Bent u bekend met het bericht ««Gokgedupeerden» willen hun geld terug van onlinecasino’s: maken ze een kans, ze drukten toch zelf op het knopje?»1 2
Ja.
Kunt u reflecteren op het feit dat gokbedrijf Unibet in de periode voorafgaand aan de legalisering van de onlinekansspelmarkt in 2021 illegaal zeer actief was op de Nederlandse onlinegokmarkt, waarbij duizenden gokkers geld hebben verloren en Unibet hiervoor geen verantwoordelijkheid neemt?
Ik vind het onwenselijk dat partijen zonder vergunning kansspelen aanbieden. Bij illegale aanbieders zijn geen waarborgen voor de bescherming van spelers. Dit heb ik eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen, gesteld door de leden Van Nispen en Bikker op 14 januari jl.3 Een belangrijke reden voor legalisering was om spelers waarborgen voor veilig spel en bescherming te kunnen bieden.4 Door de regulering van de online kansspelmarkt zijn er nu wettelijke normen waar vergunninghouders zich aan dienen te houden. Ook kan daardoor de Kansspelautoriteit (Ksa) toezicht houden op de naleving binnen de gereguleerde markt en ingrijpen wanneer de wet wordt overtreden, zowel binnen het gereguleerde aanbod als ook bij illegaal aanbod.
Tevens heb ik bij de beantwoording van voornoemde Kamervragen toegelicht dat de aanvrager van een vergunning door de Ksa streng wordt doorgelicht aan de hand van alle geldende criteria en vergunningseisen conform wet- en regelgeving voordat tot afgifte van een vergunning voor kansspelen op afstand wordt overgegaan. Zonder in de beoordeling van deze casus te treden, geldt dat bij de totstandkoming van de Wet kansspelen op afstand is besloten dat zonder enige clementie voor aanbieders die in het verleden de wet hebben overtreden, een veilig gecontroleerd en attractief aanbod niet tot stand zou komen.
Om hier duidelijke grenzen aan te stellen, heeft de Ksa mede naar aanleiding van de motie Postema beleidsregels geïntroduceerd.4
Om voor de coulanceregeling in aanmerking te komen dienden een aanvrager en andere relevante (rechts)personen zich twee jaar en negen maanden voorafgaand aan de datum dat zij een aanvraag indienden te hebben onthouden van online kansspelaanbod gericht op Nederland.5 Het niet voldoen aan deze criteria heeft er meerdere keren toe geleid dat een vergunning niet verleend werd. De Ksa beslist als onafhankelijk toezichthouder en zelfstandig bestuursorgaan over vergunningaanvragen. Ik merk op dat voor de merknamen Pokerstars en Bwin geen vergunningen voor het aanbieden van online kansspelen in Nederland zijn afgegeven.
Vindt u het wenselijk dat gokbedrijven zoals Unibet, PokerStars en Bwin, die jarenlang illegaal online kansspelen hebben aangeboden in Nederland, hierna gewoon een vergunning kunnen krijgen voor de Nederlandse onlinegokmarkt? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat wanneer een gokbedrijf weigert mee te werken aan de aangespannen rechtszaken door gedupeerde gokkers, zoals het weigeren om gokkers te compenseren of transactiegegevens te verstrekken, dit geen consequenties hoeft te hebben voor de vergunning? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het is niet aan mij is om te besluiten over het schorsen of intrekken van een vergunning. Deze besluiten zijn aan de Ksa, als onafhankelijk toezichthouder en zelfstandig bestuursorgaan. Mochten nieuwe informatie of antecedenten met betrekking tot een vergunninghouder leiden tot het inzicht dat de vergunning toentertijd niet zou zijn verstrekt, kan de Ksa besluiten de vergunning in te trekken. Daarbij gaat het om het betrouwbaarheidsvereiste vervat in artikel 4b, eerste lid, en specifiek voor kansspelen op afstand artikel 31i van de Wet op de kansspelen (Wok) alsmede de daarop berustende betrouwbaarheidsbepalingen. Dat omvat een betrouwbaarheidsbeoordeling op grond van artikel 3.4 Besluit kansspelen op afstand, waarbij de Ksa bepaalde antecedenten in de beoordeling kan meenemen.
De Ksa zal de toezichtservaring over de voorgaande vergunningsperiode met betrekking tot de betreffende vergunninghouder meewegen in de beoordeling van de aanvragen voor een nieuwe vergunning vanaf 2026. Onder andere worden overtredingen en het gedrag van vergunninghouders tijdens de huidige vergunningsperiode mee gewogen in de beoordeling. Wanneer rechterlijke uitspraken niet worden opgevolgd, weegt de Ksa dit mee in de integriteitsbeoordeling. Voor zover bekend is er overigens in Nederland nog geen zaak waarin een vergunde aanbieder van kansspelen op afstand heeft geweigerd om aan een onherroepelijk vonnis van een rechter uitvoering te geven.
Hoe beoordeelt u het feit dat Unibet geen transactiegegevens meer verstrekt om zo de rechtsgang van de gokkers te frustreren?
Zoals in eerdere beantwoording aangegeven, is het niet aan mij om dit gedrag te beoordelen. Als wettelijke verplichtingen niet worden nageleefd, dan keur ik dat vanzelfsprekend af.
Het uitgangspunt is dat de Staat niet treedt in geschillen over civiele rechtsverhoudingen tussen een (illegale) aanbieder van kansspelen en de speler. De beoordeling van een geschil over de civiele rechtsverhouding van de partijen is voorbehouden aan de rechter.
Bent u het ermee eens dat het doelbewust saboteren van gokkers die naar de rechter stappen vanwege verloren geld bij illegale gokbedrijven, de geloofwaardigheid en zorgplicht van het online gokbedrijf zodanig aantast dat de vergunning direct moet worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om over deze specifieke casus in gesprek te gaan met de Kansspelautoriteit (Ksa) om te onderzoeken welke stappen ondernomen kunnen worden om te voorkomen dat nog meer gokkers geen inzicht krijgen in de transactiekosten en betalingsoverzichten van hun verloren geld?
Ik ben voortdurend met de Ksa in gesprek, ook over dergelijke ontwikkelingen. Als het gaat om de concrete casus dan moet de Ksa de zaak vanuit haar rol als onafhankelijke toezichthouder kunnen beoordelen. De Ksa is over deze kwestie in gesprek met Optdeck, dat Unibet in Nederland exploiteert. Het is echter niet aan de Ksa om een oordeel over de inzage in transactiegegevens te vellen. Het is aan de rechter om uitspraak hierover te doen. Op 4 en 7 juli jl. heeft de rechter in eerste aanleg zich ook uitgelaten over het verstrekken van inzage in transactiegegevens.5 In de eerste zaak werd de vordering om inzage te verlenen toegewezen. In de tweede zaak werd de partij die namens meerdere spelers inzage in de transactiegegevens vorderde niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze partij volgens de rechtbank niet bevoegd is om een dergelijke vordering in te stellen. De Ksa zal de handelwijze van een vergunde kansspelaanbieder in dit soort procedures meewegen in de beoordeling van de vergunninghouder bij het aanvragen van een nieuwe vergunning, maar heeft zoals gezegd geen rol als partij in deze procedures.
Vindt u dat een gokbedrijf zoals Unibet een veilig en gecontroleerd aanbod van online kansspelen – een belangrijke doelstelling van het legaliseren van online kansspelen – creëert wanneer stelselmatig gegevens worden achtergehouden om te voorkomen dat gokkers hun verloren geld terug kunnen eisen van de periode dat het gokbedrijf illegaal online kansspelen aanbood in Nederland?
Het bieden van een veilig en gecontroleerd aanbod door een vergunninghouder in de periode dat deze vergund is en gedrag dat gaat over een periode dat deze niet was vergund, zijn twee losse zaken. De vergunninghouder moet zich geheel houden aan de Wet op de kansspelen over de periode dat hij een vergunning heeft verkregen. De inzage in spelersdata daarentegen betreft een periode dat de vergunninghouder geen vergunning had. Over die periode strekt het toezicht van de Ksa zich niet uit. Ik vind met de Ksa dat rechtspersonen en hun opvolgers die nu een vergunning hebben voor het aanbieden van kansspelen een maximale inspanning moeten plegen om zaken die zich voor de vergunningsperiode afspeelden behoorlijk af te wikkelen. Hieruit kunnen omstandigheden naar voren komen die relevant zijn voor de algemene betrouwbaarheids- en integriteitstoets van een vergunde aanbieder. Daar behoort het maximaal verstrekken van noodzakelijke gegevens wat mij betreft bij.
Heeft Unibet zich gehouden aan de afkoelperiode die inhoudt dat twee jaar en negen maanden voorafgaand aan de datum dat een aanvraag tot een vergunning is ingediend, het bedrijf zich heeft onthouden van online kansspelaanbod gericht op Nederland?
Ja. Indien Unibet zich daar niet aan had gehouden, zou er geen vergunning zijn verleend. De Ksa heeft toentertijd Unibet een vergunning verleend dus er is geen aanleiding om anders te vermoeden.
In antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Boswijk (CDA), op 15 januari 2025, over de casus dat Unibet geen inzage geeft in transactiegegevens, heeft u geantwoord dat u de Ksa en de Autoriteit Persoonsgegevens gewezen heeft op deze casus. Zijn er daarna vervolgstappen ondernomen door de Ksa of de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo nee, waarom niet?
De Ksa heeft met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) contact opgenomen om deze casus onder de aandacht te brengen. De AP houdt de Ksa op de hoogte van relevante ontwikkelingen hieromtrent. Bovendien stelt de AP dat het altijd mogelijk is voor mensen om een klacht in te dienen bij de AP wanneer Unibet geen gehoor geeft aan het verzoek om inzage van persoonsgegevens. De AP wikkelt deze klachten af en zet ze door naar de privacytoezichthouder van Malta (de IDPC). Zij zijn namelijk de leidende toezichthouder in deze kwestie, aangezien het hoofdkantoor van Unibet daar is gevestigd. Om deze reden kunnen de klachten ook rechtstreeks bij de Maltese toezichthouder worden ingediend. De AP houdt nauw contact met haar collega’s in Malta over de voortgang van het onderzoek naar deze klachten.
Heeft u deze casus inderdaad onder de aandacht gebracht bij andere Europese lidstaten, in het bijzonder bij Malta, en zo ja, welke concrete afspraken zijn hierover gemaakt?
Ik heb contact met andere lidstaten die onze zorgen over de mogelijke gevolgen van de Maltese wet Bill 55 delen en over gerechtelijke uitspraken inzake deze wet. Ook volg ik nauwgezet de lopende procedures bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), waarbij prejudiciële vragen gesteld zijn over de werking van Bill 55. Hierbij zijn met name de prejudiciële vragen die Oostenrijk gesteld heeft van belang. Op 16 oktober 2024 heeft het Handelsgericht Wien in Oostenrijk aan het HvJEU gevraagd om overeenkomstig artikel 267 VWEU een prejudiciële beslissing te nemen over een rechtszaak die betrekking heeft op de terugbetaling van spelersverliezen die zijn geleden bij illegale kansspelaanbieders op grond van een nietige overeenkomst.6
Daarnaast heeft Malta zelf prejudiciële vragen gesteld over de verenigbaarheid van Duits recht met Europees recht, in een zaak waarbij een Duitse eiser verliezen terugeist van in Malta gevestigde en vergunde kansspelaanbieders.7 Gezien de context van lopende procedures en het bindende karakter van uitspraken van de HvJEU zie ik op dit moment geen toegevoegde waarde om Malta aan te spreken.
Meerdere landen, waaronder Nederland, hebben de zorgen over de onverenigbaarheid van de Bill 55 met het EU-recht onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft op 18 juni jl. een formele inbreukprocedure aangekondigd tegen Malta vanwege Bill 55.8 Volgens de Commissie overtreedt Malta met deze de wetgeving de Europese Verordening betreffende bevoegdheid en erkenning van rechterlijke uitspraken. De Commissie stuurt een aanmaningsbrief aan Malta, waarna het land twee maanden de tijd heeft om te reageren en de door de Commissie geconstateerde tekortkomingen aan te pakken. Komt er geen bevredigend antwoord, dan kan de Commissie besluiten een met redenen omkleed advies uit te brengen. Mocht daar geen afdoende reactie uit blijken, kan de zaak worden voorgelegd bij het HvJEU. Ik ben zeer verheugd met de genomen stappen door de Europese Commissie en onderschrijf de constateringen van de Commissie.
Worden er vanuit Europa stappen ondernomen om Malta aan te spreken op de aangenomen Bill-55?
Zie antwoord vraag 11.
Het rondetafelgesprek Moslimdiscriminatie |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
|
Klopt de uitspraak van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme dat «moslimdiscriminatie in Nederland ons miljarden kost», zoals door hem beweerd tijdens het rondetafelgesprek Moslimdiscriminatie dat op 22 mei 2025 in de Kamer plaatsvond? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?1
Met betrekking tot de beantwoording van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) op de vraag over de kosten van discriminatie in Nederland heeft hij in zijn beantwoording tijdens het rondetafelgesprek het gehad over discriminatie en racisme in algemene zin, niet specifiek over moslimdiscriminatie. De NCDR pleit voor een onderzoek naar wat discriminatie de samenleving kost, omdat er op dit moment weinig bekend is over de maatschappelijke kosten van discriminatie en racisme in Nederland. Op basis van onder andere een onderzoek uit de VS over de economische kosten van racisme – waaruit blijkt dat discriminatie Amerika 16 biljoen dollar heeft gekost in de afgelopen 20 jaar – kan de aanname bestaan dat discriminatie en racisme de Nederlandse samenleving ook veel geld kost.
Het bericht ‘Medewerkers ambassade Israël gedood in VS, verdachte schreeuwde over Palestina’ |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Medewerkers ambassade Israël gedood in VS, verdachte schreeuwde over Palestina»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u momenteel de veiligheid van medewerkers van Israëlische diplomatieke posten?
Vanwege veiligheidsredenen spreek ik in het openbaar nooit over de veiligheid van individuele gevallen. Wel kan ik u verzekeren dat de veiligheid van diplomatieke missies in Nederland inclusief personeel, waaronder die van Israël, onze voortdurende aandacht heeft. De recente gebeurtenissen in de Verenigde Staten onderstrepen de noodzaak voor alertheid. Indien er sprake is van een verhoogde dreiging of risico ten opzichte van hun veiligheid, worden passende maatregelen getroffen.
Hoe beoordeelt u momenteel de veiligheid van Joodse instellingen in Nederland, alsmede het personeel daarvan?
De veiligheid van Joodse en Israëlische instellingen en hun personeel in Nederland heeft de aandacht van het kabinet en de lokaal bevoegde gezagen. Nederland staat voor een open en inclusieve samenleving, waarin Joodse burgers hun identiteit en religie in alle vrijheid kunnen beleven, zonder angst of belemmering. De ontwikkelingen in de wereld worden nauwgezet gevolgd, mede vanwege de mogelijke impact op de veiligheidssituatie in Nederland. Zowel lokaal als landelijk is er daarnaast intensief contact met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap.
Wat doet Nederland om hun veiligheid te garanderen?
Op 24 november 2024 heeft het kabinet uw Kamer de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 gestuurd. Hierin is een veiligheidsfonds opgenomen voor de financiële ondersteuning van Joodse scholen, instellingen en evenementen. Waar nodig worden door het lokaal bevoegd gezag, bovenop de maatregelen die Joodse en Israëlische instellingen zelf nemen, veiligheidsmaatregelen getroffen. Dit gebeurt zowel zichtbaar als onzichtbaar met als doel om de veiligheid van Joodse en Israëlische instellingen en hun medewerkers en bezoekers te waarborgen. Deze maatregelen worden genomen op basis van actuele dreigingsinschattingen, waarbij volledige uitsluiting van risico’s niet gegarandeerd kan worden. Het is schrijnend dat deze maatregelen in Nederland nodig zijn, maar we zullen deze inspanningen onverminderd blijven voortzetten zolang de situatie daarom vraagt.
Zijn of worden er naar aanleiding van deze aanval in de Verenigde Staten extra veiligheidsmaatregelen getroffen bij Israëlische instellingen in Nederland, zoals ambassades, of bij Joodse instellingen als synagogen of Joodse scholen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven spreek ik in het openbaar nooit over de veiligheid van individuele gevallen. Ten aanzien van Joodse en Israëlische instellingen en objecten vindt al langere tijd een afweging plaats of en zo ja welke, additionele veiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn. De benodigde maatregelen worden getroffen waar dat nodig wordt geacht op basis van actuele dreigingsinformatie.
Hoe beoordeelt u de dreiging van antisemitisme en specifiek antisemitisch geweld in Nederland in het licht van deze aanval in de Verenigde Staten? Verwacht u dat door dergelijke gebeurtenissen deze dreiging in Nederland zal toenemen?
De aanslag in Washington D.C. past binnen het beeld van reeds bestaande verhoogde dreiging tegen Joodse en Israëlische doelwitten in Nederland. Antisemitisme speelt een rol in de ideologie van verschillende extremistische stromingen, met name het jihadisme en rechts-extremisme. Terroristen kunnen Joodse en Israëlische doelwitten kiezen omdat deze door de Gaza-oorlog grote symbolische waarde hebben, media-aandacht creëren en grote maatschappelijke impact hebben. Zoals in het Jaarverslag 2024 van de AIVD vermeld, is daarnaast het maatschappelijke debat in Nederland over Israël en de Palestijnse gebieden sinds 7 oktober 2023, en zeker in 2024, ernstig gepolariseerd. Voor sommige gekende extremistische bewegingen is de Gaza-oorlog een potentiële katalysator. Maar boosheid over het conflict heeft bij hen vooralsnog niet tot (meer) extremistische activiteiten geleid.
In welke mate ziet u in Nederland het fenomeen dat Israëli en/of Joodse mensen in Nederland verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van de staat Israël? Is hier sprake van een toename?
Op basis van de gegevens waarover ik beschik, is het voor zover mij bekend niet mogelijk in algemene zin vast te stellen of, en zo ja in welke mate Israëli en/of Joden in Nederland verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van de staat Israël. Wel zijn er bij de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding signalen bekend dat Joden in Nederland door sommigen in verband worden gebracht met het handelen van de staat Israël. Zo worden Joden op straat uitgescholden voor kindermoordenaars, worden herdenkingsplekken beklad met leuzen die verwijzen naar het conflict in het Midden-Oosten en worden Joden op de werkvloer of elders gedwongen zich uit te spreken over de situatie in het Midden-Oosten.
Ziet u aanleiding om de huidige aanpak van antisemitisme naar aanleiding van deze gebeurtenis aan te scherpen?
Op 24 november 2024 heeft het kabinet uw Kamer de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 gestuurd. Met dit meerjarige plan wordt de aanpak van antisemitisme geïntensiveerd, waarbij het kabinet ieder jaar opnieuw zal kijken of en waar aanvullende maatregelen nodig zijn. In de strategie staan de maatregelen van de huidige aanpak opgesomd. Deels gaat het om bestaande maatregelen en deels over nieuwe initiatieven zoals een veiligheidsfonds voor Joodse instellingen scholen en evenementen en de instelling van de Taskforce Antisemitismebestrijding. Daarnaast voorziet de strategie in regelmatig overleg met betrokken organisaties zodat signalen over antisemitisme of de behoefte aan intensivering van de huidige aanpak ons snel bereiken. Binnenkort ontvangt u over de strategie een voortgangsbrief.
Wilt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ik heb deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoord.
De verjaring van kindermisbruik op de BES-eilanden |
|
Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat ernstige zedendelicten tegen minderjarigen op de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) nog steeds kunnen verjaren, in tegenstelling tot dezelfde delicten in Europees Nederland?
Ja.
Klopt het dat in Europees Nederland sinds 2013 geen verjaringstermijn meer geldt voor ernstige zedenmisdrijven tegen minderjarigen, juist om slachtoffers de ruimte te geven op hun eigen tempo aangifte te doen?
Ja, sinds de inwerkingtreding van de Wet aanpassing van de regeling van de vervolgingsverjaring op 1 april 2013 is geregeld dat misdrijven met een strafmaximum van twaalf jaar of meer niet meer verjaren (artikel 70, tweede lid, onderdeel 1°, Sr).1 In aanvulling op deze hoofdregel is de vervolgingsverjaring ook opgeheven ten aanzien van een aantal specifieke seksuele misdrijven gepleegd tegen minderjarigen waarop gevangenisstraf van minder dan twaalf jaren is gesteld (artikel 70, tweede lid, onderdeel 2°, Sr). Het ging destijds om ernstige misdrijven waarop een maximale gevangenisstraf van acht jaar of meer was gesteld. De achtergrond voor deze bijzondere verjaringsregeling voor ernstige seksuele misdrijven gepleegd tegen minderjarigen was inderdaad dat er soms ruime tijd voorbij gaat voordat slachtoffers naar buiten treden met hun verhaal.2
In de Wet seksuele misdrijven die op 1 juli 2024 in werking is getreden, is de verjaringsregeling voor seksuele misdrijven tegen kinderen verder aangescherpt. De ondergrens voor het niet verjaren van seksuele misdrijven gepleegd tegen kinderen is verlaagd naar misdrijven waarop een maximale gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld. Hierdoor verjaart het recht tot strafvordering voor onder andere het delict kinderpornografie (artikel 252 Sr) niet meer.3
Kunt u bevestigen dat op de BES-eilanden voor ernstige zedendelicten tegen kinderen – zoals verkrachting – nog een verjaringstermijn van twaalf jaar geldt? Zo ja, waarom is deze ongelijke behandeling nog steeds van kracht?
Ja. Op basis van artikel 72, onderdeel 3°, van het Wetboek van Strafrecht BES vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in twaalf jaren voor alle misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld. Ernstige seksuele misdrijven begaan tegen kinderen, zoals verkrachting (artikelen 250 en 251 Sr BES), vallen onder deze categorie.
Ten tijde van de staatkundige veranderingen van 10 oktober 2010, waarbij de Nederlandse Antillen werden ontbonden en Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbare lichamen van Nederland werden opgenomen, is afgesproken in eerste instantie terughoudend te zijn bij het invoeren van nieuwe wetgeving in Caribisch Nederland. Dit uitgangspunt was bedoeld om – mede gelet op het beperkte absorptievernogen van de eilanden – een periode van rust en gewenning te bieden aan burgers en bestuurders van deze openbare lichamen.
De Wet aanpassing regeling vervolgingsverjaring dateert uit de periode van legislatieve terughoudendheid. Ook de Wet seksuele misdrijven is in deze periode voorbereid. Voor beide wetsvoorstellen geldt dan ook dat destijds niet is onderzocht in hoeverre de aanpassing van het Wetboek van Strafrecht BES aangewezen was. Sinds 2019 is uitgangspunt van het kabinetsbeleid dat bij nieuwe wetgeving en aanpassing van bestaande wet- en regelgeving steeds moet worden bezien of en hoe deze wetgeving van toepassing kan worden verklaard in Caribisch Nederland én of differentiatie nodig en wenselijk is.4
Sinds enkele jaren werkt het kabinet, samen met de openbare lichamen en in lijn met de motie-Ceder,5 toe naar aanvaarding van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul) voor Caribisch Nederland.6
Dit verdrag stelt eisen aan de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Het trad voor Europees Nederland op 1 maart 2016 in werking, maar geldt nog niet voor Caribisch Nederland.7 Om te voldoen aan de verplichtingen van het Verdrag van Istanbul moeten er nog een aantal stappen gezet worden.
Belangrijk onderdeel daarvan is dat in kaart wordt gebracht welke bredere (beleids)maatregelen en aanvullende uitvoeringswetgeving nodig zijn voor de aanvaarding van het Verdrag van Istanbul voor Caribisch Nederland en of er dekking is voor de verwachte financiële consequenties. In dat kader wordt bezien welke wijzigingen nodig zijn om uitvoering te geven aan de verdragsverplichtingen in het Wetboek van Strafrecht BES, onder andere op het gebied van seksuele misdrijven. Het Verdrag van Istanbul verplicht onder andere tot het strafbaar stellen van het opzettelijk verrichten van seksuele handelingen zonder wederzijds goedvinden (artikel 36 van het verdrag). Daarbij wordt ook gekeken naar de verjaringstermijn voor seksuele misdrijven gepleegd tegen minderjarigen. Parallel hieraan wordt bezien in hoeverre de vormgeving en de inhoud van de overige bepalingen in Boek II Titel XIV van Misdrijven tegen de zeden in het Wetboek van Strafrecht BES modernisering behoeven. De inhoudelijke en systematische samenhang tussen de bepalingen in de titel is zodanig dat modernisering van de wetgeving op integrale wijze dient plaats te vinden. Het kabinet verwacht het Verdrag van Istanbul voor Caribisch Nederland op zijn vroegst in 2027 te kunnen aanvaarden, mede afhankelijk van de voortgang van het benodigde beleids- en wetgevingstraject.
Deelt u de opvatting dat kinderrechten universeel zijn en niet afhankelijk zouden mogen zijn van geografische locatie binnen het Koninkrijk? Zo ja, hoe beoordeelt u de rechtsongelijkheid die door deze verjaringstermijn ontstaat?
Kinderrechten zijn universeel, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) van de Verenigde Naties.8 Het kabinet vindt het belangrijk dat aan kinderen voldoende bescherming wordt geboden. Minderjarigen die slachtoffer worden van een ernstig seksueel misdrijf moeten daarom de tijd krijgen om naar buiten te treden met hun verhaal. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangekondigd zal bij het in kaart brengen van de wijzigingen die nodig zijn in het Wetboek van Strafrecht BES om uitvoering te geven aan het Verdrag van Istanbul, ook worden gekeken naar de verjaringstermijn voor seksuele misdrijven gepleegd tegen minderjarigen.
Bent u bereid om op korte termijn werk te maken van het gelijktrekken van de verjaringsregels op de BES-eilanden met die van Europees Nederland, zodat ook daar ernstige zedendelicten tegen minderjarigen niet meer kunnen verjaren?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Beoogd wordt om het Verdrag van Istanbul ook te aanvaarden voor de BES-eilanden en in dat kader de wetgeving op het gebied van seksuele misdrijven aan te passen. Daaraan wordt de komende jaren gewerkt. Bezien wordt of een aanpassing van de verjaringstermijnen zo snel mogelijk kan worden verwezenlijkt, door deze op te nemen in het verzamelwetsvoorstel Justitie voor de BES dat op dit moment wordt voorbereid. Of de aanpassing hierin kan worden meegenomen is mede afhankelijk van de uitvoeringsconsequenties die een dergelijke wetswijziging met zich zou brengen. Deze worden op dit moment in kaart gebracht.
Is er momenteel al een wetswijziging in voorbereiding of in overweging om dit verschil op te heffen? Zo nee, bent u bereid om deze wetswijziging spoedig te initiëren, desnoods via een spoedprocedure? Op welke termijn kan dit naar de Kamer worden gestuurd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe waarborgt u dat slachtoffers van seksueel geweld op de BES-eilanden toegang hebben tot passende juridische, medische en psychosociale hulp – ook als zij pas jaren na het delict naar buiten treden?
Bij het bieden van passende hulp en ondersteuning aan slachtoffers van seksueel geweld in Caribisch Nederland, speelt Bureau Slachtofferhulp, dat onderdeel uitmaakt van het Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN), een belangrijke rol.
Slachtoffers van seksueel misbruik kunnen altijd contact opnemen met het bureau, ook als het misbruik lang geleden heeft plaatsgevonden. Slachtoffers kunnen ook door de politiemensen werkzaam bij het Bureau Jeugd en Zeden Zaken worden doorverwezen naar Bureau Slachtofferhulp, als het slachtoffer dit wenst. Bij Bureau Slachtofferhulp wordt kortdurende hulpverlening (voor een periode van 2 maanden) verleend. Wanneer het slachtoffer een langdurige behandeling (bijvoorbeeld trauma therapie) nodig heeft, kan het slachtoffer via de huisarts naar specialistische psychologische hulp worden doorverwezen.
Ook kunnen slachtoffers van seksueel misbruik bij Bureau Slachtofferhulp KPCN de nodige ondersteuning krijgen om een aanvraag in te dienen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Dit geldt voor misdrijven gepleegd in Caribisch Nederland op of na 1 januari 2017 (inclusief misdrijven die vóór 1 januari 2017 zijn begonnen maar op die datum nog voortduren). Een aanvraag moet worden ingediend binnen tien jaar na de dag waarop het geweldsmisdrijf is gepleegd, tenzij de aanvrager een geldige reden heeft voor het feit dat hij/zij de aanvraag niet eerder indiende. In het geval van minderjarige slachtoffers begint de termijn te lopen op het moment dat het slachtoffer meerderjarig is geworden.9
In het geval dat een zaak voor de rechter komt, en als het slachtoffer zich wil gaan voegen als benadeelde partij in het strafproces, biedt Bureau Slachtofferhulp ook de nodige juridische ondersteuning aan het slachtoffer.
Het bericht 'Wrijving in kabinet over migratiebeleid: Faber wil handtekening Schoof onder kritische brief' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wrijving in kabinet over migratiebeleid: Faber wil handtekening Schoof onder kritische brief»?1
Ja.
Kunt u een precieze tijdlijn geven van het begin van het eerste verzoek om de brief te ondertekenen tot nu toe?
In mei jl. werd een concept van de brief ontvangen met een verzoek tot mede-ondertekening. Op ambtelijk niveau zijn er sinds januari jl. informele gesprekken gevoerd met een aantal EU-lidstaten over de mogelijkheid een oproep te doen (bijvoorbeeld via een ingezonden brief) een dialoog te voeren over de juridische kaders voor de mogelijkheden om strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen uit te zetten.
Kunt u de brief die is opgesteld door Denemarken en Italië de Kamer doen toekomen en kunt u daarbij specifiek aangeven welke passages zijn aangedragen voor wijzigingen?
De brief is openbaar.2 Het kabinet ziet steun voor de Nederlandse inzet in een groot deel van de brief, zie het antwoord op vraag 4. Nederland heeft aangegeven de brief te kunnen mede ondertekenen zonder passages die ingaan op de interpretatie door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Kunt u aangeven welke redenen door kabinetsleden zijn aangedragen om de brief niet te ondertekenen? Kunt u hier nadrukkelijk ingaan op de juridische en rechtsstatelijke onderbouwing van de advisering?
Het kabinet ziet in de ingezonden brief van de regeringsleiders van Denemarken, Italië en een aantal andere landen een oproep voor een open dialoog over de juridische kaders voor de mogelijkheden om veroordeelde vreemdelingen uit te kunnen zetten. Zoals ook opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord is het de inzet van dit kabinet een lik-op-stuk aanpak te voeren op overlast, intimidatie en geweld, en om vergunningen van criminele vreemdelingen sneller in te kunnen trekken. Het kabinet steunt daarom dat signaal van de brief in algemene zin. Conform de eerdere toezegging aan uw Kamer in het Commissiedebat over de JBZ-Raad van 12 en 13 juni (vreemdelingen- en asielbeleid) van 11 juni jl., heeft Nederland daarom ook tijdens de JBZ-Raad van 13 juni jl. aangegeven de geest van dat deel van de brief te steunen en open te staan voor dialoog. Als de juridische kaders hiervoor niet meer aansluiten bij de politiek gewenste praktijk, dan moet het gesprek over die kaders gevoerd worden binnen de daartoe aangewezen gremia. In het Hoofdlijnenakkoord is dan ook opgenomen dat Nederland daar waar nodig inzet op het aanpassen van EU-regelgeving of internationale verdragen. Het kabinet ziet steun voor deze inzet in de brief.
De brief roept tegelijkertijd specifiek op om een open dialoog te voeren over de interpretatie van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Die inzet volgt niet uit het Hoofdlijnenakkoord en raakt aan meer dan migratiebelangen, zoals de onafhankelijkheid van rechters en het EHRM. Nederland wil niet de indruk wekken op de stoel van de rechter te willen zitten en kan daarom dat deel van de oproep niet steunen. Om die reden is besloten deze ingezonden brief niet mede te ondertekenen.
Nederland zal het signaal van Denemarken en Italië t.a.v. de mogelijkheid om veroordeelde vreemdelingen uit te kunnen zetten via andere wegen ondersteunen. Zo kan Nederland standpunten over de interpretatie van het EVRM naar voren brengen in het kader van lopende EHRM-procedures op het gebied van het vreemdelingenrecht inclusief in EHRM-zaken tegen andere EVRM-verdragspartijen over de uitzetting van vreemdelingen. Verder blijft Nederland zich in Europees verband onverminderd inzetten voor aanscherpingen in de EU-regelgeving, zoals de Terugkeerverordening en de Veilig derde land-herziening. Ook deze inzet is erop gericht om EU-wetgeving (en dus de toetsingskaders voor rechters) zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de politieke wens voor een strikt en sober asielbeleid. Bovendien blijft het kabinet zich via andere wegen, zoals innovatieve oplossingen en partnerschappen, nationaal en internationaal onverminderd inzetten om meer grip te krijgen op migratie, ook als het gaat om de mogelijkheden voor het uitzetten van veroordeelde vreemdelingen. Hierover sprak een aantal regeringsleiders informeel voorafgaand aan de Europese Raad van 26 juni 2025, zoals ook vermeld in het verslag van de Europese Raad van 26 juni 2025. Daar kwam ook de brief ter sprake. Denemarken en Italië kondigden tijdens de bijeenkomst aan opvolging te willen geven aan de brief. Nederland heeft actief aangegeven bij te willen dragen aan verdere samenwerking gericht op de uitwerking. Dit is ook in lijn met de motie Eerdmans3.
Zijn er in het verleden situaties geweest waarbij Nederland – buiten specifieke juridische procedures om – rechtstreeks het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft aangesproken op haar uitspraken? Zo ja, wanneer is dit precies gebeurd?
Er zijn het kabinet geen eerdere gevallen bekend waarin Nederland het EHRM, buiten een specifieke juridische procedure om, rechtstreeks heeft aangesproken op de inhoud van haar uitspraken.
Kunt u bevestigen dat Nederland niet wordt gehinderd in de aanpak van strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen door de uitspraken ven het EHRM? Zo nee, kunt u toelichten op welke wijze het uitzetten van strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen wordt bemoeilijkt door het EHRM, om welke specifieke uitspraken dit gaat en hoe groot de groep is die hierdoor minder effectief aangepakt kan worden?
In Nederland kunnen strafrechtelijke veroordelingen leiden tot afwijzing of intrekking van het verblijfsrecht en tot verwijdering van de vreemdeling uit Nederland. Het is de inzet van dit kabinet een lik-op-stuk aanpak te voeren op overlast, intimidatie en geweld, en vergunningen van criminele vreemdelingen sneller in te trekken. In het regeerakkoord is daarom opgenomen dat de glijdende schaal verder zal worden aangepast en de lat voor verblijfsrechtelijke consequenties wordt verlaagd. Bij een besluit tot uitzetting van een veroordeelde vreemdeling wordt altijd met verschillende factoren rekening gehouden, zoals de duur van de opgelegde straf afgezet tegen de duur van het rechtmatig verblijf in Nederland, de ernst van het misdrijf, het tijdsverloop dat is verstreken sinds het misdrijf, het privé en familieleven van de vreemdeling in Nederland en de band met zowel Nederland als het land van herkomst. Het huidig beleid ten aanzien van intrekkingen na strafrechtelijke veroordelingen wordt in algemene zin in overeenstemming geacht met artikel 8 van het EVRM. Er worden klachten tegen Nederland ingediend aangaande de intrekking van een verblijfsvergunning na een strafrechtelijke veroordeling, waarbij Nederland frequent in het gelijk wordt gesteld.
Deelt u de constatering dat (openlijke) kritiek hebben op het EHRM de weg vrij maakt voor andere EU-lidstaten om op andere terreinen, bijvoorbeeld lhbti-rechten en vrijheid van godsdienst, ook het Hof aan te vallen en deelt u de constatering dat daarmee het Hof in een kwetsbare positie wordt gebracht wat ook vanuit rechtsstatelijk oogpunt zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4. Passages in de brief roepen specifiek op tot een open dialoog over de interpretatie van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Die inzet volgt niet uit het Hoofdlijnenakkoord en raakt aan meer dan migratiebelangen, zoals de onafhankelijkheid van rechters. Nederland wil niet de indruk wekken op de stoel van de rechter te willen zitten. Om die reden is besloten deze ingezonden brief niet mede te ondertekenen.
Hoe verhoudt het aanspreken c.q. bekritiseren van het EHRM zich tot de rechtsstaatverklaring, het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma? Bent u van mening dat de voorgestelde brief bijdraagt aan het versterken van de democratische rechtsstaat en het versterken van de onafhankelijkheid van de rechtspraak?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo veel mogelijk afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het gelijktrekken van de regels voor jeugdstrafzittingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden |
|
Don Ceder (CU) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat jeugdstrafzaken in Europees Nederland tegen minderjarigen tot 18 jaar standaard achter gesloten deuren worden behandeld, conform artikel 495b van het Wetboek van Strafvordering (Sv)?
Ja.
Klopt het dat op de BES-eilanden, alsmede in andere Caribische delen van het Koninkrijk zoals Curaçao, in beginsel een openbare strafzitting geldt voor jongeren vanaf 16 jaar (onder andere artikel 488 Sv BES)? Zo ja, wat is de juridische en praktische onderbouwing voor dit verschil?
Dat klopt. Belangrijk is om hierbij op te merken dat als uitgangspunt wordt genomen de leeftijd op het tijdstip waarop de vervolging tegen de verdachte is aangevangen. Het kan dus zo zijn dat voor een verdachte van 17 jaar, tegen wie de vervolging is aangevangen op het moment dat hij of zij nog geen 16 jaar was, als uitgangspunt geldt dat de zitting niet openbaar is.
Wat betreft de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: BES-eilanden) is de achtergrond van artikel 488 Sv BES gebaseerd op het rapport van de commissie Anneveldt.1 Deze commissie is ingesteld in 1979 om een herziening van het Nederlandse jeugdstrafrecht te onderzoeken. De commissie overwoog of de destijds bestaande bepaling die voorschreef dat het rechtsgeding in jeugdstrafzaken in principe niet openbaar zou plaatsvinden, diende te worden gehandhaafd.2 De commissie kwam destijds tot de conclusie dat dit wel zo was voor 12- tot 16-jarigen, maar niet voor 16- tot 18-jarigen. De commissie erkende dat een niet-openbare behandeling kan worden gerechtvaardigd vanuit de beschermingsgedachte en de pedagogische doelstelling en er eveneens indirect toe kan dienen het privéleven van de familie waartoe de jeugdige behoort, te beschermen. De commissie oordeelde dat een kind tot 16 jaar nog zozeer betrokken is bij dat gezin dat voor de bescherming van dat gezin een niet-openbare behandeling de voorkeur verdient. Voor de 16- tot 18-jarigen gold volgens de commissie echter dat de voordelen van openbaarheid (zoals de mogelijkheid tot controle op het functioneren van het openbaar ministerie en de rechter) zwaarder lijken te wegen dan de nadelen.3
Gelet op de huidige tekst en plek van artikel 495b Sv is de commissie Anneveldt niet gevolgd wat betreft de Nederlandse wetgeving. Dit blijkt uit het gegeven dat het artikel is geplaatst onder de afdeling die ziet op «Strafvordering in zaken betreffende personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt».4 Wat betreft artikel 488 Sv BES is wel aansluiting gezocht bij de commissie Anneveldt. Dit verschil hangt samen met het feit dat de regeling die uitgaat van de openbaarheid van zittingen voor jeugdigen van 16 jaar en ouder oorspronkelijk afkomstig is uit het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen.5 Bij de omvorming van dit wetboek in 2010 in het kader van de staatkundige hervormingen tot het Wetboek van Strafvordering BES is de op dat moment bestaande regeling behouden.
Voor de autonome landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden (Curaçao, Aruba en Sint-Maarten, hierna: CAS-landen) geldt dezelfde leeftijdsgrens als op de BES-eilanden als het gaat om de openbaarheid van zittingen. De CAS-landen zijn zelf verantwoordelijk voor de regelgeving op dit terrein en kunnen dus zelf de leeftijdsgrens bepalen.
De CAS-landen hebben gewerkt aan de herziening van het Wetboek van Strafvordering waarbij door een gezamenlijke commissie is geschreven aan een wetboek dat voor alle drie de landen zou kunnen gelden. De leeftijdsgrens van 16 jaren wordt hier opnieuw gehanteerd. Wel is hierin expliciet de mogelijkheid opgenomen om het rechtsgeding dat in principe in het openbaar moet plaatsvinden, geheel of gedeeltelijk achter gesloten deuren te houden. De voorstellen voor een nieuw Wetboek van Strafvordering in de CAS-landen bevinden zich momenteel in verschillende stadia van goedkeuring, bekrachtiging en uitvoering.
Acht u het wenselijk dat jongeren van 16 en 17 jaar, die juridisch als minderjarig worden beschouwd en vaak nog volop in ontwikkeling zijn, in delen van het Koninkrijk wel publiekelijk terecht kunnen staan, terwijl zij in Europees Nederland beschermd worden door besloten zittingen?
Voor een antwoord op deze vraag wil ik de uitkomsten betrekken van een onderzoek dat het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Datacentrum (WODC) onlangs op mijn verzoek is gestart naar de werking van het jeugdstrafrecht op de BES-eilanden. Dit onderzoek richt zich op het in kaart brengen van juridische en organisatorische knelpunten van het jeugdstrafrecht BES en beoordeelt in hoeverre het huidige wettelijke kader aansluit bij de pedagogische en resocialiserende doelstellingen van een uitvoerbare strafrechtspleging voor jeugdigen. Daarnaast beoogt het onderzoek aanbevelingen te formuleren voor mogelijke aanpassingen in wetgeving en uitvoering, met als doel de effectiviteit en uitvoerbaarheid van het jeugdstrafrecht BES te versterken. De resultaten van dit onderzoek zijn naar verwachting medio 2026 beschikbaar, waarna ik uw Kamer daarover zal informeren.
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op vraag 2, zijn de CAS-landen autonome landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden en zelf verantwoordelijk voor hun wetgeving ten aanzien van dit onderwerp. Het is niet aan mij om daar over te oordelen.
Hoe verhoudt dit verschil zich volgens u tot het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), dat stelt dat alle kinderen onder de 18 jaar recht hebben op bescherming van hun privacy in het strafproces?
Op 11 januari 2008 heeft de Hoge Raad zich in een specifieke zaak uitgelaten over de vraag of sprake was van strijdigheid met artikel 40 van het IVRK dat gaat over de bescherming van kinderen binnen het strafproces (ECLI:NL:HR:2008:BB4130). Deze zaak speelde zich af op Aruba. De verdachte had op het tijdstip waarop de vervolging was aangevangen de leeftijd van 16 jaar bereikt. De zitting van deze verdachte is daarom in de openbaarheid behandeld. Het in deze zaak toepasselijke artikel 488 Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen (hierna: Sv NA) houdt in dat het rechtsgeding in het openbaar wordt behandeld, tenzij de verdachte of diens medeverdachten op het tijdstip waarop de vervolging tegen hen is aangevangen de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er geen sprake was van strijdigheid met artikel 40 van het IVRK. De Hoge Raad oordeelde dat de in artikel 488 Sv NA opgenomen grond voor het niet in het openbaar behandelen van het rechtsgeding hier niet van toepassing was. Bij dit oordeel is opgemerkt dat het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof niet inhoudt dat door of namens de verdachte is verzocht om een niet-openbare behandeling van de zaak dan wel dat aldaar beroep is gedaan op genoemde verdragsbepaling.
Kunt u aangeven of – en hoe – in de huidige situatie rekening wordt gehouden met kwetsbare jongeren met bijvoorbeeld een licht verstandelijke beperking, die extra risico lopen op stigmatisering en psychische schade bij openbare zittingen?
Op de BES-eilanden bestaat de mogelijkheid om een zaak die in de openbaarheid zal worden behandeld toch achter gesloten deuren te behandelen. De verdachte, zijn/haar advocaat, of het openbaar ministerie kan daar om verzoeken (artikel 309, eerste lid, Sv BES). De rechter zal daar per zaak over oordelen. Ook kan de rechter daartoe ambtshalve overgaan. Over hoe vaak en in welke zaken dat gebeurt, heb ik geen gegevens beschikbaar. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, wordt in het kader van het WODC-onderzoek naar de werking van het jeugdstrafrecht BES nagegaan in hoeverre het huidige wettelijke kader aansluit bij de pedagogische en resocialiserende doelstellingen van een uitvoerbare strafrechtspleging voor jeugdigen.
Zou u het wenselijk vinden als er meer uniformiteit zou zijn binnen het koninkrijk op het gebied van beslotenheid van jeugdstrafzittingen tot 18 jaar? Waarom wel of waarom niet?
Hoe zou zo’n uniforme norm zich verhouden tot de autonomie van de landen binnen het Koninkrijk? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de verantwoordelijke Ministers van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, met respect voor hun eigenstandigheid?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6, waarin ik aangeef eerst de uitkomsten van het WODC-onderzoek met betrekking tot de situatie op de BES-eilanden af te willen wachten. Afhankelijk van de resultaten van het WODC-onderzoek voor de BES-eilanden en mijn reactie daarop ben ik, indien gewenst en gevraagd door de autonome landen, bereid het gesprek te voeren over een uniforme norm op het gebied van de beslotenheid van jeugdstrafzittingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden.
Bent u bereid om – in samenwerking met de landen en de ketenpartners – te verkennen hoe dit onderwerp op korte termijn gezamenlijk kan worden opgepakt, zodat jeugdigen binnen het gehele Koninkrijk kunnen rekenen op gelijke bescherming? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dit aanpakken?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vorige vraag.
Het bericht ‘Daders lopen mogelijk vrij rond door fout met naam in 867 zaken’ |
|
Willem Koops (NSC) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Daders lopen mogelijk vrij rond door fout met naam in 867 zaken»?1
Ja.
Klopt het dat de administratie van de overheid zo’n bende is dat daardoor de administratie in 867 strafzaken niet klopt? Klopt dit aantal van 867?
Justid heeft sinds 2014 van 867 zaken bijgehouden waarin een aanwijzing bestaat dat de tenaamstelling mogelijk niet juist is. Het betreft zaken waarin sprake is van een onherroepelijk vonnis. Inmiddels loopt een analyse van deze zaken om nader inzicht te krijgen en de prioriteit te bepalen voor een verdere aanpak.
Klopt het dat van deze 867 zaken maar liefs 141 zaken ernstige zedendelicten en geweldsmisdrijven zijn?
Het klopt dat de Algemene Rekenkamer 141 zaken aangeduid heeft als ernstige zaken.
Ieder strafbaar feit kent een code op basis waarvan het in systemen wordt geregistreerd. Via deze codes zijn deze zaken geselecteerd.
Hierbij moet worden opgemerkt dat bij deze zaken de ernst van feiten en de strafoplegging in zaken varieert. Naast gevangenisstraffen komen ook geldboetes voor. Bij de analyse van de 867 zaken wordt ook nagegaan of de codes corresponderen met de delicten waarvoor verdachten zijn veroordeeld.
Hoeveel van de 867 zaken zijn terreurzaken en moordzaken?
Tot de 141 zaken behoren, naar eerste analyseresultaten aangeven, 5 zaken die betrekking hebben op (poging) tot moord, 2 zaken op (poging) tot doodslag en 2 zaken op terrorisme en 6 zedenzaken. Op 1 geval na is in deze zaken de straf geheel of gedeeltelijk uitgevoerd.
Hoeveel van de 867 zaken waarvan de administratie niet klopt hebben ertoe geleid dat verdachten vrijuit zijn gegaan?
Hier wordt onderzoek naar gedaan. Ik kan op dit moment niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek.
Hoeveel van de 867 zaken waarvan de administratie niet klopt hebben ertoe geleid dat een onschuldige burger onterecht is gestraft? En in hoeveel gevallen is er verzocht om herziening of gratie?
Dit wordt onderzocht. Uit de eerste analyse van de 141 zwaardere zaken is gebleken dat er 1 onschuldige burger gesignaleerd stond door persoonsverwisseling. Daarop is onmiddellijk actie ondernomen om die signalering te stoppen. Het is nog niet bekend of in deze zaak door de schuldige een straf is ontlopen. Ik rapporteer hierover in september.
Is er schadeloosstelling uitgekeerd aan burgers die onterecht een veroordeling achter hun naam hebben?
Bij de Justitiële Informatiedienst zijn sinds 2014 geen situaties bekend waarbij schadevergoeding is uitgekeerd aan mensen die ten onrechte gedetineerd zaten als gevolg van een onjuiste tenaamstelling van een vonnis. Er zijn indicaties dat er vóór 2014 in een beperkt aantal gevallen schadevergoedingen zijn betaald.
Hoe kan het dat ambtenaren sinds 2005 op de hoogte waren van dit probleem, dat de ambtelijke top van het ministerie in 2012 hierover is ingelicht en dat de Minister pas in januari 2025 hiervan op de hoogte was?
Dit vormt onderwerp van de evaluatie naar de gang van zaken die ik zal laten uitvoeren. De Tweede Kamer wordt nader geïnformeerd hoe deze evaluatie vorm zal krijgen en wie deze zal uitvoeren.
Wanneer is het verbeterplan dat wordt opgesteld door het ministerie gereed en geïmplementeerd?
Zoals in de beleidsreactie van 2 mei jongstleden op het rapport van de Algemene Rekenkamer is aangegeven, maak ik sinds januari werk van het aanpakken van de problematiek. Momenteel wordt al uitvoering gegeven aan mijn plan van aanpak. Zo verwacht ik dat begin juli er een eerste versie van het toetsings- en handelingskader ligt. Dan kan begonnen worden met de herbeoordeling van individuele zaken. Daarbij wordt op basis van de analyse van zaken die nu loopt geprioriteerd. Ik verwacht dat voor het einde van dit jaar alle zaken zijn beoordeeld en, waar dat aan de orde is, in de strafrechtketen individueel in behandeling kunnen worden genomen.
Het plan van aanpak ziet op drie prioriteiten: het ontwikkelen van het toetsings- en handelingskader, de concrete aanpak van de geconstateerde zaken en het zoveel mogelijk voorkomen van fouten in de identiteitsvaststelling in de strafrechtketen dat ziet op de totstandkoming van het toetsings- en handelingskader. Dit plan wordt al deels uitgevoerd en wordt de komende weken afgemaakt. Omdat de uitvoering van het plan en de daarop volgende afwikkeling van individuele zaken in de strafrechtketen de betrokkenheid van de Nationale Politie, het Openbaar Ministerie en de Raad voor de rechtspraak vraagt, zal ik hun bij de vaststelling betrekken.
Kan de Minister aangeven op welke aspecten wordt ingegaan in dit verbeterplan?
Zie het antwoord op vraag 9. Daarnaast heb ik een programmadirecteur aangesteld om dit traject in goede banen te leiden. Voor meer details over deze inspanningen verwijs ik naar de brief die ik aan de Kamer heb gestuurd.
Om wat voor fouten gaat het hier: onjuiste tenaamstellingen in vonnissen of onjuiste verwerkingen daarvan in de administratie?
Het komt soms voor dat pas na het onherroepelijk worden van het vonnis nieuwe identiteitsinformatie beschikbaar komt over de gevonniste personen. Dit kan diverse oorzaken hebben, zoals:
Kunt u deze vragen één voor één, zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Wake-up call: Microsoft sluit e-mail ICC zonder pardon af’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat de toegang tot de e-mail van de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof (ICC) op bevel van de Amerikaanse overheid door Microsoft is afgesloten? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Het is niet aan het kabinet om berichtgeving over de implementatie van sancties die door andere staten zijn opgelegd te bevestigen of te ontkennen. In algemene zin keurt het kabinet de tegen de ambtsdragers van het Internationaal Strafhof (ISH) opgelegde sancties af. Het werk van het Hof is essentieel in de strijd tegen straffeloosheid en het Hof dient zijn mandaat zonder belemmeringen uit te kunnen voeren. De sancties tegen de hoofdaanklager en vier rechters van het Hof hebben impact op het onafhankelijk functioneren van het Hof. Tegelijkertijd erkent het kabinet de rechtsmacht die de VS heeft over Amerikaanse bedrijven. Het kabinet is op meerdere niveaus in gesprek met de VS om de effecten van de sancties tegen de ambtsdragers van het Hof zo veel mogelijk te beperken.
Heeft Microsoft stappen ondernomen om zich tegen dit bevel van de Amerikaanse overheid te verzetten? Zo ja, welke? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Het is aan Amerikaanse bedrijven zelf om te wegen hoe ze met de sanctiewetgeving in hun eigen land omgaan en wat ze daarover communiceren.
Welke stappen onderneemt u richting Microsoft en de Amerikaanse overheid om de toegang voor het Internationaal Strafhof tot diensten zoals e-mail te herstellen? Bent u bereid om hierover zowel met Microsoft als de Amerikaanse overheid in gesprek te gaan?
Het kabinet erkent de rechtsmacht die de VS heeft over Amerikaanse bedrijven. Het kabinet is op meerdere niveaus in gesprek gebleven met de VS om de reikwijdte en effecten van de sancties tegen de ambtsdragers van het Hof zo veel mogelijk te beperken. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken de Nederlandse zorgen over de sancties recentelijk nog nadrukkelijk onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse Secretary of StateRubio. Naar aanleiding van de recente uitbreiding van de sanctielijst van de VS met vier rechters van het Hof is de Amerikaanse tijdelijk zaakgelastigde uitgenodigd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een toelichting te geven op de sancties. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden, waarbij is aangegeven dat Nederland de sancties tegen ambtsdragers van het ISH afkeurt en pal achter het Hof staat. Daarnaast staat Nederland in contact met het (Nederlandse) bedrijfsleven over de kwestie van Amerikaanse sancties tegen het Internationaal Strafhof, onder meer om zogenaamde overcompliance(verder gaan dan de sancties vergen) te voorkomen. Wegens de vertrouwelijkheid kan er niet in detail worden getreden over de inhoud van deze gesprekken. Ook blijft Nederland zowel in EU-verband, als in een veelvoud van bilaterale contacten, andere verdragspartijen oproepen om eveneens een actieve rol te spelen bij het mitigeren van de sancties. Alle 125 verdragspartijen hebben namelijk een rol te spelen om het Hof zo onbelemmerd mogelijk te laten functioneren.
Welke verantwoordelijkheid draagt u als gastheer van het Internationaal Strafhof om de onafhankelijkheid en het effectief functioneren van het Internationaal Strafhof te beschermen?
Als gastland van het Hof heeft Nederland een aantal specifieke verplichtingen om het Hof te faciliteren in de (onafhankelijke) uitoefening van zijn werkzaamheden. Deze zijn vastgelegd in het Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland.2 Nederland staat in regelmatig en nauw contact met het Hof over hun zorgen ten aanzien van de sancties en om te bezien wat het gastland kan en moet doen in het kader van de gastlandverplichtingen. Nederland zal bindende internationaalrechtelijke en verdragsmatige verplichtingen te goeder trouw nakomen.
Nederland draagt de verantwoordelijkheid voor het zo onbelemmerd mogelijk laten functioneren van het Hof niet alleen. Alle 125 verdragspartijen hebben hier een rol in te spelen. Daarnaast zijn er 79 verdragspartijen, waaronder Nederland, aangesloten bij het Verdrag betreffende de privileges en immuniteiten van het Internationaal Strafhof3, waar eveneens een aantal specifieke verplichtingen uit voortvloeit, zoals bijvoorbeeld ten aanzien het waarborgen van de immuniteit van de fondsen van het Hof. In dit kader blijft Nederland, zowel in EU-verband als in een veelvoud van bilaterale contacten, andere verdragspartijen oproepen om eveneens een actieve rol te spelen bij het mitigeren van de sancties.
Klopt het dat deze maatregel in de praktijk betekent dat elke (overheids)organisatie die gebruikmaakt van Amerikaanse digitale diensten, zoals ministeries en de Tweede Kamer, de toegang hiertoe op elk moment kan verliezen, zonder enige vorm van checks & balances zoals tussenkomst van een rechter?
Deze Amerikaanse sancties zijn een specifieke maatregel voor een specifieke situatie. Het kabinet is zich ervan bewust dat afhankelijkheid van een klein aantal techaanbieders voor digitale diensten zorgt voor risico's op het vlak van o.a. concurrentiepositie, digitale open strategische autonomie en continuïteit van dienstverlening. Om deze risico’s te mitigeren wordt in het kader van onder meer de vernieuwing van het cloudbeleid voor de (rijks)overheid gekeken naar mogelijkheden om cloudtechnologie op verantwoorde wijze in te zetten.
Zo ja, deelt u dat dit een ernstige uitholling van de democratie en haar instituties betekent?
Er is momenteel geen sprake van een ernstige uitholling van de democratie en haar instituties. In voorkomend geval kunnen digitale afhankelijkheden ervoor zorgen dat het digitaal functioneren van instituties geraakt kan worden door dergelijke maatregelen. Sommige digitale afhankelijkheden in het overheidsdomein kunnen derhalve een risicoafweging en aanvullende beveiligingsmaatregelen vereisen. Mede hierdoor besteedt het kabinet uitgebreid aandacht aan het thema digitale autonomie. Concreet wordt medio dit jaar een visie voor digitale autonomie en soevereiniteit voor de overheid verwacht.
Welke maatregelen neemt u om de digitale soevereiniteit van Nederland en de Europese Unie (EU) te verhogen, door de afhankelijkheid van Amerikaanse digitale diensten af te bouwen? Bent u bereid om hiervoor een concrete agenda met de Kamer te delen?
Zoals u eerder toegekomen is in de Agenda DOSA (Digitale Open Strategische Autonomie) het kabinetsstandpunt dat digitale afhankelijkheden in algemene zin niet te voorkomen zijn en horen bij het open handelssysteem. Het is onmogelijk, onwenselijk en niet noodzakelijk om Europa volledig digitaal autonoom te maken. Wederzijdse afhankelijkheden vormen de ruggengraat van het open handelssysteem en de internationale samenwerking waar Nederland en de EU veel profijt van hebben en die ons een sterkere geopolitieke positie opleveren.
Ook is het kabinet van mening dat we strategischer moeten kijken naar digitale technologie, en in het bijzonder naar strategische afhankelijkheden met een hoog risico. Het bewuster worden van eigen krachten in het digitale domein en zelf opbouwen van strategische capaciteit op sleutelposities kan behulpzaam zijn.
Sommige digitale afhankelijkheden kunnen echter wel een risicoafweging en daaruit voortvloeiende aanvullende maatregelen vereisen. Een consequentie van een aangescherpt overheidsbeleid is bijvoorbeeld dat er mogelijk minder digitale diensten van de rijksoverheid in de public cloud kunnen worden ontwikkeld, afhankelijk van de te beschermen belangen bij de desbetreffende overheidsdiensten.
Zoals reeds aangekondigd in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Wolken aan de horizon», zal er voor bepaalde diensten onderzocht gaan worden of er een soevereine overheidscloud kan worden opgezet. Daarnaast werkt het kabinet actief samen met Europese partners aan alternatieve oplossingen en een goedwerkende Europese markt.
Het is echter van belang om te realiseren dat bepaalde maatregelen wel een lange doorlooptijd kennen. Het afbouwen van dergelijke afhankelijkheden is niet een traject van enkele weken tot maanden, maar van jaren.
Het bericht dat het internationaal Strafhof hard geraakt is door de sancties |
|
Kati Piri (PvdA), Christine Teunissen (PvdD), Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Tijdens het mondelinge vragenuur op 20 mei gaf u aan dat de inzet van het kabinet om het Internationaal Strafhof te steunen effectief is, terwijl de praktijk laat zien dat het werk van het Internationaal Strafhof nagenoeg stilligt; hoe kijkt u terug op deze kwalificatie van effectiviteit? Op welke manier is het handelen van het kabinet effectief geweest?
Zoals reeds aangegeven tijdens het mondelinge vragenuur, herkent het kabinet het beeld niet dat het werk van het gehele Internationaal Strafhof (ISH) nagenoeg stilligt. Ondanks de in februari opgelegde sancties tegen de hoofdaanklager van het ISH, is het Hof vooralsnog in staat geweest verreweg de meeste werkzaamheden ongehinderd voort te zetten, zowel in Nederland als in de verschillende landen waar het Hof actief is. Zo is de aanhouding, overlevering en voorgeleiding van de voormalige Filipijnse president Duterte afgelopen maart een voorbeeld van het feit dat het Hof ook in deze tijd zijn werk kan voortzetten. Andere voorbeelden zijn de uitspraken die de rechters van het Hof in april hebben gedaan in meerdere zaken. Wel is het zo dat de tegen de hoofdaanklager gerichte sancties het werk van met name het Parket van de Aanklager in verschillende opzichten hebben bemoeilijkt, onder meer omdat de sancties impact hebben op de dienstverlening van een aantal commerciële partijen aan het Hof en zijn landenkantoren. Op 5 juni jl. heeft de VS de sanctielijst uitgebreid met vier rechters van het Hof. Zowel het kabinet als het Hof houden de gevolgen van de (nieuwe) sancties zorgvuldig in de gaten. Met steun van de verdragspartijen bij het Statuut van Rome, waaronder gastland Nederland, worden de gevolgen hiervan door het Hof zo goed mogelijk gemitigeerd.
Heeft u hierover contact gehad met functionarissen van het Strafhof? Zo ja, kunnen zij deze berichtgeving bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Als gastland van het ISH staat Nederland in nauw contact met het Hof en er vinden zeer regelmatig gesprekken plaats met de meest relevante functionarissen over de (mogelijke) gevolgen van de sancties. Zo heb ik zelf op 11 juni jl. met de President en de eerste Vice-President van het ISH gesproken over de gevolgen van de (nieuwe) sancties. Door de functionarissen van het ISH is bevestigd dat het recentelijk door enkele mediaberichten verspreide beeld dat het werk van het gehele Hof nagenoeg stilligt niet strookt met de werkelijkheid.
Tijdens de mondelinge vragen gaf Minister Brekelmans aan de berichtgeving over dat het werk van het strafhof nagenoeg stilligt niet te herkennen; welke informatie heeft het kabinet om te beoordelen dat deze berichtgeving niet klopt?
Het kabinet baseert zich daarbij op de gesprekken die Nederland als gastland voert met de functionarissen van het Hof. Zij zijn het best in staat om de impact van de sancties op hun eigen werkzaamheden te beoordelen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Heeft u bij de Amerikaanse regering gericht aangedrongen op het intrekken van de sancties tegen het Internationaal Strafhof, ook in uw recente gesprek met uw Amerikaanse ambtsgenoot? Zo ja, hoe heeft u dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is op meerdere niveaus in gesprek met de VS gebleven om de reikwijdte en effecten van de sancties zoveel mogelijk te beperken. Zo heb ik de Nederlandse zorgen over de sancties onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse Secretary of State Rubio. Naar aanleiding van het uitbreiden van de sanctielijst met vier rechters van het Hof op 5 juni jl. is de Amerikaanse tijdelijk zaakgelastigde uitgenodigd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een toelichting te geven. Daarbij is aangegeven dat Nederland de sancties tegen ambtsdragers van het ISH afkeurt en Nederland pal achter het Hof staat. Ook andere verdragspartijen hebben hun zorgen over de sancties uitgesproken, aangezien zij eveneens een belangrijke verantwoordelijkheid hebben voor het zo onbelemmerd mogelijk laten functioneren van het Hof.
Kunt u toezeggen dat u op nationaal niveau en in Europese Unie (EU)-verband alles in het werk zult stellen om het functioneren en voortbestaan van het Internationaal Strafhof te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft zich op nationaal niveau, in EU-verband en richting de overige verdragspartijen bij het Statuut van Rome onverminderd inzetten om de impact van de huidige sancties zoveel mogelijk te mitigeren en om het Hof zo onbelemmerd mogelijk te laten functioneren. Afgelopen maanden heeft Nederland ten volle invulling gegeven aan zijn verplichtingen en verantwoordelijkheden als gastleden.
Deelt u de mening dat Nederland, als gastland van het internationaal Strafhof, een bijzondere verantwoordelijkheid draagt om het Internationaal Strafhof en het werk dat daar gedaan wordt te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Als gastland van het Hof heeft Nederland een aantal bijzondere verplichtingen om ervoor te zorgen dat het Hof zo onbelemmerd mogelijk kan functioneren. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in het Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland.1
Deelt u de mening dat het internationaal Strafhof een cruciale rol speelt in het internationale recht en het tegengaan van straffeloosheid? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om deze sancties publiekelijk te veroordelen? En ook met het woord «veroordelen»? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet is erop gericht het Hof zo onbelemmerd mogelijk te laten functioneren. Dat acht het kabinet belangrijker dan het gebruik van specifieke woorden. Zie overigens het antwoord op vraag 4.
Heeft u concrete maatregelen genomen om de toegang van Hoofdaanklager Karim Khan tot voorzieningen te garanderen, die voor diens werk en functioneren van vitaal belang zijn, waaronder IT- en bancaire voorzieningen?
Het kabinet erkent de rechtsmacht die de VS heeft over Amerikaanse bedrijven. Het kabinet is op meerdere niveaus in gesprek met de VS om de effecten van de huidige sancties zo veel mogelijk te beperken. Nederland staat in contact met het Nederlandse bedrijfsleven over de kwestie van de Amerikaanse sancties tegen het ISH, onder meer om zogenaamde overcompliance(verder gaan dan de sancties vergen) te voorkomen. Wegens de vertrouwelijkheid kan er niet in detail worden getreden over de inhoud van deze gesprekken. Bij het mitigeren van de gevolgen van de sancties trekt Nederland zoveel mogelijk op met andere verdragspartijen en roept hen, zowel in EU-verband als in een veelvoud van bilaterale contacten, op om hierbij een actieve rol te spelen. Bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met bedrijven die in hun land gevestigd zijn. Alle 125 verdragspartijen hebben namelijk een rol te spelen om het Hof zo onbelemmerd mogelijk te laten functioneren.
Herinnert u zich het bezoek dat de president van het Internationaal Strafhof, rechter Tomoko Akane, op 19 maart jl. aan Brussel heeft gebracht, waarin zij de EU dringend heeft opgeroepen om onmiddellijk het blokkeringsstatuut in te zetten, om het internationaal Strafhof tegen de Amerikaanse sancties te beschermen?
Ja.
Heeft u dat specifieke verzoek van president Akane ondersteund richting de EU en andere EU-lidstaten, conform de motie Piri c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3019? Zo ja, en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Conform de motie Piri is de inzet van de EU-antiboycotverordening, waar uw vraag naar verwijst, één van de instrumenten die er zijn om de gevolgen van de sancties van de VS tegen het Hof te mitigeren. Zoals eerder aangegeven in het verslag Raad Buitenlandse Zaken van 17 maart,2 zitten er voor- en nadelen aan de inzet van dit instrument. De strategische timing en proportionaliteit van het eventueel activeren van de antiboycotverordening zullen goed moeten worden afgewogen.
Waarom is het Internationaal Strafhof tot op heden nog niet binnen het bereik van het blokkeringsstatuut gebracht, c.q. geactiveerd? Welke obstakels en weerstanden liggen hieraan ten grondslag?
Besluitvorming over het activeren van de EU-antiboycotverordening is in eerste instantie aan de Europese Commissie en het is vervolgens aan de Raad en het Europees parlement om stilzwijgend of uitdrukkelijk kenbaar te maken daar geen bezwaar tegen te hebben. Het kabinet blijft over de inzet en de strategische timing in gesprek met de Commissie en andere lidstaten. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de verwachte impact op de lopende diplomatieke inzet richting de VS. Bovendien heeft de antiboycotverordening voor- en nadelen. Sowieso zal de antiboycotverordening bijvoorbeeld alleen gelden voor EU bedrijven en niet voor andere internationale bedrijven die met het Hof samenwerken.
Heeft u juridische, financiële en/of andere steun verleend aan Ngo’s, gericht op voortzetting van hun samenwerking met het Internationaal Strafhof? Zo ja, welke concrete steun heeft u hiervoor geboden? Zo nee, waarom niet?
Nederland levert financiële bijdragen aan enkele organisaties van het maatschappelijke middenveld die zich inzetten voor het versterken van het ISH, bijvoorbeeld door de universele ratificatie en implementatie van het Statuut van Rome te ondersteunen. Daarnaast organiseert Nederland samen met NGO’s regelmatig side events bij internationale conferenties over thema’s die raken aan het werk van het ISH en ook in EU-verband is er doorlopend contact met de meest relevante lokale en internationale NGO’s. Nederland heeft van deze NGO’s vooralsnog geen verzoeken ontvangen om steun te verlenen die specifiek is gericht op de voortzetting van hun samenwerking met het Hof in de context van de huidige sancties.
Is het kabinet in principe bereid politiek asiel aan te bieden c.q. te verlenen aan (voormalige) Amerikaanse medewerkers van het Internationaal Strafhof, indien zij het risico lopen in hun land van herkomst gearresteerd te worden vanwege hun werkzaamheden in het verleden of heden voor het Strafhof? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid dat de sancties worden uitgebreid naar (voormalig) Amerikaanse medewerkers van het Internationaal Strafhof is op zichzelf bezien niet redengevend om een asielvergunning te verlenen. Ook wordt asiel niet aangeboden, maar dient een persoon die in aanmerking wil komen voor asiel, persoonlijk een verzoek daartoe in te dienen. Het is aan (voormalig) Amerikaanse medewerkers van het ISH zelf om eventueel een asielverzoek in te dienen. Bij de beoordeling daarvan maakt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een zorgvuldige afweging of iemand voldoet aan de voorwaarden voor asiel. Hierbij wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene en de situatie in het land van herkomst.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van advocaat Geert-Jan Knoops dat Nederland «op grond van Europese wetgeving garanties [kan] geven aan banken dat ze worden gevrijwaard van claims»?
Ja.
Is het kabinet bereid dergelijke garanties aan banken te geven, die door de Amerikaanse sancties (dreigen te) worden belemmerd c.q. bedreigd? Zo nee, waarom niet?
De Europese wetgeving waaraan wordt gerefereerd, is waarschijnlijk de EU-antiboycotverordening. Zie daarvoor het antwoord op vraag 12. In aanvulling daarop geldt dat de antiboycotverordening banken en andere ondernemingen slechts in beperkte mate garanties kan bieden, zeker als zij een belangrijke relatie met de VS hebben.
Kunt u gedetailleerd en uitvoerig toelichten hoe u opvolging heeft gegeven aan de aangenomen motie Piri c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3019)? Kunt u een overzicht geven van de concrete stappen en maatregelen die u in dat verband heeft genomen, op nationaal niveau en in EU-verband?
Voor de opvolging van de motie Piri wordt verwezen naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 31 maart jl.3 De afgelopen maanden is de hierin beschreven inzet voortgezet. Het kabinet blijft op meerdere niveaus in gesprek met de VS om de effecten van de sancties zo veel mogelijk te beperken. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, zijn de Nederlandse zorgen over de sancties nadrukkelijk onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse Secretary of State Rubio en is afkeuring geuit aan de Amerikaanse tijdelijk zaakgelastigde, die daartoe was uitgenodigd op het ministerie. Daarnaast heb ik op 6 juni jl. met de Hoge Vertegenwoordiger van de EU en op 11 juni jl. met de President en de eerste Vice-President van het ISH onze gedeelde zorgen over de (nieuwe) sancties besproken. Nederland staat verder voortdurend in nauw contact met het Hof. De gevolgen van de sancties worden zo goed mogelijk door het Hof gemitigeerd, met de steun van de verdragspartijen. Nederland draagt hieraan bij, door zorgvuldig te kijken wat het kan en moet doen op grond van de gastlandverplichtingen. Achter de schermen is in dit kader in het afgelopen jaar vanuit verschillende departementen gewerkt aan het in kaart brengen van de risico’s en het waar mogelijk nemen van mitigerende maatregelen. Om succesvol te kunnen zijn, is het noodzakelijk dat dit werk in een vertrouwelijke context plaatsvindt en daarom kan hier niet teveel over in detail worden getreden. Nederland zet de contacten met het (Nederlandse) bedrijfsleven over de kwestie van de Amerikaanse sancties tegen het ISH voort, onder meer om zogenaamde overcompliance te voorkomen. Ook blijft Nederland, zowel in EU-verband als in een veelvoud van bilaterale contacten, andere verdragspartijen oproepen om eveneens een actieve rol te spelen bij het mitigeren van de sancties.
Vindt u het gedrag van deze Amerikaanse regering richting het Strafhof en Nederland het gedrag dat je van een bondgenoot mag verwachten? Zo nee, wat betekent dit voor het bondgenootschap tussen Nederland en de Verenigde Staten?
De trans-Atlantische relatie is cruciaal voor de Europese veiligheid en welvaart. Ondanks uitdagingen, zoals de sancties die zijn opgelegd tegen de hoofdaanklager van het ISH, is het belangrijk een positieve relatie met de VS te onderhouden en in te zetten op een diplomatieke oplossing.
Tijdens het mondelinge vragenuur op dinsdag 20 mei 2025 stelde Minister Brekelmans dat Poetin als oorlogsmisdadiger gezocht werd door het internationaal Strafhof. Bent u inmiddels bereid om Benyamin Netanyahu en Yoav Gallant ook als oorlogsmisdadigers te omschrijven omdat zij, net als Poetin, door het ICC worden gezocht? Zo nee, waarom niet?
Op 21 november 2024 heeft de Kamer van vooronderzoek van het ISH arrestatiebevelen uitgevaardigd tegen premier Netanyahu en voormalig Minister van Defensie Gallant. Volgens de Kamer van Vooronderzoek zijn er redelijke gronden om aan te nemen dat Netanyahu en Gallant zich schuldig hebben gemaakt aan het (mede)plegen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Het is aan de rechters van het ISH om te beoordelen of zij ook daadwerkelijk oorlogsmisdrijven hebben begaan.
Wilt u deze vragen elk afzonderlijk en vanwege de hoge urgentie binnen 14 dagen na indiening beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Universiteit Maastricht verbiedt lezing van Joodse student; pro-Palestijnse activiteiten gaan wel door' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), David van Weel (minister , minister ) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Universiteit Maastricht verbiedt lezing van Joodse student; pro-Palestijnse activiteiten gaan wel door»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij een lezing wordt verboden vanwege «het politieke karakter»? Bent u van mening dat het verbieden van de lezing de academische vrijheid op de Universiteit Maastricht schaadt? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De Universiteit Maastricht (hierna: UM) laat weten het ongelofelijk triest te vinden dat zij een lezing op 12 maart vroegtijdig moest annuleren. De UM wenst ruim baan te geven aan open debat, dat voldoet aan academische waarden. Dat hoort bij een universiteit. Daarbij is het uitgangspunt dat aanwezigen zich houden aan de huisregels en gedragscode van de UM. Bij het faciliteren of organiseren van bijeenkomsten zal steeds in overleg met betrokken partijen de afweging moeten worden gemaakt tussen het faciliteren van het open debat en de veiligheid van aanwezigen.
De UM geeft aan in die afweging zowel het belang van academische vrijheid alsook het belang van de veiligheid van de aanwezigen mee te nemen (zie ook mijn antwoord op vraag 5 en2. Ik vertrouw op de afweging die de Universiteit Maastricht hierin maakt. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om af te wegen of zij een bijeenkomst wel of niet door laten gaan. Het beoordelen van de risico's van lezingen, het nemen van veiligheidsmaatregelen en het daarbij waar nodig inschakelen van daartoe bevoegde partijen, is de verantwoordelijkheid van de instelling in samenspraak met de lokale driehoek.
Heeft u contact gehad met de Universiteit Maastricht over deze lezing? Zo ja, wat is daar besproken?
Conform de motie Martens-America3 informeer ik uw Kamer indien er verstoringen van het onderwijs plaatsvinden. Ik heb daarom contact opgenomen met de UM. Het blijkt dat daarvan in dit geval geen sprake is geweest.
Wat is de huidige stand van zaken van het rapport van de Universiteit Maastricht, dat wordt opgesteld naar aanleiding van de ongeregeldheden van de lezing van vredesactiviste Rawan Osman?
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op Kamervragen van de PVV met kenmerk 2025Z04507 heeft de UM aangegeven naar aanleiding van de verstoring van de lezing op 12 maart jl. een extern onderzoek te starten.4 Dit onderzoek betreft een reconstructie van de protesten en moet leiden tot inzicht in o.a. welke partijen een bijdrage hebben geleverd aan de verstoringen. Daarnaast wil de UM de uitkomsten uit het onderzoek gebruiken om belangrijke lessen te trekken ter voorkoming van een dergelijk scenario en om inzicht te geven op welke wijze de UM bijeenkomsten over het Israëlisch-Palestijnse conflict kan organiseren zodat er voldoende zekerheid is dat een open en veilig academisch debat kan plaatsvinden. Het is aan de instelling, verantwoordelijk voor een veilige leer- en werkomgeving, om deze beoordeling te maken. Ik vertrouw op de afweging die de UM hierin maakt.
Klopt het dat deze lezing verboden is, terwijl er wel bijeenkomsten plaatsvinden van pro-Palestijnse aard? Kunt u inzichtelijk maken welke bijeenkomsten op de Universiteit Maastricht wel en niet mogen doorgaan en op basis waarvan dit besloten is?
Op 15 mei heeft de UM een bericht gepubliceerd waarin zij stelt de komende tijd zeer terughoudend te zijn in het toelaten en/of faciliteren van bijeenkomsten met een sterk politiek karakter en met externe sprekers over de situatie in Gaza/Israël.5 Zij wacht eerst de uitkomsten af van het onderzoek naar de gang van zaken rond de vroegtijdig beëindigde bijeenkomst op 12 maart. De UM betracht terughoudendheid zolang er wordt gewacht op de uitkomsten van het onderzoek en deze zijn geïmplementeerd. De UM kan het zich immers niet veroorloven dat zij de veiligheid van (zowel interne als externe) aanwezigen niet kan borgen.
De UM geeft aan dat bij een aanvraag om een UM-ruimte beschikbaar te stellen voor een lezing door de heer Kestenbaum op 19 mei die terughoudendheid niet is gehonoreerd. Bijeenkomsten van de Joodse Studentenvereniging IJAR kunnen, zonder externe sprekers op het thema Gaza/Israël, doorgang vinden. Dat geldt voor alle studentenverenigingen. De bijeenkomst waarnaar het lid Eerdmans in zijn vraag refereert, stond gepland op 19 mei en kon bij de UM inderdaad niet doorgaan vanwege te grote veiligheidsrisico’s. De UM heeft haar beoordeling mede gebaseerd op de ervaringen die zij heeft gehad met een eerder door IJAR georganiseerde lezing van Rawan Osman op 12 maart jl. De bijeenkomsten die sindsdien wel zijn doorgegaan, zo zegt de UM, waren bijeenkomsten zonder externe sprekers of zonder sterk politiek profiel en bijeenkomsten die onderdeel zijn van het academisch programma van één of meer faculteiten. Zo vond er een bijeenkomst plaats met een spreker die, met financiering van de UM, deelneemt aan het NIAS Safe Haven Fellowship Program.
Kunt u uitleggen waarom de bijeenkomst georganiseerd door de Joodse Studentenvereniging IJAR-Maastricht geen doorgang mag vinden, terwijl er wel pro-Palestijnse bijeenkomsten georganiseerd mogen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het verbieden van lezingen als deze bijdraagt aan een onveilig studieklimaat voor Joodse studenten? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het betreurenswaardig dat er situaties zijn waarbij de veiligheid van studenten en genodigden dusdanig onvoldoende gegarandeerd kan worden, dat een bijeenkomst geannuleerd moet worden. Ik kan mij voorstellen dat het annuleren van een bijeenkomst voor Joodse studenten een gevoel van oneerlijke behandeling en een gevoel van onveiligheid geeft. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen dat de randvoorwaarden voor bijeenkomsten en de veiligheid van de aanwezigen voldoende geborgd zijn. Indien de risico’s voor de veiligheid te groot zijn, kan het zo zijn dat bijeenkomsten geen doorgang kunnen vinden.
Erkent u dat na alle ongeregeldheden op universiteiten de veiligheid van Joodse studenten op universiteiten nog steeds niet gewaarborgd kan worden? Zo niet, waarom niet?
Instellingen spannen zich in voor een veilige leer- en werkomgeving. Helaas zijn ongeregeldheden tijdens demonstraties niet altijd op voorhand te voorkomen, en lukt het door ongeregeldheden niet altijd om het primaire proces van onderwijs en wetenschap door te laten gaan. Mijn beeld is wel dat er meer grip is dan in de beginperiode van de acties, doordat er heldere afspraken binnen de sector zijn gemaakt over hoe te handelen en doordat het contact met de lokale driehoek over het algemeen goed verloopt.
Momenteel spreek ik met de bestuurders van universiteiten en hogescholen over de inrichting van hun veiligheidsbeleid in het kader van een aantal moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat van 23 januari jl. over de veiligheid op instellingen. Dit betreft onder meer de meldpuntvoorzieningen, het verhogen van de aangiftebereidheid, het ontwikkelen van een veiligheidsprotocol en de regie inzake sturing op veiligheid. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van deze besprekingen voor het zomerreces informeren.
Daarnaast werk ik met de integrale aanpak sociale veiligheid, die samen met het veld is opgesteld, aan het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving op alle instellingen, onder meer aan door het realiseren van een wettelijke zorgplicht voor de sociale veiligheid en een onderzoek naar klacht- en meldprocedures. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren. Verder worden vanuit het kabinet en verschillende ministeries, waaronder het mijne, diverse maatregelen ter bestrijding van antisemitisme genomen. Zo heeft het kabinet afgelopen najaar de strategie bestrijding antisemitisme aan uw Kamer gezonden en per 1 februari jl. de Taskforce antisemitismebestrijding ingesteld. De Taskforce gaat aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor de maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, in het bijzonder de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten en het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten. Ik werk daarnaast aan een handreiking voor vertrouwenspersonen, die voor de zomer klaar is. Deze handreiking gaat over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Hiervoor heeft onlangs een gesprek plaatsgevonden waar mijn ministerie, samen met het bureau van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB), heeft gesproken met vertrouwenspersonen en andere functionarissen sociale veiligheid, en met Joodse studenten en medewerkers.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel andere Joodse bijeenkomsten geen doorgang mochten of konden vinden de afgelopen maanden op andere universiteiten in Nederland?
Nee, ik vind het ongepast om bijeenkomsten als «Joodse bijeenkomsten» te administreren. Dit wordt door de universiteiten ook niet als zodanig bijgehouden.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat Academische vrijheid op 3 juni beantwoorden?2
Het commissiedebat is uitgesteld.
De uitspraak van het gerechtshof Amsterdam |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit het advocatenblad uit het jaar 2022 waarin een advocaat stelt dat er een project is gestart met de naam «Regie bij de Ouders»?1 Indien u niet bekend bent met dit artikel kunt u dan dit artikel alsnog lezen?
Kunt u gedetailleerd uitleggen wat het traject «Regie bij de ouders» precies inhoudt? Welke mensen zijn betrokken bij dit project?
Klopt het dat er voor dit project zoals de advocaat stelt in het artikel uit het advocatenblad2 twee miljoen euro is vrij gegeven? Zo, ja kunt u gedetailleerd beschrijven hoe deze twee miljoen euro is besteed?
Kunt u aangeven of dit het traject is wat benoemd is destijds in de brief van de Minister voor rechtsbescherming3 waarin de Minister naar initiatief Van Raan-Peters verwijst, waarin het volgende beschreven staat: «Het lid van Raan (Partij voor de Dieren), in dezen opgevolgd door het lid Peters(CDA), heeft samen met een advocaat het initiatief genomen om met behulp van onafhankelijke deskundigen voor deze specifieke doelgroep onafhankelijk contra-expertise te organiseren»?4
Kunt u uitleggen waarom, indien het traject «Regie bij de ouders» het initiatief is waar de Minister naar verwijst in zijn brief5, nimmer een nadere update is gegeven omtrent de stand van zaken aan de kamer?
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:3286)6 en dan specifiek r.o. 4.13? Zo nee, kunt u deze uitspraak dan alsnog lezen?
Kunt u een reactie geven op het feit dat het Gerechtshof7 zich afvraagt of het rapport en de wijze van onderzoek dat gefinancierd is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het kader van de toeslagenaffaire (in voldoende mate) voldoen aan de in de acht te nemen richtlijnen en standaarden welke voor een dergelijk onderzoek gelden? Kan de Staatssecretaris aangeven wat het kostenplaatje is geweest van het onderzoek dat gefinancierd is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Kunt u aangeven of de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam8 (ECLI:NL:GHAMS:2024:3286) het proefproces betreft dat beschreven staat in het artikel van het advocatenblad9 en beschreven in de brief van de Minister10 die verwijst naar een proefproces met een advocaat? Indien deze uitspraak van het Gerechtshof onderdeel is van het traject «Regie bij de ouders», waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd? Wat is de stand van zaken nu met betrekking tot dit traject?
Bent u bekend met het artikel van het NOS uit het jaar 2023 met de titel: «Kamer: binnen half jaar herbeoordelingen uithuisplaatsing toeslagenkinderen»? Zo niet, kan de Staatssecretaris dit artikel lezen?11
Bent u bekend met de motie van Omtzigt en Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr. 850) om de regering te verzoeken binnen een half jaar voor ouders en kinderen een herziening af te ronden?12
Kunt u gedetailleerd beschrijven welke stappen er gezet zijn voor de herbeoordelingen, nadat de motie van Omtzigt en Marijnissen13 is aangenomen?
Bent u bekend met de noodkreet van de toeslagenouders dat zij een herbeoordeling willen van hun dossier onder leiding van Bart Tromp om te bezien of er nog mogelijkheden zijn voor gezinshereniging?14
Bent u bekend met het artikel uit het Dagblad van het Noorden waarin Tromp opmerkt dat door het verstrijken van de tijd de kans klein kan zijn dat ouders en kinderen herenigd worden?15 Hoe kijkt u tegen de situatie aan dat de Universiteit 3 jaar geleden klaarstond voor al deze ouders en kinderen om hen eventueel te kunnen herenigen en tegen het feit dat de kans nu nog kleiner is op gezinshereniging gezien het tijdsbestek?
Bent u van mening dat deze ouders na 3 jaar alsnog zo snel mogelijk een multidisciplinaire analyse van hun dossiers kunnen laten maken hetgeen zou kunnen leiden tot een herbeoordeling en een mogelijke gezinshereniging? Kunt u uw mening nader toelichten?
Het lekken van persoonsgegevens door ambtenaren aan criminelen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in De Telegraaf van 13 mei jl.1, waarin opnieuw een ambtenaar van de gemeente Amsterdam wordt verdacht van het lekken van persoonsgegevens aan criminelen?
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat gevoelige informatie zoals adresgegevens, rijbewijsdata en kentekens waar ambtenaren (vrij) toegang toe hebben terecht kan komen bij de georganiseerde misdaad, met ernstige gevolgen voor de veiligheid van burgers?
Ja. Persoonsgegevens van burgers mogen niet in handen van criminelen terechtkomen.
Kunt u aangeven in hoeveel gemeenten in de afgelopen vijf jaar ambtenaren zijn aangehouden of gestraft wegens het ongeoorloofd opvragen of delen van persoonsgegevens aan criminelen? En welke acties gemeenten nemen om dit te voorkomen?
De systemen van politie, Rijksrecherche en de Rechtspraak registreren niet vanuit welke functie door een verdachte de geheimhoudingsplicht is geschonden, en of informatie aan criminelen of andere personen is gelekt. Uit de systemen blijkt dus niet of een verdachte werkzaam was als gemeenteambtenaar en zo ja, bij welke gemeente de verdachte heeft gewerkt. Voor dit inzicht zou uitgebreid, handmatig dossieronderzoek nodig zijn. Het is dus niet mogelijk om de gevraagde cijfers te verstrekken.
Gemeenten onderschrijven het belang van het weerbaar maken van hun werknemers tegen druk vanuit de georganiseerde criminaliteit. Om deze reden treffen gemeenten diverse maatregelen, onder andere vanuit het integriteitsbeleid. In de Ambtenarenwet 2017 is immers vastgelegd dat een overheidswerkgever een integriteitsbeleid voert dat tevens ziet op het voorkomen van misbruik van bevoegdheden (art. 4.1 Ambtenarenwet 2017). Welke concrete maatregelen dit zijn, verschilt per gemeente.
Hierin worden gemeenten ondersteund door onder andere provincies en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG).
Zo zijn veel gemeenten, samen met de provincies, een gezamenlijke Norm Weerbare Overheid overeengekomen. Een belangrijk onderdeel van deze aanpak is het signaleren en voorkomen van ondermijnende invloeden binnen de decentrale overheden. De VNG heeft een handreiking «Kwetsbare werkgebieden- en processen» geschreven die lokale overheden helpt om kwetsbaarheden te herkennen, in kaart te brengen en te verminderen. De VNG vraagt gemeenten om scherp te zijn op het voeren van een volledig en zo optimaal mogelijk integriteitsbeleid. Onderdeel hiervan is het vragen van de VOG-verklaringen voor gemeentelijke medewerkers en inhuurkrachten. Ook heeft de VNG zich met en voor gemeenten ingezet voor de mogelijkheid om voor bepaalde functies, zoals gemeentemedewerkers die betrokken zijn bij de aanpak van ondermijning, screeningsonderzoeken te kunnen laten uitvoeren. De VNG blijft richting gemeenten communiceren over het belang van integriteitsbeleid voor medewerkers, en bijvoorbeeld de aandacht die hiervoor dient te zijn bij de werving en selectie van nieuwe medewerkers. In deze communicatie werken VNG, Rijksrecherche, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mijn ministerie nauw samen.
In hoeverre worden gemeenten ondersteund met kennis of richtlijnen vanuit het Rijk om datalekken en corruptie van binnenuit te voorkomen?
Momenteel worden gemeenten door diverse organisaties ondersteund in de strijd tegen corruptie. In de afgelopen jaren heeft de Rijksrecherche door het toesturen van bestuurlijke rapportages verschillende overheden waaronder gemeenten gewezen op concrete kwetsbaarheden. Voorbeelden van waargenomen en vaker terugkerende kwetsbaarheden zijn het ontbreken van een sluitende registratie van toegang tot ICT-systemen, gebrek aan zicht op personeel dat in financiële problemen verkeert en daardoor aantrekkelijk wordt voor criminelen, en de veelvuldige inhuur van personeel via uitzendbureaus, waardoor zicht op screening of de voorgeschiedenis van iemand ontbreekt.
Op basis van haar expertise heeft de Rijksrecherche in 2022 verder een openbare signalenkaart opgesteld die ambtenaren ondersteunt in het herkennen van corruptie.2 In 2024 is hier een signalenkaart voor politieke ambtsdragers bijgekomen.3 De Rijksrecherche brengt deze kaarten proactief onder de aandacht bij gemeenten. Daarnaast heeft de Rijksrecherche de afgelopen jaren bij gemeenten en provincies presentaties gegeven over de vraag hoe de organisatie en ambtenaren tegen mogelijke beïnvloeding door kwaadwillende derden kunnen worden beschermd.
Tevens worden gemeenten ondersteund vanuit de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s). Zij bieden hands-on ondersteuning aan gemeenten om de gemeentelijke organisatie en het bestuur weerbaar te maken tegen ondermijnende criminaliteit en corruptie. Voorbeelden hiervan zijn trainingen gericht op bewustwording van criminele beïnvloeding, toolboxen met concrete handelingsperspectieven, leerkringen (zoals de leerkring VOG-P) en gerichte advisering per gemeente. Aan de hand van verschillende tools wordt gemonitord hoe gemeenten ervoor staan en continu gewerkt aan verbetering.
Vanuit het programma Weerbaar Bestuur wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kennisdeling gefaciliteerd over processen die binnen gemeentelijke organisaties kwetsbaar zijn voor ondermijning. Ook worden gemeentesecretarissen ondersteund in hun rol bij het tegengaan van ondermijnende invloeden. Zo is vorig jaar een weerbaarheidspakket voor hen ontwikkeld, in samenwerking met de Vereniging voor Gemeentesecretarissen. Binnen het programma ter voorkoming van identiteitsfraude met reisdocumenten heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tevens maatregelen getroffen die gemeenten weerbaarder zullen maken,4 zoals de voorlichtingscampagne «Samen scherp op aanvraag en uitgifte» voor gemeenteambtenaren.5
Naast de bestaande maatregelen heeft het thema «weerbare overheden» een belangrijke plaats gekregen binnen de in het regeerprogramma aangekondigde rijksbrede aanpak van corruptie. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik hebben deze nieuwe anti-corruptieaanpak op 20 juni jl. met uw Kamer gedeeld.6 In dit kader is onder andere met het Strategisch Beraad Ondermijning afgesproken om de krachten te bundelen om corruptie de komende jaren aan te pakken.
Welke rol speelt de Autoriteit Persoonsgegevens in die gevallen waarbij overheidsinformatie voor criminele doeleinden wordt gedeeld? Wordt er handhavend opgetreden? Zo ja, hoe vaak en op welke wijze?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de bescherming van persoonsgegevens. Als overheidsinformatie persoonsgegevens bevat, dan is de AP dus bevoegd toezichthouder. Het «lekken» van persoonsgegevens aan criminelen levert een datalek op. Dergelijke datalekken moeten worden gemeld bij de AP en aan slachtoffers. Daarnaast houdt de AP toezicht of de verantwoordelijke overheidsorganisaties voldoende technische en organisatorische maatregelen nemen om dit soort datalekken te voorkomen, op te kunnen sporen, of om achteraf vast te kunnen stellen of handelingen van medewerkers geoorloofd waren. Waar nodig kan de AP ingrijpen, bijvoorbeeld als de meldplicht aan slachtoffers of de regels over beveiliging niet worden nageleefd. Meestal is een waarschuwend gesprek voldoende, maar in het uiterste geval kan de AP bijvoorbeeld een sanctie opleggen.
In september 2025 publiceert de AP een rapport naar aanleiding van een verkennend onderzoek dat gaat over onrechtmatige raadplegingen van persoonsgegevens door ambtenaren bij gemeenten. In het rapport geeft de AP gemeenten adviezen voor het voorkomen, opsporen en aanpakken van datalekken en weerlegt de AP misvattingen over dit soort datalekken. Losstaand van dit rapport publiceert de AP nog voor het zomerreces haar datalekkenrapportage, waarin de AP verder in gaat op haar toezicht op datalekken.
Bent u bereid om samen met de VNG in kaart te brengen hoe groot de kwetsbaarheid is van gemeentelijke systemen voor misbruik door eigen ambtenaren, mede in het licht van toenemende ondermijning en infiltratie door de georganiseerde criminaliteit?
Gemeenten zijn als decentrale overheden zelf verantwoordelijk voor hun integriteitsbeleid en daarmee voor het in kaart brengen van kwetsbaarheden. Gezien het grote belang om gemeenten weerbaar te maken en gemeenteambtenaren te beschermen tegen de druk van criminelen, ondersteunen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik de gemeenten hierin. Samen met de VNG ontplooien we activiteiten om de kwetsbaarheden in kaart te brengen en de weerbaarheid tegen corruptie bij gemeenten te vergroten. Zo heeft het Verwey-Jonker Instituut in 2023 in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar kwetsbare processen in met name kleinere gemeenten.7 Uit deze verkenning kwam naar voren dat alle gemeentelijke en interne dienstverleningsprocessen kwetsbaar kunnen zijn voor ondermijning en oneigenlijke druk. In opvolging hierop wordt, zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, door de Minister van BZK kennisdeling gefaciliteerd over kwetsbare processen en worden gemeentesecretarissen ondersteund in hun rol bij het tegengaan van ondermijnende invloeden. Zoals ook in het antwoord op vraag 3 aangegeven, ondersteunt de VNG gemeenten verder al bij het in kaart brengen van kwetsbaarheden. Ik blijf, onder meer via het Strategisch Beraad Ondermijning, met de gemeenten in gesprek over de behoeftes die zij hebben en de rol die ik hierbij kan vervullen. Bijvoorbeeld op het gebied van kennisdeling en uitwisseling van best practices tussen partners, wat JenV faciliteert door in 2026 opnieuw het tweejaarlijkse Anti-Corruptiecongres te organiseren.
Hoe verhouden deze incidenten zich tot de bredere dreiging van ondermijning binnen overheidsinstellingen, en welke aanvullende maatregelen acht u noodzakelijk?
Deze incidenten bevestigen het signaal van het Openbaar Ministerie dat de georganiseerde criminaliteit in elke fase van het criminele bedrijfsproces corruptie nodig heeft om haar illegale activiteiten uit te kunnen voeren.8 De Rijksrecherche ziet de laatste jaren een duidelijke fenomeenontwikkeling waarbij het corrumperen van ambtenaren een verdienmodel is geworden en criminelen actief op zoek gaan naar ambtenaren die hen van bepaalde informatie of documenten kunnen voorzien. Ook rapporteerde de AIVD in het Jaarverslag 2024 dat criminele netwerken die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid gespecialiseerde «inlichtingenteams» hebben om informatie te verzamelen over mensen die zij als een bedreiging zien en daarvoor soms overheidsonderdelen infiltreren om aan informatie te komen.9 De gevolgen van het opzoeken en doorgeven van een kenteken of adres door de ambtenaren kunnen verstrekkende gevolgen hebben. In verschillende strafrechtelijke onderzoeken is een directe relatie tussen gelekte informatie en liquidaties of ander excessief geweld in het criminele milieu waargenomen.
Daarom vinden de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik het noodzakelijk om de Nederlandse aanpak van corruptie te intensiveren, zoals aangekondigd in het regeerprogramma. De brief over de nieuwe anti-corruptieaanpak heeft uw Kamer op 20 juni jl. ontvangen.10 De bescherming van ambtenaren – zowel op centraal als decentraal niveau – tegen de druk die criminelen op hen kunnen uitoefenen en het vergroten van de weerbaarheid van overheidsprocessen en -systemen worden hierin tot prioriteiten benoemd. Zo zie ik te vaak dat niet-integere of zelfs corrupte ontslagen ambtenaren alsnog bij een buurgemeente of een andere overheidsorganisatie aan de slag gaan. Nog in 2025 kom ik daarom in samenwerking met het Strategisch Beraad Ondermijning met concrete acties om dergelijk «jobhoppen» tegen te gaan. Dit vraagt om aandacht voor de weerbaarheid en betrouwbaarheid van medewerkers en het onderkennen van kwetsbaarheden, door bijvoorbeeld beter aannamebeleid, waarbij zowel het checken van referenties in sollicitatieprocedures, een uniform VOG-beleid, en een aangescherpt screeningsbeleid belangrijke ingrediënten zijn.
Welke acties gaat u – gelet op de prioritering van deze Minister – op korte termijn nemen om de risico’s van corruptie binnen overheden integraal aan te pakken?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht van NOS 'Hindoeraad: zorgelijke toename hindoediscriminatie in Nederland' |
|
Derk Boswijk (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Zou u willen reageren op de toename van hindoediscriminatie zoals geconstateerd door de Hindoeraad?1
Wat vindt u ervan dat een buitenlands conflict zorgt voor spanningen in onze samenleving, waardoor leden van deze geloofsgemeenschap te maken krijgen met discriminatie vanwege hun geloof?
Deelt u de opvatting dat hindoediscriminatie hard aangepakt zou moeten worden en dat het van belang is dat wordt ingezet op het voorkomen van hindoediscriminatie? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
Zou u willen toelichten welke rol er in die aanpak is weggelegd voor de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR)?
Zou u willen toelichten waarom er tot nu toe geen specifieke cijfers van hindoediscriminatie in Nederland zijn bijgehouden?
Deelt u de opvatting dat het goed zou zijn als deze cijfers wel worden bijgehouden?
Hoe werkt u samen met organisaties als de Hindoeraad Nederland en het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) bij de aanpak van hindoediscriminatie en de inzet om interreligieuze spanningen te verminderen?
Hoe gaat u hindoeïstische geloofsgemeenschappen en betrokken maatschappelijke en levensbeschouwelijke organisaties, evenals de vele vrijwilligers die hiervoor actief zijn, betrekken bij de aanpak van hindoediscriminatie?
Zou u in overleg willen treden met gemeenten, in het bijzonder met gemeenten met een grote hindoegemeenschap, over of en hoe het Rijk gemeenten kan helpen bij het ruimte bieden aan hindoes voor uitoefening van hun geloof in Nederland en daarbij behorende tradities en gebruiken, zoals de mogelijkheid tot uitstrooien van as en bloemen bij uitvaarten?
Zou u voorgaande vraag over het in overleg treden met gemeenten ook willen beantwoorden met oog op de vele maatschappelijke activiteiten die leden van hindoeïstische geloofsgemeenschappen uitoefenen middels maatschappelijke en levensbeschouwelijke organisaties en daarbij in samenwerking met gemeenten (bijvoorbeeld in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de VNG) een verkenning willen voeren naar mogelijke knelpunten?
Hoe gaat u in samenwerking met deze gemeenten en de VNG het uitwisselen van goede voorbeelden, best practices en lessons learned stimuleren?
Het bericht ‘Autoriteit Persoonsgegevens: maak nu bezwaar als je niet wil dat Meta AI traint met jouw data’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Autoriteit Persoonsgegevens: maak nu bezwaar als je niet wil dat Meta AI traint met jouw data»1?
Ja.
Klopt het dat er zonder ingrijpen voor miljoenen Nederlanders ongemerkt foto's en berichten gebruikt gaan worden voor het trainen van de AI van Meta?
Meta heeft inderdaad het voornemen bekend gemaakt om, wanneer daartegen geen bezwaar wordt gemaakt, openbare data van volwassen gebruikers aan te wenden om Meta AI te trainen. Dit heeft de aandacht van de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten. De Ierse toezichthouder (DPC) is hierin leidend, omdat de Europese hoofdvestiging van Meta en veel andere techbedrijven in Ierland zijn gevestigd. In verband met de inzet van gebruikersdata voor Artificiele Intelligentie (AI) training door Meta, heeft de DPC op 21 mei 2025 een verklaring afgelegd over de plannen van Meta om publieke content van volwassen gebruikers op Facebook en Instagram in de Europese Unie (EU) en de Europese Economische Ruimte (EER) te gebruiken voor het trainen van generatieve AI- modellen. De DPC heeft eerder in juni 2024 zorgen geuit over deze plannen en heeft Meta verzocht de training van het model te pauzeren. Meta heeft hierop gereageerd door de training uit te stellen en aanvullende maatregelen te nemen, waaronder verbeterde transparantie voor gebruikers, een vereenvoudigd bezwaarformulier en technische waarborgen zoals de-identificatie en filtering van datasets. De DPC blijft, als leidende toezichthoudende autoriteit, de situatie nauwlettend volgen en heeft Meta verzocht een rapport op te stellen met een bijgewerkte evaluatie over de effectiviteit en passendheid van de genomen maatregelen en waarborgen bij de verwerking van persoonsgegevens. Het rapport wordt verwacht in oktober 2025.2
Deelt u de grote zorgen van de Autoriteit Persoonsgegevens over de plannen van Meta om zonder enige toestemming AI te trainen met data van gebruikers?
Met de Europese toezichthouders, waaronder de AP, deel ik de zienswijze dat een zorgvuldige en rechtmatige omgang met persoonsgegevens van groot belang is. Ik vind het dan ook belangrijk dat de toezichthouders de ontwikkelingen nauwlettend volgen en waar nodig bijsturen.
Op welke wijze moet Meta gebruikers hierover informeren en hoe kunnen gebruikers terughalen wat er is gebeurd met hun data?
Zoals gemeld in antwoord 2 heeft Meta op verzoek van de Ierse toezichthouder een aantal maatregelen en aanpassingen doorgevoerd. Dit betreft onder meer verbeterde transparantie, een gebruiksvriendelijker bezwaarformulier, opties voor gebruikers om alle gepubliceerde berichten van openbaar naar privé te wijzigen (zodat training voor het model wordt vermeden) en bijgewerkte maatregelen ter bescherming van betrokkenen. Het is aan de toezichthouders om te beoordelen of deze maatregelen voldoende zijn.
Waarom staat u het toe dat data van Nederlandse gebruikers zonder toestemming gebruikt worden voor het trainen van AI? Vindt u dit in lijn met de privacywetgeving en voldoet dit aan Europese afspraken hierover?
Het is niet aan mij om dit toe te staan of te verbieden. De taken en bevoegdheden om op te treden tegen overtredingen van de AVG zijn toegekend aan de toezichthoudende autoriteiten. Zij kunnen daartoe handhaven, advies verstrekken, samenwerken met andere toezichthoudende autoriteiten en klachten behandelen over een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens. Zij toetsen of sprake is van strijdigheid met de Europese gegevensbeschermingsregels.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat gebruikers expliciet toestemming moeten geven, in plaats van bezwaar moeten maken?
Ook op dit punt heb ik geen rol. De voorwaarden waaronder persoonsgegevens mogen worden verwerkt volgen uit de AVG. De EDPB heeft op 17 december 20243 een advies aangenomen over het gebruik van persoonsgegevens bij het ontwikkelen en in gebruik nemen van AI-modellen. De AVG biedt ruimte om ook zonder toestemming van de betrokkene op basis van de verwerkingsgrondslag «gerechtvaardigd belang» persoonsgegevens te verwerken (artikel 6, eerste lid onder f AVG). Nadat een verwerkingsverantwoordelijke een gerechtvaardigd belang heeft geïdentificeerd, dient aan twee verdere voorwaarden te zijn voldaan: de beoogde verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk ter behartiging van het bovengenoemde gerechtvaardigde belang en de belangen of fundamentele rechten en vrijheden van betrokkenen die door de verwerking van persoonsgegevens worden geraakt, wegen niet zwaarder dan het gerechtvaardigde belang dat met de verwerking wordt gediend. Hoe een belangenafweging in concrete situaties uitvalt, wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Daaruit zal moeten blijken dat het gebruik van persoonsgegevens echt nodig is en dat hetzelfde doel niet kan worden bereikt met bijvoorbeeld geanonimiseerde gegevens. In deze afweging spelen de «redelijke verwachtingen» van de betrokkenen een belangrijke rol. Bij het vaststellen daarvan dient onder meer rekening te worden gehouden met de context van de verwerking en de informatie die de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene aanbiedt. De verwerkingsverantwoordelijke kan daarbij op de concrete omstandigheden van het geval toegespitste maatregelen nemen om de impact van de verwerking op de belangen van betrokkenen te mitigeren. Dit is een onderdeel van het toetsingskader van de Europese toezichthouders.
Bent u bekend met de berichten «Eigenaren zonnepanelen behouden recht op salderen stroom ondanks einde regeling»1 en «Experts: Salderingsrecht blijft overeind voor zonnepaneeleigenaar»2?
Ja.
Klopt het dat consumenten niet alleen vanwege de wettelijke salderingsregeling maar ook vanwege contractuele afspraken met energieleveranciers recht hebben op het tegen elkaar wegstrepen terug van geleverde en teruggeleverde stroom?
In artikel 31c, eerste en tweede lid, van de Elektriciteitswet is vastgelegd dat leveranciers voor afnemers die duurzame elektriciteit invoeden op het net het verbruik ten behoeve van de facturering en inning van de leveringskosten berekenen door de aan het net onttrokken elektriciteit te verminderen met de op het net ingevoede elektriciteit, waarbij de vermindering maximaal de hoeveelheid aan het net onttrokken elektriciteit bedraagt. Dat is een wettelijke verplichting.
Vanaf 1 januari 2027 treedt de Wet beëindiging salderingsregeling in werking. De bepalingen over het salderen van elektriciteit, die vanaf 1 januari 2026 in de Energiewet geregeld wordt, komen dan te vervallen. Er bestaat vanaf 1 januari 2027 dus geen wettelijke plicht meer voor leveranciers om de ingevoede en onttrokken elektriciteit met elkaar te verrekenen voor het bepalen van de in rekening te brengen leveringskosten. De wet regelt niet hoe leveranciers na het vervallen van deze wettelijke verplichting de kosten voor de aan een eindafnemer geleverde elektriciteit in rekening moeten brengen, noch of, en zo ja hoe, zij hun contractvoorwaarden daarop aan moeten passen. Dat is aan de contractpartijen, omdat het een afspraak betreft die onderdeel vormt van de overeenkomst tussen de leverancier en de eindafnemer. Het kabinet roept leveranciers op richting klanten helder te zijn over de inhoud van de voorwaarden en eventuele wijzigingen duidelijk te communiceren.
Voor wat betreft het fiscale deel geldt dat artikel 50, tweede lid van de Wet belastingen op milieugrondslag door de Wet beëindiging salderingsregeling vervalt. Daarin is bepaald dat over gesaldeerde elektriciteit geen energiebelasting wordt geheven. Met andere woorden: vanaf de inwerkingtreding van de Wet beëindiging salderingsregeling geldt er geen vrijstelling van belastingen meer voor geleverde elektriciteit die wordt gesaldeerd. Leveranciers zijn vanaf 1 januari 2027 dus verplicht deze belastingen door te berekenen.
Klopt het tevens dat energieleveranciers niet zomaar van deze contractuele salderingsafspraak die zij met consumenten hebben gemaakt af kunnen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de vorige vraag regelt de wet niet of, en zo ja hoe, de leveringsovereenkomsten en daarbij geldende voorwaarden kunnen of moeten worden aangepast. Dit betreft de privaatrechtelijke verhouding tussen de klant en een energieleverancier en zal afhankelijk zijn van de specifieke inhoud van de voorwaarden en omstandigheden van het geval.
Hoeveel huishoudens met zonnepanelen hebben momenteel in hun energiecontract en/of de algemene voorwaarden bij hun contract staan dat zij recht hebben op salderen?
De Wet beëindiging salderingsregeling is op 17 december 2024 aangenomen in de Eerste Kamer. Het aantal afgesloten overeenkomsten tussen een leverancier en een klant dat doorloopt tot ná 1 januari 2027 en waarin geen afspraken zijn gemaakt over de voorziene beëindiging van de salderingsregeling per 1 januari 2027, zal daarom beperkt zijn. In nieuw afgesloten leveringsovereenkomsten van na 17 december 2024 hebben leveranciers doorgaans opgenomen dat het salderen van verbruikte en ingevoede elektriciteit voor het in rekening brengen van de leveringskosten per 1 januari 2027 vervalt.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraken van experts dat de praktijk van het met elkaar verrekenen van geleverde en teruggeleverde stroom juridisch bindend blijft ook als de wettelijke salderingsregeling op 1 januari 2027 stopt?
Zoals aangegeven in de antwoorden op voorgaande vragen betreft dit de privaatrechtelijke verhouding tussen de klant en een energieleverancier en zal dit afhankelijk zijn van de specifieke inhoud van de voorwaarden en omstandigheden van het geval. Het kabinet roept leveranciers op richting klanten helder te zijn over de inhoud van de voorwaarden en eventuele wijzigingen duidelijk te communiceren. Als consumenten het niet eens zijn met de wijziging van de overeenkomst, kunnen zij in eerste instantie in contact treden met hun leverancier. Mochten zij er met hun leverancier niet uitkomen, dan hebben consumenten ook de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Geschillencommissie of zich tot de burgerlijke rechter te wenden.
Klopt het dat deze praktijk in energiecontracten en algemene voorwaarden wordt genoemd en het vervallen van een wettelijke regeling geen gevolgen heeft voor privaatrechtelijke contracten van de energieleveranciers met de consumenten?
Zie het antwoord op de vragen 2 tot en met 4.
Hoe verhoudt deze situatie zich tot de recente uitspraak van het gerechtshof Amsterdam in de rechtszaak tegen Vattenfall, waarin werd gesteld dat het eenzijdig aanpassen van tarieven door de leverancier via algemene voorwaarden onrechtmatig was? Klopt het dat pogingen van energieleveranciers om het salderingsrecht met soortgelijke clausules te schrappen juridisch ondeugdelijk (zouden) zijn?
De wetgever laat zich slechts gedurende de voorbereiding van wetgeving uit over de interpretatie van regels, en voorziet deze waar nodig van een nadere toelichting. Na inwerkingtreding van een wet is dit voorbehouden aan de rechter, die wetgeving uitlegt en het recht toepast in een concreet geval.
Hoe kijkt u naar het feit dat juridisch adviseurs consumenten aanraden om alert te zijn bij overstappen naar een nieuwe leverancier of contractvorm omdat zij daarmee het contractuele recht op saldering kunnen verliezen?
Vanaf 2027 komt er een plicht om voor alle geleverde elektriciteit energiebelasting in rekening te brengen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 regelt de wet niet of, en zo ja hoe, de leveringsovereenkomsten en daarbij geldende voorwaarden kunnen of moeten worden aangepast. Dit betreft de privaatrechtelijke verhouding tussen de klant en een energieleverancier en zal afhankelijk zijn van de specifieke inhoud van de voorwaarden en omstandigheden van het geval. Het is daarom extra verstandig als consumenten zich goed informeren als zij overwegen over te stappen naar een andere leverancier en/of een ander contract.
Acht u het wenselijk dat consumenten hiermee min of meer zelf verantwoordelijk worden voor het al dan niet verliezen van het recht op salderen en de financiële gevolgen die dat met zich mee kan brengen?
De Wet beëindiging salderingsregeling is helder voor wat betreft (i) het vervallen van de verplichting voor leveranciers om verbruikte en ingevoede elektriciteit te salderen bij het in rekening brengen van de kosten voor levering en (ii) de verplichting om energiebelasting in rekening te brengen over alle door hen geleverde elektriciteit (dus zonder salderen). Het is aan leveranciers om de voorwaarden van hun leveringsovereenkomsten hier zo nodig op aan te passen. Consumenten zijn zelf verantwoordelijk voor het kiezen van een energiecontract en het eventueel overstappen naar een andere leverancier en/of een ander contract.
Overigens regelt het amendement Postma dat de opzegvergoeding die een consument moet betalen bij voortijdige beëindiging van een leveringsovereenkomst achterwege blijft als die overeenkomst is afgesloten voorafgaand aan de bekendmaking van de Wet beëindiging salderingsregeling in het Staatsblad (29 januari 2025) en de leverancier die overeenkomst wegens het in werking treden van deze wet eenzijdig wijzigt.
Hoe groot acht u het risico dat er grote ongelijkheden zullen ontstaan tussen consumenten met zonnepanelen die wel een nieuw energiecontract hebben getekend waarin het recht op salderen vervalt en consumenten die dat niet hebben gedaan en voor wie, indien de in de artikelen aangehaalde experts gelijk hebben, het recht op salderen blijft bestaan? Welke mogelijkheden ziet u om een dergelijk situatie te voorkomen?
Zoals in het vorige antwoord is aangegeven, is de Wet beëindiging salderingsregeling helder ten aanzien van de wettelijke rechten en verplichtingen.
De verwachting is dat er weinig contracten zijn die zijn afgesloten voordat de Wet beëindiging salderingsregeling is aangenomen en bekend is gemaakt en doorlopen tot na 1 januari 2027. Voor contracten die na bekendmaking van die wet zijn afgesloten of worden verlengd en doorlopen tot na 1 januari 2027 zal gelden dat leverancier hun voorwaarden hier zo nodig op hebben aangepast. Het kabinet kan niet treden in de beoordeling van de privaatrechtelijk verhouding tussen consumenten en leveranciers noch een inschatting maken van de uitkomst van privaatrechtelijke geschillen over contractvoorwaarden. Bovendien zal dit ook sterk afhankelijk zijn van de context en specifieke omstandigheden van ieder geval. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Het aankomend verbod op gezichtsbedekking tijdens demonstraties |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat de Wet openbare manifestaties (Wom) wordt aangepast zodat er een verbod komt op het dragen van gezichtsbedekkende kleding tijdens demonstraties, zoals u aangaf in WNL Op Zondag op 11 mei 2025?1
Wordt een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding meegenomen in het WODC-onderzoek over het demonstratierecht? Kunt u toelichten waarom u kiest voor deze timing, terwijl het WODC-onderzoek nog loopt?
Acht u het juridisch haalbaar dat een algemeen verbod op gezichtsbedekking bij demonstraties standhoudt voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, gelet op artikel 10 en 11 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Waarom wel of niet?
Hoe verhoudt het verbod zich volgens u tot de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, die onlangs oordeelde dat de burgemeester te veel eisen had opgelegd aan een demonstratie van Kick Out Zwarte Piet en dat een verbod op gezichtsbedekkende kleding alleen mag als dit noodzakelijk is om wanordelijkheden te voorkomen?2
Deelt u de lezing van de Wom dat burgemeesters met de huidige wet al voldoende mogelijkheden hebben om wanordelijkheden tijdens demonstraties aan te pakken? Zo nee, waarom niet en waar schiet de Wom wat u betreft momenteel tekort?
Deelt u de mening dat ingrijpen bij demonstraties alleen mag wanneer dat strikt noodzakelijk is, bijvoorbeeld wanneer strafbare feiten plaatsvinden? Zo ja, hoe past een algemeen verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding daar volgens u in?
Hoe schat u een mogelijk «chilling effect» van een verbod op gezichtsbedekkende kleding in op de bereidheid om te demonstreren?
Deelt u de zorgen over de veiligheid van demonstranten die risico lopen wanneer zij herkenbaar demonstreren, bijvoorbeeld bij demonstraties tegen autoritaire regimes? Erkent u dat zij belang hebben bij anonimiteit of gezichtsbedekking? Hoe weegt u dit belang ten opzichte van het voorgestelde verbod?
Deelt u de inschatting dat een verbod op gezichtsbedekking vooral demonstranten treft die bescherming zoeken tegen buitenlandse repressie, en dat dit hun bereidheid om te demonstreren ernstig kan inperken? Acht u een discretionaire bevoegdheid voor burgemeesters tot ontheffing toereikend om dit effect te ondervangen? Kunt u toelichten waarom wel of niet?
Kunt u garanderen dat een verbod op gezichtsbedekkende kleding niet leidt tot meer politie-inzet, doordat zij hier in de toekomst op moeten handhaven, ook bij demonstranten die vreedzaam demonstreren? Deelt u de mening dat dit niet bij de de-escalerende rol van de politie tijdens demonstraties past?
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Structureel falen van GI Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE), rechterlijke ongehoorzaamheid en schending van Europees recht |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het gerechtshof van 27 maart 2025, onder nummer ECLI:NL:GHARL:2025:1818, waarin wordt vastgesteld dat Gecertificeerde Instelling (GI) SAVE in strijd met Europese regelgeving een minderjarige in Spanje heeft geplaatst zonder toestemming van de Spaanse autoriteiten?1
Hoe beoordeelt u het feit dat SAVE verklaarde «niet op de hoogte» te zijn van de goedkeuringsprocedure onder artikel 82 van de Brussel II-ter Verordening? Kunt u uitleggen wat voor impact dat heeft op kinderen die geplaatst zijn buiten de lidstaat zonder deze goedkeuringsprocedure?
Kunt u uitleggen hoe het komt dat de rechters blijkbaar in zaken van deze GI niet eerder gewezen hebben op de goedkeuringsprocedure? Begrijpt u dat wij hieruit de conclusie trekken dat (ook) rechters onvoldoende op de hoogte zijn omtrent de regels in dergelijke goedkeuringsprocedures? Hoe kijkt u tegen deze kwestie aan? Welke conclusie kan er getrokken worden als de GI aangeeft niet op de hoogte te zijn dat deze goedkeuringsprocedure gevolgd dient te worden?
Kan het dus zo zijn dat minderjarigen zonder deze goedkeuringsprocedure naar Spanje of in een ander land zijn geplaatst zonder dat deze procedure is gevolgd? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd en is de IGJ hiervan op de hoogte gesteld?
Kunt u aangeven of deze situatie ook voorkomt bij andere GI’s? Hoe vaak komt het voor dat een kinderbeschermingsmaatregel in het buitenland ten uitvoer wordt gebracht?
Bent u bekend met de uitspraak van 31 oktober 2023, onder nummer ECLI:NL:GHARL:2023:9166 waarin het hof constateert dat SAVE bewust geen uitvoering gaf aan een door het hof opgelegde omgangsregeling?2
Hoe beoordeelt u deze opstelling van SAVE, die neerkomt op openlijke rechterlijke ongehoorzaamheid?
Komt het vaker voor dat deze gecertificeerde instelling gerechtelijke uitspraken naast zich neerlegt? En hoe zit dit bij andere gecertificeerde instellingen? Wat vindt u van de opstelling van jeugdbeschermers en gebiedsmanagers van GI’s die in gesprekken stellen dat zij niet gehouden zijn aan uitvoering te geven aan de uitspraken van rechters? Bent u het ermee eens dat jeugdbeschermers die uitspraken van rechters niet uitvoeren tuchtrechtelijk moeten worden aangesproken met minimaal een formele berisping?
Bent u het met het hof eens dat het niet uitvoeren van rechterlijke beslissingen door een GI rechtsbescherming van ouders en kinderen ondermijnt?
Welke signalen over SAVE heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in de afgelopen jaren ontvangen als het gaat over het niet naleven van de wet en uitvoeren van gerechtelijke uitspraken? En hoe zit dit met de andere GI’s?
Is de IGJ naar aanleiding van deze uitspraken een onderzoek gestart of bent u voornemens dit alsnog te doen? Bent u bereid om de IGJ opdracht te geven om het naleven van beschikkingen een vast onderdeel te laten zijn van het toezicht en hier actief op te controleren?
Acht u het passend dat bestuurders van een GI hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld bij stelselmatig rechtsstatelijk falen?
Welke structurele verbetermaatregelen acht u, naast verbeterd toezicht, verder nodig om te voorkomen dat GI’s zich onttrekken aan rechterlijke toetsing en Europese regelgeving? Welke structurele verbetermaatregelen acht u, naast verbeterd toezicht, verder nodig om te voorkomen dat GI’s zich onttrekken aan het uitvoeren van gerechtelijke uitspraken?
De verjaring van schadeclaims bij invaren van pensioenen |
|
Pieter Omtzigt , Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 10 april 2025, waaruit blijkt dat schadeclaims wegens fouten van pensioenfondsen in beginsel na 20 jaar verjaren?1
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Deelt u de opvatting dat, gelet op deze uitspraak en het algemene verjaringsleerstuk uit Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, geconcludeerd kan worden dat een rechtsvordering tot schadevergoeding wegens rekenfouten bij het invaren, dan wel schade als gevolg van het invaren ten opzichte van de situatie waarin niet zou zijn ingevaren, in beginsel na uiterlijk 20 jaar verjaart?
Ja, deze opvatting ten aanzien van verjaring deel ik. De reden hiertoe is dat er op dit moment geen juridisch verschil bestaat in de verjaringstermijnen zoals neergelegd in Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de situatie vóór invaren onder de Wet toekomst pensioenen (Wtp) en de situatie ná invaren onder de Wtp. De verjaringstermijn van 20 jaar (absolute verjaring) begint op het moment dat een fout is gemaakt als schadeveroorzakende moment en is hard. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of (reken)fouten bij het invaren eventueel anders beoordeeld moeten worden. Belangrijk is daarbij wel dat de Wtp veel waarborgen bevat om te voorkomen dat tijdens (en na) het invaren fouten gemaakt worden en dat fouten ook hersteld kunnen en zullen worden. Ik vind het daarom van belang dat fondsen hier alert op zijn en daar werk van maken. In het antwoord op vraag 3 ga ik hier nader op in.
Acht u het in dat licht niet problematisch dat deelnemers in veel gevallen – bijvoorbeeld jongere deelnemers zoals veertigers – pas over circa 25 jaar kunnen vaststellen wat hun feitelijk pensioenresultaat is, terwijl zij bovendien niet zelfstandig kunnen nagaan of hun transitieaanspraak correct is berekend en geen inzicht hebben in de verjaringsproblematiek?
Nee, dit zie ik anders en ik geef hierop graag een nadere toelichting. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, blijft de toepassing van de verjaringstermijnen in beginsel ongewijzigd, ook onder de Wtp. Er zijn echter zowel mitigerende mechanismen als structurele waarborgen in het nieuwe stelsel en tijdens het invaren ingebouwd, die er op gericht zijn om risico’s voortijdig te ondervangen. Alle maatregelen zijn er eerst op gericht om fouten te voorkomen. Vervolgens op het herstellen van ontstane fouten.
Zo is er in de aanloop naar het invaren verhoogde aandacht voor de datakwaliteit, zowel bij de fondsen als de toezichthouders. Ook zijn er verhoogde zorg- en informatieplichten voor pensioenfondsen. De Wtp bevat expliciete bepalingen over transparantie en evenwichtige belangenbehartiging bij het invaren die de kans verkleinen dat deelnemers pas (veel) later ontdekken dat er fouten zijn gemaakt. Zo zorgen de communicatieverplichtingen ex de artikelen 48a en 117 Pensioenwet (Pw) ervoor dat deelnemers tijdig, duidelijk en op een begrijpelijke wijze geïnformeerd worden. Als voorbeeld kan worden genoemd de omzetting van opgebouwde pensioen in een persoonlijk pensioenvermogen, alsook de belangrijkste uitgangspunten die hiervoor zijn gebruikt en de contactmogelijkheden bij vragen of twijfels. Als deelnemers dat wensen kunnen ze hun pensioenuitvoerder vragen de voor hen geldende bedragen na te rekenen en uit te leggen.
Daarnaast blijft het pensioenfonds ook ná het invaren verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens waarop de transitie is gebaseerd. Zodra fouten worden ontdekt rust op het fonds een verantwoordelijkheid om deze te corrigeren voor zover dit redelijk is. Voorts is sprake van een waarschuwingsfunctie en nalevingsdruk vanuit de toezichthouders (DNB en AFM). Zij controleren de juistheid van het transitieproces, inclusief de juiste procestappen ten aanzien van datakwaliteit, communicatie en evenwichtigheid. Verder zijn de waarborgen voor de klachtenprocedure versterkt en is er een mogelijkheid van alternatieve geschilbeslechting, naast de gang naar de rechter. Deelnemers die twijfelen aan de juistheid van hun transitieaanspraak kunnen zodoende terecht bij de interne klachtprocedure van het pensioenfonds, maar dus ook bij het GIP en Kifid.
Tenslotte zijn er herstelmogelijkheden bij fouten. Als pensioenfondsen namelijk in een later stadium constateren dat het invaren op basis van foutieve data is gebeurd, dan zijn zij zoals ik eerder aangaf op grond van hun zorgplicht gehouden deze fouten te herstellen. Daarvoor houden zij reserveringen aan in hun operationele reserve.
Deelt u de zorg dat dit des te problematischer is nu deelnemers geen bezwaarrecht hebben bij het invaren, omdat het bezwaarrecht op grond van artikel 83 Pensioenwet (Pw) door artikel 150l Wet toekomst pensioenen (Wtp) buiten toepassing is verklaard?
Nee, deze zorg deel ik niet. Ook wanneer er sprake zou zijn geweest van individueel bezwaarrecht kunnen immers fouten worden gemaakt. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn er onder de Wtp nieuwe waarborgen en procedures ingevoerd om deelnemers te beschermen en zullen gemaakte fouten door fondsen worden hersteld.
Hoe verhoudt deze uitspraak van de Rechtbank zich tot uw antwoord op eerdere Kamervragen2 waarin aangegeven wordt dat niet gegarandeerd kan worden dat er op een later moment na invaren nog fouten in administraties aan het licht kunnen komen?
Ik lees in de uitspraak van de rechtbank een bevestiging van de huidige juridische realiteit. Namelijk dat een eenmaal verjaarde vordering in principe niet meer succesvol kan worden ingesteld, zelfs als de schade pas later wordt ontdekt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb geschetst bestaan er diverse waarborgen om fouten zo veel mogelijk te voorkomen en zodra deze ontdekt worden, te corrigeren. Ik verwacht ook dat pensioenfondsen fouten die gemaakt zijn tijdens het invaren en die zij zelf in een laat stadium ontdekken, zullen corrigeren.
Bent u bereid om een lex specialis op te nemen in de Pensioenwet waarin wordt bepaald dat de absolute verjaringstermijn in geval van schade door invaren wordt verlengd naar 30 jaar, dan wel dat de aanvang van de absolute verjaringstermijn niet begint bij het schadeveroorzakende moment, maar bij het moment waarop de deelnemer daadwerkelijk bekend is geworden met het schadeveroorzakend feit?
Ik heb begrip voor de zorgen van de vragenstellers over of deelnemers voldoende handelingsperspectief hebben, in geval fouten pas laat worden opgemerkt. Hierbij moet in de praktijk een balans worden gevonden tussen het belang van de individuele deelnemer en dat van het collectief van deelnemers.
Ik wil hierbij benadrukken dat bij administratieve fouten rond pensioenopbouw of invaren geldt dat de pensioenuitvoerder wettelijk gehouden is tot herstel zodra een fout aan het licht komt, mits dit nog uitvoerbaar is. De Wtp benadrukt daarbij het belang van zorgvuldige communicatie en datakwaliteit en spoort deelnemers expliciet aan om fouten te melden. In dat kader biedt de relatieve verjaringstermijn van 5 jaar uit artikel 3:310 BW nog voldoende ruimte: die termijn gaat namelijk pas lopen vanaf het moment dat een deelnemer daadwerkelijk bekend is met de schade én de partij die daarvoor aansprakelijk is. Deelnemers behouden dus in beginsel zeer ruime gelegenheid om bij ontdekking van een fout een vordering in te stellen. Dat kan uiteraard direct via een gang naar de rechter, maar de reguliere contactkanalen met de uitvoerders, alsook de interne en/of de externe klachtenprocedures staan hiervoor ook open. De hiervoor geschetste wijze biedt naar mijn mening voldoende evenwicht tussen de actieve herstelverantwoordelijkheid van de uitvoerder en een reële reactietermijn voor deelnemers.
Voor het in de vraag geopperde instrument zie ik op dit moment geen aanleiding. Allereerst als de verlenging naar 30 jaar zou plaatsvinden, dan blijft ook dit een harde termijn waar bij echte onwetendheid na 30 jaar herstel eveneens niet mogelijk is. Zowel in de bredere jurisprudentie als in deze specifieke uitspraak, wordt het bestaan van verjaringsregels bovendien gerechtvaardigd vanuit de balans in rechtszekerheid voor enerzijds de individuele deelnemer en anderzijds de pensioenuitvoerder en daarmee voor het fondscollectief. Die rechtvaardiging is er ook in gelegen dat door (groot) tijdsverloop het niet meer goed mogelijk is voor een partij om zich tegen een aansprakelijkstelling te verweren.
Bent u het eens met de conclusie in dit geval niet kan worden aangesloten bij artikel 59 Pw, aangezien het hier een toekenningsvordering en geen uitkeringsvordering betreft?
Mij is onduidelijk waarop deze conclusie is gebaseerd. Artikel 59 Pw sluit niet uit dat een deelnemer die een uitkering ontvangt, maar meent dat zijn transitieaanspraak te laag is vastgesteld, daartegen in rechte kan opkomen. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het uiteindelijk aan de rechter om hierover een oordeel te vellen.
Indien u niet bereid bent deze aanvullende rechtsbescherming te bieden, welke concrete en realistische maatregelen bent u dan wél bereid te steunen om de rechtspositie van deelnemers in dit opzicht te versterken?
Ik vind het in dit licht van groot belang dat deelnemers goed worden meegenomen in deze pensioentransitie en goed begrijpen wat er met hun pensioenaanspraken gebeurt. Ik onderken namelijk dat deelnemers, zeker jongeren en slapers, afhankelijk zijn van de juistheid van gegevens en informatie in de keten. En dat bij onvolkomenheden of fouten herstel soms pas laat mogelijk blijkt. Recent heb ik daarom een aantal aanvullende maatregelen aangekondigd om deelnemers beter te betrekken en te informeren. Daarnaast vind ik het zoals in de eerdere beantwoording van groot belang dat er veel aandacht is voor het voorkomen en herstellen van fouten, zodat een gang naar de rechter niet noodzakelijk hoeft te zijn. In dat kader zijn ook de reeds getroffen maatregelen van rechtsbescherming van groot belang. Deze zien toe op de wettelijke eisen van de interne geschilbeslechting en de verplichte aansluiting van een pensioenuitvoerder bij de externe geschilbeslechting.
Bent u het ermee eens dat deelnemers hun pensioenopbouw niet zelfstandig kunnen berekenen door gebrek aan toegang tot fondsspecifieke gegevens zoals sterftetafels, omrekentabellen en wisselende loon- en franchisewijzigingen?
Het is in beginsel een taak van de pensioenuitvoerder om het verwachte pensioen van deelnemers te berekenen. Gegevens die onderdeel zijn van een berekening zoals fondsspecifieke sterftetafels, toedelingsparameters, projectierendementen en herverdelingsmechanismen zijn enerzijds vaak actuarieel complex en in onderling samenhang toegepast. Dit maakt het ook op zich nagenoeg onmogelijk om de berekening zelfstandig te reconstrueren. Deelnemers hebben wel de mogelijkheid om het fonds te vragen de voor hen geldende bedragen na te rekenen en uit te leggen. Daarnaast zie ik binnen de sector toenemende aandacht voor begrijpelijke informatie en voor tools waarmee deelnemers meer inzicht kunnen krijgen in de herkomst en werking van hun persoonlijk pensioenvermogen. Daarmee kan enerzijds het vertrouwen van deelnemers worden behouden en anderzijds recht worden gedaan aan de uitgangspunten waar ik veel waarde aan hecht, namelijk transparantie en individuele rechtsbescherming binnen een collectief systeem.
Bent u daarom bereid te regelen dat pensioenfondsen verplicht worden om aan deelnemers een rechtsgeldig en begrijpelijk document te verstrekken – anders dan het pensioenreglement – waaraan deelnemers – in tegenstelling tot het uniform pensioenoverzicht (UPO) – wél rechten kunnen ontlenen?
Met de vragen stellers deel ik het belang dat deelnemers bij een omvangrijke stelselwijziging als het invaren heldere en controleerbare informatie over hun pensioenaanspraken ontvangen. Zoals in mijn eerdere antwoorden aangegeven hecht ik er daarom aan dat bij fouten in de administratie de uitvoerders deze corrigeren. In dit verband zie ik ook het belang van de relatieve verjaringstermijn van 5 jaar wat ik nader heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 6.
Voor het voorstel om afdwingbare rechten aan het UPO te kunnen ontlenen, zie ik echter geen mogelijkheden. Hoofdregel is en blijft dat het pensioenreglement leidend is. Aan de hand daarvan worden pensioenaanspraken bepaald. Deze aanspraken zijn echter niet statisch, wat ook in de jurisprudentie meerdere keren is bevestigd. Wijzigingen in de persoonlijke situatie van mensen, die soms ook door de werkgever niet of niet op tijd worden doorgegeven, kunnen veelal al leiden tot wijzigingen in de op te bouwen dan wel opgebouwde pensioenaanspraken. Daarom is het jaarlijks te verstrekken UPO een cijfermatige persoonlijke uitwerking, die niet onveranderbaar vaststaat.
Bent u ook bereid om pensioenfondsen te verplichten een disclaimer op te nemen in het UPO, waarin expliciet wordt gewezen op de toepasselijke verjaringstermijn en de mogelijke consequenties hiervan voor de rechtspositie van deelnemers?
Ik vind het van belang dat pensioenuitvoerders nu, tijdens de transitie, extra aandacht besteden aan de juistheid van hun administratie en deelnemers blijven oproepen om dit te controleren. Ik zie namelijk dat pensioenfondsen deelnemers steeds meer op expliciete wijze, bijvoorbeeld via de website bij het inloggen op de mijnomgeving, oproepen om gegevens die bij een pensioenfonds bekend zijn te controleren en wijzigingen door te geven. Dit sluit niet alleen aan bij hun herstelplicht, voor zoverre correctie feitelijk nog mogelijk is, maar ook bij de zorgplicht om deelnemers in begrijpelijke taal wegwijs te maken in hun pensioenpositie. Ik wil met de sector overleggen op welke wijze zij dit nog meer onder de aandacht kunnen brengen. Op de website pensioenduidelijkheid.nl zal hier in ieder geval extra aandacht aan worden besteed.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen 3 weken?
U heeft de antwoorden zo spoedig mogelijk na de uitstelbrief ontvangen.
De overdracht van persoonsgegevens van Europese burgers aan Israël |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Follow the Money van 1 mei 2025 getiteld «Europese persoonsgegevens belanden in Israël: zorgen om surveillance en mensenrechtenschendingen»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie Israël heeft aangewezen als «veilige bestemming» voor persoonsgegevens van Europese burgers, waardoor bedrijven gegevens mogen doorgeven aan Israël zonder aanvullende waarborgen?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bepaalt dat doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen, waaronder Israël, alleen onder bepaalde voorwaarden is toegestaan.2 Doorgifte van persoonsgegevens zonder aanvullende waarborgen naar een derde land mag plaatsvinden als de Europese Commissie (EC), in een zogenoemd adequaatheidsbesluit, heeft besloten dat dit derde land voor doorgifte van persoonsgegevens een passend en met EU wetgeving vergelijkbaar beschermingsniveau biedt.3 De Europese Commissie heeft op 31 januari 2011, op grond van artikel 25, zesde lid, van de destijds geldende gegevensbeschermingsrichtlijn 95/46/EG, een adequaatheidsbesluit genomen voor Israël.4 In dit besluit werd geoordeeld dat Israël een passend beschermingsniveau biedt voor doorgifte van persoonsgegevens die vanuit de Europese Unie worden doorgegeven naar Israël.5 Met het in werking treden van de AVG op 25 mei 2018 bleven de adequaatheidsbesluiten die op grond van de richtlijn waren vastgesteld, waaronder het adequaatheidsbesluit voor Israël, van kracht. De AVG verduidelijkt dat adequaatheidsbesluiten levende instrumenten zijn, en dat de Commissie doorlopend toezicht dient te houden op ontwikkelingen in derde landen die mogelijk gevolgen hebben voor het functioneren van bestaande adequaatheidsbesluiten.6
Artikel 97 AVG vereist daarnaast dat de Commissie deze besluiten om de vier jaar evalueert om te bepalen of de landen en gebieden waarvoor een passend beschermingsniveau is vastgesteld nog steeds een passend beschermingsniveau voor persoonsgegevens bieden.7 De Europese Commissie heeft op 15 januari 2024 haar eerste evaluatie afgerond van 11 adequaatheidsbesluiten die onder de gegevensbeschermingsrichtlijn (95/46/EG) waren genomen, waaronder ook het adequaatheidsbesluit voor Israël.
In het verslag van de Commissie aan het Europees parlement en de Raad is vastgesteld dat Israël een passend niveau van gegevensbescherming blijft waarborgen, en dat er voor de doorgifte van gegevens naar Israël geen aanvullende waarborgen nodig zijn. Op grond van artikel 45, vierde lid, AVG, dient de Commissie doorlopend toezicht te houden op ontwikkelingen in derde landen die mogelijk gevolgen hebben voor het functioneren van een adequaatheidsbesluit.8 In het antwoord op vraag 6 ga ik nader in op de bevoegdheden die de Commissie terzake heeft.9
Kunt u aangeven om welke soorten persoonsgegevens het hier gaat en welke Nederlandse bedrijven of organisaties momenteel gegevens delen met Israëlische partijen?
De Europese Commissie beperkt in het adequaatheidsbesluit niet expliciet de soorten persoonsgegevens die mogen worden doorgegeven. Onder het adequaatheidsbesluit kunnen dus in beginsel alle persoonsgegevens worden gedeeld met Israëlische partijen. Artikel 30 AVG schrijft voor dat de Europese verwerkingsverantwoordelijke en in voorkomend geval de vertegenwoordiger van de verwerkingsverantwoordelijke, een register bijhoudt van de verwerkingsactiviteit die onder hun verantwoordelijkheid plaatsvindt. Het register dient onder meer een beschrijving te bevatten van de categorieën van betrokkenen en de categorieën persoonsgegevens, en de categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, onder meer ontvangers in derde landen of internationale organisaties.10 Het valt onder de verantwoordingsplicht in de AVG, dat individuele verwerkingsverantwoordelijken zelf kunnen aantonen dat zij voldoen aan de AVG.11 Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens als onafhankelijke toezichthouder om te beoordelen of organisaties handelen in overeenstemming met de AVG, en om op te treden indien dit niet het geval is.
Het bijhouden of, en zo ja welke, soorten persoonsgegevens Nederlandse bedrijven of organisaties doorgeven aan Israëlische partijen, is – zo dat al doenlijk is – geen taak van het kabinet.
Hoe beoordeelt u het feit dat persoonsgegevens van Nederlanders terecht kunnen komen bij partijen in een land waar ernstige zorgen bestaan over massasurveillance, mensenrechten en het ontbreken van onafhankelijk toezicht op privacybescherming?
Zoals ik schreef in het antwoord op vraag 2, waarborgt Israël naar het oordeel van de Europese Commissie een niveau van persoonsgegevensbescherming dat vergelijkbaar is met het niveau dat in de EU wordt verzekerd.12 In dit kader is vorig jaar bij de evaluatie van het adequaatheidsbesluit gekeken naar de privacybescherming in Israël, het onafhankelijk toezicht daarop en de toegang tot het recht.13
Is er toezicht op wat er met de gedeelde gegevens gebeurt zodra deze Israël bereiken? Zo ja, hoe is dit toezicht geregeld en wie voert het uit?
De toepassing van de rechtsnormen voor gegevensbescherming in Israël wordt, blijkens het adequaatheidsbesluit voor Israël, gewaarborgd door bestuurlijke rechtsmiddelen en toezicht door een toezichthoudende autoriteit.14 De Israëlische privacytoezichthouder, de Privacy Protection Authority (PPA) heeft (zoals ook in de evaluatie van het adequaatheidsbesluit wordt vastgesteld15) de bevoegdheid om onderzoek te verrichten en in te grijpen, en treedt onafhankelijk op.16
In hoeverre acht u het wenselijk dat de Europese Commissie deze beslissing heeft genomen, terwijl landen als Frankrijk en Duitsland en mensenrechtenorganisaties daar kritiek op hebben?2
Op grond van artikel 45 AVG komt de bevoegdheid tot het nemen van de genoemde beslissing de Europese Commissie toe. Op grond van artikel 45, vierde lid, AVG, houdt de Commissie doorlopend toezicht op ontwikkelingen in derde landen die mogelijk gevolgen hebben voor het functioneren van een adequaatheidsbesluit.18 Op grond van het vijfde lid gaat de Commissie, indien na toetsing blijkt dat een derde land niet langer over een passend beschermingsniveau beschikt, bij uitvoeringshandeling over tot het intrekken, wijzigen of schorsen van een adequaatheidsbesluit.19 Zij betrekt daarbij de zienswijzen van de lidstaten maar ook die van (internationale) organisaties. De Europese Commissie heeft in de evaluatie, en ook nadien naar aanleiding van vragen van het Europees parlement,20 benadrukt de revelante ontwikkelingen in Israël nauwlettend te volgen. In het geval ontwikkelingen in een land of gebied met een passend beschermingsniveau een negatieve invloed zouden hebben op het vastgestelde beschermingsniveau, kan de Europese Commissie gebruik maken van haar bevoegdheden op grond van artikel 45, lid 5, AVG om een adequaatheidsbesluit op te schorten, te wijzigen of in te trekken.
Wat betekent deze beslissing concreet voor de bescherming van de persoonsgegevens van Nederlanders, met name van mensen die gebruikmaken van apps als Waze, MyHeritage en FaceTune?
Onder het adequaatheidsbesluit kunnen persoonsgegevens vanuit de Europese Unie aan Israëlische organisaties worden doorgegeven, omdat een met EU recht vergelijkbaar niveau van rechtsbescherming geldt.
Bent u bereid in Europees verband bezwaar te maken tegen deze aanwijzing van Israël als «veilige bestemming» voor persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Daartoe zie ik geen aanleiding. Het nemen van een adequaatheidsbesluit op grond van artikel 45 AVG is een bevoegdheid van de Europese Commissie. Dat wil niet zeggen dat de verschillende lidstaten hierover niets in te brengen hebben; zij hebben bij de voorbereiding van zo’n besluit een adviserende rol via de op artikel 93 AVG gebaseerde comitéprocedure.21
Zoals hiervoor beschreven, is het bestaande EU-adequaatheidsbesluit voor Israël op 15 januari 2024 positief geëvalueerd door de Europese Commissie èn heeft de Europese Commissie de bevoegdheid het besluit op te schorten of in te trekken. Nederland volgt de ontwikkelingen nauwlettend.
Bent u bereid te onderzoeken of Nederlandse burgers geïnformeerd kunnen worden wanneer hun persoonsgegevens met Israël worden gedeeld? Kunt u toezeggen dat mensen tenminste de mogelijkheid krijgen hier bezwaar tegen te maken?
De AVG verplicht verwerkingsverantwoordelijken reeds om betrokkenen te informeren bij het voornemen persoonsgegevens door te geven aan een derde land of een internationale organisatie.22 Ook hebben betrokkenen al het recht om onder bepaalde voorwaarden bezwaar te maken tegen die verwerking, zoals vastgelegd in artikel 21 AVG. De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van de AVG, en dient naleving van de AVG aan te kunnen tonen. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens, als onafhankelijke toezichthouder, om toe te zien op de naleving van de AVG en waar nodig handhavend op te treden.
Deze vereisten uit de AVG gelden, op grond van artikel 3, tweede lid, AVG, ook onder bepaalde voorwaarden voor organisaties buiten de EU die persoonsgegevens van in de EU verblijvende betrokkenen verwerken. De AVG heeft daarmee een extra territoriale werkingssfeer. Artikel 27, eerste lid, AVG, bepaalt tevens dat de verwerkingsverantwoordelijke zoals hiervoor genoemd, schriftelijk een vertegenwoordiger in de Europese Unie dient aan te wijzen. Om te waarborgen dat de verordening wordt nageleefd, wordt de vertegenwoordiger gemachtigd door de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker, om naast hem of in zijn plaats te worden benaderd in verband met de verwerking van persoonsgegevens, in het bijzonder door toezichthouders, Een betrokkene in Nederland kan, op grond van artikel 77 AVG, een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Deelt u de opvatting dat privacy een grondwettelijk recht is dat niet ondergeschikt mag zijn aan economische en/of diplomatieke belangen? Hoe gaat u de privacygegevens van Nederlandse burgers beschermen bij het delen daarvan met Israël?
De vraag suggereert dat sprake is van een spanningsveld waarin (door de Europese Commissie) een keuze is gemaakt voor het een ten koste van het ander. Dat is evenwel niet het geval. Zoals ik schreef in het antwoord op de vragen 2 en 4, waarborgt Israël naar het oordeel van de Europese Commissie een niveau van persoonsgegevensbescherming dat vergelijkbaar is met het niveau dat in de EU wordt verzekerd. Er is dus geen sprake van dat het grondrecht wordt geschonden wanneer persoonsgegevens aan Israël worden doorgegeven.
Het bericht dat een topambtenaar kinderpornografisch materiaal verspreidde onder werktijd |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht in het AD van 24 april 2025 met als kop «Topambtenaar verspreidde gruwelijke kinderporno onder werktijd, ministerie wist nergens van»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het gaat om een (voormalig) topambtenaar die werkzaam was op een ministerie? Zo ja, op welk ministerie en in welke functie? Zo niet, kunt u toelichten hoe dergelijke misstanden in het algemeen worden geregistreerd en gecommuniceerd binnen de rijksoverheid?
Het gaat om een voormalig ambtenaar die werkzaam was op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, in de functie van adviseur bedrijfsvoering.
Op welke wijze zijn ambtenaren in vergelijkbare functies bij aanstelling gescreend? Hoe wordt geborgd dat personen met toegang tot vertrouwelijke informatie en systemen voldoen aan de hoogste integriteitsnormen?
De betreffende ambtenaar had geen vertrouwensfunctie en is dan ook niet gescreend. Hij heeft bij indiensttreding een verklaring omtrent het gedrag (VOG) moeten overleggen. Elke ambtenaar legt bij indiensttreding de eed of belofte af en neemt kennis van de specifieke eisen van de ambtenarenwet. Ook geldt voor Rijksambtenaren de Gedragscode Integriteit Rijk.
Hoe is het mogelijk dat deze topambtenaar jarenlang ongestoord dit soort ernstig strafbaar gedrag kon vertonen onder werktijd, zonder dat dit opviel bij leidinggevenden of collega’s?
De voormalig ambtenaar voldeed aan hetgeen gevraagd werd voor zijn functie. Zowel inhoudelijk als in de samenwerking met de collega’s. De verstandhouding tussen werkgever en werknemer was goed en er waren geen signalen van strafbaar gedrag. Het kwam daarom als een enorme schok voor iedereen. De ernst en omvang van deze zaak zijn immers nauwelijks te bevatten. Vanzelfsprekend is er geen plek in onze organisatie voor iemand die betrokken is bij dergelijke zware en aangrijpende strafbare feiten. Ook als dit volledig losstaat van zijn of haar werkzaamheden.
Kunt u bevestigen dat het ministerie «nergens van wist», zoals in het artikel wordt gesteld? Wat zegt dit over het interne toezicht en integriteitsborging binnen ministeries?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, waren er geen signalen van strafbaar gedrag. Het gedrag dat later door politieonderzoek bekend werd kwam als een enorme schok voor alle naaste collega’s en leidinggevenden. Een dergelijke gebeurtenis heeft grote impact. Het ministerie heeft medewerkers begeleiding geboden om de impact van deze zaak te verkleinen, onder meer door de inzet van vertrouwenspersonen en de bedrijfsmaatschappelijk werker. Waar nodig zullen we dat blijven doen. De betreffende medewerker is geschorst en daarna ontslagen. Dit ontslag is door de rechter bekrachtigd.
Er wordt binnen het ministerie veel aandacht besteed aan integriteit en het gesprek daarover. Er zijn vertrouwenspersonen, een externe vertrouwenspersoon en personeelsraadgevers beschikbaar voor de medewerkers en er zijn loketten voor klachten over omgangsvormen, integriteitsmeldingen en misstanden. Tweejaarlijks worden een medewerkersbelevingsonderzoek en een integriteitsenquête uitgevoerd om de vinger aan de pols te houden.
In hoeverre zijn ICT-systemen van het ministerie in staat om dergelijk misbruik op te sporen of te signaleren? Zijn er in uw opzicht verbetermaatregelen nodig op dit gebied?
Er zijn zeker mogelijkheden om onder strikte voorwaarden op te treden als er signalen zijn dat misbruik wordt gemaakt van de systemen. Deze signalen waren er tot de arrestatie van betrokkene niet. Zodra deze signalen er wel kwamen is meteen opgetreden. We evalueren voortdurend onze ICT-systemen en het gebruik daarvan. Maatregelen om systemen aan te passen zijn op dit moment niet aan de orde.
Heeft deze zaak geleid tot herziening van interne integriteitsprotocollen, meldstructuren of digitale toezichtsystemen binnen de betrokken overheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 6.
Zijn er gevolgen voor leidinggevenden, HR of vertrouwenspersonen die mogelijk signalen gemist hebben? Zo ja, op welke wijze wordt daaruit lering getrokken? Zo nee, waarom niet?
Er waren geen signalen van strafbaar gedrag. Na de arrestatie werd steeds meer bekend over het strafbaar gedrag en is meteen opgetreden, uiteindelijk leidend tot ontslag van de betrokken ambtenaar.
Deelt u de opvatting dat ambtenaren een voorbeeldfunctie vervullen en dat het vertrouwen in de overheid ernstig wordt geschaad als dit soort zaken jarenlang verborgen blijft? Wat gaat u doen om het vertrouwen te herstellen?
Ja. Ambtenaren hebben een voorbeeldfunctie en dienen zich integer te gedragen, binnen en buiten diensttijd. Dit aspect komt ook terug in de Gedragscode Integriteit Rijk. Zodra het politieonderzoek was afgerond en het tot een veroordeling is gekomen is de betrokken medewerker ontslagen.
Bent u bereid tot een breed en onafhankelijk onderzoek naar de lessen uit deze zaak, met name gericht op het functioneren van toezicht, meldstructuren en cultuur binnen de rijksoverheid?
De politie heeft al onderzoek gedaan, op het ministerie zijn op basis daarvan disciplinaire maatregelen genomen en de rechter heeft recht gesproken. Voor medewerkers geldt dat er verschillende meldpunten zijn om misstanden aan te kaarten, zie ook het antwoord op vraag 5.
Via verschillende kanalen en op verschillende momenten worden deze meldpunten actief onder de aandacht gebracht.