruteringsbureau?
Nee. Wanneer een Oekraïense man geen geldig identiteitsdocument in zijn bezit heeft, is daarmee geen sprake van illegaal verblijf in Nederland. Oekraïners met een verlopen identiteitsbewijs mogen worden ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP).3 Als de IND heeft vastgesteld dat een ontheemde aan de voorwaarden van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) voldoet, is er recht op tijdelijke bescherming onder deze richtlijn in Nederland en wordt een sticker op een inlegvel of een O-document verstrekt aan de ontheemde. Met een sticker of O-document kan de ontheemde aantonen dat hij recht heeft op bescherming onder de RTB. Als een vreemdeling op geen enkele wijze zijn identiteit kenbaar kan maken, is er de mogelijkheid asiel aan te vragen. In het kader van die procedure wordt bezien of gestelde identiteit en nationaliteit aannemelijk/geloofwaardig is. Gedurende de lopende asielprocedure is sprake van procedureel rechtmatig verblijf in Nederland.
Wat vindt u van het standpunt van de Oekraïense ambassadeur in Nederland dat Oekraïense mannen hun land horen te verdedigen en dat hij aangeeft dat de Oekraïense regering graag wil meewerken en meepraten over manieren om hun burgers terug naar huis te laten gaan?3
Het staat de ambassadeur vrij om dergelijke uitspraken te doen. En het is positief dat hij wil meepraten over manieren om Oekraïners die naar huis willen te helpen bij hun terugkeer.
Er is geen sprake van gedwongen terugkeer. Ontheemden uit Oekraïne die vrijwillig willen terugkeren, kunnen een beroep doen op de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) voor terugkeerondersteuning hierbij.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden alvorens het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 22 mei 2024?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het artikel 'Defensie stuurt special forces voor hun gezondheid op cursus sjamanistisch ademhalen' |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Defensie stuurt special forces voor hun gezondheid op cursus sjamanistisch ademhalen»?1
Ja.
Welke behoefte vulde het programma BaseQamp in voor medewerkers en veteranen van het Ministerie van Defensie?
De insteek van de pilot BaseQamp was om de deelnemers handvatten te bieden op het gebied van persoonlijke effectiviteit, leiderschap en duurzame inzetbaarheid, middels diverse methoden zoals ademhalingstechnieken, cold exposure, meditatie et cetera. Het betrof een aanbodgerichte pilot waarvoor actief-dienende militairen zich vrijwillig konden aanmelden.
Kunt u de doelstellingen formuleren om BaseQamp te faciliteren en van subsidie te voorzien met de bijbehorende (beleids)documenten, waaronder de subsidieaanvraag en afhandeling?
BaseQamp werd door Defensie gedefinieerd als een sociaal-innovatief project op het gebied van persoonlijke effectiviteit, leiderschap en duurzame inzetbaarheid en is als dusdanig gefaciliteerd. Het Transitieteam was destijds het platform binnen Defensie waar deze initiatieven konden ontstaan.
Voor de pilot is een subsidie aangevraagd en verkregen bij de stichting Arbeidsmarkt en Scholingsfonds Defensie (ASD). Deze stichting heeft tot doel het verstrekken van subsidies voor projecten die bijdragen aan duurzaam en gezond werken. De subsidie is uiteindelijk niet gebruikt omdat de pilot toen al was gepauzeerd en later is stopgezet.
Welke overwegingen liggen er achter het besluit om BaseQamp tot nader order te pauzeren?
De Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) heeft in de loop van 2023 uit verschillende hoeken signalen ontvangen met zorgen over BaseQamp. Deze signalen betroffen onder meer het gebrek aan begeleiding en nazorg van de militair, de inbedding van de pilot binnen Defensie en de ontbrekende relatie met de militaire gezondheidszorg. De IMG is op basis daarvan in juli 2023 een inventariserend onderzoek gestart. De tussenrapportage van dit inventariserend onderzoek is op 26 oktober 2023 voorgelegd aan de plaatsvervangend Commandant der Strijdkrachten (pCDS). De pCDS heeft naar aanleiding daarvan op diezelfde dag besloten de pilot BaseQamp te pauzeren totdat nadere onderzoeken zouden zijn afgerond.
De IMG heeft vervolgens nader onderzoek gedaan met als centrale vraag «Is de zorg voor gezondheid van defensiepersoneel voldoende geborgd binnen BaseQamp?». Het onderzoeksrapport is op 14 mei 2024 aangeboden aan de pCDS.
Ook de Inspectie Veiligheid Defensie (IVD) heeft onderzoek verricht naar BaseQamp. De centrale vraag luidde «Welke lessen kunnen op basis van de casus BaseQamp voor Defensie als werkgever worden geïdentificeerd om de veiligheid van soortgelijke processen van sociale innovatie te versterken?». Die rapportage is eveneens op 14 mei 2024 aangeboden aan de pCDS.
De pCDS heeft op 5 juni 2024 besloten de pilot BaseQamp definitief te stoppen. Hiervoor had hij de volgende argumenten: de pilot zou eigenlijk al eind 2023 stoppen; de adviezen van zowel de IMG als IVD waren niet snel te implementeren in de pilot; de naam «BaseQamp» is aangetast door de berichtgeving.
Zijn er vergelijkbare programma’s zoals BaseQamp op dit moment in gebruik, gepauzeerd of in opstart? Zo ja, wilt u die benoemen met een korte beschrijving?
Er zijn bij Defensie geen met BaseQamp vergelijkbare pilots bekend die zijn opgestart, gepauzeerd, of beëindigd.
Op welke wijze is BaseQamp door Defensie gefinancierd en kunt u daarbij ingaan op de rol die het «transitieteam» daarin heeft gespeeld?
Het Transitieteam Defensie heeft de pilot BaseQamp gefinancierd.
Hoe past BaseQamp in de grotere HR-transitie van Defensie?
De HR-transitie (thans: programma HR-vernieuwing) omvat de groei naar een nieuw personeelsmodel voor in-, door- en uitstroom, opleiding en ontwikkeling van militair en burgerpersoneel van Defensie en een nieuw beloningsmodel dat hierbij past. Formeel maakt BaseQamp geen deel uit van het programma HR-vernieuwing. Echter, het aanbieden van meerdere mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling past wel binnen het gedachtegoed van de HR-vernieuwing.
In het artikel komt naar voren dat BaseQamp wel degelijk een behoefte invult voor actief dienende militairen en veteranen naast de staande therapieën, behandelingen en initiatieven; onderschrijft u die behoefte en hoe denkt u daar als werkgever een rol in te kunnen spelen?
BaseQamp is geen therapie of behandeling maar een project op het gebied van persoonlijke effectiviteit, leiderschap en duurzame inzetbaarheid. Als dusdanig is het geen alternatieve vorm van zorg.
Defensie onderkent de behoefte aan alternatieve vormen van zorg, naast de reguliere curatieve. Defensie stelt zich daarbij op het standpunt dat te allen tijde aan alle veiligheids- en kwaliteitseisen moet worden voldaan. Defensie biedt geen alternatieve vormen van zorg aan.
De militaire ziektekostenverzekeraar SZVK vergoedt wel alternatieve zorg aan zijn deelnemers. Alternatieve zorg wordt door de SZVK gedefinieerd als «behandelingen en (telefonische) consulten die vallen onder de volgende stromingen: acupunctuur en andere oosterse geneeswijzen, homeopathie, antroposofische alternatieve geneeswijzen, natuurgeneeswijzen, alternatieve bewegingstherapieën en psychosociale zorg». Voor alternatieve zorg is geen verwijskaart nodig van de Militair Geneeskundige Dienst (MGD); wel dient de alternatieve zorg te worden verleend door een door de SZVK aangewezen zorgaanbieder.
In hoeverre heeft de lange wachtlijst voor veteranenzorg en psychische zorg voor trauma’s te maken met de populariteit en de behoefte van militairen en postactieven om aan psychisch herstel en weerbaarheid te werken?
De wachttijden in de militaire geestelijke gezondheidszorg (MGGZ) komen inmiddels meer dan voorheen overeen met de (lange) civiele wachttijden voor de geestelijke gezondheidszorg. Er is echter geen waarneming dat deze lange(-re) wachttijden aanleiding zijn voor het zoeken naar alternatieve vormen van zorg.
Waarom geeft Defensie geregeld ruimte en podium aan coaches en trainers uit het alternatieve circuit, wat goed zichtbaar is op de activiteitenkalender op de intranetpagina van Defensie?
Defensie vindt dat voor militair optreden een gezonde geest in een gezond lichaam essentieel is. Op beide aspecten (fysieke en mentale gezondheid) wordt door Defensie ingezet. Dit kan binnen het kader van de militaire gezondheidszorg, maar ook via gezondheidshulpinitiatieven en welzijnsactiviteiten.
Kunt u de evaluatieresultaten toelichten met betrekking tot programma’s, trainingen en workshops uit het alternatieve circuit die Defensie faciliteert?
Gezondheidshulpinitiatieven en welzijnsactiviteiten vanuit het programma Duurzaam Gezond Inzetbaar (DGI) worden geëvalueerd. Zie verder het antwoord op vraag 13.
Kunt u aangeven op welke wijze Duurzaam Gezond Inzetbaar (DGI) betrokken is bij BaseQamp?
Duurzaam Gezond Inzetbaar (DGI) is niet inhoudelijk betrokken bij de pilot BaseQamp, maar is wel betrokken geweest bij de evaluatie ervan.
Welke resultaten boekt het team Duurzaam Gezond Inzetbaar, dat de militair en burger helpt om op een duurzame en gezonde manier inzetbaar te blijven, en op welke wijze evalueert u dit programma?
DGI biedt bewezen effectieve informatie en interventies aan. De interventies van DGI worden wetenschappelijk geëvalueerd en de resultaten ervan worden gerapporteerd, waar mogelijk in wetenschappelijke peer-reviewed journals.
De workshops die DGI aanbiedt, worden continu geëvalueerd en verbeterd op basis van ervaringen van deelnemers en voortschrijdend inzicht van trainers en het kernteam DGI.
De resultaten worden onder meer bijgehouden in jaaroverzichten die DGI sinds 2021 publiceert.
Vindt u het bezwaarlijk dat BaseQamp en vergelijkbare programma’s gebruikmaken van ervaringsdeskundigen, veelal zonder accreditaties en wetenschappelijke onderbouwing?
Nee. Het gebruik van ervaringsdeskundigen wordt door Defensie zeer gewaardeerd. Het spreekt echter voor zich dat altijd aan wettelijke eisen betreffende veiligheid en kwaliteit moet worden voldaan.
Welke rol moeten ervaringsdeskundigen in de militaire wereld volgens u binnen Defensie vervullen om te voldoen aan een prettige en effectieve werksfeer?
Op deze vraag kan ik geen eenduidig antwoord geven. Defensie neemt de ervaringen van haar personeel zeer serieus; de ervaringen worden om die reden meegenomen op velerlei terreinen binnen de organisatie.
Bent u niet bang dat vernieuwing en innovatie vanaf de werkvloer een knauw heeft gekregen aangezien BaseQamp nu op non-actief staat, gezien het feit dat BaseQamp staat voor vernieuwing en innovatie vanaf de werkvloer en een daadwerkelijke behoefte invult, gezien de populariteit en de rol die het vervulde in de HR-transitie?
Nee.
Welke ervaringen met soortgelijke initiatieven als BaseQamp ziet u bij andere krijgsmachten binnen bijvoorbeeld de NAVO?
Defensie beschikt momenteel niet over een inventarisatie op soortgelijke initiatieven bij andere krijgsmachten.
Waarom heeft u gekozen voor de financiering van BaseQamp binnen de HR-transitie en het transitieteam en niet via de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg?
BaseQamp is gefinancierd door het Transitieteam. Voor de pilot is een subsidie aangevraagd en verkregen bij de stichting Arbeidsmarkt en Scholingsfonds Defensie (ASD), maar deze is uiteindelijk niet meer gebruikt omdat de pilot BaseQamp toen al was gepauzeerd (en inmiddels is gestopt). BaseQamp is niet gefinancierd vanuit de HR-Transitie of vanuit de Militair Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ), omdat BaseQamp geen behandeling of therapie is.
Kunt u uitleggen op welke wijze BaseQamp en aanverwante initiatieven passen in de zorgplicht voor veteranen, voortkomend uit de Nederlandse Veteranenwet?
BaseQamp is geen behandelmethode en past niet binnen de vormen van zorg die Defensie inzet in het kader van zorgplicht voor veteranen. Per aanverwant initiatief wordt hier apart een besluit over genomen.
Doet de Inspectie Militaire Gezondheidszorg onderzoek naar BaseQamp of de inzet van ervaringsdeskundigen bij revalidatie, psychische- of traumagerelateerde zorg of initiatieven voor actief dienende militairen, postactieven en veteranen? Zo ja, wat zijn de signalen die ze onderzoeken?
Voor het antwoord op de vraag of de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) onderzoek heeft gedaan naar de pilot BaseQamp, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
De IMG doet geen onderzoek naar zorg voor post-actieve militairen (inclusief post-actieve veteranen) omdat die buiten de militaire gezondheidszorg valt.
In het toezichtdomein gezondheidsbescherming houdt de IMG naast toezicht op de militaire gezondheidszorg ook toezicht op gezondheidshulpinitiatieven die niet zijn ingebed binnen de Defensie Gezondheidszorg Organisatie (DGO). De IMG hecht er grote waarde aan dat deelnemende defensiemedewerkers erop kunnen vertrouwen dat de initiatieven voldoen aan de kwaliteitscriteria die Defensie stelt en dat Defensie voldoet aan haar werkgeversverantwoordelijkheid: het borgen van een gezonde omgeving voor haar medewerkers.
Kan de Kamer voor het notaoverleg Veteranen inzage krijgen in deze uitkomsten?
Zie vraag 4.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden en de week voor het notaoverleg Veteranen op 24 juni 2024 naar de Kamer sturen?
Ja.
Het bericht 'IT-bedrijf Atos dieper in schulden, overheidsklanten nemen maatregelen' |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Atos al jarenlang financiële problemen ervaart? Heeft u deze berichten meegenomen in de risicoanalyses in de derde voortgangsrapportage Grensverleggende IT (GrIT)?1
Defensie monitort de ontwikkelingen bij Atos nauwlettend, dit gebeurt onder de coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Samen met de hoofdaannemer van het consortium Athena, Kyndryl, worden maatregelen voorbereid voor het geval Atos wegvalt. In de derde voortgangsrapportage bent u aan de hand van de op dat moment actuele informatie geïnformeerd over de situatie rondom Atos. In de vertrouwelijke bijlage van de vierde voortgangsrapportage (Kamerstuk 35 728, nr. 14) heb ik u op basis van de op dat moment beschikbare informatie geïnformeerd over de situatie rondom Atos.
De, nu openbaar bekende, grote financiële problemen (waar ook naar is gevraagd tijdens de technische briefing GrIT op 7 maart jl.) betekent voor Atos dat ze moeten overleggen met banken over hoe om te gaan met een miljardenschuld; kunt u aangeven in hoeverre dit invloed heeft op het project GrIT?
Atos is een onderaannemer van het consortium. Kyndryl is de hoofdaannemer en daarmee verantwoordelijk voor de continuïteit van de dienstverlening van het consortium. Defensie bereidt samen met Kyndryl maatregelen voor om adequaat te kunnen reageren op de ontwikkelingen bij Atos. Deze voorbereidingen zijn in een vergevorderd stadium. Doordat deze voorbereidingen tijdig worden getroffen is het op dit moment niet nodig om de doelen van het programma GrIT te wijzigen.
Vanwege de commerciële vertrouwelijkheid kan ik op dit moment niet verder ingaan op de situatie rondom Atos of de maatregelen die worden voorbereid.
Kunt u de mogelijke risico's meenemen in de vierde voortgangsrapportage GrIT?
De situatie rondom Atos en de risico’s voor het programma zijn behandeld in de vierde voortgangsrapportage dan wel de vertrouwelijke bijlage. De situatie rondom Atos wordt nauwgezet gevolgd door Defensie zodat er tijdig kan worden ingespeeld op relevante ontwikkelingen. In de komende voortgangsrapportages zal aandacht blijven voor de samenwerking met het consortium in het algemeen en de situatie rondom Atos in het bijzonder.
In hoeverre beïnvloeden de financiële problemen bij Atos de kerndoelen van het GrIT-project en zijn er risico's groter geworden waardoor doelverschuiving noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de mogelijke richtingen waarin het project GrIT zou moeten gaan om in deze gewijzigde situatie succesvol afgerond te kunnen worden?
Met de herijking van het programma worden maatregelen genomen zodat er snel resultaten behaald kunnen worden (Kamerstuk 35 728, nr. 13). Daarnaast bereidt Defensie, samen met de hoofdaannemer Kyndryl, maatregelen voor om adequaat te reageren op de situatie rondom Atos.
Kunt u de vragen beantwoorden voorafgaand aan het publiceren van de vierde voortgangsrapportage GrIT?
In het kader van de zorgvuldige beantwoording van de gestelde vragen heb ik deze niet beantwoord voor het publiceren van de vierde voortgangsrapportage GrIT op 2 april.
Meldingen in het veiligheidssysteem Eccairs over het luchtruim boven Oekraïne voor 17 juli 2014, de datum waarop vlucht MH17/KL4103 werd neergeschoten |
|
Gijs Tuinman (BBB), Raymond de Roon (PVV), Chris Stoffer (SGP), Pieter Omtzigt (NSC), Olger van Dijk (NSC) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u in het Wob-verzoek van RTL Nieuws aangaf dat er in 2014 drie meldingen in Eccairs gedaan zijn over Oekraïne? (bron brief J&V 2209023)
Het Wob-verzoek is mij bekend.
Kunt u per melding aangeven wanneer de melding gedaan is (wanneer het opgenomen is in Eccairs), wanneer het voorval plaatsvond waarop de melding betrekking had, wanneer de melding internationaal gedeeld is en wat de inhoud van de melding was?
Over het door de vragenstellers genoemde onderwerp is een procedure aanhangig bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.1 Daarin staat mijn besluit centraal om de gevraagde meldingen niet te verstrekken, omdat er op grond van de Verordening (EU) 376/20142 een bijzondere regeling geldt, die zich daartegen verzet. In mijn bestreden besluit is uiteengezet dat deze regeling als rechtsgevolg heeft dat de in de nationale gegevensbanken opgeslagen informatie alleen kan worden meegedeeld aan belanghebbenden zoals gedefinieerd in bijlage II3 bij die verordening en alleen mag worden gebruikt voor het in stand houden of verbeteren van de veiligheid van de luchtvaart. In de lopende rechtszaak heeft het Hof van Justitie van de EU een prejudicieel advies gegeven over de uitleg van Verordening (EU) 376/2014. Met de antwoorden van het Europese Hof is nog geen einde gekomen aan de procedure. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zet aan de hand daarvan de procedure in die zaak voort en doet later een definitieve uitspraak. Omdat deze procedure nog loopt, kan verder geen informatie worden verstrekt. Het onderwerp van het geschil is juist de vertrouwelijkheid van informatie zoals geregeld in Verordening (EU) 376/2014. Op dit moment is dus alleen het prejudicieel advies van het Hof bekend, waarbij het Hof de «strikte vertrouwelijkheid» heeft benadrukt voor alle informatie over voorvallen die de nationale autoriteiten verzamelen of opstellen in het kader van het stelsel van toezicht en controle om de luchtvaartveiligheid te verbeteren. De consequenties van het delen van informatie, de interpretatie van «strikt vertrouwelijk» en daarmee de zorgvuldige duiding van het belang van de Staat, kunnen pas na afronding van de procedure voldoende overzien worden. Na de afronding van de procedure zal worden bezien hoe de Tweede Kamer hierover nader te informeren. Naar verwachting zal de Raad van State in het derde kwartaal van dit jaar uitspraak doen.
Kunt u de drie Eccairs-meldingen (die door Nederland gedaan zijn) ter inzage leggen bij de Kamer, desnoods vertrouwelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u de informatie geweigerd onder verordening EU 376/2014, die pas in 2015 in werking getreden is, terwijl de meldingen betrekking hebben op 2014?
Voor het juridisch kader wordt u verwezen naar rechtsoverweging 10 van de verwijzingsuitspraak van de ABRvS van 29 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1814.4 Daarin staat dat Verordening (EU) 376/2014 ten tijde van de besluitvorming in 2018 onderdeel van het relevante toetsingskader was.
Indien u ze niet ter inzage kunt leggen bij de Tweede Kamer, kunt u dan aangeven welk belang van de Staat (de enige uitzonderingsgrond van artikel 68 Grondwet) zich daartegen verzet?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3. Na de afronding van de procedure van de Raad van State zal worden bezien hoe de Tweede Kamer hierover nader te informeren.
Indien u het belang van de Staat inroept, wilt u dan aan de ministerrraad voorleggen of dat terecht gebeurt en de redenen geven waarom het in belang van de Staat is om hier geen mededelingen over te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Indien Kamerleden geen inzage krijgen in de Eccairs-meldingen en hoe de meldingen gegaan zijn, hoe kunnen zij dan vaststellen of het Eccairs-systeem naar behoren werkt en of zij er bijvoorbeeld op zouden moeten aandringen om de regels te veranderen?
De Verordening (EU) 376/2014 bevat diverse voorzieningen die het juiste functioneren van het Eccairs systeem moeten waarborgen. In dat kader ondersteunt de Europese toezichthouder voor een veilige burgerluchtvaart (EASA) de Europese Commissie bij het monitoren van de juiste toepassing door de lidstaten van de «common aviation safety requirements» die in deze verordening inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart zijn opgenomen. EASA houdt door middel van audits toezicht op de werking van het Eccairs-systeem bij de lidstaten, waaronder in Nederland. De Kamer kan uiteraard op de hoogte gehouden worden van de uitkomsten van dat toezicht.
Bent u ervan de hoogte dat uw ambtsvoorgangers het volgende hebben meegedeeld aan de Kamer: «Er is door de ILT opnieuw gekeken of Eccairs in het voorjaar van 2014 meldingen bevatte van Oekraïne. Eccairs bevatte in die periode ook meldingen van Oekraïne, maar die betreffen normale operationele voorvallen (birdstrikes, lasers, procedurefouten, klemmende koffers, e.d.) zonder verband met de situatie rond het neerhalen van vlucht MH17»? (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2597)
Ja.
Kunt u een overzicht geven van welke meldingen er voor 17 juli 2014 waren in het Eccairs-systeem, waarop dit antwoord gebaseerd is?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3. Na de afronding van de procedure van de Raad van State zal worden bezien hoe de Tweede Kamer hierover nader te informeren.
Kunt u de ILT opnieuw laten kijken in Eccairs en kijken welke meldingen er tussen 1 januari 2014 en 15 augustus 2014 in Eccairs gedaan zijn over Oekraine en aangeven welke meldingen betrekking hebben op de veiligheid van het luchtruim boven Oekraïne? Kunt u een lijst geven met die meldingen (waarbij de melder geanonimiseerd is)?
Zie antwoord vraag 9.
Waren/zijn er meer meldingen over de veiligheid van het luchtruim van Oekraïne, die in 2014 wel in Eccairs gezet zijn? Zo ja, welke zijn dat dan?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u ervoor zorgen dat alle meldingen die hierboven gevraagd zijn, opgenomen worden in het MH17-archief (hotspot)?
De meldingen zoals door u aangegeven vallen onder de vereisten van de Verordening EU 376/2014 en zijn dienovereenkomstig vertrouwelijk geregistreerd. Voor zover er een samenloop is met de MH17-documenten wordt ook daarvoor toegezien op een vertrouwelijke registratie.
Kunt u de brief die op 28 september 2022 bij de regeling van werkzaamheden gevraagd is over MH17 aan de Kamer doen toekomen met een precies antwoord op elke vraag?
Uit navraag blijkt dat het gaat om de vragen die door leden De Roon (PVV) en Omtzigt zijn gesteld tijdens de regeling van werkzaamheden van 28 september 2021 in plaats van 2022:
Lid De Roon (PVV) vraagt een brief van het kabinet waarin een drietal onderwerpen worden behandeld:
Lid Omtzigt voegt hieraan toe in deze brief een toelichting van de regering te willen met uitleg waarom deze stukken naar aanleiding van een Wob-verzoek worden gedeeld nog voor de gang naar de rechter, maar niet naar parlementariërs worden verzonden. Daarnaast wil lid Omtzigt antwoord van de regering op de vraag of deze stukken gedeeld zijn met de Onderzoeksraad voor Veiligheid.
Voor de antwoorden op bovenstaande vragen wordt verwezen naar de brief hierover van de Minister van Justitie en Veiligheid, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 17 november 2021 (kst 33 997, nr. 169).
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Op 18 april 2024 is aan de Kamer een uitstelbrief voor beantwoording van de vragen gestuurd. De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Vrouwen in de krijgsmacht |
|
Derk Boswijk (CDA), Gijs Tuinman (BBB), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Laurens Dassen (Volt), Jimme Nordkamp (PvdA), Sarah Dobbe , Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat ziet u als de grootstebottlenecks bij de verschillende krijgsmachtdelen ten aanzien van het doorgroeien van vrouwen naar leidinggevende posities?
Alle leidinggevende functies staan open voor zowel vrouwen als mannen. Tegelijkertijd zien we dat het aantal vrouwen in topfuncties nog onvoldoende en niet representatief is. Dit stijgt wel gestaag. Op 1 januari 2024 was 15% van het totaal aantal topfunctionarissen (militair vanaf brigadegeneraal, burger vanaf schaal 16) vrouw (meer dan verdubbeld, in 2020 was dit nog 7.6%). Die groei moeten we bestendigen en dat kost tijd. Dit hangt ook samen met het feit dat het totaal aantal vrouwen dat binnen de krijgsmacht werkzaam is, nog steeds beperkt is (op 1 januari 2024 was 12.4% van de militairen vrouw). Hoe meer vrouwen er bij Defensie werken, hoe groter de vijver waaruit de doorstroom gerealiseerd kan worden.
Deelname aan uitzendingen is niet voorwaardelijk om door te groeien in rang. De kennis en ervaringen die militairen opdoen tijdens een missie en voorbereiding op operationele inzet zijn van onschatbare waarde voor militairen. Dit geldt voor alle militairen, vrouwen en mannen. Een groot aantal functies vereist dan ook operationele kennis en ervaring. Die operationele ervaring kan opgedaan worden tijdens een uitzending of door geplaatst te worden bij een operationele eenheid. Dit gebeurt in samenspraak met de P&O-organisatie, om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de wensen en behoeften van het personeel.
Voor operationele functies geldt vaker dat de druk om fulltime te werken hoger is, de optie voor deeltijdwerken staat dan onder druk. Dit wordt, met name door vrouwen maar ook steeds meer door mannen, als een uitdaging gezien in de combinatie met bijvoorbeeld ouderschap of zorgtaken. Hier wordt, indien mogelijk, rekening mee gehouden door vroegtijdig met elkaar in gesprek te gaan en afspraken te maken over inzet op (varende) operationele functies of een uitzending.
In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2024, zoals hieronder verder beschreven in antwoord op vraag 4, is daarom overeengekomen dat er een aanvullende variant van deeltijdverlof voor militairen wordt geïntroduceerd, waarbij voor een bepaalde (vooraf vastgestelde) periode wordt afgesproken dat de commandant geen gebruik zal maken van de mogelijkheid om het deeltijdverlof op te schorten. Ik ben ervan overtuigd dat het verbeteren van de mogelijkheden voor militairen om in deeltijd te werken Defensie tot een aantrekkelijker werkgever maakt voor vrouwen én mannen. Ook draagt het bij aan een goede werk-privé balans en een meer diverse beeldvorming over wat het betekent om militair te zijn.
Klopt het dat voor bepaalde rangen in bepaalde krijgsmachtdelen het deelnemen aan uitzendingen voorwaardelijk is? Kunt u zich voorstellen dat vrouwen en mannen er hierdoor vaker voor kiezen de krijgsmacht te verlaten, omdat dit niet (meer) past bij hun levensfase? Wat wordt hier op dit moment aan gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat wordt op dit moment verder gedaan om doorstroming van vrouwen naar leidinggevende posities in de krijgsmacht te bevorderen?
Het is voor Defensie belangrijk om als uitgangspunt gelijke kansen te creëren, talentgerichte ontwikkeling te stimuleren en te faciliteren, op alle niveaus. Dat geldt niet alleen voor vrouwen maar voor alle (potentiële) medewerkers. Echter, het is duidelijk dat versterkte inzet nodig blijft om het aantal vrouwen bij Defensie, inclusief in leidinggevende posities, te vergroten. Dit doen Defensieonderdelen door het in beeld hebben en ontwikkelen van leidinggevend talent, het aanbieden van loopbaanbegeleiding en talent(ontwikkel)programma’s. Daarnaast zet Defensie in op het verbeteren van de zichtbaarheid naar buiten toe door D&I actief te integreren in arbeidsmarktcommunicatie met als doel een positieve trend te realiseren in de instroom van onder andere vrouwelijke medewerkers.
Alleen inzetten op instroom is niet voldoende, behoud van vrouwelijk personeel is minstens zo belangrijk. Daarom zetten Defensieonderdelen tijdens informatiebijeenkomsten specifiek in op het interesseren van vrouwen in leidinggevende functies op alle niveaus, bijvoorbeeld ook bij onderofficieren. Daarnaast worden bijvoorbeeld de Middelbare Defensievorming (MDV) en Hogere Defensievorming (HDV) inmiddels in modulaire vorm aangeboden. Dit biedt deelnemers meer flexibiliteit om de opleiding te volgen en dit aan te passen aan de persoonlijke situatie, of dit beter te kunnen combineren met ouderschap. Ook wordt ingezet op het schrijven van vacatureteksten die een bredere doelgroep aanspreken.
Op welke wijze wordt de mogelijkheid tot meer parttime werken door de krijgsmacht gefaciliteerd? Klopt het dat dit bij sommige krijgsmachtdelen of in sommige functies alleen kan als militairen zelf zorgen voor iemand die bereid is een functie gezamenlijk fulltime te vervullen? Zo ja: wat kan er vanuit Defensie worden gedaan om dit eenvoudiger te maken?
Voor militairen is in deeltijd werken wettelijk geregeld door het verlenen van deeltijdverlof. Militairen kunnen deeltijdverlof aanvragen in de vorm van onbetaald verlof. Dit hoeft niet in combinatie met een andere militair die deeltijd werkt. Bij deze vorm van parttime werken bestaat de mogelijkheid tot afwijzing en het opschorten van het verlof, bijvoorbeeld in overweging van operationele redenen. Ik ben me ervan bewust dat de onzekerheid die de huidige regeling met zich meebrengt de werk-privé balans negatief kan beïnvloeden. In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2024 is daarom overeengekomen dat er een aanvullende variant van deeltijdverlof voor militairen wordt geïntroduceerd, waarbij voor een bepaalde (vooraf vastgestelde) periode wordt afgesproken dat de commandant geen gebruik zal maken van de mogelijkheid om het deeltijdverlof op te schorten. Hiermee heeft de militair gedurende een periode van maximaal zes jaar, die op te splitsen is in meerdere periodes van 1 jaar, dus zekerheid over het werken in deeltijd. Deze vorm van deeltijdverlof wordt gedurende de looptijd van het arbeidsvoorwaardenakkoord 2024 ingevoerd.
Medewerkers kunnen daarnaast ouderschapsverlof opnemen totdat het kind de leeftijd van acht jaar bereikt. Het opnemen van het ouderschapsverlof kan voor maximaal 26 keer de arbeidsduur per week. Hiervan krijgt de medewerker de eerste 13 weken salaris (75% van het inkomen) en de laatste 13 weken niet. Het ouderschapsverlof kan flexibel worden opgenomen voor bijvoorbeeld een aantal uren per week voor een bepaalde periode. Opnemen in meerdere periodes is ook mogelijk.
Op welke wijze wordt op dit moment kinderopvang voor kinderen van medewerkers van Defensie gefaciliteerd – op dagelijkse basis, maar ook waar het gaat om opvang gerelateerd aan de unieke uitdagingen van defensiepersoneel, zoals tijdens uitzendingen? Wat kan er op dit vlak meer worden gedaan?
Defensie faciliteert op dit moment geen kinderopvang. De omstandigheid dat militairen periodiek van functie wisselen, hetgeen regelmatig wijziging van de werklocatie betekent, maakt dat militairen kiezen voor een kinderopvang in de nabijheid van hun woonomgeving en sociale vangnet. Om die reden is Defensie in het verleden dan ook gestopt met het aanbieden van kinderopvanglocaties op de werkplek van de militair.
Bij uitzendingen worden vrouwelijke militairen niet ingezet tot het kind de leeftijd van één jaar heeft bereikt. Voor vrouwelijke en alleenstaande mannelijke militairen met kinderen, geldt dat zij op aanvraag niet hoeven worden ingezet tot het kind de leeftijd van vijf jaar bereikt. Ik ben me er van bewust dat hier een bepaalde mate van ongewenste ongelijkheid in zit en Defensie beschouwt welke mogelijkheden er zijn om dit gelijkwaardig te maken. Hierbij is het belangrijk mee te nemen dat de operationele inzetbaarheid van de eenheid gewaarborgd blijft.
Tot slot biedt Defensie ouders met jonge kinderen tot de leeftijd van vijf jaar en militairen met zorgtaken voor kinderen en/of de partnerkinderen gedurende de uitzending een financiële tegemoetkoming van maximaal € 150 netto per maand.
Wordt er binnen Defensie actief gekeken op welke wijze de balans tussen werk en privé kan worden verbeterd – met inachtneming van het unieke werk van Defensie? Op welke wijze worden hierover gesprekken met vrouwen en mannen in de krijgsmacht gevoerd, wordt maatwerk mogelijk gemaakt en hoe worden goede voorbeelden gedeeld en breder toegepast?
De leidinggevende draagt in samenspraak met de medewerker zorg voor een goede werk-privé balans tijdens uitoefening van de functie, bijvoorbeeld door afspraken te maken over hybride werken. Dit is een belangrijk bespreekpunt bij functioneringsgesprekken. Loopbaanbegeleiding bespreekt de balans tussen toekomstige functies en privé. Er wordt actief gezocht naar functies die voor beide partijen goed passen of naar mogelijkheden om bepaalde operationele functies op een ander moment te plannen. Ook wordt bij partners bij Defensie gekeken of operationele plaatsingen niet (of juist wel) tegelijk plaatsvinden, afhankelijk van de behoefte.
Daarnaast worden er binnen de organisatie meerdere mogelijkheden aangeboden om medewerkers te ondersteunen bij hun eigen inzetbaarheid, zoals workshops, trainingen en yoga en verscheidene gesprekspartners, waaronder leefstijl- en collega-coaching, bedrijfsmaatschappelijk werk en geestelijke verzorging. Ook de rol en verantwoordelijkheid van de leidinggevende in werk-privé balans van de medewerker wordt uitgelicht in verschillende leiderschapsopleidingen.
Als gevolg van de HR-Vernieuwing zullen de mogelijkheden om maatwerk te kunnen leveren verder toenemen, onder meer door de invoering van strategisch talentmanagement, strategische personeelsplanning en meer flexibiliteit in aanstellings- en contractvormen.
Bent u bereid de Kamer periodiek (bijvoorbeeld in de staat van Defensie) te informeren over de voortgang ten aanzien van de aanpassing van uniformen, materieel en uitrusting welke deze meer geschikt moet maken voor vrouwen in de krijgsmacht, zodat zij hun werk effectiever, veiliger (bij voorbeeld in relatie tot ballistiek en vesten) en met meer trots (pasvorm) kunnen vervullen?
We vinden het belangrijk om, meer dan we tot nu toe hebben gedaan, rekening te houden met verschillende behoeften op het gebied van materieel en uitrusting. We spannen ons er dan ook voor in hier om in de toekomst rekening mee te houden bij aanbestedingen. Een eerste stap hebben we hierbij gezet rondom het aanbestedingstraject voor het Defensie Operationeel Kleding Systeem (DOKS) (Kamerstuk 27 830, nr. 429, 28 maart 2024). Met dit project is een kledingsysteem ontwikkeld en verworven dat het gevechtstenue voor de Nederlandse krijgsmacht en het huidige boordtenue van de Nederlandse en Belgische marine vervangt. Defensie toetste DOKS niet alleen op kwalitatieve aspecten, maar ook op basis van waardering vanuit de gebruikers, waaronder vrouwelijke collega’s.
Binnen project DOKS staan bescherming, individuele veiligheid en draagcomfort centraal. Hiermee zorgt Defensie ervoor dat iedere militair de juiste en passende kleding krijgt. Er wordt rekening gehouden met lichaamsvormen, bewegingsbereik, mogelijkheden tot aanpassing, uiterlijke kenmerken en comfort. Om DOKS voor al het defensiepersoneel passend te maken, maakt het systeem daarom gebruik van voorvorming, diverse materiaalsoorten op specifieke plekken en wordt verstellen op verschillende plekken mogelijk. Daarmee wordt het nieuwe kledingsysteem geschikt voor alle militairen ongeacht geslacht, lengte of lichaamstype.
Daarnaast is binnen de innovatieomgeving van het Centrum voor Mens en Luchtvaart de zoektocht naar een scherfvest voor vrouwen gestart. De ontwikkelingen op dit gebied zijn op dit moment nog beperkt. We zijn wel blij dat we hiermee weer een stap zetten in de goede richting.
De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van het DOKS-project via de begroting van het Defensiematerieel-begrotingsfonds, het jaarverslag en het Defensie Projectenoverzicht. Over andere initiatieven word u via deze weg ook geïnformeerd.
Kunt u de Kamer informeren over de maatregelen die u reeds genomen heeft ten aanzien van seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen Defensie? Kunt u de Kamer informeren over de aantallen en aard van de klachten? Welke mogelijkheden ziet u om de situatie van vrouwen, met name die in lagere rangen, te verbeteren daar waar het gaat om (seksueel) grensoverschrijdend gedrag?
Het integriteitsbeleid van Defensie richt zich op het bevorderen van gewenst gedrag en het tegengaan van ongewenst gedrag – waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag – voor alle defensiemedewerkers, ongeacht rang of stand. Zo komt integriteit in opleidingen terug en beschikt Defensie over een groot netwerk van vertrouwenspersonen en andere ondersteuners die laagdrempelig benaderbaar zijn. Daarnaast voeren wij periodieke metingen uit naar verschillende onderdelen van het beleid, zoals het gebruik van de Gedragscode en de meldingsbereidheid. Op dit moment ontwikkelt Defensie een communicatiecampagne, gericht op aanspreken en met elkaar in gesprek gaan, om zo bewustwording bij medewerkers te vergroten. Hierbij wordt waar mogelijk en nuttig aangesloten bij Rijksbrede initiatieven.
Specifiek voor het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) een kennisgroep met specialisten. Deze draagt zorg voor kennisuitwisseling en het ontwikkelen van een betere aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Zo geven de groepsleden trainingen voor onder meer de vertrouwenspersonen en verzorgen zij lezingen op symposia en landelijke bijeenkomsten binnen Defensie. Eind 2023 heeft de kennisgroep een leidraad voor leidinggevenden uitgebracht. Leidinggevenden kunnen deze gebruiken wanneer zij te maken krijgen met een signaal of melding over seksueel grensoverschrijdend gedrag in hun team.
Het aantal meldingen rondom seksuele intimidatie wordt centraal geregistreerd door de COID. De cijfers hierover worden opgenomen in het Jaarverslag Integriteit Defensie, dat elk jaar in mei op Verantwoordingsdag aan uw Kamer wordt verzonden. Het aantal meldingen van «seksuele intimidatie» in de afgelopen jaren is als volgt: 34 in 2021, 58 in 2022 en 43 in 2023. Voorzichtigheid is geboden bij het interpreteren van deze cijfers. In het Jaarverslag wordt uitgebreider ingegaan op de context van de aantallen.
Kunt u specifiek ingaan op de wijze waarop het ministerie omgaat met de bijzondere rol van vrouwen in de frontlinie en de impact die dat kan hebben op enerzijds militaire gevechtseenheden en anderzijds de dynamiek van vrouwen in de frontlinie op het conflict, de-escalatie en representatie van vrouwen in de lokale bevolking in een conflictgebied?
Defensie zet in missiegebieden vrouwen en mannen in diverse functies en rollen in en werkt met het Defensie Actieplan (DAP) 1325, waarvan de uitvoering wordt geleid door twee genderadviseurs. Het DAP 1325 draagt bij aan de implementatie van de Women, Peace and Security (WPS) agenda. Binnen Defensie werken we aan het versterken van het gender-perspectief bij het plannen, uitvoeren en evalueren van operaties en activiteiten. Er wordt zoveel mogelijk gestreefd naar optreden in gemengde teams. Gemengde teams zijn sterkere teams omdat het diversiteit in denkkracht met zich meebrengt. Onze militairen kunnen in gemengde teams beter in contact komen met mannen én vrouwen die deel uitmaken van de lokale bevolking. Dat versterkt onze informatiepositie en daarnaast is het de taak van onze militairen om te luisteren naar de lokale vrouwen, naar hun ervaringen, uitdagingen en veiligheidsbehoeftes zodat Defensie daar de operaties/activiteiten beter op kan afstemmen.
Vrouwelijke militairen worden vaak door de lokale bevolking gezien als makkelijker benaderbaar, zowel door mannen als vrouwen. Een ander positief effect is dat vrouwelijke militairen vaak worden gezien als rolmodel. Binnen de eigen eenheden brengen gemengde teams een andere, vaak minder masculiene dynamiek teweeg. Defensie streeft dus naar een grotere variatie van kwaliteiten en perspectieven. Daar ben ik blij mee omdat ik ervan overtuigd ben dat dit Defensie sterker maakt.
Herkent u het beeld uit Brits onderzoek, waarin wordt geschetst dat vrouwen zich over het algemeen minder herkennen in het beeld van «de veteraan», dat zij zich minder herkend en erkend voelen als veteraan en dat zij gemiddeld minder gebruik maken van dienstverlening (nazorg) gericht op veteranen? Bent u bereid in samenwerking met het veteraneninstituut onderzoek te doen naar de Nederlandse situatie en wat er gedaan kan worden om dit te verbeteren?
In Groot-Brittannië wordt een andere definitie gehanteerd als het gaat over veteranen, hetgeen het moeilijk maakt om de resultaten van het onderzoek direct te vertalen naar de situatie in Nederland. Ondanks het verschil in definitie worden wel overeenkomsten gezien met de uitkomsten van het Brits onderzoek. Onderzoek door het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) onder Nederlandse veteranen laat ook zien dat vrouwen zich minder veteraan lijken te voelen dan mannen. Het meerjarig onderzoek «Zorgbehoeften van vrouwelijke en mannelijke veteranen», uitgevoerd door de Nederlandse Defensieacademie en waarvan in het tweede kwartaal 2024 het onderzoeksrapport wordt gepresenteerd, besteedt ook aandacht aan de identificatie als veteraan van zowel mannen als vrouwen. Daarnaast wordt ingegaan op de zorgvragen van mannen en vrouwen en de verschillen die mogelijk bestaan. Dit onderzoek wordt toegelicht in de Veteranennota 2023/2024, die begin juni aan de Kamer wordt aangeboden. Indien nodig, zal Defensie opvolging geven aan de resultaten.
Maakt Defensie gebruik vanbest practices uit andere landen ten aanzien van de positie van vrouwen in de krijgsmacht? Zo ja, kunt u aangeven wat hiervan wordt geleerd en geïmplementeerd in de Nederlandse krijgsmacht?
Defensie werkt op verschillende terreinen aangaande diversiteit en inclusie samen met andere overheden, bedrijven en kennisinstituten om kennis te delen en innovatie toe te passen. Waar mogelijk en relevant gebeurt dit ook internationaal. Nederland draagt bijvoorbeeld sinds oktober 2015 structureel bij aan het werk van het Nordic Centre for Gender in Military Operations (NCGM), wat tevens fungeert als het NAVO expertise centrum voor dit onderwerp. Vanuit project DOKS is ook contact met Scandinavische landen (Nordic Combat Uniform), België (Belgium Defence Clothing System) en Duitsland. De koers die de Scandinavische landen hebben gekozen komt erg overeen met de koers van Nederland, namelijk een focus op een systeemgedachte en intensief testen met gebruikers. In 2023 hebben daarnaast twee buitenlandse delegaties van het Noorse en Japanse leger een werkbezoek gebracht aan de Centrale Organisatie Integriteit Defensie. Tijdens deze bezoeken werden ervaringen uitgewisseld over (beleid rondom) sociale veiligheid, opvolging van meldingen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, hoe om te gaan met cultuurverandering en diversiteit en inclusie. Op 8 maart 2024, internationale vrouwendag, zijn tenslotte digitaal ervaringen uitgewisseld met vrouwelijke militairen in Oekraïne. Hierbij was aandacht voor het integreren van een genderperspectief in de operationele realiteit van Oekraïne en hoe om wordt gegaan met (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Dergelijke uitwisselingen zijn waardevol, zowel voor de Nederlandse krijgsmacht als voor partners, en zullen daarom ook blijvend aandacht krijgen.
Het bericht ‘Kajsa Ollongren: mooi als VDL Nedcar militaire voertuigen gaat produceren’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Gijs Tuinman (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het BNR-artikel «Kajsa Ollongren: mooi als VDL Nedcar militaire voertuigen gaat produceren» van 21 februari 2024?1
Ja.
In welk stadium bevinden de gesprekken van het ministerie met VDL zich op dit moment?
Het versterken van de Europese defensie-industrie alsook het opschalen van de productiecapaciteit en leveringszekerheid is cruciaal voor de gereedheid van de eigen krijgsmacht, de geloofwaardigheid van de Europese afschrikking en het voortzetten van de onverminderde steun aan Oekraïne tegen de Russische agressie.
De geopolitieke ontwikkelingen dwingen de Europese Unie (EU) en de NAVO om de strategische autonomie van Europa te versterken. Zoals vermeld moeten we aan de slag om onze technologische voorsprong te behouden en moeten we de militaire slagkracht vergroten. De defensiebudgetten binnen Europa zijn omhoog gegaan, de grote diversiteit aan wapensystemen moet omlaag en de samenwerking op het gebied van defensie en industrie moet verbeteren.
Daarom voert Defensie gesprekken met Nederlandse industrie waaronder VDL Groep. Defensie spreekt met VDL onder andere over de productie van technologieën en onderdelen voor Defensie die verder gaan dan ondersteunend materieel alleen, passend binnen de geldende vergunningseisen. Hierbij is het belangrijk te vermelden dat de capaciteit van de fabriek in Born op dit moment niet geschikt is voor de productie van de genoemde technologieën en onderdelen. Zowel VDL als Defensie zijn gemotiveerd om te onderzoeken op welke wijze deze locatie ingezet kan worden om bij te dragen aan productie-initiatieven.
Bij het in kaart brengen van kansen voor de versterking van de defensie-industrie zijn meerwaarde en snelheid leidend. Voor een vitale en robuuste sector is het zaak dat Nederland zoveel mogelijk blijft inzetten op vraagbundeling van internationale behoeftes en niet ontwikkelingen elders dupliceert.
Met betrekking tot het idee om in de gesloten autofabriek van VDL Nedcar in Born militaire voertuigen te laten produceren, bent u ook in gesprek met het Nederlandse bedrijfsleven dat militaire productie levert, zoals Defenture bijvoorbeeld, om op basis van Nederlandse licenties en design de autofabriek VDL Nedcar de productiecapaciteit van militair materieel in Nederland te vergroten?
Het kabinet werkt aan mogelijkheden voor diverse vormen van licentieproductie van munitie, en zet zich daarmee in voor het benutten van kansen die de productie- en leverzekerheid vergroten, zowel binnen Nederland als Europa. Op het gebied van licentieproductie informeerde Defensie de Kamer op 25 januari jl. over het streven naar meer productie van hoogtechnologische Battle Decisive Munitions (BDM) in Europa2.
We werken samen met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) actief aan verschillende mogelijkheden om de Nederlandse defensie-industrie te betrekken, onder meer door consortiumvorming en afspraken met betrekking tot industriële participatie. We nodigen het bedrijfsleven daarbij uit om met voorstellen te komen die inspelen op de stijgende behoefte aan BDM. Het kabinet zal uw Kamer nader informeren over de voortgang wanneer dat mogelijk is.
Gelet op de unieke en bijzondere competenties van hoog geautomatiseerde serieproductie, de dringende behoefte aan productiecapaciteit van militair materieel en het aanstaande ontslag van ervaren productiepersoneel, overweegt u gezien de dringende behoefte aan laag technologische en hoog volume militaire systemen, zoals terreinvoertuigen, drones, munitie en wapens een ultieme inspanning om de VDL-autofabriek in te passen binnen de Nederlandse Defensie Industrie Strategie?
Zoals eerder door het Ministerie van EZK op Kamervragen van JA21 (2023Z09410) gemeld, waren de faciliteiten op het VDL Nedcar terrein gericht op vergaand geautomatiseerde serieproductie van personenvoertuigen in grote volumes (capaciteit 200.000 auto’s per jaar). De specificaties voor militaire voertuigen of ander militair materieel wijken significant af van personenvoertuigen.
We blijven graag in gesprek, indien VDL of een andere marktpartij kansen zien om de assemblagehal in Born rendabel in te zetten voor assemblage of productie van materieel voor Defensie, zoals geschetst bij het antwoord op vraag 2 en 19. We hebben hierbij aan de eigenaren overgebracht dat we voorstander zijn van elke levensvatbare invulling die de defensie-industrie versterkt.
Bijzonder hoogleraar Frans Osinga stelt in het artikel de vraag die de Tweede Kamer u ook al vaker heeft gesteld, waarom kan de VDL-fabriek niet ingezet worden als munitie- of wapenfabriek, waarbij Defensie gelijk lange termijn orders plaatst?
Defensie voert zoals gezegd gesprekken met VDL.
Op 25 januari jl. is uw Kamer geïnformeerd over de plannen van het kabinet op het gebied van munitieproductie op de korte, middellange en lange termijn3. Dat doen we door bestaande Europese contracten maximaal uit te nutten en aanvullend voor gerichte munitiesoorten te kijken naar vraagbundeling.
Defensie voorziet binnen dit decennium geen vervanging van klein kaliber wapens. Wanneer de behoefte zich voor doet, ontvangt uw Kamer een A-brief hierover.
Is de «vier procent optie» een planningsscenario op het Ministerie van Defensie, gezien het feit dat u in het artikel stelt dat in het geval dat de Verenigde Staten uit de NAVO stappen het defensiebudget naar vier procent zal moeten stijgen en Nederland hierover moet gaan nadenken?
Ongeacht de uitkomst van de verkiezingen in de Verenigde Staten (VS) is de veiligheidssituatie in Europa ernstig verslechterd door de Russische agressie in Oekraïne. Daarom moet Europa meer verantwoordelijkheid voor de eigen veiligheid nemen en doen wat nodig is om de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging te versterken. Dat betekent investeren in de verhoging van de gereedheid, de gevechtskracht, het voortzettingsvermogen en de innovatie en modernisering van de Europese strijdkrachten. Het tegengaan van fragmentatie en bevorderen van standaardisatie alsook een robuuste Europese defensie-industrie versterkt de Europese zelfredzaamheid.
Zijn het hypothetische scenario van een NAVO zonder VS-ondersteuning en de stappen die de overige landen moeten nemen om de wegvallende capaciteiten, kennis en leiderschap in te vullen scenario's waarover wordt nagedacht binnen de NAVO? Zo ja, welke nieuwe capaciteiten verwacht u op te moeten richten in het geval de VS geen thuis meer geeft voor artikel 5 van de NAVO?
Zie antwoord vraag 6.
Bedoelt u vergaande taakspecialisatie wanneer u spreekt over een verdubbeling van het defensiebudget naar 21 miljard euro en het maken van keuzes over bepaalde systemen en over bepaalde krijgsmachtonderdelen?
Nederland moet doen wat nodig is om de krijgsmacht te versterken. Meerjarige financiële zekerheid is hierbij voor de krijgsmacht cruciaal. Binnen de beschikbare financiële ruimte wordt integraal gewogen welke investeringen het meeste effect sorteren en bijdragen aan een toekomstbestendige krijgsmacht die toegerust is voor haar taken. Dat betekent dat de krijgsmacht in alle militaire domeinen moet kunnen optreden en tegelijkertijd dat er in alle krijgsmachtonderdelen keuzes moeten worden gemaakt hoe die krijgsmacht van de toekomst vorm te geven. Hierbij is het militair advies leidend.
Ook samenwerking met partners is hierbij cruciaal. Interoperabiliteit, standaardisatie, pooling & sharing, gezamenlijke inkoop, training en onderhoud en uiteindelijk het delen of verdelen van capaciteiten zijn verschillende gradaties van samenwerking. Deze vormen van samenwerking dragen bij aan het versterken van onze eigen capaciteiten en die van onze bondgenoten.
Kunt u aangeven wat u bedoelt met het maken van keuzes over krijgsmacht onderdelen? Heeft u het hier over de Landmacht, Luchtmacht, Marine en Marechaussee?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zal de impact van keuzes maken zijn voor specifieke krijgsmachtonderdelen op het gebied van opleiden, trainen, oefenen en het gereedstellen van Nederlandse militaire capaciteiten voor de NAVO, aangezien alle domeinen en de krijgsmachtonderdelen cruciaal zijn om militair vermogen te genereren in het kader van het nieuwe operationele concept «multidomein optreden»?
De krijgsmacht hanteert het operationele concept «multidomein optreden» als centraal gedachtegoed voor concept- en capaciteitsontwikkeling. Multidomein optreden vraagt om een gebalanceerde krijgsmacht die geïntegreerd moet kunnen optreden in alle militaire domeinen, gesynchroniseerd met niet-militaire activiteiten. Zoals gezegd, spelen alle krijgsmachtdelen een essentiële rol om hier nu en in de toekomst invulling aan te geven. Interoperabiliteit intern de krijgsmacht en met nationale en internationale partners is hierbij van groot belang, aangezien de krijgsmacht nooit alleen opereert. Nationale en bondgenootschappelijke doelstellingen en afspraken vormen niet alleen een belangrijke leidraad voor keuzes in investeringen, maar ook voor het opleiden, trainen, oefenen en gereedstellen van militaire capaciteiten in bondgenootschappelijk verband.
Doelt u met uw uitspraken over de formatie op het verder invulling geven aan de vereisten, en Nederlandse tekortkomingen, uit deNATO Defence Planning Process (NDPP) en/of deRegional Plansvoortkomend uit het NATO Force Model, aangezien u heeft gezegd «door uw oogharen» naar de komende jaren te kijken?
Nederland moet doen wat nodig en mogelijk is om de afschrikking en verdediging te versterken en de vereisten van de nieuwe NAVO militaire verdedigingsplannen in te vullen. Dat betekent investeren in een defensieorganisatie die beschikt over voldoende vermogen om gelijktijdig nationale en internationale taken uit te voeren tijdens een existentieel conflict in Europa. Voldoen aan de afspraken van de Defence Investment Pledge om structureel minimaal 2% van het bbp aan Defensie te besteden, is daarbij een essentiële randvoorwaarde. Het is aan het nieuwe kabinet om gelet op internationale afspraken en de huidige en toekomstige dreiging een integrale afweging te maken tussen ambities en middelen voor de komende kabinetsperiode.
Zo nee op de bovenstaande vraag, waar kijkt u dan naar «door uw oogharen»?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u op de hoogte van het BNR-artikel «20.000 extra manschappen nodig om krijgsmacht op niveau te krijgen» van de Commandant der Strijdkrachten (CDS) Onno Eichelsheim van 24 februari 2024?2
Ja.
Bent u het eens met de analyse van de CDS dat alle industrieën aan de slag moeten met het realiseren van de benodigde productiecapaciteit in Europa?
Om de Europese militaire slagkracht te versterken is het essentieel dat de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie wordt vergroot. Het kabinet zet zich daar met partners actief voor in. Onderdeel daarvan is de inzet om meer Nederlandse industriële bedrijven in staat te stellen om voor Defensie en onze bondgenoten te produceren.
Hierbij dragen de Europese Defensie Industrie Strategie (EDIS) en het Europese Defensie Industrie Programma (EDIP) bij aan effectieve opschaling van de productiecapaciteiten in Europa.
Bent u het eens met de opmerking van de CDS dat we in Europa heel snel productiecapaciteit nodig hebben voor Oekraïne?
Ja.
Bent u het eens met de opmerking van de CDS dat we productielijnen in stand moeten houden, ook al hebben we op een gegeven moment voldoende voorraden?
Ja. Zoals eerder gecommuniceerd aan uw Kamer5, is de geopolitieke context drastisch gewijzigd. Daarom moeten we de Europese voorraden snel op orde krijgen. Het Europese bedrijfsleven vraagt hierbij om een langjarig perspectief om de gewenste investeringen te realiseren. Daarom zet het kabinet binnen het Defense Production Action Plan (DPAP) van de NAVO en het EDIS en EDIP via de EU in op geaggregeerde vraagbundeling.
Het is hierbij van belang om de Nederlandse industrie in Europa te positioneren op high-end producten of diensten, zodat Nederland zijn sterke technologische positie kan behouden. In lijn met Motie Podt6 werkt Defensie de mogelijkheden van een garantiefonds en andere financieringsmogelijkheden voor in de defensie-industrie uit. De opgebouwde kennis en productiecapaciteit kan in toekomst benut worden voor civiele dual use toepassingen. Zo creëren we een duurzaam en flexibel productiesysteem dat zowel voor onze krijgsmacht, het bedrijfsleven, de samenleving als onze bondgenoten op de lange termijn doeltreffend en effectief is en bijdraagt aan de Europese veiligheid.
Bent u het eens met de opmerking van de CDS dat Noorwegen een verstandig besluit heeft genomen om een hele productielijn op te kopen? Waarom wel of niet?
De CDS refereert naar de steun aan een Noors staatsbedrijf, en het hiermee versterken van de strategische autonomie. Nederland beschikt niet over staatsbedrijven binnen de defensie-industrie. Echter, net als Noorwegen onderkent het kabinet de urgentie van een robuuste sector. In de veranderende veiligheidscontext is er geen enkel Europees land dat geheel zelfstandig voor zijn eigen veiligheid kan zorgen. Nederland zet daarom in op samenwerking met vertrouwde partners en in samenspraak met vertegenwoordigers van de NLDTIB en Europese Defensie Technologische en Industriële Basis (EDTIB). De inzet is onder andere gericht op het verstevigen van Nederlandse industriële sterktes. Zoals geschetst moeten we het bedrijfsleven hierbij een langjarig perspectief kunnen bieden.
Hoe legt u de opmerking van de CDS uit, waarin hij zegt dat in het geval de VS uit de NAVO stapt het defensiebudget flink omhoog moet om juist geen keuzes te hoeven maken in het zwaartepunt van de eigen krijgsmacht, terwijl u in het eerdere BNR-artikel «Kajsa Ollongren: mooi als VDL Nedcar militaire voertuigen gaat produceren» juist zegt dat we dat wel moeten doen?
Het is niet aan de orde dat de VS uit het NAVO bondgenootschap treedt. Ongeacht de hoogte van de defensiebegroting zal Defensie keuzes moeten maken. Zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 6 en 7.
Bent u het eens met de stelling dat in het geval de VDL Nedcar fabriek in Born met haar unieke hoogwaardige serie productiecapaciteit en personeel kan worden omgezet tot een hoogwaardige productiefaciliteit voor munitie, drones, voertuigen en overig militair materieel, al dan niet op basis van licenties vanoriginal equipment manufacturer (OEM's), een grote boost geeft aan de noden voor Oekraïne en de geloofwaardigheid van de Europese afschrikking die noodzakelijk is om Rusland buiten Europa te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de vragen zo spoedig mogelijk en een voor een beantwoorden, gezien de aard van de vragen en de snelle ontwikkelingen op het geopolitieke speelveld?
Ja, voor zover mogelijk. Er is tijd gestoken in een zorgvuldige beantwoording en om de leesbaarheid te vergroten zijn enkele antwoorden samengevoegd.
De door de Verenigde Staten geleide aanvallen op Houthi trainings-, lanceer- en opslaglocaties van drones, raketten, kruisvluchtwapens en radarstations |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «US Destroyers, IKE Aircraft Shoot Down Houthi-Launched Missiles, Drones over Red Sea», dat een gedetailleerd overzicht geeft van de complexe Houthi-aanval van dinsdag 9 januari 2024 met een mix aan diverse drones, kruisraketten en ballistische anti-schipraketten?1
Ja.
In hoeverre is Nederland als maritieme natie, die de belangen van vrije doorvaart en ongestoorde koopvaardijvaart wereldwijd beschermt, in staat met de huidige middelen van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Luchtmacht een vergelijkbare dreiging op zee het hoofd te bieden?
Nederland draagt op verschillende manieren bij aan het tegengaan van de huidige dreiging in de Rode Zee. Dit kunnen we niet alleen. Daarom werkt Nederland samen met bondgenoten om dergelijke dreigingen op zee het hoofd te bieden.
Het kabinet steunt in dat kader diverse initiatieven. Zo draagt Nederland sinds 2009 bij aan de EU-geleide anti-piraterijmissie operatie Atalanta en neemt Nederland sinds 2020 deel aan EMASoH-AGENOR (European-led Maritime Awareness in the Strait of Hormuz), ter bevordering van de vrije doorvaart en de-escalatie in de Golfregio. Ook draagt Nederland met maximaal twee stafofficieren bij aan Operation Prosperity Guardian (OPG), gericht op het waarborgen van vrije en veilige doorvaart in de Rode Zee en de westelijke Golf van Aden. Daarnaast levert Nederland politieke en niet-operationele militaire steun met één stafofficier aan de door de Verenigde Staten geleide kinetische operaties tegen Houthi-systemen (Kamerstuk 2024D01 708, nr. 19 januari 2024).
In EU-verband wordt gewerkt aan de oprichting van een operatie onder EU-vlag voor de begeleiding en bescherming van schepen die door de Rode Zee en de westelijke Golf van Aden varen.
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in het Rode Zee gebied. We kijken hierbij naar mogelijk aanvullende inzet in Operation Prosperity Guardian of een bijdrage aan de EU-operatie die momenteel wordt opgericht. Mogelijk zal het luchtverdedigings- en commandofregat Zr.Ms. Tromp hiervoor worden ingezet (Kenmerk 2024D03 293, nr. 30 januari 2024). Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd.
Hoe ziet u de mix aan middelen en effecten die in het Defensie Projecten Overzicht (DPO) zijn opgenomen in samenhang met elkaar functioneren bij een vergelijkbare dreiging, zoals die van de Houthi’s in de Rode Zee?
Nederland beschikt over meerdere air and missile defence (AMD) capaciteiten (C2, sensoren, effectoren), zowel airborne als surface based. Deze capaciteiten zijn verdeeld over de Operationele Commando’s van Defensie en kunnen in nationaal verband of onder centrale aansturing van de NAVO worden ingezet.
Gezamenlijke oefeningen en trainingen dragen zorg voor een geïntegreerde en gecoördineerde air and missile defence. Defensie werkt aan het verwerven van systemen om de bestrijding van drones efficiënter te maken en te optimaliseren.
Specifieke projecten aangaande luchtdoelbestrijding opgenomen in het DPO zijn:
Kunt u uitleggen hoe een air and missile defense zone, met de middelen die Defensie nu heeft en de nieuwe en/of vervangingsprojecten uit het DPO, in samenhang functioneren? Kunt u ook aangeven welke materieelprojecten uit het DPO u daarin voorziet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven, op basis van de bovenstaande vraag, welke capaciteiten (sensor, shooterof commandovoering/integratie) Nederland met de uitvoering van het DPO straks niet bezit om air and missile defense in een maritieme omgeving uit te voeren? Kunt u aangeven welke (NAVO-)partners wel over deze capaciteiten beschikken en of daar plannen voor klaarliggen om mee samen te werken?
Nederland beschikt niet over de (shooter) mogelijkheid om in een maritieme omgeving ballistische raketten te onderscheppen buiten de dampkring. Nederland neemt deel aan wapenstudies en ontwikkelingstrajecten in Europese en Amerikaanse samenwerkverbanden voor de ontwikkeling van toekomstige interceptiecapaciteiten tegen hypersone wapensystemen. Nederland doet geen uitspraken over de capaciteiten van NAVO bondgenoten.
Was de beperkte bijdrage van slechts één niet-operationele stafofficier een bewuste strategische keuze van het kabinet? Of, in hoeverre was er sprake van de niet-beschikbaarheid (onderhoud, andere afspraken, etc.) van een waardevolle operationele bijdrage in de zin van een LC-fregat of M-fregat?
Voor zowel Operatie Prosperity Guardian als de inzet in de VS-geleide coalitie zijn alle mogelijke opties bekeken en gewogen. Voor de VS-geleide coalitie geldt dat de niet-operationele bijdrage met één stafofficier aansloot bij het verzoek van onze bondgenoten VS en VK. Met de huidige bijdrage geven we een signaal af richting de scheepvaart, onze bondgenoten en de Houthi’s dat dergelijke illegale aanvallen niet zonder consequenties kunnen en mogen passeren. Naast Nederland hebben ook Denemarken, Nieuw-Zeeland, Canada, Australië en Bahrein niet-operationele steun geleverd aan de meest recente aanvallen (d.d. 4 februari jl.). Italië, Duitsland, Zuid-Korea en sinds 22 januari ook Albanië, Kroatië, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen en Roemenië gaven politieke steun.
Aanvullend onderzoekt het kabinet momenteel de mogelijkheid om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd.
Is het kabinet voornemens om de militaire bijdrage aan het beveiligen van scheepvaart in de Rode Zee in de nabije toekomst te vergroten, te handhaven of af te bouwen? En waarom?
Het kabinet onderzoekt momenteel de wenselijkheid en mogelijkheid om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd (Kamerstuk 29 521, nr. 465 en kenmerk 2024Z01451).
Klopt het dat Nederlandse LC-fregatten en het M-fregat op dit moment niet beschikken over de mogelijkheid om vanaf zee gronddoelen aan te vallen?
De Nederlandse LC- en M-fregatten beschikken over raket- en kanonsystemen om in kustgebieden gronddoelen aan te grijpen.
Klopt het dat de Maritime Strike Capability pas op zijn vroegst in 2027 operationeel is op de fregatten, in 2029 op de onderzeeërs en de Air Deep Strike(JASM-ER) voor de F-35 ook pas vanaf 2027 operationeel is? (Kamerstuk 27 830, nr. 391)
Middels de D-brief Maritiem Strike Capabilityen de BD- briefDeep Air Precision Strike,beide verwacht in de tweede helft van 2024, wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de planning.
Gezien de relevantie en noodzaak tot een volwaardige deep strike capaciteit, zoals bijvoorbeeld in de Rode Zee en Oekraïne, ziet u noodzaak om deze deep strike projecten te versnellen?
Voor het verkrijgen van een Deep Strike Capaciteit voor de Luchtmacht en de Marine wordt het snelst mogelijke tijdspad doorlopen. Het verwerven, produceren, integreren en implementeren van deze capaciteit is een complexe taak en kost daarom tijd. Omdat de productiecapaciteit van deze wapens de vraag nog niet aankan, ontstaat schaarste en moeten beschikbare wapens verdeeld worden over meerdere klanten, waaronder de Amerikaanse krijgsmacht. Defensie rapporteert jaarlijks over alle DMP-plichtige projecten in het DPO en eventueel in gesprek met uw Kamer. De keuzes die ten grondslag liggen aan de materieelverwerving worden daar ook gemeld, zoals het type materieel, de relatie met andere projecten, de maximale kosten en het moment wanneer het instroomt in onze krijgsmacht.
Ziet u noodzaak of mogelijkheden om bijvoorbeeld de raketartilleriesystemen die per 2025 operationeel worden uit te breiden?
Met de Defensienota 2022 heeft Defensie gekozen om te investeren in raketartillerie als nieuwe capaciteit. Zoals in de D-brief raketartillerie vermeld, vindt in 2024 de engineering voor de serieproductieversie plaats (Kamerstuk 27 830, nr. 392 van 3 april 2023). In 2025 en 2026 vindt de serieproductie plaats: de assemblage van PULS lanceersystemen op nieuw te verwerven DVOW-voertuigen met pantsercabine. Defensie heeft vooralsnog geen plannen om het te verwerven aantal PULS raketartilleriesystemen te vergroten.
Ziet u noodzaak en mogelijkheden om de munitievoorraden voor raketartillerie uit te breiden en te bezien of de raketartillerie van de Landmacht ook in andere domeinen kan worden ingezet, bijvoorbeeld vanaf een Landing Dock Platform (LPD) of een ander maritiem platform?
In het project raketartillerie worden ook raketten ten behoeve van de inzetvoorraden verworven. In de vertrouwelijke bijlage bij de D-brief Raketartillerie (Kamerstuk 27 830, nr. 392) is de Kamer geïnformeerd tot welk niveau van de opgedragen NAVO-norm de inzetvoorraad met de beschikbare financiële ruimte aangevuld kan worden.
Defensie beziet in fase 3 van het bovengenoemde project de mogelijkheden voor het verwerven van Europese munitiesoorten. Deze fase omvat ook een verdere integratie met andere wapen-, sensor- en C4I-systemen, waarmee een volgende stap gezet wordt naar informatiegestuurd optreden. De inzet van raketartillerie vanaf maritieme systemen waaronder een LDP is operationeel niet voorzien en technisch niet door Defensie onderzocht.
Welke lessen trekt het kabinet uit de bescherming tegen vliegtuigen, raketten, drones en kruisvluchtwapens in de oorlog in Oekraïne? Over welke capaciteiten (sensor, shooter en commandovoering) vindt u dat een defensieorganisatie, van bijvoorbeeld de NAVO, in samenhang moet beschikken om de vitale componenten uit haar eigen krijgsmacht, maar ook haar steden, industrie, energie en overige kritische infrastructuur te beschermen?
Defensie is voortdurend bezig met het verder ontwikkelen van haar strategie en krijgsmacht gebaseerd op een doorlopende analyse van veranderende dreigingen en geopolitieke ontwikkelingen. Zo leert Defensie ook van de recente ontwikkelingen waaronder de oorlog in Oekraïne om de relevantie en effectiviteit van haar optreden constant te waarborgen. Tegelijkertijd zijn de huidige en toekomstige dreigingen dermate groot, talrijk en diffuus, dat we niet zelfstandig op alles voorbereid kunnen zijn. Onze (inter)nationale partners blijven essentieel bij het gezamenlijk kunnen optreden tegen de veelheid en complexiteit van dreigingen die op ons af komen. Zo doorlopen we samen met onze bondgenoten het NAVO Defensieplanningsproces (NDPP) waarin we gezamenlijk kijken naar de capaciteitendoelstellingen.
Eerder heb ik uw Kamer aangegeven op welke wijze en met welke investeringen wij onze krijgsmacht op dit moment voldoende toerusten om onze veiligheid en vrijheid te beschermen.2 Het is aan het nieuwe kabinet om gelet op internationale afspraken en de huidige en toekomstige dreigingen een nieuwe balans te bepalen tussen ambities en middelen in het (inter)nationale domein voor de komende kabinetsperiode.
Bent u op de hoogte van het artikel «Intensified Russian airstrikes are stretching Ukraine’s air defense resources, officials say» van Associated Press, dat laat zien dat Oekraïne aan het koorddansen is qua aantallen wapensystemen (Patriot, Amraam, etc.), maar nog meer qua kapitale munitievoorraden?2
Ja.
Kunt u in een vertrouwelijk brief aangeven hoe Nederland ervoor staat op het gebied van kapitale munitievoorraden voor lucht- en raketverdediging en in hoeverre we, in een vergelijkbaar conflict als de oorlog in Oekraïne, het zelf en binnen de NAVO vol zouden houden?
De oorlog in Oekraïne laat zien dat munitieverbruik gedurende een grootschalig conflict (high intensity warfare) zeer groot is. Daarom heeft de NAVO besloten tussentijds de normen voor de strategische voorraad munitie te verhogen. De opgedragen voorraadnormen voor luchtverdediging en grondgebonden gevechtssystemen zijn midden-2023 naar boven bijgesteld. Naar verwachting worden de normen voor wapensystemen in het lucht- en maritieme domein ook bijgesteld.
Met de beschikbare financiële middelen van de Defensienota 2022 kan de inzet-voorraad nog niet volledig aangevuld worden tot een eerste hoofdtaak niveau (Kamerstuk 27 830, nr. 395 van 18 april 2023). Uw Kamer is in de vertrouwelijke bijlage bij de brief «Aanvulling munitievoorraden eerste hoofdtaak» geïnformeerd tot welk niveau van de opgedragen NAVO-norm de inzetvoorraad aangevuld kan worden, evenals welk bedrag nodig is voor een vervolgstap.
Welke initiatieven onderneemt Defensie om ons tegen goedkope en in grote aantallen beschikbare drones te verdedigen, zoals bijvoorbeeld gebruikt door de Houthi's, zonder dat de krijgsmacht in de eerste dagen van een gevecht al zonder hoogwaardige munitie komt te staan?
De dreiging van drones neemt toe en er bestaat geen enkelvoudige oplossing die alle vormen van deze dreiging kan pareren. Effectieve bescherming van eenheden en objecten vraagt om een mix van oplossingen, die uiteenloopt van het beperken van de mogelijke effecten van een aanval tot het actief bestrijden van drones en/of drone-bedienaars.
Defensie werkt aan het verwerven van systemen om de bestrijding van drones efficiënter te maken en te optimaliseren, zoals met het project «Initiële Counter-Unmanned Aircraft Systems (C-UAS)» dat is opgenomen in het DPO in september 2023 (kamerstuk 27 830, nr. 417).
Naast het inrichten van specialistische capaciteit is in de Defensienota 2022 ook geld gealloceerd voor de verwerving van middelen ter zelfbescherming tegen kleine UAS. Voor verwerving van deze middelen is een project in voorbereiding.
Ook is in materieelvervangingsprojecten en bij Mid Life Updates aandacht voor het aanbrengen van zelfbeschermingsmogelijkheden tegen kleine drones en wordt naast verwerving van middelen om drones te bestrijden, bijvoorbeeld ook geïnvesteerd in middelen die bijdragen aan camouflage en misleiding. Een drone maakt deel uit van een systeem, waarin bijvoorbeeld ook bedienaar en verbindingen aangegrepen kunnen worden om onszelf te beschermen. Defensie onderneemt diverse initiatieven om ook offensieve en verstoringscapaciteiten te versterken.
Kunt u aangeven of er al dergelijke projecten in het DPO staan of dat er projecten met een kleiner volume lopen? Lopen er reeds onderzoeks- of innovatietrajecten of staan deze klaar om te worden opgestart?
Zie het antwoord op vraag 16. Naast de grotere projecten worden ook op kleinere schaal middelen verworven voor specifieke missie-ondersteuning en voeren we diverse Concept Development & Experimentation(CD&E) projecten uit om beter inzicht te krijgen in de effectiviteit en inpasbaarheid van bepaalde oplossingen zoals jammers, verschietbare netten, richtmiddelen, interceptiedrones en munitiesoorten. Bij de kennisinstituten is een kennisopbouwprogramma ingericht, specifiek ten behoeve van C-UAS (Kamerstuk 34 919, nr. 52).
Kunt u deze vragen een voor een en vóór 29 januari 2024 beantwoorden?
Hoewel de gebruikelijke termijn van drie weken is gehanteerd, is er zorg gedragen u de beantwoording voor de begrotingsbehandeling Defensie te sturen.
Het artikel ‘NATO’s Vilnius summit: the consequences for the Allies’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Gijs Tuinman (BBB), Silvio Erkens (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de zorgen van de heer Zandee dat het NATO New Force Model qua personele vulling vooral voor kleine NAVO lidstaten, waaronder Nederland, uitdagend gaat worden, zoals geuit in het artikel «NATO’s Vilnius summit: the consequences for the Allies»?1
De implementatie van het NATO Force Model (NFM) heeft verstrekkende gevolgen voor alle bondgenoten. Het vraagt onder andere om investeringen in en verdere adaptatie en versterking van onze krijgsmachten. Een voorwaarde voor groei zijn mensen en materieel. Een belangrijke afspraak is dat bondgenoten structureel minimaal 2% van het bbp aan Defensie besteden, conform de Defence Investment Pledge (DIP) van vorig jaar.
Bondgenoten zullen gezamenlijk voldoende eenheden met voldoende personeel beschikbaar moeten stellen voor de vulling van het NFM. Dat is nodig om de nieuwe militaire plannen voor afschrikking en verdediging van het bondgenootschap uit te voeren. Het kabinet investeert dan ook fors in het versterken en toekomstbestendig maken van de krijgsmacht, zoals beschreven in de Defensienota 2022. Dat zal komende periode de hoogste prioriteit moeten blijven. Gezien de omvang van deze uitdaging heeft Nederland binnen de NAVO aangedrongen op een realistische vulling van de plannen en een gefaseerde implementatie, omdat sommige benodigde militaire capaciteiten – inclusief benodigd personeel – pas in de komende jaren gereed en inzetbaar zijn.
Wat is de totale nationale behoefte aan personeel voor het invullen van de Nederlandse bijdragen aan regionale plannen zoals de NAVO heeft besloten in Vilnius vorig jaar?
De gevolgen voor de Nederlandse krijgsmacht en daarbij behorende personele behoefte worden volledig inzichtelijk zodra de NAVO de totale invulling van het NFM in detail heeft uitgewerkt. Bovendien zal het NATO Defence Planning Process (NDPP) de capaciteitsdoelstellingen voor bondgenoten herzien en de operationele behoefte voor de nieuwe plannen die voortvloeit uit het NFM mede bepalen (Force Structure Requirements). Zoals aangegeven in de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van de geannoteerde agenda (Kamerstuk 28 676, nr. 444 van 17 oktober 2023) informeert het kabinet uw Kamer, zo nodig vertrouwelijk, zodra meer bekend is over de implicaties voor Nederland.
Wat is de personele behoefte voor de territoriale verdediging en de bescherming van het Nederlandse grondgebied?
Collectieve verdediging en de afschrikking van agressie tegen het NAVO verdragsgebied is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle NAVO bondgenoten. De militaire verdedigingsplannen van NAVO voorzien in deze kerntaak. Nederland levert een militaire bijdrage via het NFM.
Zoals beschreven in de brief «Stand van zaken maatregelen «Behouden, binden, inspireren»» van 27 september jl. (Kamerstuk 36 410 X, nr. 7) is het binden en behouden van personeel één van de grootste uitdagingen voor Defensie. De vulling van de krijgsmacht moet worden verbeterd om de uitvoering van de grondwettelijke taken te kunnen garanderen. De voorgenomen investeringen en ontwikkelingen op het gebied van personeel blijven derhalve hard nodig. In de Kamerbrief «Contouren behouden, binden en inspireren» van 1 september 2022 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 8) zijn onze plannen uiteen gezet om de personele gereedheid te verbeteren. In de eerder genoemde brief «Stand van zaken maatregelen «Behouden, binden, inspireren»» is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken. Defensie zal aanvullende maatregelen moeten blijven nemen om de personele gereedheid te verbeteren.
Zijn de personele tekorten van dien aard dat de grondwettelijke taken niet kunnen worden nagekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Gezien het feit dat Het Multi Domain Optreden (MDO) het nieuwe operationeel concept van de NAVO vormt: in hoeverre stelt het MDO andere eisen aan personeel, materieel en commandovoering dan het New Force Model dat niet alleen gaat over meer mensen en middelen, maar ook over een andere manier van eenheden inzetten?
Het op 19 mei 2023 vastgestelde Alliance Concept for Multi Domain Operations (NATO MDO-concept) vormt samen met andere (deel)concepten het conceptuele kader voor de wijze van inzet van militaire capaciteiten van de NAVO binnen het Concept for the Deterrence and Defence of the Euro-Atlantic Area (DDA-concept) en de onderliggende Regional Plans (RPs). Dit concept richt zich op het orkestreren van militaire activiteiten binnen de vijf militaire domeinen, gesynchroniseerd met niet-militaire activiteiten. De krijgsmacht hanteert het NAVO MDO-concept als centraal gedachtegoed voor concept- en capaciteitsontwikkeling. De implicaties voor personeel, materieel en commandovoering worden op dit moment in kaart gebracht. Het MDO-concept en het NFM zijn complementair aan elkaar en stellen in die zin geen aanvullende eisen aan personeel, materieel en commandovering.
Draagt Nederland actief bij aan het observeren, identificeren, analyseren en definiëren van lessen die Nederland en de NAVO mee moeten nemen in de ontwikkeling van de Nederlandse / NAVO krijgsmacht op de korte en lange termijn? Zo ja, welke elementen in uw organisaties doen dat (wetenschappelijk, strategisch, operationeel en tactisch)?
Nederland en de NAVO werken doorlopend aan het observeren, identificeren, analyseren en definiëren van lessen voor de ontwikkeling van de Nederlandse krijgsmacht en de NAVO op zowel de korte en lange termijn. Nederland speelt een voortrekkersrol bij het versterken van de samenwerking met bondgenoten, het tegengaan van strategische tekortkomingen en capaciteiten, het opschalen van de defensie-industrie en het versterken van (kennis)specialisaties, waaronder onderwerpen zoals kritieke infrastructuur op de Noordzee. Het ontwikkelen van de krijgsmacht is een kernonderdeel van het werken bij de Nederlandse krijgsmacht en de NAVO.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Personeel/Materieel van maandag 29 januari 2024?
Ja.
De zorgen van Commandant der Strijdkrachten Onno Eichelsheim over de capaciteit van de Defensieindustrie |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het interview dat NRC heeft afgenomen met de Commandant der Strijdkrachten (CDS) Onno Eichelsheim?1
Het interview dat NRC heeft afgenomen met de CDS is bekend.
Op welke datum verwacht u dat de eerste granaat op Nederlandse bodem zal worden geproduceerd?
Het kabinet onderkent dat de munitie-producerende industrie moet opschalen, zowel binnen het NAVO bondgenootschap voor de noodzakelijke afschrikking en verdediging, als binnen Europa voor het verminderen van afhankelijkheden. Defensie zet nu stappen, zoals vraagbundeling, om het effect van vergroting van de productiezekerheid en leverings-zekerheid op de middellange termijn te bereiken.
Specifiek voor 155mm artilleriegranaten voor de Pantserhouwitser, maar ook voor 35mm granaten voor het CV90 infanteriegevechtsvoertuig beschikt Defensie over langlopende raamcontracten met de Europese industrie. Een eerste marktanalyse wijst uit dat deze bestaande Europese fabrikanten voldoende opschaalvermogen hebben om de Nederlandse meerbehoefte aan granaten voor de inzetvoorraad binnen vier jaar te kunnen vervullen. Daarom kiest Defensie er voor om de ruimte in de bestaande raamcontracten nog verder uit te nutten zodat we onze munitievoorraden – sneller dan in de Defensienota 2022 aangegeven – laten doorgroeien richting de geldende NAVO-normen.
Specifiek voor battle decisive munitions kijken we, samen met het Ministerie van EZK, naar een betekenisvolle bijdrage op munitiesoorten waar nog geen of nauwelijks Europese opschaling plaatsvindt. Bijvoorbeeld luchtverdedigingsraketten die nu nog van een Amerikaanse productielijn komen. Voor Patriot raketten wordt een Europese productielijn geopend in Duitsland, dit biedt een handelingsperspectief voor andere raketten.
Gezien het feit dat 30% van alle moderne wapensystemen onbemand zijn en de Landmacht een testeenheid Robots and Autonomous Systems heeft opgericht, hebben de Luchtmacht, Marine en Koninklijke Marechaussee (KMAR) plannen voor vergelijkbare eenheden?
De Koninklijke Marine heeft vooralsnog geen plan voor het oprichten van een aparte eenheid voor onbemande systemen. Deze systemen zullen organiek ondergebracht worden bij bestaande en toekomstige (bemande) eenheden. Voorbeelden zijn de onbemande systemen voor het bestrijden van zeemijnen die aan boord van de vervangende capaciteit voor de huidige mijnenjagers worden geplaatst en de nieuwe Anti Submarine Warfare-fregatten die met onbemande systemen zullen worden uitgerust. Daarnaast werkt de Koninklijke Marine al decennia met (deels) onbemande wapensystemen zoals de luchtverdedigingssystemen.
De Luchtmacht beschikt over een afdeling die werkt aan onbemande systemen. In 2024 wordt bij kennisinstituten onderzoek uitgevoerd naar potentiële toekomstige concepten. Dit onderzoek is een opstap naar een eventueel toekomstig Concept Development en Experimentation traject (net als de RAS eenheid nu voor het land domein uitvoert), afhankelijk van de uitkomsten van het genoemde onderzoek.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft vooralsnog geen plannen voor de oprichting van een aparte eenheid voor onbemande systemen. De onbemande systemen worden op het moment getest en zijn organiek ondergebracht bij bestaande eenheden. Deze systemen zijn onbemand, maar niet autonoom. De KMar werkt wel samen met de RAS eenheid bij gezamenlijke onderzoeksprojecten. Bovendien heeft de KMar op het gebied van robotica een formele samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Politie, Dienst Justitiële Inrichtingen en TNO.
Zo niet, bent u bereid om de oprichting van zulke eenheden te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Gezien het feit dat de Koninklijke Luchtmacht acht drones ter waarde van 400.000.000 euro in gebruik heeft en de ervaring in Oekraïne leert dat dit type drones een beperkte overlevingstijd heeft waardoor de Verenigde Staten deze niet meer aan Oekraïne leveren, kunt u aangeven of dit het type «drones van de toekomst' is waar de CDS het over heeft in het NRC-artikel?
In het NRC-artikel wordt gedoeld op andere type drone of onbemande (wapen)systemen dan de MQ-9 Reaper. Niettemin is en blijft de MQ-9 onderdeel van een toekomstige krijgsmacht die steeds meer zal bestaan uit onbemande sensor- en wapensystemen in het land, zee- en luchtdomein.
Defensie beschikt met de MQ-9 over een Airborne Intelligence, Surveillance and Reconnaissance (ISR) capaciteit die in staat is gelijktijdig op twee assen, boven land en boven zee, hoogwaardige informatie te verzamelen. De MQ-9 maakt deel uit van een breder bereik aan toekomstige onbemande (airborne) systemen met onder andere de kleinere onbemande systemen zoals de Raven, Puma en X-300 integrator. Uitbreiding van dit bereik met ISR-platformen en wapendragers, die een hogere overlevingskans hebben, worden onderzocht binnen EU- en NAVO-verband. Daarnaast zal naar verwachting het aantal lichte relatief goedkope onbemande systemen, die als verbruiksartikel worden ingezet, toenemen.
Zo niet, welk type dan wel?
Zie antwoord op vraag 5.
Is de Defensievisie 2035 nog steeds actueel in verband met toegenomen dreigingen en de lessen geleerd uit de oorlog in Oekraïne?
Nee. De Defensievisie 2035 is gepubliceerd in 2020 en keek vijftien jaar vooruit. De analyse en richting zijn nog steeds valide. Tegelijkertijd is Defensie voortdurend bezig met het verder ontwikkelen van haar strategie en krijgsmacht gebaseerd op een doorlopende analyse van veranderende dreigingen en geopolitieke ontwikkelingen. De recente ontwikkelingen waaronder de oorlog in Oekraïne en dreigingen elders in de wereld nopen voortdurend tot adaptatie om de relevantie en effectiviteit van het optreden van de krijgsmacht constant te waarborgen. Ook de NAVO (New Force Model) en EU (Strategisch Kompas) werken voortdurend aan hun voorbereiding voor de langere termijn.
Zou u deze vragen een voor een willen beantwoorden?
Ja.
Zou u deze vragen zo snel mogelijk kunnen beantwoorden?
Ja.
De mogelijke oprichting van een eigen tankbataljon |
|
Gijs Tuinman (BBB), Derk Boswijk (CDA), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met Kamerstuk 27 830, nr. 410 en het nieuwsartikel «Defensie heeft uitgewerkt plan voor terugkeer tanks klaarliggen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het van wezenlijk belang is dat Nederland weer de beschikking krijgt over een eigen tankbataljon, eventueel binnen de Duits-Nederlandse samenwerking, voor het landgevecht van nu en de toekomst en om te voldoen aan de NATO Defence Planning Capability Review waarin Nederland tot nog toe in gebreke blijft met betrekking tot de prioriteitsdoelstelling voor het leveren van een zware en een medium infanteriebrigade?
Gezien de verslechterde veiligheidssituatie sinds 2022 is het van wezenlijk belang dat onze krijgsmacht verder wordt versterkt. In de NATO Defence Planning Capability Review (DPCR, Kamerstuk 28 676, nr. 421 van 15 november 2022) oordeelt de NAVO dat de Nederlandse krijgsmacht met de Defensienota ’22 (DN22) over de gehele linie een opwaartse lijn heeft ingezet, maar dat er ook aanhoudende tekortkomingen zijn, met name op het terrein van slagkracht en (operationele) gevechtsondersteuning in het landdomein. Daarbij is de NAVO kritisch over het niet voldoen aan de prioriteitsdoelstelling voor het leveren van een zware en medium infanteriebrigade.
In de Defensienota 2022 is op basis van de beschikbare financiële middelen en het nationale militaire advies besloten de slagkracht gericht te versterken. Daarom is binnen de keuzes van de Defensienota 2022 geen tankbataljon opgericht. Sinds 2022 is de veiligheidssituatie verder verslechterd. Tegen de achtergrond van de aanhoudende Russische aanvalsoorlog in Oekraïne en de sterk toegenomen dreiging richting het NAVO-verdragsgebied, hebben de bondgenoten daarom tijdens de NAVO-top in Vilnius met de Defence Investment Pledgeafgesproken om minimaal 2 procent van het BBP uit te geven aan Defensie (Kamerstuk 28 676, nr. 440). Indien er extra budget voor de Krijgsmacht komt, dan kijken we over de volle breedte naar capaciteiten. Een besluit over een tankbataljon is daarom aan een volgend Kabinet.
Kunt u aangeven hoe Nederland en Duitsland de oprichting van een mogelijk nieuw tankbataljon in gezamenlijkheid gaan organiseren?
Een mogelijk nieuw tankbataljon zou kunnen worden gespiegeld met het huidige Duits-Nederlandse 414 Tankbataljon. De tanks zouden dan volledig Nederlands eigendom zijn en 20% Duits bemenst.
Kunt u aangeven wat de oprichting van een mogelijk nieuw tankbataljon voor de gezamenlijke Duits-Nederlandse gevechtskracht betekent en wat dit voor de Nederlandse gevechtskracht betekent?
Een nieuw tankbataljon zou betekenen dat Nederland extra slagkracht toevoegt aan de gezamenlijke gevechtskracht van NAVO. Hiermee wordt tevens de prioriteitsdoelstelling voor een Heavy Infantry Brigade (HIB) verder ingevuld. Een tankbataljon biedt de HIB versterking in slagkracht, bescherming en genetwerkte sensoren. Dit betekent eveneens een versterking voor het divisie- en legerkorpsniveau waarbij de Nederlandse brigade is ingedeeld. In de Defensienota 2022 zijn al stappen gezet om de slagkracht van de krijgsmacht te vergroten. Keuzes over de verdere versterking van de krijgsmacht zijn aan een volgend kabinet.
Worden er ook verdere vervolgstappen gezet naar aanleiding van de inventarisatie inzake de oprichting van een eigen tankbataljon? Zo ja, welke? Of blijft het vooralsnog bij deze informatiebrief?
Uitbreiding van de krijgsmacht met een tankbataljon is thans niet begroot (Kamerstuk 27 830, nr. 410). Er worden op dit moment dan ook geen verdere vervolgstappen gezet.
Staat u nog steeds achter uw stellingname dat financiën de grote bottleneck is? Hoe verhoudt zich dit tot de onderbesteding van de afgelopen jaren en het feit dat waarschijnlijk ook de komende jaren sprake zal zijn van onderuitputting? In hoeverre is het mogelijk om de aanschaf van tanks te financieren uit de onderuitputting op de begroting van Defensie, inclusief het Defensiematerieelbegrotingsfonds?
Defensie heeft ten opzichte van 2022 in 2023 € 2 miljard meer uitgegeven en is € 5 miljard meer verplichtingen aangegaan. Een tankbataljon kost jaarlijks tussen € 260–315 miljoen. Dit omvat over een planperiode van 15 jaar zowel de investeringskosten, de materiële en personele exploitatiekosten als gerelateerde kosten voor zogeheten «tweede en derde orde effecten». De huidige begroting biedt geen financiële ruimte voor uitbreiding van de krijgsmacht met een tankbataljon. Ook niet vanuit onderbesteding. Er zijn namelijk al verplichtingen aangegaan voor dit budget. Het DMF biedt juist ruimte om budget te schuiven naar jaren dat het budget nodig is voor betalingen. Met incidenteel geld kan daarom geen structurele capaciteit worden gefinancierd. Een besluit over een tankbataljon is daarom aan een volgend Kabinet.
Wat zijn volgens u de consequenties op het gebied van personele en materiele gereedheid en geoefendheid van het eventueel stationeren van een op te richten tankbataljon in Nederland (Havelte bijvoorbeeld)?
De samenwerking met Duitsland levert diverse (schaal)voordelen op. Zo bieden de oefen- en schietterreinen bij de Nederlandse kazernes onvoldoende ruimte om realistisch met een tankbataljon te kunnen trainen of schieten; biedt stationering op Bergen-Hohne voordelen voor opleiden & trainen; legt het geen beslag op schaarse bouw-, stikstof- en geluidsruimte in Nederland; biedt het instandhoudingsvoordelen vanwege geografische nabijheid van de industrie en opleidingsvoordelen vanwege nabijheid van het tankopleidingscentrum. Daarnaast is in Duitsland de meeste infrastructuur, zoals legering, les- en kantoorgebouwen, logistieke magazijnen en technische ruimtes al beschikbaar.
Kunt u nader toelichten hoe de observatie over technologische ontwikkelingen en wenselijkheid van geïntegreerde bemande en onbemande systemen mee zijn genomen in de analyse over het oprichten van een eigen tankbataljon?
Technologische ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht maken het mogelijk en wenselijk dat een eventueel tankbataljon in de toekomst 2/3 bemand en 1/3 onbemand wordt. Nederland werkt nationaal aan de ontwikkeling van Future Ground Combat Systems, o.a. door de Robotics & Autonomous Systems (RAS) eenheid en het kennisproject Combat Unmanned Ground Systems (CUGS). Met het project CUGS werkt Defensie toe naar oplossingen, die op de middellange termijn invulling kunnen geven aan de eerste onbemenste operationele capaciteit. Nederland zoekt daarbij, zoals in de motie-Stoffer (Kamerstuk 35 570 X, nr. 53) opgeroepen, internationale aansluiting bij het Frans-Duitse project Main Ground Combat System (MGCS). MGCS voorziet vanaf 2040 de eerste Europese next generation combat systems te leveren, waaronder de integratie met volledig onbemenste gevechtssystemen.
Kunt u de Kamer een nadere kostenspecificering toedoen hoe de jaarlijks terugkerende kosten (geraamd op € 260–315 miljoen) zijn opgebouwd? Welke schaalwinsten zijn daarin opgenomen, daar gezamenlijk in te kopen met Duitsland en gezamenlijk ketens te gebruiken op het gebied van voorraad, onderhoud, herstel en kennismanagement?
Deze kostenspecificatie bevat commercieel vertrouwelijke elementen. Derhalve is de specificering in de bijgaande vertrouwelijke bijlage opgenomen. Het Europese Leopard 2A8 Procurement Initiative biedt schaalvoordelen op het gebied van levertijd, prijs en Europese interoperabiliteit. Deze effecten op het benodigde budget voor de gevechtstanks en het bijbehorende pakket reservedelen zijn in het investeringsbedrag in de vertrouwelijke bijlage verwerkt. Daarnaast is voor alle afnemende landen de tank identiek, dus zonder land-specifieke eisen, met als enige uitzondering de voorzieningen voor nationale command & control middelen. Dit levert binnen de gehele Europese gebruikersgroep voordelen op voor kennismanagement,instandhouding, standaardisatie en interoperabiliteit.
Klopt het dat de Duitsers Nederland hebben gevraagd of wij mee willen doen aan een Duits-Europees initiatief om nieuwe Leopard 2A8-tanks te bestellen? Klopt het dat u Duitsland in augustus heeft laten weten dat Nederland meer tijd nodig heeft om een besluit te nemen?
Ja, Nederland is door de Duitse regering uitgenodigd om aan het vraagbundelingsinitiatief voor de Leopard-2A8 gevechtstanks deel te nemen. De Staatssecretaris heeft, mede vanwege de demissionaire status van het kabinet, in de zomer van 2023 uitstel-van-opgave aan zijn Duitse ambtsgenoot gevraagd en gekregen.
Hoeveel tijd heeft Nederland nog om tot een besluit tot deelname te komen?
Er is met Duitsland geen nadere datum voor opgave afgesproken. Keuzes voor de verdere versterking van de krijgsmacht zijn aan een nieuw kabinet.
Kunt u deze vragen ruim voor de begrotingsbehandeling Defensie beantwoorden?
Ja
Het artikel 'Rijksambtenaren Buitenlandse Zaken demonstreren tegen Nederlands Israëlbeleid' |
|
Gijs Tuinman (BBB), Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rijksambtenaren Buitenlandse Zaken demonstreren tegen Nederlands Israëlbeleid»?1
Ja.
Hoe taxeert u de deelname van uw ambtenaren aan deze demonstratie tijdens werktijd?
De wekelijkse demonstraties vinden plaats tussen 12:00 uur en 12:30 uur en vallen dus in de lunchpauze van de ambtenaren.
Klopt het dat de eis van de ambtenaren voor een staakt-het-vuren strijdig is met kabinetsbeleid?
Nederland maakt zich zeer ernstige zorgen over de schrijnende humanitaire situatie in Gaza en roept op tot snelle en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp. Voor structurele humanitaire hulp zijn direct maatregelen nodig, zoals een onmiddellijk tijdelijk humanitair staakt-het-vuren. Het door een groep ambtenaren ingenomen standpunt voor een permanent staakt-het-vuren vormt geen kabinetsbeleid.
Klopt het dat de genoemde eenstaatsoplossing van de initiatiefneemster voor de demonstratie strijdig is met het kabinetsbeleid?
Nederland blijft inzetten op een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël en een levensvatbare Palestijnse staat in vrede naast elkaar bestaan. Dit standpunt staat los van de ingenomen standpunten van de initiatiefneemster van de demonstraties.
Erkent u dat in de staat Israël al Joden en Arabieren samen wonen, en Israël juist uit Gaza haar eigen burgers en militairen heeft teruggetrokken in 2005?
Het klopt dat er in Israël zowel een Joodse als Arabische bevolking woonachtig is. In augustus 2005 heeft Israël zich teruggetrokken uit de Gazastrook, daarbij werden ook Israëlische kolonisten uit de Gazastrook geëvacueerd.
Schuurt de werkwijze van deze ambtenaren dan niet met artikel 10.1 van de Ambtenarenwet 2017? Zo ja, wat wil u eraan doen om dit in het vervolg te voorkomen en welke consequenties heeft deze demonstratie?
Ambtenaren kennen net als alle andere burgers de vrijheid van meningsuiting. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt hieraan de beperking dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
Of hiervan sprake is, kan per situatie verschillen. Allerlei factoren kunnen meespelen, zoals maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp, de betrokkenheid van de ambtenaar bij het onderwerp, en het moment en de manier waarop ambtenaren opvattingen kenbaar maken.
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de ambtenaar zelf om hierin een afweging te maken. Achteraf zal de ambtenaar zich jegens de werkgever moeten kunnen verantwoorden. Vervolgens is het aan de werkgever om, gelet op alle omstandigheden, zorgvuldig te beoordelen of in een concreet geval door de ambtenaar een grens is overschreden. Dit is afhankelijk van de concrete omstandigheden van de individuele handeling.
Beaamt u dat het aan parlementariërs en kabinetsleden is om openlijk politieke uitspraken te doen over politiek gevoelige zaken?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Stoffer (kenmerk 2023Z18329), onderschrijft het kabinet dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen. Dit laat onverlet dat ambtenaren persoonlijke meningen en voorkeuren kunnen hebben en daar, binnen de in wet- en regelgeving gestelde grenzen, uiting aan kunnen geven.
Kent u andere voorbeelden waar er door ambtenaren van een departement werd gedemonstreerd tegen het beleid van het eigen ministerie? Zo ja, hoe werd daarna gehandeld?
Het ministerie heeft geen weet van demonstraties door ambtenaren bij andere ministeries. De rijksoverheid registreert het gedrag van ambtenaren ook niet als dusdanig.
Bent u het eens dat ambtenaren op persoonlijke titel mogen demonstreren maar dat dit onder werktijd, net buiten hun werkplaats en met beroep op de leus «civil servants demand ceasefire» onwenselijk is?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Welke acties en gesprekken zijn er geweest op het departement van Buitenlandse Zaken na de petitie van 25 oktober die door diverse ambtenaren in functie werd ondertekend?
Sinds de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 en het daarop volgende conflict tussen Israël en Hamas zijn er binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere acties ontvouwd. Zo is de thematiek meermaals besproken in de bestuursraad en in verschillende bijeenkomsten met afdelingsdirecteuren. Daarbij is opgeroepen om binnen de afdelingen en teams gesprekken te voeren, eventueel met gespreksbegeleiding vanuit het team voor organisatieontwikkeling.
De centrale lijn daarbij is altijd geweest om enerzijds te normeren dat verschillen in opvatting niet ten koste moesten gaan van de ambtelijke professionaliteit en een respectvolle omgang met collega’s. Anderzijds zijn er meerdere interne mogelijkheden gecreëerd om met elkaar van gedachten te wisselen en verschillende perspectieven in te brengen. Vanuit bestuurlijk niveau wordt de boodschap uitgedragen dat er binnen het departement altijd ruimte is voor andere inzichten en interne tegenspraak. De Gids ambtelijk vakmanschap en de Handreiking Ambtenaar en grondrechten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn actief onder ieders aandacht gebracht.
Houden ambtenaren die nu bij de demonstratie betrokken zijn zich aan de geest en de conclusies van gesprekken die na 25 oktober gevoerd zijn?
Net als iedereen heeft een ambtenaar grondrechten als vrijheid van meningsuiting en recht op demonstratie. De demonstraties zijn niet direct een uitkomst van de binnen Buitenlandse Zaken intern gevoerde dialoog. Die dialoog is permanent en het overgrote deel van de medewerkers maakt gebruik van de geboden mogelijkheden om hun zorgen bespreekbaar te maken.