De uitspraak dat (ook) de politie bij sociale mediabedrijven de status heeft van ‘trusted flagger’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van Staatssecretaris Van Huffelen tijdens het Vragenuur van 14 februari 20221 waarin de Staatssecretaris stelt dat (ook) de politie bij sociale mediabedrijven de status heeft van «trusted flagger»?
Ja.
Kan de Kamer alle meldingen ontvangen die de politie in haar hoedanigheid van «trusted flagger» heeft verstuurd, sinds 2020, naar sociale mediabedrijven?
Zoals aangegeven in de beantwoording op de Kamervragen van Kamerlid Omtzigt en vragen van Kamerlid Van Houwelingen2 registreert de politie de gevraagde informatie niet op zodanige wijze dat de informatie uit de politiesystemen gehaald kan worden. Zoals aangegeven in het antwoord op de Kamervragen van Kamerlid Omtzigt werkt het kabinet momenteel aan een publiek privaat kader voor het melden van onrechtmatige, strafbare en onwenselijke content (bijvoorbeeld desinformatie). Hieronder valt ook de politie.
Politiesamenwerking tussen de Benelux-landen |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat zowel België als Luxemburg reeds hebben ingestemd met het nieuwe Benelux-politieverdrag, die de onderlinge politiesamenwerking verder intensiveert?
Ja. België en Luxemburg hebben de nationale goedkeuringsprocedures voor het verdrag afgerond, respectievelijk in mei en december 2021.
Klopt het dat Nederland vooralsnog nog niet ingestemd heeft met het nieuwe Benelux-politieverdrag? Waarom niet?
Het Nederlands parlement heeft in december 2021 ingestemd met het wetsvoorstel goedkeuring en uitvoering van het tot stand gekomen Verdrag tussen België, Luxemburg en Nederland inzake politiesamenwerking. Nederland heeft de akte van bekrachtiging nog niet gedeponeerd bij de Secretaris-Generaal van de Benelux Unie.
Aangezien Nederland als laatste verdragspartij parlementaire goedkeuring heeft verkregen, is het moment waarop Nederland de akte van bekrachtiging indient bepalend voor het moment van inwerkingtreding. Zoals toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag1 is afgesproken met de Benelux-landen dat vijf geprioriteerde uitvoeringsovereenkomsten, inzake artikel 13, zesde lid, artikel 15, vijfde lid, artikel 16, vijfde lid, artikel 25, vierde lid, en artikel 39, derde lid, van het Verdrag, gelijktijdig met het verdrag in werking zullen treden. Voor Nederland geldt, anders dan voor België en Luxemburg, dat elke afzonderlijke uitvoeringsovereenkomst, die volgens de Nederlandse verdragensystematiek als uitvoeringsverdrag wordt beschouwd, in een zogenoemde voorhangprocedure wordt voorgelegd aan de Staten-Generaal.
Zodra de voorhangprocedure is afgerond kan Nederland de akte van bekrachtiging bij de depositaris – de Secretaris-Generaal van de Benelux Unie – neerleggen en kan het verdrag in werking treden.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om snel in te stemmen met dit verdrag, gezien het feit dat dit verdrag de informatie-uitwisseling tussen Nederlandse, Belgische en Luxemburgse politiediensten een belangrijke impuls zal geven?
Het voorspoedig in werking treden van het verdrag is zeker wenselijk, met name vanwege de verruimende mogelijkheid om politiële bevoegdheden uit te oefenen op elkaars grondgebied zoals bij grensoverschrijdende achtervolging en de inzet van speciale interventie-eenheden. Waar het de uitbreiding van mogelijkheden tot informatie-uitwisseling betreft hebben zowel België als Nederland de conceptteksten van de uitvoeringsovereenkomsten op grond van de artikelen 13, 15 en 16 voorgelegd aan de nationale autoriteiten voor persoonsgegevens, in Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), en gevraagd de adviezen eind augustus 2022 te doen toekomen.
In tegenstelling tot België loopt deze adviesprocedure in Nederland nog en is tot dusver één advies ontvangen. Zodra de teksten van deze uitvoeringsovereenkomsten, met het advies van de AP in de hand, in Benelux-verband kunnen worden afgerond, zal de voorhangprocedure worden gestart.
Kunt u zich inzetten om ervoor te zorgen dat Nederland zo snel mogelijk met dit politieverdrag instemt en het implementeert?
In aanvulling op de antwoorden 2 en 3 kan ik toezeggen dat voor zover het aan de regering ligt er alles op gericht is om het verdrag zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. Het succesvol en spoedig doorlopen van de voorhangprocedure in het parlement is daarvoor uiteraard wel een randvoorwaarde.
Het besluit van politie Oost-Nederland om voortaan geen energie te steken in het aanpakken van dierenmishandeling |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het besluit van Politie Oost-Nederland om voortaan weinig tot geen energie te steken in het aanpakken van «kleine» criminaliteit, waaronder dierenmishandeling?1
Het mishandelen van onschuldige dieren is onacceptabel. In deze vraag en in de volgende vragen wordt expliciet gesproken of uitgegaan van een besluit of een oproep om voortaan in Oost-Nederland weinig tot geen energie meer te steken in de aanpak van kleine criminaliteit, waaronder dierenmishandeling. Om te beginnen wil ik benadrukken dat daarvan geen sprake is.
Ik ben bekend met de berichtgeving hierover. In het antwoord op de volgende vragen ga ik in op de aard en inhoud van het document waarover het daarin gaat.
Klopt het dat dit besluit is genomen door het Openbaar Ministerie samen met Politie Oost-Nederland? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het document uit Oost Nederland waarover het AD heeft bericht is een intern operationeel werkinstrument. Het vloeit voort uit en is onderdeel van het volledige kader waarbinnen keuzes in de opsporing worden gemaakt. Daarom geef ik daar eerst een schets van. Capaciteit is altijd schaars. Het maken van keuzes in de opsporing is niet eenvoudig. Het is ook niet nieuw, maar behoort standaard tot het werk van Openbaar Ministerie (OM) en politie en vindt plaats onder gezag van het OM.
De aanwijzing voor de opsporing van het OM, die voor veelvoorkomende criminaliteit concreter is uitgewerkt in het landelijk screenings- en selectiviteitskader, vormt het landelijk afwegingskader. Deze beide documenten zijn openbaar2. Dit kader op hoofdlijnen biedt ruimte voor verdere regionale of lokale invulling in samenspraak met het openbaar bestuur in de gezagsdriehoek. Van een dergelijke regionale invulling is in Oost-Nederland nu sprake. Het document (een intern operationeel werkinstrument) zal derhalve besproken worden in de gezagsdriehoeken, maar ook in het Regionaal en in het Districtelijk Veiligheidsoverleg, waarin burgemeesters, districts- en eenheidsleiding, parketleiding en gebiedsofficier periodiek bijeenkomen. Het is te beschouwen als een levend instrument dat, al naar gelang de omstandigheden of ervaringsfeiten daartoe aanleiding geven, telkens wordt geactualiseerd. Dit uiteraard steeds in overleg met de politie Oost-Nederland en de lokale driehoeken.
Deelt u de verontwaardiging van burgemeesters in Oost-Nederland over dit besluit?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, die deel ik niet. Zoals ook bij vraag 2 gezegd behoort het maken van keuzes in de opsporing per definitie en standaard tot het werk van OM en politie. Deze keuzes worden o.a. in de gezagsdriehoeken met de burgemeesters besproken.
Is het juist dat er nog een definitieve versie van het besluit komt, waarbij burgemeesters wel worden betrokken?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt het document besproken in de gezagsdriehoeken, maar ook in het Regionaal en in het Districtelijk Veiligheidsoverleg, waarin burgemeesters, districts- en eenheidsleiding, parketleiding en gebiedsofficier periodiek bijeenkomen. Voor een deel is dat al gebeurd. Ik heb van het OM vernomen dat deze besprekingen constructief verlopen. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het document te beschouwen als een levend instrument dat, indien de omstandigheden of ervaringsfeiten daartoe aanleiding geven, telkens kan worden geactualiseerd en uiteraard ook steeds in overleg met de politie Oost-Nederland en de lokale driehoeken.
Wat vindt u ervan dat de politie dusdanige ondercapaciteit heeft dat agenten worden opgeroepen geen tijd meer te steken in de aanpak van dierenmishandeling?
Capaciteit is altijd schaars. Het maken van keuzes in de opsporing is dan ook niet nieuw, maar behoort standaard tot het werk van OM en politie. Dit heb ik toegelicht bij vraag 1.
Ik heb uw Kamer sinds eind 2020 herhaaldelijk geïnformeerd over de onderbezetting bij de politie, over de zorg die ik daarover heb en over de maatregelen die we nemen om die waar mogelijk te verlichten. Ik heb daarbij aangegeven dat die situatie voor de gezagen, dus OM en burgemeesters, betekent dat er op dagelijkse basis helaas in nog meer scherpte en schaarste dan voorheen keuzes gemaakt moeten worden over de inzet van politie4. In basisteams waar de werkdruk erg hoog is kan dit in de praktijk helaas betekenen dat agenten moeilijke keuzes moeten maken die voor slachtoffers teleurstellend kunnen zijn.
Het werkinstrument dat in de eenheid Oost-Nederland is opgesteld roept, zoals hiervoor ook gezegd, niet op om te stoppen met de opsporing van dierenmishandeling of van andere delicten. Het is bedoeld om de basisteams in de eenheid Oost-Nederland extra houvast te geven bij het maken van de dagelijkse afwegingen en keuzes in de opsporing van veelvoorkomende criminaliteit5 om zaken wel of niet via het strafrecht op te pakken, specifiek in de situatie waarin men tegen de grenzen van de capaciteit aanloopt. In aanvulling op wat ik er bij vraag 1 en 2 over heb gezegd, ga ik hieronder nog wat nader op dit werkinstrument in.
Als voorbeelden van delicten waar in een dergelijke situatie, dus wanneer men tegen de grenzen van capaciteit aanloopt, de keuze gemaakt kan (niet: móet) worden om de zaak niet op te pakken wordt dierenmishandeling genoemd, maar onder andere ook tanken zonder te betalen, mondelinge bedreigingen, kleine diefstallen en inbraken in auto’s, schuren en garages. Bij die afwegingen speelt de aanwezigheid van concrete aanknopingspunten voor opsporing een rol, en in samenhang daarmee de kans op bewijsbaarheid. Belangrijke factoren die daarnaast worden meegewogen zijn de impact van het strafbare feit op slachtoffers en maatschappij, de persoon van de verdachte en de context waarin het strafbare feit heeft plaatsgevonden. Ook wordt bezien of een niet-strafrechtelijk interventie effectiever kan zijn. Deze factoren maken ook allemaal onderdeel uit van het landelijke selectiviteitskader.
Aanvullend is het goed om te benoemen dat de informatie uit meerdere niet-opgepakte zaken een patroon zichtbaar kan maken op basis waarvan politie, met toestemming van het OM, opsporingsmiddelen kan inzetten die de kans op het opsporen van de dader vergroten.
In het interview in de Gelderlander geeft de hoofdofficier van het arrondissementsparket Oost-Nederland juist een zaak van dierenmishandeling als voorbeeld van zaken die wél middels opsporing zullen blijven worden opgepakt. Het betreft de afschuwelijke zaak van hond Level die in 2021 met gebonden poten dood in het kanaal in Zwolle is gevonden. OM en politie hebben veel energie gestoken in het vinden van de dader, die recent tot een halfjaar gevangenisstraf is veroordeeld.
Deelt u de mening dat dierenmishandeling niet in algemene zin als «kleine criminaliteit» kan worden beschouwd, aangezien er grote variatie bestaat in de aard van de mishandeling, de ernst en de frequentie ervan en de intenties van de dader(s)? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat dierenmishandeling niet in algemene zin als «kleine criminaliteit» aangeduid kan worden. De pijn en het leed dat dieren wordt aangedaan kan ernstig zijn en de impact ervan, ook op de omgeving, kan groot zijn. In het operationele werkinstrument en in het selectiviteitskader zijn niet voor niets de mate van impact en de context factoren die een belangrijke rol spelen bij de beslissing om een zaak wel of niet strafrechtelijk op te pakken. Zie in dit verband ook het voorbeeld van hond Level dat ik heb genoemd in het antwoord op vraag 5. Ook is goed om te benoemen dat de informatie uit meerdere niet-opgepakte zaken een patroon zichtbaar kan maken op basis waarvan politie, met toestemming van het OM, opsporingsmiddelen kan inzetten die de kans op het opsporen van de dader vergroten.
Het belang dat aan dit onderwerp wordt gehecht blijkt ook uit het feit dat wij de strafrechtelijke aanpak van dierenmishandeling versterken door middel van de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing waarmee een zelfstandig houdverbod wordt geïntroduceerd. Dit wetsvoorstel wordt binnenkort in de Tweede Kamer plenair behandeld.
Bent u bekend met de relatie tussen dierenmishandeling en huiselijk geweld en de onderzoeken waaruit blijkt dat daders van dierenmishandeling vaak ook geweld tegen mensen (gaan) vertonen?3, 4, 5
Ja.
Deelt u de visie dat het tegengaan van dierenmishandeling en het tijdig signaleren van daders niet alleen in het belang is van dieren, maar ook een belangrijk onderdeel is van het tegengaan van geweld tegen mensen? Zo nee, waarom niet?
Meerdere onderzoeken tonen aan dat huiselijk geweld en dierenmishandeling samen kunnen gaan. Het is mede daarom belangrijk dat men altijd aangifte doet of melding maakt in het geval van dierenmishandeling.
Is u bekend of politieagenten van andere eenheden ook te horen hebben gekregen dat ze minder of geen energie hoeven te steken in de aanpak van dierenmishandeling? Zo ja, bij welke eenheden is dat het geval?
Bij het OM zijn centraal geen signalen bekend dat voor andere regionale eenheden een nadere invulling van het selectiviteitskader is gemaakt zoals het operationele werkinstrument in de politie-eenheid Oost-Nederland. Het is echter mogelijk dat men daarvoor ook in andere eenheden op enig moment aanleiding zal zien. Zoals toegelicht bij vraag 2 laat het landelijk afwegingskader ruimte voor een dergelijke nadere regionale of lokale invulling. Dat vloeit voort uit de gezagsrol van het OM en maakt het deel uit van het standaardwerk van OM en politie in de regionale eenheden. Binnen het thema dieren is de toepassing van het selectiviteitskader regelmatig onderwerp van gesprek tussen vertegenwoordigers vanuit diverse regionale eenheden.
Bent u bereid om de politie meer capaciteit te geven voor het opsporen, vervolgen en bestraffen van dierenmishandeling? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het aanpakken van dierenmishandeling is onderdeel van de brede taak van basisteams. Daarbij heeft elk basisteam een of meer themahouders Dieren, met specifieke kennis over het onderwerp, die intensief samenwerken met de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om dierenmishandeling te bestrijden.
Onderdeel van de intensivering van 200 mln. op veiligheid, die volgt uit de eind 2021 vorig jaar aangenomen motie-Hermans, is een uitbreiding van de operationele politiecapaciteit met 700 fte agenten voor de basisteams. Na overleg in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) heb ik de verdeling van deze 700 fte over de eenheden vastgesteld. Met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal is besproken dat er, naast wijkagenten, «digitale wijkagenten» en andere agenten voor in de wijk, ook behoefte is aan agenten die in de basisteams gaan werken aan de opsporing van veel voorkomende criminaliteit. Dat kan ook de aanpak van dierenmishandeling betreffen. De verdeling binnen de eenheden is uiteindelijk aan de gezagen, dus aan de hoofdofficier van justitie en de burgemeesters. Het eerste deel van de extra agenten zal in 2026 als volledig opgeleide agent van de politieacademie komen9.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, nog vóór de plenaire behandeling van de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing?
Ja.
Het bericht ‘Dood gehandicapte Naoufel (10) leidt tot conflict nabestaanden en politie’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dood gehandicapte Naoufel (10) leidt tot conflict nabestaanden en politie»?1
Ja. Daarbij wil ik als eerste noemen dat het overlijden van een kind hartverscheurend en verdrietig is. Ik wens de nabestaanden dan ook veel sterkte toe in deze moeilijke tijd.
Klopt het dat de recherche het lichaam van Naoufel in beslag heeft genomen op woensdag en dat hij pas op zondag thuis is gebracht?
Zoals ik begon bij de antwoorden is het overlijden van een kind is hartverscheurend en verdrietig. Echter, kan ik niet nader op deze of andere individuele casussen ingaan.
In algemene zin is het aan politie om de geldende procedures uit te voeren. Hierbij wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de gevoelens van de nabestaanden en hun eventuele religieuze achtergrond. De politie evalueert, als lerende organisatie, met regelmaat haar eigen handelen. Indien de nabestaanden van mening zijn dat hierbij fouten zijn gemaakt dan is het belangrijk dat zij dit bespreken met de politie, die hiervoor open staat. Leidt dat niet tot een bevredigend resultaat, dan kan men een klacht indienen bij politie. Mocht de klacht niet naar tevredenheid zijn opgelost dan kunnen de nabestaanden ook terecht bij de Nationale ombudsman. De Ombudsman kan een onafhankelijk onderzoek instellen.
Ik vind het vervelend om onder deze omstandigheden door te verwijzen naar technische en juridische mogelijkheden om een klacht in te dienen. Toch vind ik het belangrijk om dit te vermelden, dit omdat klachten kunnen leiden tot een objectieve beoordeling van een ontstane situatie indien dit nodig wordt geacht. Dit doet uiteraard niets af aan het persoonlijk leed waar de familie mee te maken heeft.
Kunt u uiteenzetten wat de normale procedure is in een dergelijke situatie? Zo nee, waarom niet?
Er wordt een medische richtlijn gevolgd met betrekking tot het vrijgeven van een stoffelijk overschot na een schouw. In geval van minderjarigen is er een scherpere richtlijn.2
In het algemeen geldt dat als een schouwarts geen verklaring van natuurlijk overlijden afgeeft, de politie dan automatisch wordt geïnformeerd. De politie neemt vervolgens contact op met de officier van justitie. Wanneer er het vermoeden kan zijn van een strafbaar feit, kan de officier van justitie opdracht geven om het stoffelijk overschot in beslag te nemen. Ook kan er opdracht worden gegeven om sectie te verrichten op het stoffelijk overschot. Dit medisch onderzoek, naar de doodsoorzaak, wordt door een forensisch arts van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) verricht. Tijdens dit onderzoek wordt geprobeerd om de doodsoorzaak te kunnen herleiden.
Bent u van mening dat de politie in dit geval de juiste procedure heeft gevolgd? Kunt u dit toelichten?
In algemene zin wil ik aangeven dat politie procedures volgt zodra er sprake is van een verdachte situatie. Hiertoe is de politie ook verplicht. Deze procedures hebben als doel het verkrijgen van informatie.
Met deze informatie kan er gehandeld worden of kunnen zaken uitgesloten worden.
Kunt u uiteenzetten wat er precies met het lichaam van Naoufel is gebeurd vanaf woensdag tot zondag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat men de procedure heeft gevolgd door de moeder dagenlang niet te informeren waar haar zoon is? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten waarom de moeder geen informatie kreeg over waar haar zoontje naartoe werd gebracht en waar hij was? Wat is uw zienswijze hierover?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom de politie het lichaam in beslag heeft genomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom de schouwarts weigerde een verklaring van een natuurlijke dood af te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom kwam het lichaam van Naoufel onvolledig en niet netjes dichtgemaakt terug bij de familie? Kunt u uiteenzetten waarom het nodig is om de hersenen nog te houden en delen van het ruggenmerg zelfs te vernietigen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat het hierdoor niet mogelijk is om Naoufel islamitisch te begraven? Wat is uw mening hierover?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om het leed van deze nabestaanden te verzachten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dit in de toekomst nog een keer gebeurt?
Het is – zoals ik hiervoor heb toegelicht – belangrijk dat mensen die ontevreden zijn over het handelen van de politie een klacht indienen. De politie onderzoekt dan haar eigen optreden en dat is een goede manier om te leren en zo nodig werkwijzen aan te passen. Indien nodig kunnen de klagers de Ombudsman hierna vragen onafhankelijk onderzoek te doen. Daarnaast is het ook aan de politie zelf om werkwijzen te evalueren.
Aanhoudingen door de politie |
|
Michiel van Nispen (SP), Renske Leijten |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de zorg van Amnesty International over het demonstratierecht naar aanleiding van de preventieve aanhouding van activisten van Extinction Rebellion?1, 2
Er is geen sprake geweest van preventieve arrestaties. De aanhoudingen zijn verricht als gevolg van de verdenking wegens een gepleegd strafbaar feit, namelijk opruiing. Aan hen is tevens een gedragsaanwijzing in de vorm van een gebiedsverbod opgelegd waardoor zij zich niet op of bij de Utrechtsebaan (de A12) mochten begeven. Vijf van de acht opgelegde gedragsaanwijzingen zijn inmiddels door de rechtbank in stand gehouden.3 Deze verdachten mogen zich voor een bepaalde periode niet op de Utrechtsebaan begeven, zij mogen wel weer in de naastgelegen straten komen. De gedragsaanwijzing van de andere drie verdachten is niet in stand gehouden. De rechter heeft bovendien eerder geoordeeld dat een blokkade op de A12 een voorzienbaar te duchten gevaar voor de verkeersveiligheid als bedoeld in artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht kan opleveren.4 Hierbij heeft de rechtbank uitdrukkelijk rekening gehouden met het demonstratierecht en de vreedzaamheid van de voorgenomen actie en die afgewogen tegen het gevaar voor de verkeersveiligheid dat er met die blokkade zou worden veroorzaakt.
Verder zijn wij bekend met de geuite zorgen van Amnesty International. We zullen voor de zomer van 2023 komen met een integrale reactie op het rapport «Demonstratierecht onder druk» van Amnesty International en verschillende moties en verzoeken die met betrekking tot het demonstratierecht zijn ingediend.
Wat is het protocol om over te gaan tot aanhoudingen bij aangekondigde demonstraties, zelfs als er is aangegeven dat er bereidheid is van eventuele verdachten om in gesprek te treden met het Openbaar Ministerie (OM) en/of de politie?3
Het recht om te demonstreren is een belangrijk grondrecht. Het uitoefenen van dat recht is echter geen vrijbrief voor het plegen van een strafbaar feit. De aangehouden verdachten worden er van verdacht te hebben opgeroepen tot een gevaarlijke en ontwrichtende blokkade van de Utrechtsebaan/A12 in Den Haag. Het Openbaar Ministerie heeft dit beoordeeld als opruiing.
Er zijn eerder demonstranten voorafgaand aan een demonstratie aangehouden voor opruiing, het oproepen tot het plegen van strafbare feiten tijdens een demonstratie. Dit is onder meer gebeurd bij de coronademonstraties en de boerenprotesten.
Ook zijn eerder demonstranten voorafgaand aan een demonstratie aangehouden wegens andere verdenkingen, bijvoorbeeld wanneer zij voorbereidingshandelingen verrichten om misdrijven te plegen tijdens een voorgenomen demonstratie. Begin dit jaar heeft de rechtbank in Den Haag zulke aanhoudingen nog rechtmatig bevonden en de demonstranten veroordeeld voor het bezit van auto’s die bestemd waren om de A12 te blokkeren. Hierbij heeft de rechtbank uitdrukkelijk rekening gehouden met hun demonstratierecht en de vreedzaamheid van hun voorgenomen actie en die afgewogen tegen het gevaar voor de verkeersveiligheid dat er met die blokkade zou worden veroorzaakt.6
Is er contact geweest tussen de gemeente Den Haag en de actiegroep om in overleg te treden over de aangekondigde demonstratie? Kunt u het verloop van dit contact weergeven?
Het is aan het lokale gezag om een demonstratie in goede banen te leiden en de noodzakelijke afwegingen te maken. Het is ook in beginsel aan het lokale gezag om met de demonstranten in gesprek te gaan daarover. Bij eerdere acties van Extinction Rebellion is meerdere malen de Utrechtsebaan betreden en geblokkeerd. Daardoor is de veiligheid van zowel actievoerders als anderen in gevaar gekomen. Om die reden heeft gemeente verschillende keren contact gezocht om alternatieven aan te bieden voor de blokkade van de A12. Echter was Extinction Rebellion niet bereid om hierover in gesprek te gaan.
Uiteindelijk heeft na lang aandringen op vrijdagmiddag een gesprek plaatsgevonden tussen een vertegenwoordiging van de actievoerders en de gemeente. Tijdens dit gesprek zijn standpunten uitgewisseld, maar zijn de gemeente en de vertegenwoordiging van Extinction Rebellion helaas niet nader tot elkaar gekomen.
Heeft het OM geprobeerd contact te leggen alvorens over te gaan tot aanhoudingen? Zo nee, waarom niet?
Er is voorafgaand aan de aanhouding geen contact geweest tussen het OM en de demonstranten. In dit specifieke geval hebben twee agenten bij de verdachten in de ochtend aangebeld, hebben zij de verdachten aangehouden en is hen daarop verzocht om mee te gaan. Het is aan de politie om hier een eigen operationele afweging in te maken.
Vindt u het wenselijk dat er in de vroege ochtend arrestatieteams bij gezinnen op de stoep staan als het beoogde doel op andere wijze kan worden bereikt? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De politie maakt zelf een operationele afweging in de wijze van aanhouden. In dit specifieke geval hebben twee agenten bij de verdachten in de ochtend aangebeld en hen verzocht mee te gaan omdat ze waren aangehouden.
Erkent u dat het doel om de bezetting van de A12 te voorkomen volledig mislukt is nu blijkt dat juist meer organisaties zich hebben aangesloten bij de actie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, is het recht om te demonstreren geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. De rechter heeft eerder geoordeeld dat het blokkeren van de A12 kan kwalificeren als een strafbaar feit.8 In dit geval heeft de gemeente Den Haag verschillende mogelijkheden om te demonstreren gefaciliteerd, maar niet op de A12.
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven de aanloop naar de blokkade te evalueren en daarbij het oordeel van de rechter te betrekken.
Kunt u uiteenzetten wat er wel of niet geoorloofd is bij (het aankondigen van en het oproepen tot) demonstraties, waarbij het gaat om het bezetten van wegen, gebouwen of openbare voorzieningen zeker in relatie tot de uitspraak van de Hoge Raad?
Het antwoord op de vraag of een specifieke actie onder de reikwijdte van het demonstratierecht valt, zal sterk afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval en is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
In algemene zin kan ik het volgende melden. Een bezetting of een wegblokkade waarbij de gemeenschappelijke meningsuiting op de voorgrond staat en niet de fysieke dwang, wordt in beginsel beschermd door het demonstratierecht. Op basis van de Wet openbare manifestaties kan een demonstratie worden beperkt als dat nodig is om de gezondheid te beschermen, in het belang van het verkeer of voor de bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij (verkeers)onveilige situaties. Het demonstratierecht is echter geen vrijbrief om regels te overtreden. De hoofdregel is dat alle gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, ook strafbaar zijn tijdens een betoging.
Het bericht Zoekactie naar vermiste Michael |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zoekactie naar vermiste Michael»?1
Ja. In reactie op het bericht wil ik benadrukken hoe het mij treft wanneer ik verhalen hoor en lees waarin mensen worstelen met zichzelf en met het leven. En hoe pijnlijk en ingewikkeld dat is, allereerst voor henzelf en daarnaast ook voor hun naasten en verdere omgeving. Ook voor zorgverleners, die zich dagelijks inzetten om deze mensen waar mogelijk te ondersteunen, is dat zwaar. Zeker wanneer de zorg haar grenzen kent en het niet lukt om het gehoopte te bereiken.
In de beschreven casus, waarbij deze persoon is overleden, is dat voor iedereen die betrokken is enorm zwaar. Allereerst gaat daarvoor mijn medeleven uit naar de nabestaanden.
De vragen van uw Kamer gaan in detail in op de gebeurtenis. Bij de beantwoording past mij terughoudendheid om casuïstiek op detailniveau met u te bespreken. Hoewel de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd over informatie beschikt over casuïstiek, valt deze voor een groot deel onder het medisch beroepsgeheim en kan deze niet vrijelijk met mij of uw Kamer gedeeld worden.
Klopt het dat Michael op basis van een rechterlijke machtiging in een gesloten afdeling was opgenomen?
Ik kan hier vanuit mijn positie geen uitspraken over doen. Informatie over iemands gezondheid betreft bijzondere persoonsgegevens die niet zomaar met derden gedeeld kunnen worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Is de vermissing van Michael door ggz-instelling Parnassia als calamiteit gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Zo ja, kunt u aangeven welke acties zijn genomen? Zo nee, waarom niet? In hoeverre is Parnassia dan nalatig geweest en welke juridische stappen kunnen worden gezet?
De inspectie heeft geen melding van de vermissing van Parnassia ontvangen. Op basis van de informatie in het artikel kan ik geen uitsluitsel geven of deze casus als calamiteit gemeld had moeten worden. In zijn algemeenheid kan ik u zeggen dat zorgaanbieders op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht zijn om in geval van een calamiteit een melding te doen bij IGJ en er vervolgens onderzoek plaatsvindt naar de toedracht, door de instelling of door de IGJ. Daarbij is een calamiteit geformuleerd als een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid. Belangrijk doel daarvan is dat er geleerd wordt zodat de kans op herhaling zo klein mogelijk wordt. Dat is dan ook het kernpunt in de beoordeling van de inspectie.
Hoeveel vermissingen van ggz-patiënten worden er jaarlijks bij de IGJ gemeld?
Onttrekkingen aan gedwongen verblijf zijn op zichzelf geen calamiteit en hoeven daarom niet bij IGJ gemeld te worden. Pas wanneer de vermissing tot een calamiteit leidt, is deze meldplichting. De inspectie kan op het punt van onttrekkingen aan gedwongen verblijf dus geen registratie bijhouden.
Hoeveel vermissingen van ggz-patiënten worden er jaarlijks bij de politie gemeld?
De politie maakt in hun systemen geen gebruik van een aparte registratiecategorie voor ggz-patiënten. Het is daarom niet mogelijk om deze vraag te beantwoorden.
Klopt het dat de moeder van Michael om 12.50 uur is gebeld over dat haar zoon was weggelopen, maar dat de politie pas 14.30 uur is gebeld?
De politie doet geen uitspraken in individuele casussen. In algemene zin kan echter worden gesteld dat hetgeen in de vraag wordt geschetst past binnen het reguliere beeld van meldingen van vermissingen bij de politie. Wanneer iemand vermist is wordt niet direct de politie ingeschakeld, omdat een eerste stap vaak een eigen zoekslag betreft. Wanneer dat niets oplevert kan een volgende stap zijn de politie in te schakelen.
Is het zo dat de instelling onmiddellijk actie moet ondernemen als iemand met een rechterlijke machtiging wegloopt?
Ja, in geval van een vermissing van iemand die verplichte zorg krijgt vereist de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) dat direct actie wordt ondernomen. Hoe in een dergelijke situatie moet worden gehandeld hangt af van de precieze omstandigheden en de urgentie van de vermissing. Dit is nader uitgewerkt in afspraken tussen de ketenpartners Wvggz. Zie de Handout vermissingen2 en de uitvoeringsafspraken in de keten Wvggz ten aanzien van onttrekkingen en vermissingen3.
Zijn instellingen verplicht een protocol te hebben over hoe te handelen als ggz-patiënten die gedwongen zijn opgenomen plots verdwijnen?
Een dergelijk protocol wordt van iedere zorgaanbieder verwacht die verplichte zorg aanbiedt en daarmee ook voor Parnassia. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Is er bij Parnassia een standaardprotocol over hoe om te gaan met ggz-patiënten die gedwongen opgenomen zijn en vervolgens verdwijnen?
Zie antwoord vraag 8.
De plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op Opiumlijst II en de handhaving daarvan. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op nieuw uitstel lachgas-ban: «Verbod komt niet uit de lucht vallen»»?1
Ja.
Zijn de politie en het Openbaar Ministerie (OM) klaar voor de handhaving nu distikstofmonoxide (lachgas) verboden is per 1 januari 2023 door plaatsing op lijst II van de Opiumwet? Zo nee, waarom niet?
Allereerst is het belangrijk om te vermelden dat er op dit moment wel degelijk tegen het bezit van lachgas wordt opgetreden. Zie daarover verder vraag 6.
Er zijn daarnaast goede redenen om voor de volledige handhaving van het nieuwe verbod een ingroeimodel te hanteren. De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals ik hierboven aangeef gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn er landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig.
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20212 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten. Zoals toegezegd in de brief, zijn we vooruitlopend op het voorgenomen verbod in overleg gegaan met betrokken partijen over hoe zij zich zo goed mogelijk kunnen voorbereiden, zodat een verbod zo spoedig mogelijk in werking kan treden.
Met het Openbaar Ministerie en politie is daarom afgesproken een zogenaamd ingroeimodel te hanteren voor de handhaving van het lachgasverbod op grond van de Opiumwet. Dit heeft te maken met de impact op de organisaties, mede veroorzaakt door het feit dat het de eerste gasvormige drug is die verboden wordt op grond van de Opiumwet en lachgas is geclassificeerd als gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan handelingen met lachgas.
Het is niet ongebruikelijk om een ingroeimodel te hanteren bij nieuwe wetgeving. Het gaat hier concreet om het inrichten van het gehele proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging. Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment ingericht.
Wat is nodig om dit verbod op een effectieve wijze te handhaven?
Bij de politie gaat het vooral om het inrichten van het gehele logistieke proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging.
Lachgas is een gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan de wijze van opslag, beslaglegging, vervoer en vernietiging.
Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment aangepast en ingevoerd. Zo moet het Openbaar Ministerie lachgas hebben opgenomen in de strafvorderingsrichtlijn softdrugs Opiumwet. Daarnaast wordt er door het Openbaar Ministerie met input van de politie een Richtlijn voor de vervolging gemaakt. Dit alles heeft ook gevolgen voor de ICT-systemen van het Openbaar Ministerie en de politie.
Daarnaast is het op dit moment nog niet mogelijk om makkelijk te kunnen testen of het daadwerkelijk om de stof lachgas gaat. Er loopt in opdracht van de politie een wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid lachgas te detecteren in ademlucht. De eerste resultaten van het onderzoek naar detectie van lachgas in ademlucht zijn positief en er wordt op dit moment nader onderzoek uitgevoerd. Zodra de resultaten van dit nader onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren
Klopt het dat het ontwerpbesluit tot plaatsing van lachgas op lijst II reeds in 2021 is gepubliceerd? Zijn het OM en de politie toen begonnen te anticiperen op de handhaving van een eventueel verbod?
Het Openbaar Ministerie en de politie zijn tijdens het wetgevingstraject betrokken in het proces. Uitvoeringsorganisaties beginnen niet eerder met het aanpassen van hun processen dan dat een wetswijziging definitief is. Er kan immers altijd nog iets veranderen of een voorgenomen wetsvoorstel kan helemaal niet doorgaan. Bij sommige trajecten worden met uitvoeringsorganisaties afspraken gemaakt over een specifieke implementatiefase.
Bent u ervan op de hoogte dat er bij de begroting van 2022 structureel geld is vrijgemaakt voor de kosten van implementatie van dit verbod? Hoe is dit geld tot op heden besteed?
Daar ben ik van op de hoogte. Bij de uitvoeringsorganisaties zijn in 2022 voorbereidingen getroffen in afwachting van het te nemen besluit over het lachgasverbod. Bij deze voorbereidingen voor de implementatie kwamen nog geen kosten kijken.
In mijn Kamerbrief van 15 juni 2022 heb ik aan uw Kamer laten weten dat voor de versterking van de handhaving van het lachgasverbod structureel 14 miljoen euro wordt vrijgemaakt.3 Na de afkondiging van het lachgasbesluit worden de middelen structureel beschikbaar gesteld aan de uitvoeringsorganisaties.
Dit geld wordt jaarlijks via een bijzondere bijdrage overgemaakt aan de politie op basis van een bestedingsplan met daarin geplande uitgaven en activiteiten vanaf 1 januari 2023. Middelen die op de begroting van 2022 waren gereserveerd voor eventuele inwerkingtreding vóór 1 januari 2023 zijn niet nodig gebleken en herbesteed binnen de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit of breder binnen de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Hierover wordt gerapporteerd binnen de reguliere begrotingsverantwoording.
Hoe vindt handhaving plaats als OM en politie er per 1 januari 2023 niet in geslaagd zijn om de noodzakelijke wijzigingen voor een effectieve handhaving te implementeren?
Er wordt op dit moment opgetreden tegen het bezit van lachgas. De politie neemt sinds 1 januari 2023 aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) in beslag. Er zijn sinds 1 januari diverse relatief kleine, maar ook diverse grote partijen gasflessen met lachgas in beslag genomen.4 Het gaat bij grote hoeveelheden om bijvoorbeeld ruim 200 tot bijna 500 gasflessen met lachgas. Voor gebruikershoeveelheden geldt dat deze na inbeslagname vernietigd worden. Als de politie een grote hoeveelheid lachgas aantreft, wordt dit in beslag genomen in het kader van waarheidsvinding, waarbij eventuele vervolging op grond van de Opiumwet later plaatsvindt.
Handhaven gebeurt daarnaast nu ook al op grond van andere geldende wet- en regelgeving, namelijk APV-bepalingen (waar het gaat om overlast) en bijzondere strafwetgeving, zoals rijden onder invloed volgens de Wegenverkeerswet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en milieuwetgeving. Met de plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet is een extra mogelijkheid om te handhaven gecreëerd, naast de al geldende wet- en regelgeving.
Het geweld tegen hulpverleners. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat ondanks toenemende aandacht voor het onderwerp het geweld tegen hulpverleners in het afgelopen jaar niet is afgenomen?1
Ja.
Deelt u de mening van de voorzitter van V&VN Ambulancezorg dat het onacceptabel is dat geweld tegen hulpverleners niet afneemt en, als je kijkt naar het aantal agressie-incidenten tegen ambulancepersoneel en politieagenten, sinds 2017 zelfs gestaag is toegenomen?
Er is geen plaats voor agressie en geweld tegen hulpverleners. Dit geweld is onacceptabel. Politiemensen, ambulancepersoneel, brandweerlieden en andere hulpverleners zijn elke dag aan het werk voor onze veiligheid en voor ons welzijn. Zij staan vooraan wanneer het moet en zij helpen andere mensen wanneer die in nood verkeren. Ik vind het onacceptabel dat zij bij de uitoefening van hun taken keer op keer te maken hebben met agressie en geweld.
Ik deel dan ook de mening van de voorzitter van V&VN Ambulancezorg. Het grote aantal incidenten van agressie en geweld tegen hulpverleners en de steeds verder stijgende lijn die we al enkele jaren op rij hierin zien, vind ik zeer verontrustend. De aanpak van agressie en geweld tegen hulpverleners en anderen die belast zijn met de uitvoering van een publieke taak is een prioriteit van het kabinet. Wij treden op tegen agressie en geweld met een harde aanpak richting de daders en met maatregelen ter voorkoming van agressie en geweld. Werkgevers hebben en nemen een belangrijke verantwoordelijkheid in het beschermen van hun werknemers. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het nemen van preventieve maatregelen richting hun werknemers en het zorgen voor goede ondersteuning en nazorg van slachtoffers als een incident met agressie en geweld heeft plaatsgevonden. In de navolgende antwoorden zal ik nader ingaan op de aanpak richting daders en de rol van de werkgevers.
Deelt u de mening dat daders van geweld tegen hulpverleners, zoals ambulancepersoneel, extra straf moeten krijgen en dat gemeenten de mogelijkheid moeten hebben ze uit hun huis te zetten en te korten op de bijstand, los van de straf die de rechter oplegt? Zo ja, heeft u de bereidheid om dit met burgemeesters nader uit te werken? Graag een gedetailleerd antwoord.
Werknemers met een publieke taak dienen hun werk veilig en onbelemmerd te kunnen uitoefenen. Personen die agressie en geweld gebruiken tegen hulpverleners moeten daarom met voorrang worden vervolgd en streng worden bestraft. Indien iemand wordt verdacht van agressie en geweld tegen hulpverleners, betrekt het Openbaar Ministerie (hierna: OM) dit bij het bepalen van de strafeis. Het OM eist dan een 200% hogere straf. Met deze flinke strafverzwaring (verdrievoudiging) wordt een duidelijk signaal afgegeven dat dit soort crimineel gedrag niet wordt getolereerd.
In het strafrecht bepaalt de rechter de strafsoort en de hoogte van de straf die, alle omstandigheden van de concrete zaak in ogenschouw nemend, passend en geboden wordt geacht. Het in aanvulling op een strafrechtelijke veroordeling opleggen van een extra straf door de burgemeester of ander overheidsorgaan is in strijd met het una via-beginsel. Dit algemene rechtsbeginsel houdt in dat indien een gedraging zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk kan worden afgedaan, gekozen dient te worden voor ofwel bestuursrechtelijke ofwel strafrechtelijke bestraffing. Straffen uit beide stelsels kunnen dus niet worden gecombineerd.
Worden de richtlijnen van het Openbaar Ministerie (OM) om een dubbele straf te geven voor geweld tegen hulpverleners voldoende nagekomen? Graag een gedetailleerd antwoord.
In lijn met de toezegging die ik heb gedaan aan uw Kamer naar aanleiding van vragen van het lid Michon-Derkzen tijdens het Commissiedebat Politie van 17 februari 2022 en in een brief over deze toezegging2, heb ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) verzocht een onderzoek uit te laten voeren naar de vraag hoe de officier van justitie en de rechter een strafeis, strafbeschikking of strafvonnis formuleren in zaken waarbij sprake is van agressie en geweld tegen mensen die zijn belast met de uitvoering van een publieke taak. Dit onderzoek moet tevens inzicht bieden in de straffen die worden geëist en opgelegd bij deze zaken en de mate waarin een strafverhoging wordt toegepast. Het WODC verwacht het onderzoek in september 2023 aan mijn ministerie aan te bieden. Ik zal het onderzoek, vergezeld van een beleidsreactie, nadien aan uw Kamer toesturen.
Graag geef ik wel nog het volgende mee. De toepassing van een strafverzwaring door een 200% hogere strafeis bij delicten tegen functionarissen met een publieke taak is vastgelegd in de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen van het OM. Bij het bepalen van de strafeis (of sanctie bij het opleggen van een strafbeschikking) neemt de officier van justitie de in richtlijnen voorgeschreven sanctie met 200% als uitgangspunt, waarna de officier van justitie ook andere strafverzwarende en strafverminderende elementen vanuit de wet, jurisprudentie en andere factoren betrekt bij het bepalen van de strafeis. Denk hierbij aan recidive, de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en andere elementen waarover in de Aanwijzing is opgenomen dat die strafverhogend of strafverlagend kunnen werken. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om strafverhogende factoren zoals het gebruik van wapens, een evenement of voetbalgeweld, maar ook om strafverlagende aspecten zoals de psychische gemoedstoestand van de verdachte en andere omstandigheden ten tijde van het feit en omtrent de persoon van de verdachte. De rechter is niet gehouden aan de richtlijnen van het OM. De rechter maakt een eigen afweging. In iedere zaak wordt dus maatwerk toegepast.
Wordt er voldoende prioriteit gegeven aan het aanpakken van het toenemende geweld door instanties als justitie? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het kabinet geeft prioriteit aan de aanpak van agressie en geweld tegen hulpverleners. In de Eenduidige Landelijke Afspraken zijn afspraken vastgelegd over de opsporing en vervolging van verdachten van agressie- en geweldsdelicten tegen functionarissen met een publieke taak. In de Eenduidige Landelijke Afspraken zijn onder meer een harde daderaanpak en het geven van prioriteit aan aangiften door politie en het Openbaar Ministerie afgesproken.
De werkgevers hebben een belangrijke verantwoordelijkheid in de preventie en nazorg. Bij hulpverleners zijn de werkgevers vaak overheidspartijen. Het kabinet zet zich dan ook vanuit die eigen werkgeversverantwoordelijkheid in voor de bescherming van zijn werknemers en ondersteunt andere partijen die ook deze werkgeversverantwoordelijkheid dragen zoals in de zorg. Dit doen we onder meer via de Taskforce Onze hulpverleners veilig. Begin 2021 is de Taskforce Onze hulpverleners veilig opgericht. In de Taskforce werken politie, BOA’s, brandweer, wetenschappen, het OM en mijn ministerie samen aan het terugdringen van geweld tegen hulpverleners en beogen dat politiemensen, brandweerlieden en BOA-handhavers hun werk veilig kunnen uitvoeren.
De Taskforce Onze hulpverleners veilig maakt er zich hard voor dat hulpverleners hun werk veilig moeten kunnen doen. Komende jaren richt de Taskforce zich voornamelijk op Veilig Werkgeverschap, Jeugd, en Kennis en Onderzoek. Met een diversiteit aan werkgevers richt de Taskforce zich op het versterken van de werkgeversverantwoordelijkheid in het voorkomen van agressie en geweld, het vergroten van de melding- en aangiftebereidheid, en het bieden van goede (na)zorg aan de werknemers die slachtoffer zijn geworden en hun thuisfront. De ambulancebranche (Verpleegkundigen en Verzorgen Nederland Ambulancezorg, V&VN AZ) en Ambulance Zorg Nederland (AZN) zijn als agendalid aangesloten bij de werkgroep en werken constructief mee aan de initiatieven op zorg en nazorg vanuit de werkgeversverantwoordelijkheid.
Werkgevers in de zorg worden ondersteund in het (door)ontwikkelen van een eigen branchegerichte aanpak van agressie binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). In de huidige fase van deze aanpak zijn vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn aan zet om – onder andere met behulp van onderzoek en subsidiegelden vanuit VWS – gericht aan de slag te gaan met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche. De ambulancezorg heeft aangegeven via een andere weg – namelijk via de eigen branchevereniging – de eigen branchegerichte aanpak verder te ontwikkelen. Het Ministerie van VWS monitort de ervaren agressie op de werkvloer in zorg en welzijn via jaarlijkse werknemerspanels. Ook wordt er een lerend netwerk opgezet om kennis en ervaring rond de aanpak van agressie en ongewenst gedrag uit te wisselen. AZN neemt deel aan de voorbereidende gesprekken rondom dit netwerk. De bovengenoemde Eenduidige Landelijke Afspraken zijn ook van toepassing op zorgmedewerkers.
Wat gaat u doen om maatregelen te nemen om de aangiftebereidheid te vergroten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het is inderdaad zeer belangrijk dat slachtoffers aangifte doen van agressie en geweld, en dat zij hierin geen belemmeringen ervaren. Hier ligt ook weer een belangrijke rol voor de werkgever. Door de Taskforce Onze hulpverleners veilig worden in 2023 en 2024 regionale sessies in heel het land gehouden om vanuit de werkgevers de meldings- en aangiftebereidheid onder werknemers te vergroten door bewustwording over het onderwerp en over de mogelijkheden die de werkgever biedt. Deze sessies zijn gericht op de beroepsgroepen waar de Taskforce Onze hulpverleners veilig zich op richt: politie, BOA’s domein 1 en brandweer. Ook andere partijen, zoals de ambulancesector, kunnen aansluiten bij deze sessies en de opbrengsten kunnen ook benut worden door andere beroepsgroepen. Het Openbaar Ministerie en het Bureau slachtofferhulp zullen tevens deelnemen aan de sessies. Ook wordt er momenteel met het Ministerie van VWS, de sector zorg en welzijn, politie en het OM verder verkend hoe de meldings- en aangiftebereidheid in de zorg en welzijn verder kan worden vergroot. De inzet van het Ministerie van VWS is om dit jaar (regionale) bijeenkomsten te organiseren waar werkgevers in zorg en welzijn bijeengebracht worden met politie en het OM om de juiste kennis en informatie uit te wisselen over de ELA en gezamenlijk te bezien waar er verbeteringen in het aangifteproces kunnen worden doorgevoerd. Daarnaast geven de portefeuillehouders Veilige Publieke Taak van het OM en de politie regelmatig voorlichting en advies aan de betreffende beroepsgroepen, onder meer over het aangifteproces.
Het gebrek aan hulp voor nabestaanden van moord met psychische problematiek |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Slachtofferhulp: te weinig hulp voor nabestaanden van moord met zware psychische problemen» van het Algemeen Dagblad van 28 december 2022?1
Ja, wij hebben dit artikel gelezen.
Wat vindt u van het artikel en van de noodoproep van Slachtofferhulp Nederland over het gebrek aan zorg voor nabestaanden die een geliefde zijn kwijtgeraakt door een misdrijf?
Onze gedachten gaan uit naar een ieder die als gevolg van een misdrijf een naaste is verloren. Dat zou niemand mogen overkomen. Deze nabestaanden verdienen bijstand en ondersteuning in de nasleep en verwerking van wat hen is overkomen en het gemis waarmee zij moeten leven. Het is een belangrijk signaal dat er nabestaanden zijn die een gebrek aan zorg ervaren, wat hun herstel in de weg staat. Met welke bijstand en ondersteuning iemand is geholpen kan evenwel per nabestaande verschillen. Dit benadrukt de noodzaak voor maatwerk.
Wat vindt u van het gegeven dat nabestaanden die iemand door een misdrijf zijn verloren ongeveer 50 procent kans hebben om een Persisterende Complexe Rouwstoornis (PCRS) op te lopen, een stoornis die afgelopen zomer officieel erkend is?2
Het verlies van een naaste als gevolg van een misdrijf heeft op elke nabestaande een onvoorstelbaar grote impact. Tegelijk gaat iedere nabestaande anders om met zijn of haar gemis. In onze ogen is vooral van belang dat iedere nabestaande – wanneer daar aanleiding voor is en behoefte aan bestaat – kan worden gediagnosticeerd en behandeld op een wijze waarmee een zo groot mogelijke bijdrage wordt geleverd aan zijn of haar herstel. Als de officiële erkenning van PCRS daarbij helpt, vinden wij dat een belangrijke ontwikkeling.
Bent u het eens met de analyse van de Federatie van Nabestaanden Geweldslachtoffers dat er nog te weinig besef is bij bedrijfsartsen, arbodiensten en ook in het zorgveld voor PCRS waardoor mensen die kampen met PCRS nog te weinig hulp krijgen?
Het is van groot belang dat er vanuit werkgevers voldoende aandacht is voor het leed bij mensen die een naaste verliezen als gevolg van een misdrijf. In het artikel en de analyse van de Federatie voor Nabestaanden Geweldslachtoffers wordt aangegeven dat artsen en bedrijven aanraden snel weer aan het werk te gaan.
De beroepsgroep van bedrijfsartsen (NVAB) geeft aan de problemen die met ernstige rouw samenhangen te erkennen. Ten aanzien van de begeleiding van deze mensen werkt de bedrijfsarts vanuit het zogenoemde biopsycho-sociale model. Bij de hantering van dit model zal een «life-event», zoals het verlies van een naaste door een misdrijf, vanuit de anamnese ter tafel komen. Daarbij is het bieden van een luisterend oor van belang, op grond waarvan de bedrijfsarts ook een gerichte begeleiding kan geven. De bedrijfsarts steunt voor wat zijn inhoudelijke kennis betreft op (na)scholing op het gebied van rouw. In dit verband zal de Commissie Beroepsuitoefening en Ethiek van de NVAB dit jaar specifieke aanbevelingen ontwikkelen voor het begeleiden van werknemers met rouwklachten. In de gangbare praktijk van de bedrijfsarts is «het weer proberen wat te gaan doen», onderdeel van de begeleiding. Vaak schrijft de bedrijfsarts dan ook voor dat als het toch niet blijkt te gaan, iemand dan ook minder mag werken. Is bij ernstige rouwklachten verdere gespecialiseerde hulp nodig, worden via de arbodienst specifieke deskundigen op dit werkterrein voor de begeleiding ingezet. Verder zal, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 8, de beroepsvereniging van bedrijfsartsen het belang van een goede intake bij dit type klachten nog eens extra onder de aandacht van haar leden brengen.
Voor de ggz geldt dat in het genoemde artikel de Federatie niet ingaat op een gebrek aan besef in deze sector. De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) geeft ook aan dat vanuit de psychiatrie een gebrek aan besef over complexe rouw niet wordt herkend. De problematiek van gecompliceerde rouw is goed bekend en wordt ook als zodanig behandeld.
Ziet u, met ons, dat vaak nabestaanden zelf moeten opdraaien voor de kosten van psychologische ondersteuning na een verlies door moord omdat er nog weinig bewustzijn is over deze stoornis bij verzekeraars?
Een dergelijk signaal is niet bij ons bekend. Daarbij geldt – specifiek waar het PCRS betreft – dat dit ook niet het geval mag zijn. Behandeling voor PCRS wordt vergoed vanuit de basisverzekering.
Wat vindt u inhoudelijk van de brief die Slachtofferhulp naar verenigingen van bedrijfsartsen, huisartsen en de GGZ heeft gestuurd om ervoor te pleiten dat deze groep nabestaanden voorrang krijgt?
Iedereen die een zorgvraag heeft moet zo snel en goed mogelijk geholpen worden, daarbij is het niet wenselijk om te prioriteren tussen patiënten. Het is aan medische professionals om een inschatting te maken van de urgentie van de hulpvraag. Wanneer sprake is van spoed kunnen mensen terecht in de acute geestelijke gezondheidszorg (ggz). Anders volgt het reguliere proces, waarbij er voor sommige aandoeningen sprake is van (te lange) wachttijden. Vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden verschillende acties uitgevoerd om de wachtlijsten terug te dringen zodat mensen zo snel mogelijk kunnen worden geholpen, ook mensen met PCRS. Daarom zijn er in het integraal zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt over de behandelcapaciteit en het terugdringen van wachttijden. Met veldpartijen is afgesproken dat alle mensen met een psychische hulpvraag binnen de Treeknorm geholpen worden en de gemiddelde wachttijd 5 weken wordt. Om dit mogelijk te maken willen de partijen de behandelcapaciteit vergroten door in te zetten op hybride en digitale zorg. Ook willen de partijen die het IZA hebben ondertekend de instroom van mensen in de ggz beperken, onder meer door het voeren van het zogenaamde «verkennende gesprek». Ook is afgesproken op regionaal niveau op de wachttijden sturen op basis van een actueel overzicht van wachtenden en wachttijden. Bij knelpunten wordt het overzicht aan de regionale transfertafels besproken en worden er acties uitgezet. Ook maken verzekeraars en aanbieders afspraken over inkoop en passende bekostiging van zorg.
Ziet u, met ons, het capaciteitsgebrek bij de GGZ als een serieuze barrière voor de hulp voor mensen die kampen met PCRS?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid zich in te zetten om het bewustzijn over PCRS in onder andere het werkveld en de zorg te vergroten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zijn er geen signalen dat er in de zorg onvoldoende bewustzijn is over PCRS. Indien hier wel zorgen over zijn, dan geldt in algemene zin dat het in eerste instantie aan de beroepsgroepen is om het bewustzijn onder zorgprofessionals van specifieke aandoeningen of ontwikkelingen met betrekking tot diagnose of behandeling van aandoeningen te vergroten.
Zoals ook aangekondigd via de media waaraan wordt gerefereerd in deze vragen, stuurde Slachtofferhulp een brief naar verenigingen van bedrijfsartsen, huisartsen en de ggz om dit probleem beter kenbaar te maken. Naar aanleiding van dit bericht van Slachtofferhulp zal, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4, de NVAB het belang van een goede intake bij dit type klachten nog eens onder de aandacht van haar leden brengen. Ook zal de Commissie Beroepsuitoefening en Ethiek van de NVAB dit jaar specifieke aanbevelingen ontwikkelen voor het begeleiden van werknemers met rouwklachten.
Kunt u ingaan op de vervolgstappen betreffende voortgang die te behalen is op het gebied van herkenning, diagnostiek en voldoende behandelcapaciteit op het gebied van PCRS?
Zoals aangegeven in reactie op vraag 4 en 8 zijn er nu geen signalen dat er vanuit de zorg onvoldoende erkenning van PCRS zou zijn. Er is daarom ook geen aanleiding om op dit vlak (aanvullende) stappen te zetten in de bedrijfsgezondheidszorg. Wat betreft de wachttijden in de ggz ontvangt uw Kamer halfjaarlijks de monitor wachttijden van de NZa. In het eerste kwartaal van 2023 kun u de volgende rapportage tegemoetzien. Daarnaast zal er ook een dashboard ggz worden ontwikkeld, hierover zijn afspraken opgenomen in het IZA. Dit dashboard zal onder andere inzicht moeten geven in de capaciteit in de ggz en de vraag die er is naar ggz zorg.
De privatisering van politietaken |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke «maatschappelijke partners» deelnemen aan de dialoogtafels om tot een visie op de functie van de politie te komen?1, 2
De visie op de politiefunctie vereist een maatschappelijk en politiek debat als fundament. Hiertoe organiseer ik onder andere drie strategische dialoogtafels in de eerste helft van 2023 met als onderwerp de invloed van (1) maatschappelijke ontwikkelingen, (2) veranderende hulpbronnen en innovaties en (3) ordeningsvraagstukken3 op de politiefunctie in de toekomst. Over de precieze vorm en invulling van de strategische dialoogtafels wordt nog nagedacht, maar mijn uitgangspunt is dat het karakter hiervan onderzoekend moet zijn. Het doel is om verschillende invalshoeken op de politiefunctie in de toekomst op te halen ten behoeve van een white paper.
Gelet op de strekking van motie Den Boer4, de aanbeveling uit de Working Paper van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) om de visie vorm te geven door middel van een breed maatschappelijk gesprek5, het brede karakter van de politiefunctie en de noodzaak van een gedragen visie, zal de totstandkoming hiervan in nauwe samenwerking met verschillende publieke, non-profit en private organisaties worden opgesteld. Een vertegenwoordiging vanuit publieke, non-profit en private organisatie aan de strategische dialoogtafel is daarom gewenst. Naast het gericht uitnodigen van partijen zal het mogelijk zijn voor geïnteresseerden om eventuele interesse in deelname kenbaar te maken bij mijn departement. De definitieve deelnemerslijsten zal ik door middel van het volgende Halfjaarbericht Politie met uw Kamer delen.
Dit breed maatschappelijk overleg over de impact van (maatschappelijke) ontwikkelingen op de politiefunctie moet periodiek gevoerd worden. De visie politiefunctie zal een voorstel hiertoe bevatten. Op deze manier borg ik de relevantie, effectiviteit en een stevig draagvlak vanuit de samenleving voor de politiefunctie in de toekomst.
Welke dialoogtafels vinden wanneer plaats, met welke deelnemers en welke agendapunten? Kunt u de Kamer het volledige overzicht sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van welke organisaties en personen («stakeholders») naast de dialoogtafels betrokken worden bij het proces om tot een nieuwe visie op de functie van de politie te komen?
Naast de strategische dialoogtafels vraag ik essays uit bij wetenschappers uit verschillende disciplines. Op deze manier wil ik borgen dat de visie op de politiefunctie multidisciplinair en niet uitsluitend binnen de bestaande paradigma’s wordt vormgegeven. Ook laat ik een literatuuroverzicht maken van relevante, internationale (wetenschappelijke) publicaties op dit onderwerp. De schrijvers van de essays en de opstellers van het literatuuroverzicht zal ik met uw Kamer delen door middel van het volgende Halfjaarbericht Politie. Ten slotte onderzoek ik hoe burgers betrokken kunnen worden bij het proces, bijvoorbeeld door het gebruik van burgerpanels en een internetconsultatie.
Het proces van visievorming wordt begeleid door de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB).
Welke wetenschappelijke disciplines zijn er betrokken bij het «komen tot een normatieve beschouwing van taken die onverdeeld tot de verantwoordelijkheid van de (rijks-)overheid behoren en taken waar synergie mogelijk is door andere en/of nieuwe samenwerking»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er nu al taken zijn die u «onverdeeld tot de verantwoordelijkheid van de (rijks-)overheid vindt behoren»? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 5 juli 2022 wil ik komen tot een grondige verdieping en ik hecht eraan alle onderdelen van het hiervoor noodzakelijke proces zorgvuldig te doorlopen, alvorens een inhoudelijk antwoord te formuleren op bovenstaande vragen.
Kunt u aangeven of er nu al taken zijn waarbij u «synergie» mogelijk acht? Zo ja, welke zijn dit?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom is uw voorstel om de Tweede Kamer via een rondetafelgesprek te betrekken bij de politieke afweging over wat publieke politietaken zijn en wat geprivatiseerd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de vraag van uw Kamer om nauw betrokken te worden bij dit proces goed gehoord. Mijn voorstel is om de opbrengst van het rondetafelgesprek met uw Kamer te gebruiken als input voor het white paper dat geagendeerd zal worden op een afsluitende conferentie. Uiteraard staat het uw Kamer vrij om het white paper te agenderen voor een commissiedebat. Wanneer de conferentie (en/of het commissiedebat) aanleiding geeft tot wijzigingen zal ik deze verwerken, waarna ik uw Kamer de visie op de politiefunctie kan toesturen. Indien gewenst ga ik dan opnieuw met uw Kamer in gesprek.
Erkent u dat het een politieke discussie en afweging vraagt wat in essentie een publieke politietaak is en wat een gedeelde of geprivatiseerde taak kan zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Vandaar dat ik ook in mijn brief van 5 juli 2022 schrijf dat de visie van de politiefunctie een maatschappelijk en politiek debat als fundament vereist.
Zijn er bij het regeerakkoord side-letters of niet opgenomen afspraken gemaakt over het gedeeltelijk privatiseren van politietaken?
Nee.
Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen Kamermotie, waarbij gevraagd is om een onderzoek te doen naar het huidige aandeel van de private beveiligingsbranche binnen het publieke domein?3
De gevraagde analyse wordt zo goed als mogelijk gemaakt en conform de strekking van de motie aan de Tweede Kamer aangeboden alvorens de visie op de politiefunctie zal worden aangeboden.
De uitvoering van de motie Mutluer om meer hoogopgeleide mensen bij de politie te krijgen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie van het lid Mutluer (Kamerstuk 29 628, nr. 1137) om te zorgen voor alternatieve mogelijkheden en versnelde trajecten om meer hoogopgeleide mensen bij de politie te krijgen en uw reactie daarop? (Kamerstuk 29 628, nr. 1139)
Ja.
Hoeveel rechercheurs zijn de komende jaren nodig? Zijn naast de basisrecherche nog meer rechercheurs nodig? Zo ja, om welke specialismes en onderwijsniveaus gaat het?
In de opsporing zijn momenteel 10.750 fte’s werkzaam.1 Ongeveer een kwart daarvan is hbo- of universitair opgeleid.
Tot 2026 zijn er jaarlijks in de opsporing zo’n 1.400 fte’s nodig ter vervanging van de (leeftijdsgebonden en niet-leeftijdsgebonden) uitstroom of in verband met formatie-uitbreidingen. Het overgrote deel van deze fte’s komen in de basisrecherche via interne doorstroom. Ongeveer een derde van de behoefte aan vervangende en aanvullende fte’s betreft specialisten met een hbo- of universitaire opleiding. Concreet gaat het om ongeveer 500 specialisten per jaar met o.a. de expertises financieel, digitaal, forensisch, zeden en milieu. Van deze 500 specialisten komt ongeveer een derde binnen via zij-instroom.
Wat zijn de streefcijfers van hoger opgeleiden binnen de politie? Zijn die al behaald? Zo nee, waarom niet? Hoeveel is er wel behaald?
De politie werkt niet zozeer met een streefcijfer, maar met een personeelsplan waaruit een wervingsopgave en een doorstroomopgave met bijbehorende opleidingsbehoefte volgt. Het personeelsplan is gekoppeld aan de formatie van de politie, bestaande uit functies met functie-eisen (waaronder opleidingseis). De eenheden geven aan in de toekomst meer hbo- en WO-geschoolden te willen werven dan momenteel in de formatie is opgenomen. Deze keuze kan gemaakt worden, mits dit past binnen de formatieve en financiële kaders welke ik vaststel. Binnen deze kaders gaat het lokaal gezag over het inrichten van de exacte functies. De afgelopen jaren is het aantal hbo- en universitair opgeleiden iets toegenomen. Over het algemeen zijn de functies met een hbo- en universitaire eis voldoende bezet.
Zijn de 720 opleidingsplekken voor specifieke zij-instromers die jaarlijks beschikbaar zijn bij de Politieacademie afdoende om, zowel in aantal als in gevraagd opleidingsniveau, in de behoefte aan gespecialiseerde hoogopgeleide politiemensen waaronder rechercheurs te voorzien? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat de opleidingscapaciteit tot het gewenste niveau verhoogd wordt?
De politie stelt op basis van zijn Strategische Personeelsplanning (SPP) een opleidingsbehoefte vast. Het gaat daarbij zowel om de kwantitatieve behoefte aan politieopleidingen als om de kwalitatieve behoefte aan nieuwe opleidingen. Deze opleidingsbehoefte omvat ook de zij-instromers, bestaande uit opleiding voor functies waarvoor een aanstelling voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie (ook wel genoemd ATH-aanstelling) in combinatie met een boa-aanwijzing benodigd is, en de opleiding Politiemedewerker Specifieke Inzet, die opleidt voor een aanstelling voor de uitvoering van de politietaak (ook wel genoemd executieve aanstelling) met specifieke inzetbaarheid (veelal hoogopgeleide specialisten). Voor dit jaar en volgend jaar zijn er jaarlijks 720 opleidingsplekken voor deze laatste categorie zij-instromers beschikbaar. Deze opleidingsplekken worden gebruikt voor nieuwe instroom, maar ook voor interne doorstroom en politievrijwilligers.
Het instroom- en opleidingsproces is inmiddels flexibel ingericht zodat lopende het jaar tijdig keuzes gemaakt kunnen worden en de beschikbare capaciteit kan worden ingezet op een zo groot mogelijke instroom. De huidige capaciteit van 720 opleidingsplekken voor specifieke zij-instroom is vooralsnog voldoende voor de vraag vanuit de eenheden en kan indien nodig opgeschaald worden.
Dit betekent niet dat alle benodigde specialisten geworven kunnen worden, daarin speelt de arbeidsmarktkrapte een belangrijke rol. In de arbeidsmarktstrategie van de politie, die binnenkort met uw Kamer wordt gedeeld, worden hiervoor maatregelen opgenomen.
Deelt u de mening dat ten minste voor rechercheurs en politiemensen die gespecialiseerde opleidingen op een hoog niveau nodig hebben, er op universiteiten onderwijscapaciteit beschikbaar is die bij de Politieacademie zelf niet in voldoende mate aanwezig is? Zo ja, aan welke opleidingen bij universiteiten denkt u? Heeft u hierover reeds contact met universiteiten opgenomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zoals beschreven in het Tweede Halfjaarbericht Politie 2022 biedt de Politieacademie sinds 2018 opleidingen aan gericht op hoog opgeleide zij-instromende specialisten, die in het regulier hoger onderwijs een relevante opleiding hebben afgerond met een diploma. Zij worden door het Korps aangesteld als executief politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid in bijvoorbeeld de digitale en forensische opsporing en in de Intelligence. Deze specifieke zij-instromers kunnen zonder de basispolitieopleiding direct op hun functie aan de slag nadat zij de korte opleiding Politiemedewerker Specifieke Inzet hebben gevolgd. Deze kortdurende opleiding is gericht op het verwerven van algemene kennis over de politietaak en de politieorganisatie waarbinnen ze hun vak en specialisme gaan uitoefenen. Het onderwijzen in de politietaak in algemene zin en het overdragen van kennis over de politieorganisatie is voorbehouden aan de Politieacademie. Daarom krijgen zij-instromende specialisten deze korte aanvullende opleiding.
Om de instroom van hoog opgeleide specialisten te vergroten en doorlopende leerroutes tot stand te brengen heeft de Politieacademie diverse soorten samenwerkingsverbanden met zowel hogescholen als universiteiten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de Hogeschool Saxion, Avans Hogeschool, Universiteit Leiden en de Radboud Universiteit Nijmegen. Door samen te werken met deze onderwijsinstellingen ontstaat er een groter opleidingsaanbod. Daarnaast versterkt de samenwerking kennisuitwisseling en stimuleert het onderwijsinnovatie. Ook andere hogescholen zoals de Hogeschool Leiden en de Haagse Hogeschool bieden specialistische opleidingen aan. Het gaat bijvoorbeeld om de Masteropleiding Digital Forensics en de Bacheloropleiding Cyber Security Management.
Deelt u de mening dat er ook buiten de Politieacademie bij hoger onderwijsinstellingen onderwijs kan worden verzorgd voor met name recherche en specialistisch onderwijs om te zorgen voor het benodigd aantal hoogopgeleide politiemensen? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De behandeling van politieagenten die hebben meegewerkt aan de documentaire De Blauwe Familie |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht waarin staat dat de politieagenten die hebben meegewerkt aan de documentaire De Blauwe Familie over racisme binnen de politie geen enkele erkenning of rehabilitatie hebben gekregen? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Het bericht is mij bekend. Ik vind racisme en discriminatie in de samenleving onaanvaardbaar en dus ook in de politieorganisatie. De documentaire De Blauwe Familie heeft op indringende wijze laten zien hoe discriminatie en uitsluiting eruitziet binnen de politie en welk persoonlijk leed dit met zich brengt voor medewerkers. Het is daarom van groot belang dat incidenten van racisme en discriminatie bij de politie worden aangepakt.
De korpschef heeft mij aangegeven dat met elk van de (oud-)collega’s uit de documentaire De Blauwe Familie vanuit de politieleiding contact is geweest. De reacties van de betrokkenen tonen aan hoeveel pijn zij ervaren en de gedane inspanningen hebben tot nu toe nog niet in voldoende mate geleid tot het herstel van vertrouwen. Ik zal er bij de korpschef op aandringen zich voor herstel en verzoening in te blijven spannen, voor zover dat mogelijk is.
Op 19 oktober jl. heb ik uw Kamer het Plan aanpak Uitsluiting, Discriminatie en Racisme aangeboden.2 Door de korpsleiding is expliciet uitgesproken dat er voortaan altijd een reactie volgt op discriminatie en daar waar nodig zelfs ontslag kan worden verleend. De politieorganisatie heeft een voorbeeldfunctie bij het bestrijden van discriminatie en racisme. Ik ben daarom blij dat de korpsleiding de documentaire heeft aangegrepen als versneller bij de aanpak van uitsluiting, discriminatie en racisme.
De korpsleiding heeft daarnaast een landelijk coördinator aanpak uitsluiting, discriminatie en racisme aangesteld. Hij werkt binnen de opgave Politie voor Iedereen en in nauwe samenwerking met de portefeuilles Integriteit en Beweging in Leiderschap. In de afgelopen maanden zijn op alle thema’s acties gestart om te komen tot een heldere norm, passende reacties en sancties bij het overschrijden van de norm, volgen en reflecteren op casuïstiek, het versterken van het leiderschap op dit thema en werken aan het herstel, erkenning en verzoening. Het doel is om sociale veiligheid binnen teams te bevorderen en duidelijkheid te bieden over de geldende normen en de wijze van sanctionering bij de overschrijding daarvan. De politie werkt hard om het plan aanpak Uitsluiting, Discriminatie en Racisme in de praktijk te brengen en deze te monitoren. Hiervoor worden nieuwe en bestaande instrumenten (door)ontwikkeld en beschikbaar gesteld.
Bent u het eens met de stelling dat discriminatie en racisme binnen de politieorganisatie keihard moet worden bestreden? Zo ja, wat vindt u ervan dat het in deze documentaire aangekaarte racisme bij de politie wordt doodgezwegen? Is dit symptomatisch en hoe verhoudt dit zich tot de reacties van de politietop op deze documentaire om racisme in eigen kring strenger aan te pakken? Begrijpt u dat de zes politiemensen uit De Blauwe Familie dit nu vooral als een manifestatie van schijnheiligheid ervaren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat slechts één van de politiecollega’s die meewerkten aan de documentaire een gratificatie «wegens moedig uitspreken in de documentaire» heeft gekregen en de anderen zelfs strafrechtelijk zijn aangepakt? En klopt het dat één van de betrokkenen hierover door de politiekorpschef zou worden gebeld over zijn strafzaak, maar dat tot op heden nooit contact is geweest?
Het past mij niet om in te gaan op individuele casuïstiek.
Wat vindt u van de manier waarop de politiekorpsleiding met betrokkenen is omgesprongen? Wat vindt u van deze gang van zaken? Bent u het eens met de stelling dat dit absoluut onaanvaardbaar is, een uiterst slecht voorbeeld is voor hoe in Nederland moet worden omgegaan met discriminatie en potentiële klokkenluiders zal afschrikken om melding te maken van misstanden, waardoor racisme en discriminatie kunnen blijven voortbestaan? Zo nee, waarom niet?
De korpschef heeft mij aangegeven dat met elk van de collega’s uit de documentaire De Blauwe Familie vanuit de politieleiding contact is geweest. Hun oproep is gebruikt als versneller bij de aanpak van uitsluiting, discriminatie en racisme in de politieorganisatie en ik ben de deelnemers aan de documentaire dan ook dankbaar voor hun getoonde moed. Het artikel geeft de persoonlijke beleving van de betrokken collega’s weer en het is duidelijk dat deze inspanningen tot nu toe nog onvoldoende hebben geleid tot het herstel van vertrouwen. Ik zal er bij de korpschef op aandringen zich voor herstel en verzoening in te blijven spannen, voor zover dat mogelijk is.
Ik vind het belangrijk dat politiemedewerkers die op de hoogte zijn van gedragingen of activiteiten binnen de organisatie die het algemeen belang kunnen schaden of bedreigen, moeten worden beschermd als zij dit melden. Door deze misstanden te melden dragen zij namelijk bij aan het onthullen of voorkomen van dergelijke inbreuken, waardoor zij een belangrijke bijdrage leveren aan het maatschappelijk welzijn van alle medewerkers. De korpschef en plaatsvervangend korpschef hebben uw Kamer op 29 september jl. persoonlijk een toelichting gegeven over hun plan om discriminatie en racisme te bestrijden. Zij werden hierin bijgestaan door de landelijk coördinator in het korps en het hoofd Veiligheid Integriteit en Klachten. Dit werd door de korpsleiding ervaren als een open gesprek met uw Kamer en deze lijn vervolg ik graag met u.
Bent u bereid om bij de politiekorpsleiding aan te dringen op voortvarendheid bij rehabilitatie van de betrokkenen en te onderzoeken hoe rechts- en eerherstel kan worden bevorderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen voorafgaande aan het commissiedebat politie van donderdag 22 december aanstaande beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht ‘Jongeren vaker betrokken bij fraude en cybercrime, politie maakt zich zorgen’ |
|
Ruud Verkuijlen (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jongeren vaker betrokken bij fraude en cybercrime, politie maakt zich zorgen»1?
Ja.
Hoe verklaart u dat jongeren steeds vaker betrokken zijn bij fraude en cybercrime?
Voor zover bekend blijkt niet uit het huidige inzicht dat jongeren steeds vaker betrokken zijn bij online fraude en cybercrime in 2022. Tegen het einde van het eerste kwartaal van 2023 komt het OM met een overzicht dat specifiek ziet op het aantal cybercrimezaken dat in 2022 is afgedaan, volgend uit de afspraken uit de Veiligheidsagenda. Ik vind het belangrijk om meer inzicht te vergaren in de rol van jongeren in criminaliteit. Daarom voert de politie in opdracht van mijn ministerie een onderzoek uit naar de daders achter online fraude, waaronder geldezeldelicten.
Op welke manier probeert u het besef te creëren bij jonge daders en hun ouders dat ze echte slachtoffers treffen, hetgeen nu vaak lijkt te ontbreken?
De overheid organiseert of stimuleert verschillende initiatieven om het besef van online gedrag bij jongeren en hun ouders in het digitale domein te vergroten. Hiervan wordt een aantal hieronder toegelicht.
Begin oktober 2022 is «Mijn Cyberrijbewijs» gelanceerd, een gratis lesprogramma voor groep 7 en 8 van het basisonderwijs. Mijn Cyberrijbewijs gebruikt vijf lessen om jonge mensen bewust te maken van de eigenschappen en risico’s van het internet. Het materiaal is breed beschikbaar via de website of via educatieve platforms zoals LessonUp en Gynzy. Bij Mijn Cyberrijbewijs is het, naast het uitzetten van de interventie binnen het onderwijs, een optie om de lessen door vrijwilligers te laten geven.
De politie maakt met de mobiele game Framed leerlingen bewuster van strafbare gedragingen in de online wereld. Leerlingen kunnen vanuit hun eigen leefwereld ervaren welke ernstige gevolgen door online gedrag kunnen worden veroorzaakt. Bij de afronding van het spel verkrijgt de leerling een fictief strafblad. De campagne Framed is het derde (school)jaar ingegaan. Inmiddels heeft meer dan de helft van alle middelbare scholen zich aangemeld voor het gratis lespakket Framed en hebben ruim 135.000 leerlingen Framed gespeeld.
Halt geeft voorlichting in het voortgezet onderwijs over de risico’s en gevolgen van online fraude en cybercrime. In de lessen maakt de Halt-medewerker leerlingen bewust van de risico’s van online fraude en cybercriminaliteit. Daarnaast krijgen leerlingen handelingsperspectieven aangereikt die moeten helpen bij het herkennen en voorkomen van online fraude en cybercrime. De module bevat de volgende onderwerpen: geldezels, identiteitsfraude, aan- en verkoopfraude, hulpvraagfraude, phishing en hacken.
Via de politie is de interventie re_B00Tcmp ontwikkeld. Re_B00Tcmp maakt jongeren die affiniteit met IT hebben weerbaar tegen het ontwikkelen van een criminele cybercarrière. Jongeren en hun ouders worden geïnformeerd over wat wel en niet mag op het internet. Ook leren jongeren hoe zij hun IT-skills op een positieve manier kunnen inzetten en krijgen carrièreadvies aangeboden.
Daarnaast is er HackShield, dat een module «online grenzen» heeft, waarin jongeren leren hoe zij cybercrime kunnen herkennen en hoe zij kunnen voorkomen dat ze zelf dader of slachtoffer hiervan worden.
In 2020 is de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime van start gegaan met als doel om gemeenten en lokale samenwerkingsverbanden of partijen aan te sporen in de (preventieve) aanpak van cybercriminaliteit. Ook de initiatieven re_B00Tcmp en HackShield zijn vanuit de City Deal gestimuleerd. Succesvolle pilots vanuit de City Deal worden verspreid via de regionale samenwerkingsverbanden openbare orde en veiligheid en in het kader van de preventieve aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit (Preventie met gezag).
Worden ouders meegenomen bij de aanpak om cybercrime bij jongeren terug te dringen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja. In verschillende interventies wordt aandacht besteed aan de rol die ouders kunnen spelen in het voorkomen van criminaliteit van hun kinderen. Zo is er binnen Mijn Cyberrijbewijs een begeleidende ouderbrief en praatplaat ontwikkeld. Deze ouderbrief en praatplaat helpen ouders een gesprek met hun kinderen over hun online gedrag te voeren.
Binnen de Halt-interventie is het een standaardwerkwijze om ouders te betrekken. Halt heeft een module over online fraude en cybercrime, bedoeld voor de ouders. De Halt-medewerker attendeert de ouders op welke gedraging online strafbaar is en geeft hen handvatten voor het aangaan van een gesprek met hun kinderen. Ook is er standaard aandacht voor een vorm van excuus/herstel en, indien van toepassing, schadebemiddeling met het slachtoffer. In de interventie re_B00Tcmp worden ouders voorgelicht over cybercrime en de grenzen die online gelden.
Worden ouders risicoaansprakelijk gesteld voor de financiële schade die de slachtoffers door toedoen van de strafbare handelingen van hun kinderen lopen. Zo ja, hoe vaak gebeurt dit per jaar?
Ouders van kinderen tot en met 15 jaar zijn aansprakelijk, als er schade is als gevolg van een strafbaar feit dat hun kind heeft gepleegd (artikel 6: 169 Burgerlijk Wetboek). Ouders van kinderen vanaf 16 jaar zijn niet aansprakelijk voor de schade die is veroorzaakt door hun kind. Ouders die aansprakelijk zijn voor de schade die is veroorzaakt door hun kind, kunnen in de regel een beroep doen op een aansprakelijkheidsverzekering indien aanwezig. Ik beschik niet over cijfers hoe vaak en in welke mate ouders in dergelijke gevallen daadwerkelijk aansprakelijk worden gesteld voor schade veroorzaakt door hun kind, of hoe vaak verzekeraars in deze gevallen schade uitkeren. Navraag bij het Verbond van Verzekeraars wijst uit dat ook het Verbond geen gegevens bijhoudt over ingediende claims door ouders die aansprakelijk zijn gesteld voor schade veroorzaakt door hun kind.
Wat zijn de knelpunten bij het vaststellen van risicoaansprakelijkheid van ouders voor financiële schade die hun kinderen aan slachtoffers hebben toegebracht en welke maatregelen zijn er mogelijk om deze knelpunten op te lossen?
Er zijn mij geen specifieke knelpunten bekend bij het vaststellen van risicoaansprakelijkheid van ouders.
Op welke manier zijn gemeenten nu druk bezig om te kijken hoe ze kunnen bijdragen om cybercrime bij jongeren terug te dringen?
Gemeenten worden actief aangemoedigd om cybercrime bij jongeren terug te dringen. Dit gebeurt voornamelijk via de City Deal Lokale Weerbaarheid en Cybercrime.
Verschillende succesvolle initiatieven worden in 2023 vanuit de City Deal actief aangeboden aan gemeenten: re_B00Tcmp, HackShield en een interventie tegen geldezels. Dit gebeurt voornamelijk via de regionale samenwerkingsverbanden openbare orde en veiligheid. Deze samenwerkingsverbanden ontvangen vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime de middelen om gemeenten aan te moedigen en te faciliteren in de lokale aanpak van cybercrime door jongeren. Ten eerste worden gemeenten aangemoedigd om op lokaal niveau projecten in dit kader te initiëren. Daarnaast wordt ingezet op het borgen van de aanpak cybercrime in de lokale veiligheidsplannen van de gemeenten.
Tot slot is voor de periode 2022–2025 vanuit het programma Preventie met gezag jaarlijks 1 miljoen euro beschikbaar voor de doelgroep jongeren en digitale criminaliteit. In deze periode worden Mijn Cyberrijbewijs, de projecten en opgedane kennis uit de City Deal verder naar gemeenten verspreid.
Wat gaat u eraan doen om de cybersecuritygame «Hackshield» zo snel mogelijk uit te rollen in alle 344 gemeenten?
Zoals te lezen bij de beantwoording van vraag 3, zet het ministerie breed in op het versterken van digitale weerbaarheid van jongeren. De rijksoverheid draagt bij aan de naamsbekendheid en verdere uitrol van HackShield via de City Deal en via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV).
Het komende jaar worden gemeenten door HackShield, in samenwerking met het CCV en de regionale samenwerkingsverbanden openbare orde en veiligheid, actief benaderd om een abonnement af te sluiten. Hierbij wordt de koppeling gezocht met themaweken, zoals de week van het geld, de week van de mediawijsheid en de week van de veiligheid. Met een abonnement kunnen gemeenten onder andere een campagne tot stand brengen en middels deze campagne het aantal spelers verhogen. Ook wordt HackShield genoemd in de «Cybersnackbox» van het CCV. Deze is aan alle gemeenten gestuurd en bevat een handreiking waarmee gemeenten op laagdrempelige wijze aan de slag kunnen met het thema cyberveiligheid en een aantal concrete en succesvolle cyberprojecten.
Momenteel hebben 138 gemeenten een abonnement bij HackShield. Een abonnement is niet noodzakelijk om HackShield te kunnen spelen. Het spel is gratis beschikbaar voor alle kinderen in Nederland. Inmiddels is het spel door 150.000 kinderen gespeeld.
In hoeverre wordt op scholen aandacht besteed aan cybercrime? Lopen er pilots op scholen om cybercrime onder jongeren terug te dringen? Zo ja, op welke wijze is dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vragen 3 en 4.
In hoeverre wordt Hack_Right nu ingezet? Wat zijn hiervan tot dusver de resultaten? Zijn er verbetermogelijkheden hoe Hack_Right beter ingezet kan worden? Zo ja, wat zijn deze verbetermogelijkheden?
Hack_Right is een interventie voor first offenders (tussen 12–30 jaar) van cybercrimedelicten en kan nu worden ingezet als Halt(+) afdoening, als werkstraf bij de Raad voor de Kinderbescherming of als bijzondere voorwaarde met (jeugd)reclasseringtoezicht. Hack_Right kan ook worden ingezet naast een andere (taak)straf of interventie. Hack_Right kan dus zowel strafrechtelijk als buitenstrafrechtelijk (Halt) worden opgelegd.
Jongeren en jongvolwassenen kunnen deelnemen aan Hack_Right als ze voldoen aan de volgende (inclusie)criteria:
Hack_Right wordt nu nog zeer beperkt ingezet. Hier zijn meerdere redenen voor, zoals prioritering in opsporing en vervolging van dit type zaken, kennis over Hack_Right bij betrokken organisaties of dat de jongeren die een cyberdelict hebben gepleegd niet aan alle (inclusie)criteria voldoen. Voor de jaren 2022–2024 is een subsidie toegekend aan de uitvoeringspartners (Reclassering Nederland, Raad voor de Kinderbescherming en Halt) om Hack_Right te borgen binnen de justitiële processen. Hierbij zijn naast de uitvoeringspartners ook het OM en de politie betrokken. Aanvullend op de aandacht voor bovenstaande twee punten zijn er verbetermogelijkheden die verkend worden, waaronder het eerder inzetten van Hack_Right en het, daar waar aannemelijk effectief, verbreden van de inclusiecriteria.
Hoeveel jonge daders van cybercrime zijn er sinds 2018 opgepakt?
In de politieregistraties zijn in de periode 2018 tot en met 22 november 2022 464 minderjarige verdachten van cybercrime geregistreerd. Het gaat hier om minderjarige verdachten die zijn aangehouden en/of zijn gehoord en/of in verzekering zijn gesteld.
In hoeveel gevallen was er sprake van «dat tientallen tot honderden aangiften naar twee (enkele) daders leiden»?
Deze gegevens worden niet als zodanig geregistreerd. Wel is de ervaring van politie en OM dat in het gros van de zaken op het gebied van cybercriminaliteit en gedigitaliseerde criminaliteit waarbij de focus financieel gewin is, er sprake kan zijn van tientallen tot honderden slachtoffers.
In hoeveel gevallen zijn kwetsbare geldezels door de «grote vissen» gedwongen om strafbare feiten te plegen?
Deze gegevens worden niet als zodanig geregistreerd. Meer in het algemeen geldt dat een belangrijke drijfveer voor jongeren dikwijls financieel gewin is. Daarbij is het soms lastig om helder te krijgen of sprake is van dwang door derden. Bij de afdoening van deze zogenoemde geldezelzaken is er vanuit politie en OM in het bijzonder aandacht voor de kwetsbare positie waarin sommige van deze jongeren zich bevinden en wordt hiermee ook rekening gehouden.
Indien er sprake is van dwang is, worden de «grote vissen» in die gevallen dan vervolgd voor criminele uitbuiting?
Voor zover dwang door derden kan worden bewezen, volgt uit artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht dat het mogelijk is deze personen te vervolgen voor mensenhandel als er bewijsbaar sprake is van criminele uitbuiting. Artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht wordt aangepast om de mogelijkheden tot vervolging van uitbuiting uit te breiden.
Welke maatregelen worden er vanuit het programma Preventie met Gezag getroffen, die specifiek zien op het voorkomen van cybercriminaliteit onder jongeren?
Vanuit de brede preventieaanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit wordt onder de noemer «Preventie met gezag» de komende jaren fors en structureel geïnvesteerd in criminaliteitspreventie. Cybercriminaliteit maakt hier deel van uit. In samenwerking met de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime worden de kansrijke projecten HackShield, re_B00Tcmp en een interventie tegen geldezels verspreid in de deelnemende gemeenten. Vanuit de City Deal worden gemeenten die toetreden tot «Preventie met gezag» actief ondersteund met zowel het in kaart brengen van de lokale problematiek rondom cybercriminaliteit door jongeren als de implementatie van deze projecten. Ook projecten die buiten de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime vallen, zoals Mijn Cyberrijbewijs, worden actief aangeboden aan de gemeenten binnen Preventie met gezag. Daarnaast wordt binnen het programma Preventie met gezag vanuit Halt ingezet op voorlichtingen, klassendialogen en Halt-spreekuren en preventieve gesprekken op scholen.
Bent u het ermee eens dat naast goede projecten zoals Hackshield, Framed en (B)adwords, het ook belangrijk is dat wanneer jongeren preventief zijn geïnformeerd over de gevaren en gevolgen van cybercrime, ze ook gekoppeld kunnen worden aan initiatieven, zoals een MKB-cybercampus, waar jongeren worden opgeleid tot een specialist op cybersafety en cybersecurity? Zo ja, op welke manier gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om positieve alternatieven aan te dragen, omdat dit de kans op gewenst gedrag vergroot en dus bijdraagt aan zowel preventie van cybercrime als het behoud van ICT-talent voor de samenleving. Vanuit deze gedachte werkt een landelijk netwerk van cybersecuritybedrijven en afdelingen mee aan Hack_Right. Ook dragen dergelijke bedrijven bij aan de door de politie ontwikkelde en uitgevoerde re_B00TCMPs, waarin jongeren leren welke kansen en risico’s de online wereld met zich mee brengt. De doelgroep van deze interventies is jongeren die zowel potentie hebben op het ontwikkelen van een ICT-carrière als een criminele carrière, en hun ouders.
Bent u het ermee eens dat een complete en gezamenlijke aanpak met scholen, ouders, gemeenten, politie en OM nodig is om cybercrime onder jongeren aan te pakken? Zo ja, op welke manier gaan deze actoren dit gezamenlijk vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom ben ik ook erg blij dat er vanuit Preventie met gezag uitgebreid aandacht is voor de integrale aanpak van cybercrime onder jongeren.
Het bericht 'OM worstelt met namen Schiphol-betogers: ’Ze hadden geen ID bij zich” |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «OM worstelt met namen Schiphol-betogers: «Ze hadden geen id bij zich»»?1
Ja.
Hoeveel aanhoudingen zijn er bij de demonstraties op de airside van Schiphol begin november verricht? Hoeveel van de demonstranten die aangehouden zijn, zitten er op dit moment nog vast?
Er zijn circa 400 personen aangehouden en er zit niemand op dit moment nog vast.
Klopt het dat de identiteit van een groot deel van de demonstranten nog niet bekend is? Klopt het voorts dat dit het geval is omdat de aangehouden activisten geen identiteitsbewijs bij zich hadden of zich weigerden te identificeren? Om hoeveel mensen gaat het hier?
Van een deel van de demonstranten was ter plekke de identiteit inderdaad niet vast te stellen. Zij wilden hun personalia niet geven, hadden geen ID-bewijs bij zich en hadden hun vingertoppen bewerkt zodat er geen vingerafdrukken konden worden afgenomen. Dit betekent uiteraard niet dat zij hier zomaar mee wegkomen. Het OM doet onderzoek naar de identiteit van deze personen. In het kader van het opsporingsbelang kan ik op dit moment niet aangeven hoe groot deze groep is of op welke wijze het onderzoek wordt gedaan.
Hebben de activisten die zich niet konden of wilden identificeren een sanctie opgelegd gekregen wegens het overtreden van de Wet op de identificatieplicht? Wat zijn overwegingen van het OM bij het besluit om wel of geen sanctie op te leggen aan iemand die de Wet op de identificatieplicht heeft overtreden? Waarom wordt niet bij alle geconstateerde overtredingen een boete opgelegd?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3 laat het OM de personen die zich niet wilden laten identificeren niet zomaar met strafbare feiten wegkomen. Het OM doet onderzoek naar de identiteit van deze personen. Na afronding van het onderzoek zal de beslissing worden genomen of er sancties worden opgelegd en zo ja aan wie.
In welke gevallen kan de politie na een aanhouding mensen dwingen hun identiteitsbewijs te overleggen, bijvoorbeeld door het inschakelen van familie of vrienden om het document te brengen? Hoe lang mag de politie mensen vasthouden totdat zij zich kunnen identificeren met een document?
Het is een verplichting om een ID-bewijs te tonen als de politie hier om vraagt. Het niet kunnen tonen van een geldig legitimatiebewijs kan leiden tot een boete. Op grond van wet, regelgeving en jurisprudentie zijn er geen mogelijkheden om iemand te dwingen om zijn of haar identiteit prijs te geven. Arrestanten kunnen wel gedwongen worden om mee te werken aan het maken van een gelaatsfoto of het afnemen van vingerafdrukken. De politie, in dit geval de Koninklijke Marechaussee, kan iemand in het belang van het onderzoek maximaal 15 uur voor verhoor vasthouden. Deze periode kan in het belang van het onderzoek worden verlengd met maximaal 6 dagen.
Is het bij alle aangehouden personen gelukt om een foto te maken en vingerafdrukken af te nemen? Waarom niet? Wat gebeurt er als mensen dit weigeren? Wat is in dat geval het wettelijk kader?
Het is gelukt om van de aangehouden demonstranten een gelaatsfoto te maken. Het is niet gelukt om van al deze personen een vingerafdruk te maken, omdat een deel van de aangehouden personen de vingertoppen had bewerkt. Zoals uit de antwoorden hiervoor blijkt, loopt het onderzoek nog naar de identiteit van deze personen. Zodra de identiteit bekend is, beslist het OM over afdoening. Voorts is een kleine groep demonstranten vrijwillig vertrokken nadat de Koninklijke Marechaussee dat heeft verzocht. Van de kleine groep demonstranten die vrijwillig vertrok, is geen gelaatsfoto gemaakt of vingerafdrukken genomen.
Welke mogelijkheden hebben OM en politie om de identiteit van mensen achteraf te achterhalen?
Zie antwoord op vraag 5. Het kan niet zo zijn dat het loont om te proberen je identiteit voor politie en OM verborgen te houden. Het OM voert een strafrechtelijk onderzoek uit en op basis hiervan bepaalt het OM de wijze waarop de zaken worden afgedaan.
Wat is het juridisch kader ten aanzien van het vervolgen van (bestuurders van) organisaties die demonstranten oproepen tot het plegen van strafbare feiten?
Het mogelijk juridisch relevante kader omvat opruiing, oftewel het oproepen tot het plegen van strafbare feiten of tot gewelddadig optreden. Dit is strafbaar gesteld in artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht. In de Richtlijn voor strafvordering opruiing zijn algemene aanwijzingen opgenomen inzake de sanctietoepassing en het transactie- en rekwireerbeleid. Het zou kunnen dat bij het trainen van activisten sprake is van opruiing. Of daar sprake van is, is uiteraard sterk afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen in welke gevallen strafrechtelijke vervolging opportuun is.
Er is op dit moment geen aanleiding om te bezien of de huidige mogelijkheden om op te treden toereikend zijn. Mocht deze aanleiding er wel zijn dan zal ik niet aarzelen om hierover het gesprek aan te gaan met politie en OM.
In hoeverre kunnen het OM en de politie optreden tegen het aanbieden van trainingen en cursussen die erop zijn gericht mensen te trainen om strafbare feiten te plegen zoals het overtreden van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) of artikel 162 Sr? En kunt u in gesprek gaan met het OM en de politie om te bezien of de huidige mogelijkheden om op te treden tegen aanbieders van dergelijke cursussen en trainingen nog toereikend zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Het artikel ‘Illegale sigarettenfabriek ontdekt in Heerlen, 23 aanhoudingen?’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Illegale sigarettenfabriek ontdekt in Heerlen, 23 aanhoudingen»?1
Ja.
Hoeveel illegale tabaksfabrieken zijn er in de afgelopen vijf jaar door de Nederlandse opsporingsdiensten opgerold? Hoeveel illegaal geproduceerde tabakswaren zijn daarbij in beslag genomen?
De Douane en FIOD staan samen opgesteld om tabaksfraude aan te pakken. Het combiteam SMOKE (bestaande uit FIOD, Douane en Openbaar Ministerie) beschikt over de gegevens van beide diensten. Het geeft dan ook een reëler beeld om bij de antwoorden op de vragen 2 en 3 de gezamenlijke cijfers te noemen.
In het onderstaand overzicht staan de aantallen opgerolde fabrieken per jaar gespecificeerd.2 Uit de achterliggende data blijkt dat er bij deze fabrieken niet altijd sprake is van reeds geproduceerde tabakswaren. In het overzicht is daarom ook de inbeslaggenomen kilogrammen tabak opgenomen welke ingezet zouden gaan worden voor illegale productie (de rekensom die hierbij gemaakt kan worden is: 1 kilogram tabak is 1000 sigaretten).
Jaar
Aantal illegale fabrieken
Aantal inbeslaggenomen sigaretten (in stuks)
Hoeveelheid inbeslaggenomen tabak (in kilogrammen)
Hoeveelheid inbeslaggenomen waterpijptabak (in kilogrammen)
Opmerking
2018
12
37.662.140
18.998
-
2019
12
2.581.220
63.846
10.630
2 van de 12 illegale fabrieken waren specifiek voor
productie waterpijptabak
2020
1
3.600.000
32.000
–
2021
8
4.612.640
85.000
–
2022
61
9.574.380
128.220
3.039
2 van de 6 illegale fabrieken waren specifiek voor
productie waterpijptabak
Van de 6 aangetroffen illegale fabrieken waren er 2 in opbouw en 2 illegale fabrieken waren specifiek voor de productie van waterpijptabak.
Hoeveel tabakswaren zijn er de afgelopen vijf jaar door de douane onderschept? Kunt u een globaal overzicht geven vanuit welke landen deze tabakswaren voornamelijk afkomstig zijn?
In tabel 2 staan de hoeveelheden inbeslaggenomen tabaksproducten van de afgelopen vijf jaar. De aantallen genoemd in tabel 1 zijn verdisconteerd in tabel 2. De inbeslaggenomen tabaksproducten kwamen voornamelijk uit Verenigde Arabische Emiraten, Turkije, China, Vietnam en Wit-Rusland.
Jaar
Aantal inbeslaggenomen sigaretten
(in stuks)
Hoeveelheid inbeslaggenomen tabak
(in kilogrammen)
Hoeveelheid inbeslaggenomen waterpijptabak
(in kilogrammen)
2018
159.286.000
63.998
42.253
2019
112.123.298
128.205
15.933
2020
122.721.693
101.187
4.877
2021
227.314.895
164.199
44.505
20221
177.901.898
244.605
29.701
Voorlopige cijfers over 2022 (definitieve cijfers over 2022 zijn in februari 2023 beschikbaar).
Hoeveel inkomsten is de Nederlandse staat de afgelopen vijf jaar misgelopen als gevolg van illegale tabaksproductie en tabakssmokkel?
Van de inbeslagnames genoemd bij vraag en antwoord 3 is niet altijd duidelijk voor welk land de sigaretten/rooktabak bestemd zijn en dus hoe hoog de accijnsderving in Nederland is.
Uit de Empty Pack Surveymeting 2019 van de Douane3 volgt dat 1,7% van de geraapte pakjes namaaksigaretten en zogenoemde illicit whites betreft. Bij de meting van 2021 was dit aandeel 1,5%.4 De opbrengst van de tabaksaccijns lag de afgelopen jaren tussen de € 2,7 miljard en € 2,9 miljard. Op basis van deze getallen is de ruwe inschatting dat in de afgelopen jaren € 50 miljoen per jaar is misgelopen door illegale tabaksproductie en tabakssmokkel.
Daarnaast is gemeten dat ongeveer 15,5% in 2019 (en 15,3% in 2020) van de pakjes niet in de Nederlandse heffing is betrokken. Van dit deel is niet vast te stellen of dit wel of geen illegale handel betreft.
Buitenlands veraccijnsde en duty-free sigaretten mogen binnen toegestane hoeveelheden door reizigers meegenomen worden naar Nederland. Daarom kan niet worden gezegd dat de overheid deze opbrengsten misloopt.
Kunt u toelichten hoe hoog de kosten van smokkel en illegale productie van tabakswaren voor de samenleving zijn geweest de afgelopen vijf jaar?
Ik beschik niet over de gegevens om een betrouwbare schatting te kunnen maken van de kosten van smokkel en illegale productie van tabakswaren voor de samenleving. Kosten van illegale handel en productie betreffen in ieder geval de hierboven benoemde misgelopen belastinginkomsten. Daarnaast zijn er de kosten voor de strafrechtelijke handhaving, zoals van de Douane, FIOD, politie en de kosten voor het gehele justitieel apparaat. Maar onder kosten voor de samenleving als geheel vallen bijvoorbeeld ook de schade voor de volksgezondheid.
De Wereldbank noemt in een rapport uit 2019 onder meer de volgende maatschappelijke kosten van illegale handel.5 Belastingontduiking in verband met de illegale tabaksmarkt vermindert belastinginkomsten van de overheid en kan de houding ten opzichte van het betalen van belastingen in het algemeen veranderen. Illegale handel en productie ondermijnt verder het tabaksontmoedigingsbeleid omdat het de gemiddelde prijs van tabak kan laten dalen waardoor de betaalbaarheid stijgt, de beschikbaarheid voor jongeren kan vergroten en de regulering van waarschuwingen op verpakkingen en andere producteigenschappen niet worden nageleefd. Dit kan weer gevolgen hebben voor de volksgezondheid.
Ziet u een causaal verband tussen de verhoging van accijns op tabak en de toename van smokkel en illegale productie van tabakswaren?
Verhoging van de tabaksaccijns kan leiden tot een grotere prikkel voor smokkel en illegale productie van tabakswaren. Maar de prijs van tabak is niet het enige dat telt. Factoren zoals een efficiënte handhaving en sociale acceptatie van illegale handel spelen minstens zo’n grote rol. Ervaringen uit landen zoals Groot-Brittannië en Georgië tonen aan dat illegale handel in tabaksproducten met succes kan worden aangepakt, ook in tijden van stijgende accijnzen.6
Teneinde illegale handel in tabaksproducten tegen te gaan heeft Nederland in 2016 Europese regels op dit vlak ingevoerd. Tabaksproducten moeten getraceerd kunnen worden door de hele keten. De verplichting is met ingang van mei 2024 van toepassing op alle in de EU geproduceerde tabaksproducten en op producten van buiten de EU die voor de Europese markt bestemd zijn.
Momenteel geldt deze verplichting uitsluitend voor sigaretten en rooktabak. Tevens is in alle EU-lidstaten een veiligheidskenmerk verplicht gesteld om de authenticiteit van de tabaksproducten beter te kunnen controleren en de strijd tegen de illegale handel in tabaksproducten in de EU te intensiveren. Daarnaast heeft Nederland in oktober 2020 het Protocol tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten, bij het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (FCTC) geratificeerd. Het Protocol schrijft uiteenlopende maatregelen voor waarmee illegale handel wordt tegengegaan zoals een verplichting om verdachte transacties te melden, controlemaatregelen op de doorvoer van tabaksproducten en internationale samenwerking. Dit is aanvullend op het reeds bestaande toezicht op illegale handel in tabaksproducten door de Douane en FIOD.
Kunt u een toelichting geven op de maatschappelijke kosten-baten-analyse (MKBA) met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren? Welke waarde kent u daarin toe aan de maatschappelijke externe kosten als gevolg van de productie en consumptie van illegale tabakswaren? Bent u van mening dat het huidige beleid optimaal is vanuit het oogpunt van efficiëntie?
Er is geen maatschappelijke kosten-baten-analyse (MKBA) met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren beschikbaar. Wel zijn er twee MKBA’s beschikbaar waarin de kosten van roken en de kosteneffectiviteit van rookpreventiemaatregelen in kaart zijn gebracht. SEO Economisch Onderzoek heeft in 2016 de totale maatschappelijke kosten en baten van roken in een kalenderjaar in beeld gebracht.7 De MKBA van de Universiteit Maastricht, het RIVM en het Trimbos-instituut, eveneens uit 2016, brengt de kosten en baten van meerdere beleidsscenario’s in kaart tot en met 2050, in vergelijking met de situatie waarin geen aanvullende maatregelen worden getroffen.8 In deze MKBA zijn de baten en kosten van onder meer een accijnsverhoging van 5% en een verhoging van 10% per jaar onderzocht. Er wordt daarbij geconstateerd dat grenseffecten en smokkel tot minder inkomsten voor de overheid zullen leiden. Bij het doorrekenen van de accijnsverhogingen is gekeken naar interventiekosten zoals extra administratieve lasten en handhavingskosten om smokkel te beperken. Hiervoor zijn echter beperkt gegevens beschikbaar en konden dan ook maar beperkt worden meegenomen in de uitkomsten. In de scenario’s met een accijnsverhoging van 5% en 10% per jaar en ook de andere onderzochte scenario’s leidt aanvullend beleid tot een aanzienlijke versnelling van de al dalende rookprevalentietrend en zorgt het voor een verhoogde welvaart voor de samenleving als geheel. Daarbij geldt dat wanneer deze jaarlijkse accijnsverhogingen worden ingebed in een breder pakket van tabaksontmoedigingsmaatregelen (het MPOWER-pakket van de WHO9) er een snellere en stevigere daling van het percentage rokers zal plaatsvinden.
De Wereldbank concludeert in het reeds genoemde rapport uit 2019 dat tabaksaccijns slechts een ondergeschikte rol speelt in de illegale handel. Illegale handel heeft zowel betrekking op de smokkel als de illegale productie van tabaksproducten.10 Andere factoren zoals sociale acceptatie van illegale handel en een hoog corruptieniveau, gebrek aan inzet om de illegale handel aan te pakken en een inefficiënte douane en belastingadministratie spelen een minstens zo belangrijke rol in het bestrijden van illegale handel in tabaksproducten.11 Om de illegale handel in tabaksproducten aan te pakken is het volgens de Wereldbank cruciaal dat landen accijnsheffingen invoeren en de naleving streng controleren.12 De Wereldbank geeft aan dat verhoging van de tabaksaccijns de volksgezondheid verbetert, de inkomsten uit tabaksaccijnzen verhoogt en de economische kosten geassocieerd met tabaksgebruik vermindert.13 Het kabinet is van mening dat beleid met regelmatige substantiële accijnsverhogingen zoals de verhoging van april 2020 en de verhogingen die in april 2023 en april 2024 zullen worden doorgevoerd van groot belang zijn voor het bereiken van een rookvrije generatie. Om deze reden zal het kabinet scenario’s onderzoeken hoe deze prijsmaatregel voor de langere termijn het beste kan worden ingezet om de rookvrije generatie in 2040 te behalen.14 Om zicht te blijven houden op de mogelijke ongewenste neveneffecten van accijnsverhogingen zoals illegale handel zullen de komende jaren in ieder geval Empty Pack Surveys worden uitgevoerd. Op 10 mei 2022 heeft u een Empty Pack Survey ontvangen waarin in 2021 in Nederland geraapte pakjes zijn onderzocht op herkomst.15 Het geraapte percentage illegale sigaretten was in 2019 1,7% en in 2021 bedroeg dit percentage 1,5%.
Heeft u zicht op het accijnsniveau van tabakswaren waarbij de marginale maatschappelijke kosten de marginale maatschappelijke baten overschrijden? Zo ja, waar ligt dat prijsniveau precies?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 7 is er geen MKBA met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren beschikbaar waaruit het accijnsniveau kan worden afgeleid waarbij de marginale maatschappelijke kosten de marginale maatschappelijke baten overschrijden. Bureau Ecorys heeft in 2018 onderzocht hoe rokers op accijnsverhogingen reageren en heeft daarbij gekeken hoe de inkomsten voor de overheid zich ontwikkelen tussen 2015 en 2030. Het blijkt dat jaarlijkse accijnsverhogingen van 5% in combinatie van een breed pakket van tabaksontmoedigingsmaatregelen (het MPOWER-pakket van de WHO) ondanks toenemende aankopen van tabak over de grens resulteert in hogere accijnsinkomsten voor de overheid. Hogere accijnzen compenseren de daling in verkopen, zelfs bij relatief hoge accijnsniveaus.16 Hieruit volgt ook dat de vraag relatief inelastisch is en dat het rookgedrag dus beperkt verandert bij kleine accijnswijzigingen. De reeds besproken MKBA tabaksontmoediging17 waarin scenario’s voor een rookvrije samenleving zijn doorgerekend schetst een vergelijkbaar beeld.
Een combinatie van accijnsverhogingen (5% of 10% per jaar) met het MPOWER-pakket van de WHO heeft een gunstig effect op prevalentie en arbeidsproductiviteit. Uiteraard zullen er geen accijnsinkomsten van tabak meer zijn als Nederland rookvrij is. Dat is in de komende jaren echter nog niet aan de orde.
Bent u het er mee eens dat grote verschillen in accijns tussen Europese Lidstaten de smokkel in tabakswaren in de hand werken? Waarom kiest u er niet voor om de hoogte van accijns op Europees niveau af te stemmen?
De Richtlijn tabaksaccijns zorgt voor harmonisatie tussen lidstaten doordat deze richtlijn verplicht toe te passen minimumtarieven kent voor tabaksproducten. Nederland heeft, in vergelijking tot andere Europese landen, relatief hoge accijnstarieven op tabaksproducten. De verwachting is dat de Europese Commissie medio 2023 met een voorstel tot wijziging van de Richtlijn tabaksaccijns komt. De kans is groot dat de Europese Commissie daarbij voorstelt de minimumtarieven te verhogen. Het kabinet zal de Kamer hierover informeren met het BNC-fiche.
Uit een onderzoek van het RIVM naar de grenseffecten van de accijnsverhoging van april 2020, blijkt dat er geen grote toename van grenseffecten door de accijnsverhoging heeft plaatsgevonden.18 Echter speelde de gevolgen van covid-19 wel door de resultaten heen, waardoor het moeilijk is conclusies te verbinden aan de resultaten. Daarbij acht het RIVM het niet waarschijnlijk dat een groot deel van de Nederlandse rokers bij verdere prijsstijgingen vaker naar het buitenland zal reizen om daar rookwaren te kopen. Daarnaast suggereert ander onderzoek dat de geneigdheid om over de grens tabaksproducten te kopen afneemt naarmate men verder van de grens woont.19 Het percentage van mensen dat zegt te stoppen met roken blijft echter stijgen naarmate de accijns op tabaksproducten toeneemt.
Kunt u aangeven hoe er nu wordt samengewerkt met Europese opsporingsdiensten in het tegengaan van illegale handel in tabakswaren? Bent u bereid deze samenwerking te intensiveren?
De aanpak van illegale handel in tabakswaren moet ook in Europees verband gebeuren. Onder andere het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en Europol zien op Europees niveau op de handhaving van de illegale handel in tabakswaren. In het kader van de EU EMPACT-samenwerking (EMPACT staat voor het European multi-disciplinary platform against criminal threats) wordt voortdurend door nationale en Europese handhavings- en opsporingsdiensten en Openbaar Ministeries van de diverse lidstaten opgetreden tegen illegale tabaksproducten en het tegengaan van accijnsfraude. Dit blijkt ook uit de resultaten van de EU EMPACT samenwerking in 2021.20 Die samenwerking leidde onder meer tot de inbeslagname van 512,7 miljoen sigaretten, 1,61 miljoen kilo ruwe tabak en fijngesneden tabak en het oprollen van 365 plekken voor de productie en/of het versnijden en/of het opslaan van illegale tabak. Op nationaal niveau zijn de FIOD, de Douane en het Openbaar Ministerie hierbij betrokken. Daarnaast zet Nederland zich in voor de verplichtingen uit het FCTC-protocol. Deze internationale samenwerking zorgt voor wederzijdse bijstand tussen autoriteiten. Controle op illegale handel is mogelijk door deze gezamenlijke Europese opsporing en samenwerking. Nederland werkt al intensief samen met de verschillende Europese opsporingsdiensten. Er is op dit moment geen aanleiding om de samenwerking te intensiveren. Indien uit de praktijk blijkt dat deze samenwerking geïntensiveerd dient te worden, sta ik daarvoor open.
Het bericht ‘Ouders omgekomen Bram (12) uit Haaksbergen willen verbod op klaphamer’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouders omgekomen Bram (12) uit Haaksbergen willen verbod op klaphamer»?1
Ja, we zijn bekend met het bericht. Het is een tragisch incident dat een kind het leven heeft gekost. We leven mee met de nabestaanden.
Klopt het dat een «klaphamer», een metalen installatie om bijvoorbeeld magnesiumpoeder te laten exploderen, niet als vuurwerk wordt geclassificeerd en derhalve ook niet onder het Vuurwerkbesluit valt? Klopt het voorts dat het mengsel van zwavel en natriumchloraat nog harder knalt dan nitraten of carbid?
Het klopt dat een klaphamer een metalen installatie is, waarmee iemand in combinatie met het gebruik van bepaalde stoffen harde knallen kan produceren. Het kan worden vergeleken met het gebruik van een melkbus, waarmee in combinatie met het gebruik van carbid harde knallen worden geproduceerd. Het is geen vuurwerkartikel en valt niet onder het Vuurwerkbesluit. De verschillende stoffen of mengsels kunnen onder omstandigheden harde knallen produceren. Hoe hard een knal is hang samen met de hoeveelheid en de manier waarop een stof wordt gebruikt.
Bestaat er reeds regelgeving rond dit soort installaties? Zo ja, welke en hoe is het toezicht op de naleving van deze regels vormgegeven? Is de toezichthouder Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op de hoogte van de gevaren van klaphamers? In hoeveel gemeenten is in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) het gebruik van klaphamers verboden en in hoeveel gemeenten is de burgemeester bevoegd vergunningen af te geven voor het gebruik van klaphamers?
Klaphamers worden in sommige regio’s gebruikt om tijdens de jaarwisseling knallen te produceren. Het zijn door particulieren zelfgemaakte constructies. Ze worden niet fabrieksmatig geproduceerd. Er is geen CE-keuring en geen landelijke regelgeving voor klaphamers. Het gebruik van de klaphamer zelf is niet in een wet vastgelegd en er is geen toezichthouder aangewezen. Gemeenten kunnen een verbod op het gebruik van dit soort installaties in de Algemene Plaatselijke Verordening opnemen. Een aantal gemeenten heeft een verbod op het gebruik van klaphamers in de APV opgenomen, zoals gemeenten Steenbergen en Twenterand. Ook gemeente Elburg en Haaksbergen zijn bezig met het inregelen van een verbod van het gebruik van klaphamers in de APV. Er is geen totaaloverzicht beschikbaar. Het verlenen van een vergunning in de zin van een meldingsplicht voor het gebruik van klaphamers is een lokale bevoegdheid op grond van de APV. Volgens de VNG is er nog geen gemeente die een dergelijke vergunningsplicht heeft ingevoerd. In samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt rond september 2023 aan gemeenten informatie verstrekt over de gevaren en risico’s van het gebruik van klaphamers, zodat gemeenten een afweging kunnen maken om het gebruik van klaphamers lokaal te verbieden.
Het is in het algemeen niet toegestaan om anderen in gevaar te brengen door activiteiten. In dit geval heeft het gebruik van een klaphamer een dodelijk ongeval veroorzaakt. Het toebrengen van letsel of schade aan anderen kan onder de Strafwet en/of het Burgerlijk wetboek vallen. Daarnaast kunnen impactgevoelige explosieve stoffen of mengsel die in combinatie met de klaphamer gebruik worden – zoals kaliumchloraat – onder de Wet precursoren voor explosieven vallen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving op naleving van de Wet precursoren voor explosieven door marktdeelnemers (producenten, distributeurs, groothandels en detailhandel). De politie is belast met de opsporing op grond van de Wet precursoren voor explosieven en kan strafrechtelijk handhaven.
Heeft u inzicht in het aantal ongevallen met klaphamers of soortgelijke installaties over de laatste tien jaren?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal ongevallen met klaphamers. VeiligheidNL registreert sinds 2019 jaarlijks ongevallen met carbid. Van alle letsels is tijdens de afgelopen jaarwisseling (2022–2023) 10 procent veroorzaakt door carbid.
Bent u het eens met de stelling dat uniforme regelgeving om het gebruik van klaphamers te verbieden wenselijk is en hoe staat u tegenover het onderbrengen van klaphamers onder het Vuurwerkbesluit? Zo ja, wanneer kunt u een voorstel hiertoe in procedure brengen? Zo nee, waarom niet?
Het Vuurwerkbesluit stelt regels voor de handel, de opslag en het gebruik van vuurwerk en is niet bedoeld voor het reguleren van andersoortige constructies die gevaar kunnen opleveren, zoals klaphamers.
Gemeenten kunnen een verbod op het gebruik van klaphamers opnemen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Dit biedt de mogelijkheid om overlast te voorkomen en indien nodig tijdig in te grijpen als dit apparaat wordt gebruikt en voor onveilige situaties leidt. Dat maakt dat het niet nodig wordt geacht om dit ook landelijk te verbieden door het Vuurwerkbesluit aan te passen.
Het bericht dat er cruciale informatie ontbreekt in een proces-verbaal |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht en de rechterlijke uitspraak dat het weglaten en het anders weergeven van bepaalde feiten uit een proces-verbaal (wederom) leidt tot een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie (OM) door de rechter?1
Ik doe op dit moment geen uitspraken over deze zaak, omdat het onderzoek nog loopt en ik dat niet wil beïnvloeden.
Is het gebruikelijk dat iemand niet op de hoogte wordt gesteld van een veroordeling van een agent voor het plegen van geweld tegen de betreffende persoon?
Zoals u weet ga ik niet in op individuele zaken. In het algemeen kan ik u meegeven dat als iemand aangifte doet deze aangever desgewenst op de hoogte wordt gehouden van de voortgang van het onderzoek.
Bent u het eens met de stelling dat het zeer zorgwekkend is dat dit niet het eerste voorbeeld is, ook niet bij de Rotterdamse politie, waarbij blijkt dat een proces-verbaal grote discrepanties laat zien met ander bewijsmateriaal, zoals camerabeelden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?2, 3, 4
In algemene zin wens ik te benadrukken dat doelbewust verkeerde informatie in een proces-verbaal zetten zeer kwalijk en zorgelijk is. Een proces-verbaal is een ambtshalve opgemaakt document waarin feiten en waarnemingen met redenen van wetenschap staan vermeld. In een proces-verbaal dienen alle elementen te worden opgenomen die voor een rechter bij een eventuele rechtszaak relevant zijn. Indien hier twijfel over bestaat dient zorgvuldig onderzocht te worden of in een proces-verbaal foutieve informatie staat.
Transparantie over het gebruik van geweld door de politie en het afleggen van verantwoording hierover zijn begrippen die in een democratische rechtsstaat onlosmakelijk verbonden zijn met het geweldsmonopolie van de overheid. Op dit moment doet de Rijksrecherche in opdracht van het Openbaar Ministerie onderzoek naar desbetreffende zaak bij de Rotterdamse politie.
Kunt u duiden wat de beoordeling «proportioneel maar niet professioneel» inhoudt en of hier doorgaans een berisping op volgt?
Het aanwenden van geweld moet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Ambtsinstructie gemeld worden. Bepaalde vormen van geweldsaanwending (zie artikel 17, derde lid, van de Ambtsinstructie)5 worden vervolgens beoordeeld door de politiechef van de eenheid. Deze wordt daarin geadviseerd door een sectorhoofd en door de commissie geweldsaanwending. Dat gebeurt aan de hand van onderstaand toetsingskader voor de professionaliteit van de geweldsaanwending, dat bestaat uit het wettelijk kader en ook de eisen van vakmanschap. Het kan voorkomen dat een geweldsaanwending wel voldoet aan het wettelijk kader, waaronder het vereiste van proportionaliteit (het geweld staat in verhouding tot het beoogde doel)(conform artikel 7 Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie), maar niet aan de eisen van vakmanschap.
1. Rechtmatige uitoefening van je bediening
Respectvol
2. Het doel rechtvaardigt het toegepaste geweld, mede gelet op de hieraan verbonden risico’s en gevaren.
Voorspelbaar en betrouwbaar
3. Aan het geweld is zo mogelijk een waarschuwing voorafgegaan.
De-escalerend
4. Subsidiariteit: het toegepaste geweld is het minst ingrijpende middel.
Zorgvuldig
5. Proportionaliteit: het toegepaste geweld staat in verhouding tot het beoogde doel.
Moedig, maar niet overmoedig
6. Het geweldsmiddel is afgegeven, de politieambtenaar is getraind in het toepassen van geweld en de Ambtsinstructie en Politiewet zijn nageleefd.
Wanneer sprake is van niet-professioneel handelen betekent dat niet automatisch dat tevens sprake is plichtsverzuim. Maar uiteraard kan het handelen zodanig afwijkend zijn dat wel degelijk sprake is van plichtsverzuim en disciplinair verwijtbaar handelen. In dat geval kan een disciplinair onderzoek worden ingesteld in opdracht van de Korpschef als sprake is van vermoedelijk plichtsverzuim en nader onderzoek nog gewenst is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Als uit dit disciplinair onderzoek blijkt dat er sprake is van plichtsverzuim kan een disciplinaire straf worden opgelegd. Er zijn verschillende straffen die in dat kader kunnen worden opgelegd, van een schriftelijke berisping tot onvoorwaardelijk strafontslag.
Bent u het eens met de stelling dat het vragen oproept dat de officier van justitie niet meer kan achterhalen waarom de betreffende beelden niet aan een dossier zijn toegevoegd, maar dat er tegelijkertijd gedacht wordt aan «miscommunicatie tussen afdelingen»? Wordt dit intern onderzocht?
Het Openbaar Ministerie heeft laten weten deze zaak intern te evalueren. Ik kan niet vooruitlopen op de resultaten van deze evaluatie.
Bent u nog steeds van mening dat men zich bij het OM en de politie wel voldoende bewust is van het effect wat dergelijk optreden heeft in het vertrouwen van mensen in de rechtstaat, het functioneren van de politie en de gevolgen binnen de politie zelf?5
Integriteit is een van de vier kernwaarden van de politie en een belangrijke bouwsteen voor de politieorganisatie. De politie werkt aan een ethisch werkklimaat, waarin integriteit bevorderd wordt en onderdeel is van het dagelijks handelen. De politie beschikt over een duidelijk handelingskader en een palet aan instrumenten om de integriteit van de organisatie te bevorderen en te bewaken. Medewerkers die toch over de schreef gaan, worden onderzocht en zo nodig bestraft. Het OM en de politie zijn zich dan ook terdege bewust dat het vertrouwen van de samenleving in de rechtsstaat voor een belangrijk deel afhangt van het optreden en de wijze waarop hieraan opvolging wordt gegeven.
Ziet u na deze uitspraak wel aanleiding voor specifieke maatregelen binnen het Rotterdamse politiekorps? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar de voorliggende casus doet de Rijksrecherche in opdracht van het OM op dit moment een onderzoek. Zodra dit onderzoek is afgerond kan worden bepaald of er nog nadere stappen ondernomen moeten worden. Ik kan u daarom na het onderzoek van de Rijksrecherche informeren over een mogelijk vervolg.
De inzet van voorspellende algoritmes met betrekking tot kinderen |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen (SP), Peter Kwint (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de politie gebruik wil blijven maken van voorspellende algoritmes die betrekking hebben op kinderen, het zogenaamde ProKid Plus, waarbij met behulp van algoritmes wordt ingeschat hoe groot de kans is dat een kind een geweldsdelict pleegt?1
Nee, de politie maakt geen gebruik meer van het algoritme ProKid Plus. Voor en na het eenmalige gebruik in juli 2016 is het algoritme ProKid Plus niet gebruikt door de politie. Het algoritme is ook niet doorontwikkeld.
Bij de politie is gestart met de ontwikkeling van een nieuw alerteringssysteem met een heel ander algoritme, ProKid 23-, dat gericht zal zijn op het versterken van de informatiepositie over jongeren tot 23 jaar die mogelijk (verder) afglijden naar criminaliteit. Doel is dat dit zal kunnen bijdragen aan de signalerende taak van de politie. Het alerteringssysteem is nog niet gebouwd. De politie heeft aangegeven dat de politie vanuit strikte juridische en ethische kaders zal bekijken óf en hoe dit alerteringssysteem ingezet kan worden. Besluitvorming hierover heeft nog niet plaatsgevonden en is niet aan de orde op korte termijn.
Een dergelijk algoritme zal wanneer deze eventueel in gebruik wordt genomen – gezien het feit dat er naar aanleiding van de uitkomsten daarvan mogelijk interventies plaatsvinden – worden opgenomen in het algoritmeregister van de politie.
Ten slotte is het goed om te vermelden dat er ook een risicotaxatie instrument ProKid 12- is geweest. Dit risicotaxatie instrument was onderwerp van het WODC-onderzoek waarnaar verwezen wordt in vraag 10. Dit risicotaxatie instrument is nooit voor de Top400 aanpak gebruikt. De politie geeft aan dat ook dit instrument niet meer in gebruik is.
Door welke instanties wordt dit algoritme gebruikt?
De gemeente Amsterdam en de politie hebben bij mij aangegeven dat het algoritme van het risicotaxatie instrument ProKid Plus niet in gebruik is.
De gemeente Amsterdam heeft bij mij aangegeven dat ProKid Plus eenmalig als proef is gebruikt in juli 2016 bij de instroom in de Top400-aanpak. In een recente brief d.d. 17 november 2022 over «Recente media-aandacht voor de Top400-aanpak» van burgemeester Halsema van Amsterdam aan de gemeenteraad van Amsterdam gaat zij in op deze proef.2
In de brief is onder andere vermeld dat destijds eenmalig een proef is gedaan om instroom in de Top400-aanpak te laten plaatsvinden op basis van het wetenschappelijk gevalideerde risicotaxatie instrument ProKid Plus, dat ontwikkeld is door de politie.3, 4 Wel is toen bepaald dat een persoon behalve door ProKid Plus ook minimaal een keer als verdachte moest zijn aangehouden. Personen die alleen getuige of slachtoffer van een delict waren, kwamen dus ook toen niet in de Top400-aanpak.5 Bovendien vond voor instroom bij alle personen een handmatige controle plaats of het logisch of proportioneel was dat iemand zou instromen in de Top400-aanpak.
Na deze proef is besloten om niet met ProKid Plus verder te gaan, omdat – hoewel ProKid Plus wetenschappelijk gevalideerd is – bleek dat de complexe weging van verschillende risicofactoren vrij technisch is en daarmee moeilijk navolgbaar voor betrokkenen. Dit was het signaal vanuit de jongeren en hun ouders en dit is door de gemeente Amsterdam serieus genomen. Dat maakt dat de gemeente gestopt is met het gebruik van ProKid Plus, zo heeft de gemeente bij mij aangegeven.
Wie houdt er toezicht op het gebruik van dit algoritme en hoe gebeurt dit?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het ProKid Plus risicotaxatie instrument eenmalig gebruikt en niet meer in gebruik.
De politie zal vanuit strikte juridische en ethische kaders bekijken of en hoe het nog te bouwen nieuwe alerteringssysteem ProKid 23- ingezet kan worden. In de beantwoording van vraag 5 wordt verder ingegaan op die kaders.
In algemene zin is er zeker sprake van toezicht op algoritmen. Dat gebeurt in eerste instantie intern en vervolgens extern door sectorale toezichthouders. Voor de politie geldt dat toezicht op algoritmen wordt vormgegeven door het toezicht op de taakuitvoering door de Inspectie van Justitie en Veiligheid, toezicht op verwerking van persoonsgegevens door de Autoriteit Persoonsgegevens en toezicht op de doelmatigheid van de taakuitvoering door de Algemene Rekenkamer.
Het kabinet versterkt daarnaast het gehele toezichtslandschap vanaf 2023 door het aanstellen van een algoritmetoezichthouder bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Uitgangspunt is dat het bestaande toezichtslandschap intact blijft. De algoritmetoezichthouder richt zich in eerste instantie op delen van sector-overstijgende kennis en expertise, het komen tot gezamenlijke normuitleg en het versterken van samenwerking tussen toezichthouders op het gebied van algoritmen en artificiële intelligentie (AI). U bent inmiddels recent geïnformeerd over de inrichting, doelen en activiteiten van de algoritmetoezichthouder.
Kunt u openbaar maken op basis van welke data en welke parameters dit algoritme wordt ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is ProKid Plus eenmalig gebruikt en niet meer in gebruik.
ProKid Plus was, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, een door de politie ontwikkeld en wetenschappelijk gevalideerd risicotaxatie instrument dat op basis van informatie uit de bronsystemen van de politie (zoals delict, rol en leeftijd) inschatte welke jongeren doorgroeien in de (zware) criminaliteit.6, 7
In het in noot 2 vermelde wetenschappelijke rapport zijn (in bijlage 2) de gebruikte variabelen vermeld.
Vindt u het wenselijk als er op basis van een voorspellend algoritme preventieve bestuursrechtelijke maatregelen genomen worden, die rechtstreekse gevolgen hebben voor deze kinderen en hun families? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ik lees deze vraag vanuit het belang van de preventieve aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) criminaliteit en de actuele zorg over bepaalde jongeren in een kwetsbare situatie. Het kabinet zet stevig in om samen met diverse betrokken partners, zoals de gemeenten en de politie, in een brede domeinoverstijgende preventieve aanpak te voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van 8 tot en met 27 jaar in aanraking komen met criminaliteit of daarin verder doorgroeien. Het gaat hierbij ook om het bieden van begeleiding, hulp en perspectief met kansrijke en effectieve interventies in soms heftige en schrijnende situaties.
Onderzoek van onder andere het WODC laat immers zien dat crimineel gedrag op jonge leeftijd een belangrijke voorspeller is voor een langdurige en ernstige criminele carrière. Daders die een overval, straatroof of woninginbraak plegen als hun debuutdelict en daarbij minderjarig zijn hebben de grootste kans om uit te groeien tot een veelpleger.8, 9 Het lijkt dan ook belangrijk om vroegtijdig in te grijpen, zo geven de onderzoekers aan.10 Ook andere risicofactoren die zich in de kindertijd opstapelen (zoals gezinsproblematiek, middelengebruik en agressief gedrag), zo vermeldt de burgemeester van Amsterdam in haar brief, vergroten de kans op crimineel gedrag.
Dit benadrukt het belang van vroeg signaleren en ingrijpen, waarbij onder andere het bieden van een combinatie van zorg en veiligheid, inclusief waar nodig een stok achter de deur, voor jongeren en hun gezinnen de insteek is. Daarbij worden verschillende kansrijke en effectieve interventies (door)ontwikkeld en ingezet. Het gebruik van ProKid Plus paste destijds in de gemeente Amsterdam binnen de aanpak van vroeg signaleren en ingrijpen en stond niet op zichzelf, zo is ook vermeld in de brief van de burgemeester van Amsterdam.
De burgemeester van Amsterdam heeft in de vergadering van de Raadscommissie Algemene Zaken van 15 december jl. hard afstand genomen van ProKid Plus en aangegeven dat ze geen enkel plan heeft in de richting van enig gebruik van ProKid Plus of een ander algoritme als selectiecriterium voor de instroom.
De ervaringen met ProKid Plus onderstrepen het belang van goede waarborgen voor het gebruik van algoritmen, waar de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met de Minister voor Rechtsbescherming extra aandacht voor heeft. Ik verwijs u in dat kader naar (onder andere) de werkagenda Digitalisering voor specifieke ambities op dat vlak.11 Kort gezegd is het uitgangspunt dat de inzet van algoritmische systemen met mogelijke rechtsgevolgen die niet uitlegbaar zijn niet ingezet worden en dus niet wenselijk zijn. Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 3 vindt de inzet van algoritmen met mogelijke rechtsgevolgen niet plaats in een juridisch vacuüm. Onder andere in de kabinetsreacties op drie algoritmeonderzoeken12. De nieuwe systeemtechnologie» is hier eerder (ook) op in gegaan.13
In deze brieven wordt toegelicht dat er een kader is dat algoritmische besluitvorming reguleert: de Grondwet en de fundamentele mensenrechten vereisen dat een inbreuk op een recht alleen is toegelaten indien deze wettelijk is geregeld en noodzakelijk en proportioneel is. Domein-specifieke wetgeving reguleert de bevoegdheid waaruit besluitvorming volgt; het bestuursprocesrecht stelt regels aan besluitvorming, zoals de motivering ervan en hoor en wederhoor. De privacy- en gegevensbeschermingswetgeving (waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)/Wet politiegegevens (Wpg)) stelt regels aan het gebruik van persoonsgegevens en geautomatiseerde besluitvorming met behulp van persoonsgegevens. Het non-discriminatierecht verbiedt het maken van een (ongerechtvaardigd) onderscheid tussen mensen. Het moet vanzelfsprekend zijn dat de overheid volgens deze juridische kaders werkt, ook bij het gebruik van algoritmen. In elke fase van de levenscyclus van algoritmische besluitvormingssystemen (ontwerpen, bouwen, testen, gebruiken en monitoren) moet aandacht zijn voor de risico’s voor mensenrechten.
Om deze wettelijke verplichtingen handvatten te geven en overheidsorganisaties te ondersteunen bij de naleving hiervan is een mensenrechtentoets (IAMA: Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmen) en een handreiking non-discriminatie by design ontwikkeld. Daarnaast wordt er gewerkt aan een implementatiekader voor de inzet van algoritmen door de overheid en wordt in het kader van transparantie door overheidsorganisaties gewerkt aan algoritmeregisters waar ten minste hoog risico algoritmen in worden opgenomen.14, 15
Naast de bestaande wettelijke verplichtingen is specifiek voor AI-systemen met een hoog risico voor mensenrechten, de gezondheid en veiligheid Europese wetgeving (een AI-verordening) in voorbereiding die met name de ontwikkelingsfase van deze systemen verder reguleert. Deze conceptwetgeving is in belangrijke mate van toepassing op algoritmische besluitvormingssystemen bij de overheid. Deze concept verordening verbiedt een aantal AI-toepassingen die onaanvaardbare risico’s voor onder meer mensenrechten met zich meebrengt. Voor AI-systemen met een hoog risico is voorzien in een set eisen aan de ontwikkeling en ingebruikname van deze systemen waaraan aantoonbaar moet worden voldaan (waarin mensenrechten worden meegenomen).
In het kader van rechtsbescherming bij de inzet van algoritmen is naar aanleiding van de inzet van Nederland in dat verband een klachtrecht opgenomen in de Raadstekst van de AI-verordening. Met deze extra rechtsingang kunnen burgers en consumenten een klacht indienen bij de toezichthouder wanneer zij vermoeden dat een gebruikt AI-systeem niet aan de eisen van de verordening voldoet.
Naast de EU werkt ook de Raad van Europa (RvE) aan een juridisch raamwerk voor AI in de vorm van een verdrag, specifiek om mensenrechten en de democratische rechtsstaat te beschermen. Het voorstel van de RvE bevat fundamentele principes en regels die ervoor moeten zorgen dat het ontwerp, de ontwikkeling en de toepassing van AI-systemen in overeenstemming zijn met de eerbiediging van de mensenrechten, het functioneren van de democratie en de bescherming van de rechtsstaat. Hoewel er in nationaal en Europees verband het nodige loopt op het wetgevende terrein, blijft het kabinet alert op de toekomstbestendigheid én naleving van de juridische kaders in relatie tot algoritmen.
In het antwoord op vraag 8 wordt nader ingegaan op de benodigde rechtsbescherming en de waarborgen die daarmee samenhangen.
Zijn jeugdigen die uit dit algoritme komen vaker onderwerp van onderzoek van de politie en bijvoorbeeld staande houdingen? Worden de profielen gebruikt in het toezicht op straat?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het risicotaxatie instrument ProKid Plus niet meer in gebruik. De gemeente Amsterdam en de politie hebben mij laten weten dat het antwoord op deze vraag «Nee» is. Er is geen ander gebruik gemaakt door de politie van dit algoritme.
Zie ten aanzien van de waarborgen en de werkwijze ook de beantwoording van de vragen 5, 7 en 8.
Welke inzet van jeugdzorg volgt op basis van het voorkomen in de top400? Kunt u aangeven of deze zorg vrijwillig of onder dwang wordt ingezet?
In de voornoemde brief van de burgemeester van Amsterdam staat dat de Top400 integrale en persoonsgerichte regie biedt aan jongeren van 12 tot en met 23 jaar die meermaals door de politie zijn aangehouden als verdachte van een misdrijf (minstens een van die aanhoudingen moet zijn geweest voor een high impact crime-delict17 en bij wie bovendien meerdere zorgelijke signalen zichtbaar zijn
).18, 19, 20 Over deze jongeren bestaat vanuit zorg, sociaal domein en veiligheid de vrees dat zij zonder ingrijpen verder afglijden in de criminaliteit. Een persoon stroomt in op basis van vaste en objectieve criteria. Tevens worden in voornoemde brief de partners uit de werelden van veiligheid, zorg en sociaal domein genoemd. De Top400 heeft drie doelstellingen: 1) het terugdringen van recidive (vooral van high impact crime delicten, zoals straatroven, inbraken en overvallen) en daarmee het beschermen van de samenleving, 2) het verbeteren van het toekomstperspectief van de betreffende jongere en 3) het voorkomen van afglijden van minderjarige broertjes en zusjes in de criminaliteit. Binnen de aanpak is veel aandacht voor begeleiding (terug) naar school/opleiding, hulp bij schulden, het vinden van werk of passende dagbesteding en behandeling voor psychiatrische problematiek (trauma, verslaving en dergelijke) of andere (laagdrempelige) hulpverlening.
Samenvattend is de aanpak Top400 een gecoördineerde inzet van gemeente, politie, justitie en andere (zorg)instanties om crimineel gedrag terug te dringen en meer perspectief te bieden. Deze gecoördineerde inzet vindt plaats op grond van de eigen regels en bevoegdheden van de betrokken partijen. Iedere partner heeft zijn of haar eigen opdracht en beroepsethiek en werkt vanuit de eigen (wettelijke) kaders. Dit geldt ook voor jeugdzorg. Dit laatste kan zowel in het vrijwillig als het gedwongen kader, afhankelijk van de betreffende situatie.
Vindt u dat er voldoende rechtsbescherming is voor de kinderen en hun families die op basis van het ProKid Plus algoritme in een bestuurlijk programma worden geplaatst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd bij het antwoord op vraag 5 heeft rechtsbescherming bij de inzet van algoritmen de bijzondere aandacht van het kabinet. In algemene zin is het de verantwoordelijkheid van de diverse betrokken overheden en uitvoeringsorganisaties om de rechtsbescherming voor kinderen en hun families te waarborgen binnen de geldende wettelijke kaders.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het risicotaxatie instrument ProKid Plus eenmalig ingezet en niet meer operationeel. Plaatsing op de lijst Top400 is geen juridische sanctie of maatregel. Zie ook het antwoord op vraag 7.
De gemeente Amsterdam heeft bij mij aanvullend het volgende aangegeven. De instroom in de Top400-aanpak op basis van de Top400-criteria is geen besluit in de zin van de Awb.21 Er staat dan ook er geen bezwaar of beroep open tegen de plaatsing op de lijst Top400 of Top600. Binnen de aanpak worden persoonsgegevens uitgewisseld tussen partijen voor het bereiken van de doelen van de aanpakken. Alle personen over wie persoonsgegevens worden verwerkt, hebben rechten op grond van de AVG, waaronder het recht om te verzoeken tot het wissen van persoonsgegevens. Personen die in de aanpak zijn opgenomen worden gewezen op deze rechten door middel van een AVG-bijlage bij de notificatiebrief die ze bij het moment van instroom in de aanpak persoonlijk uitgereikt krijgen.22
Wanneer een dergelijk verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens binnenkomt wordt het verzoek beoordeeld en neemt, in het geval van de Top600 en de Top400 en de andere integraal persoonsgerichte aanpakken van het regionale Actiecentrum Veiligheid en Zorg (AcVZ), de burgemeester een besluit op dit verzoek. Indien het verzoek tot het wissen van persoonsgegevens wordt afgewezen, kan de betrokkene een bezwaarprocedure starten. Dit is sinds de start van de Top600 en Top400 een aantal keer voorgekomen. Tot nu toe is geen enkel bezwaar op een afgewezen verzoek tot verwijdering gegrond verklaard.
Wordt het gezinnen en kinderen vermeld dat zij door het algoritme zijn opgenomen in de top400? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dan ook bekend op basis van welke gegevens de jeugdigen zijn opgenomen zodat zij de kans hebben of krijgen om zich te verdedigen tegen de verdenking dat ze potentieel crimineel zijn of worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het risicotaxatie instrument ProKid Plus eenmalig gebruikt in juli 2016 en niet meer operationeel.
De gemeente Amsterdam heeft bij mij aangegeven, dat – indien personen instromen in de Aanpak Top400 – zij en hun ouders/verzorgers (van minderjarigen) hierover worden geïnformeerd. Zij kunnen via direct contact met de regisseur en individuele periodieke uitvoeringsoverleggen hun visie delen over het plan van aanpak en de uitvoering hiervan. Ook worden ouderbijeenkomsten georganiseerd met als doel ouders van jongeren in de aanpak zo goed mogelijk te informeren, te betrekken en hun ervaringen te horen.
Broertjes en zusjes (of minderjarige kinderen van personen in de aanpak) komen alleen op de lijst Top400/Top600 als zij zelf aan de criteria voldoen.
In voornoemde brief van de burgemeester van Amsterdam wordt aangegeven dat de aanpak verder zal worden verbeterd op het vlak van het structureel beter betrekken van ouders en het goed uitleggen hoe de aanpak werkt.
Verder verwijs ik naar voornoemde brief van de burgemeester van Amsterdam.
Kunt u aangeven wat er is gedaan met de aanbevelingen van het WODC, dat in 2011 stelde dat bij de pilot geen van de politiekorpsen een goed functionerend ProKid Plus programma had?3
Het onderzoek waar in de vraagstelling naar wordt verwezen betreft een ander instrument, namelijk het instrument ProKid 12-. ProKid 12- is in 2019 uitgefaseerd en is niet meer in gebruik.
Kunt u aangeven welke andere onderzoeken zijn gedaan en wat daar de conclusie van was met betrekking tot het ProKid Plus algoritme? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1, waarin is aangegeven dat het risicotaxatie instrument ProKid Plus door wetenschappelijk onderzoek is gevalideerd. Dat onderzoek gaat over de predictieve validiteit (de betrouwbaarheid van de voorspellende waarde) van het vroegsignaleringsinstrument ProKid Plus.24 De samenvattende conclusie van dat onderzoek was dat de resultaten een overtuigend bewijs leveren voor de predictieve validiteit van ProKid Plus.
Er is in de digitale archieven van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en ook in openbare bronnen gezocht naar onderzoeken ten aanzien van ProKid Plus op de zoektermen ProKid, Pro Kid, Top400 en Top 400.25 Op basis daarvan zijn geen andere onderzoeken aangetroffen die betrekking hebben op Pro Kid Plus.
Heeft u adviezen en annotaties gekregen als het gaat om de ontwikkeling van het ProKid Plus algoritme? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
Er is in de digitale archieven op het Ministerie van Justitie en Veiligheid gezocht naar adviezen of annotaties ten aanzien van de ontwikkeling van ProKid Plus op de zoektermen ProKid, Pro Kid, Top400 en Top 400.26 Er zijn geen adviezen of annotaties of andere documenten gericht aan bewindspersonen aangetroffen.
Zijn er privacy-impactanalyses of analyses over bescherming persoonsgegevens gemaakt over/van ProKid? Kunt u deze delen met de Kamer?
Ten tijde van het eenmalig gebruik van ProKid Plus schreef de Wpg nog niet voor dat er een privacy-impactanalyse moest worden gemaakt.
Van de in de beantwoording in vraag 1 genoemde ProKid 23- is nog geen privacy-impactanalyse gemaakt, omdat deze nog in ontwikkeling is. Een dergelijke impact-analyse (gegevensbeschermingeffectbeoordeling) zal wel onderdeel uitmaken van de genoemde beoordeling binnen strikte juridische en ethische kaders óf en hoe dit alerteringssysteem ingezet kan worden.
In hoeverre wordt het ProKid Plus algoritme gebruikt om tot kostenbesparingen te komen op bijvoorbeeld jeugdzorg? Bent u het met ons eens dat het belang van het kind hierin voorop zou moeten staan en niet de economische effecten? Kunt u antwoord toelichten?4
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het risicotaxatie instrument ProKid Plus niet meer in gebruik. De reden voor het (eenmalige) gebruik van het instrument was niet om tot kostenbesparingen te komen, ook niet in de jeugdzorg. Het algoritme is ontwikkeld om de signalering vanuit de politie te verbeteren.
Ik ben het met u eens dat bij de toepassing van instrumenten het belang van het kind voorop moet staan.
Vindt u het wenselijk dat jeugdigen op basis van algoritmen in de top400 zijn geplaatst zonder dat zij strafbare feiten hebben gepleegd, maar simpelweg vanwege de politieke wens een top400 te hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Amsterdam heeft aangegeven dat de wijze waarop de vraag is verwoord niet wordt herkend, daar waar het gaat over dat plaatsing in de Top400 simpelweg zou gebeuren vanwege een politieke wens om een Top400 te hebben. Ik zou een dergelijke insteek ook niet wenselijk vinden.
In voornoemde brief van de burgemeester van Amsterdam wordt ten aanzien van de Top400 onder meer aangegeven dat het halen van een bepaald aantal niet het doel is en dat de Top400 nooit volledig gevuld is geweest. In de brief wordt verder ingegaan op de oorsprong, het doel en de gebruikte criteria van de Top400.
Ik wil nogmaals benadrukken dat – gezien de actuele zorg over de risico’s dat jongeren in de criminaliteit belanden of daarin verder afglijden – het kabinet stevig inzet om samen met diverse betrokken partners in een brede domeinoverstijgende preventieve aanpak te voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van 8 tot en met 27 jaar in aanraking komen met criminaliteit of daarin verder doorgroeien.28, 29
De gemeente Amsterdam heeft bij mij aangegeven dat de Top400-aanpak een voorbeeld is van vroeg signaleren en ingrijpen. In het antwoord op vraag 7 is de aanpak vrij uitgebreid beschreven. De gemeente Amsterdam gebruikt hierbij geen algoritmische selectieprogramma’s (zoals ProKid Plus). De Top400 maakt gebruik van cumulatieve criteria waarin aanhoudingen en zorgsignalen bij elkaar worden opgeteld.
Zie ook het antwoord op de vragen 5 en 8, waar het onder andere gaat over waarborgen die daar genoemd worden voordat een algoritme in een dergelijk geval gebruikt wordt.
Met wie worden de profielen en gegevens die door ProKid Plus zijn gemaakt/gegenereerd gedeeld en op welke wijze wordt gegarandeerd dat jeugdigen en hun families niet nodeloos worden achtervolgd door de inzet van dit algoritme?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het risicotaxatie instrument ProKid Plus eenmalig gebruikt en niet meer in gebruik. De gemeente Amsterdam heeft mij laten weten dat er geen profielen of gegevens zijn op basis van dat algoritme waarmee wordt gewerkt.
Daarnaast geeft de gemeente Amsterdam aan dat voor de gemeente en de Top400 geldt dat zij zorg draagt voor het beperken van risico’s wanneer het gaat om de inbreuk op de privacy van personen en voor een goede informatiebeveiliging. De gemeente heeft een privacy team en binnen het samenwerkingsband Actiecentrum Veiligheid en Zorg (AcVZ) is er een Privacy Expert Groep, met daarin privacy experts van de kernpartijen. Zij adviseren het AcVZ over vraagstukken rond gegevensdeling. Daarnaast adviseren de Functionaris Gegevensbescherming van de gemeente Amsterdam en de Commissie Persoonsgegevens Amsterdam over de gegevensdeling binnen de aanpak, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van een Data Protection Impact Assessments (DPIA) en het vaststellen van een regeling gegevensverwerking. De regeling gegevensverwerking van de Top400 wordt zorgvuldig actueel gehouden.30
Regisseurs en andere professionals die werken voor het samenwerkingsverband AcVZ worden regelmatig getraind in het in de praktijk toepassen van de juridische kaders rondom gegevensdeling. Ook hebben ze toegang tot privacy-juridisch advies van het privacy team van de gemeente Amsterdam en, wanneer relevant, de privacy-specialisten binnen hun moederorganisaties. Het uitwisselen van gegevens stopt na uitstroom uit de Top400. In het algemene convenant van het AcVZ en de gegevensregeling Top400 wordt ook ingegaan op de verwijdering van de gegevens.31
Tot slot verwijs ik hierbij naar het antwoord bij vraag 5, waar het gaat over de (wettelijke) waarborgen die gelden.
Het bericht ‘Kwart van gecontroleerde truckers bij bloemenveilig Aalsmeer zit mogelijk met drugs op achter het stuur’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Kwart van gecontroleerde truckers bij bloemenveilig Aalsmeer zit mogelijk met drugs op achter het stuur»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Door deel te nemen aan het verkeer onder invloed van drugs, brengen bestuurders zichzelf en andere verkeersdeelnemers in groot gevaar. Dat is onacceptabel. Rijden onder invloed van drugs is strafbaar op basis van artikel 8 van de Wegenverkeerswet. Het is dan ook een zorgelijk bericht dat een aantal van de gecontroleerde truckers in Aalsmeer een positieve uitslag van de speekseltest had die door de politie is afgenomen. Het kabinet zet zich in voor een effectieve aanpak van rijden onder invloed van drugs.
Gaat dit soort controles bij truckers vaker plaatsvinden nu bij bovengenoemde steekproef bleek dat er een hoog percentage truckers onder invloed van drugs rondreed?
De politie – die drugscontroles in het verkeer uitvoert door middel van speekseltesten – is doordrongen van het gevaar van het rijden onder invloed van welke rijgevaarlijke stof dan ook. De handhaving op drugsgebruik in het verkeer heeft dan ook doorlopend de nadrukkelijke aandacht. Controles op drugs in het verkeer vinden risico gestuurd plaats en ervaringen als deze bij de bloemenveiling in Aalsmeer, kunnen bijdragen aan het in de toekomst uitvoeren van specifieke controles gericht op deze doelgroep. Het initiatief daartoe en de prioritering daarvan ligt binnen de regionale eenheden van de politie en is onderdeel van keuzes die lokaal worden gemaakt aangaande politie-inzet. Er wordt op landelijk niveau geen prioritering gemaakt in controles aangaande specifieke doelgroepen, zoals truckers.
Kunt u aangeven in hoeverre in de afgelopen jaren drugscontroles onder truckers hebben plaatsgevonden? Is dit hoge percentage drugsgebruik onder truckers vergelijkbaar met resultaten van eerdere controles?
De politie registreert informatie over de individuele verdachten in het kader van drugscontroles in het verkeer, niet over beroepsgroepen of voertuigen.
Welke mogelijkheden ziet u nog voor het boeken van tijdwinst bij de uitvoering van drugscontroles, zodat in eenzelfde tijdsbestek meer chauffeurs gecontroleerd kunnen worden? Wordt hier onderzoek naar gedaan?
De speekseltester waar de politie mee is uitgerust sinds de inwerkingtreding van de wet drugs in het verkeer in 2017 geeft binnen enkele minuten een positief of negatief resultaat, maar is slechts een preselectiemiddel.
De speekseltest laat zien of er sporen van drugs in het speeksel aanwezig zijn en geeft een indicatie of de wettelijk vastgelegde grenswaarde daarmee overschreden wordt.2 Na een positieve speekseltest is een bloedonderzoek nodig om na te gaan of de wettelijk gestelde grenswaarde daadwerkelijk is overschreden en hoe hoog die overschrijding exact is. Voor het afnemen van een bloedmonster dient elke betrokken verdachte te worden aangehouden en overgebracht naar een politiebureau. De uitslag van het in een laboratorium onderzochte bloed dient als wettig bewijs voor rijden onder invloed, de indicatie van de speekseltest niet. De termijnen voor het bloedonderzoek zijn vastgelegd in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Daarin is vastgelegd dat het bloedonderzoek plaatsvindt binnen vier weken nadat het lab het bloed heeft ontvangen en dat de politie de bestuurder binnen een week na ontvangst van de uitslag informeert over de uitkomst. Op dit moment wordt de wet drugs in het verkeer van 2017 geëvalueerd. De evaluatie zal meer inzicht verschaffen in de effectiviteit van de handhaving op drugsgebruik in het verkeer en mogelijke verbeterpunten daarin identificeren. De Kamer wordt over de uitkomsten van de evaluatie geïnformeerd in het najaar van 2023.
Wat gebeurt er met de truckers waarvan na onderzoek blijkt dat zij met drugs achter het stuur zitten? Wordt er bij sanctietoepassing rekening gehouden met het feit dat zij van hun rijbewijs afhankelijk zijn in de uitoefening van hun werk? Wordt daarbij ook rekening gehouden met het feit dat zij voertuigen besturen die meer dan gemiddelde impact hebben op de grootte van een eventueel verkeersongeval?
De politie is bevoegd op grond van artikel 162 Wegenverkeerswet 1994 om na een positieve speekseltest en daaropvolgende bloedafname een rijverbod op te leggen aan de bestuurder voor de duur van maximaal 24 uur. Dit rijverbod is bedoeld om directe verdere gevaarzetting te voorkomen. In gevallen waarin na analyse van het bloed in een laboratorium blijkt dat een bestuurder van een vrachtauto onder invloed van drugs de vrachtauto heeft bestuurd, zal de politie proces-verbaal opmaken en het proces-verbaal insturen naar het Openbaar Ministerie (hierna: OM). Het OM zal een vervolgingsbeslissing nemen. In de Richtlijn voor strafvordering rijden onder invloed van alcohol en/of drugs en rijden tijdens een rijverbod3 is een aparte tabel opgenomen voor bestuurders van vrachtauto’s en autobussen, omdat de gevaarzetting bij rijden onder invloed in die gevallen groter is. Het OM eist bij bestuurders van een vrachtauto volgens de richtlijn in beginsel een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Ook bij first offenders en enkelvoudig gebruik. Bij bestuurders van personenvoertuigen is dat niet het geval. In die gevallen eist het OM op grond van de richtlijn bij first offenders en enkelvoudig gebruik een geldboete. Bij de sanctietoepassing – in het geval van het OM de strafeis of hoogte van de OM-strafbeschikking, wordt altijd rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in kwestie. Die omstandigheden kunnen ook de noodzaak van het rijbewijs voor de uitoefening van zijn of haar werk raken. In die gevallen waarin geen of een lagere onvoorwaardelijke rijontzegging wordt geëist, dan wel niet bij OM-strafbeschikking wordt opgelegd, zal dit vaak wel leiden tot een hogere boete of taakstraf. Naast het strafrechtelijke traject, dient de politie in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving een mededeling drugs uit te brengen aan het CBR. Het CBR beoordeelt deze mededeling en legt vervolgens conform wet- en regelgeving een geschiktheidsonderzoek drugs op. In dit medisch-psychiatrisch onderzoek kijkt een psychiater of er al dan niet sprake is van misbruik van drugs. Als er sprake is van misbruik, dan verklaart het CBR de bestuurder «niet rijgeschikt» en wordt zijn rijbewijs ongeldig. Verder wordt op korte termijn een Educatieve Maatregel Drugs ingevoerd. Deze maatregel is gericht op het voorkomen van recidive door gedragsverandering. Beide bestuursrechtelijke maatregelen gelden voor elke rijbewijshouder. Er wordt dus geen rekening gehouden met de mate van afhankelijkheid van het rijbewijs voor bijvoorbeeld werk.
Wordt er onderzoek gedaan naar de oorzaken van het hoge percentage drugsgebruik onder truckers?
Nee, er wordt niet specifiek onderzoek gedaan naar de oorzaken van het hoge percentage drugsgebruik onder truckers.
In hoeverre werkt u samen met private ondernemingen zoals de bloemenveiling en transportbedrijven om bewustzijn te creëren omtrent drugsgebruik in het verkeer en in hoeverre worden deze bedrijven verantwoordelijk gehouden voor de aanpak daarvan?
Werkgevers zijn medeverantwoordelijk voor de gezondheid, veiligheid en welzijn van werknemers. Werkgevers kunnen inzetten op preventie van drugsgebruik door het opstellen van een alcohol, drugs en medicijnenbeleid4 binnen het bedrijf. Er is er op dit moment vanuit de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Justitie en Veiligheid geen concrete samenwerking met private ondernemingen om bewustzijn rondom drugsgebruik in het verkeer te vergroten. Voor wat betreft de vraag over een publiekscampagne om drugsgebruik in het verkeer omlaag te brengen, is onlangs een Communicatie Activatie Strategie Instrument (CASI)-traject afgerond waarbij het advies is om geen brede publieksvoorlichtingscampagne te voeren tegen middelengebruik in het verkeer. De doelgroepen en de uitwerking van de middelen zijn daarvoor te verschillend. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in de Kamerbrief Rijden onder Invloed in Nederland en uitvoering motie lid Eerdmans.5
Bent u bereid om in het kader van verkeersveiligheid breed in te zetten op een publiekscampagne om drugsgebruik in het verkeer omlaag te brengen?
Zie antwoord vraag 8.
Stalbezettingen |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel stalbezettingen, door activisten die tegen de veehouderij protesteren, hebben plaatsgevonden in 2022 (tot nu toe)?
In het jaar 2022 hebben er naar mijn weten géén stalbezettingen plaatsgevonden. De politie heeft aangegeven dat zij het aantal stalbezettingen niet uit de politiesystemen kan halen. Een stalbezetting is geen apart strafbaar feit en wordt dus niet op een eenduidige wijze geregistreerd.
Hoeveel stalbezettingen hebben plaatsgevonden in 2021?
In 2021 hebben er naar mijn weten géén stalbezettingen plaatsgevonden. De politie heeft aangegeven dat zij het aantal stalbezettingen niet uit de politiesystemen kan halen. Een stalbezetting is geen apart strafbaar feit en wordt dus niet op een eenduidige wijze geregistreerd.
Wel heeft een groep activisten van de Franse groepering «269 Libération Animale» in september van het jaar 2021 een kalverhouderij in Apeldoorn bezet waarbij een groep activisten zich in de slachterij hadden vastgeketend. Er zijn toen 84 verdachten aangehouden. Daarnaast zijn er in de laatste jaren meerdere (veelal) kleinschalige demonstraties geweest bij, met name, slachterijen en bij veehouderijen die met een stalbrand zijn geconfronteerd.