Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen in Afghanistan |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ank Bijleveld (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dit zijn de vier superdrones die het Nederlandse leger heeft gekocht»?1
Ja.
Hebt u toestemming gegeven de informatie in het artikel over Nederlandse betrokkenheid bij de inzet van een onbemand vliegtuig, een drone, naar buiten te brengen? Zo ja, waarom?
Ja. Naar aanleiding van de invoering van vier MQ-9 verkenningsvliegtuigen die op afstand bestuurd gaan worden2, heeft het Algemeen Dagblad het Ministerie van Defensie verzocht enkele militairen te interviewen die tijdens eerdere (internationale) missies beelden geanalyseerd en verwerkt hebben tot inlichtingenproducten. Defensie heeft aan dit verzoek meegewerkt om transparant te zijn over haar activiteiten en te laten zien welke kaders en procedures voor een zorgvuldige inzet gevolgd worden. Daarnaast vindt het Ministerie van Defensie het van belang om persoonlijke ervaringen van militairen te delen.
Wanneer en waar werd de in het artikel beschreven luchtaanval in Afghanistan, die volgde op het (mede) door Nederland verzamelen van inlichtingen, uitgevoerd?
De vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) betreffen «Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen in Afghanistan». Het krantenartikel waar hij naar verwijst gaat over de inzet door Nederland van een onbemand vliegtuig. Deze inzet betrof echter niet Afghanistan en werd evenmin uitgevoerd door Nederland.
Vanaf 2018 zette Nederland Processing Exploitation & Dissemination (PED-)capaciteit samen met een Target Support Cell (TSC) in voor de missie Inherent Resolve boven Irak. Vanaf 2019 werd deze capaciteit ook ingezet voor de missie Resolute Support in Afghanistan. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op respectievelijk 14 september 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 637) en 5 juli 2019 (Kamerstuk 28 676, nr. 321). De inzet van de Nederlandse PED-capaciteit is inmiddels beëindigd (Kamerstuk 27 924, nr. 784 van 19 mei jl.).
De Nederlandse PED-capaciteit voorzag in een behoefte aan tijdige beschikbaarheid van gevalideerde inlichtingen. Informatievergaring vanuit de lucht of de ruimte biedt de mogelijkheid een groot gebied te bekijken en vervolgens belangrijke objecten in meer detail te onderzoeken. Deze informatie is belangrijk voor de kennisopbouw over het operatiegebied en voor het targeting proces dat vooraf gaat aan luchtaanvallen van de coalitie. De noodzaak om tijdens operaties met grote precisie op te treden en materiële nevenschade of civilian harm zoveel mogelijk te voorkomen, maakt informatievergaring vanuit de lucht belangrijk. Nederlandse militairen analyseerden hierbij beelden afkomstig van onbemande vliegtuigen van coalitiepartners. Nederland is een van de weinige landen die in deze specifieke capaciteit kan voorzien.
Wat waren de gevolgen van de luchtaanval? Hoeveel mensen werden gedood? Wat is bekend over de identiteit van de slachtoffers? Zaten er ook burgers tussen? Zo nee, hoe is dat dan vastgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Sinds wanneer draagt Nederland door middel van betrokkenheid bij inzet van drones bij aan bombardementen in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen heeft Nederland via betrokkenheid bij de inzet van een of meerdere drones bijgedragen aan luchtaanvallen in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen van deze luchtaanvallen, ook wat (mogelijke) burgerslachtoffers betreft?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn bij deze of andere acties reeds Nederlandse drones ingezet?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer en hoe, in welke brief, is de Kamer geïnformeerd dat Nederland luchtaanvallen in Afghanistan mede mogelijk maakt?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Nederland op enigerlei wijze ook bijgedragen aan aanvallen met drones in andere landen dan Afghanistan? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Antwoorden op eerdere vragen over het geweld in Chora in juni 2007 |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ank Bijleveld (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over geweldsinzet in Chora in juni 2007?1
Ja.
Voordat ik inhoudelijk in ga op deze vragen, hecht ik er belang aan te melden dat de Nederlandse militairen van Task Force Uruzgan (TFU) onder grote dreiging, met vastberadenheid, moed, beleid en ook met gevaar voor hun leven hebben gehandeld om de Taliban te stoppen, hen uit het gebied te verdrijven en executies onder de lokale bevolking te voorkomen. De commandant van de TFU maakte onder grote (tijds)druk de moeilijke keuze om te blijven en Chora te verdedigen. Hij deed dit op basis van de kennis en de inschattingen van toen en niet op basis van informatie achteraf. Ik heb respect voor de Nederlandse militairen die hebben gevochten in Chora en sta achter hun wijze van optreden. Aan Nederlandse zijde vielen hier een dodelijk slachtoffer en meerdere gewonden. Ik betreur het ten zeerste dat er tijdens de verdediging van Chora tegen de aanval door de Taliban ook burgerslachtoffers zijn gevallen.
Kunt u aangeven over wat voor details u geen uitspraken wilt doen vanwege de lopende rechtsgang?
Zoals bekend is de inzet van de krijgsmacht in Chora in juni 2007 thans onderwerp van een rechtszaak. Over details die in de rechtszaak nog onderwerp zijn van discussie of van beoordeling door de rechter, worden in het belang van de rechtsgang geen uitspraken gedaan.
Klopt het dat de door de pantserhouwitser in de nacht van 16 op 17 juni 2007 beschoten eerder vastgestelde doelen ook woonhuizen betroffen?
Ja. De doelen betroffen bekende en mogelijke posities van vijandelijke strijders. De Taliban gebruikte gebouwencomplexen, waaronder woonhuizen, als gevechtsposities. Zie voor een verdere duiding de beantwoording van vraag 28 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Klopt het dat de pantserhouwitser in juni 2007 in Uruzgan, toen over een afstand van meer dan 30 kilometer werd gevuurd, dermate onnauwkeurig was dat een afgevuurde mortier doorgaans ergens in een gebied ter grootte van grofweg een voetbalveld landde? Zo nee, hoe zou u dit dan omschrijven?
Zie hiervoor de beantwoording van vraag 13 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Kan gesteld worden dat de pantserhouwitser, zeker als een enkel schot wordt gevuurd, vrijwel standaard doel mist?
Nee. De pantserhouwitser (zoals alle artillerie systemen) is een indirect vurend wapensysteem. Dit betekent dat er voor de vuurleiding in beginsel gebruik wordt gemaakt van waarnemers, (optische) meetinstrumenten en gevechtsinlichtingen. Dit wapensysteem is bedoeld om een bepaald doel te neutraliseren door middel van de explosieve kracht en de scherfwerking van de verschoten granaat. Daarvoor hoeft niet per se exact op de doelcoördinaat gevuurd te worden, maar wel in de directe nabijheid omdat de straal van uitwerking van de granaat beperkt is. Om ongewenste nevenschade te beperken wordt altijd een analyse gemaakt van de omgeving van het doel (de zogenaamde Collateral Damage Estimate).
Ik nodig de leden van de Vaste Kamercommissie Defensie uit om een werkbezoek af te leggen aan het Vuursteuncommando, de eenheid waarbij de pantserhouwitser is ingedeeld. Onze militairen informeren de Kamerleden graag over de werking, de technische specificaties en de wijze van optreden van de pantserhouwitser. Ik verwijs hierbij eveneens naar de Kamerbrief van 4 juni jl. over de uitvoering van de motie Van den Nieuwenhuijzen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 101).
Moet de informatie over de waarschijnlijke foutlengte (WFL) en de waarschijnlijke foutbreedte (WFB) van de pantserhouwitser zo gelezen worden dat 25 procent van de afgeschoten mortieren landt binnen de WFL van 90 meter en de WFB 16 meter? Zo nee, hoe dan?
Nee, 50% van de schoten landt binnen de WFL van 90 meter en binnen de WFB van 16 meter, waarbij niet voorspeld kan worden of het schot voor of achter het doel ligt (25% voor het doel en 25% achter het doel).
Klopt het dat een aanzienlijk deel van de mortieren tot ontploffing komt buiten de WFL van 90 meter en de WFB 16 meter? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
50% van de granaten valt binnen de WFL van 90 meter en WFB van 16 meter. Zie tevens vraag 6. Daar wordt in de CDE rekening mee gehouden. (zie vraag2.
Kunt u toelichten wat u ermee bedoelt dat rekening is gehouden met de foutmarge van de pantserhouwitser en de eventuele nevenschade die dit kan veroorzaken? Hoe is hier concreet rekening mee gehouden?
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de schoten die gedurende de nacht van 16 op 17 juni 2007 zijn afgegeven op vooraf vastgestelde doelen en anderzijds de vuursteun die de pantserhouwitser tijdens verschillende gevechtscontacten aan eigen troepen heeft geleverd in de periode van 15 tot 20 juni 2007.
In het eerste geval zijn de doelcoördinaten zo gekozen dat nevenschade onwaarschijnlijk was, veelal door doelen in het open terrein te kiezen. In het tweede geval werden de doelcoördinaten aangegeven door artilleriewaarnemers ter plaatse, die zelf zicht op de doelen hadden. Hun beoordeling van een aanvraag om vuursteun van de pantserhouwitser ging in beginsel steeds vergezeld van een inschatting van de mogelijke nevenschade in relatie tot het aangevraagde vuursteunmiddel. De pantserhouwitser werd alleen ingezet als de uitwerking van de afgevuurde granaat niet geacht werd te leiden tot onaanvaardbare nevenschade.
Hoeveel huizen zijn door Nederland als doelwit geïdentificeerd en bevuurd in de strijd om Chora?
Van 15 tot 20 juni 2007 zijn tijdens de strijd om Chora verschillende gebouwencomplexen beschoten. Het is niet exact bekend hoeveel complexen er zijn beschoten door de pantserhouwitser, vliegtuigen, boordwapens van voertuigen en draagbare wapens. Evenmin is duidelijk hoeveel van die complexen ten tijde van de gevechten daadwerkelijk als woonhuis werden gebruikt.
Kunt u aangeven hoe groot het door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkte gebied was dat naar uw opvatting zonder directe waarneming bevuurd mocht worden? Hoeveel vijandige strijders en hoeveel burgers verbleven (naar schatting) in dit gebied toen het gebombardeerd werd?
Na het besluit om Chora te behouden, maakte TFU een plan om de inzet van het luchtwapen en de vuursteun gecoördineerd te laten plaatsvinden. Op basis bekende posities van de Taliban werd een engagement area voor de pantserhouwitser ingesteld. Deze werd zowel in de planning als de uitvoering gebruikt om die lucht- en vuursteun te deconflicteren. De engagement area mat één bij drie kilometer. De omvang van het gebied waarin 29 doelen door de pantserhouwitser zijn bevuurd met 32 granaten is bij benadering 1,6 vierkante kilometer groot. Het aantal vijandige strijders en burgers dat zich in dit gebied bevond is niet bekend.
Klopt het dat het door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkte gebied, juridisch gezien, in zijn geheel bevuurd mocht worden, aangezien het tot militair doelwit was bestempeld?
Bij de ratificatie van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève heeft Nederland, net als meerdere landen, een verklaring afgelegd dat bij de toepassing van artikel 52, tweede lid, van dat Protocol, ook een gebied als militair doelwit kan worden aangemerkt. Voorwaarde daarbij is dat het gebied voldoet aan de criteria van artikel 52, tweede lid, voor de beoordeling of een object een legitiem militair doelwit is. Hieruit volgt dat de zogenoemde engagement area in principe in zijn geheel beschoten mocht worden, zij het met in achtneming van andere voorwaarden voor de inzet van zware wapensystemen, zoals de verplichte inventarisatie van mogelijke nevenschade.
Is er achteraf een onafhankelijke toetsing geweest of terecht een beroep op zelfverdediging is gedaan in de strijd om Chora? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 37 van de Kamervragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466), zijn de gebeurtenissen rondom de verdediging van Chora kort na afloop van de gevechtshandelingen niet alleen door het Ministerie van Defensie zelf onderzocht (via het After Action Report en de After Action Review), maar ook door de NAVO, de Verenigde Naties en de Afghaanse mensenrechtencommissie. Tot slot heeft het Openbaar Ministerie, zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 30 en 31 van dezelfde Kamervragen, kennisgenomen van de (onderzoeks-)rapporten van voornoemde organisaties. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van deze stukken geen aanleiding gezien tot het instellen van een nader onderzoek.
Heeft Nederland ook op andere momenten in Afghanistan, al dan niet met een beroep op zelfverdediging, gebombardeerd zonder direct zicht op het doel? Zo ja, hoe vaak en wanneer?
Er is altijd op een of andere wijze waarneming op of anderszins informatie over de locatie van een aangegrepen doel (geweest) op basis waarvan wapensystemen met indirecte richting dat doel bevuren.
Wilt u navraag doen bij Australië of, en zo ja waarom, dat land striktere instructies hanteerde omtrent de inzet van geweld en de bescherming van burgers? Zo nee, waarom wilt u deze moeite niet doen?
Het kabinet wil zich verantwoorden over de uitvoering van het politieke mandaat dat Nederland heeft gekregen. Australië heeft een eigen overweging gemaakt en het is niet aan het kabinet om deze met elkaar te vergelijken.
Wilt u Australië vragen of het klopt dat militairen van dat land herhaaldelijk niet in staat bleken te bevestigen of er überhaupt vijandige strijders aanwezig waren op plaatsen waar Nederlandse militairen hebben gevochten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Wilt u bij de NAVO erop aandringen dat relevante documenten van het bondgenootschap over de strijd in Chora in juni 2007 gederubriceerd worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de derubricering van bedoelde documenten is strijdig met het NAVO-beleid op dit gebied.
Wilt u erom verzoeken dat het rapport van de commandant van ISAF (COMISAF) met de Kamer gedeeld kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Is er een uitzondering opgenomen in het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève op de bepaling dat niet onderscheidende aanvallen verboden zijn? Hoe wordt een niet onderscheidende aanval hier gedefinieerd?
Zoals aangegeven in artikel 51, vierde lid, van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genéve, worden niet-onderscheidende aanvallen gedefinieerd als:
en die derhalve in alle genoemde gevallen naar hun aard, militaire doelen en burgers of burgerobjecten zonder onderscheid kunnen treffen.
Het vijfde lid van datzelfde artikel geeft aan dat niet-onderscheidende aanvallen onder andere bestaan uit:
Het Protocol bevat geen uitzonderingen op deze bepalingen. Bij de ratificatie van het Protocol heeft Nederland twee verklaringen afgelegd met betrekking tot deze bepalingen. Daarin is aangegeven dat het begrip «militair voordeel» moet worden uitgelegd als het voordeel van de aanval als geheel en niet moet worden beoordeeld op basis van geïsoleerde of specifieke onderdelen van die aanval. Ook is daarin aangegeven dat bij het plannen, beslissen of uitvoeren van een aanval, commandanten hun beoordeling dienen te maken op basis van alle bronnen van informatie die op dat moment tot hun beschikking staan.
Tot slot heeft Nederland bij de ratificatie van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève, net als meerdere landen, een verklaring afgelegd dat bij de toepassing van artikel 52, tweede lid, van dat Protocol ook een gebied als militair doelwit kan worden aangemerkt. Voorwaarde daarbij is dat het gebied voldoet aan de criteria van artikel 52, tweede lid, voor de beoordeling of een object een legitiem militair doelwit is.
Kunt u nader ingaan op de verwachting aan Nederlandse kant wat gebeurd zou zijn als Chora niet was verdedigd en lokale tegenstanders het gebied hadden overgenomen? Denkt u dat dan honderden mensen, waaronder veel burgers, gedood zouden zijn? Zo ja, waarop is uw verwachting dan gebaseerd? Is dat gebaseerd op patronen na eerdere gebiedsuitbreiding door bijvoorbeeld de Taliban in Afghanistan?
Uw Kamer is in de brieven van 24 september 2007 en van 5 juli jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 272 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466) geïnformeerd over de verwachting aan Nederlandse kant. De commandant van de Task Force Uruzgan (TFU) is onder de onmiddellijke dreiging van de aanval op Chora niet in de gelegenheid geweest onderzoek te (laten) doen naar patronen van eerdere gebiedsuitbreiding door bijvoorbeeld de Taliban in Afghanistan.
Had u, voordat Chora door Nederland gebombardeerd werd, aanwijzingen dat niet alle burgers uit het gebied waren vertrokken? Zo ja, welke?
TFU heeft via de Afghaanse autoriteiten en de stamleider in het gebied acties ondernomen om de burgerbevolking te waarschuwen en aan te geven het doelgebied te verlaten. Met het oog op de onmiddellijke dreiging is het voor TFU niet mogelijk geweest om met eigen middelen het doelgebied in te gaan om de bevolking te waarschuwen. De AIHRC en UNAMA kwamen tot de conclusie dat TFU – gegeven de zeer moeilijke omstandigheden – zich sterk heeft ingespannen om de burgerbevolking voorafgaand aan de verdediging van Chora te waarschuwen. Achteraf werd bekend dat een deel van de bevolking geen gehoor kon of wilde geven aan de oproep om het gebied te verlaten. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd in de brieven van 24 september 2007 en van 5 juli jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 272 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Gegeven de omstandigheden was het voor TFU niet mogelijk om meer zekerheid te verkrijgen dat de burgerbevolking het doelgebied verlaten had dan met het bericht van de stamleider
Hoe is het mogelijk dat velen in Chora niet op tijd gewaarschuwd zijn, zoals de Afghan Independent Human Rights Commission (AIHRC) en de United Nations Assistance Mission in Afghanistan (UNAMA) hebben gedocumenteerd?
Zie antwoord vraag 20.
Is gecontroleerd of burgers uit het gebied vertrokken voordat het gebombardeerd werd? Klopt het dat er allerlei mogelijkheden waren om stromen vluchtelingen waar te nemen uit de lucht? Zijn die vluchtelingenstromen waargenomen?
Zie antwoord vraag 20.
Hoe is het mogelijk dat inlichtingenrapportages melden dat er 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn omgekomen maar in alle andere onderzoeken lagere aantallen zijn geconstateerd, eerder zo’n 60 tot 70 doden, waaronder ook veel burgerdoden? Waarop is dit aantal van 100 tot 150 gedode strijders gebaseerd? Kan dit inlichtingendocument, uiteraard geanonimiseerd en desgewenst vertrouwelijk, met de Kamer gedeeld worden?
De vraag spreekt van 100 tot 150 vijandelijke strijders. Dit aantal werd ook genoemd in de eerdere Kamervragen over dit onderwerp (kenmerk 2021Z04889). In de eerdere beantwoording is per abuis het aantal uit de vraag herhaald en is gesteld dat «uit inlichtingenrapportages is gebleken dat er 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn omgekomen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466 van 6 juli jl.). Het after action report van commandant TFU meldt echter 150 tot 200 gedode vijandelijke strijders. Daarbij staat benoemd dat dit aantal is gebaseerd op «definitive intell reporting received». Dit rapport is eveneens op 6 juli jl. met de Kamer gedeeld.
Is er enige onafhankelijke bevestiging dat 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn gedood? Zo ja, wat zijn dit voor bronnen?
Zie antwoord vraag 23.
Waarom worden in documenten vijandige strijders vaak Opposing Militant Forces (OMF) genoemd en niet Taliban? Klopt het dat er enige mate van onzekerheid is over het precieze karakter van de vijandige strijders in Chora in juni 2007?
De Taliban is een heterogene groepering met een mobiele kern waar lokale strijders zich vaak tijdelijk bij aansluiten. De harde kern van de Talibanstrijders kwam vaak van buiten de provincie of zelfs uit het buitenland. Handlangers en sympathisanten namen vaak tegen betaling, uit opportunisme of onder dwang de wapens op tegen de Afghaanse overheid en de coalitietroepen. Ook vormden lokale conflicten een bron van geweld. Er was daardoor een diversiteit aan gewapende groeperingen in Afghanistan – en dus ook in Uruzgan – actief.
Omdat het tijdens of na een dreigende situatie of een gevecht niet altijd mogelijk is om te bepalen tot welke groepering de tegenstander behoort, worden – naar algemeen militair gebruik – in rapportages generieke omschrijvingen gebruikt om de tegenstander te beschrijven; OMF is er hier één van.
Was het tijdens de missie in Uruzgan gebruik dat «rules of engagement» konden worden losgelaten in geval van een «aanval» door vijandige strijders, zodat meer handelingen toegestaan waren? Zo nee, welk kader was dan van toepassing in geval van een aanval door vijandige strijders?
Alle rules of engagement voor alle militaire operaties bevatten een bepaling waarin wordt aangegeven dat het recht op zelfverdediging voorrang heeft boven de rules of engagement.
Hoeveel munitie is van Nederlandse kant ingezet in juni 2007 in Chora?
Zie voor het antwoord op deze vragen de beantwoording van vraag 23 in de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Hoeveel ongeleide bommen/raketten zijn afgeworpen of afgeschoten in juni 2007 in Chora?
Zie antwoord vraag 27.
Hoeveel 81 mm mortieren zijn verschoten? Hoeveel ervan troffen het exacte doelwit?
Zie antwoord vraag 27.
Aan welke schattingen van het aantal aanwezige vijandelijke strijders in Chora werd in juni 2007 de meeste waarde gehecht, en waarom?
Een nauwkeurige schatting van het aantal strijders dat zich in de regio bevond kan niet worden gemaakt. De inschattingen en appreciaties in inlichtingenrapportages liepen uiteen van 300 à 350 tot 800 à 1.000 strijders. TFU hield in de planning en besluitvorming van de verdediging van Chora rekening met aanzienlijke tegenstand vanuit de Taliban om het doel van de operatie te behalen en het risico voor de eigen troepen te minimaliseren.
Zie verder het antwoord op vraag 26 in de Kamerbrief van 5 juli jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Hoeveel vijandige strijders zijn daadwerkelijk waargenomen in juni 2007 in Chora? Klopt het dat dit (vooral) een enkele visuele bevestiging betreft, van tientallen mogelijke strijders?
Dit aantal is niet na te gaan. Inderdaad zijn er op verschillende tijdstippen medio juni enkele keren tientallen OMF geobserveerd. Destijds is door verschillende eenheden en met verschillende middelen activiteit van vijandelijke strijders waargenomen in Chora. Er is echter geen totaaltelling bekend van het aantal strijders dat zich in juni 2007 bevond in het district Chora en daadwerkelijk werd waargenomen door de TFU of bondgenootschappelijke eenheden.
Wat acht u een waarschijnlijke schatting van het aantal burgerdoden dat is gevallen in Chora in juni 2007? Wat acht u een waarschijnlijk aandeel wat betreft Nederlandse verantwoordelijkheid voor deze doden?
Uw Kamer is op 24 september 2007 (Kamerstuk 27 925, nr. 272) geïnformeerd over de schatting van het aantal burgerdoden. Van de slachtoffers is niet vast te stellen of dit het gevolg was van acties van de Taliban of van de coalitietroepen. Hierover is uw Kamer op 5 juli jl. geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2812, aldaar bijlage 9 bij de beantwoording van vraag 29).
Hoeveel gewonden zijn er precies aan Nederlandse kant gevallen, als gevolg waarvan zijn zij gewond geraakt en wat was de aard van de verwondingen?
Bij de verdediging van Chora zijn drie Nederlandse militairen als direct gevolg van gevechtshandelingen fysiek gewond geraakt. Zij raakten lichtgewond bij het mortierincident waarbij een andere Nederlandse militair om het leven is gekomen.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse luchtaanvallen in Chora ook aan ISAF gelieerde Afghaanse strijders hebben gedood? Zo ja, hoeveel? Wat is uw beeld hiervan?
Nee. Vast staat dat tijdens de verdediging van Chora geen Afghaanse militairen zijn omgekomen.
Is er, aangezien het AIHRC / UNAMA rapport naar de gevechten in Chora «preliminary» was waardoor allerlei conclusies niet definitief getrokken konden worden, later nog aanvullend onderzoek gedaan door een of beide organisaties? Zo nee, waarom niet?
Het eindrapport van het onderzoek door AIHRC en UNAMA is met de bijbehorende conclusies als bijlage 7 bij het antwoord op vraag 29 verstuurd met de antwoorden d.d. 5 juli 2021 van de Minister van Defensie op vragen van de leden Karabulut en Van Dijk (SP) over het geweld in Chora in juni 2007 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3466).
Klopt het dat 10.000 dollar is uitgekeerd vanwege de verwoesting van een complete qualagroep en moskee, waarbij onder meer 18 doden werden gerapporteerd? Was dit – enkel honderden dollars voor een dode – min of meer een standaardbedrag?
Het klopt dat dit bedrag is uitgekeerd. Het betalen van onverschuldigde tegemoetkomingen is een discretionaire bevoegdheid, waarbij zowel het bedrag als de opportuniteit per geval wordt beoordeeld.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over een artikel in dagblad Trouw waarin een veteraan onthult mogelijk verantwoordelijk te zijn voor burgerdoden in Uruzgan?2
Ja.
Kunt u de gevonden interne rapportage die overeenkomsten zou hebben met het gemelde voorval met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht met het verstrekken van rapportages tot het onderzoek van het OM is afgerond. Op 19 mei jl. is uw Kamer hier al over geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2812).
Wordt in dit document melding gemaakt van beschieting van (mogelijke) burgerdoelen met (mogelijk) burgerslachtoffers als gevolg?
Zie antwoord vraag 38.
Hoe vaak is tijdens de missie in Uruzgan een beroep gedaan op de Tigershark drone, bijvoorbeeld om een «battle damage assessment» uit te voeren? Hoe vaak is zo’n verzoek afgewezen?
De Tigershark was geen Nederlands inzetmiddel, maar stond ter beschikking van een coalitiepartner. Het is niet bekend hoe vaak Nederland heeft verzocht om ondersteuning van de Tigershark.
De noodsituatie van de Afghaanse tolken |
|
Don Ceder (CU), Jasper van Dijk (SP), Kati Piri (PvdA), Laura Bromet (GL), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er tussen 1 en 18 juni jl. maar twaalf Afghaanse tolken en hun gezinnen in Nederland zijn aangekomen, en dat er nog altijd minimaal 71 betrokken tolken en gezinnen in Afghanistan verblijven?1 Zo nee, hoeveel Afghaanse tolken en hun gezinnen zijn er deze maand in Nederland aangekomen en hoeveel zijn er nog altijd in afwachting van een besluit in Afghanistan?
Onderstaande cijfers over het proces ten aanzien van de Afghaanse tolken geven de stand van zaken op 7 juli 2021 weer en staan voor individuele zaken over personen met eigen verhalen en eigen overwegingen.
Sinds 2014 zijn er 90 Afghaanse tolken met gezin in Nederland aangekomen en zijn er 4 tolken onderweg om hier de asielprocedure te doorlopen. Dit betreft in totaal ruim 400 personen. Sinds het Commissiedebat op 2 juni jl. zijn 26 tolken met gezin aangekomen, inclusief de tolken met gezin die onderweg zijn.
Meerdere tolken of hun gezinsleden bleken COVID-19-positief te zijn getest op de dag voor hun vertrek naar Nederland, waardoor het overbrengen naar Nederland vertraagd is.
Er zijn 113 aanvragen afgewezen. Dat betekent dat na onderzoek is gebleken dat aanvragers niet als tolk voor Nederland hebben gewerkt in het kader van de internationale militaire missie in Afghanistan. In toenemende mate dienen personen een aanvraag in waarin de bewijsvoering vervalst is of waarin blijkt dat verklaringen niet op waarheid berusten. Dit vereist zorgvuldig onderzoek. Een afwijzing is niet definitief: als aanvragers met aanvullend bewijs komen, wordt opnieuw onderzocht of iemand voor Nederland heeft gewerkt in het kader van een internationale militaire missie.
Er zijn 84 actieve aanvragen in behandeling van personen die momenteel in Afghanistan verblijven. Sinds het Commissiedebat van 2 juni jl., zijn 58 nieuwe aanvragen ingediend. De aanvragen worden direct behandeld door de betrokken ministeries.
In het aantal van de actieve aanvragen zit dus een relatief groot aantal zeer recente aanvragen. Bij 52 van de overige aanvragen wacht het nemen van een besluit op een actie van de aanvrager. Dit kan onder andere zijn dat de aanvrager (aanvullend) bewijs dient aan te leveren dat hij voor Nederland heeft gewerkt. Ook kan het zijn dat hij nog moet zorgen voor een paspoort van zichzelf en zijn gezin. De Nederlandse ambassade in Kaboel geeft duidelijk aan welke actie van de aanvrager wordt gevraagd en begeleidt de aanvrager bij het in orde krijgen van de aanvraag voor hem en zijn gezin.
Hoeveel Afghaanse tolken hebben zich, al dan niet voor een tweede keer, in de tussentijd additioneel gemeld voor de asielprocedure? Wat is de status van hun aanvragen?
Van de 340 aanvragen die ingediend zijn, werden er 58 ingediend sinds 2 juni jl. Deze aanvragen worden direct behandeld door de betrokken ministeries.
Bij meerdere van de recent ingediende aanvragen bestaat twijfel over de echtheid van de verklaringen en aangeleverde documenten. Een zorgvuldige check of de aanvrager daadwerkelijk in het kader van een internationale militaire missie voor Nederland heeft gewerkt en of de aanvrager ook degene is wie hij aangeeft te zijn blijft daarom noodzakelijk. Defensie maakt dan onder andere gebruik van de kennis van toenmalige commandanten en veteranen om deze check uit te kunnen voeren. Dat lukt doorgaans binnen enkele dagen.
Heeft u in lijn met motie Piri c.s. (Kamerstuk 35 570 X, nr. 95) alle mogelijkheden benut om ervoor te zorgen dat vóór het einde van de Nederlandse aanwezigheid alle Afghaanse tolken en hun gezinnen naar Nederland zijn gehaald? Zo ja, hoe verklaart u dat ondanks de terugkeer van Nederlandse troepen tientallen tolken en hun gezinnen nog altijd in Afghanistan verblijven? Welke extra mogelijkheden gaat u benutten om te zorgen dat de tolken en hun gezinnen zo spoedig mogelijk naar Nederland kunnen komen?
In lijn met de genoemde motie hebben de ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Justitie en Veiligheid/IND stappen gezet om het proces verder te versnellen, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 11 juni jl. (2021D21912). Het aantal personen dat zich bezighoudt met het overbrengen van tolken is verhoogd door het toevoegen van een veteraan aan het team van Defensie. Daarnaast hoeven de aanvragers geen gelegaliseerde documenten meer te overhandigen aan de ambassade: het verkrijgen van die legalisaties kostte de aanvragers veel tijd. Tevens zal een externe organisatie de controle van identiteitsdocumenten in de provincies Kandahar en Balkh overnemen. Hierdoor hoeven tolken die in die provincies wonen niet meer naar Kaboel te reizen om hun identiteitsdocumenten te laten controleren. De genomen maatregelen hebben reeds effect: als een aanvrager een complete aanvraag indient, kan deze binnen 2 tot 4 weken goedgekeurd worden.
Naast deze in de Kamerbrief omschreven maatregelen is een extra consulaire medewerker toegevoegd aan de ambassade van Kaboel om de visumverstrekking aan de tolken te versnellen. Ook wordt er constant gekeken waar het proces vastloopt en hoe dit kan worden opgelost. Zo zijn er recent meerdere zaken waarbij het de aanvrager niet lukt om familiedocumenten juridisch rond te krijgen. De ambassade onderzoekt daarom nu de mogelijkheid om een familieadvocaat in te huren die deze aanvragers kan helpen.
De urgentie van een snelle behandeling van de aanvragen wordt breed gevoeld. Tegelijkertijd blijft zorgvuldigheid bij de behandeling van belang om vast te stellen dat de personen die naar Nederland komen ook daadwerkelijk de personen zijn die aan de vereisten voldoen, zeker nu er in toenemende mate aanvragen worden ingediend waar twijfel over de echtheid van de bewijsvoering bestaat. Dit kost een extra inspanning van de behandelaars. Daarnaast zijn er aanvragers die niet reageren op correspondentie of nog niet beschikken over een paspoort om het landen te mogen verlaten. Ook zijn er tolken die geen aanvraag hebben ingediend om naar Nederland te mogen komen.
Hoe oordeelt u over de huidige veiligheidssituatie van Afghaanse tolken in Afghanistan? Welk effect heeft de terugtrekking van Nederlandse troepen uit Afghanistan op de veiligheid van de tolken en hun gezinnen? Wat wordt er ondernomen om hun veiligheid te waarborgen?
Voor Afghaanse tolken die in het kader van de internationale militaire missie voor Nederland hebben gewerkt geldt dat zij worden aangemerkt als systematisch vervolgde groep. Het kabinet heeft dit reeds voor de terugtrekking van de coalitielanden uit Afghanistan aangegeven (Kamerstuk 35 300 X, nr. 45 d.d. 18 december 2019).
Gezien de onzekere situatie en de mogelijke dreiging voor de genoemde Afghaanse tolken, is de urgentie om Afghaanse tolken die aan de vereisten voldoen met hun gezin naar Nederland over te brengen onverminderd hoog.
Om bescherming te bieden aan de genoemde Afghaanse tolken worden tolken die aan de vereisten voldoen naar Nederland overgebracht om hier een asielaanvraag in te dienen. Het blijft echter een individuele beslissing van de tolk of hij aanspraak wil maken op de tolkenregeling.
Wordt er, gezien ontwikkelingen ten aanzien van de veiligheidssituatie op korte termijn, rekening gehouden met het terugtrekken van de Nederlandse ambassade in Kaboel? Kunt u garanderen dat de procedures van Afghaanse tolken in Afghanistan bij een eventuele terugtrekking hier niet onder zullen lijden? Welke voorbereidingen worden getroffen om dit te verwezenlijken?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 18 juni jl. (Kamerstuk 2021D24349) is de kabinetsinzet dat de Nederlandse ambassade aanwezig blijft in Kaboel, mits de veiligheidssituatie dit toestaat. Een sluiting van de ambassade is momenteel niet aan de orde. Ook bij een verdere verslechtering van de veiligheidssituatie zijn er nog mitigerende maatregelen te nemen, waardoor sluiting niet in alle gevallen aan de orde zal zijn. Omwille van veiligheidsoverwegingen kan ik niet ingaan op deze maatregelen. Mocht in extremis de ambassade gesloten worden, dan zal de documentencheck geheel worden uitgevoerd door een externe organisatie en wordt het proces voortgezet vanuit onze ambassades in andere landen. Tevens kan een groot deel van het proces digitaal uitgevoerd worden, zoals nu ook al gebeurt.
Bent u van mening dat de gezinnen van Afghaanse tolken, als ze reeds in Nederland verblijven en niet primair voor de Nederlandse inzet in Afghanistan hebben gewerkt, ook naar Nederland moeten worden gebracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u specifiek bereid om, gezien de verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan, deze zaak of deze zaken te versnellen?
Voor Afghaanse tolken die in Nederland verblijven en niet primair in het kader van een internationale militaire missie voor Nederland hebben gewerkt, geldt het reguliere beleid dat zij binnen drie maanden nadat ze een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen een verzoek kunnen doen bij de IND om nareis van hun gezinsleden.
Kunt u gezien de urgentie deze vragen afzonderlijk en tijdig beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in The Guardian «Explosive weapons used in cities kill civilians 91% of time, finds study»?1
Ja.
Bent u bekend met het onlangs verschenen rapport «A Decade of Explosive Violence Harm (2011–2020)»2 van de Britse non-gouvernementele organisatieAction on Armed Violence, waaruit blijkt dat 91% van de slachtoffers in conflicten burgers zijn als explosieve wapens in bevolkte gebieden worden gebruikt?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport.
Bent u ermee bekend dat dit slechts de directe slachtoffers betreft, en dat de daadwerkelijke gevolgen voor de burgerbevolking nog vele malen groter zijn door de schade die wordt aangericht aan vitale infrastructuur (bijv. scholen, ziekenhuizen, woningen, wegen)?
Het kabinet is bekend dat Action on Armed Violence onderzoek heeft gedaan naar de slachtoffers (doden en gewonden) van explosieve wapens, waaronder Improvised Explosive Devices, en dat het gebruik van explosieve wapens neveneffecten kan hebben op vitale infrastructuur zoals scholen, ziekenhuizen woningen en wegen.
Deelt u de opvatting dat dit percentage burgerslachtoffers onacceptabel hoog is? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit probleem te adresseren?
Het kabinet betreurt alle burgerslachtoffers ten zeerste en is van mening dat de regels van het humanitair oorlogsrecht door alle partijen bij een conflict, inclusief niet-statelijke actoren, op correcte wijze dienen te worden nageleefd en geïmplementeerd. Het humanitair oorlogsrecht vereist onder andere dat bij het plannen en uitvoeren van militaire operaties tijdens een gewapend conflict alleen militaire doelen mogen worden aangevallen en dat alle mogelijke voorzorgsmaatregelen worden genomen om de burgerbevolking zoveel mogelijk te beschermen. Volgens de proportionaliteitsregel van het humanitair oorlogsrecht mag een militaire aanval geen doorgang vinden indien de te verwachten nevenschade onder burgers en burgerobjecten excessief is in verhouding tot het te verwachten militaire voordeel. Fundamentele beginselen van het humanitair oorlogsrecht zijn ook opgenomen in verscheidene wapenbeheersingsverdragen, waaronder het Clustermunitieverdrag, het Verdrag van Ottawa inzake anti-personeelslandmijnen en het Conventionele Wapenverdrag (CCW). Nederland is partij bij al deze verdragen en streeft ernaar dat alle staten hierbij partij worden. Ook spreekt Nederland landen in bilateraal verband aan op hun verplichtingen onder het oorlogsrecht wanneer zij deze niet nakomen.
Kunt u in aanvulling op de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Ploumen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 3628) toelichten welke ontwikkelingen er sindsdien internationaal zijn geweest om dit probleem serieus aan te pakken en welke rol Nederland hierbij heeft gespeeld?3
In november 2019 is er op initiatief van Ierland een onderhandelingsproces gestart voor een politieke verklaring over het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden met als doel om de bescherming voor de burgerbevolking te versterken. Vanaf het begin heeft Nederland actief bijgedragen aan deze discussie gedurende verschillende consultatieronden en heeft het meerdere schriftelijke bijdragen ingediend.4 Door de coronapandemie hebben de onderhandelingen vertraging opgelopen en hebben er in maart jl. pas weer informele, digitale consultatieronden over een mogelijke tekst plaatsgevonden. Hoewel er het afgelopen jaar minder voortgang is geboekt dan gehoopt, blijft het kabinet het doel van de verklaring om leed aan de burgerbevolking te verminderen volledig steunen. Betere naleving en implementatie van het humanitair oorlogsrecht door zowel statelijke als niet-statelijke actoren is hiervoor noodzakelijk.
Deelt u de opvatting dat de norm voor het gebruik van explosieve wapens met een wijd bereik in dorpen en steden zou moeten zijn «in principe niet, tenzij echt niet anders mogelijk»? Zo nee, waarom niet?
Volgens het humanitair oorlogsrecht moeten alle partijen bij een gewapend conflict de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen nemen om de burgerbevolking te beschermen tegen de uit de militaire operaties voortvloeiende gevaren. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat een partij bij het conflict moet vermijden militaire doelen in of nabij dichtbevolkte gebieden te plaatsen. Of het gebruik van explosieve wapens met een wijd bereik in bewoond gebied aan de orde is, hangt af van de concrete omstandigheden in die situatie. Bij de keuze van strijdmiddelen en -methodes moeten alle mogelijke voorzorgen worden genomen om bijkomende dood of verwonding van burgers en schade aan burgerobjecten te vermijden of in ieder geval tot het uiterste te beperken. Wanneer een keuze mogelijk is tussen verschillende militaire doelen om een gelijkwaardig militair voordeel te behalen, dient dat doel te worden uitgekozen dat naar verwachting het minste gevaar voor de levens van burgers en voor de burgerobjecten oplevert. Militaire commandanten en anderen die verantwoordelijk zijn voor het plannen en uitvoeren van aanvallen moeten hun beslissingen daarbij baseren op de informatie die op dat moment redelijkerwijs beschikbaar is. Door het oorlogsrecht zorgvuldig na te leven kan het risico op burgerleed en schade aan burgerobjecten aanzienlijk worden verminderd. De politieke verklaring zou zich dan ook primair moeten richten op betere implementatie en naleving van het oorlogsrecht. De roep om aanvullende regelgeving gaat voorbij aan het gebrek aan naleving van het huidige humanitair oorlogsrecht en daarnaast ondermijnt nieuwe regelgeving mogelijk de delicate balans binnen het humanitair oorlogsrecht tussen militaire noodzaak en humaniteit.
Waarom kiest u er voor om in de politieke verklaring over het gebruik van explosieve wapens in bevolkte gebieden tekstsuggesties te doen die de verklaring minder distantiëren van het huidig internationaal oorlogsrecht?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 4, 5 en 6, vindt het kabinet dat het huidige humanitair oorlogsrecht beter moet worden nageleefd om leed aan de burgerbevolking te minimaliseren. In navolging van deze regels wordt een explosief wapen pas ingezet in een conflictgebied na een zorgvuldig targeting proces, waarin o.a. de principes van proportionaliteit, voorzorg en onderscheid worden meegenomen. Het kabinet betreurt dat niet alle actoren binnen een gewapend conflict deze regels naleven en ziet het niet naleven of niet correct implementeren van deze regels als grootste obstakel voor een betere bescherming van burgers in conflictsituaties. Uit het aangehaalde onderzoek «A Decade of Explosive Violence Harm (2011–2020)» van Action on Armed Violence valt op dat 52% van de burgerslachtoffers zijn gevallen door geïmproviseerde explosieven (IEDs). Van IEDs is bekend dat deze vaak door niet-statelijke actoren worden gebruikt.
Nederland is en blijft actief betrokken bij de internationale discussie over een politieke verklaring over de inzet van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden, waarbij het grote aantal burgerslachtoffers als gevolg van het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden aan de kaak wordt gesteld, en zal alle partijen die betrokken zijn bij gewapende conflicten blijven oproepen te allen tijde te handelen in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht.
Bent u bereid om bij de bestaande internationale onderhandelingen voor een politieke verklaring over het gebruik van explosieve wapens in bevolkte gebieden (EWIPA) te pleiten voor een zo sterk mogelijke verklaring, die toeziet op betere bescherming van burgers tegen explosief geweld, een zo groot mogelijke transparantie over de inzet en gevolgen van dergelijke wapeninzet en het aanscherpen van nationaal beleid? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich in voor een politieke verklaring die, ter voorkoming van burgerleed, oproept tot de eerbiediging van het humanitair oorlogsrecht en de daarin opgenomen regels en beginselen van onderscheid, voorzorgsmaatregelen en proportionaliteit. Door het humanitair oorlogsrecht zorgvuldig na te leven, kan het risico op burgerleed en schade aan burgerobjecten aanzienlijk worden verminderd.
Het kabinet hecht grote waarde aan transparantie, ook bij de inzet van explosieven in dichtbevolkte gebieden. In dit kader stelde de Kamer op 13 oktober 2020 een door de Minister van Defensie voorgestelde procedure vast, die ziet op het informeren van de Tweede Kamer wanneer het Ministerie van Defensie een onderzoek instelt naar een vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet in het kader van art. 100 van de Grondwet (Kamerstuk 27 925, nr. 723). Het Ministerie van Defensie is tevens op ambtelijk niveau in gesprek met een aantal organisaties die het ministerie eerder voorstellen hebben aangereikt over onder andere het toekomstige transparantiebeleid (Voortgangsbrief transparantiebeleid inzake burgerslachtoffers, Kamerstuk 27 925, nr. 725). Vanwege verschillende veiligheidsoverwegingen (inzake personele, operationele en nationale veiligheid), alsmede de afspraken binnen de coalitie waarin Nederland op dat moment opereert, is het echter niet altijd mogelijk om alle informatie rondom militaire inzet te delen. Daar waar het kan, handelt Nederland op een zo transparant mogelijke wijze en roept het andere staten op hetzelfde te doen.
Kunt u de Kamer in de toekomst informeren over de Nederlandse inzet bij, en de voortgang van, deze belangrijke onderhandelingen?
Ja. Op het moment dat de onderhandelingen geconcludeerd zijn, zal het kabinet de Kamer op de hoogte brengen van de uitkomst en nadere toelichting geven op de Nederlandse inzet. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Het bericht dat de Franse president Macron Mali waarschuwt Franse troepen terug te trekken |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Franse president Macron Mali waarschuwt Franse troepen terug te trekken?1
Ja.
Wat is uw reactie op de recente coup in Mali, waarbij de president en de premier werden afgezet door kolonel Assimi Goita?
Nederland heeft de recente militaire staatsgreep in Mali ten strengste veroordeeld. Het is buitengewoon zorgelijk dat er voor de tweede keer in negen maanden tijd een militaire staatsgreep in Mali heeft plaatsgevonden. Daarmee is de politieke transitie die het land sinds de staatsgreep van augustus 2020 doormaakt, verder in het gedrang gekomen en is de reeds fragiele veiligheidssituatie verder onder druk gezet. De Europese Raad heeft de arrestatie op 24 mei jl. van de Malinese transitiepresident N’daw, transitiepremier Ouane en andere autoriteiten veroordeeld en aangedrongen op hun onmiddellijke vrijlating. De transitiepresident en -premier zijn enkele dagen later vrijgelaten en verblijven momenteel nog in huisarrest. Dankzij bemiddeling door de regionale organisatie ECOWAS en gezamenlijke internationale druk hebben de Malinese militairen weer een civiele premier aangesteld. Nederland en de EU verwelkomen en ondersteunen de bemiddeling door ECOWAS.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Macron dat hij Franse troepen zal terugtrekken als het west-Afrikaanse land afglijdt naar fundamentalisme en jihadisme? Was deze opvatting bij u reeds bekend? Hoe beoordeelt u deze?
Als gevolg van de militaire staatsgreep heeft Frankrijk de bilaterale militaire samenwerking met Mali tijdelijk opgeschort om druk te houden op een transitie naar een constitutionele en democratische orde. Na consultaties met de Malinese transitieautoriteiten heeft Frankrijk op 2 juli jl. besloten deze samenwerking te hervatten. President Macron kondigde daarnaast op 10 juni jl. een reorganisatie van de Franse militaire inzet in de Sahel aan, waaronder het einde van de Franse regionale contraterrorisme operatie Barkhane in haar huidige vorm. Het Franse besluit volgt op de reeds langer bekende Franse opvatting dat het wenselijk is om de inzet in de regio verder te internationaliseren en meer verantwoordelijkheid bij de Sahellanden zelf te leggen om hun eigen veiligheid te waarborgen en veiligheidsdreigingen, waaronder terrorisme, tegen te gaan. Het kabinet deelt de opvatting dat het wenselijk is dat Sahellanden meer verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen veiligheid.
Wat zijn de gevolgen van de recente coup voor de VN-missie MINUSMA in Mali, waaraan Nederland 110 militairen levert, met name voor de juridische legitimiteit van de VN-missie, die er op verzoek van Mali is gekomen?
De militaire staatsgreep in Mali heeft geen gevolgen voor de rechtsgrond voor het optreden van de VN-missie MINUSMA. Deze wordt gevormd door resoluties van de VN-Veiligheidsraad (VNVR). Op 29 juni jl. heeft de VNVR het mandaat van MINUSMA met een jaar verlengd. Het huidige mandaat loopt tot 30 juni 2022 en is vastgelegd in resolutie 2584.
Op 26 mei jl. kwam de VNVR bij elkaar om over de ontwikkelingen in Mali te spreken. De VNVR veroordeelde in een persverklaring de arrestaties van de transitiepresident en -premier en herbevestigde steun voor terugkeer naar een civiel geleide transitie en bemiddeling door ECOWAS. De VNVR herbevestigde eveneens steun aan de VN-missie MINUSMA. Ook Nederland blijft achter deze missie staan.
Op welke wijze wordt er contact gehouden met bondgenoten over de ontstane situatie? Zijn er meer landen die overwegen hun troepen terug te trekken?
Nederland onderhoudt op hoofdstedelijk niveau, via de Nederlandse ambassade in Bamako, en via VN- en EU-kanalen nauw contact met bondgenoten over de ontwikkelingen in Mali en de mogelijke implicaties daarvan voor de regio, de VN, EU en Nederland. Met name onderhoudt Nederland nauw contact met Frankrijk over de recent aangekondigde herziening van de Franse militaire inzet in de Sahelregio. De Minister van Buitenlandse Zaken sprak en marge van de Raad Buitenlandse Zaken van juni jl. hierover met haar Franse collega, die aangaf dat er met de herziening geen sprake is van een Franse terugtrekking uit de Sahel en dat Frankrijk toegewijd blijft aan de strijd tegen terrorisme. De precieze modaliteiten en planning van deze herziening zijn momenteel nog niet bekend. Er zijn voor zover bekend vooralsnog geen andere landen die een reorganisatie van hun militaire presentie overwegen als gevolg van de huidige politieke en veiligheidssituatie.
Welke gevolgen heeft dit voor de aangekondige artikel-100 brief waarin een bijdrage van een C-130 transportvliegtuig voor de VN-Missie MINUSMA is voorzien?
Zoals hierboven aangegeven zijn er geen gevolgen voor de rechtsgrond voor het optreden van de VN-missie MINUSMA. Er zijn ook geen gevolgen voor de voorziene Nederlandse bijdrage. Vanuit de missie blijft behoefte bestaan aan logistieke ondersteuning door Nederland en de andere partners binnen het C-130-rotatiemechanisme. Het besluit om MINUSMA met een C-130-transportvliegtuig, inclusief bemanning en ondersteunend personeel te ondersteunen blijft hiermee overeind staan (Kamerstuk nr. 29 521, nr. 417). De bijdrage zal plaatsvinden in een rotatieverband, waarbij Nederland in samenwerking en afwisseling met Noorwegen, Denemarken en Portugal de missie zal voorzien van de genoemde transportcapaciteit. Nederland is voornemens deze bijdrage vanaf medio november 2021 te leveren voor de duur van zes maanden. Uw Kamer zal na de zomer en in ieder geval ruim voor aanvang van de voorziene inzet de toegezegde aanvullende artikel 100-brief toekomen, waarin ook de laatste ontwikkelingen in Mali worden meegenomen.
Nederland levert momenteel geen eenheden aan MINUSMA. Wel levert Nederland momenteel drie stafofficieren en maximaal tien Koninklijke Marechaussee- en politiefunctionarissen aan MINUSMA (Kamerstuk 29 521, nr. 368). Ook ondersteunt Nederland op Duits verzoek het Duitse contingent in Gao met drie militaire specialisten (Kamerstuk 29 521, nr. 417). De totale Nederlandse bijdrage omvat daarmee op dit moment maximaal zestien functionarissen.
Welke gevolgen heeft de coup en de nieuwe ontstane situatie voor de VN-missie MINUSMA als geheel en het rotatieschema waarmee wordt gewerkt, in het bijzonder voor de Nederlandse troepen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat de diplomatieke route is, nu Mali tijdelijk is geschorst uit ECOWAS (Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten), om Mali weer op het democratische spoor te krijgen? Welke bijdrage leveren Nederland en de EU hieraan en op welke wijze ondersteunen zij de ECOWAS in dit traject? Deelt u de mening dat er een zo maximaal mogelijke inspanning moet worden geleverd om dit te pogen?
De internationale gemeenschap behoudt diplomatieke druk op Mali om het transitieproces te respecteren en terug te keren naar een constitutionele en democratische orde. Na de staatsgreep heeft ECOWAS opgeroepen tot benoeming van een civiele premier in Mali en tot het respecteren van het transitietijdspad en -agenda, met democratische presidentsverkiezingen in februari 2022, waaraan de huidige transitieautoriteiten niet mogen deelnemen. De bemiddeling door ECOWAS heeft inmiddels geleid tot de benoeming van een civiele premier. Daarnaast zet ECOWAS momenteel een monitoringsmechanisme op voor de transitie. Nederland en de EU steunen de bemiddeling door ECOWAS.
Frankrijk heeft de bilaterale militaire samenwerking met Mali tijdelijk stopgezet als gevolg van de militaire staatsgreep om druk te houden op de transitieautoriteiten zodat zij zich houden aan het vastgelegde transitieproces naar een constitutionele orde, met te houden democratische presidentsverkiezingen in februari 2022. Nadat de Malinese transitieautoriteiten hebben bevestigd zich te houden aan het transitietijdspad, heeft Frankrijk op 2 juli jl. besloten de militaire operationele samenwerking te hervatten.
De EU volgt de vorderingen nauwgezet en houdt in haar politieke en diplomatieke contacten met de transitieautoriteiten de druk hoog, bijvoorbeeld tijdens het recente bezoek aan Mali van de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, Josep Borrell. Bovendien heeft de EU middels een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger aangegeven dat het respecteren van het transitietijdspad met presidentsverkiezingen in februari 2022, waarvoor de transitieautoriteiten zich niet kandidaat mogen stellen, een voorwaarde is voor blijvende inzet van de EU en de EU-lidstaten. Het kabinet deelt de mening dat er een zo maximaal mogelijke inspanning moet worden geleverd om Mali op het democratische spoor te krijgen. Nederland trekt daarin nauw op met internationale partners.
Het bericht 'Militairen verontwaardigd over achterlaten Afghaanse tolken' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het bericht in Trouw «Militairen verontwaardigd over achterlaten Afghaanse tolken» d.d. 11 mei jl?
Ja.
Het kabinet vindt het belangrijk om aan te geven dat het kabinet, net als uw Kamer, alles in het werk wil stellen om de tolken en hun gezin zo snel mogelijk naar Nederland te halen, met het oog op een hier te doorlopen procedure. Het is evenwel noodzakelijk dat daarbij aan bepaalde minimumeisen wordt voldaan: de identiteit van de aanvrager dient vastgesteld te worden en we moeten zeker stellen dat de aanvrager inderdaad in het kader van een internationale militaire missie voor Nederland heeft gewerkt als tolk. Tevens moeten we nagaan of er geen andere relevante omstandigheden zijn die een snelle overkomst naar Nederland in de weg zouden kunnen staan.
Bestaat er een lijst van 86 tolken die in aanmerking komen voor verhuizing naar Nederland? Zo ja, zijn dat alle tolken die met Nederland hebben samengewerkt? Zo nee, is er een ander overzicht dat inzicht geeft in hoeveel tolken in aanmerking komen voor verhuizing naar Nederland en of die met Nederland hebben samengewerkt?
Tot nu toe hebben de ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken 94 aanvragen van tolken aan de IND voorgelegd ter instemming met het verstrekken van een inreisvisum. Hoofd-IND heeft ingestemd met de overkomst van deze personen en hun gezin naar Nederland om hier de asielprocedure te doorlopen.
Er zijn echter meer dan 94 tolken die in het kader van een internationale militaire missie in Afghanistan voor Nederland hebben gewerkt. Een deel van deze Afghaanse tolken heeft (nog) geen verzoek ingediend om naar Nederland te mogen komen. Een deel heeft mogelijk een verzoek ingediend bij een ander coalitieland waarvoor de tolk ook heeft gewerkt. Voor een deel van de tolken geldt dat zij nog dienen aan te tonen dat zij voor Nederland hebben gewerkt.
Defensie beschikt over een overzicht van de tolken die in het kader van een internationale militaire missie in Afghanistan voor Nederland hebben gewerkt. Dit overzicht is echter niet volledig dekkend: er zijn tolken die een contract hebben afgesloten met een andere coalitiepartner, maar wel gedurende enige tijd werkzaamheden voor Nederland hebben uitgevoerd. Deze tolken kunnen evengoed in aanmerking komen om in Nederland de asielprocedure te doorlopen.
In de bijlage bij deze brief worden getallen genoemd ten aanzien van de genoemde aanvragen. De getallen zijn van 1 juni 2021 en worden voortdurend aangepast aan de ontwikkelingen. Het is van belang om te benoemen dat achter de getallen mensen, gezinnen en verhalen zitten. Het betreffen individuele aanvragen die per persoon beschouwd zijn.
Welke inspanningen verricht u om de Afghaanse tolken op de kortst mogelijke termijn naar Nederland te brengen? En wat is daarbij de door u gehanteerde termijn?
Er is geen sprake van een vast gehanteerde termijn. De snelheid waarin de betrokken personen en hun gezin naar Nederland kunnen komen, is afhankelijk van de individuele omstandigheden. De ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en de IND werken nauw samen om de Afghaanse tolken, die aan de vereisten voldoen, zo spoedig mogelijk naar Nederland te halen. Hiertoe bestaan korte lijnen om snel een verzoek te beoordelen, de tolk te assisteren met het op orde krijgen van de documenten, het besluit om naar Nederland te mogen komen vlot te nemen en de reis te faciliteren. Bepaalde informatie en documenten blijven echter noodzakelijk om de overkomst zorgvuldig te kunnen organiseren.
Wanneer verwacht u alle Afghaanse tolken naar Nederland te hebben gebracht?
Een einddatum is niet vast te stellen, omdat het gaat om een doorlopend proces: het staat tolken vrij om zich bij de ambassade te melden met het verzoek naar Nederland te mogen komen. Defensie en de ambassade hebben slechts beperkte invloed op of en wanneer zij dit doen.
Daarnaast richten niet alle tolken die in het kader van een internationale militaire missie voor Nederland hebben gewerkt zich tot de ambassade. Dit kan meerdere oorzaken hebben: vaak hebben zij ook voor andere landen gewerkt en kunnen zij zich ook tot dat land wenden. Daarnaast willen niet alle tolken gebruik maken van de regeling. Het kabinet kan wel melden dat 68 Afghaanse tolken met gezin reeds naar Nederland zijn overgebracht. In het totaal betreffen dit ruim 300 personen.
Wat gaat u doen om de procedure bij de ambassade in Kaboel te versnellen voor de Afghaanse tolken en welke administratieve aanpassingen gaat u doorvoeren om dit te versnellen?
Het kabinet heeft het proces versneld door vanuit de ambassade de tolken actief in het traject te begeleiden. Een van de grootste uitdagingen voor de tolken en hun gezin is om bij lokale Afghaanse overheden een identiteitsbewijs te verkrijgen en om de juiste documentatie bij de ambassade te kunnen overleggen. De documentatie die aangeleverd moet worden betreft een paspoort, een tazkera (Afghaanse akte) en een (inmiddels ingekorte) ingevulde vragenlijst. Door het actief begeleiden van de tolken gaat minder tijd verloren bij het doorlopen van het traject.
Een andere aanpassing betreft het aanbieden per ommegaande van dossiers van tolken die aan de vereisten voldoen aan Hoofd-IND voor een akkoord om in Nederland de asielprocedure te mogen doorlopen. Daarnaast kan voor een gezin dat een d-visum verstrekt heeft gekregen onmiddellijk een vlucht geboekt worden, zodat het op zeer korte termijn naar Nederland kan komen. De uitvoerende organisaties die belast zijn met het overbrengen van de tolken met hun gezin hebben hun capaciteit aangepast om hiervoor te zorgen, ondanks de belemmeringen ten gevolge van de COVID-19-pandemie.
Waarom is het niet mogelijk voor Afghaanse tolken, die zich ten dienste van (onder meer) de Nederlanders in Afghanistan hebben ingezet, de procedure in Nederland te doorlopen?
Afghaanse tolken, die in het kader van een internationale militaire missie in Afghanistan voor Nederland hebben gewerkt, kunnen de asielprocedure in Nederland doorlopen.
Wanneer personen zich melden bij de Nederlandse ambassade en claimen in het kader van een internationale militaire missie voor Nederland te hebben gewerkt, wordt door Defensie nagegaan of zij inderdaad voor Nederland hebben gewerkt. Daarnaast dient de aanvrager met authentieke documenten zijn identiteit aan te tonen om vast te stellen dat de betreffende persoon daadwerkelijk is wie hij zegt dat hij is. Het is immers niet de bedoeling dat bijvoorbeeld (voormalige) Taliban-strijders via deze weg toegang tot Nederland krijgen.
Zodra de identiteit is vastgesteld, worden de tolk en zijn gezin in het bezit gesteld van een visum om in Nederland de asielprocedure te doorlopen.
Klopt het dat u wel beschikt over de aantallen Afghaanse tolken die naar Nederland zijn gehaald, maar deze aantallen om veiligheidsredenen niet wilt noemen? Zo ja, bent u bereid – vanwege die veiligheidsredenen – de vakbonden en/of Vluchtelingenwerk vertrouwelijk te informeren over de aantallen Afghaanse tolken die inmiddels naar Nederland zijn gehaald? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft ingestemd om uw Kamer in een vertrouwelijke technische briefing in detail te informeren over het proces en de aantallen. Deze briefing heeft op 27 mei jl. plaatsgevonden. Daarnaast heeft Defensie vertrouwelijk met de vakbond AFMP gesproken over de stand van zaken ten aanzien van de Afghaanse tolken.
Tevens verwijs ik u naar de beantwoording op de Kamervragen van de leden Belhaj en Sjoerdsma (Kamerstuk 2021D17530 d.d. 12 mei 2021).
Bent u bereid – al dan niet vertrouwelijk – in overleg te treden met de vakbonden en Vluchtelingenwerk over de zorgen die zij hebben over de minstens 50 tolken en hun gezinnen die in gevaar verkeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u – al dan niet vertrouwelijk – toelichten welke speciale aandacht de tolken hebben?
Zie antwoord vraag 7.
De veteranenstatus van militairen die in verschillende hoedanigheid gediend hebben in de Nederlandse krijgsmacht |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten wat de redenen zijn dat militairen die gediend hebben in de Troepenmacht Suriname, de koude oorlog en overige humanitaire missies geen veteranenstatus kunnen verkrijgen?
In de Veteranenwet wordt het begrip veteraan in artikel 1 onder c gedefinieerd als: «de militair, de gewezen militair, of de gewezen dienstplichtige, van de Nederlandse krijgsmacht, dan wel van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger, alsmede degene die behoorde tot het vaarplichtig koopvaardijpersoneel, die het Koninkrijk der Nederlanden heeft gediend onder oorlogsomstandigheden dan wel heeft deelgenomen aan een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde voor zover deze missie bij regeling van Onze Minister is aangewezen».
De militairen die hebben gediend in de Troepenmacht Suriname (TRIS) maakten onderdeel uit van de Koninklijke Landmacht, met een plaatsing in Paramaribo. De militairen die gediend hebben in de TRIS zijn niet ingezet tijdens oorlogsomstandigheden of tijdens een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.
De militairen die gediend hebben in de periode van de Koude Oorlog hebben, enkel op basis daarvan, geen recht op de veteranenstatus. Hoewel er tijdens de Koude Oorlog sprake is geweest van momenten waarop de spanningen opliepen, kenmerkte deze periode zich niet door werkelijke oorlogsomstandigheden of daarmee vergelijkbaar. Ook was er geen sprake van een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.
Militairen die hebben deelgenomen aan humanitaire missies zijn niet ingezet ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Gelet op het gestelde in de Veteranenwet kunnen zij niet in aanmerking komen voor de status als Veteraan. Zij hebben wel de daarvoor ingestelde herinneringsmedailles ontvangen.
Deelt u de mening dat het gebrek aan een veteranenstatus voor vele oudgedienden een gevoel van miskenning geeft of kan geven?
Ik wil voorop stellen dat ik veel respect heb voor de vele oudgedienden van de Nederlandse krijgsmacht die waar ook ter wereld hun werk hebben verricht. Zij mogen oprecht trots zijn op de bijdragen die zij hebben geleverd.
Zij hebben daarvoor ook de erkenning en waardering ontvangen in de vorm van medailles voor langdurige eerlijke en trouwe dienst en indien van toepassing, in de vorm van herinneringsmedailles (zie vraag 4).
Bij de totstandkoming van de Veteranenwet, een initiatiefwet die door alle fracties in de Tweede Kamer is ingediend en ondertekend, is uitgebreid stilgestaan bij de reikwijdte van het begrip «Veteraan». Gelet hierop ben ik dan ook van mening dat een verruiming van de veteranenstatus afbreuk zou doen aan de erkenning en waardering van de militairen, veteranen, die hebben gediend in de uitzonderlijke situaties zoals omschreven in artikel 1 onder c van de Veteranenwet. Zij zijn bij uitstek in situaties gebracht die levensbedreigend zijn geweest en om die reden is met name ook de bijzondere zorgplicht in de Veteranenwet verankerd.
Kunt u aangeven of er, rekening houdend met de beperkingen in de veteranenwet, andere mogelijkheden zijn om de oudgedienden zoals genoemd in vraag 1 alsnog tegemoet te komen?
De huidige Veteranenwet laat geen ruimte om de militairen, zoals genoemd in vraag 1, alsnog tegemoet te komen en de veteranenstatus toe te kennen. Dat neemt niet weg dat er andere manieren zijn voor erkenning en waardering voor postactieve militairen. Zo geldt de regeling reüniefaciliteiten voor alle postactieve militairen. Commandanten kunnen met een beroep op deze regeling bij uitstek de oudgedienden erkennen en waarderen voor bijdragen uit het verleden.
Kunt u aangeven of er mogelijkheden zijn om via het decoratiestelsel te bekijken of het alsnog mogelijk is op korte termijn de oudgedienden te voorzien van een decoratie c.q. draaginsigne?
Het huidige decoratiestelsel ziet nu niet toe op de mogelijkheden om de militairen die hebben gediend in de TRIS of tijdens de Koude Oorlog te decoreren met een medaille of een draaginsigne. De reden hiervan is dat deze militairen niet zijn ingezet in of tijdens oorlogsomstandigheden of een internationale missie. Zij zijn geplaatst geweest in een gebied buiten Nederland en hebben daar hun (militaire) werk verricht.
De Herinneringsmedaille Internationale Missies (HIM) wordt toegekend in een breed scala van missies en inzet. Het toekennen van de HIM, die is ingesteld in 2001, wordt getoetst aan een aantal criteria. Om in aanmerking te kunnen komen voor deze onderscheiding dient de inzet de kenmerken te hebben van een civiele of militaire missie. Zo krijgt het militair personeel een missie-voorbereidende opleiding en ontvangen de militairen een vergoeding volgens de Regeling voorzieningen vredes- en humanitaire operaties. Daarnaast kennen de militairen primitieve leefomstandigheden en werken de militairen met afwijkende roosters (24/7) tijdens hun inzet die doorgaans zes maanden duurt. Tot slot dienen militairen minimaal 30 dagen te hebben deelgenomen aan de missie of inzet.
Op basis van deze criteria is het dan ook niet mogelijk om de Herinneringsmedaille Internationale Missies toe te kennen aan militairen die geplaatst zijn geweest in de TRIS of ten tijde van de Koude Oorlog.
Wat het personeel betreft dat dienst heeft gedaan tijdens de «Koude Oorlog» merk ik op dat dit iedereen betreft die in deze periode in dienst was, zowel beroepsmilitairen als reservisten en dienstplichtigen. Een medaille zou dan ook geen enkel onderscheidend karakter hebben en dient alleen daarom al niet in overweging worden genomen.
Voor het decoreren van militairen die ingezet zijn tijdens humanitaire missies is de Herinneringsmedaille voor Humanitaire Hulpverlening bij Rampen ingesteld. Deze medaille wordt toegekend aan hen die deel uitmakend van of tezamen met de krijgsmacht, ter plaatse van een door mij aangewezen rampgebied daadwerkelijk aan de hulpverlening hebben deelgenomen en daarbij in alle opzichten een goede plichtsbetrachting en een goed gedrag hebben betoond. Per inzet wordt door de Commandant der Strijdkrachten aangegeven of en zo ja met welke gesp een Herinneringsmedaille voor Humanitaire Hulpverlening wordt toegekend.
Het toekennen van een medaille wordt veelal ervaren als een blijk van waardering en erkenning voor geleverde inzet. Dit betekent echter niet dat die waardering en erkenning ontbreekt voor inzet waarvoor geen medaille wordt toegekend. Ik wil hierbij dan ook nadrukkelijk aangeven dat ik zeer veel waardering heb voor de inzet van de militairen die hebben gediend bij de TRIS en tijdens de Koude Oorlog. Hun werk is van grote waarde geweest voor de krijgsmacht.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de Veteranennota 2021?
Ja
Het bericht dat Afghaanse tolken in levensgevaar komen als de coalitietroepen van de resolute support missie vertrekken uit Afghanistan |
|
Salima Belhaj (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Zorgen over wreed lot van tolken die Nederlanders in Afghanistan bijstonden nu Westen daar vertrekt»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederland geen goede naam heeft als het gaat om het beschermen van tolken?
Afghaanse tolken die voor Nederland in het kader van internationale militaire missies in Afghanistan hebben gewerkt, hebben onze speciale aandacht. Het Kabinet voelt een grote verantwoordelijkheid voor deze groep.
De ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en de IND spannen zich gezamenlijk in om de tolken die daartoe een verzoek doen en aan de vereisten voldoen, naar Nederland te halen om hier de asielprocedure te doorlopen, conform de werkwijze zoals beschreven in de antwoorden op de Kamervragen van het lid Belhaj (Kamerstuk 2019D29068, aanhangsel, d.d. 4 juli 2019). In lijn met de motie Belhaj (Kamerstuk 35 300 X, nr. 44) worden deze tolken met hun gezin naar Nederland gehaald. Vanwege de COVID-19-pandemie hebben de werkzaamheden in 2020 tijdelijk vertraging opgelopen, omdat er geen vluchten vertrokken uit Afghanistan en de ambassade deels gesloten was. Begin 2021 is extra capaciteit vrijgemaakt om de door COVID-19 ontstane achterstand in te lopen.
De Afghaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van alle burgers. Nederland vraagt daar via diplomatieke kanalen aandacht voor.
Hoeveel Afghaanse tolken lopen op dit moment risico aangevallen te worden door de Taliban of andere gewelddadige groeperingen doordat ze met Nederlandse troepen hebben samengewerkt?
Over aantallen tolken die mogelijk risico lopen, namen en data doen we uit veiligheidsbelang van de tolken geen uitspraken. Wel kan het Kabinet melden dat inmiddels ruim 60 Afghaanse tolken met gezin, die aan de voorwaarden van de regeling voldeden, zijn overgekomen om hier de asielprocedure te doorlopen. Dit proces loopt nog door.
Hoe staat het met de uitvoering van motie-Belhaj (Kamerstuk 35 300 X, nr. 44)? Op welke manier wordt deze motie relevanter nu de troepen uit Afghanistan vertrekken?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
De uitvoering van de motie Belhaj blijft relevant in het kader van de terugtrekking van de coalitietroepen uit Afghanistan. Ook tolken die voor de huidige missie Resolute Support voor Nederland hebben gewerkt komen in aanmerking voor deze regeling. Begin 2021 is het tempo opgevoerd om dit te bewerkstellingen. Het is echter wel van wezenlijk belang dat is vastgesteld dat de tolken aan de voorwaarden van de regeling voldoen, in het bijzonder dat wordt aangetoond dat zij daadwerkelijk de functie van tolk hebben verricht en dat hun identiteit is vastgesteld. Dat is op het moment dat betrokken personen een verzoek doen bij de Nederlandse ambassade vaak nog niet duidelijk, bijvoorbeeld omdat geen identiteitsdocument wordt overlegd.
Heeft Defensie na het aannemen van deze motie Afghaanse tolken een contract bij Defensie gegeven om vast te leggen dat ze in aanmerking komen voor bescherming van de Nederlandse staat? Zo nee, waarom niet?
De contracten met de tolken waar Defensie momenteel gebruik van maakt, worden veelal door een coalitiepartner afgesloten. In lijn met de genoemde motie Belhaj wijst Defensie de betreffende Afghaanse tolken op de mogelijkheid zich te melden bij de Nederlandse ambassade om een verzoek in te dienen om naar Nederland te worden overgebracht om in Nederland de asielprocedure te doorlopen.
Kunt u garanderen dat alle Afghaanse tolken de bescherming krijgen die ze toekomt aangezien ze zijn aangemerkt als een systematisch vervolgde groep in de Afghaanse samenleving?
Het Kabinet spant zich in om te zorgen dat Afghaanse tolken die voor Nederland in het kader van internationale missies in Afghanistan hebben gewerkt en aan de vereisten voldoen naar Nederland kunnen komen. Zoals eerder aan de Kamer gemeld kunnen tolken die zich bij de Nederlandse ambassade melden en aan de eisen voldoen een visum krijgen om naar Nederland te reizen en daar de asielprocedure te doorlopen.
Conform de eerder genoemde motie Belhaj wordt bij tolken die voor internationale missies in Afghanistan hebben gewerkt systematische vervolging aangenomen. Dat betekent dat personen die tot deze categorie behoren voor bescherming in Nederland in aanmerking komen. Tenzij er sprake is van contra-indicaties, of sprake is van een veilig derde land.
Op welke manier wordt de veiligheid van Afghaanse tolken gewaarborgd in het geval zij ervoor kiezen om geen asiel aan te vragen in Nederland?
De Afghaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van al hun burgers. Nederland vraagt daar via diplomatieke kanalen aandacht voor. Hiernaast zet Nederland ook in op programma’s ter verbetering van de veiligheidssector in Afghanistan, om zo bij te dragen aan de algehele veiligheid en stabiliteit van het land.
Hoe pakken bondgenoten in de coalitie dit probleem aan? Trekt Nederland lessen uit de aanpak van bondgenoten en wordt er onderling samengewerkt op dit onderwerp?
Meerdere coalitielanden kennen eveneens een asielprocedure voor tolken die namens hen voor een internationale missie hebben gewerkt. De uitvoering van het asielproces is een nationale verantwoordelijkheid die elk land, ook Nederland, zelfstandig invult. Desalniettemin staat Nederland in nauw contact met andere bondgenoten over de manier waarop zij met de veiligheid van voor hen werkzame tolken omgaan. Landen zoals Duitsland en Denemarken hebben een vergelijkbare aanpak als Nederland.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en tijdig beantwoorden?
Ja.
Het geweld in Chora in juni 2007 |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk (SP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van een aantal recente berichten en een documentaire over de inzet van geweld in Chora, Afghanistan, in juni 2007?1
Ja.
Voordat ik inhoudelijk in ga op deze vragen, hecht ik er belang aan te melden dat de Nederlandse militairen van Task Force Uruzgan (TFU) onder grote dreiging, met vastberadenheid, moed en soms met angst voor het eigen leven en met beleid hebben gehandeld om de Taliban te stoppen, hen uit het gebied te verdrijven en een executie onder de lokale bevolking te voorkomen. De commandant van de TFU maakte onder grote (tijds)druk de moeilijke keuze om te blijven en Chora te verdedigen. Ik heb respect voor de Nederlandse militairen die hebben gevochten in Chora en sta achter hun wijze van optreden. Aan Nederlandse zijde vielen hier een dodelijk slachtoffer en meerdere gewonden. Alle betrokkenen, dus ook het Ministerie van Defensie, betreuren het ten zeerste dat er tijdens de verdediging van Chora ook burgerslachtoffers zijn gevallen. Een overzicht van de gebeurtenissen bij Chora is op 24 september 2007 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 27 925, nr. 272).
Zoals bekend is de inzet van de Krijgsmacht in Chora in 2007 thans onderwerp van een rechtszaak. Om de rechtsgang niet te verstoren, kunnen zo lang deze kwestie onder de rechter is geen uitspraken worden gedaan over enkele details van de inzet in kwestie.
Kunt u bevestigen dat er beperkte waarneming was om granaten van de pantserhouwitser op de beoogde doelen te krijgen? Kunt u in detail uitleggen welke waarneming er wel en welke er niet was?
De pantserhouwitser heeft in de nacht van 16 op 17 juni gedurende een periode van ongeveer twee uur eerder vastgestelde doelen onder vuur genomen. De beschietingen waren bedoeld om te verhinderen dat de Taliban naar het districtscentrum zou oprukken en zijn uitgevoerd zonder dat de doelen onder directe waarneming lagen. Er is geschoten op bekende posities van de Taliban, mogelijke vuuropstellingen en vermoedelijke aanvoerlijnen van de Taliban. Dit gebied was door de Task Force Uruzgan (TFU) als militair doel aangemerkt en mocht ook op basis van de regels van het humanitair oorlogsrecht als militair doel worden aangemerkt en zonder directe waarneming worden bevuurd. Buiten de genoemde twee uur is met waarneming vuur uitgebracht.
Klopt het dat in de Rules of Engagement is bepaald dat de troepen alleen geweld mogen gebruiken tegen mensen die ze duidelijk als vijand hebben geïdentificeerd? Kunt u de letterlijke passage op dit punt met de Kamer delen?
De Rules of Engagement van de NAVO bevatten bevoegdheden voor geweldgebruik en regels met betrekking tot de minimumeisen voor doelidentificatie. Deze omvatten onder andere de bevoegdheid om geweld te gebruiken tegen personen die een vijandige daad verrichten, of ten aanzien van wie de intentie om een dergelijke daad te verrichtten was vastgesteld. Daarnaast bevatten de Rules of Engagement net als alle dergelijke instructies de uitzondering dat het gebruik van geweld ter zelfverdediging altijd is toegestaan. Onder zelfverdediging wordt verstaan: het gebruik van noodzakelijk geweld om een aanval of een onmiddellijk dreigende aanval af te slaan. Over de Rules of Engagement die de meest vergaande bevoegdheden voor geweldgebruik bevatten, kon commandant TFU niet zelf beschikken; deze waren belegd bij commandant Regional Command South. De Rules of Engagement van de ISAF-missie (International Security Assistance Force) zijn een NAVO-document en zijn niet gederubriceerd. Op basis van internationale afspraken kan Nederland dit document niet openbaar maken.
Klopt het dat ISAF-regels voorschreven dat de pantserhouwitser enkel ingezet kon worden als nagegaan kon worden of de granaten op de beoogde doelen in zouden slaan en als er geen burgers aanwezig waren? Werd hieraan voldaan?
De ISAF Joint Fires Directive bevatte de verplichting dat bij inzet van indirect vuur, waaronder inzet van de pantserhouwitser, sprake moest zijn van voorwaartse waarneming op het doel. Deze Directive bevatte echter de uitzondering dat de daarin opgenomen regels niet van toepassing waren op geweldgebruik bij zelfverdediging.
Hadden Nederlandse militairen steeds «positieve identificatie» voordat een doel werd gebombardeerd?
Met uitzondering van de ongeveer twee uren in de nacht van 16 op 17 juni dat de pantserhouwitser zonder directe waarneming heeft gevuurd, is er steeds sprake geweest van positieve identificatie zoals beschreven in de Rules of Engagement.
Voldeed de beschieting van Chora aan hetgeen in de Rules of Engagement was vastgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gebruik van de pantserhouwitser was onderdeel van zelfverdediging. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Is inderdaad gesteld dat Nederlandse militairen met betrekking tot de Rules of Engagement de grenzen van het toelaatbare zouden opzoeken? Zo ja, waarom is dat zo geformuleerd?
Commandant TFU besloot, binnen zijn bevoegdheden, na intern beraad dat Chora behouden moest blijven. Na overleg met zijn juridisch adviseur (legal advisor – LEGAD) was C-TFU overtuigd dat sprake was van een imminent threat waarop hij op grond van zelfverdediging over kon gaan tot inzet van all necessary means, zoals aangegeven in het mandaat.
Klopt het dat er in termen van «use it or lose it» is gediscussieerd en uiteindelijk besloten om de patserhowitser mee te nemen naar Afghanistan? Zo nee, hoe is deze discussie dan verlopen?
Gegarandeerde escalatiedominantie2 is een belangrijk uitgangspunt voor iedere militaire missie. De pantserhouwitser is een van de middelen die bij kan dragen aan deze escalatiedominantie. Voor de TFU werd met de pantserhouwitser de meest moderne vorm van grondgebonden vuursteun beschikbaar gesteld. Omdat ondersteuning vanuit de lucht niet altijd kon worden gegarandeerd als gevolg van weersomstandigheden en beschikbaarheid, was het van groot belang dat militairen waar nodig de steun konden inroepen van een middel dat daar minder van afhankelijk is. Daarom is besloten de pantserhouwitser mee te nemen naar Afghanistan.
Klopt het dat met bombardementen vierkant voor vierkant is «afgestempeld», zoals een veteraan meldt? Welke methode van bombarderen werd hier toegepast?
Zie vraag 2. Van «afstempelen» is geen sprake geweest. Alle doelen zijn afzonderlijk en onder waarneming bevuurd, met uitzondering van de ongeveer twee uren in de nacht van 16 op 17 juni dat de pantserhouwitser zonder directe waarneming heeft gevuurd, waarbij bekende posities, mogelijke vuuropstellingen en vermoedelijke aanvoerlijnen van de Taliban onder vuur zijn genomen.
Klopt het dat Australië, dat met Nederland samenwerkte in Afghanistan, striktere instructies hanteerden omtrent de inzet van geweld en de bescherming van burgers?
Op de militairen die werden ingezet in het kader van de ISAF-operatie waren zowel de instructies van de NAVO van toepassing als eventuele aanvullende nationale (meer beperkende) instructies. Het kabinet doet geen uitspraken over de nationale instructies van andere overheden aan het eigen militair personeel. Het is aan de partnerlanden zelf om hier uitspraken over te doen.
Klopt het dat er discussie is geweest onder Nederlandse militairen in Afghanistan over de vraag wat Chora «ons waard is», ofwel hoeveel burgerslachtoffers er geaccepteerd konden worden? Kunt u inzage geven in de inhoud van deze discussie?
Vroeg in de avond van 16 juni 2007 werd de Afghan National Police (ANP) door de Taliban gedwongen de politieposten ten westen van het districtscentrum op te geven. Onder begeleiding van ISAF werd de ANP in veiligheid gebracht. Een gebied van vier vierkante kilometer en de enige bruikbare verbindingsweg naar Tarin Kowt bleven onder controle van TFU. De Taliban waren tot minder dan twee kilometer genaderd van het districtscentrum en zouden in de loop van de nacht via de gedekte «Green Zone» en onder dekking van de duisternis, ongezien tot dichtbij de White Compound kunnen naderen. De Green Zone is een onoverzichtelijke, dichtbegroeide terreinstrook waarin zich ook de meeste quala’s bevinden. Uit eerdere inlichtingenanalyses en actueel radioverkeer van de Taliban viel op te maken dat de White Compound het aanvalsdoel was. Verder was bekend door informatie van lokale militieleiders, vluchtelingen en eigen waarneming dat zich verder naar het oosten meer Taliban bevonden. In deze situatie heeft de commandant van de TFU-eenheid in Chora aan de commandant van de battle group gevraagd wat Chora ons waard zou zijn. Hij doelde hierbij op mogelijke Nederlandse slachtoffers en niet op burgerslachtoffers.
De commandant van de TFU moest in korte tijd een besluit nemen dat het beste de missie van TFU zou dienen: was dat het vertrek uit Chora of de verdediging ervan? Een aantal factoren werd door commandant TFU, in samenspraak met zijn staf, het PRT en de battle group in overweging genomen. Een keuze voor terugtrekking uit Chora zou een reëel risico van meer moorden onder de lokale bevolking door de Taliban met zich mee hebben gebracht. Bovendien zou de opgave van Chora de geloofwaardigheid van de ISAF-missie en de Afghaanse overheid in Uruzgan op het spel zetten. Daarnaast zou de verovering van Chora de Taliban aanzienlijk meer bewegingsvrijheid geven in de provincie, omdat Chora op een kruispunt van wegen ligt.
Kunt u toelichten waar de waarschuwing voor burgerdoden van de juridisch adviseur van de Nederlandse troepen in Afghanistan precies uit bestond?
De appreciatie van de juridisch adviseur van de gebeurtenissen in en rond Chora is als bijlage3 bij deze beantwoording gevoegd.
Kunt u uitleggen hoe (on)nauwkeurig de toen gebruikte patserhouwitser was, die granaten afschoot die ongeveer dertig kilometer verder tot ontploffing kwamen? Wat was toen de radius / de gemiddelde afwijking ten opzichte van het beoogde inslagpunt? Klopt het dat dit soms wel zo’n honderd meter afweek?
Ieder (artillerie)wapen heeft een foutmarge. De foutmarge wordt uitgedrukt in waarschijnlijke foutlengte (WFL) en waarschijnlijke foutbreedte (WFB). De foutmarge neemt af naarmate het doel dichterbij is en neemt toe wanneer het doel verder weg is. Bij de toen gebruikte munitie is op een maximale afstand van 31 km geschoten, de WFL was daarbij 90 meter en de WFB 16 meter. Deze (on)nauwkeurigheden zijn gangbaar bij niet-eindgeleide/niet-precisie artilleriemunitie. Bij inzet – dus ook in Chora in 2007 – wordt rekening gehouden met die foutmarge en de eventuele nevenschade die dit kan veroorzaken.
Klopt het dat burgers van het door Nederland gebombardeerde gebied op een gegeven moment enkel vijf kwartier hadden om na een waarschuwing een veilig heenkomen te zoeken? Waarom is niet voor een langere periode gekozen?
De dagen voorafgaand aan de gevechten op 16 juni waren er rapporten dat de lokale bevolking reeds hun huizen verliet, winkels werden gesloten en dat kinderen niet meer naar school gingen. Voorafgaand aan de inzet van vuursteun werd de bevolking via hun stamhoofden gewaarschuwd om het gebied te verlaten. In de avond van 16 juni had het PRT telefonisch contact met de autoriteiten en leiders, die meldden dat alle vrouwen en kinderen het gebied hadden verlaten en dat de achtergebleven mannen waren geadviseerd ook het gebied te verlaten. Er is door TFU geen vuursteun ingezet voordat van de stamleider het bericht ontvangen was dat de bevolking het gebied verlaten had. Zoals bij vraag 12 gemeld was er sprake van een imminent threat, zodat haast geboden was.
Klopt het dat de aanval op Chora werd ingezet toen Nederlanders nog bezig waren om via de lokale machthebbers de burgers te alarmeren, waardoor velen de waarschuwing niet (op tijd) ontvingen?
In verschillende rapportages van de twee weken voorafgaand aan de aanval van de Taliban werd gemeld dat de lokale bevolking het gebied verliet. Ook als gevolg van de meest recente gevechten op 16 juni, verlieten veel burgers het gebied. Ondanks dat werden, voordat het plan ter verdediging van Chora werd uitgevoerd, acties ondernomen om via Afghaanse contacten de eventueel nog achtergebleven burgerbevolking te waarschuwen om zo spoedig mogelijk het gebied ten westen van het districtscentrum te verlaten. Deze contacten waren de gouverneur, de politiechef, de districtschef, ANP en de stamleider van het oord Qual-Eh-Ye-Ragh. Op 16 juni rond 21.00 uur berichtte de stamleider dat de burgers het gebied hadden verlaten. Gezien de grote concentratie en dreiging van Taliban, was het niet meer mogelijk voor TFU om zelf het gebied in te gaan om eventuele burgers daar te waarschuwen.
Hoeveel Afghanen zijn Chora ontvlucht voordat de aanval door Nederland werd geopend?
Dit aantal is niet bekend.
Klopt het dat het geweld in Chora veelal eenzijdig was en dat het hoofdzakelijk van Nederlandse kant kwam? Wat is allemaal gerapporteerd over geweld van vijandige strijders?
Nee, dat klopt niet. Vanaf maart en april 2007 kwamen zowel de Afghan National Security Forces (ANSF) als TFU steeds vaker en intensiever in gevecht met de Taliban, die Chora op 16 juni met geweld probeerden binnen te dringen. In de vroege ochtend van 16 juni 2007 werden de ANP-posten aan de oost- en westrand van de Chora-vallei gelijktijdig en gecoördineerd aangevallen door de Taliban, die de aanwezige TFU-eenheden beschoten met direct en indirect vuur. Later die dag zetten de Taliban de aanval voort en maakten daarbij gebruik van zwaar en goed gericht mortiervuur en Rocket Propelled Grenades. Daarbij werd door de Taliban ook op burgerdoelen geschoten. Zo werd door de Taliban veel mortiervuur uitgebracht op het oord Qual-Eh-Ye-Ragh.
Het TFU-peloton dat ter ondersteuning van de ANP in het westen in actie kwam, werd onder zwaar vuur teruggedrongen in de richting van het districtscentrum van Chora. Het peloton aan de zuidrand werd hevig aangevallen met mortiervuur. Vroeg in de avond van 16 juni werd de ANP door de Taliban gedwongen de posten ten westen van het districtscentrum op te geven. Onder begeleiding van ISAF werd de ANP teruggehaald. Op dat moment hadden ook al verschillende berichten TFU bereikt over gewelddadigheden van de Taliban tegen militieleden in Sarab, ten oosten van Chora.
Klopt het dat Nederland op een zeker moment urenlang doorging met bombarderen, terwijl er geen enkel schot werd gelost door vijandige strijders?
In de nacht van 16 op 17 juni was er geen sprake van direct intensief vuurcontact. Er was sprake van een imminent threat in een situatie van zelfverdediging. Omdat de directe dreiging aanhield, besloot C-TFU de posities van de Taliban te bestrijden met lucht- en vuursteun. De verleende vuursteun die nacht was overigens merendeels bedoeld als storings- c.q. onderdrukkingsvuur om de Taliban het gebruik of de verplaatsing door het terrein te ontzeggen. Er werd dus in die gevallen niet gereageerd op direct of indirect vuur van de Taliban.
Klopt het dat er geen «visuele bevestiging» is van de schatting dat 100 tot 150 vijandelijke strijders bij de aanval om Chora zouden zijn omgekomen? Wat betekent dit? Waarop is deze claim dan gebaseerd?
Uit inlichtingenrapportages is gebleken dat er 100 tot 150 vijandelijke strijders zijn omgekomen.
Hoeveel Afghanen zijn huis en haard in Chora ontvlucht na aanvang van het geweld van Nederlandse zijde?
Dit is niet bekend.
Kunt u aangeven wat het Provinciaal Reconstructie Team aan schade heeft gerapporteerd toen het na de aanval op Chora het gebied in ging?
De bijbehorende documenten worden als bijlagen4 met deze beantwoording meegestuurd.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de vergoedingen, die aan nabestaanden, gewonden en mensen met schade door Nederlandse beschietingen zijn uitbetaald?
Zie het antwoord op vraag 21.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de munitie-inzet per wapensysteem en de gebombardeerde doelen door Nederland in Chora? Zo nee, waarom niet?
In dit overzicht kan ik niet voorzien. Dit overzicht zou ongewenst inzicht bieden in operationele tactieken. Daarnaast zou het overzicht informatie bevatten over de inzet van ISAF-partnerlanden. Het is aan die landen zelf om hier uitspraken over te doen.
Welke extra maatregelen zijn kort na de aanval op Chora precies genomen om burgerslachtoffers voortaan beter te voorkomen?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 24 september 2007 (Kamerstuk 27 925, nr. 272) heeft de secretaris-generaal van de NAVO op 30 juli 2007 aanvullende maatregelen aangekondigd om het risico op burgerslachtoffers verder te verkleinen. Deze voorzagen in het gebruik van lichtere vliegtuigbommen door de ISAF-partners, om de kans op nevenschade te verkleinen. Ook werden Afghaanse militairen aan de staf van het hoofdkwartier van ISAF toegevoegd en procedures voor het melden van incidenten verbeterd.
Kan uitgelegd worden wat het betekent dat kennelijk de «inlichtingenvergaring nog niet op orde» was in juni 2007?
De Nederlandse inlichtingenpositie was op orde. De MIVD beschikte sinds februari 2007 over aanwijzingen dat de Taliban een aanval op het Chora-district voorbereidden; het exacte moment was echter niet te voorspellen. Het was in juni 2007 duidelijk dat er een grote aanval van de Taliban op handen was.
Op basis van welke informatie werd geconcludeerd dat er in juni 2007 een acute dreiging van een Talibanmacht van 800 tot 1000 strijders uitging? Waren er ook schattingen van (veel) lagere aantallen in omloop? Is vastgesteld dat er zoveel vijandige strijders in het gebied waren? Zo ja, hoe?
Uit inlichtingenrapportages bleek dat er vanaf 6 juni 2007 een toename was van Taliban in de buurt van de Chora-vallei. Op basis van de beschikbare informatie kunnen (ten dele achteraf) schattingen worden gemaakt die uiteenlopen van 300 à 350 vijandelijke strijders tot 800 à 1.000 strijders. Uw Kamer is hierover op 24 september 2007 geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 272, 2007). Binnen ISAF en door de MIVD werd de situatie beoordeeld als de opbouw voor een mogelijke aanval op de Chora-vallei. Dit leidde tot aanvullende verkenningen van TFU in oostelijke en westelijke richting vanuit Chora. Daarbij stuitten de eenheden inderdaad op Taliban-strijders, waarbij hevige gevechtscontacten ontstonden. Zoals eveneens in 2007 met uw Kamer gedeeld is het niet mogelijk om te bepalen hoeveel Taliban aan de aanval hebben deelgenomen.
Klopt het dat Australische militairen herhaaldelijk niet in staat bleken te bevestigen dat er überhaupt vijandige strijders aanwezig waren op plaatsen waar Nederlandse militairen hebben gevochten? Hoe is dit mogelijk?
Het kabinet kan geen uitspraken doen over militairen van partnerlanden. Het is aan de partnerlanden zelf om hier uitspraken over te doen.
Is het inderdaad uw standpunt dat in Chora woonhuizen moesten worden gebombardeerd omdat de Taliban zich er schuilhielden en burgers als schild gebruikten? Hoe verhoudt dit zich tot het oorlogsrecht?
In Chora zijn in enkele gevallen woonhuizen als doelwit geïdentificeerd omdat sprake was van een vuurpositie van de Taliban of omdat sprake was van een locatie van waaruit de aanval van de Taliban werd aangestuurd of gecoördineerd. Artikel 52, tweede lid, van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève definieert een militair doel als een object dat naar zijn aard, ligging, bestemming of gebruik, een daadwerkelijke bijdrage tot de krijgsverrichtingen levert en waarvan de gehele of gedeeltelijke vernietiging, verovering of onbruikbaarmaking onder de omstandigheden van dat moment een duidelijk militair voordeel oplevert.
In voornoemde gevallen waren de woonhuizen door het beschreven gebruik door de Taliban legitieme militaire doelen. Aanvullend is, wat betreft eventuele aanwezigheid van burgers, het beginsel van proportionaliteit op basis van het humanitair oorlogsrecht bepalend. Dat beginsel, onder andere opgenomen in de artikelen 51, vijfde lid onder (b), en artikel 57, tweede lid onder (a)(iii), van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Verdragen van Genève, verplicht de strijdende partijen om af te zien van een aanval als de verwachting is dat die aanval bijkomende schade zal toebrengen aan burgers of aan burgerobjecten die buitensporig zou zijn in verhouding tot het verwachte tastbare en rechtstreekse militaire voordeel van die aanval. Daarbij is van belang dat Nederland, net als vele andere landen, bij ratificatie van dit Protocol heeft aangegeven deze verplichting zo uit te leggen dat het militaire voordeel van de aanval als geheel moet worden betrokken bij de beoordeling of het gebruik van geweld in individuele onderdelen van die aanval proportioneel was. Dat betekent dat het gebruik van geweld tegen individuele objecten in Chora moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de verdediging van Chora als geheel en met de kennis van toen. Het gebruiken van burgers als schild is in strijd met het humanitair oorlogsrecht.
Kunt u alle (interne) rapporten en rapportages etc., die inmiddels zijn vrijgegeven of door journalisten zijn ingezien aan de Kamer sturen, waaronder het After Action rapport(en) en logboeken? Zo nee, waarom niet?
Alle stukken die inmiddels zijn vrijgegeven en door journalisten zijn ingezien, worden aan de Kamer aangeboden en met deze beantwoording meegestuurd.
Kan ook het onderzoek van het OM naar het geweld in Chora dat in 2008 werd afgerond met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
De geweldsaanwendingen in Chora zijn conform de geldende procedure «handelwijze geweldsaanwending militairen» (Stc. 2006, nr. 233, p. 11) door Commandant Task Force Uruzgan (COMTFU) in een After Action Report gerapporteerd en door tussenkomst van de Koninklijke Marechaussee aan het OM overgedragen. Vanwege de omvang van de gevechten en het feit dat er burgerslachtoffers waren gevallen heeft de Commandant der Strijdkrachten (CDS) destijds tevens een onderzoek gelast naar de gebeurtenissen. Het rapport dat ter zake is opgesteld, is – inclusief de daarbij behorende supplementen van onder meer COMTFU, de commandant van de battle group en van de Chief Joint Fires – ook aan het OM overgedragen. Het in opdracht van de CDS opgestelde onderzoekrapport (inclusief de supplementen) is in dit kader door het OM aangemerkt als een «rapport-commandant» in de zin van voornoemde procedure handelwijze geweldsaanwending militairen. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie tevens kennis genomen van het onderzoeksrapport van de United Nations Assistance Mission in Afghanistan (UNAMA) en de Afghan Independent Human Rights Commission (AIHRC), het onderzoeksrapport van de commandant van ISAF (COMISAF), alsook de schriftelijke correspondentie van de Secretaris-Generaal van de NAVO en diens juridisch adviseur met betrekking tot het rapport van COMISAF. Op basis van voornoemde stukken heeft het Openbaar Ministerie geen aanleiding gezien tot het instellen van een nader onderzoek. Het OM heeft naar aanleiding van een Wob-verzoek onlangs stukken geopenbaard die betrekking hebben op de geweldsaanwendingen in Chora. In dit kader is onder meer een inventarisatielijst verstrekt waarop de documenten staan vermeld waarover het OM ten aanzien van deze geweldsaanwendingen beschikking heeft.
Kunt u aangeven welke bronnen het OM heeft gebruikt voor het onderzoek, waarop de conclusie is gebaseerd dat rechtmatig is opgetreden? Is onder meer contact opgenomen met Britse, Australische en Amerikaanse collega’s in het gebied? Is hiervoor onderzoek in Chora zelf gedaan? Zijn slachtoffers van de aanval op Chora gesproken?
Zie antwoord vraag 30.
Bent u bereid, opdat slachtoffers en nabestaanden antwoorden op vragen kunnen vinden, logboeken van F-16’s, Apache-gevechtshelikopters en pantserhouwitser die werden ingezet, in te laten zien? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de ISAF-missie werd de inzet van luchtsteun bepaald door het Regional Command South (voor de inzet van Apache-gevechtshelikopters) respectievelijk door het hoofdkwartier van ISAF in Kabul (voor de inzet van F-16’s). Logboeken met betrekking tot de inzet van luchtsteun zijn daarom gerubriceerde NAVO-documenten. Dit staat de verstrekking daarvan in de weg. Een gerubriceerd logboek van de inzet van de pantserhouwitser uit die periode is beschikbaar, maar kan om redenen die genoemd zijn in het antwoord op vraag 1 niet ter beschikking worden gesteld.
Klopt het dat Defensie militairen een «negatief advies» heeft gegeven om te spreken over het geweld in Chora met journalisten? Zo ja, wat behelst dit advies?
Van een algemeen negatief advies met betrekking tot communicatie over de Slag bij Chora is geen sprake. In het kader van de lopende procedure tegen de Staat, en de wens deze rechtsgang niet te belemmeren, is medio vorig jaar besloten geen inhoudelijke mededelingen te doen, anders dan wat al bekend was gemaakt door Defensie. Onlangs heeft Defensie wel medewerking verleend aan een nieuw boek dat twee journalisten schrijven over Uruzgan in de periode 2006–2008, waarvoor inmiddels al vele actief dienende militairen geïnterviewd zijn.
Waarom heeft Defensie jarenlang geweigerd vragen van journalisten over Chora te beantwoorden? Wilt u die vragen alsnog beantwoorden?
Ik herken me niet in deze uitspraak. Het onderwerp is destijds in media aan bod gekomen en vragen daarover zijn destijds beantwoord. Intern in de organisatie is er ruime aandacht voor geweest. In lijn met het advies in antwoord op vraag 33 is vanaf medio vorig jaar besloten dat zolang de rechtszaak tegen de Staat loopt, geen inhoudelijke uitspraken te doen omdat daarmee de rechtsgang belemmerd zou kunnen worden.
Van welke gruweldaden van de Taliban is melding gemaakt in interne communicatie en communicatie met de Tweede Kamer? In hoeverre is dit, naderhand, bevestigd? Is hier onderzoek naar gedaan? Is bijvoorbeeld naderhand vastgesteld dat vijandige strijders inderdaad vrouwen en kinderen de handen afhakten en levend in brand staken?
Uit hospitaalmeldingen en rapportages is gebleken dat de Taliban op brute wijze burgers om het leven hebben gebracht. Uw Kamer is hiervan op 24 september 2007 op de hoogte gesteld (Kamerstuk 27 925, nr. 272). Er zijn diverse meldingen dat burgers in brand zijn gestoken en dat mannen en vrouwen de keel werd doorgesneden of dat ze werden doodgeschoten. Deze – en andere – gruweldaden komen naar voren uit de getuigenissen in het onderzoeksrapport van de VN en de Afghaanse mensenrechtencommissie, dat als bijlage5 met de genoemde Kamerbrief is meegestuurd.
Waarom is er niet voor gekozen om terug te trekken in plaats van de aanval op Chora te openen? Kunt u in uw antwoord aangeven hoe de term zelfverdediging in deze context gebruikt is? Klopt het dat zelfverdediging niet acuut aan de orde was?
Er is geen sprake geweest van een aanval op Chora door Nederlandse militairen: Nederlandse militairen hebben een aanval op Chora door de Taliban afgeslagen. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Bent u bereid een onafhankelijke commissie de opdracht te geven onderzoek te laten doen naar het geweld in Chora in juni 2007? Zo nee, waarom niet?
De gebeurtenissen rondom de verdediging van Chora zijn kort na afloop van de gevechtshandelingen niet alleen door het Ministerie van Defensie zelf onderzocht (via het After Action Report en de After Action Review), maar ook door de NAVO, de Verenigde Naties en de Afghaanse mensenrechtencommissie. Uit deze onderzoeken kwam de conclusie naar voren dat de TFU zich heeft gehouden aan het humanitair oorlogsrecht. Ik zie dan ook geen aanleiding voor een onderzoek door een onafhankelijke commissie.
Bent u bereid om Afghanistan-veteranen toestemming te geven vrijelijk met de pers en volksvertegenwoordigers te spreken over hun ervaringen?
Ik kan en wil de contacten van Afghanistan-veteranen die inmiddels geen militair meer zijn, niet in de weg staan. Voor Rijksambtenaren en ook voor het Defensiepersoneel geldt sinds 16 december 2020 de «Herziening Aanwijzing voor de externe contacten van Rijksambtenaren (28 844, nr. 221). Defensie houdt zich aan deze herziene aanwijzing.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is om te stellen dat een militair een trauma heeft nadat hij onthullingen heeft gedaan over de gang van zaken? Zo ja, hoe gaat u dit rechtzetten?
Alvorens Trouw tot publiceren overging is een aantal vragen ter verduidelijking aan Defensie gesteld. Defensie heeft aangegeven dat de vermeende geweldsaanwending zoals verklaard door de betreffende veteraan, niet bekend was op de aangegeven datum uit 2007. Tijdens dit gesprek is een ongelukkige en verkeerde interpretatie ontstaan. Hierdoor is een in mijn ogen niet bestaande koppeling tussen de kwaliteit van herinnering aan deze geweldsaanwending en PTSS gemaakt. De defensiewoordvoerder heeft dit direct nadat hij dit las, gemeld aan de journalist. Na deze publicatie heb ik afstand gedaan van de insinuatie dat het Ministerie van Defensie deze koppeling zou maken. Defensie betreurt dat deze militair getraumatiseerd is geraakt tijdens zijn uitzending. Defensie heeft veteranenzorg hoog in het vaandel staan en biedt nazorg aan getraumatiseerde Uruzgan-veteranen.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het aantal slachtoffers van het geweld in juni in Chora? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding voor een onderzoek door een onafhankelijke commissie. De gebeurtenissen rondom de verdediging van Chora zijn kort na afloop van de gevechtshandelingen niet alleen door het Ministerie van Defensie zelf onderzocht (via het After Action Report en de After Action Review), maar ook door de NAVO, de Verenigde Naties en de Afghaanse mensenrechtencommissie. In vrijwel alle gevallen was het moeilijk of zelfs onmogelijk om een battle damage assessment uit te voeren. De veiligheidssituatie liet dat niet altijd toe, doden worden in de moslimgemeenschap binnen 24 uur begraven en de bevolkingsregistratie liet te wensen over.
Burgerdoden in Uruzgan |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat een Nederlandse veteraan medio 2007 mogelijk burgers doodde in de Chora-vallei in de Afghaanse provincie Uruzgan?1
Het kabinet heeft kennis genomen van het artikel en neemt dit uiterst serieus omdat het een potentieel ernstige melding betreft. Het feit dat een Uruzgan-veteraan een dergelijke melding ruim dertien jaar na dato doet, verdient zorgvuldige aandacht.
Kunt u uitleggen wat er die dag precies gebeurde in de Chora-vallei? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het artikel van Trouw, dat Defensie vooraf ter inzage kreeg, zijn de rapportages bezien die mogelijk betrekking zouden kunnen hebben op het incident dat beschreven is. Op dit moment heeft Defensie nog niet de door de melder omschreven inzet uit medio 2007 in Afghanistan een-op-een kunnen koppelen aan een in de archieven opgeslagen rapport.
Het Trouw-artikel alleen biedt te weinig aanknopingspunten om gerichter naar het geweldsincident te kunnen zoeken dan tot dusver is gedaan. Om deze reden heeft Defensie op 24 december jl. een gesprek met de veteraan gevoerd, waarin meer gegevens omtrent de gemelde inzet zijn verkregen. Aan de hand hiervan wordt opnieuw een zoekslag gemaakt in de archieven van Defensie en zullen – na overleg met het Openbaar Ministerie – vervolgstappen worden bepaald.
Wat is er intern allemaal gecommuniceerd en gerapporteerd over dit incident? Kunt u dit met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in uw archieven geen meldingen zijn gevonden van een incident dat voldoet aan de beschrijving van de veteraan? Zo ja, hoe is dat mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat van elke geweldsinzet een rapport moest worden gemaakt, dat in kopie naar de marechaussee ging? Is dat gebeurd?
Van al het gebruik van geweld door militairen wordt een rapport opgemaakt met daarbij een appreciatie van de commandant. Die rapporten gaan zowel de militaire bevelslijn in, als in afschrift naar de Koninklijke Marechaussee.
Kunt u bevestigen dat er enkel is gehandeld op basis van walkietalkieverkeer, waarmee de zogenoemde rules of engagement zijn overtreden? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat zogenaamd uitlokkingsvuur is toegepast?
Klopt het dat een verkeerd huis is geraakt? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Klopt het dat is gevuurd op mensen die geen wapens droegen? Zo nee, wat voor wapens hadden zij dan bij zich? Hoeveel mensen zijn er gedood bij deze actie?
Klopt het dat er tijdens dit incident niet op de Nederlandse militairen is geschoten?
Kunt u toelichten waarom Defensie precies geschrokken is naar aanleiding van dit verhaal?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Houdt u staande dat in de periode van 2006 tot 2010 in Uruzgan geweld nooit onrechtmatig is toegepast? Zo ja, waarop baseert u dat?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 wordt van elk geweldgebruik door militairen rapport opgemaakt met daarbij een appreciatie van de commandant. Er zijn geen gevallen bekend over de periode van het Nederlandse optreden in Uruzgan waarin het Ministerie van Defensie of het Openbaar Ministerie het gerapporteerde geweld onrechtmatig heeft bevonden.
Hoe wordt deze melding van de veteraan precies onderzocht? Deelt u de opvatting dat een onafhankelijk uitgevoerd dient te worden naar het gebruik van geweld en burgerslachtoffers in de periode van 2006 tot 2010 in Uruzgan? Zo nee, waarom niet?
Op 13 oktober jl. heeft uw Kamer ingestemd met de nieuwe procedure met betrekking tot het informeren van de Tweede Kamer bij een vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet in het kader van artikel 100 van de Grondwet (Kamerstuk 27 925, nr. 723). Daarin is onder meer vastgelegd dat Defensie de Kamer informeert wanneer het ministerie besluit een onderzoek in te stellen naar een melding van een vermoeden van burgerslachtoffers. Zoals de procedure beschrijft wordt een dergelijk besluit voorafgegaan door een eerste analyse en beoordeling van de broninformatie. Deze stap in de procedure is momenteel aan de orde. Op basis hiervan zal ik, na overleg met het OM, besluiten al dan niet een onderzoek in te stellen. Als ik besluit tot een onderzoek naar deze melding zal ik u conform de procedure daarover informeren.
Het Openbaar Ministerie heeft inmiddels laten weten een feitenonderzoek te starten naar een geweldsaanwending door Nederlandse militairen medio 2007 in Afghanistan. Zoals aangegeven in het persbericht van het OM, volgt het feitenonderzoek op de publicatie in Trouw over mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van de geweldsaanwending en de contacten die er reeds zijn geweest tussen het Ministerie van Defensie en het OM over de aanstaande publicatie van dit artikel.
Deelt u de mening dat een meldpunt moet worden ingesteld voor veteranen die ook zaken willen melden die ze kwijt willen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht er aan dat veteranen laagdrempelig toegang hebben tot zorg en dienstverlening. Het Veteranenloket faciliteert deze toegang 24 uur per dag en zeven dagen per week. Veteranen die incidenten willen melden uit de tijd van hun inzet in missies of operaties kunnen hiervoor terecht bij het Veteranenloket of bij de commandant van hun (toenmalige) eenheid. Defensie beziet in hoeverre het noodzakelijk is om de mogelijkheid hiertoe breder onder de aandacht van veteranen te brengen.
Zo ja, deelt u de mening dat dit meldpunt buiten de Defensie organisatie geplaatst moet worden en onafhankelijk dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u ook reageren op een vermoede «spotter» die gevangen werd genomen? Aan wie is hij overgedragen? Wat is hem aangedaan? Is hij gemarteld?
Het artikel in Trouw biedt te weinig aanknopingspunten om dit bericht na te gaan.
Kunt u aangeven van hoeveel burgerdoden in interne communicatie en rapporten melding is gemaakt in de periode 2006–2010? Op welke wijze werd bijgehouden of het strijders of burgerslachtoffers betrof?
De Nederlandse bijdrage aan de ISAF-missie is zoals gebruikelijk na beëindiging geëvalueerd. Uw Kamer is geïnformeerd dat het in Uruzgan niet mogelijk is geweest om een exact aantal slachtoffers te bepalen. Zie hiervoor de Eindevaluatie Nederlandse bijdrage aan ISAF 2006–2010 (Kamerstuk 27 925, nr. 436) en de antwoorden op eerdere Kamervragen over burgerslachtoffers in Uruzgan (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1203). Over de eindevaluatie van de Nederlandse bijdrage is met uw Kamer gesproken.
De Australische excessen in Afghanistan en de reactie hierop |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport waaruit blijkt dat speciale eenheden van het Australische leger tijdens hun dienst in Afghanistan in strijd met internationale regels 39 burgers en gevangenen hebben gedood, met name in de provincie Uruzgan, waar Nederland ook actief was?1
Het kabinet constateert dat de bevindingen van het onderzoek schokkend en zeer ernstig zijn en stelt in de eerste plaats vast dat uit intensief en zorgvuldig Australisch onderzoek geen Nederlandse betrokkenheid bij de misstanden naar voren is gekomen. Defensie voert nu een inventarisatie uit om na te gaan of er naar Nederlands oordeel geen aanleiding is om betrokkenheid bij de misstanden van Australische speciale eenheden aan te nemen. Deze inventarisatie richt zich op operaties van Australische speciale eenheden waarbij met Nederlandse troepen is samengewerkt, of die door Nederlandse militairen zijn ondersteund. Naast de inventarisatie kijkt Defensie ook naar de aanbevelingen die in het Australische rapport worden gedaan om dergelijke misstanden te voorkomen. Het doel hiervan is om te beoordelen of deze relevant zijn voor Defensie en of deze al dan niet zijn geborgd binnen de organisatie.
Kunt u toelichten waarom u stelt dat er geen Nederlanders betrokken waren bij het ombrengen van burgers en gevangenen door Australiërs in Afghanistan?2
De Australische Minister van Defensie en Commandant der Strijdkrachten hebben kort voor de verschijning van het rapport aan hun Nederlandse collega’s laten weten dat er uit het onderzoek geen Nederlandse betrokkenheid bij de misstanden naar voren is gekomen. Het kabinet heeft ook zelf geen indicaties voor betrokkenheid bij Australische misstanden onder Nederlandse militairen.
Hebben Nederlandse militairen ten tijde van de missie in Uruzgan ooit aanwijzingen onder ogen gekregen van de Australische excessen? Zo ja, wat is daarmee gedaan?
Daags na het verschijnen van het Australische rapport is bij Defensie een melding binnengekomen van een Nederlandse militair die destijds was uitgezonden naar Uruzgan. De melding heeft betrekking op het handelen van Australische en niet van Nederlandse militairen. Momenteel onderzoekt het ministerie deze melding.
Op dit moment wordt naslag gedaan in de rapportages van de missie in Afghanistan van de periode 2005–2010. De meldingen in deze rapportages die mogelijk betrekking hebben op Australische speciale eenheden worden geïdentificeerd en geanalyseerd. Indien hier aanleiding toe is, stelt het kabinet de Kamer zo snel mogelijk op de hoogte van de bevindingen van de inventarisatie.
Was er op enigerlei wijze Nederlandse betrokkenheid bij (een deel van) de militaire operaties van de Australische speciale eenheden toen Nederland in Uruzgan opereerde? Zo ja, hoe zag dit eruit?
Nederland heeft in de periode 2006–2010 op bepaalde momenten samengewerkt met Australische speciale eenheden in Uruzgan, of hun operaties ondersteund. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld (Kamerbrief 27 925, nr. 221 en Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 2028), hebben Nederlandse en Australische speciale eenheden in het voorjaar en de zomer van 2006 gecoördineerd opgetreden en informatie uitgewisseld. Deze samenwerking vond plaats in het kader van de transitie naar de Nederlandse gebiedsverantwoordelijkheid over de provincie Uruzgan per 1 augustus 2006. Tot die tijd viel de provincie onder de verantwoordelijkheid van Australische speciale eenheden.
Daarnaast hadden Nederlandse gevechtshelikopters en F-16 jachtvliegtuigen de taak om eenheden van de NAVO-missie in Zuid-Afghanistan bij te staan met luchtsteun en verkennings- en waarnemingsactiviteiten. In de periode 2006–2010 hebben zij hier ook voor Australische speciale eenheden in voorzien. Als deel van de inventarisatie beziet Defensie momenteel waar, wanneer en op welke wijze Nederlandse troepen met Australische speciale eenheden hebben samengewerkt of hun operaties hebben ondersteund.
Hoe zag de bevelslijn eruit gedurende de samenwerking met de Australiërs in Uruzgan?
Van april tot en met juli 2006 voerde een Nederlandse taakeenheid (de Deployment Task Force- DTF) in Uruzgan de voorbereidings- en opbouwwerkzaamheden uit voor de NAVO-geleide missie International Security Assistance Force (ISAF), die daar vanaf augustus 2006 van start ging. Tot die tijd viel de provincie onder de verantwoordelijkheid van de door de VS geleide operatie Operation Enduring Freedom (OEF). De Australische speciale eenheden in Uruzgan opereerden onder de vlag van laatstgenoemde missie. Hoewel de Nederlandse taakeenheid en de Australische speciale eenheden in deze periode een gescheiden bevelslijn kenden, werd op bepaalde momenten samengewerkt en gecoördineerd tussen beide missies. Het kabinet heeft uw Kamer hier over geïnformeerd (Kamerbrief 27 925, nr. 221 en Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 2028).
Vanaf augustus 2006 tot augustus 2010 droeg Nederland als lead nation de gebiedsverantwoordelijkheid over de provincie Uruzgan binnen de ISAF-missie.
Nederlandse en Australische troepen vormden in die periode onder Nederlandse leiding een gezamenlijke taakeenheid, de Task Force Uruzgan(TFU). Australische speciale eenheden maakten geen deel uit van de TFU en waren daarmee geen onderdeel van de Nederlandse bevelslijn.
De Australische speciale eenheden werden binnen een separate bevelslijn vanuit het hoofdkwartier van de ISAF-missie in Kabul aangestuurd. Ook Nederlandse speciale eenheden zijn tussen april 2009 en augustus 2010 vanuit deze bevelslijn aangestuurd. De Nederlandse speciale eenheden in Uruzgan maakten van april 2006 tot december 2007 deel uit van TFU en bevonden zich daardoor binnen de Nederlandse bevelslijn. Onderling kenden de Nederlandse en Australische speciale eenheden geen bevelsverhouding.
De Nederlandse gevechtshelikopters en F-16 jachtvliegtuigen bevonden zich buiten de Nederlandse bevelslijn en werden respectievelijk aangestuurd door het regionale ISAF-hoofdkwartier in Zuid-Afghanistan en het landelijke ISAF-hoofdkwartier in Kabul. Er bestond daarbij geen bevelslijn met de Australische speciale eenheden.
Los van de bevelslijnen die binnen missies en operaties bestaan, behoudt ieder land zelf de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid en verantwoordelijkheid over de inzet van zijn militairen. Ook voor de missie in Afghanistan was dit voor Nederland en Australië het geval.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden nog vóór de begrotingsbehandeling Defensie in de Tweede Kamer?
Het kabinet houdt in het belang van de nauwkeurigheid voor de beantwoording van deze vragen de reguliere beantwoordingstermijn aan.
Het bericht dat Australische militairen 39 burgers en gevangenen executeerden in Afghanistan |
|
Salima Belhaj (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van «Australische militairen executeerden 39 burgers en gevangenen in Afghanistan»?1
Ja.
Wat was over het onderzoek bekend bij uw ministeries? Sinds wanneer?
De Australische onderzoekscommissie heeft voorafgaand aan het verschijnen van het rapport op 19 november 2020 geen informatie aan Nederland verstrekt over de misstanden die in het rapport aan de orde komen. Wel hebben de Australische Minister van Defensie en Commandant der Strijdkrachten kort voor de verschijning van het rapport hun Nederlandse collega’s laten weten dat er uit het onderzoek geen Nederlandse betrokkenheid bij de misstanden naar voren is gekomen.
In juli 2017 werd in de Australische media een aantal documenten over misstanden tijdens operaties van Australische speciale eenheden in Afghanistan gelekt, de Afghan Files. Naar aanleiding van deze publicaties werd in de media genoemd dat de Inspector Generalvan de Australische krijgsmacht de vermeende misdragingen van de speciale eenheden onderzocht. Voor zover bekend nam het kabinet via deze berichten in de Australische media voor de eerste maal kennis van het onderzoek van de Inspector General.
In februari 2018 gaf de Australische onderzoekscommissie te kennen naar Nederland te willen komen om interviews af te nemen met militairen die in de periode 2006–2010 het commando voerden over de missie ISAF in Zuid-Afghanistan, of commandant waren van de Task Force Uruzgan. Defensie heeft de onderzoekscommissie gefaciliteerd bij het tot stand komen van vier interviews, die in mei 2018 plaatsvonden. Het verslag van deze vertrouwelijke interviews is niet door de Australische onderzoekscommissie aan het kabinet of aan de geïnterviewde militairen ter beschikking gesteld. In maart 2018 werd door Australië een publieke oproep gedaan voor het melden van relevante informatie voor het onderzoek van de Inspector General.
Voor wat voor incidenten zijn Nederlandse militairen verhoord? Wat zijn de exacte data van deze incidenten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben Nederlandse militairen intensief samengewerkt met het Australische leger (ADF) tijdens deze missie?
Australië was voor de Nederlandse militaire inzet in Uruzgan in de periode 2006–2010 een belangrijke partner. Vanaf het regeringsbesluit in 2005 om deel te nemen aan de NAVO-missie in Zuid-Afghanistan heeft Nederland aansluiting gezocht bij Australië. Overeengekomen werd dat beide landen onder Nederlandse leiding een gezamenlijke taakeenheid zouden vormen, de Task Force Uruzgan. Het Australische deel van de taakeenheid bestond uit ongeveer 400 militairen die vooral zijn ingezet voor infrastructurele projecten. Ook maakten Australische militairen deel uit van de staf van de taakeenheid.
De Australische speciale eenheden in Uruzgan maakten geen deel uit van de gezamenlijke taakeenheid. Nederland heeft in de periode 2006–2010 op bepaalde momenten wel samengewerkt met Australische speciale eenheden in Uruzgan, of hun operaties ondersteund. Dit betrof zowel speciale als conventionele Nederlandse eenheden.
Welke informatie over de executies als genoemd in dit rapport waren al bij Nederland bekend?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 2 en 3 en eveneens de antwoorden op de schriftelijke vragen 2 en 3 die door het lid Karabulut (SP) zijn gesteld. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1111)
Waren er Nederlandse militairen op de hoogte of bekend met de verhalen van deze speciale eenheden van Australië (bijvoorbeeld over het ontgroeningsritueel)? Zo ja, is daar destijds melding van gemaakt? Heeft deze melding de hogere legerleiding dan wel de Minister bereikt?2
Zie antwoord vraag 5.
Is er destijds door de Nederlandse krijgsmacht of een andere krijgsmacht in de NAVO-coalitie onderzoek gedaan naar mogelijke oorlogsmisdaden van Australische militairen?
Nederland heeft destijds geen onderzoek gedaan naar mogelijke oorlogsmisdaden van Australische militairen. Het kabinet doet geen uitspraken over eventuele onderzoeken van (NAVO-)bondgenoten naar andere (NAVO-)bondgenoten.
Het debat over burgerslachtoffers in Irak op mei 2020 |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kunt u, aangezien u stelt dat niemand de tragische gevolgen van de aanval op Hawija ontkent of bagatelliseert, uiteenzetten wat deze tragische gevolgen precies zijn? Welk dodental hanteert u hierbij en van hoeveel gewonden gaat u uit?
U bent reeds in de Kamerbrieven van 4 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 670), 25 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 673), 24 maart jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 707), 7 mei jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 711) en in de debatten over dit onderwerp geïnformeerd over de tragische gevolgen van deze aanval.
Bent u bereid bij CENTCOM te informeren waarom u verkeerd bent ingelicht over het aantal doden dat in de officiële telling werd gehanteerd voor de aanval op Hawija? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u het antwoord van CENTCOM met de Kamer delen?
De Kamer is hier in de brief van 24 maart jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 707) reeds over geïnformeerd. Daarin geef ik aan dat ik en marge van de Munich Security Conference (12–15 februari jl.) de heer Esper heb gesproken over deze kwestie, evenals over de brief die ik hem in dat kader had gestuurd. Het antwoord van dhr. Esper is de Kamer reeds bekend.
Wilt u contact opnemen met het internationale Rode Kruis om navraag te doen naar hun informatie over de burgerslachtoffers van de aanval op Hawija die in 2015 is gedeeld en te vragen of u de Kamer over deze informatie kunt informeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief met antwoorden op nadere vragen over de wapeninzet in Hawija van 25 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 673), deelde ICRC in augustus 2015 met de ambassade in Bagdad een vertrouwelijke lijst van onbevestigde gevallen van burgerslachtoffers in Irak waarbij de anti-ISIS coalitie mogelijk betrokken was. In contacten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met ICRC voorafgaand aan de Kamerbrief van 25 november 2019 herbevestigde ICRC reeds het vertrouwelijke karakter van deze lijst. Zie voorts de voorgenoemde Kamerbrief.
Bent u bereid bij CENTCOM te informeren of filmmateriaal van de aanval op Hawija publiek gemaakt kan worden? Zo nee, waarom niet? Bent u, aangezien u zelf pleit voor meer transparantie, zelf voorstander van het vrijgeven van dit videomateriaal? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is reeds beantwoord in de brief van 7 mei jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 712, zie het antwoord op vragen 7 t/m 9).
Wat is uw reactie op de uitlating van NRC-journalist Kees Versteegh, die stelt dat het aantal van minimaal zeventig burgerslachtoffers voor Hawija dat meteen na de aanval werd gerapporteerd in internationale media al vrij snel door de Amerikanen deels geverifieerd werd via militaire satellieten, verkenningsvliegtuigen, drones en informanten ter plaatse? Kunt u dit bevestigen? Hebt u kennis van deze gedeeltelijke verificatie? Wat is er precies gedeeltelijk geverifieerd? Indien u dit niet weet, bent u bereid hier opheldering over te vragen bij de VS?1
Zoals in de brief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) wordt aangegeven voert CENTCOM standaard onderzoek uit wanneer er sprake is van een vermoeden van burgerslachtoffers. Zoals wordt aangegeven in de brief van 25 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 673) heeft het Ministerie van Defensie kort na de wapeninzet kennis genomen van het initiële CENTCOM-rapport over de wapeninzet van 15 juni 2015, en op 22 januari 2016 van de uitkomst van het aanvullende onderzoek naar het targeting proces (het zogenaamde AR 15–6 onderzoek). Het zijn deze onderzoeksrapporten waar het Ministerie van Defensie zich op baseert. De Kamer is op 21 april jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 709) geïnformeerd dat beide rapporten door de VS zijn vrijgegeven, wat de Kamer in staat stelt om zelf kennis te nemen van de inhoud ervan.
Bent u ermee bekend dat een ander coalitieland eerder heeft aangegeven de aanval op Hawija te hebben geweigerd?2
Deze vragen zijn reeds geadresseerd in de brieven van 7 mei jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 710, zie het antwoord op vraag 2 en Kamerstuk 27 925, nr. 712, zie het antwoord op vragen 31 en 32). Het is het Ministerie van Defensie niet bekend dat een ander land de aanval zou hebben geweigerd.
Klopt het dat u voorafgaand aan het debat met de Kamer op 14 mei 2020 geen contact hebt opgenomen met andere landen van de coalitie met de vraag of, en zo ja, waarom, zij de aanval op Hawija hebben geweigerd?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid contact op te nemen met de verschillende landen die in juni 2015 Irak bombardeerden en te vragen wie eerder de uiteindelijk door Nederland uitgevoerde aanval op Hawija heeft geweigerd, waarom dat het geval was en, indien het land dat weigerde daarmee akkoord is, de Kamer hierover (desnoods, indien door het betreffende land gewenst, vertrouwelijk) te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel landen bombardeerden Irak in juni 2015? Welke landen waren dat?
Dit zijn negen landen, te weten Australië, België, Canada, Denemarken, Frankrijk, Jordanië, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
Klopt het dat u voorafgaand aan het debat op 14 mei 2020 geen navraag hebt gedaan bij CENTCOM of de term «meer waarschijnlijk dan niet» vaker wordt gehanteerd in de officiële telling van de coalitie? Zo ja, waarom hebt u daar geen navraag naar gedaan?
Zoals op 7 mei jl. in antwoord op gelijksoortige vragen (ingezonden 7 april 2020 met kenmerk 27 925, nr. 707) is aangegeven, betreft het hier een registratiesysteem dat niet door het Ministerie van Defensie wordt beheerd (Kamerstuk 27 925, nr. 710, zie het antwoord op vragen 47 t/m 49 en 53). Daarom kunnen deze vragen niet door het ministerie worden beantwoord.
Klopt het dat het vaker voorkomt dat in de lijst van de door CENTCOM zelf onderzochte incidenten een dodental niet is bevestigd maar «meer waarschijnlijk dan niet» wordt geacht, zoals in het geval van Hawija? Indien u dit niet weet, wilt u hier dan navraag naar doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat de doden die CENTCOM in de eigen telling bijhoudt allemaal «meer waarschijnlijk dan niet» worden geacht en men aangaande deze lijst niet de term «bevestigd» hanteert?
Zie antwoord vraag 10.
Worden er verschillende termen gebruikt voor de mate van waarschijnlijkheid in de telling van burgerdoden van CENTCOM? Zo ja, welke termen worden voor de verschillende incidenten gebruikt?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat het vaker voorkomt dat in de lijst van de door CENTCOM zelf onderzochte incidenten een specifiek dodental is opgenomen, terwijl men niet precies weet hoeveel doden er zijn gevallen, zoals in het geval van Hawija? Indien u dit niet weet, wilt u hier dan navraag naar doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u toelichten op basis van wat voor informatie besloten is tot de aanval op Mosul in september 2015, waarbij vier burgerdoden vielen, en hoe het mogelijk was dat deze informatie niet deugde?
Deze vragen zijn reeds op 10 februari jl. geadresseerd in antwoord op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1667, zie het antwoord op vraag 19), waarbij onder andere is verwezen naar het door de VS zelf uitgegeven openbare memorandum over het CIVCAS Closure Report van deze wapeninzet. Daarnaast is het eigen onderzoek van het Ministerie van Defensie naar deze wapeninzet openbaar gemaakt op 17 februari jl. (Kamerstuk 27 925, nrs. 682 en 705). In dit onderzoek is onder andere opgenomen op basis van welke informatie de aanval is uitgevoerd.
Op basis van welke informatie stemde de Red Card Holder van Nederland in met de aanval op Mosul? Beschikte hij over alle informatie over het doelwit of ontbraken allerlei details daarover omdat enkel de uitkomst van het inlichtingenproces werd gedeeld, zoals ook in het geval van de aanval op Hawija?
Zie antwoord vraag 15.
Is vastgesteld hoe de aanval op Mosul zo verschrikkelijk mis kon gaan? Zo ja, hoe is dat gedaan en wat is er vastgesteld? Kunt u toelichten hoe het dodental van vier van de aanval op Mosul in september 2015 is bevestigd? Op basis waarvan heeft CENTCOM besloten vier burgers op te nemen in de lijst van slachtoffers?
Zie antwoord vraag 15.
Zijn er aanbevelingen opgesteld naar aanleiding van de aanval op Mosul? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat CENTCOM/de coalitie geen obstakel vormde om het parlement jaren geleden al te informeren over de vele burgerdoden bij het bombardement op Hawija en dat het dus nationaal beleid was dat de Kamer niet in detail werd ingelicht hierover?
In de brief van 4 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 670) is hierover reeds het volgende aangegeven. Binnen de anti-ISIS coalitie wordt in een kerngroep van 13 landen op een zeer intensief niveau samengewerkt. Deze groep bestaat uit landen die een langdurige (militaire) relatie met elkaar hebben, waardoor er sprake is van een mate van vertrouwen die noodzakelijk is om in het hoogste geweldsspectrum met elkaar in een militaire coalitie te functioneren. Daarbij hoort dat partners geen uitspraken doen over nevenschade of burgerslachtoffers ten gevolge van wapeninzet van andere coalitiepartners, en dat ieder land eigenstandig bepaalt hoe hierover wordt gecommuniceerd. Wanneer door CENTCOM op basis van informatie van derden of op basis van eigen informatie kan worden vastgesteld dat een coalitiepartner mogelijk betrokken was bij mogelijke burgerslachtoffers, wordt het desbetreffende land daar zo snel mogelijk van op de hoogte gesteld. Het land in kwestie bepaalt vervolgens eigenstandig hoe met die kennis wordt omgegaan.
Kunt u bevestigen dat de VS al twee maanden na een vergelijkbaar omvangrijke miskleun, in Mosul in maart 2017, verantwoordelijkheid nam voor een aanval waarbij meer dan honderd burgerdoden vielen?3
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u toelichten wat u bedoeld met uw opmerking dat er afspraken waren op basis waarvan tijdens het vliegen, tijdens het opereren, geen informatie met wie dan ook gedeeld zou worden? Kunt u de letterlijke tekst(en) van deze afspraken met de Kamer delen?
Het antwoord op vraag 21 vloeit voort uit het feit dat, zoals in de brief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) is gemeld, het kabinet van oordeel was en is dat, gedurende de hele inzetperiode, het vrijgeven van de exacte locatie, datum en het vermoedelijke aantal burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet een te groot risico had gevormd voor de nationale, operationele en personele veiligheid en/of niet viel binnen de mogelijkheden van het opereren in de anti-ISIS coalitie. Vragen 22 en 23 zijn reeds geadresseerd in de brief van 7 mei jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 710, zie het antwoord op vraag 4). Daarin staat ook aangegeven dat de Kamer tussen 2016 en 2019 op verschillende momenten is geïnformeerd over mogelijke burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet.
Wanneer werden deze afspraken gemaakt en door wie?
Zie antwoord vraag 21.
Klopt het dat uit de interne nota van uw ministerie deze afspraken niet blijken?4
Zie antwoord vraag 21.
Kunt u toelichten op basis van welke informatie er bij uw ministerie geen andere gevallen bekend zijn, waarbij mogelijk sprake is van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet?
Deze vragen zijn reeds geadresseerd in de brief van 7 mei jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 710, zie het antwoord op vragen 8, 20, 21, 25 t/m 27, 83 t/m 85).
Kan uitgesloten worden dat Nederland betrokken is bij incidenten met burgerslachtoffers waar monitoringsorganisatie Airwars over rapporteert, waaronder incidenten die door Centcom niet zijn opgenomen in de officiële telling? Zo ja, hoe is dit uitgesloten?
Zie antwoord vraag 24.
Heeft u studie gemaakt van de data van Airwars en dit gelegd naast de eigen data? Zo nee, waarom dan niet?
Zie antwoord vraag 24.
Klopt het dat, wanneer bijvoorbeeld een ngo zich meldt bij Defensie met een vraag naar Nederlandse betrokkenheid bij een aanval met burgerslachtoffers, u hierover geen informatie verschaft als CENTCOM het specifieke incident niet heeft opgenomen in de eigen telling? Zo ja, waarom is dat het geval?
Zie antwoord vraag 24.
Kunt u toelichten waarom het nemen van verantwoordelijkheid voor de aanvallen op Hawija en Mosul mogelijk is, maar dat in andere gevallen vanwege redenen van veiligheid niet zou kunnen? Waarom zou het vrijgeven van datum, tijdstip en precieze locatie in andere gevallen wel onacceptabele gevolgen hebben voor de veiligheid? Waarop is deze analyse gebaseerd?
Zie antwoord vraag 24.
Kunt u precies, in detail, aangeven hoe u in de toekomst anders om wilt gaan met transparantie? Welke wijzigingen zijn er op dit terrein doorgevoerd?
Kunt u toelichten wat u ermee bedoelt dat, als er bij toekomstige missies ook maar enige aanwijzing is voor burgerslachtoffers of anderszins, de Kamer onverwijld geïnformeerd zal moeten worden, het liefst openbaar, maar vertrouwelijk als dat niet openbaar kan tijdens de missie?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar de brief Voorstel procedure informeren Tweede Kamer bij het vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet in het kader van art. 100 van de Grondwet, die de Kamer op 23 juni jl. is toegekomen (Kamerstuk 27 925, nr. 723).
Kunt u de omstandigheden toelichten, waarin u openbaar informeren niet mogelijk acht?
Zie antwoord vraag 30.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met de opmerking dat de Kamer ook in staat moet zijn om haar controlerende taak te kunnen uitoefenen?
Ik doel daarmee op wat ik in het debat van 14 mei jl. aangaf, namelijk dat omdat het kabinet verantwoordelijk is voor de veiligheid van Nederland, dit soms betekent dat het kabinet wel transparanter wil zijn, maar dat het kabinet het nog niet kan zijn. Transparantie moet er immers niet toe leiden dat de vijand wijzer wordt gemaakt, dat is iedere keer een weging. In de brief Voorstel procedure informeren Tweede Kamer bij het vermoeden van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet in het kader van art. 100 van de Grondwet, die de Kamer op 23 juni jl. is toegekomen (Kamerstuk 27 925, nr. 723), doe ik een concreet voorstel voor een gezamenlijk met de Kamer vast te stellen procedure voor de toekomst.
Klopt het dat u, als in de toekomst Nederland wederom betrokken is bij incidenten met burgerslachtoffers, de mogelijkheid openhoudt de Kamer hierover niet in detail te informeren, dat wil zeggen het parlement bijvoorbeeld niet te informeren over het (mogelijke/waarschijnlijke) aantal doden en de plaats van de aanval? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 31.
Zouden de incidenten in Hawija en Mosul wel direct en concreet (dus herleidbaar tot openbare informatie over de beide aanvallen) aan de Kamer zijn gemeld als uw nieuwe regels voor transparantie al zouden hebben gegolden voor de inzet van Nederlandse F-16’s in Irak in de strijd tegen IS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou het in deze gevallen dan om vertrouwelijk informeren gaan? Zo ja, waarom?
De Kamer zou hierover zo spoedig mogelijk zijn geïnformeerd, binnen de kaders van de verschillende veiligheidsoverwegingen (inzake personele, operationele en nationale veiligheid)5 alsmede de afspraken binnen de coalitie waarin Nederland op dat moment opereerde. Zie ook het antwoord op vraag 31.
Kunt u een update geven van uw inspanningen om de slachtoffers en nabestaanden van de aanvallen op Hawija en Mosul tegemoet te komen? Waarom is er in beide gevallen nog steeds geen regeling getroffen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief Voortgang transparantiebeleid burgerslachtoffers die de Kamer gelijktijdig met deze beantwoording is toegekomen.
Het verkeerd informeren van de Kamer omtrent het bombardement in Hawija |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amerikanen waarschuwden voor burgerdoden bij Nederlands bombardement Hawija»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er al een week voor het bombardement op Hawija door de Amerikanen voor is gewaarschuwd dat daarbij burgerdoden zouden vallen? Zo ja, wat is er met deze waarschuwing gebeurd?
Zie het antwoord op vragen 16 t/m 18 in de beantwoording van vragen van de vaste commissie voor Defensie over de brief van 21 april 2020 inzake de openbaarmaking van documenten over de wapeninzet in Hawija in het kader van de VS Freedom of Information Act (referentie Kamerstuk 27 925, nr. 709), ingezonden op 24 april jl. met Kamerstuk 27 925, nr. 709.
Hoe is de procedure die is gevolgd rondom het bombardement precies verlopen?
Zie de beantwoording van vragen van de vaste commissie voor Defensie over de brief van 21 april 2020 inzake de openbaarmaking van documenten over de wapeninzet in Hawija in het kader van de VS Freedom of Information Act (referentie Kamerstuk 27 925, nr. 709), ingezonden op 24 april jl. met Kamerstuk 27 925, nr. 709.
Welke procedurevoorschriften die golden rondom het bombardement zijn naderhand gewijzigd? Kunt u per wijziging aangeven waarom die wijziging precies heeft plaatsgevonden? Waarom heeft u deze relevante informatie voor de Kamer verzwegen?
Zie het antwoord op vragen 10 en 11 in de beantwoording van vragen van de vaste commissie voor Defensie over de brief van 21 april 2020 inzake de openbaarmaking van documenten over de wapeninzet in Hawija in het kader van de VS Freedom of Information Act (referentie Kamerstuk 27 925, nr. 709), ingezonden op 24 april jl. met kenmerk Kamerstuk 27 925, nr. 709.
Wanneer bent u geïnformeerd over het Amerikaanse onderzoek (het closure report) naar de Nederlandse luchtaanval?
Zoals in de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673) en 24 maart jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 707) is gemeld is er geen sprake van een Closure Report over de wapeninzet in Hawija.
Welke actie heeft u ondernomen nadat u kennis nam van het Amerikaanse onderzoek?
Indien hier wordt verwezen naar het aanvullende onderzoek van CENTCOM naar het targeting proces, het zogenaamde AR 15–6-onderzoek, dan is de Kamer over het moment van ontvangst reeds geïnformeerd in de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673). Voor het overige deel van de vraag zie het antwoord op vragen 4 en 5 en het antwoord op vragen 10 en 11 in de beantwoording van vragen van de vaste commissie voor Defensie over de brief van 21 april 2020 inzake de openbaarmaking van documenten over de wapeninzet in Hawija in het kader van de VS Freedom of Information Act (referentie Kamerstuk 27 925, nr. 709), ingezonden op 24 april jl. met kenmerk Kamerstuk 27 925, nr. 709.
Op grond waarvan heeft u eerder geoordeeld dat het Amerikaanse onderzoek niet met de Kamer gedeeld kon worden, omdat het vertrouwelijk zou zijn? Is hierbij een belangenafweging gemaakt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is het mogelijk dat het Amerikaanse onderzoek, dat naar uw oordeel te vertrouwelijk is om met de Kamer te delen, wel door het Amerikaanse Ministerie van Defensie met de NOS en NRC gedeeld kan worden? Wat vindt u ervan dat de Kamer deze informatie via de media heeft moeten vernemen?
Zie het antwoord op vragen 4 en 5 in de beantwoording van vragen van de vaste commissie voor Defensie over de brief van 21 april 2020 inzake de openbaarmaking van documenten over de wapeninzet in Hawija in het kader van de VS Freedom of Information Act (referentie Kamerstuk 27 925, nr. 709), ingezonden op 24 april jl. met Kamerstuk 27 925, nr. 709.
Sinds wanneer zijn de burgerdoden opgenomen in officiële statistieken van de Amerikanen? Sinds wanneer heeft u toegang tot die informatie? Wanneer nam u kennis van die informatie? Kunt u een feitenrelaas geven omtrent alle (des)informatie die u hierover met de Kamer heeft gedeeld?
Zoals gemeld in de brief van 24 maart jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 707) staat in het antwoord op de brief van de Minister van Defensie aan Secretary of Defense Esper van 13 januari jl. (bijlage Kamerstuk 27 925, nr. 707) dat informatie over 70 burgerslachtoffers voor het eerst is opgenomen in het totaal aantal dat in het maandelijkse overzicht per 30 april 2017 is gepubliceerd, en dat als gevolg van een administratieve fout het specifieke incident pas op 5 december jl. werd vermeld in het maandelijkse overzicht.
Erkent u dat u de Kamer gebrekkig heeft geïnformeerd over deze kwestie? Worden er consequenties verbonden aan de gemaakte fouten?
Nee.
Het bericht ‘Te weinig aandacht voor genocide Srebrenica in geschiedenisonderwijs’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Te weinig aandacht voor genocide Srebrenica in geschiedenisonderwijs»?1
Ja.
Wat vindt u van de bevindingen van de in het bericht genoemde historicus dat het woord genocide nauwelijks voorkomt in de leermiddelen van het geschiedenisonderwijs als het gaat om Srebrenica?
Het kabinet stelt voorop dat de gevolgen van de afschuwelijke genocide van 1995 in Srebrenica tot op de dag van vandaag worden gevoeld. Dit geldt uiteraard voor de nabestaanden en overlevenden, maar bijvoorbeeld ook voor de militairen van Dutchbat. Deze tragische episode in de recente Europese geschiedenis staat terecht nog steeds volop in de belangstelling van de samenleving als geheel en mag nooit worden vergeten.
Zoals echter aangegeven in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over lesmethoden, is het desondanks niet aan mij om een oordeel te hebben over de inhoud en kwaliteit van lesmethodes.2 De overheid bepaalt op landelijk niveau de kerndoelen en eindtermen. In het curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs komt het thema Srebrenica terug in het tijdvak «Tijd van Televisie en Computers» en is er een apart canonvenster voor ingericht: «Srebrenica; een mislukte vredesmissie». Ook is kennis van Srebrenica in de context van Nederlandse NAVO-ambities een verplicht onderdeel van de syllabus van het geschiedenisexamen op het havo (vanaf 2021).
Hoe gaat u zich ervoor inzetten om de Srebrenica genocide en met name het perspectief van de slachtoffers en nabestaanden een prominentere plaats te laten krijgen in het geschiedenisonderwijs?
De tragische gebeurtenissen in Srebrenica hebben ingrijpende gevolgen gehad, in het bijzonder voor nabestaanden en overlevenden, en verdienen blijvende aandacht. Mede met het oog daarop is Nederland bijvoorbeeld elk jaar vertegenwoordigd bij de herdenking van de slachtoffers in Potočari. De Minister van Defensie is voornemens dit jaar bij deze herdenking aanwezig te zijn.
Het aantal belangrijke historische gebeurtenissen om als scholier kennis van te nemen, is praktisch oneindig. Echter, de tijd die leerlingen en leraren hebben om aan geschiedenisonderwijs te besteden, is dat niet. Regelmatig krijgt het kabinet verzoeken om bepaalde thema’s op te nemen in het (geschiedenis)curriculum of daar meer aandacht aan te besteden. Het gevaar schuilt er in dat hiermee een curriculum ontstaat dat onsamenhangend en overladen is. Vandaar dat het belangrijk is om een integrale afweging te maken welke kennis, vaardigheden en historische gebeurtenissen essentieel zijn voor álle leerlingen om in aanraking mee te komen.
Met het traject curriculum.nu wordt een dergelijke integrale afweging gemaakt. In de bouwstenen van de ontwikkelteams Burgerschap wordt expliciet benoemd dat leerlingen leren «over historische contexten die van belang zijn voor het ontstaan van en de waardering voor de democratische rechtsstaat en de mensenrechten in Nederland en Europa zoals de Opstand, de Franse en Bataafse Revolutie, ideologieën en totalitaire systemen, genocides en onafhankelijkheidsoorlogen». De bouwstenen onderstrepen daarmee het belang van deze onderwerpen voor onze samenleving en bieden aanknopingspunten voor het behandelen van de genocide in Srebrenica. Over de status van de bouwstenen heb ik uw Kamer op 9 december 2019 geïnformeerd.3
Deelt u de mening dat het voor het wederzijds begrip in een pluriforme samenleving waarin vele Bosnische Nederlanders wonen van groot belang is dat de genocide in Srebrenica op een uitgebreide wijze aandacht krijgt in het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat er sprake is van een eenzijdig perspectief in de huidige leerstof betreffende de Srebrenica genocide, waarbij er onvoldoende aandacht is voor de slachtoffers en nabestaanden van de genocide? Zo nee, waarom niet?
Met enige regelmaat krijgt het kabinet vragen over de inhoud van leermiddelen. Hoe begrijpelijk het soms ook is dat bepaalde passages uit leermiddelen vragen oproepen, hecht ik er toch aan de formele verantwoordelijkheidsverdeling omtrent de inhoud van leermiddelen te respecteren. Zoals mijn voorgangers en ik aan uw Kamer in eerdere schriftelijke vragen hierover ook al hebben aangegeven, is het – conform artikel 23, lid 6 van de Grondwet – niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen, maar aan scholen.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Vereniging van docenten geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (VGN) dat de Srebrenica genocide ons veel kan leren over de gevaren van het nationalisme en populisme, thema’s die nu bij uitstek relevant zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Nederlandse militairen in Afghanistan |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het dat onlangs 70 Nederlandse militairen uit Afghanistan zijn teruggetrokken, waaronder 40 «niet-essentiële» militairen, en inmiddels alweer 40 militairen teruggestuurd zijn naar Afghanistan? Zo ja, waarom is dit het geval? Zijn er opeens meer «essentiële» militairen?1
Zoals uw Kamer gemeld op 24 maart jl. (kenmerk 2020D11584) is door de commandant van de Resolute Support missie opdracht gegeven het personeel dat niet essentieel is voor de voortzetting van de missie, tijdelijk terug te trekken. Nederland heeft ongeveer 35 personen teruggetrokken.
Personeel dat essentieel is voor de voortzetting van de missie, blijft aanwezig in het gebied. Ook rotaties van essentieel personeel vinden, hoewel in aangepaste vorm, doorgang. Personeel dat inroteert in Resolute Support moet, op last van de commandant, vooraf twee weken in quarantaine hebben doorgebracht. Deze maatregel is ingesteld voor de veiligheid van het personeel. De eerste rotatie op deze wijze, ter aflossing van essentieel personeel van wie de uitzending eindigde, heeft inmiddels plaatsgevonden.
Wat bedoelt u met essentiële dan wel niet-essentiële militairen?
Essentieel personeel is personeel dat van cruciaal belang is om militaire apparatuur en goederen te beschermen en een basis draaiende te houden, zoals bijvoorbeeld medische zorg en force protection. Met de tijdelijke terugtrekking van niet essentieel personeel is het onvermijdelijk dat het operationele tempo afneemt of zelfs tijdelijk stopt. Behoud van het essentiële personeel stelt de missies in staat het tempo te verhogen wanneer restricties worden opgeheven. De continuïteit voor de langere termijn is daarmee gewaarborgd.
Waarom zijn er troepen naar Afghanistan gestuurd terwijl er een pandemie rondwaart, ook in Nederland? Wordt er rekening mee gehouden dat in Nederland een groter beroep op de krijgsmacht wordt gedaan ter bestrijding van het coronavirus?
De prioriteit van Defensie ligt onveranderd bij het uitvoeren van alle drie de hoofdtaken van de krijgsmacht (verdediging van eigen en bondgenootschappelijk grondgebied, handhaven en beschermen van de internationale rechtsorde en ondersteunen van de nationale overheid bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp).
Defensie beziet voortdurend hoe de aanpak van de COVID-19 crisis te ondersteunen en of het nodig is bijdragen aan missies verder aan te passen. Op dit moment is het niet noodzakelijk om de bijdrage aan missies aan te passen in het kader van de bestrijding van COVID-19.
Klopt het dat de NAVO-missie in Afghanistan nu (deels) stil ligt? Tot wanneer is dat, naar verwachting, het geval? Is dit (mede) als gevolg van de verspreiding van het virus? Wat is de actuele stand van zaken?
Zoals hierboven gesteld, is het met de terugtrekking van niet-essentieel personeel onvermijdelijk dat het operationele tempo afneemt of zelfs tijdelijk stopt. Zie ook het antwoord op vraag 6.
De opdracht van de commandant van de Resolute Support missie is in eerste instantie van toepassing voor een periode van 60 dagen, tot 23 mei 2020.
Hebben andere landen ook troepen uit Afghanistan (tijdelijk) teruggetrokken vanwege het coronavirus? Wat is hier de stand van zaken?
De opdracht van de commandant van de Resolute Support missie geldt voor alle landen die bijdragen aan deze missie. Het personeel van alle deelnemende landen dat niet essentieel is voor de voortzetting van de missie, is tijdelijk teruggetrokken.
Kunnen Nederlandse militairen en Afghaanse militairen en rekruten werken volgens de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Kunt u toelichten hoe dat er in de praktijk uitziet?
Het Ministerie van Defensie neemt passende maatregelen voor het uitgezonden personeel, op instructie van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG). Het CEAG maakt instructies gebaseerd op de adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
De instructies van het CEAG gelden voor Nederlandse militairen in Afghanistan. In contact met Afghaanse militairen worden de richtlijnen van het RIVM in acht genomen. Zoals hierboven beschreven, is het met de terugtrekking van niet-essentieel personeel onvermijdelijk dat het operationele tempo afneemt of zelfs tijdelijk stopt. Dit geldt in het bijzonder voor de Special Operations Forces, omdat de Train, Advise and Assist-activiteiten van de Afghan Territorial Force (ATF)-888 lastig zijn uit te voeren zonder fysieke ontmoetingen. De conventionele adviseurs en de Special Operations Forces voeren hun taak waar mogelijk uit middels telefonisch contact en video teleconferencing (vtc). Fysieke ontmoetingen tijdens de werkzaamheden worden beperkt tot het absoluut noodzakelijke.
Kunt u ingaan op de verspreiding van het coronavirus in Afghanistan en de mate waarin dit land in staat is daartegen te strijden? Klopt het beeld dat Afghanistan bijzonder slecht is uitgerust om het coronavirus te bestrijden en rekening wordt gehouden met veel besmettingen?2
Afghanistan heeft tot en met 28 april 2020 1.828 besmettingen gemeld en 58 doden. Vanwege beperkte testcapaciteit is echter niet te zeggen hoeveel besmettingen en COVID-19-gerelateerde doden er daadwerkelijk zijn. Aangezien Afghanistan een lange grens deelt met Iran, een land dat veel besmettingen kent, is het niet uitgesloten dat het daadwerkelijke aantal veel hoger ligt. Het beeld dat Afghanistan slecht is uitgerust om COVID-19 te bestrijden, wordt door het kabinet gedeeld. Afghanistan beschikt over beperkte test- en behandelcapaciteit. Nederland ondersteunt Afghanistan bij de bestrijding van COVID-19 via onder andere, de WHO, de Wereldbank, de Europese Unie en het Afghan Humanitarian Fund van de VN.
De NAVO is niet de eerst aangewezen organisatie om het land bij te staan in de bestrijding van COVID-19. Wel kan de NAVO logistieke ondersteuning bieden als de Afghaanse overheid of internationale organisaties daarvoor een verzoek indienen. Ook staat het kantoor van de NAVO Senior Civilian Representative in Kabul in contact met onder andere de VN, de EU en de Wereldbank om te inventariseren waar er ondersteuning nodig is en wat deze organisaties kunnen leveren. Er is specifiek aandacht voor het voorkomen dat interventies elkaar doorkruisen.
Ziet u mogelijkheden voor NAVO-troepen in Afghanistan om het land bij te staan in de strijd tegen het virus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit ingevuld?
Zie antwoord vraag 7.
Een boek over de missie in Uruzgan, Afghanistan |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Veteraan haalt uit naar Afghanistan-missie: «Er was helemaal geen Taliban»» over het boek Onvoorspelbaar verleden van Nikko Norte?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit artikel en het boek waarover het gaat? Herkent u zich in het geschetste beeld van het karakter van de Nederlandse missie in Uruzgan? Zo nee, waarom en op welke onderdelen niet? Is een te rooskleurige beeld van de gevechtsmissie gepresenteerd?
De uitspraken in het artikel en in het boek zijn voor rekening van de auteur. Het kabinet herkent zich niet in het geschetste beeld van de Nederlandse missie in Uruzgan.
De door de VN gemandateerde International Security Assistance Force (ISAF) in Afghanistan ondersteunde de Afghaanse autoriteiten op hun verzoek tussen 2005 en 2014 om op termijn zelfstandig de veiligheid en stabiliteit in het eigen land te kunnen garanderen. Bij aanvang van de missie was duidelijk dat het een missie met reële militaire risico’s betrof.2 Er is vanaf het begin aangegeven dat de weg naar stabiliteit lang zou zijn. De complexe realiteit in Afghanistan is door de jaren heen veelvuldig benadrukt in de debatten met en rapportages aan uw Kamer.3
Wat is uw reactie op de constatering dat er helemaal geen Taliban was in het gebied waar Nederland actief was, maar dat er juist gevochten werd tegen een onjuist beeld van de militaire geheime dienst die keer op keer stelde dat er een genadeloze vijand was buiten de poort en dat de Nederlandse militairen vooral werden beschoten door wat de auteur «hooligans» noemt?
De uitspraken zijn voor rekening van de auteur. Het kabinet herkent zich niet in het geschetste beeld van de Nederlandse missie in Uruzgan. Het kabinet neemt met klem afstand van de suggestie dat Nederlandse militairen op onjuiste gronden excessief geweld zouden hebben gebruikt.
Bent u het met de auteur eens dat er geregeld sprake was van een militaire «overreactie» na een beschieting, waarbij bijzonder veel munitie werd verschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de constatering van de auteur dat er honderden Afghanen zijn omgekomen die nu nog hadden geleefd als wij daar niet waren geweest?
Nederland heeft zich in Afghanistan onder uiterst moeilijke en gevaarlijke omstandigheden ingezet om de situatie in Afghanistan en Uruzgan in het bijzonder te verbeteren. Daarbij zijn slachtoffers gevallen. Wat er was gebeurd als de internationale gemeenschap geen verantwoordelijkheid had genomen toen de Afghaanse autoriteiten om NAVO-steun vroegen, valt niet te zeggen. Wel is duidelijk dat de internationale inzet er voor heeft gezorgd dat het land stappen kon zetten op het gebied van sociaaleconomische ontwikkeling, onderwijs, vrouwenrechten, goed bestuur en de opbouw van een eigen veiligheidsapparaat. De inspanningen hebben er tevens toe geleid dat Afghanistan geen uitvalsbasis is voor internationaal terrorisme.
Kunt u aangeven hoeveel strijders Nederland heeft gedood tijdens de missie in Uruzgan en hoeveel daarvan Talibanleden waren? Zo nee, waarom niet? Waarop baseert u uw antwoord?
Nee. Defensie heeft geen registratie bijgehouden over het aantal gevallen vijandelijke strijders ten gevolge van Nederlands optreden.
Kunt u aangeven hoeveel burgers door Nederlands optreden in Uruzgan zijn gedood? Zo nee, waarom niet? Waarop baseert u uw antwoord?
In de periode dat Nederland actief was in Uruzgan (2006–2010) zijn door toedoen van ISAF burgerslachtoffers gevallen. Het kabinet betreurt ten zeerste dat slachtoffers onder de burgerbevolking zijn gevallen. Het is niet mogelijk een volledig en betrouwbaar overzicht op te stellen van het aantal burgerslachtoffers dat in Uruzgan is gevallen door handelingen van de Taliban, Afghaanse veiligheidsorganisaties of de internationale troepenmacht. Zoals ook gemeld in de Eindevaluatie van Nederlandse bijdrage aan ISAF zijn hiervoor meerdere redenen.4 Meerdere actoren onderzochten de toedracht wanneer burgerslachtoffers gemeld werden. ISAF deed dat zelf, maar ook de VN (UNAMA) en NGO’s verrichtten onderzoek naar burgerslachtoffers in Afghanistan. De getallen van deze instanties waren niet altijd goed met elkaar te vergelijken en waren ook niet altijd gedetailleerd genoeg om slachtoffers toe te kunnen rekenen aan specifieke provincies, eenheden en/of acties. De VN en ISAF-eenheden hadden vaak geen toegang tot de gebieden waar mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen. Het was verder niet altijd duidelijk of de slachtoffers door het optreden van ISAF waren veroorzaakt of door andere oorzaken. Ook waren de meldingen over burgerslachtoffers vanuit de bevolking vaak niet volledig en accuraat. In vrijwel alle gevallen was het moeilijk of zelfs onmogelijk om een battle damage assessment uit te voeren. De veiligheidssituatie liet dat niet altijd toe, doden worden in de moslimgemeenschap binnen 24 uur begraven en de bevolkingsregistratie liet te wensen over.
Naar aanleiding van een Wob-verzoek is in 2009 een lijst van incidentmeldingen verstrekt, voor zover deze konden worden vrijgegeven. Dit betrof incidenten waarbij Nederlandse militairen betrokken waren, maar ook incidenten waarbij de veroorzaker onbekend was. De lijst is gebaseerd op de meldingen die dagelijks over de afgelopen 24 uur werden opgemaakt en die deel uitmaakten van het reguliere proces van informatievoorziening binnen het ministerie. De registratie maakt melding van in totaal 70 tot 80 doden en 120 gewonden in de periode van oktober 2006 tot en met 30 september 2009 (de reikwijdte van het Wob-verzoek). Het betreft een weergave van gebeurtenissen op basis van op dat moment beschikbare informatie en is, om redenen die hierboven staan benoemd, inherent onvolledig. Het precieze aantal burgerslachtoffers dat door Nederlands toedoen in deze periode is veroorzaakt valt niet met zekerheid te achterhalen.
Op 12 januari 2010 zijn vragen van uw Kamer beantwoord naar aanleiding van berichtgeving over het Wob-besluit in de media.5
Het gebruik van MANPADS in de Syrische provincie Idlib en de risico’s voor de burgerluchtvaart |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat onlangs meerdere militaire helikopters en vliegtuigen van de Syrische luchtmacht zijn neergehaald met behulp van Man-portable air-defense systems (MANPADS), draagbare luchtverdedigingssystemen?1
Ja.
Worden de MANPADS in kwestie ingezet door het Turkse leger of (ook) door islamitische strijdgroepen die gesteund worden door het Turkse leger?
Op sociale media zijn beelden te zien die de inzet van MANPADS tonen in Noordwest-Syrië. Deze wekken de indruk dat Turkse militairen – opererend in de directe nabijheid van oppositiestrijders – deze MANPADS bedienen en niet de strijders zelf. Het kabinet kan dit evenwel niet met zekerheid bevestigen.
Indien de MANPADS worden gebruikt door islamitische strijdgroepen, kunt u dan aangeven welke strijdgroepen het betreft? Betreft het groepen die internationaal als terreurorganisaties worden aangemerkt en op terrorismelijsten staan? Betreft het strijdgroepen die ook door Nederland zijn gesteund in het kader van het totaal mislukte NLA-programma in Syrië?
Zie antwoord op vraag 2. Beelden op sociale media en andere berichten lijken er daarnaast op te duiden dat de Turkse strijdkrachten primair optreden in samenhang met de zogeheten Syrian National Army (SNA), een koepelorganisatie van strijdgroepen waarmee Turkije al langere tijd samenwerkt, zoals in de operaties Euphrates Shield (tegen ISIS), Olive Branch en Spring Peace (beide tegen de Syrisch-Koerdische YPG).
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 32 623, nr. 229) doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun hebben ontvangen van Nederland.
Bent u gezien de mogelijke proliferatie en de daaraan gekoppelde risico’s voor de burgerluchtvaart bereid, desnoods in NAVO-verband, bij Turkije navraag te doen naar wat hun beleid is ten aanzien van het gebruik van MANPADS in de Syrische provincie Idlib? Zo nee, waarom niet?
Het wel of niet inzetten van MANPADS door een land is een soevereine beslissing. Nederland heeft zijn zorgen over eventuele proliferatie van deze systemen in diplomatieke contacten met Turkije gedeeld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de (mogelijke) proliferatie van MANPADS onder islamitische strijdgroepen onaanvaardbare risico’s met zich kan meebrengen voor de burgerluchtvaart? Zo ja, bent u bereid het gebruik van MANPADS in de Syrische provincie Idlib tot op de bodem uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
MANPADS kunnen een gevaar vormen voor de burgerluchtvaart. Vanwege het beperkte bereik van MANPADS bestaat het gevaar vooral wanneer op geringe hoogte wordt gevlogen, bij voorbeeld bij het opstijgen of dalen van vliegtuigen. Nederlandse luchtvaartmaatschappijen vliegen, in overeenstemming met het advies van de European Aviation Safety Agency(EASA), noch op bestemmingen in Syrië noch, op grote hoogte, over Syrisch grondgebied. Daarbij delen Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ook geen codeshare vluchten met luchtvaartmaatschappijen die wel over Syrië vliegen.
Aangezien er daarom geen dreiging uitgaat van de aanwezigheid van MANPADS in de Syrische provincie Idlib voor de Nederlandse burgerluchtvaart is er op dit moment geen noodzaak om hier als Nederland nader onderzoek naar te verrichten. Nederland is wel van mening dat proliferatie van MANPADS onder islamitische strijdgroepen een groot risico met zich mee zou kunnen brengen en heeft de Nederlandse zorgen over eventuele proliferatie van deze systemen ook in diplomatieke contacten met Turkije gedeeld.
Indien blijkt dat Turkije MANPADS heeft geleverd aan niet-statelijke islamitische strijdgroepen in Syrië, welke maatregelen gaat u dan treffen om verdere leveranties van MANPADS aan deze groepen te voorkomen? Welke rol kan de NAVO hierin spelen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 gesteld, zijn op sociale media beelden te zien die de inzet van MANPADS tonen in Noordwest-Syrië. Deze wekken de indruk dat Turkse militairen – opererend in de directe nabijheid van oppositiestrijders – deze MANPADS bedienen en niet de strijders zelf. Hoewel het kabinet dit niet met zekerheid kan bevestigen, is er op dit moment geen aanleiding om van het tegendeel uit te gaan. Nederland heeft de Nederlandse zorgen over eventuele proliferatie van deze systemen in diplomatieke contacten met Turkije gedeeld, en ziet voorts geen aanleiding om deze kwestie ook in NAVO-verband te adresseren.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Offensieve inzet van Afghaanse agenten in de periode 2011-2013 |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat de Kamer in 2011 herhaaldelijk is gegarandeerd – zelfs middels een persoonlijke garantie van de Minister-President – dat door Nederland opgeleide agenten in Kunduz, Afghanistan niet voor offensieve militaire acties ingezet zullen worden en, als dit, tegen de afspraken in, toch gebeurt, de Kamer hier eerlijk over geïnformeerd zal worden, ook als dat ertoe kan leiden dat de missie moet stoppen?1
Ja. Daarbij is echter schriftelijk2 en in het plenair debat van 27 januari 2011 gemeld3, dat de regering niet volledig kon uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban. Daarvan waren immers voorbeelden uit het verleden in Afghanistan bekend.
Wat is uw reactie op de bevindingen in de post-missie beoordeling over de Nederlandse militaire missie in Kunduz van 2011 tot 2013 dat «uit interviews met betrokkenen bij alle onderdelen van de missie blijkt dat algemeen bekend was dat de Afghaanse agenten ook ingezet werden in offensieve operaties tegen de Taliban of andere gewapende groeperingen» en dat «hoewel Nederlandse betrokkenen bij Afghaanse commandanten aankaartten dat dit tegen de gemaakte afspraken was, ze niet (konden) voorkomen dat agenten offensief werden ingezet en er dus niet aan de wens van de Kamer kon worden voldaan.»2
Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 27 925, nr. 418 van 24 januari 2011) waren de cursisten gedurende de opleiding en instructie op de trainingscentra niet actief in de praktijk. De aansluitende praktijkbegeleiding van de Afghaanse civiele politie door Nederlandse Police Operational Mentoring and Liaison Teams(POMLT’s) richtte zich geheel op civiele politietaken. Het strikte opleidings- en trainingskarakter van de missie was verzekerd. De aanwijzingen die hierover aan de Nederlandse militairen werden verstrekt, zijn aan ISAF bekend gesteld als randvoorwaarden voor de Nederlandse inzet.
De civiele politie (Afghan Civilian Police en Afghan Anti Crime Police) behoort volgens Afghaanse regelgeving niet ingezet te worden voor offensieve militaire taken, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Afghaanse gendarmerie (ook een politieonderdeel). De opleiding die de civiele politie ontving, was daar ook niet op gericht. De regering kon en kan echter niet volledig uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban. Daarvan waren voorbeelden uit het verleden in Afghanistan bekend. De bevindingen van de post-missie beoordeling over de geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz wijzen daar opnieuw op.
Er moet, zoals gesteld in het plenair debat op 27 januari 2011, onderscheid worden gemaakt tussen incidenten en structureel beleid. Voor dat laatste ziet het kabinet geen aanwijzing.
Onderschrijft u deze conclusies? Zo nee, waarom en op basis van welke gegevens betwist u deze?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat de Minister van Buitenlandse Zaken, geconfronteerd met de conclusies in de post-missie beoordeling over offensieve inzet van door Nederland getrainde agenten, in het debat over Afghanistan op 6 februari jl. antwoordde dat de Kamer in 2011 is gemeld «dat niet uit te sluiten viel dat door ons getrainde agenten ook betrokken zouden zijn bij offensieve acties»?3
Uw Kamer is meerdere malen gemeld dat de regering niet volledig kon uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban, onder andere in de eerder genoemde brief van 24 januari 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 418) en tijdens het plenair debat op 27 januari 2011.
In brieven van 13 september 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2011, nr. 3625) en 15 september 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2011, nr. 3649) is aanvullend gesteld dat het niet viel uit te sluiten dat de Afghan Uniformed Police(AUP) werd geconfronteerd met gewapend geweld. In dat geval kon de AUP, conform de Afghaanse Nationale Politiestrategie, handelend optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking.
Bedoelt u hiermee wellicht de antwoorden op vragen van de het toenmalige Kamerlid Van Bommel, dat het niet valt uit te sluiten dat Afghaanse agenten worden geconfronteerd met gewapend geweld en in dat geval handelend kunnen optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat in antwoorden op deze vragen niet wordt gesteld dat niet uit te sluiten is dat Afghaanse agenten offensief worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich de bevindingen in de eindevaluatie over de missie in Kunduz over de inzet van door Nederland opgeleide agenten, in het bijzonder dat na navraag zou zijn gebleken dat (tegen de afspraken in) buiten Kunduz ingezette agenten niet zijn ingezet voor offensieve acties?5
De betreffende eindevaluatie ging in op onvolkomenheden in het plaatsingsproces van door Nederland opgeleide Afghaanse agenten en onderofficieren. Uw Kamer is hierover voor het eerst geïnformeerd op 17 oktober 2012 (Kamerstuk 27 925, nr. 467). Het agentvolgsysteem bracht destijds aan het licht dat vooral onderofficieren en in mindere mate agenten die de Nederlandse basisopleiding hadden gevolgd, kennelijk buiten Kunduz waren geplaatst. De Nederlandse betrokkenheid bij de eerstvolgende onderofficiersopleiding is om die reden opgeschort en de Afghaanse autoriteiten is om opheldering gevraagd. Uw Kamer is vervolgens op 17 januari 2013 (Kamerstuk 27 925, nr. 469) geïnformeerd dat langs verschillende lijnen informatie boven tafel is gehaald.
Waarom is de Kamer in deze eindevaluatie niet geïnformeerd dat niet uit te sluiten is dat Afghaanse agenten offensief zijn ingezet? Waarom is de Kamer in dit document niet geïnformeerd, zoals de post-missie beoordeling wel doet, dat Afghaanse agenten offensief zijn ingezet?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vragen 1 tot en met 6 en 9 was uw Kamer ten tijde van de eindevaluatie reeds bekend met het gegeven dat de regering niet volledig kon uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban. De bevindingen van de post-missie beoordeling over de geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz wijzen daar opnieuw op.
Zoals gemeld in het plenair debat van 27 januari 2011 moet onderscheid worden gemaakt tussen incidenten en structureel beleid. Voor dat laatste ziet het kabinet geen aanwijzing.
Is de Kamer, zoals u claimt, elders ooit wel geïnformeerd dat niet uit te sluiten viel dat door Nederland getrainde agenten ook betrokken zouden zijn (geweest) bij offensieve acties? Waar en wanneer is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Is de Kamer ooit gemeld dat door Nederland getrainde agenten betrokken zijn (geweest) bij offensieve acties? Zo nee, waarom niet? Hoe is dit mogelijk tegen de achtergrond van de bevindingen in de post-missie beoordeling over de militaire missie in Kunduz?
Zie antwoord vraag 8.
Openheid over gezondheidsrisico’s afvalverbranding op missies. |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kunt u aangeven wanneer en op welke wijze de informatie uit het rapport «Rapport afvalverwerking Tarin Kowt», van 8 maart 2008, eerder is gedeeld met de Kamer?1
In het rapport van 2008 (Rapport afvalverwerking Tarin Kowt, Risicoinventarisatie en Evaluatie (RI&E)) worden de risico’s geduid van onder andere de uitstoot van burn pits. Een dergelijke RI&E is een procedure waardoor een commandant wordt gewezen op mogelijke risico’s voor mens en materieel en stelt de commandant ter plaatse in de gelegenheid om aanvullende maatregelen te nemen om risico’s voor een specifieke locatie te beheersen of risico’s al dan niet te accepteren. In het rapport van 2008 wordt aangegeven dat de blootstelling aan deze emissie dagelijks plaats vindt en dat dit door het personeel als hinderlijk wordt ervaren. In het rapport wordt niet aangegeven dat er op dat moment meldingen van gezondheidsklachten waren. Toch zijn de zorgen wel degelijk serieus genomen. Kort voor het finaliseren van dit rapport in mei 2008 is Defensie in april 2008 gestart met luchtkwaliteitsmetingen op Tarin Kowt om de blootstelling in kaart te brengen. Defensie heeft deze metingen in 2009 en 2010 herhaald. Daarbij zijn geen waarden gemeten die lagen boven de gezondheidsnorm. In zowel de Kamerbrieven d.d. 12 november 2010 (Kamerstuk 27 925, nr. 411) en d.d. 15 december 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 799) heeft Defensie met de opgedane kennis van de gehouden onderzoeken de Kamer aanvullend geïnformeerd. Hierbij is aangegeven dat intern Defensie noch bij eerstelijns artsen noch bij medisch specialisten aanwijzingen bestonden dat er ten gevolge van de blootstelling aan de uitstoot van burn pits een toename was van gezondheidsklachten. Op 8 juli 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 431) heeft Defensie de Kamer aanvullend geïnformeerd over de toegezegde luchtmetingen op Kandahar Airfield. Hierin staat dat bij de beschouwing van de onderzoeksresultaten ook de resultaten van Amerikaanse, Britse en Canadese onderzoeken op Kandahar Airfield zijn betrokken. Ten aanzien van het onderzoek naar schadelijke verbrandingsresten is destijds geconstateerd dat er geen gevaarlijke concentraties aanwezig waren.
De Kamervragen d.d. 6 juli 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3122), waar naar wordt verwezen, betreffen specifieke vragen over de blootstelling van militairen aan mangaan en schadelijke metalen in zand van zandstormen.
Op welke wijze hebt u indertijd de aanbevelingen in het «Rapport afvalverwerking Tarin Kowt» opgevolgd? Indien u de aanbevelingen terzijde hebt gelegd, kunt u dan aangeven waarom dat is gebeurd?
Defensie neemt de veiligheid van haar medewerkers zeer serieus en heeft hiervoor procedures om voorafgaand aan en tijdens missies mogelijke risico’s in kaart te brengen. Het rapport waar u naar verwijst is een risicoinventarisatie en evaluatie (RI&E) en heeft tot doel om mogelijke risico’s te signaleren voor de inzetbaarheid van mensen en middelen. De constateringen van een dergelijke onderzoek resulteren in een door de onderzoeker ingeschatte aandachtspunten-overzicht, waarna nader onderzoek veelal volgt. Kort voor het finaliseren van het rapport (mei 2008) is Defensie in april 2008 gestart met het meten van de luchtkwaliteit en heeft deze metingen herhaald in 2009 en 2010. Het rapport bevat als zodanig geen nieuwe informatie die niet in de eerdere brieven aan de Kamer is gemeld.
De Kamer is in 2010 en 2011 op verschillende momenten geïnformeerd over de stappen die Defensie destijds heeft genomen naar aanleiding van toenmalige berichten in de media over mogelijke schadelijke effecten van burn pits op militaire locaties in Afghanistan.
Op 12 november 2010 is de Kamer nader geïnformeerd (Kamerstuk 27 925-411) dat uit de onderzoeken is gebleken dat incidenteel sprake was van verhoogde waarden van enkele van de genoemde stoffen. Tevens wordt er gemeld dat het onwaarschijnlijk is dat dit tot langdurige of blijvende gezondheidsschade zal leiden. Ook wordt er in deze brief verwezen naar epidemiologische studies die zijn verricht door het Amerikaanse Ministerie van Defensie naar gezondheidsklachten bij personeel dat gewerkt heeft op locaties met een burn pit. «Bij personeel dat was uitgezonden was het aantal gezondheidsklachten, ongeacht of het een uitzending naar een locatie met of zonder burnpit betrof, niet afwijkend van personen die niet waren uitgezonden».
Op 15 december 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 799) heeft Defensie schriftelijke vragen beantwoord van de toenmalige leden Van Dijk en Van Bommel (beiden SP) over gezondheidsklachten van militair personeel in Uruzgan. De toenmalige Minister van Defensie heeft destijds toegezegd de Kamer te informeren over het onderzoek naar de luchtkwaliteit in Afghanistan en meer specifiek de luchtkwaliteit op Kandahar Airfield.
Op 8 juli 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 431) heeft Defensie de Kamer aanvullend geïnformeerd over de toegezegde luchtmetingen op Kandahar Airfield. Hierin staat dat bij de beschouwing van de onderzoeksresultaten ook de resultaten van Amerikaanse, Britse en Canadese onderzoeken op Kandahar Airfield zijn betrokken. Ten aanzien van het onderzoek naar de uitstoot van burnpits verbrandingsresten is destijds geconstateerd dat er geen gevaarlijke concentraties aanwezig waren.
Waarom hebt u de conclusies van het rapport «Rapport afvalverwerking Tarin Kowt» niet serieus genomen?2
Zie antwoord vraag 1.
Indien u van mening bent dat u het rapport wel serieus heeft genomen, waarom hebt u dan ondanks herhaaldelijke vragen3 naar gezondheidsrisico’s voor militairen bij het werken met gevaarlijke stoffen, ook nadat de kwestie in de afgelopen twee jaar grootschalig4 in de aandacht kwam, niet open kaart gespeeld? Kunt u dat toelichten?
Het specifieke RI&E-rapport uit 2008 is helaas niet bij eerdere zoekslagen naar boven gekomen doordat de gebruikte zoektermen niet overeenkwamen met de registratie van dit rapport. Naar mijn mening bevat het RI&E-rapport uit 2008 overigens geen nieuwe informatie en is het rapport juist een positief bewijs dat commandanten ter plaatse de risico’s van de specifieke locatie in kaart brengen om deze vervolgens te kunnen mitigeren. Defensie was al gedurende het opmaken van het rapport gestart met het meten van de luchtkwaliteit in Tarin Kowt en heeft deze metingen in 2009 en 2010 herhaald. De Kamer is over de resultaten van deze metingen geïnformeerd in ondermeer Kamerstuk 27 925-411, Kamerstuk 27 925-431 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 799.
De Kamervragen d.d. 18 januari 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1601) waar in vraagstelling naar wordt verwezen betreffen specifieke vragen over de blootstelling van militairen aan kristallijne vormen van silicium(di)oxide die in de natuur voorkomen en fijnstof. In het antwoord op deze Kamervragen wordt aangegeven dat het risico van stof- en kwartsblootstelling door Defensie is onderkend en tijdens verschillende uitzendingen onderzocht. Zowel tijdens missies in Eritrea, in Irak, als in Afghanistan is onderzoek naar stofblootstelling verricht. De conclusie van de onderzoeken was dat er geen onherstelbare gezondheidseffecten door stof en kwartsblootstelling te verwachten zijn, onder meer omdat de blootstellingen een tijdelijk karakter hebben. Wel kunnen er kortdurende gezondheidseffecten optreden, zoals hoesten en kortademigheid.
Kunt u tevens melden waarom die informatie dan niet uitdrukkelijk is gemeld in antwoord op Kamervragen van 3 juli 2010 en 15 november 2010? Waarom is hier niet verwezen naar het nu bekend geworden rapport in 2008 of naar de risico’s en de aanbevelingen?5
Zie antwoord vraag 1.
Waarom maakt u in uw brief van 12 november 2010 geen melding van het nu bekend geworden rapport, noch van de strekking en de waarschuwingen daaruit?6
Zie antwoord vraag 2.
Waarom hebt u de gezondheidsklachten die wel degelijk bekend waren in 2010 in uw antwoorden gebagatelliseerd, in antwoord op Kamervragen eind 2010, terwijl u via het rapport uit 2008 wist dat de risico’s groot waren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat u moedwillig informatie heeft verzwegen die relevant is voor de betrokken militairen en voor de Kamer, teneinde een afgewogen oordeel te kunnen vormen over de missie? Zo nee, waarom niet?
De Kamer is voorzien van de resultaten van de luchtkwaliteitsmetingen die ten tijde van het opmaken van dit RI&E-rapport reeds in gang waren gezet. De Kamer is daarnaast geïnformeerd over de aanvullende metingen die in 2009 en 2010 zijn gedaan. Het rapport «Luchtkwaliteit Afghanistan» d.d. 27 juli 2012 van het Centrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid is eveneens openbaar gemaakt. Hiermee is naar mijn oordeel alle relevante informatie bij de Kamer bekend.
Met welk aantal klachten beschouwt u het probleem incidenteel, en wanneer is er volgens u sprake van een structureel probleem?7
Hoewel er tijdens de rotaties zorgen zijn geuit en er later ook zorgen zijn gemeld bij het meldpunt burn pits, waren er op basis van de uitgevoerde metingen en specialistisch onderzoeken geen aanwijzingen tot zorg ten aanzien van blijvende gezondheidsschade.
Zoals het IRAS aangeeft in haar rapport wordt het risico op gezondheidseffecten bepaald door de hoogte van de blootstelling. Echter, juist over de hoogte (en duur) van de blootstelling en de context waarin deze blootstelling zich voordeed, is maar beperkte informatie voorhanden. Daarmee kunnen ook op basis van beschikbare literatuurgegevens over de relatie tussen blootstelling aan burn pits en gezondheidseffecten geen uitspraken worden gedaan over de waarschijnlijkheid van het optreden van klachten of gezondheidseffecten en kan ook het precieze risico niet worden berekend.
Bent u bereid alle rapporten van de afgelopen negentien jaar over gezondheidsrisico’s van het verbranden van afval, in ovens dan wel in de open lucht, voor Nederlandse en andere militairen, dan wel voor Afghaanse burgers, aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Leidend voor mij is dat alle relevante informatie wordt gedeeld met de Kamers. Het document uit mei 2008 dat in de uitzending van EenVandaag wordt benoemd bevat geen informatie die niet eerder bekend was en de refertes waarnaar in het document wordt verwezen zijn al eerder openbaar gemaakt. Feit is dat Defensie al voor het finaliseren van dit document in april 2008 is gestart met metingen van de luchtkwaliteit in Afghanistan die in 2009 en 2010 zijn herhaald en zijn vastgelegd in het rapport «Luchtkwaliteit Afghanistan» d.d. 27 juli 2012. Dit rapport van het Centrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid is eveneens openbaar gemaakt. Hiermee is naar ons oordeel alle relevante informatie bij de Kamer bekend.
Het gevoegde validatierapport van het IRAS, verbonden aan de Universiteit Utrecht en het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen, ondersteunt de eerdere beschouwingen van het CEAG. De validatie wijst onder meer uit dat zowel uit onderzoeken naar gezondheidseffecten als uit onderzoeken naar de blootstelling niet zondermeer kan worden geconcludeerd dat burn pit emissies tot een hoger risico hebben geleid dan reguliere luchtverontreiniging. Ik zal uw Kamer over het verdere vervolg blijven informeren.