Genderzorg voor jeugd |
|
Lisa Westerveld (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Genderzorg voor jeugd dreigt te verdwijnen in het zuiden van Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk en problematisch is als bureauJIJ, de enige aanbieder van genderzorg aan jongeren onder de 18 in Noord-Brabant, verdwijnt?
Kwetsbare jeugdigen moeten kunnen rekenen op tijdige en passende hulp. In de praktijk zijn sommige specialistische jeugdhulpvormen onvoldoende beschikbaar. Dat vind ik onwenselijk. Betere organisatie en inkoop van specialistische jeugdhulp is daarom nodig. Het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg, dat op 25 april jl. bij uw Kamer is ingediend, is een belangrijke stap ter invulling hiervan. Het wetsvoorstel regelt onder meer dat gemeenten verplicht regionaal moeten samenwerken bij de inkoop van specialistische jeugdzorg, om zo te zorgen voor een dekkend jeugdzorglandschap.2 Een onderdeel hiervan is een algemene maatregel van bestuur (amvb) waarin ik jeugdhulpvormen wil opnemen die de Jeugdregio verplicht op regionaal niveau moet inkopen.
Welke concrete maatregelen zou u kunnen nemen om bureauJIJ te ondersteunen? Bent u ook bereid hiervoor maatregelen te treffen? Zo nee, wat zijn hiervoor de redenen? Zo, ja, welke maatregelen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het contracteren van een toereikend aanbod van vormen van jeugdzorg die deze aanbieder levert. Vanuit het Ministerie van VWS is contact opgenomen met de jeugdhulpregio Hart van Brabant. In dat contact is ons gemeld dat de gemeenten in de jeugdhulpregio waar BuroJIJ actief is, in gesprek zijn met BuroJIJ om binnen de bestaande contractafspraken de samenwerking voort te zetten. Vanuit het Rijk werken we aan wet- en regelgeving om de inkoop en organisatie van specialistische jeugdzorg te verbeteren en zo de beschikbaar hiervan te vergroten.
Kunt u aangeven hoeveel jongeren in Nederland op dit moment op de wachtlijst staan voor genderzorg vanuit de jeugdzorg? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Voor (specialistische) genderzorg voor jeugdigen onder 18 jaar zijn geen actuele cijfers bekend van aantallen wachtenden en gemiddelde wachttijden. Dat wordt landelijk ook niet bijgehouden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp, dus ook genderzorg. Bij hulpvragen die vastlopen kunnen ouders, jongeren, gemeenten en zorgverleners terecht bij het regionaal expertteam. Dit expertteam heeft als doel om voor elk kind passende hulp te organiseren, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag. Daarnaast ondersteunt de Aanpak Wachttijden in opdracht van het Ministerie van VWS en de VNG jeugdzorgregio’s bij het aanpakken van onderliggende oorzaken van wachttijden. Deze aanpak is gericht op structurele verbeteringen in de hele keten van instroom, doorstroom en uitstroom van de jeugdzorg om wachttijden duurzaam terug te dringen.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde wachttijd is voor specialistische genderzorg voor jongeren (vanuit de jeugdzorg)? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten welke concrete maatregelen u zult nemen om aan de slag te gaan met de wachtlijst voor genderzorg voor jongeren (vanuit de jeugdzorg), zeker gezien de schadelijkheid van lange wachtlijsten voor hen?2
Ik zet in op de verbetering van het jeugdhulpstelsel door onder andere de wet «verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» en de Aanpak Wachttijden, zoals genoemd in het antwoord op vraag 4 en 5.
Omdat er op dit moment landelijk gezien weinig zorgaanbieders zijn waar jongeren terecht kunnen in geval van hulp bij gendervraagstukken, wordt door het Landelijk Platform Transgenderzorg4, dat op dit moment in oprichting is, een gesprek georganiseerd met onder andere de Nederlandse GGZ, de VNG en het Ministerie van VWS. Doel van dit gesprek is te verkennen welke gerichte acties ondernomen kunnen worden om de transgenderzorg voor jeugd te verbeteren.
Om transgender jongeren te ondersteunen tijdens de periode van wachten en ze een plek te bieden waar ze terecht kunnen met vragen, is de chatservice Genderpraatjes beschikbaar. Deze chatservice biedt de mogelijkheid om vragen te beantwoorden rondom gender en genderidentiteit. De subsidie van Genderpraatjes loopt af in 2025. Momenteel vinden er gesprekken plaats over eventuele voortgang daarvan.
Tot slot is het van belang dat meer kennis en expertise op het gebied van genderdiversiteit in de reguliere zorg en de bredere maatschappij beschikbaar komt. Het is van belang dat kinderen met gendervragen goed terecht kunnen bij een huisarts, een lokaal team en/of de reguliere GGZ. Dat vraagt om meer expertise in reguliere GGZ en bij huisartsen (en/of POH GGZ) om eerste vragen goed te kunnen screenen; gelijk inzetten van juiste passende hulp helpt de druk op de specialistische genderhulp te verminderen. Om dat laatste mogelijk te maken zijn in opdracht van het Ministerie van VWS webinars voor professionals georganiseerd.
Voor alle inzet van het Ministerie van VWS op het gebied van transgenderzorg verwijs ik u naar de reactie die mijn collega, de Minister van VWS, geeft op de vragen en opmerkingen uit het schriftelijk overleg van de vaste commissie voor VWS inzake de kabinetsreactie op het Final Report van de Cass Independent Review, de betekenis hiervan voor genderzorg voor minderjarigen in Nederland en de uitvoering van aangenomen moties. Deze is 8 november 2024 aan uw Kamer verzonden.
Kunt u concreet toelichten wat de huidige stand van zaken is omtrent de motie-Tielen?3
De motie Tielen (VVD) vraagt de regering in overleg met wetenschappelijke verenigingen en eerstelijnszorg te komen tot bredere zorgprotocollen. Zoals in de brief van 5 april 20246 aan uw Kamer is meegedeeld is de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard transgenderzorg afgerond. Op dit moment vindt de herziening van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch plaats. Deze is gericht op de medisch specialistische transgenderzorg in de tweede lijn. De huisarts verleent deze specialistische zorg niet. Gezien de relevantie van transgenderzorg voor huisartsen, neemt het Nederlands Huisartsen Genootschap deel aan de besprekingen over de herziening voor de onderwerpen waar zij in de transgenderzorg mee te maken hebben, onder andere voor het onderdeel organisatie van zorg. Met de eerder genoemde webinars voor o.a. huisartsen en POH GGZ wordt ingezet op het vergroten van kennis over transgenderzorg in de huisartsenpraktijk.
Daarnaast heeft de Minister van VWS de Gezondheidsraad onder andere gevraagd in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over (langetermijn)gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de fysieke en mentale gezondheid. Ook vraagt de Minister de Nederlandse aanpak te vergelijken met de aanpak in andere landen en met zorgstandaarden en geldende wet- en regelgeving. De Gezondheidsraad zal hierover eind 2025/begin 2026 advies uitbrengen.
Welke concrete maatregelen gaat u ondernemen om erop toe te zien dat er voldoende aanbod van specialistische genderzorg voor jongeren blijft bestaan in Nederland?
Op dit moment wordt gewerkt aan de oprichting van een Landelijk Platform Transgenderzorg. Het Landelijk Platform Transgenderzorg zal een signalerende functie richting betrokken partijen gaan vervullen. In de door hen te ontwikkelen werkagenda zal ook de zorg voor minderjarigen een plek krijgen. Hierover hebben ook oriënterende gesprekken plaatsgevonden met o.a. de VNG. Voor overige maatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
De stand van zaken omtrent seksuele gezondheid in Nederland |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Monitor Seksuele Gezondheid»?1 Zo ja, kunt u hier een reactie op geven?
Ja, ik ben bekend met het rapport «Monitor Seksuele Gezondheid». Gedegen surveillance en monitoring zijn belangrijk voor goed beleid. Daarom hecht ik eraan dat deze monitor eens per vijf jaar wordt gepubliceerd. Uit de monitor blijkt dat een overgroot deel van de Nederlandse bevolking hecht aan keuzevrijheid, consent en seksuele voorlichting: cruciale aspecten die bijdragen aan iemands seksuele gezondheid en welzijn. Helaas laat de monitor ook zorgelijke resultaten zien, bijvoorbeeld dat het condoomgebruik afneemt en dat seksueel grensoverschrijdend gedrag veel voorkomt. Het afnemende gebruik van condooms is ook zorgelijk in het licht van het toenemende aantal soa’s. Het gebruiken van een condoom is, naast een anticonceptiemiddel, een belangrijke manier om soa’s te voorkomen. In mijn antwoord op vraag 4 licht ik nader toe wat ik ga doen naar aanleiding van deze ontwikkeling.
Bent u op de hoogte van het feit dat het pilgebruik afneemt onder vrouwen, vooral onder jonge vrouwen? Kunt u hierop reflecteren?
Ja, ik ben op de hoogte van de daling in het gebruik van de anticonceptiepil onder vrouwen. De monitor laat zien dat deze afname vooral zichtbaar is bij seksueel actieve vrouwen in de leeftijdsgroep van 18 tot en met 24 jaar.
Verschillende factoren zijn mogelijk van invloed op deze ontwikkeling, al zijn deze verbanden niet aangetoond. Allereerst worden jonge vrouwen zich steeds bewuster van de mogelijke (hormonale) bijwerkingen van de pil, zo blijkt uit eerder onderzoek van Rutgers2. De Monitor Seksuele Gezondheid laat een vergelijkbaar resultaat zien, namelijk dat het niet willen gebruiken van hormonen – onder jongeren – de meest genoemde reden is om geen anticonceptiemiddel te gebruiken. Of misinformatie invloed heeft op deze veranderende kijk op hormonen en op de afname van het pilgebruik, is niet aangetoond. Een andere mogelijke factor voor de afname van het pilgebruik is de bredere beschikbaarheid van verschillende anticonceptiemethoden. Vrouwen kunnen uit een breder scala aan anticonceptiemethoden kiezen – variërend van hormonale opties zoals de anticonceptiepil of anticonceptiering of -pleister tot langdurige anticonceptiemethoden zoals een spiraaltje of implanon (staafje) – en zij hebben toegang tot meer informatie over deze methoden.
Het is belangrijk om te vermelden dat er vrouwen zijn die negatieve bijwerkingen van de pil ervaren, maar er ook vrouwen zijn die tevreden zijn over de pil en geen bijwerkingen ervaren: iedere vrouw heeft immers andere behoeften en voorkeuren. De pil is nog meest de meest gebruikte anticonceptiemethode. Ik vind het bovenal van belang dat vrouwen goed geïnformeerd zijn over de verschillende vormen van anticonceptie, zodat zij een weloverwogen beslissing kunnen nemen.
Heeft u, net als de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, signalen ontvangen dat veel vrouwen ervoor kiezen geen gebruik te maken van hormonale anticonceptie wegens zorgen over de invloed op het eigen lichaam? Welke concrete maatregelen neemt u om erop toe te zien dat eerlijke voorlichting breed beschikbaar is voor jonge vrouwen?
Ja, ik ben ermee bekend dat een groeiend aantal vrouwen ervoor kiest geen hormonale anticonceptie te gebruiken, mede door zorgen over de mogelijke invloed van hormonen. Dit blijk ook uit het eerder genoemde onderzoek van Rutgers naar het gebruik van natuurlijke anticonceptiemethoden. Het is van groot belang dat iedereen toegang heeft tot betrouwbare objectieve informatie over anticonceptie en niet enkel informatie opzoekt op sociale media waar ook misinformatie wordt verspreid. Een weloverwogen keuze kan immers alleen worden gemaakt als vrouwen goed geïnformeerd zijn over de mogelijkheden, de werking en de eventuele bijwerkingen van verschillende methoden, zowel hormonaal als niet-hormonaal (zoals de vruchtbaredagenmethode, ook wel «natuurlijke anticonceptie» genoemd).
Op verschillende manieren wordt gezorgd voor breed beschikbare informatie en voorlichting over anticonceptie. Zo is er de vernieuwde gespreksleidraad voor onbedoelde zwangerschappen voor huisartsen, die in 2022 is herzien door de SeksHAG (een expertgroep van het Nederlands Huisartsen Genootschap), Fiom en Rutgers. Daarnaast is er een e-learning ontwikkeld voor huisartsen als onderdeel van een online scholingstraject, met onder andere de module «Preventie van (herhaalde) onbedoelde zwangerschap». In deze module wordt ingegaan op het onderwerp anticonceptie. Ook ondersteun ik verschillende organisaties, zoals Soa Aids Nederland en Rutgers, die betrouwbare informatie over anticonceptie en seksualiteit beschikbaar stellen via hun websites, bijvoorbeeld Sense.info en anticonceptievoorjou.nl. Ook bieden de Centra Seksuele Gezondheid (CSG) van GGD’en seksualiteitshulpverlening aan jongeren, in zogenoemde Sense spreekuren, waarin jongeren vragen kunnen stellen over bijvoorbeeld anticonceptie.
Via het onderwijs bereik ik jongeren. Ik ondersteun scholen met de stimuleringsregeling «Gezonde Relaties & Seksualiteit», waarmee scholen extra aandacht kunnen geven aan seksuele vorming in het curriculum en schoolbeleid. Dit jaar nog start er een online campagne over anticonceptie, gericht op jongeren, met als doel hen te helpen een anticonceptiemethode te kiezen die bij hen past, op basis van betrouwbare informatie.
Daarnaast gebruik ik inzichten uit wetenschappelijk onderzoek om beleid aan te scherpen waar nodig. Zo wordt eind 2025 de tweede deelstudie van het project «Aanvullende Vragen Onbedoelde Zwangerschap» (AVOZ) van ZonMw verwacht, die onder andere zal onderzoeken welke factoren bijdragen aan onbedoelde zwangerschappen, zoals het gebruik van anticonceptie.
Naast goede voorlichting werken we aan de toegankelijkheid van anticonceptie. Sinds juli 2023 heb ik abortusklinieken de mogelijkheid gegeven om extra anticonceptiecounseling te bieden aan vrouwen in een kwetsbare positie, vlak voor of na een abortusbehandeling. Er is ook (extra) geïnvesteerd in het programma «Nu Niet Zwanger», zodat gemeenten indien nodig anticonceptie kunnen bekostigen voor cliënten van dit programma.
Met deze maatregelen zorg ik ervoor dat iedereen een weloverwogen en persoonlijke keuze kan maken over de vorm van anticonceptie die het beste bij diegene past.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat het condoomgebruik in Nederland afneemt terwijl de frequentie van soa’s blijft toenemen?2 Zo nee, kunt u toelichten waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat het gebruik van anticonceptie toeneemt en het aantal soa’s afneemt?
Ik vind de daling van het condoomgebruik en de stijging van gonorroe zorgelijke ontwikkelingen. Het RIVM heeft mijn ambtsvoorganger eerder laten weten dat hoewel de huidige verheffing van gonorroe weliswaar zorgen baart, deze nog niet om acute actie vraagt. Dat ontslaat ons er echter niet van om mogelijkheden die we hebben – om de daling van het condoomgebruik en de stijging van gonorroe tegen te gaan – te benutten. Daarbij is er bij seksuele gezondheid behoefte aan een beweging naar preventie, waarbij ik hecht aan bewezen effectiviteit van interventies. Daarom heb ik het RIVM opdracht gegeven om in samenwerking met Soa Aids Nederland onderzoek te doen naar mogelijke interventies om condoomgebruik onder risicogroepen voor soa te stimuleren en de effecten daarvan. Ik verwacht de resultaten van het interventieonderzoek in de zomer van 2025. Op basis hiervan zal ik bezien of en hoe interventies voor het stimuleren van condoomgebruik – daarmee het tegengaan van soa-stijging – ingezet kunnen worden.
In mijn antwoord op vraag 3 ben ik reeds ingegaan op de concrete maatregelen rondom anticonceptiegebruik, waarmee ook wordt ingezet op het voorkomen van soa’s. Zo is er in de genoemde online campagne specifiek aandacht voor het condoom. Op sense.info is ook eerlijke en betrouwbare informatie over soa en seksuele gezondheid te vinden. Daarnaast voeren GGD’en en Soa Aids Nederland activiteiten uit om groepen te bereiken die nog niet bekend zijn met het soa-testaanbod bij de GGD.
Heeft u, net als de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, signalen ontvangen dat het gewenst zou zijn om de Vrij Veilig-campagnes opnieuw in te voeren?3 Deelt u de mening dat dit een nodige maatregel is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb vergelijkbare signalen ontvangen. Met name veldpartijen pleiten al langere tijd voor het invoeren van de Vrij Veilig-campagnes. Ik begrijp en deel de behoefte aan gerichte activiteiten voor het stimuleren van condoomgebruik en vind het daarbij belangrijk dat er aandacht is voor het meten van de effectiviteit. Hier wil ik zorgvuldig naar op zoek gaan. Zo zijn de doelgroep en de houding tegenover condoomgebruik bepalend voor het type interventie en de manier waarop deze wordt ingestoken. Het eerder genoemde onderzoek uitgevoerd door het RIVM en SANL zal meer duidelijkheid geven over een doeltreffende en doelmatige interventie om het condoomgebruik te stimuleren. Ik vind het daarom te vroeg om te stellen dat een voorlichtingscampagne zoals de Vrij-Veilig campagne op dit moment de nodige maatregel is.
Kunt u aangeven hoeveel kosten er zijn verbonden aan soa-testen bij de huisarts?
Het is niet op voorhand aan te geven hoeveel een soa-test bij de huisarts kost. De huisarts laat de test namelijk uitvoeren via een (regionaal) laboratorium en afhankelijk van welke test, hoeveel testen er nodig zijn en het lab kunnen de kosten verschillen. Vaak variëren de kosten tussen de € 40,– en € 200,–. Voor diagnostiek, waar dus ook het soa-onderzoek onder valt, geldt het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico). Zolang het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico) nog niet is opgemaakt, betaalt de patiënt dus zelf de kosten. Op het moment dat het verplicht eigen risico (en indien van toepassing het vrijwillige eigen risico) wel is opgemaakt, betaalt de patiënt niets.
Kunt u aangeven hoeveel kosten er verbonden zijn voor mensen bij zelfafnametesten? Kunt u reflecteren op de toegankelijkheid van soa-testen?
De kosten voor betrouwbare soa-zelfafnametesten variëren van ongeveer € 35 tot € 200. De hoogte van de kosten zijn o.a. afhankelijk van waar de test gekocht wordt en op welke en hoeveel soa’s iemand zich wil laten testen.
Personen kunnen op verschillende plekken terecht voor soa-testen. In eerste instantie kunnen zij terecht bij hun huisarts. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 6, geldt het verplicht eigen risico voor de diagnostiek en behandeling.
Daarnaast kunnen personen uit bepaalde groepen terecht bij de GGD voor gratis en anonieme soa-zorg, namelijk personen uit groepen met een verhoogd risico op een soa én die een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan. De drempel om naar de huisarts te gaan kan bijvoorbeeld komen door de kosten, door schaamte of uit angst voor veroordeling. Verder zijn er private klinieken waar personen zich kunnen laten testen op een soa, de kosten zijn dan voor eigen rekening. Tot slot zijn er de eerder genoemde zelfafnametesten die personen thuis kunnen afnemen en vervolgens opsturen voor onderzoek. Ik ben van mening dat hiermee de toegankelijkheid voor soa-testen redelijkerwijs voldoende is geborgd, rekening houdend met individuele wensen om al dan niet anoniem te testen.
Bent u op de hoogte van het bestaan van anonieme automaten waar anticonceptie en soa-zelfafnametesten verkrijgbaar zijn? Kunt u aangeven hoeveel automaten er in Nederland zijn en in welke steden deze staan?
Ja, ik ben op de hoogte van het bestaan van anonieme automaten waar anticonceptie en soa-zelfafnametesten verkrijgbaar zijn. Dergelijke automaten zijn op zich niet nieuw.5 Een totaaloverzicht van alle automaten in Nederland heb ik niet, maar wel een aantal concrete voorbeelden van automaten.
Zo treft GGD Amsterdam op dit moment voorbereidingen om in de gemeente Amsterdam een automaat te plaatsen met condooms, glijmiddel, maandverband, tampons en soa-zelfafnametesten. Verder is in ieder geval bekend dat negen apotheken in Nederland over een 24-uurs automaat voor soa thuistesten van Soapoli-online beschikken.6 Deze automaten zijn te vinden in Den Haag, Rotterdam, Amsterdam, Almelo, Arnhem en Wageningen. Soapoli-online werkt hierin samen met de Service Apotheek. Daarnaast zijn er condoomautomaten beschikbaar waar personen anoniem condooms kunnen verkrijgen.
Kunt u aangeven wie er verantwoordelijk is voor de plaatsing en financiering van de automaten?
Dergelijke automaten zijn een vorm van preventie waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld uitgaansgelegenheden er zelf voor kiezen een dergelijk automaat aan te schaffen. Specifiek voor de pilot van de GGD Amsterdam geldt dat deze onderdeel is van de dertig impuls-projecten die ZonMw financiert in het kader van werken aan een gezonde leefomgeving op lokaal niveau.7 De plaatsing ervan gebeurt in afstemming met de gemeente Amsterdam.
Welke risico’s ziet u bij zelfafnametesten voor de toeleiding naar zorg en partnerwaarschuwing in het geval van een positieve testuitslag? Welke concrete maatregelen neemt u of zult u nemen om deze risico’s te ondervangen?
Er kunnen met name risico’s zijn bij zelfafnametesten van private aanbieders. Van Soa Aids Nederland heb ik begrepen dat er signalen zijn dat private aanbieders geen ondersteuning bieden in het vinden van de juiste behandeling bij een positieve testuitslag. Naast de risico’s die komen kijken bij het zelf op zoek gaan naar behandelingen (bijvoorbeeld kans op onbetrouwbare medicatie), bestaat er hierdoor ook onnodig risico op ontwikkeling van antibioticaresistentie. Daarbij is ondersteuning bij partnerwaarschuwing (bij een positieve testuitslag) cruciaal om de soa transmissieketen te stoppen. Deze ondersteuning vereist kennis van de soa en gespreksvaardigheden. Het is onbekend in hoeverre private aanbieders over deze kennis en vaardigheden beschikken en deze ondersteuning aanbieden.
Onderdeel van de instellingssubsidie die Soa Aids Nederland van VWS ontvangt, is het bieden van betrouwbare informatie en advies rondom soa’s en (betrouwbare) soa-testen en soa-zelftesten.8 Op de website www.soaaids.nl wordt bijvoorbeeld geadviseerd om zo veel als mogelijk gebruik te maken van soa-testen bij de huisarts of GGD. Daarnaast staat op de website uitleg over wat soa-zelftesten zijn, een overzicht van betrouwbare soa-zelftesten van private aanbieders en uitleg over wat te doen bij een positieve testuitslag.
Hoe kijkt u naar de relatief lage vaccinatiegraad van jongeren onder de 26 jaar voor HPV?
Ik vind het belangrijk om een zo hoog mogelijke HPV-vaccinatiegraad te bereiken van jongeren onder de 26 jaar. Daartoe zijn in de afgelopen periode de volgende acties ondernomen:
Tieners onder de 18 jaar die nog niet gevaccineerd zijn tegen HPV kunnen de vaccinaties gratis halen bij de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Jongvolwassenen vanaf 18 jaar kunnen terecht bij de huisarts, de GGD of een vaccinatiecentrum. Zij moeten de vaccinaties zelf betalen.
Ik zie geen meerwaarde om jongvolwassenen vanaf 18 jaar nogmaals de mogelijkheid te bieden om zich alsnog gratis tegen HPV te laten vaccineren. Tijdens de HPV-campagne in 2023 en 2024 is volop ingezet op het bereiken van jongvolwassenen, onder meer met meerdere persoonlijke uitnodigingen en een uitgebreide communicatiecampagne, die in samenspraak met de doelgroep tot stand was gekomen. Daarmee heeft iedereen die dat wilde ruimschoots de kans gehad om de vaccinaties te halen.
Daarbij heeft het RIVM in 2019 een verkenning gedaan naar uitvoeringsscenario’s om nog niet (volledig) gevaccineerde jongvolwassenen tussen de 18 en 26 jaar de HPV-vaccinatie aan te bieden. Hiertoe zijn GGD’en met hun afdelingen reizigersvaccinaties en seksuele gezondheid bevraagd. De uitkomst van deze verkenning was dat zij genoeg expertise hebben om de vaccinatiecampagne uit te voeren, maar dat zij zich vanwege beperkte capaciteit en vele uitvoeringsconsequenties (onder meer op het gebied van ICT) niet in staat achten de hele HPV18+ campagne vorm te geven. Ik zie daarom op dit moment geen mogelijkheid om jongeren te laten vaccineren bij de centra seksuele gezondheid van de GGD.
Welke mogelijkheden ziet u om jongeren onder de 26 jaar te laten vaccineren bij de centra seksuele gezondheid van de GGD? Bent u ook bereid om deze mogelijkheden te benutten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven wat uw visie is op de inzet van medische preventie ter bevordering van seksuele gezondheid, bijvoorbeeld het opnemen van PrEP in het basispakket en de inzet van een multivalent HPV-vaccin dat ook bescherming biedt tegen genitale wratten?
Uiteraard onderschrijf ik het belang van medische preventie ter bevordering van seksuele gezondheid. Preventieve medicatie zoals PrEP levert een belangrijke bijdrage aan de ambitie om in Nederland 0 nieuwe hiv-infecties te hebben. Om een behandeling, zoals PrEP, in aanmerking te laten komen voor opname in het basispakket, moet er sprake zijn van een medische indicatie. Voor PrEP geldt dat het gaat om het voorkomen van een ziekte die het gevolg kan zijn van onbeschermd risicovol seksueel contact. Het gaat hierbij om risicogedrag dat zich nog niet heeft geuit in medische risicofactoren of (een voorstadium van) ziekte; er is dus (nog) geen sprake van een medische indicatie. Omdat het vertonen van risicogedrag geen grondslag heeft binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) is het ook niet passend om op grond van risicogedrag groepen aan te wijzen als medische risicogroep en daarmee PrEP in het verzekerde pakket te plaatsen. Dit laat onverlet dat zowel PrEP-zorg geboden kan worden door onder meer GGD’en en huisartsen die daarvoor kiezen en voldoende expertise en capaciteit hebben.
Vanwege het grote effect van PrEP vind ik het belangrijk dat de toegang tot deze zorg is geborgd. Daarom wordt sinds 1 augustus 2024 PrEP-zorg structureel door GGD’en aangeboden. Iedereen met een geïndiceerd verhoogd risico op hiv kan gratis PrEP-consulten en bijbehorende diagnostiek bij de GGD krijgen. Voor de medicatie moeten PrEP-gebruikers wel zelf betalen. Hierdoor, en door een intensivering die per 1 augustus 2024 is ingegaan, hebben GGD’en ruimte om meer PrEP-gebruikers van PrEP-zorg te voorzien.
Wat betreft de inzet van een multivalent HPV-vaccin dat ook bescherming biedt tegen genitale wratten geldt het volgende. Het RIVM koopt namens de Rijksoverheid de vaccins in voor het Rijksvaccinatieprogramma op basis van advies van de Gezondheidsraad. De afgelopen aanbesteding was daarom ingericht conform het advies van de Gezondheidsraad, gericht op «preventie van HPV-gerelateerde kanker». Wanneer het aflopen van de huidige voorraad nadert, is dat het moment om een nieuwe aanbesteding te starten. Daarbij zal gekeken worden naar de voorwaarden waar een nieuw vaccin aan moet voldoen voor het bereiken van maximale gezondheidswinst, en de mogelijke rol daarbij van polyvalente HPV-vaccins, zoals ook door de Kamer is verzocht met de motie-Slootweg.9
Deelt u de mening dat de aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG) een cruciale rol speelt in het mogelijk maken van laagdrempelige, gratis en (indien gewenst) anonieme soa-zorg voor hoogrisicogroepen en seksualiteitshulpverlening voor groepen die aarzelen om naar de huisarts te stappen, zoals jongeren onder de 25 jaar?
Ja. Ik ben van mening dat de aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG) een belangrijke rol speelt om laagdrempelige soa-zorg mogelijk te maken voor personen die een verhoogd risico lopen op een soa én een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan – waardoor zij anders zorg zouden mijden – en om jongeren te helpen bij vragen over seksualiteit en seksuele gezondheid.
Kunt u uitleggen waarom de ASG-subsidie nog steeds is geplafonneerd met als gevolg dat slechts 50% van de doelgroep geholpen kan worden? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat 100% van de doelgroep geholpen kan worden?
De ASG-regeling is aanvullend op de huisartsenzorg en bedoeld voor personen die een verhoogd risico lopen op soa’s én een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan. De soa-zorg bij de GGD is gratis, anoniem en kwalitatief goed. Dit maakt de GGD als zorgverlener voor velen aantrekkelijker dan de huisarts. Het leidt er echter ook toe dat ook personen de GGD benaderen, terwijl zij eigenlijk naar de huisarts zouden kunnen gaan, maar de GGD prefereren vanwege de gratis zorg. In feite heeft dit geleid tot een verplaatsing van soa-zorg; van de curatieve zorg naar de publieke gezondheidszorg. De zorg voor personen die daadwerkelijk een te grote drempel ervaren om naar de huisarts te gaan, komt daarmee in het geding. Dit constateert ook bureau AEF dat vorig jaar een toekomstverkenning naar de regeling heeft uitgevoerd.10 De oplossing zit niet in meer financiering voor de GGD, daar is ook geen dekking voor, maar in een herziening van dit stelsel. Ik streef ernaar om uw Kamer begin volgend jaar te informeren over de stappen die ik ga zetten om te komen tot een herziening van het stelsel.
Kunt u toelichten wat de belangrijkste barrières zijn voor een bezoek aan de huisarts of een commerciële aanbieder voor soa- en seksualiteitszorg?
Hoewel het grootste deel van de personen met een soa-vraag hiervoor naar de huisarts gaat, kan de drempel om naar de huisarts – of een commerciële aanbieder – te gaan voor sommige personen te hoog zijn. Er is mij geen onderzoek bekend waaruit blijkt welke barrières het grootst zijn. Maar over het algemeen lijken de barrières de volgende: kosten voor lab-diagnostiek en behandeling (ten laste van het eigen risico of voor eigen rekening bij een commerciële aanbieder); schaamte; angst voor veroordeling of stigma; lage gezondheidsvaardigheden (het ontbreken van kennis over wanneer soa-diagnostiek aangewezen is); de toegang tot zorg voor met name asielzoekers, migranten, personen zonder verblijfsvergunning of zorgverzekering, dakloze personen. Uit de eerder genoemde toekomstverkenning blijkt wel dat de belangrijkste redenen zijn voor personen om naar de GGD te gaan in plaats van de huisarts, dat de zorg bij de GGD gratis is, de deskundigheid van de GGD en een ongemak om seksuele gezondheidsproblematiek te bespreken met de huisarts.
Hierbij wil ik wel aanmerken dat een reden om de GGD te prefereren niet hoeft te betekenen dat personen de huisarts zouden mijden.
Kunt u nader toelichten voor welke groepen in de samenleving deze barrières met name gelden? Welke concrete maatregelen zult u nemen om erop toe te zien dat ook deze groepen toegang krijgen tot deze zorg?
Uit mijn gesprekken met thema-instituut Soa Aids Nederland blijkt dat in ieder geval de volgende groepen in de samenleving de voorgenoemde barrières ervaren:
Op dit moment onderzoekt de Universiteit van Maastricht in opdracht van het Ministerie van VWS seksuele gezondheidsachterstanden. In dit onderzoek wordt bekeken wat een gezondheidsachterstand in seksuele gezondheid is, waar dit verschilt en overeenkomt met de meer «algemene» gezondheidsachterstanden, welke groepen een risico lopen op een seksuele gezondheidsachterstand, hoe en wie deze groepen beter kunnen bereiken en hoe we hen het beste kunnen helpen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik eind dit jaar.
Met de inzichten van dit onderzoek én de bestaande kennis over bovenstaande groepen die een barrière ervaren rond specifiek soa-zorg, verwacht ik gerichte keuzes te kunnen maken om hen beter naar zorg te geleiden. Daarin zoek ik ook de samenwerking met gemeenten. Ik neem deze inzichten ook mee in de herziening van de Regeling aanvullende seksuele gezondheidszorg, op basis waarvan GGD’en nu onder andere soa-zorg bieden aan personen met een verhoogd risico op soa.
Kunt u reflecteren op het feit dat 62% van de vrouwen en 22% van de mannen ooit in hun leven te maken hebben gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag? Welke concrete maatregelen zijn tot op heden ondernomen om dit preventief terug te dringen? Wanneer kan de Kamer de plannen aangaande aan doorlopende lijn van aanpak en leren aangaande seksuele vorming van PO tot aan het WO ontvangen, conform motie Mutluer?4
Elk geval van seksuele grensoverschrijding of seksueel geweld is er een te veel. Ik vind het daarom schokkend dat meer dan de helft van de vrouwen en bijna een kwart van de mannen ooit te maken heeft gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het probleem bestaat helaas al langere tijd. Het vorige kabinet heeft in 2022 de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld aangesteld. Aanvullend daarop loopt vanaf 2023 het Nationaal Actieprogramma seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Hierin werkt het Ministerie van VWS samen met de Ministeries van OCW, SZW, JenV en de regeringscommissaris om seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld te voorkomen en tegen te gaan. Dit programma is onlangs verlengd met een jaar, namelijk tot en met 2026.
Het nationaal actieprogramma seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld bestaat uit vijf actielijnen met daaronder allerlei preventieve maatregelen op dit gebied. In maart 2024 is de voortgangsrapportage over het actieprogramma gedeeld met uw Kamer; hierin kunnen de vragenstellers de laatste stand van zaken omtrent alle concrete maatregelen lezen.12 In deze voortgangsrapportage werd ook ingegaan op de motie Mutluer. Op dit moment is het Ministerie van OCW samen met de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld een verkenning aan het doen naar de doorlopende lijn van aanpak en leren aangaande relationele en seksuele vorming van primair onderwijs tot aan wetenschappelijk onderwijs – zoals de motie Mutluer oproept. In de volgende voortgangsrapportage van het nationaal actieprogramma, die naar verwachting in voorjaar 2025 met uw Kamer wordt gedeeld, wordt van deze verkenning verslag gedaan.
De Netflixserie ‘The man with a 1000 kids’ |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de Netflixserie «The man with a 1000 kids », en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met de Netflixserie «The man with a 1.000 kids ». Ik was al bekend met de hoofdpersoon van deze serie, zijn gedrag druist in tegen de manier waarop we in Nederland naar kunstmatige bevruchting met donorsperma kijken.
Deelt u de mening dat massadonatie vanuit één donor onwenselijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het onwenselijk – en verwerpelijk – wanneer een donor grote aantallen kinderen verwekt. Daarom zal met de wijziging van de Wet Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (Wdkb) die per 1 januari 2025 in werking treedt, worden geborgd dat het niet mogelijk is via een Nederlandse kliniek bij meer dan 12 vrouwen kinderen te verwekken met het sperma van één donor.2 De Stichting (straks: het College) donorgegevens kunstmatige bevruchting kan door middel van registratie toezicht houden op het maximale aantal vrouwen dat behandeld wordt met de zaadcellen van één donor.
Bent u van mening dat een register voor privédonoren dat gekoppeld is aan het register van Nederlandse klinieken gewenst is? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u hierin ondernemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik denk dat een register voor privédonoren niet gewenst is omdat een dergelijk register het probleem van massadonatie niet oplost. Registratie van spermadonoren die in de privésfeer doneren heeft weinig zin als de donor vervolgens zijn diensten anoniem aanbiedt op bijvoorbeeld het internet of in het buitenland en er wensouders zijn die van die diensten gebruik blijven maken. Een register kan verwachtingen scheppen die niet kunnen worden waargemaakt. Het is praktisch gezien niet mogelijk ervoor te zorgen dat donoren zich bij spermadonatie buiten de klinieken om conformeren aan de in Nederland geldende richtlijnen. Het valt niet te controleren of te handhaven wat mensen in de privésfeer doen. Mensen die gebruik maken van een privédonor, omdat ze iemand in hun directe omgeving kennen die bereid is te doneren, hebben een
eigen verantwoordelijkheid om goede afspraken te maken met de donor en om deze afspraken vast te leggen in een donorcontract. Op het LIDC kunnen wensouders en donoren informatie vinden over het donorcontract.3
Bent u van plan om het gebruik van internationale spermabanken verder te gaan reguleren naast wat er momenteel al gebeurt? Zo ja, kunt u verder toelichten wat de stand van zaken is en welke mogelijke plannen er zijn voor verdere regulering? Zo nee, waarom niet?
Klinieken en spermabanken in Nederland die gebruik maken van een buitenlandse donor via een buitenlandse spermabank dienen zich aan de Nederlandse wetgeving te houden. Dat betekent dus dat zij zich moeten houden aan het hiervoor genoemde maximumaantal verwekkingen per donor, zoals dat per
1 januari 2025 op grond van de Wdkb zal gelden. Hiermee wordt voorkomen dat een donor via een Nederlandse kliniek bij meer dan 12 vrouwen kinderen verwekt. Op grond van de nieuwe Verordening lichaamsmateriaal4 is een buitenlandse spermabank die zaadcellen wil leveren aan klinieken in Nederland gehouden aan deze limiet. Dit is mede door inbreng van Nederland in de verordening opgenomen.
Ik zal bezien of via andere wetgeving (zoals de Wet zeggenschap lichaamsmateriaal) nog aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen om massadonatie tegen te gaan. Echter zal massadonatie in internationaal verband niet via Nederlandse wetgeving kunnen worden voorkomen.
In Nederland kunnen de medische beroepsgroepen inhoudelijk de kwaliteit van hun zorgverlening nader vaststellen via richtlijnen en standaarden. Beroepsgroepen spannen zich ook in om massadonatie te voorkomen, zo heb ik begrepen dat Nederlandse klinieken geregeld contact hebben met verschillende internationale spermabanken. Eén van de gespreksonderwerpen is het instellen van een maximum aantal kinderen per donor, ook wel «pregnancy slots» genoemd, en de mogelijkheden om deze internationaal ook te verlagen. Ik juich dit initiatief vanuit de klinieken toe.
Wat gaat u doen om de wensouders zo goed mogelijk van informatie te voorzien over de risico’s en de mogelijke gevolgen voor donorkinderen op dit moment? Komt er nog extra aanvullende informatie op het Landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC) naar aanleiding van de Netflix-serie?
Ik zie het als een taak van de overheid wensouders te voorzien van betrouwbare informatie ten aanzien van donorconceptie en de verschillende keuzemogelijkheden en risico’s op dat terrein. Deze informatie stel ik beschikbaar via Het Landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC) en Fiom. Het LIDC heeft op 26 juni 2024 een bericht gedeeld op hun website5 waarin het aandacht besteedt aan de Netflix-serie. Het LIDC geeft aanvullende informatie over massadonatie en gaat in op wat dit betekent voor de ouders en het donorkind. Hierin worden ouders ook gewezen op de risico’s en wordt aangeraden om een behandeling te ondergaan via een fertiliteitskliniek. Fiom ontvangt van het Ministerie van VWS een instellingssubsidie als expertisecentrum op het gebied van onder meer afstammingsvraagstukken. Zowel donorkinderen, (wens)ouders en donoren kunnen bij Fiom terecht met vragen op dit terrein. In overleg met Fiom heeft Fiom op hun website ook aandacht besteed aan de Netflix-serie en massadonatie.6
Erkent u dat er voor donorkinderen kans op consanguïne oftewel bloedverwantschappelijke relaties kunnen ontstaan? Ziet u ook dat bloedverwantschap tussen ouders (consanguïniteit) één van de risicofactoren is die de kans op aangeboren aandoeningen verhogen met name als het gaat over autosomaal recessieve aandoeningen? Gaat u het RIVM vragen om de informatie in hun rapport «Kinderwens van consanguïne ouders: risico’s en erfelijkheidsvoorlichting»2 van een update te voorzien of nader onderzoek te doen? Is dit rapport uit 2007 wat u betreft nog actueel? Kunt u het antwoord toelichten?
De kans op een consanguïne relatie bij donorkinderen is klein, zelfs bij massadonatie in de internationale context. In de algemene populatie loopt 0,8–1% van de ouderparen het risico op een kind met een autosomaal-recessieve aandoening. Het belangrijkste argument om een limiet te stellen aan het aantal vrouwen dat behandeld mag worden met gebruik van sperma van één donor
is dat uit onderzoeken blijkt dat het onderhouden van nieuwe relaties na «matching» complex kan zijn voor alle betrokkenen.8 Met de gewijzigde Wdkb, zal het in principe niet meer mogelijk zijn dat een donor via Nederlandse klinieken bij meer dan 12 vrouwen kinderen verwekt, dit aantal is onder andere gebaseerd op wetenschappelijke studies.9
Bovendien wordt het risico op het doorgeven van erfelijke aandoeningen, al dan niet door consanguiniteit, geminimaliseerd door het gebruik van niet-anonieme donoren en de norm dat ouders hun kinderen inlichten over hun donorschap. Commerciële DNA-tests en online donorgroepen maken het eenvoudiger om familieleden te vinden. Ook zal de Wdkb regelen dat klinisch genetici direct contact kunnen opnemen met at-risk familieleden volgens de richtlijn van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) ingeval van een genetische aandoening bij een donor (of het donorkind). Ook kunnen donorkinderen straks eenvoudiger bekend worden met hun halfbroers en halfzusters hetgeen het risico op consanguïne relaties minimaliseert.
Het rapport «Kinderwens van consanguïne ouders» van het RIVM uit 2007 hoeft mijns inziens niet geactualiseerd te worden. Sinds 2020 bestaat er een richtlijn over preconceptie dragerschap bij hoogrisicogroepen (waaronder consanguiniteit), die gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek en zich richt op de beste zorg voor mensen met een verhoogd risico op ernstige autosomaal recessieve erfelijke aandoeningen.10
Welke extra maatregelen, met de kennis van nu worden er genomen zodat partijen in de vruchtbaarheidsmarkt geen misbruik kunnen maken van de kwetsbaarheid van wensouders?
Nederlandse wensouders zijn kwetsbaar wanneer zij gebruikmaken van donoren die zich aanbieden op het internet of in het buitenland. Daarom adviseer ik hen te kiezen voor een fertiliteitsbehandeling in Nederland. Voorafgaand aan zo'n traject worden wensouders in Nederlandse klinieken goed voorgelicht, bijvoorbeeld over de risico's van een buitenlandse donor en het potentieel grote aantal nakomelingen wereldwijd. Informatie over donorconceptie is ook beschikbaar via de websites van het LIDC en Fiom.
Nederlandse klinieken moeten voldoen aan nationale wet- en regelgeving, en binnen deze context zijn er geen signalen van misbruik bij mij bekend. Toen bekend werd dat betreffende donor een massadonor is, zijn Nederlandse klinieken onmiddellijk gestopt met behandelingen waarbij hij betrokken was.
De medische beroepsgroepen, zoals de NVOG en KLEM, kunnen de kwaliteit van hun zorgverlening via richtlijnen en standaarden nader vaststellen. Deze beroepsgroepen hebben in het Landelijk standpunt spermadonatie11 vastgelegd dat klinieken een juridisch geldig samenwerkingscontract moeten hebben met buitenlandse spermabanken. Hierin worden afspraken gemaakt over onder andere «pregnancy slots» per donor.
Deelt u de mening dat het gewenst is dat het aantal jaarlijkse spermadonaties en inseminaties per donor beperkt moet blijven? Zo ja, waarom en deelt u ook de mening dat het contractueel verplichten dat donoren minstens één jaar voor tenminste 4x per maand moeten doneren en waaruit gemiddeld 14 rietjes voor inseminaties, dus jaarlijks 672 inseminaties (122*4*14) voortkomen te veel is? En zo ja, deelt u dan ook de mening dat dergelijke contractvoorwaarden, zoals die bij de spermabank ESB in Nederland (onderdeel van het Deense Cryos) gelden nu te ruim zijn? Zo nee, waarom deelt u de mening dat het aantal jaarlijkse spermadonaties en inseminaties per donor beperkt moet blijven niet?
Zoals ik eerder aangaf, vind ik massadonatie zeer onwenselijk en ben ik van mening dat de overheid hierin een verantwoordelijkheid heeft. Om massadonatie te voorkomen zal er met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wdkb daarom bij behandelingen via de klinieken centraal toezicht worden gehouden op het maximaal aantal vrouwen bij wie de geslachtscellen van eenzelfde donor mogen worden gebruikt.
Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen het aantal donaties en het aantal inseminaties. Het aantal rietjes per donatie varieert aanzienlijk, veel rietjes worden pas na maanden of jaren gebruikt. Families willen vaak bij een volgende behandeling gebruik maken van de geslachtscellen van dezelfde donor, dus van iedere donor moeten er voldoende rietjes zijn. Bovendien zijn er meerdere rietjes nodig voor een zwangerschap want niet alle inseminaties slagen. Daarom is het niet mogelijk het aantal zwangerschappen te voorspellen op basis van de beschikbare rietjes. Spermabanken bewaren overtollig sperma voor genetische analyse op latere tijdstippen wanneer dat relevant is voor een donorkind.
Ik ben bij de European Sperm Bank (ESB) nagegaan wat er in hun contractvoorwaarden met donoren staat. De ESB geeft aan dat doneren vrijwillig is en de ESB een donor nooit kan verplichten om te doneren als hij dat niet wil. Voordat een donor daadwerkelijk start met donoren is er een periode van drie á vier maanden waarin hij wordt gescreend en wordt voorgelicht over wat het donoren inhoudt. Tijdens deze voorlichting komt er aan bod hoe vaak er van een donor wordt verwacht om te donoren om daadwerkelijk families te kunnen helpen, het aantal donaties varieert per donor van ongeveer 1x per week tot 1 keer per maand.12
Over welke mogelijkheden beschikt u op dit moment om voorwaarden te kunnen stellen aan contractuele verplichtingen tussen donoren en spermabanken? Acht u het wenselijk om striktere voorwaarden te kunnen gaan stellen aan dergelijke contracten en zo ja, hoe kunt u dit gaan bewerkstelligen? Zo nee, waarom vindt u dit niet wenselijk?
Ik zie momenteel geen aanleiding om striktere voorwaarden te stellen aan de contracten die donoren sluiten met spermabanken. Klinieken vragen in het kennismakingsgesprek aan donoren of ze ook elders hebben gedoneerd of doneren. Het is voor de klinieken niet te controleren of een donor ook in de privésfeer actief is, daarom maken klinieken hier geen afspraken over, maar doen zij een beroep op de eerlijkheid van donoren. Als er een vermoeden is dat de donor ook actief is in de privésfeer wordt deze donor niet geaccepteerd. Massadonatie kan echter voorkomen als de donor liegt of als er sprake is van een buitenlandse donor van wie de zaadcellen ook naar andere landen worden gedistribueerd.
Hoe wordt het aantal kinderen geboren na donatie van één donor bijgehouden in Nederland en internationaal? Wie heeft de verantwoordelijkheid als het maximumaantal kinderen is bereikt om hierover te communiceren in Nederland en internationaal? Welke partij is verantwoordelijk om bij het bereiken van die grens het overig donormateriaal te laten vernietigen? Is dit wettelijk geregeld? Welke acties kunnen we van u hierop verwachten?
Het aantal zwangerschappen na een fertiliteitsbehandeling in Nederland wordt bijgehouden. Nederlandse fertiliteitsklinieken dienen de (persoonsidentificerende) gegevens van donoren van ei- en zaadcellen te registreren bij de Sdkb op basis van de Wdkb. De Skdb heeft de verantwoordelijkheid voor het bijhouden van het register. Dit geldt ook wanneer bij een behandeling gebruik gemaakt wordt van buitenlandse donoren. Er is geen internationaal register voor de donatie van ei -en zaadcellen. Als een Nederlandse man zijn sperma doneert via de donatie-hub van de European Sperm Bank (ESB) in Amsterdam en dit sperma wordt gebruikt door een Nederlandse fertiliteitskliniek wordt deze behandeling geregistreerd. Als een Nederlandse kliniek gebruik maakt van ei-of zaadcellen van een donor uit het buitenland wordt de behandeling ook geregistreerd. Behandelingen die worden uitgevoerd door klinieken in het buitenland worden niet geregistreerd en ik heb dan ook geen zicht op deze aantallen.
Met de wetswijziging van de Wdkb, die per 1 januari 2025 in werking treedt, wordt geborgd dat in Nederland de zaadcellen van één donor bij niet meer dan 12 vrouwen mogen worden gebruikt. Indien geslachtscellen niet langer voor fertiliteitsdoeleinden mogen worden gebruikt en niet voor andere doeleinden ter beschikking zijn gesteld, volgt reeds uit de Embryowet dat de geslachtscellen moeten worden vernietigd.
Deelt u de mening dat meer variëteit aan donoren en dus meer donoren nodig zijn? Hoe kijkt u aan tegen de vragen die de GroenLinks-PvdA-fractie stelde over de Stand van zaken aangenomen moties naar aanleiding van de mondeling (plenaire) behandeling wijziging Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting van 12 april 2023, aangezien de toenmalige demissionaire Minister bij enkele vragen aangaf dat die werden overgelaten aan een volgend kabinet? Hoe kijkt u aan tegen de mening van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) die een wervingscampagne als mogelijke oplossing ziet voor het tekort aan donoren? Zou u de NVOG toch willen ondersteunen als zij besluiten een dusdanige campagne op te zetten, al is het maar vanwege de hoge mate van zorgvuldigheid die bij dit soort campagnes van belang is?
Het signaal dat er grotere variëteit aan donoren nodig is, is mij niet bekend. Het tekort aan geslachtsceldonoren en dan voornamelijk eiceldonoren is mij wel bekend.
Omdat het doneren van lichaamsmateriaal, en men name ook geslachtscellen, een persoonlijke keuze is, ben ik terughoudend om vanuit de overheid een sturende rol te spelen op dit gebied. Uiteraard kan de NVOG een subsidieaanvraag indienen om een wervingscampagne op te zetten en als de NVOG, of een andere partij, dat doet, zal ik daar welwillend naar kijken. Hier kan ik verder niet op vooruit lopen, omdat de vraag of ik financiële middelen hiervoor wil inzetten, breder moet worden afgewogen, mede in het licht van de afspraken die gemaakt zijn in het hoofdlijnenakkoord met betrekking tot subsidies.
Hoe kijkt u aan tegen het voornemen van het vorige kabinet om een beperking op te nemen in de Zorgverzekeringswet, het basispakket, betreffende de mogelijkheid voor vergoeding van fertiliteitsbehandelingen in het buitenland als gebruik gemaakt wordt van anoniem gedoneerde eicellen of sperma? Kan de Kamer hierover voor 2025 geïnformeerd worden? Is het wat u betreft nog wel wenselijk en ethisch te verantwoorden als er gebruik gemaakt wordt van anoniem gedoneerde gameten?
Ik sluit mij aan bij het voornemen van het vorige kabinet wat betreft het opnemen van een beperking voor het vergoeden van fertiliteitsbehandelingen waar gebruik wordt gemaakt van anonieme gameten. Gezien het Nederlandse standpunt ten aanzien van anonieme gameetdonatie is het gewenst om de zorgkosten voor een fertiliteitsbehandeling waarbij gebruik gemaakt wordt van anonieme geslachtscellen niet te vergoeden, zoals geadviseerd door het Zorginstituut over eiceldonatie in 2023.13 Dit is het geval wanneer de behandeling in een land plaatsvindt waar het anoniem doneren van geslachtscellen wel is toegestaan of zelfs verplicht is.
Momenteel breng ik de mogelijkheden en juridische haalbaarheid van het opnemen van een dergelijke beperking in de Zorgverzekeringswet in kaart. Ik zal de Kamer hier in 2025 over informeren.
Het bericht ‘Zorginnovaties sneuvelen door financieringsregels’ |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Conny Helder (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorginnovaties sneuvelen door financieringsregels» en wat uw reactie hierop?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat er in de toekomst een steeds belangrijkere rol voor preventie en E-health is weggelegd om de toenemende, en tevens veranderende, zorgvraag hoofd te kunnen bieden?
Ja, passende inzet van digitale zorg is cruciaal om zorg toegankelijk, van goede kwaliteit en betaalbaar te houden. Het voorkomen van zorg hoort daar ook bij.
Deelt u de mening dat e-health, dat zowel effectief is gebleken voor patiënten als kostenbesparend voor het collectief, zoals Vertigo Training en URinControl, gratis beschikbaar gesteld dienen te worden? Zo nee, wat is de redenering om dit niet gratis beschikbaar te stellen?
De apps Vertigo Training en URinControl zijn voorbeelden van digitale zorg waarvan het wenselijk lijkt dat deze breed beschikbaar is voor consumenten en breed worden gebruikt in het zorgveld. Over hoe te bereiken dat ontwikkelde effectieve digitale of hybride zorg sneller wordt opgeschaald zijn in het IZA afspraken gemaakt. Eén daarvan is de oprichting van Digizo.nu, dat is ingericht om samen opschaling en structurele implementatie te versnellen. Digizo.nu helpt bij het anders inrichten van (zorg)processen om efficiënter te werken door integratie van digitale en hybride toepassingen. Door zorgprocessen aan te passen met inzet van digitale toepassingen komt er meer tijd voor cliënten en patiënten en/of kunnen er meer mensen geholpen worden. Digizo.nu prioriteert, toetst en evalueert digitale toepassingen binnen deze getransformeerde processen. Bij het toetsen van de toepassingen wordt ook gekeken welke knelpunten voor opschaling er zijn. Dat kan ook bekostiging zijn, bijvoorbeeld omdat een toepassing als zelfzorg wordt gebruikt en het niet mogelijk is om de zorg te koppelen aan een individuele gebruiker en mede daardoor niet mogelijk om deze zorg vanuit de Zorgverzekeringswet te bekostigen. Voor die toepassing zal dan worden gekeken hoe bekostiging wel mogelijk is.
Voor systeemknelpunten kan de IZA-ondersteuningstructuur worden benut, waar geobjectiveerde knelpunten aangekaart en uitgewerkt kunnen worden. VWS, NZA, ZiNL, IGJ en ZonMw zijn als overheidspartijen betrokken bij deze structuur.
Initiatieven zoals Vertigo Training en URinControl kunnen zich bij Digizo.nu melden. URinControl heeft dat ook al gedaan, zo begrijp ik van Digizo.nu, Vertigo Training nog niet.
Kunt u de kostenbesparing van het gratis beschikbaar stellen van Vertigo Training en URinControl in kaart brengen? En dus ook welke kosten zijn gemoeid met het niet beschikbaar stellen van Vertigo Training en URinControl?
Ik beschik niet over de benodigde informatie daarvoor.
Kunt u in kaart brengen of er soortgelijke schrijnende gevallen als bij Vertigo Training en URinControl zijn? Dus of er andere effectieve hulpmiddelen zijn waar structurele implementatie ontbreekt?
Nee, ik heb geen compleet beeld van digitale toepassingen die niet structureel worden geïmplementeerd. Zoals aangegeven kunnen initiatiefnemers van digitale toepassingen zich bij Digizo.nu melden voor een toetsing van de zorgprocessen met digitale toepassingen. De 14 IZA partijen, waaronder de brancheverenigingen van de patiënten, zorgaanbieders en zorgprofessionals en de zorgverzekeraars/zorgkantoren en gemeenten (ZN/ VNG) zullen vervolgens een prioritering aanbrengen in de aangemelde processen. Zij selecteren die processen die optimaal bijdragen aan de toegankelijkheid van de zorg en ondersteuning in Nederland, met behoud van kwaliteit en betaalbaarheid.
Gaat u, gezien de effectiviteit, het kostenbesparende karakter en het belang van het breken van het taboe betreffende vrouwspecifieke aandoeningen, stappen ondernemen om Vertigo Training en URinControl in het bijzonder en soortgelijke behandelingen in het algemeen gratis beschikbaar te stellen? Zo ja, hoe gaat u het hoofdknelpunt, dat dat behandeling niet altijd volgt uit een behandelcontact met een zorgverlener, wegnemen?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 3 heb aangegeven wordt op dit moment per geval gekeken worden hoe geobjectiveerde knelpunten voor opschaling kunnen worden opgelost.
Hoe kijkt u tegen de toegankelijkheid van E-health in het algemeen en die van Vertigo Training en URinControl in het bijzonder aan als het niet meer gratis beschikbaar is, vooral in het licht van de grote sociaaleconomische gezondheidsverschillen die in Nederland bestaan? Deelt u de zorg dat het dan niet meer toegankelijk is voor mensen met een kleine beurs die vaak al problemen heb?
Meer inzet van digitale zorg is nodig om de zorg toegankelijk, kwalitatief goed en betaalbaar te houden en het onbeheersbare arbeidstekort in 2033 af te wenden. Dit is des meer nodig voor mensen met een kleine beurs.
Hoe ziet u het niet gratis beschikbaar stellen van URinControl licht van de green deal duurzame zorg, gezien het feit dat deze tool kan voorkomen dat mensen incontinentie materiaal nodig hebben en zodoende veel afval bespaard? Druist het niet gratis beschikbaar stellen van URinControl niet in tegen de doelen van het kabinet om grondstofgebruik en restafval in de zorgsector terug te dringen?
URinControl sluit inderdaad aan bij de duurzaamheidsdoelen van de Green Deal Samen werken aan duurzame zorg (GDDZ 3.0), die zich richt op het terugdringen van grondstofgebruik en restafval in de zorgsector. VWS heeft via de Green Deal afspraken gemaakt met diverse partijen, waaronder zorgverzekeraars en ActiZ. Het is aan de ondertekenaars om te bepalen hoe ze de afgesproken doelen gaan halen.
Naast dit artikel ontvangt de GroenLinks-PvdA-fractie geluiden dat als er advies gevraagd wordt bij het adviesloket zorgvoorinnoveren.nl naar reeds uitgebreide wetenschappelijke onderzochte effectieve apps er geen antwoord komt of wordt teruggekoppeld wat recht doet aan het al reeds uitgevoerde effectiviteitsonderzoek, kunt u dit verklaren? En welke ruimte is er voor verbetering?
Zorgvoorinnoveren (een samenwerking tussen het Zorginstituut, Nza, Rvo, ZonMw en VWS) ondersteunt in opdracht van VWS zorginnovatoren en ontwikkelaars die vragen hebben over het zorginnovatieproces dat zij doorlopen. Zorgvoorinnoveren informeert, adviseert en verbindt. Zorgvoorinnoveren heeft niet als taak een inhoudelijke toetsing te doen, een oordeel te geven over wetenschappelijke toetsing of uitspraken te doen over toelating tot het pakket. Het inbedden van apps in processen van zorg en ondersteuning draagt bij aan het daadwerkelijk transformeren van deze processen. Daarvoor is Digizo.nu ingericht (zie vraag 5), waar gezamenlijk beoordeeld wordt of digitale zorgprocessen en de daartoe behorende apps bewezen effectief zijn. Ik zal met Zorgvoorinnoveren uw signaal bespreken zodat zij dit signaal kunnen gebruiken in de evaluatie en het verbeteren van hun ondersteuning passend bij hun taak.
Bij reclame van incontinentiemateriaal van commerciële partijen wordt niet gewezen op de mogelijkheid incontinentieklachten te stoppen of te verminderen, ziet u dit ook? Ziet u nog mogelijkheden om bedrijven te verplichten ook te wijzen op toegankelijke preventiemaatregelen? Hoe gaat u dit vorm geven?
Ik ben met u eens dat anders dan het behandelen, het voorkomen van incontinentie klachten de voorkeur verdient. Tegelijkertijd is het niet aan mij als Minister van VWS om in het huidige stelsel leveranciers van hulpmiddelen op enige wijze te verplichten in reclame uitingen aandacht te besteden aan preventie van in dit geval incontinentie. Wel vind ik het fijn om te zien dat verschillende leveranciers van incontinentiemateriaal, bijvoorbeeld TENA, Molicare, Seni, Attends, Absorin, op hun websites wel degelijk aandacht besteden aan preventie van en leefstijladviezen bij incontinentieklachten. Daarnaast is in de module incontinentie hulpmiddelen van het generiek kwaliteitskader hulpmiddelenzorg door partijen afgesproken dat patiënten extramuraal incontinentiemateriaal vergoed krijgen na contact met een continentieverpleegkundige van de leverancier. Deze kan patiënten ook doorverwijzen naar bijvoorbeeld een bekkenbodemfysiotherapeut.
Het bericht dat geïnstalleerde trapliften vaak nog steeds niet voldoen aan het Bouwbesluit en dit tegenstrijdig is met valpreventie beleid. |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten negeren regels voor het veilig plaatsen van trapliften»?1 Bent u bekend met signalen dat in meerdere gemeenten trapliften die via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) worden aangeschaft nog steeds niet voldoen aan de minimumeisen voor een veilige trap volgens het Bouwbesluit, zoals voldoende ruimte om de voet neer te zetten, het hebben van een goede leuning en tenminste vijftig cm loopdoorgang?
Ja, ik ben bekend met de uitzending van Max Meldpunt van 19 april 2024.
Ik heb geen signalen ontvangen dat in meerdere gemeenten trapliften, die via de Wmo 2015 worden aangeschaft, niet voldoen aan de minimumeisen voor een veilige trap volgens het Bouwbesluit. Uit navraag bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten blijkt dat daar ook geen signalen bekend zijn.
Kunt u een reflectie geven op de situatie dat ook na het verschijnen van de handleiding voor het veilig plaatsen van trapliften, enkele gemeenten nog steeds voor een lift aan de muurzijde kiezen, waardoor niet aan het bouwbesluit wordt voldaan? In hoeverre is deze suboptimale keuze financieel ingegeven?
Het infoblad Trapliften op bestaande trappen2 geeft de mogelijkheid om een traplift aan de muurzijde te plaatsen, zolang de trap na plaatsing nog steeds voldoende veilig beloopbaar is uitgaande van de minimumeisen van het Bouwbesluit.3 Het infoblad geeft informatie over de toepassing van deze minimumeisen bij het plaatsen van een traplift. Als er trapliften worden geplaatst in afwijking van deze informatie, vind ik dit een slechte zaak.
Zoals ik eerder aan uw Kamer schreef, stellen gemeenten in hun inkoop een programma van eisen op waarin ook eisen zijn opgenomen met betrekking tot het moeten voldoen aan het Bouwbesluit.4 Kostenoverwegingen spelen wel een rol bij het plaatsen van een traplift in het kader van doelmatigheid, maar de trap(lift) moet altijd voldoen aan de wettelijke (veiligheids)eisen. Of voor de gemeente een traplift goedkoper is aan de muur- of de spilzijde, is afhankelijk van de contractuele afspraken die gemeenten met hun leverancier(s) maken.5
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten actief werken met de door uw ministerie gepubliceerde handleiding voor de juiste toepassing van de wetgeving bij het plaatsen van trapliften? In hoeverre hebben alle gemeenten toegezegd proactief met deze handleiding aan de slag te gaan? Op welke wijze gaat u gemeenten die de handleiding niet gebruiken stimuleren om dit wel te doen?
Ik heb geen zicht op hoeveel gemeenten het infoblad Trapliften op bestaande trappen – dat is gepubliceerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)- gebruiken. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een bericht over het informatieblad op hun website geplaatst en vermeld in hun wekelijkse nieuwsbrief naar alle gemeenten. De VNG zal het informatieblad nogmaals onder de aandacht te brengen. Daarnaast heeft de VNG aangegeven ook geen informatie te hebben over hoeveel gemeenten dit infoblad gebruiken.
Op grond van de Wmo 2015 moet de gemeente (zijnde opdrachtgever en eigenaar) zich verzekeren dat de traplift voldoet aan alle regelgeving waaronder het Bouwbesluit. Het is aan iedere gemeente zelf te besluiten hierbij gebruik te maken van het infoblad.
De Wmo 2015 is een gedecentraliseerde wet. Het is aan de gemeenteraad om erop toe te zien dat het college op een passende manier invulling geeft aan de verplichtingen die gemeenten hebben in het kader van de Wmo 2015. Daarbij hebben gemeenten de vrijheid en verantwoordelijkheid om de Wmo uit te voeren op een manier die aansluit bij de specifieke, lokale context. Dat betekent dat als er knelpunten worden ervaren bij de toegang tot of verstrekking van hulpmiddelen en/of woningaanpassingen primair overleg plaats dient te vinden tussen gebruiker, gemeente en aanbieder (op casusniveau) of tussen aanbieder(koepel) en gemeente(koepel) bij vraagstukken van algemene aard.
Deelt u de mening dat het proactief inzetten op het toepassen van de handleiding preventief kan zijn voor valincidenten bij mantelzorgers, familieleden en hulpverleners die ook graag veilig van een trap gebruik willen maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom heeft het Ministerie van BZK, in afstemming met VWS en de VNG, een infoblad gemaakt over trapliften en het Bouwbesluit.
Deelt u de mening dat het negeren van regels voor het veilig plaatsen van trapliften, in grote tegenstrijdigheid is met de doelen van valpreventie? Zo nee, waarom niet? Het voorkomen van val-incidenten bij mantelzorgers, familieleden en hulpverleners door het veilig plaatsen van trapliften behoort toch ook tot de maatregelen ter voorkoming van de meest optimale continue zorg?
Het plaatsen van een traplift is vaak nodig om een oudere thuis te kunnen laten blijven wonen. Veilig geplaatste trapliften kunnen helpen om valincidenten te voorkomen. Een ergotherapeut kan vanuit de doelen van valpreventie advies geven over het veilig gebruik van trapliften en/of traplopen.
Deelt u de mening dat foutief geplaatste trapliften vervangen moeten worden door trapliften die wel aan de eisen van het bouwbesluit voldoen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen?
Ja, als er niet voldaan wordt aan het vereiste minimumveiligheidsniveau is dat een overtreding. De gemeente dient als bevoegd gezag volgens de Woningwet te handhaven.
Kan het proactief naleven van de handleiding voor de plaatsing van trapliften als voorwaarde worden gesteld voor het gebruikmaken van valpreventie-Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA)-gelden? Zo nee, waarom niet?
De SPUK (specifieke uitkering) voor valpreventie Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) is al gepubliceerd, inclusief voorwaarden, en focust op de ketenaanpak valpreventie.6 Het proactief naleven van het infoblad valt niet onder die voorwaarden.
Kunt u aangeven welke rol trapliften spelen binnen het Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO)? Deelt u de mening dat trapliften een noodzakelijk hulpmiddel zijn om de veranderende demografische samenstelling en het groeiende aantal ouderen dat thuis woont op te vangen? Zo nee, waarom niet? En hoe gaat u er dan voor zorgen dat trapliften wel veilig worden geplaatst?
Ja, trapliften kunnen eraan bijdragen dat ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen, ook bijvoorbeeld als er geen gelijkvloerse woningen beschikbaar zijn. Binnen WOZO wordt er daarnaast aan gewerkt dat er 290.000 (nultreden)woningen komen voor ouderen.
De gemeente is verantwoordelijk voor het veilig plaatsen van trapliften, zie mijn antwoord op vraag 3 en 6.
Hoe kijkt u naar de duurzaamheidsaspecten van trapliften? Deelt u de mening dat het direct correct plaatsen van een traplift duurzamer is dan eerst foutief plaatsen en later corrigeren? Is er al nationaal beleid gemaakt voor hergebruik van trapliften? En in hoeverre wordt er gestimuleerd om trapliften optimaal te hergebruiken?
Ja, ik ben het ermee eens dat het direct correct plaatsen van een traplift de duurzaamste en vanzelfsprekend de meest ideale manier van plaatsen is. Er is geen nationaal beleid voor het hergebruik van trapliften, er wordt daarom ook niet landelijk gestimuleerd om trapliften her te gebruiken. Navraag leert dat gemeenten aandacht aan hergebruik besteden en dat dit terugkomt in de criteria bij de inkoop van trapliften. Een van de veel gestelde eisen is een hoge mate van duurzaamheid of circulariteit.
De geplande lelieteelt naast OBS De Singelier, gemeente Westerveld |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kweker mag geen lelies telen naast Drentse basisschool»?1
Ja.
Waar kunnen ouders, schoolbesturen, leerkrachten en medewerkers van de kinderopvang advies krijgen over hoe te handelen als in de omgeving van de school, kinderopvang of sportvelden gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast? Kunt u ons informeren omtrent de inhoud van deze adviezen?
De pagina van GGD Leefomgeving2over gewasbeschermingsmiddelen biedt uitgebreide informatie over wat bestrijdingsmiddelen zijn, de gezondheidsrisico's die ze met zich meebrengen, en hoe deze risico's kunnen worden geminimaliseerd. De gezondheidsrisico's van deze chemicaliën, die afhankelijk zijn van de toxiciteit van de stoffen en de mate van blootstelling, worden benadrukt, samen met het belang van het naleven van strenge veiligheidsnormen. Ouders, schoolbesturen, leerkrachten, en medewerkers van de kinderopvang kunnen advies inwinnen over hoe te handelen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van scholen, kinderopvangcentra en sportvelden door contact op te nemen met het team Milieu & Gezondheid van hun lokale GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst). Dit team biedt betrouwbare informatie en advies over de invloed van de omgeving op de gezondheid.
De GGD kan specifieke voorzorgsmaatregelen en handelingsadviezen bieden, zoals:
De adviezen zijn bedoeld om de blootstelling aan schadelijke stoffen te minimaliseren en gezondheidsrisico's te beperken, zowel voor kinderen als volwassenen die zich in de nabijheid van behandelde gebieden bevinden.
Als deze adviezen nog niet voorhanden zijn, deelt u dan de mening dat deze op zeer korte termijn beschikbaar moeten komen, zodat gezondheidsschade door het opnemen van gewasbeschermingsmiddelen wordt voorkomen? Op welke afstand van een voorziening waar regelmatig veel kinderen bij elkaar komen, zou dan volgens u veilig intensieve landbouw kunnen worden uitgeoefend?
Ik erken het belang van het zorgvuldig onderzoeken van de impact van gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid, in het bijzonder in de omgeving van locaties waar kinderen vaak samenkomen, zoals scholen en kinderopvangcentra. Om de gezondheid van omwonenden van landbouwpercelen te beschermen, wordt vaak het instellen van spuitvrije zones voorgesteld als een oplossing om blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. Het generiek instellen van spuitvrije zones in bestaande situaties is juridisch niet houdbaar, omdat de wetenschappelijke onderbouwing hiervoor ontbreekt. Voor nieuwe situaties bestaan er beperkte mogelijkheden via ruimtelijke ordening.
Recentelijk is er een motie in de Tweede Kamer aangenomen die de regering verzoekt om een wetenschappelijk kader op te stellen die gemeentes kunnen gebruiken om breedtes van spuitzones voor een gezonde woon- en leefsituatie voor bewoners naast agrarische percelen te kunnen onderbouwen (Kamerstuk 27 858, nr. 659). De Minister van LNV is over de uitvoering van deze motie met de Minister van BZK en de VNG in gesprek. Wat betreft veilige afstanden, zijn er momenteel geen aanwijzingen dat bestaande situaties gezondheidsproblemen veroorzaken. Dat neemt niet weg dat het beschermen van de volksgezondheid de allerhoogste prioriteit heeft, en de regering het als haar taak ziet om door middel van het faciliteren van extra onderzoek ongewenste effecten op de gezondheid uit te sluiten. Dit jaar is bij het RIVM een meerjarig onderzoek gestart naar de mogelijke gezondheidseffecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden en toepassers (Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 4).
Deelt u de mening dat zolang de gezondheidseffecten van gewasbeschermingsmiddelen niet feitelijk zijn onderzocht, vooral kinderen en andere kwetsbare personen maximaal moeten worden gevrijwaard van de kans op het in aanraking komen met deze stoffen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen?
De Minister van LNV en ik erkennen de zorgen omtrent de blootstelling van mensen, en in het bijzonder van kinderen en andere kwetsbare personen aan gewasbeschermingsmiddelen. Daarom worden gewasbeschermingsmiddelen zorgvuldig onderzocht op gezondheidseffecten. Het toelatingsbeleid van gewasbeschermingsmiddelen valt onder de beleidsverantwoordelijkheid van de Minister van LNV. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt binnen de kaders van de verordening of veilig gebruik mogelijk is en maakt daarbij gebruik van veiligheidsmarges. Als niet is aangetoond dat een middel veilig gebruikt kan worden, wordt conform het voorzorgsbeginsel geen toelating afgegeven. Nieuwe wetenschappelijke inzichten zorgen voor een continu proces van verbetering van het beoordelingskader. Het lopende onderzoek «Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden 2» (OBO-2), uitgevoerd door het RIVM, Nivel, en IRAS, speelt een cruciale rol in onze voortdurende evaluatie van deze kwestie. Dit onderzoek richt zich op mogelijke gezondheidseffecten door blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen bij omwonenden van landbouwpercelen, inclusief kinderen en agrariërs, met specifieke aandacht voor ziekten zoals Parkinson, leukemie bij kinderen, en diverse cognitieve effecten (Kamerstuk 27 858, nr. 644). Het is van groot belang dat ons beleid wordt ondersteund door de meest actuele en grondige wetenschappelijke beschikbare data. Gezien deze complexiteit, zal ik de ontwikkelingen en uitkomsten van lopend onderzoek naar de gezondheidseffecten van gewasbeschermingsmiddelen nauwlettend blijven volgen. Daarnaast wordt in het Uitvoeringsprogramma van de toekomstvisie gewasbescherming 2030 ook gewerkt aan het verminderen van de behoefte aan gewasbescherming. Het blijft de inzet van de Minister van LNV om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in 2030 met 50% te reduceren.
Aangezien in de lelieteelt veel gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, gaat de Minister van LNV een onderzoek starten naar hoe de uitbreiding van het areaal in de lelieteelt beperkt kan worden. Ook zal ik de dialoog met betrokken ministeries en andere relevante bestuurslagen voortzetten om te bespreken wat voor mogelijkheden de Omgevingswet biedt. In de tussentijd blijft het voorlichten van burgers en lokale overheden een prioriteit om het bewustzijn over de (potentiële) risico's van deze werkzame stoffen te vergroten en om de beste methoden voor het minimaliseren van blootstelling te benadrukken.
Is er een mogelijkheid voor het bevoegd gezag om onder de nieuwe regels van de Omgevingswet het voorzorgsprincipe toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Onder de nieuwe Omgevingswet is er mogelijkheid voor het bevoegd gezag om het voorzorgsprincipe toe te passen. Dit principe speelt een belangrijke rol in het milieurecht en de Omgevingswet biedt hier nieuwe instrumenten en mogelijkheden voor. Het omgevingsplan, dat een kerninstrument van de Omgevingswet is, vervangt de vroegere bestemmingsplannen en andere regelingen. Het stelt elke gemeente in staat algemene regels te definiëren die nodig zijn voor het beheer van de fysieke leefomgeving. Binnen dit kader kunnen gemeenten het voorzorgsprincipe toepassen om nieuwe ontwikkelingen, zoals specifieke agrarische activiteiten die potentieel gevaarlijk kunnen zijn voor de volksgezondheid, te weren of te beperken, zelfs als er nog geen volledige wetenschappelijke zekerheid is over de risico's.
Recente jurisprudentie, zoals de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2791), illustreert dat gemeenten en provincies al de ruimte hebben om binnen het bestaande bestemmingsplan het voorzorgsprincipe toe te passen, zelfs zonder een definitief bewezen oorzakelijk verband.
De topsalarissen van zorgbestuurders |
|
Lisa Westerveld (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Is het uw beeld dat de hogere beloningen voor interim-bestuurders ten opzichte van de Wet normering topinkomens (WNT) geheel herleidbaar zijn naar de bijzonderheden van interim-vervulling, zoals u die in de eerdere beantwoording heeft opgenoemd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1143)?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar, maar ik heb geen reden om eraan te twijfelen dat de norm die de eerste twaalf kalendermaanden van de functievervulling geldt voor topfunctionarissen zonder dienstbetrekking passend is voor de bijzonderheden van interim-vervulling in die eerste twaalf kalendermaanden1. Vanaf de dertiende kalendermaand geldt de reguliere norm die ook voor topfunctionarissen met dienstbetrekking geldt.
Vindt u het eerlijk dat externe adviseurs buiten de normering van de WNT vallen? Zo ja, waarom?
Bepalend voor de vraag of de WNT-normen van toepassing zijn, is niet de wijze van aanstelling, maar of de functionaris kwalificeert als topfunctionaris (of niet). Daarmee vallen ook topfunctionarissen zonder dienstbetrekking onder de WNT, ongeacht de gekozen juridische vorm op basis waarvan de functie wordt vervuld. Of iemand nu in dienstbetrekking is aangesteld of een andere vorm van een dienstverband heeft, op inhuurbasis werkt als ZZP-er, op detacheringsbasis of op wat voor manier dan ook.
Wat vindt u ervan dat bestuurders in de publieke sector functies stapelen en hierdoor alsnog ruim boven de WNT-norm uitkomen?
In de WNT is de anticumulatiebepaling opgenomen. Dat betekent dat de bezoldigingen van dezelfde bestuurder die in dienstbetrekking is bij twee of meer WNT instellingen bij elkaar opgeteld moeten worden, waarbij het totaal van de bezoldiging niet boven de bezoldigingsnorm mag uitkomen. Deze anticumulatiebepaling geldt voor leidinggevende topfunctionarissen met een dienstbetrekking en niet voor functies als voorzitter of lid van een toezichthoudend orgaan of topfunctionaris zonder dienstbetrekking2.
Welke conclusies verbindt u aan het feit dat de zelfregulering via de Governanecode zorg als het gaat om declaratieafspraken niet wordt nageleefd1?
Alvorens ik conclusies kan trekken ga ik eerst met de voorzitters van de betrokken branche- en beroepsorganisaties (BoZ, NVZ, NFU, NVZD en NVTZ) in gesprek. Zoals al eerder aangegeven vind ik het betreurenswaardig dat de afspraken met betrekking tot de vergoeding van onkosten uit de Governancecode Zorg niet goed worden nageleefd.
Kunt u onderbouwen waarom u niet voor een wettelijke plicht wil kiezen, om naleving van regels te verzekeren?
Het is in de eerste plaats een aangelegenheid tussen bestuurders en toezichthouders om afspraken te maken over de vergoeding van onkosten door de raad van bestuur. Zij hebben met elkaar afgesproken, in de Governancecode Zorg, dat zij het beleid rondom onkostenvergoedingen en de gemaakte declaraties openbaar maken. Dat zij zich niet aan hun eigen afspraken houden vind ik teleurstellend. Wel ben ik blij dat de NVZ, NVTZ en NVZD hun leden hebben opgeroepen om alsnog inzicht te geven in de gemaakte declaraties van raden van bestuur. Het is de geijkte weg om eerst met partijen in gesprek te gaan en hen de kans te geven dit alsnog te regelen.
Welke waarde heeft de Governancecode zorg, als deze niet wordt nageleefd?
De Governancecode Zorg is een belangrijk instrument van zelfregulering. De afspraken omvatten verschillende onderwerpen die verder gaan dan alleen de openbaarmaking van declaraties. Ze geven richting aan de kwaliteit en ontwikkeling van het bestuur en toezicht. Dit bleek ook uit de evaluatie van de agenda «Goed Bestuur in de Zorg»4, waarin wordt gesteld dat zelfregulering heeft geleid tot een professionaliseringsslag onder bestuurders en toezichthouders. Zorginstellingen die aangesloten zijn bij hun brancheorganisatie en daarmee de Governancecode Zorg onderschrijven, hebben afgesproken de code na te leven. De Governancecommissie Gezondheidszorg en de brancheorganisaties kunnen individuele zorginstellingen aanspreken op het niet naleven van de code.
Zijn de signalen, zoals gepubliceerd in het onderzoek van Nieuwsuur, over de slechte naleving van de Governancecode zorg nieuw voor u? Zo nee, welke signalen heeft u eerder ontvangen en welke acties heeft u hier aan verbonden?
Eind 2015, begin 2016 is er ook aandacht geweest voor het openbaar maken van de declaraties van zorgbestuurders. Een groot deel van de zorgbestuurders weigerde toen inzage te geven in de declaraties na een uitvraag van RTL Nieuws. In reactie daarop heeft de toenmalige Minister van VWS een oproep gedaan aan bestuurders om transparant te zijn over de gemaakte onkosten. Aanvullend heeft een rondetafelgesprek plaats gevonden met een aantal bestuurders van zorgorganisaties en de voorzitters van alle branche- en beroepsorganisaties5. Dit heeft geleid tot aanpassing van de Governancecode Zorg in 2017, waarin de betreffende passage over transparantie van declaraties en onkosten is opgenomen.
Vindt u het een goede zaak dat het mogelijk is dat ziekenhuisbestuurders, die zelf niet voldoen aan de afspraken van de Governancecode zorg, tegelijkertijd toezichthouder zijn bij andere ziekenhuizen op dezelfde code?
Zowel toezichthouders als bestuurders van ziekenhuizen hebben zich gecommitteerd aan de Governancecode Zorg. Raden van toezicht zijn verantwoordelijk voor het opstellen en openbaar maken van het beleid rondom declaraties en controleren de naleving daarvan. Bestuurders dienen dit beleid na te volgen en transparant te zijn over hun declaraties. Personen die zowel een bestuurlijke als toezichthoudende rol vervullen, zullen zich in beide rollen aan de gemaakte afspraken moeten houden.
Hoe staat het met uw voornemen voor een koerswijziging als het gaat om regulering, toezicht en handhaving op het gebied van ongewenste beïnvloeding (Kamerstuk 32 012, nr. 50)? In hoeverre is wettelijk verplichte registratie in het transparantieregister onderdeel van deze nieuwe koers?
In het afgelopen jaar heb ik de mogelijkheden voor de voorgenomen koerswijziging verder onderzocht. Ik werk momenteel aan een brief over de voortgang van dit traject. Ik verwacht deze brief in april aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Onderdeel van deze brief is inderdaad een wettelijk transparantieregister, waarbij registratie verplicht wordt.
Deelt u de mening dat een zelfde koerswijziging wenselijk is als het gaat om declaratiebeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Ik vind het overhaast om naar aanleiding van het onderzoek van Nieuwsuur wettelijke maatregelen te nemen. Ik ga eerst met de BoZ, NVZ, NVZD en NVTZ in gesprek om te kijken hoe transparantie rondom declaraties bevorderd kan worden.
Miljarden euro’s aan junkfoodadvertenties |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nog steeds miljarden euro's naar junkfoodadvertenties ondanks afspraken terugdringen overgewicht»?1
Ja.
Wat is uw reactie dat er de afgelopen jaren zes keer zoveel advertentieruimte is ingekocht voor reclame voor ongezond voedsel dan voor gezond voedsel? Deelt u de mening dat dit in strijd is met het preventieakkoord en dat de voedselindustrie zich niet aan de afspraken houdt?
De genoemde hoge uitgaven aan marketing voor ongezonde voeding staan inderdaad op gespannen voet met de ambities die zijn vastgelegd in het Nationaal Preventieakkoord (NPA). Het is bekend dat de voedselomgeving veel invloed heeft op wat mensen eten. Reclame is daar een onderdeel van. Dat van die reclame het overgrote deel ongezond voedsel aanprijst is niet behulpzaam bij het bereiken van de doelen in het preventieakkoord. Over reclame in het algemeen zijn geen afspraken gemaakt in het preventieakkoord, wel bijvoorbeeld over het beperken van marketing gericht op kinderen. Volgens afspraak in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen is het gebruik van licensed characters gericht op kinderen onder de 13 jaar op productverpakkingen en point-of-sale materiaal ingeperkt op basis van voedingskundige criteria. De afspraken hieromtrent worden jaarlijks gemonitord. Ondanks een jaarlijkse daling van deze vorm van marketing gebeurt het helaas nog steeds. Dit is een van de redenen waarom ik wetgeving voorbereid die marketing van ongezonde voeding gericht op kinderen verbiedt.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk is om een gezondere eetomgeving aan de voedselindustrie over te laten en dat vrijblijvende afspraken met de voedselindustrie dus niet werken? En dat een logische consequentie hiervan is dat er dwingende maatregelen nodig zijn om het aantal ongezonde reclames terug te dringen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen?
Er zijn verschillende voorbeelden waar vrijwillige afspraken van of met de industrie tot resultaat hebben geleid: transvetzuren in voedingsmiddelen zijn significant gereduceerd, gemiddelde caloriereductie in het totaal volume frisdranken op de markt en het realiseren van zoutreductie. De voortgang gaat echter niet altijd snel genoeg. In die gevallen, is de overheid aan zet om voortgang te blijven boeken om de gezonde keuze makkelijker te maken. Daarom werk ik bijvoorbeeld aan wetgeving om marketing voor ongezond voedsel gericht op kinderen te verbieden. In het kader van het NPA, blijf ik in gesprek met verschillende partijen waaronder de levensmiddelenindustrie over o.a. productverbetering en de verhouding tussen gezonde en ongezonde producten beter in balans brengen.
Deelt de u de mening dat kinderen ondanks een verbod op ongezonde reclame voor kinderen, zoals u aankondigde, nog steeds via andere wegen veel geconfronteerd zullen worden met reclame voor ongezond voedsel? Is een algeheel verbod op reclame voor ongezond voedsel niet veel effectiever?
Het klopt dat kinderen, ook met wetgeving die marketing van ongezond voedsel gericht op kinderen beperkt, nog reclame voor ongezond voedsel zullen zien. We moeten samen stappen blijven zetten richting een gezondere voedselomgeving. Dit moeten haalbare stappen zijn met voldoende draagvlak. Zoals hierboven genoemd, begin ik met het beperken van marketing gericht op kinderen.
Welke concrete extra stappen gaat u ondernemen om te zorgen dat het aantal mensen met overgewicht wordt teruggedrongen gezien het feit dat de doelen uit het nationaal preventie akkoord bij lange na niet worden gehaald, zoals het RIVM berichtte?2
Ik zal mij onverminderd blijven inzetten voor de doelen en ambities uit het NPA. Ik zet o.a. in op het creëren van een omgeving die uitnodigt tot het maken van gezonde voedselkeuzes en op een beweegvriendelijke omgeving. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld, werk ik onder andere aan een wet op de voedselomgeving, aan een wetsvoorstel voor een op suikergehalte gebaseerde belasting op (fris)dranken en aan productverbetering en bereid ik een verbod op marketing voor ongezonde voedingsmiddelen gericht op kinderen voor. Om mensen te helpen de betere keuze te maken, ook voor producten buiten de Schijf van Vijf, heb ik per dit jaar het gebruik van Nutri-Score mogelijk gemaakt.
Daarnaast zal ik blijven inzetten op een breed scala aan preventieprogramma’s om kinderen gezond te laten opgroeien en gezonde gewoontes aan te leren, zoals de Gezonde Kinderopvang, Gezonde School, JOGG en Gezonde Buurten. Ook voor mensen die al overgewicht of obesitas hebben blijf ik mij inzetten op passende zorg en ondersteuning, via de verdere implementatie van de Gecombineerde Leefstijlinterventie (GLI) en ketenaanpak voor kinderen met overgewicht en obesitas. Daarbij is het van groot belang dat er structurele financiering voor preventie beschikbaar komt om op de lange termijn stappen te kunnen blijven zetten.
Het stoppen van basis geestelijke gezondheidszorg door een grote zorgaanbieder |
|
Lisa Westerveld (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lentis stopt met basis-ggz: wachtlijsten voor psychische problemen zullen toenemen»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op de keuze van Lentis om te stoppen met basis-ggz en de gevolgen die dit voor de regio gaat hebben?
In het regioplan2 «Mentale gezondheid is een zaak van alle Groningers» wordt beschreven met welke vraagstukken de regio Groningen kampt op het gebied van mentale gezondheid en op welke manier de regio dit wil aanpakken. De partijen die zich regionaal verenigd hebben in het netwerk «Gezond Groningen» zetten hierbij met een brede aanpak meer in op preventie en op het vergroten van weerbaarheid met behulp van een gevarieerd aanbod van maatschappelijke voorzieningen. De toegankelijkheid en beschikbaarheid van geestelijke gezondheidszorg is ook onderdeel van dit plan, waarbij de regio onder andere wil inzetten op meer digitale zorg. In het regioplan wordt ook aangegeven dat voor de groep patiënten met de ernstigste problematiek het tekort aan behandelaren het grootst is waardoor de wachttijden voor deze groep het langst zijn. Ik heb er dan ook begrip voor dat een zorgaanbieder ervoor kiest om zich te focussen op cliënten met zwaardere of meer complexe problematiek.
Waar moeten deze mensen nu naartoe voor zorg – Lentis kreeg maandelijks tussen de veertig en vijftig aanmeldingen voor basis-ggz – zeker omdat andere organisaties in de regio als Inter-Psy ook al wachtlijsten hebben en die nu waarschijnlijk zullen toenemen?
Navraag bij Lentis heeft geleerd dat de afbouw van basis-ggz al een langere periode loopt en dat Lentis inmiddels geen nieuwe cliënten meer aanneemt. Dat betekent dat cliënten voor basis-ggz naar andere zorgaanbieder zullen worden doorverwezen.
Is duidelijk in beeld hoeveel capaciteit basis-ggz er in de regio nog over blijft waar Lentis zorg levert? Is deze capaciteit voldoende voor de vraag? Zo niet, wat gaat u doen om dit capaciteitsprobleem op te lossen?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is afgesproken dat het organiseren van passende zorg vraagt om een integrale regionale aanpak die passend is bij de vraagstukken die in die regio spelen. Uit de regionale plannen komt naar voren dat de oplossingen niet altijd binnen het zorgdomein liggen of gevonden kunnen worden. In het hierboven genoemde regioplan van Groningen wordt benoemd dat er in Groningen een mismatch is tussen vraag naar en aanbod van geestelijk gezondheidszorg. Het is hierbij aan de regionale partijen om in gezamenlijkheid afspraken over te maken over de manier waarop dit het beste aangepakt kan worden. In het regioplan hebben de partijen in de regio Groningen beschreven op welke manier ze dit willen doen.
Heeft dit besluit van Lentis consequenties voor de huidige hulpverleners? Hoe wordt voorkomen dat dit besluit voor onrust zorgt en mensen uit de sector vertrekken? Is het besluit ook met de personeelsvertegenwoordigers besproken?
Lentis heeft aangegeven dat het besluit om te stoppen met het aanbieden van basis-ggz geen consequenties heeft voor de hulpverleners die nu werkzaam zijn bij de zorgaanbieder en dat dit besluit ook is besproken met de personeelsvertegenwoordiging. Lentis geeft aan dat er als gevolg hun besluit geen hulpverleners uit de zorgsector zijn vertrokken, maar dat er een nieuwe verdeling van capaciteit in de basis-ggz en de meer complexe ggz is ontstaan.
Hoe kan het dat andere organisaties in de regio voor wie dit consequenties kan hebben niet op de hoogte waren van het besluit van Lentis en dit moesten lezen in de krant? Is niet juist het Taskforce Wachttijden GGZ die dit soort bewegingen in de gaten moeten houden en ervoor moet zorgen dat het zorgaanbod in de regio beschikbaar blijft?
Lentis heeft aangegeven dat de keuze om te stoppen met het aanbieden van basis-ggz is gedeeld en besproken met de Regionale Taskforce Wachttijden GGZ en andere betrokken partijen waaronder gemeenten, de zorgverzekeraar, GGZ-aanbieders, huisartsen, ervaringsdeskundigen en het sociale domein.
De topsalarissen van zorgbestuurders |
|
Lisa Westerveld (GL), Julian Bushoff (PvdA), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat het salaris van de bestuursvoorzitter van het UMC Maastricht, dat ver boven de (Wet normering topinkomens (WNT)-norm ligt, niet passend is bij de besteding van publiek geld? Zo nee, waarom niet?1
Nee, de wetgever heeft een bewuste keuze gemaakt dat individuele uitzonderingen op het WNT bezoldigingsmaximum toegestaan moeten kunnen worden. Dit betreft een bestuurder voor wie, met instemming van de ministerraad, een dergelijke uitzondering is gemaakt.
Is de kloof tussen de zorgmedewerker aan het bed en het salaris van de bestuursvoorzitter in uw ogen te rechtvaardigen? Zo ja, waarom?
Het kabinet heeft veel waardering voor het werk van zorgmedewerkers. Het kabinet waardeert eveneens de inspanningen van bestuurders en toezichthouders. Het is een gegeven dat de zwaarte van de functie en de benodigde kennis, opleiding en werk- en bestuurderservaring van bestuurders en toezichthouders meebrengen dat zij een hoger salaris ontvangen. Dit is daarmee te rechtvaardigen. De verhoudingen tussen de hoogste en de laagste salarissen in specifieke sectoren is weliswaar aan de sociale partners en de verantwoordingsorganen van die sectoren zelf en niet aan het kabinet om te bepalen. Met de WNT is echter een uitzondering op deze regel gemaakt en uitdrukkelijk geregeld dat de inkomens van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector niet mogen uitstijgen boven een bepaald maximum.
Hoe passen de hoge declaraties van deze raad van bestuur binnen de Governancecode Zorg?
In de Governancecode Zorg 2022 is afgesproken dat de raad van toezicht verantwoordelijk is voor het opstellen van beleid rondom vergoedingen van onkosten die gemaakt worden door de raad van bestuur. De raad van toezicht dient ook toe te zien op de naleving en openbaarmaking van dit beleid. Daarnaast is afgesproken dat er jaarlijks openbaar gepubliceerd wordt welke bedragen zijn uitgegeven (gespecificeerd naar zeven categorieën). Er zijn geen specifieke afspraken gemaakt over de hoogte van de declaraties. Wel geldt in het algemeen dat de Governancecode Zorg stelt dat bestuurders en toezichthouders de maatschappelijke doelstellingen van de organisatie in acht moeten nemen.
Is bekend hoe vaak externe adviseurs of interim-bestuurders de WNT-norm overschrijden? Vindt u het met de huidige personeelstekorten in de zorg uit te leggen dat de maximum bezoldiging van interim-bestuurders tot veertig procent hoger kan liggen dan de maximumbedragen in de WNT?
WNT-plichtige instellingen dienen een WNT-verantwoording met betrekking tot de leidinggevende en toezichthoudende topfunctionarissen te publiceren. Ook interim-bestuurders worden opgenomen in deze WNT-verantwoording en worden dus ook gecontroleerd.
Na inwerkingtreding van de WNT is gebleken dat normstelling nodig was voor interim-bestuurders, gelet op zeer hoge vergoedingen. Hierbij diende echter recht te worden gedaan aan de bijzonderheden van interim-vervulling. Die bijzonderheden kunnen te maken hebben met de duur, de inhoud of de aard van de opdracht en de hogere, of bijzondere kosten die in dat verband gemaakt worden die bij een dienstbetrekking niet of minder aan de orde zijn. Tevens diende recht te worden gedaan aan de bijzondere rechtspositie van de interim-bestuurder, bijvoorbeeld in relatie tot de rechtspersoon bij wie hij of zij in dienst is, of gelet op de status van zzp’er.
Het specifieke maximum dat hiervoor vastgesteld is, geldt voor interim-topfunctionarissen bij een functievervulling van niet langer dan twaalf kalendermaanden. Bij een langere functievervulling moet worden aangenomen, dat de inhoud en aard van de opdracht zich onvoldoende onderscheidt van die van reguliere topfunctionarissen in dienstbetrekking, en zullen deze interim-bestuurders dan ook onder het voor de instelling toepasselijke maximum van de WNT (blijven) vallen.
Externe adviseurs die niet tevens als topfunctionaris voor de WNT kwalificeren, vallen buiten de normering van de WNT. Van hen hoeft de bezoldiging alleen openbaar te worden gemaakt en dan ook alleen op functie, niet op naam, voor zover die bezoldiging boven het algemene bezoldigingsmaximum van artikel 2.3 WNT uitgaat. Voor hen geldt het maximum niet en er is dan ook geen sprake van een overschrijding van de WNT die ongedaan gemaakt zou moeten worden.
Wordt ergens bijgehouden wat de totale bedragen per zorgsector zijn aan salarissen van bestuurders en toezichthouders?
Nee, hierover zijn geen gegevens beschikbaar.
Klopt ons vermoeden dat er sinds de decentralisatie van de jeugdzorg steeds grotere bedragen gaan naar managers, bestuurders en toezichthouders in verhouding tot hulpverleners?
Hierover is geen informatie beschikbaar. Ook was hierover voor de decentralisatie geen informatie beschikbaar.
Welke mogelijkheid hebben gemeenten om eisen te stellen aan de maximumsalarissen voor bestuurders en toezichthouders bij zorgaanbieders met wie er een contract is?
Ook de bezoldiging van topfunctionarissen bij zorgaanbieders die een contract met de gemeente hebben mag het bezoldigingsmaximum van artikel 2.3, eerste lid, van de WNT niet overstijgen. Volgens jurisprudentie is het overigens niet toegestaan om via subsidie- of financieringsvoorwaarden eisen te stellen aan de (maximum) bezoldiging van bestuurders van gesubsidieerde of bekostigde instellingen en dus ook niet om (eigen) WNT-beleid te voeren vanuit de gemeenten.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak een uitzonderingsverzoek voor de WNT-norm is gehonoreerd in het zorgdomein sinds de norm is ingegaan? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken per zorgsector en kunt u aangeven welke reden u had voor het honoreren van de uitzonderingsverzoeken?
Elk jaar in december ontvangt de Tweede Kamer in een rapportage een overzicht per sector van de aantallen ingediende en (niet-)gehonoreerde uitzonderingsverzoeken. De laatste rapportage is op 14 december 2023 aan uw Kamer aangeboden (TK 2022/2023, 30 111, nr. 130). In deze rapportage staat dat in het zorgdomein op peildatum 15 oktober 2023 sinds de inwerkingtreding van de WNT in totaal 7 keer een individueel uitzonderingsverzoek op grond van artikel 2.4 WNT is gehonoreerd.
Bij het besluitvormingsproces voor het honoreren van een uitzonderingsverzoek over bezoldiging boven het algemene WNT-maximum zijn naast de vakminister(s) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook de ministerraad betrokken. Elk gehonoreerd besluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant. In het besluit wordt gemotiveerd waarom de vakminister(s) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in dat specifieke geval een uitzondering gerechtvaardigd vinden.
Is een gehonoreerd uitzonderingsverzoek voor de WNT-norm verbonden aan een functie of een persoon?
Ja, het gehonoreerde besluit op een verzoek ex artikel 2.4 WNT wordt genomen om een specifieke topfunctionaris voor een specifieke functie een hogere bezoldiging te mogen geven. Indien de topfunctionaris een andere functie gaat vervullen of voor de functie een andere persoon wordt gezocht, dient opnieuw aan het WNT bezoldigingsmaximum gehouden te worden (of een uitzonderingsverzoek gedaan te worden). Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek speelt een complex aan factoren een rol. Beoordeeld wordt of de arbeidsmarktsituatie op het moment van beoordeling van dien aard is dat er geen kandidaat gevonden kan worden voor het vervullen van de functie tegen het in de WNT vastgestelde bezoldigingsmaximum. Hetzelfde geldt voor individuele uitzonderingsverzoeken op grond van artikel 2.7, vierde lid, WNT bij zorginstellingen op wie een lagere bezoldigingsklasse op grond van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp van toepassing is.
Hoe beoordeelt u het idee om de mogelijkheden tot uitzondering van de WNT-norm uit de wet te halen?
Deze bepaling is weloverwogen opgenomen in de WNT. Hiermee wordt namelijk de benodigde ruimte geboden om in zeer uitzonderlijke gevallen een uitzondering op het WNT-maximum te maken. Hier wordt, zoals passend is, zeer spaarzaam mee omgegaan. Uit de laatste jaarrapportage (TK 2022/2023, 30 111, nr. 130) blijkt dat op peildatum 15 oktober 2023 op een populatie van 35.000 topfunctionarissen sinds de inwerkingtreding van de WNT in totaal 22 keer een individueel uitzonderingsverzoek op grond van artikel 2.4 WNT is gehonoreerd.
Het smaakjesverbod voor e-sigaretten |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de verkoop van opzetbare smaakfilters voor e-sigaretten, zoals beschreven in het artikel «Zo probeert een populair e-sigarettenmerk het smaakjesverbod voor vapes te omzeilen», onwenselijk is?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat opzetbare smaakjesfilters voor e-sigaretten verboden zijn? Zo nee, waarom niet, en welke gevolgen vermoedt u dat dit zal hebben? Zo ja, bent u bereid om de relevante producenten, importeurs en detailhandels hiervan op de hoogte te brengen?
Ik kan hier kort over zijn: deze opzetbare smaakjesfilters zijn inderdaad verboden. In het Tabaks- en rookwarenbesluit is het zowel verboden om smaakstoffen te gebruiken als ingrediënt van een vloeistof als voor een onderdeel van elektronische dampwaar. Door dit laatste wordt voorkomen dat smaakstoffen die niet zijn toegestaan worden toegevoegd via bijvoorbeeld patronen, een los mondstuk of andere onderdelen van de e-sigaret, om zo alsnog een bepaalde smaak te creëren. Bij het opstellen van de regelgeving is er dus expliciet rekening mee gehouden dat de e-sigarettenindustrie op deze manier het smaakjesverbod zou willen omzeilen. Ik vind het teleurstellend dat dit nu inderdaad het geval lijkt te zijn.
Waarom is ervoor gekozen te spreken over onderdelen van elektronische dampwaar in de nota van toelichting op het smaakverbod, en niet over «losse smaakaccessoires»? Zou een andere formulering effectiever zijn in het stoppen van de verkoop van opzetbare smaakfilters?
Zoals onder vraag 2 is aangegeven ziet het smaakverbod ook op onderdelen van de e-sigaret.2 Een los mondstuk dat gebruikt (kan) worden voor het consumeren van nicotine middels een e-sigaret, al dan niet met een smaakje, is onmiskenbaar een product dat onder de definitie van e-sigaret valt. Deze luidt namelijk als volgt3: «een product dat gebruikt kan worden voor de consumptie van nicotinehoudende damp via een mondstuk, of een onderdeel van dat product, waaronder een patroon, een reservoir en het apparaat zonder patroon of reservoir». Gelet hierop geldt het smaakjesverbod ook voor «losse smaakaccessoires» als opzetbare smaakfilters. Omdat het smaakjesverbod ook van toepassing is op alle vaste onderdelen van een e-sigaret, is voor het bredere begrip «onderdelen van elektronisch dampwaar» gekozen. Deze onderdelen zouden immers buiten het begrip «losse smaakaccessoires» vallen. Voor de effectiviteit in de handhaving is dit niet relevant.
Hoe staat het met de handhaving van het leeftijdsgrens voor e-sigaretten en de uitvoering van de motie van de leden Mohandis en Bikker?2 Hoe vaak werden testkopers in 2023 ingezet? En hoe vaak wil de NVWA testkopers inzetten in 2024 nu de aanwijzing voor de uitzendkrachten, die als testkopers worden ingezet, is ingeregeld?3 Zullen zij ook letten op de handhaving van het smaakjesverbod?
De aanwijzing van de uitzendkrachten, die als assistent-inspecteur worden ingezet bij de uitvoering van de controles op de leeftijdgrens van e-sigaretten met testkopers, is eind 2023 geregeld6. Onder andere hierdoor kan de NVWA meer controles met testkopers inzetten voor de intensivering van het toezicht naar aanleiding van de motie van de leden Mohandis en Bikker. De NVWA heeft in 2023 1875 leeftijdgrenscontroles voor rookwaren uitgevoerd waarbij testkopers zijn ingezet. Voor 2024 zijn 2.200 leeftijdgrenzencontroles voor rookwaren gepland waarbij in principe altijd testkopers worden ingezet. De testkopers worden nu niet ingezet voor het smaakjesverbod. Daar worden andere inspectiemethoden voor toegepast.
Op welke termijn wilt u de wetswijziging doorvoeren om het boetemaximum te verhogen, zoals genoemd in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Mohandis, om de handhaafbaarheid van het online verkoopverbod te verbeteren?4
Op dit moment ben ik de wijziging van de boetebedragen aan het opstellen. Deze wijziging kan middels een algemene maatregel van bestuur. In het algemeen duurt de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur een jaar tot anderhalf jaar. Daarnaast werk ik aan een wijziging van de boetemaxima, hiervoor is een wetswijziging nodig. Dit neemt anderhalf tot twee jaar in beslag.
Op welke datum zijn de resultaten bekend van het onderzoek om te komen tot een uniform en neutraal uiterlijk van de e-sigaret5 en het onderzoek naar een verbod op wegwerp e-sigaret zoals recent in Frankrijk is ingevoerd?6 Informeert u de Kamer direct over deze onderzoeksresultaten? Bent u voornemens om een ontmoedigende maatregel voor neutrale verpakkingen voor e-sigaretten door te voeren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer wetgeving tegemoetzien? Zo nee, waarom niet?
Om te kunnen bepalen welke stappen gezet moeten worden om de e-sigaret zelf een uniform en neutraal uiterlijk te geven heb ik het RIVM gevraagd onderzoek te doen naar de mogelijkheden hieromtrent. Het onderzoek loopt op dit moment en het streven is dat het rapport in maart met uw Kamer wordt gedeeld.
Met betrekking tot het onderzoek naar e-sigaretten voor eenmalig gebruik kan ik u melden dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een inventarisatie laat uitvoeren waarin ook deze producten aan bod komen. Het betreft een inventarisatie van beleidsmaatregelen op het gebied van de aanpak van kunststofproducten voor eenmalig gebruik. De Staatssecretaris heeft aangegeven de resultaten voor het einde van 2024 met uw Kamer te kunnen delen.10
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting VWS 2024?
Ik ben op dit moment in de afrondende fase van het opstellen van een wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit in verband met de invoering van standaardverpakkingen voor elektronische dampwaar en sigaren. Het is mijn intentie om dit besluit dit voorjaar in het kader van de voorhangprocedure voor te leggen aan de Staten-Generaal.