Het bericht dat Turken en Marokkanen tijdens een gratis haarknipbeurt uitleg krijgen over een aanvullende bijstandsuitkering |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat allochtonen tijdens een gratis knipbeurt uitleg krijgen in hun eigen taal over uitkeringen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?1
Ja.
Deelt u de mening dat allochtonen met een onvolledige AOW zich verplicht moeten inkopen om in aanmerking te komen voor een volledige AOW? Zo nee, waarom geldt dit wel voor autochtone Nederlanders?
In de verplichte verzekering voor de AOW ligt de solidariteit van de AOW besloten. Het gaat hier om de solidariteit tussen personen die op eigen kracht een pensioen kunnen opbouwen en zij die dat niet kunnen. De toegang tot deze solidariteit is beperkt tot personen die in Nederland wonen of in Nederland werken en hier loonbelasting betalen. Door de verplichte verzekering bouwen deze personen een pensioen op, ongeacht het inkomen dat men heeft.
De mogelijkheid tot inkoop in de AOW is vrijwillig voor iedereen. Het gaat te ver wanneer de Nederlandse overheid personen zou verplichten pensioenrechten in te kopen over de periode dat men nog geen deel uitmaakte van de Nederlandse samenleving.
Inkoop in de AOW is ook niet voor iedereen van toegevoegde waarde. Het kan bijvoorbeeld zijn dat men over de periode voordat men in Nederland kwam al pensioen heeft opgebouwd in het herkomstland. In 2009 waren er 490 243 personen met een gekort AOW-pensioen, echter slechts 31 500 huishoudens maakten gebruik van de AIO (SVB jaarverslag 2009). In de meeste gevallen heeft men dus voldoende ander inkomen om een eventueel AOW-gat te dichten. Ook vertrekt men in veel gevallen na pensionering naar het buitenland, zodat een beroep op de AIO uitblijft.
Vrijwillige inkoop van AOW past ook bij de eigen verantwoordelijkheid die mensen hebben voor hun pensioen. De burger kan zelf het beste de afweging maken of de inkoop AOW voor hen nuttig is.
Waarom worden Turken en Marokkanen in hun eigen taal geïnstrueerd en wordt niet vastgehouden aan het Nederlands? Deelt u de mening dat dit niet bevorderlijk is voor de noodzaak om Nederlands te leren en het integratieproces?
Uitgangspunt is dat in ons land in het Nederlands wordt gecommuniceerd. Het Kabinet ondersteunt nieuwe Nederlanders daarbij door te investeren in inburgering zodat mensen zelfstandig kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. In situaties waarin het niet goed mogelijk is om in het Nederlands te communiceren, en communicatie van vitaal belang is, moet gezocht worden naar andere, adequate en soms tijdelijke oplossingen.
In het geval van de AIO-regeling zijn maatregelen nodig om niet-gebruik tegen te gaan.
Uit onderzoek van de SVB in 2008 bleek, dat het potentiële niet-gebruik van de toenmalige WWB65+-regeling op 34% lag. Tijdens het algemeen overleg van 5 november 2008 bleek er een groot draagvlak in de Tweede Kamer te bestaan voor het bestrijden van het niet-gebruik van de AIO door de uitvoering van de AIO volledig bij de SVB te beleggen. Dit algemeen overleg heeft het startpunt gevormd voor deze maatregel. De SVB blijkt namelijk beter in staat deze moeilijk bereikbare doelgroep op hun AIO-recht te wijzen. De kappersactie is in het kader van het verder bestrijden van ongewenst niet-gebruik opgezet.
Het betreft met name een specifieke doelgroep van ouderen (65 jaar en ouder) met een migratie-verleden waarvoor de AIO relevant is. Bij deze ouderen is de beheersing van de Nederlandse taal niet vanzelfsprekend. Om een ordentelijke voorlichting voor deze specifieke doelgroep mogelijk te maken zijn tweetalige (Nederlands/Turks & Nederlandse/Marokkaanse) medewerkers van de SVB en informatie beschikbaar.Door deze werkwijze probeert de SVB een taalbarrière als reden voor het niet-gebruik van de AIO-regeling weg te nemen. Dit past bij het vertaalbeleid van de SVB, waarbij communicatie in principe plaatsvindt in het Nederlands maar waar nodig bij uitzondering van vertalingen gebruik wordt gemaakt
Waarom kunnen deze allochtonen gratis naar de kapper en moeten anderen hiervoor betalen?
Alle activiteiten gericht op het bestrijden van niet-gebruik zijn breed gericht op iedereen die een mogelijk recht heeft op een AIO-aanvulling. De doelgroep van de AIO omvat veel ouderen van niet-westerse herkomst, omdat deze ouderen door hun migratieverleden veelal te maken hebben met een onvolledige AOW en als gevolg daarvan vaker een beroep moeten doen op de AIO. De kappersactie speelt in op de verwachting dat een meer persoonlijke benadering voor deze doelgroep beter werkt en per saldo kosteneffectiever kan zijn dan algemene massamediale informatievoorziening via een website of radiospots. Dat neemt niet weg dat ook autochtone Nederlanders van 64 jaar of ouder die in aanmerking zouden kunnen komen voor de AIO gebruik kunnen maken van een gratis knipbeurt. Om de effectiviteit van communicatie activiteiten over de AIO zo groot mogelijk te maken, is het goed om specifieke acties in te zetten die gericht zijn op de groep mensen waarvan wordt verwacht dat zij in aanmerking kunnen komen voor deze regeling. De kosteneffectiviteit zal meegenomen worden in de evaluatie van de pilot.
Deelt u de mening dat deze discriminatie per direct moet stoppen en gaat u de SVB hier per direct op aanspreken?
Zie antwoord vraag 4.
Een toename van hondengevechten in Rotterdam |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Vaker gevechten met honden in Rotterdam»?1
Ja.
Kunt u het beeld bevestigen dat er sterke aanwijzingen zijn dat het aantal hondengevechten in Rotterdam toeneemt, zoals geschetst door Dierenbescherming Rijnmond?
Voor de beantwoording van deze vragen is navraag gedaan bij de Politie Rotterdam-Rijnmond, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) en het Openbaar Ministerie (OM). Geen van deze instanties kan bevestigen dat er in Rotterdam sprake is van een toename van het aantal hondengevechten. Bij deze instanties zijn slechts sporadisch meldingen bekend van hondengevechten of van dode honden waarvan wordt vermoed dat zij bij een hondengevecht betrokken waren. Gezien de zeer kleine aantallen is er geen aanleiding om deze gevallen apart te registreren.
In het in vraag 1 aangehaalde krantenartikel wordt de uitspraak dat er sprake is van een toename van het aantal hondengevechten toegeschreven aan de algemeen directeur van de Rotterdamse Dierenbescherming. Als deze informatie correct is dan is het van belang dat de algemeen directeur van zijn bevindingen melding maakt bij de politie of de LID.
Kunt u een overzicht geven van het aantal «vechthonden» dat jaarlijks dood gevonden wordt en kunt u bevestigen dat dit aantal het afgelopen jaar in Rotterdam gestegen is? Zo nee, waarom worden deze gevallen niet geregistreerd? Hoe beoordeelt u in dat geval de gegevens van Dierenbescherming Rijnmond?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in het aantal hondengevechten dat de afgelopen jaren is opgespoord? Kunt u daarbij uiteenzetten hoe vaak er vervolging heeft plaatsgevonden en welke straffen er zijn opgelegd?
Zoals gemeld in antwoord op vragen 2 en 3 zijn er tot op heden bij de betrokken opsporingsinstanties slechts sporadisch meldingen ontvangen over hondengevechten. Tot op heden heeft geen van deze schaarse meldingen een verdachte opgeleverd die aan een bewijsbaar strafbaar feit kon worden gekoppeld. Het OM heeft in de afgelopen 5 jaar dan ook geen enkele persoon vervolgd op grond van overtreding van artikel 61 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD).
Op welke gronden worden straffen opgelegd aan personen die deelnemen aan hondengevechten of deze gevechten organiseren?
Op grond van artikel 61 GWWD is het verboden om dierengevechten te organiseren of dieren aan dierengevechten te doen deelnemen. Artikel 122 van dezelfde wet verbindt hieraan een gevangenisstraf van ten hoogste 3 jaar of een geldboete van de vierde categorie.
Welke prioriteit wordt er gegeven aan het opsporen en vervolgen van personen die zich schuldig maken aan de hondengevechten? Kunt u dit toelichten?
Gezien de omstandigheid dat er slechts sporadisch meldingen worden ontvangen van dierengevechten is er momenteel geen aanleiding om ten aanzien hiervan een actief opsporingsbeleid te voeren. Zodra de opsporingsinstanties meldingen ontvangen van hondengevechten, zullen deze in beginsel worden onderzocht door de LID of de politie.
Deelt u de mening dat er naar alle waarschijnlijkheid een verband bestaat tussen het couperen van honden en de hondengevechten? Zo ja, wat wordt er met deze informatie gedaan? Zo neen, waar baseert u zich op als u meent dat een dergelijk verband niet bestaat?
De mensen die hun hond laten couperen en bereid zijn voor deze in Nederland verboden ingreep naar het buitenland te reizen, doen dit vaak omwille van het uiterlijk van de hond. Er zijn geen aanwijzingen dat deze gecoupeerde honden vervolgens worden ingezet voor hondengevechten.
Bent u bereid om het houden van honden die in het buitenland zijn gecoupeerd te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet voor een verbod op het houden van, al dan niet in het buitenland, gecoupeerde honden. Zoals ik bij de beantwoording van uw vragen van 19 februari 2010 over het couperen van honden heb aangegeven, zou bij een houdverbod het bezit van honden met gecoupeerde oren een duurdelict opleveren, waaraan door de overtreder, zelfs al zou hij dat willen, niet zo maar een eind zou kunnen worden gemaakt.
Daarvoor zou hij zijn hond of moeten verkopen – hetgeen bij een verbod welhaast onmogelijk zal zijn- of moeten doden. Dit laatste is uiteraard niet de bedoeling van het coupeerverbod.
De effectiviteit van besteding van belastinggeld door btw-verlaging in de bouw |
|
Wouter Koolmees (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de analyse van de steunmaatregelen in de bouw?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de analyse van de steunmaatregelen in de bouw van ABN AMRO. ABN AMRO becijfert dat de impuls van de tijdelijke btw-verlaging circa 330 miljoen euro bedraagt. Daarbovenop komt nog een inhaalslag van uitgestelde verbouwingen, die door de btw-verlaging alsnog doorgang vinden. In totaal schat ABN AMRO de impuls in op 845 miljoen euro. Het algemene beeld dat ABN AMRO schetst bevestigt mijn conclusie dat het verlagen van het btw-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen zorg kan dragen voor een tijdelijke extra vraag, productie en werkgelegenheid in de bouwsector. Dat is ook wat het kabinet beoogd heeft met deze stimuleringsmaatregel en is in lijn met de wens van de Tweede Kamer.2 Verder verwacht ABN AMRO dat door de stimuleringsmaatregelen van de overheid de woningverkopen licht zullen stijgen. Daarbij verwijst ABN AMRO naar het verlengen van de verhoging van de Nationale Hypotheek Garantie en het verlengen van de periode van dubbele hypotheekrenteaftrek tot eind 2012. In een woningmarkt die zo onder druk staat, is dit goed nieuws. Het EIB voert momenteel een onderzoek uit naar de daadwerkelijke effecten van diverse stimuleringsmaatregelen.
Heeft u kennisgenomen van de verschillende schattingen van de opbrengsten van de btw-maatregel?2 Kan u aangeven wat uw eigen schatting is van de effecten? Kunt u daarbij ingaan op mogelijke concurrentie-effecten op andere sectoren, daar het hier een geïsoleerde maatregel betreft?
Van het artikel in het Financieele Dagblad heb ik kennisgenomen. In het artikel becijfert ABN AMRO de omvang van de toename van opdrachten als gevolg van de tijdelijke btw-verlaging op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen op 8504 miljoen euro.
Bouwend Nederland daarentegen rekent op een toename van 6 miljard euro. Bouwend Nederland baseert zich hierbij op een rapport van het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid (EIB).5 In dit rapport brengt het EIB de effecten van verschillende steunmaatregelen in kaart die in augustus 2009 ter discussie stonden. De maatregelen die het kabinet in de brief van 30 augustus jl. heeft aangekondigd6 wijken overigens op bepaalde punten af van het pakket dat het EIB heeft doorgerekend in het rapport.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om onder meer de bouwsector te ondersteunen, omdat juist in deze sector het economisch herstel nog zeer wankel is en deze sector van groot belang is voor de werkgelegenheid en de economie. De bouw is een sector waar de gevolgen van de crisis relatief laat voelbaar zijn geworden, maar die relatief hard is geraakt, en waar de gevolgen van het inzakken van de productie jaren voelbaar zullen blijven. Stabilisatie van de bouwsector en de woningmarkt kan een belangrijke bijdrage leveren aan het bredere economische herstel, de werkgelegenheid en het vermijden van toekomstige krapte op de woningmarkt. Het geïsoleerde effect van de btw-verlaging kan vooraf niet exact worden bepaald.
Bent u van mening dat hier sprake is van effectief en efficiënt besteden van belastinggeld?
Zoals het kabinet in de hiervoor aangehaalde brief van 30 augustus jl. heeft opgemerkt, beoogt het pakket aan tijdelijke maatregelen de woningmarkt een impuls te geven, mede vanwege de omzetdaling in de bouwsector en de gevolgen daarvan voor de economie en de werkgelegenheid. Juist bij de btw-verlaging gaat het om een tijdelijke stimulans die net als de overige fiscale maatregelen snel en gericht ingevoerd kan worden. Daar komt bij dat de branche op aandringen van het kabinet heeft toegezegd zich bij de leden ervoor te zullen inzetten dat het voordeel wordt doorberekend aan de consument. Het kabinet gaat er dan ook vanuit dat de maatregel zijn effect niet zal missen.
Hoe effectief en efficiënt de maatregel uiteindelijk zal blijken te zijn is iets om na afloop van de maatregel te bezien. De door ABN AMRO en EIB geschetste positieve effecten van de stimuleringsmaatregelen zijn slechts hun verwachtingen en betreffen niet daadwerkelijk gemeten effecten van het pakket aan maatregelen.
Herinnert u zich de toezegging om de effectiviteit van stimuleringsmaatregelen in kaart te laten brengen door het CPB?3 Wanneer kunnen wij de evaluatie over de maatregelen op de woningmarkt verwachten?
Ja. De Minister voor WWI heeft het EIB opdracht gegeven de effecten van diverse maatregelen met betrekking tot de woningbouw te onderzoeken. Het onderzoek is inmiddels van start gegaan. Om de effecten van de maatregelen zo goed mogelijk te kunnen onderzoeken, is het noodzakelijk een relatief lange onderzoeksperiode in acht te nemen, mede omdat de maatregelen nog lopen. In de loop van 2011 zal de eindrapportage naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de Algemene Financiële Beschouwingen?
Ja.
Het slopen van twee monumentale boerderijen op het landgoed De Horsten te Wassenaar |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Jan Peter Balkenende (minister-president , minister algemene zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Oranjes willen villa’s bouwen»?1
Ja.
Welke waarde hecht u aan het bewaren van dit soort monumentale boerderijen? Deelt u de mening dat historische boerderijen kenmerkend zijn voor het cultuurlandschap?
Het betreft hier een landgoed in particulier eigendom. Het volledige onderhoud van het landgoed, inclusief De Eikenhorst, wordt privé betaald, met uitzondering van de kosten voor beveiliging (zoals de behuizing van de DKDB, de Koninklijke Marechaussee en het hek om De Eikenhorst) die door het Rijk worden gedragen.
De eigenaar streeft ernaar, zo is door de RVD namens Hare Majesteit de Koningin meegedeeld, om De Horsten duurzaam als eenheid te laten bestaan als uniek landgoed, samen met de andere landgoederen in Duivenvoorde en Twickel. Daarvoor is een financieel gezondere exploitatie noodzakelijk. Op dit moment is er een aanzienlijk jaarlijks exploitatietekort.
De Stichting Horst & Voorde is een samenwerkingsverband van de landgoederen Twickel, Duivenvoorde en De Horsten. Gezamenlijk wordt gepoogd instandhouding van het groene gebied tussen Den Haag en Leiden te realiseren. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan de recreatieve mogelijkheden in het gebied.
Zoals eerder door de RVD meegedeeld, staan op het Wassenaarse deel van het landgoed, naast een aantal woningen, drie naoorlogse boerderijen. Eén hiervan is Raaphorst 4. Deze boerderij is nu als rendabel agrarisch bedrijf in gebruik. De andere twee boerderijen Eikenhorst 3 en Raaphorst 5 waren niet rendabel, staan al meerdere jaren leeg en verkeren in slechte staat. Zo is er houtworm geconstateerd en is er asbest aanwezig. Er is een aanvraag voor een sloopvergunning ingediend voor deze verouderde, agrarische bedrijfspanden. Degenen die eventueel nieuwe opstallen gaan bouwen, zijn zelf verantwoordelijk voor het ontwikkelen van voorstellen hiertoe en het aanvragen van de hiervoor benodigde vergunningen.
Het is aan de gemeente om een beslissing te nemen over de in de publiciteit aan de orde gekomen vergunningaanvragen met betrekking tot Eikenhorst 3 en Raaphorst 5. Alle binnen de gemeente Wassenaar hiervoor geldende procedures op dit punt worden uiteraard gevolgd.
Hoe beoordeelt u het slopen van deze boerderijen enkel en alleen voor de commerciële exploitatie van luxe villa’s?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat leden van het Koninklijk Huis, die een jaarlijkse toelage krijgen van de staat, dit geld aanwenden voor commerciële doeleinden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het Koninklijk Huis door zijn voorbeeldfunctie voor de samenleving het cultuurhistorisch platteland juist in tact moet laten?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat de bouw van de exclusieve villa’s gepaard met aantasting of vernietiging van reeds bestaande natuur? Zo ja, op welke wijze wordt dit gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Het advies aan zwangere vrouwen over alcohol dat te vrijblijvend is |
|
Nine Kooiman (SP), Joël Voordewind (CU) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Nickie van der Wulp in opdracht van de Universiteit Maastricht en het Nederlands instituut voor alcoholbeleid Stap waaruit blijkt dat het advies aan zwangere vrouwen over dat alcoholgebruik te vrijblijvend is?1
Het was mij bekend dat er onderzoek werd gedaan naar de mate van voorlichting over alcoholgebruik door verloskundigen aan zwangere vrouwen. Tijdens de loop van het onderzoek heb ik mij laten informeren over de allereerste bevindingen. Ik vind het zorgelijk dat er vrijblijvend over alcoholgebruik wordt geadviseerd aan zwangere vrouwen.
Kan worden gesteld dat verloskundigen onvoldoende kennis hebben over het gebruik van alcohol en de gevolgen daarvan tijdens de zwangerschap? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat verloskundigen onvoldoende kennis hebben. Wel is in het onderzoek geconstateerd dat verloskundigen vrijblijvend adviseren als het om alcoholgebruik voor en tijdens de zwangerschap gaat.
Al tijdens de loop van dit onderzoek heb ik het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP) de opdracht gegeven om te onderzoeken hoe intermediairen zoals verloskundigen aan hun vakinformatie komen en hoe zij deze informatie gebruiken en verwerken. De uitkomsten van dit onderzoek zijn nog niet bekend.
Bent u het eens met de aanbeveling dat verloskundigen aan zwangeren de vraag moeten voorleggen hoeveel alcoholische dranken zij nuttigen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. Aan het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid heb ik de opdracht gegeven een speciale interventiekaart te ontwikkelen. Deze interventiekaart is een instrument dat tijdens het consult als leidraad zal dienen voor de verloskundige om de nulnorm inzake alcoholgebruik uit te dragen. De vraag hoeveel alcoholische dranken de zwangere nuttigt, zal ook zeker worden opgenomen in de interventiekaart.
Bent u het met de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) eens dat de nascholing van verloskundigen als het gaat om van alcoholconsumptie tijdens de zwangerschap verbeterd moet worden? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De KNOV inventariseert wat er nodig is aan bij- en nascholing, zorgt dat er nascholing komt en garandeert dat het van goede kwaliteit is. Ik laat het aan deze beroepsvereniging over om de nascholing van verloskundigen inzake voorlichting over alcoholgebruik tijdens de zwangerschap te verbeteren.
Bent u bereid, zoals ook de motie van de leden Voordewind en Leijten2 aangeeft, alcoholische dranken te labelen waarin gewezen wordt op de schadelijke effecten van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap, aangezien dit bijdraagt aan het vergroten van het bewustzijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 20 augustus 2009 heb aangegeven, kiest het kabinet vooralsnog niet voor waarschuwingsteksten (bijv. over alcohol en zwangerschap) op flessen alcoholhoudende drank. Wel heb ik in die brief duidelijk aangegeven dat als wetenschappelijk wordt aangetoond dat waarschuwingslabels op alcoholhoudende dranken elders effectief zijn, in die zin dat het daadwerkelijk tot gedragsverandering leidt, dit voor het kabinet aanleiding kan zijn om zijn standpunt te herzien.
Uitbuiting van Indiase textielarbeiders door C&A en H&M |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Indiase textielarbeidsters uitgebuit voor C&A en H&M» en «Gevangen tussen fabrieksmuren voor bruidsschat»?12
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat de betreffende Nederlandse kledingconcerns kleding afnemen van bedrijven die de textielwerksters een vierde van het Indiase minimumloon betalen en loon inhouden voor een bruidsschat?
Wat vindt u van de verschillende reacties van de kledingconcerns op de bevindingen, waaronder een ontkenning van de plaatsing van orders, en in achtnemende dat één van de betreffende kledingconcerns in september 2009 ook hongerlonen bleek uit te betalen aan arbeiders in Azië?3
Uit gesprekken met C&A en H&M is ons gebleken dat zij zich inzetten om goede arbeidsomstandigheden bij hun Indiase toeleveranciers te bewerkstelligen. Hierbij betrekken zij een brede groep belanghebbenden, waaronder lokale NGO’s, brancheorganisaties en de Indiase overheid.
C&A heeft aangegeven, in tegenstelling tot de indruk die in het genoemde artikel wordt gewekt, geen contractuele relatie met KPR Mills te hebben. Tot 2007 heeft C&A wel met KPR Mills samengewerkt, maar volgens C&A is deze relatie verbroken toen bleek dat KPR Mills onvoldoende medewerking wilde geven aan gezamenlijke verbetertrajecten van de arbeidsomstandigheden. Medio 2010 ontving C&A het verzoek van een Duitse tussenpersoon om het Indiase bedrijf Quantum Knits toe te voegen aan hun lijst van leveranciers. Bij nader onderzoek door C&A bleek Quantum Knits een dochter te zijn van KPR Mills. Daarop heeft C&A de tussenpersoon laten weten samenwerking met Quantum Knits niet goed te keuren. De tussenpersoon had echter alvast een technisch evaluatieproces in gang gezet en zogeheten «colour and size samples» aangevraagd. Deze monsters zijn geproduceerd in KPR Mills en de Volkskrant journalist heeft waarschijnlijk een voorbeeld hiervan gezien tijdens haar bezoek aan KPR Mills. Er is volgens C&A echter geen sprake geweest van een opdracht of order.
H&M heeft aangegeven in het verleden negatieve ervaringen met KPR Mills te hebben gehad en heeft naar aanleiding daarvan geen zakelijke relatie. Echter, medio 2010 heeft Quantum Knits, dochterbedrijf van KPR Mills, H&M benaderd en daarbij aangegeven te kunnen voldoen aan de gedragscode van H&M. Na controle bleek er volgens H&M geen reden te zijn om niet samen te werken met Quantum Knits en is een eerste testorder geplaatst. De artikelen over de slechte arbeidsomstandigheden in KPR Mills waren voor H&M een belangrijk signaal om een diepgaander onderzoek uit te voeren naar de mate waarin Quantum knits, als dochter van KPR Mills, zich aan de H&M gedragscode houdt en aan te dringen bij KPR Mills op gezamenlijke verbetertrajecten. H&M stuurde volgens eigen zeggen hierbij aan op breed gedragen initiatieven in dialoog met het management van KPR Mills, de werkneemsters en lokale NGOs. Het management van KPR Mills bleek echter niet bereid om voldoende informatie te delen en samen te werken, waardoor de vertrouwensrelatie tussen beide dermate werd aangetast dat beide kanten zich genoodzaakt zagen om de relatie op te zeggen.
Gegeven de relatie tussen KPR Mills en beide bedrijven en de gerapporteerde inspanningen, hebben laatstgenoemden naar onze mening met de nodige inzet getracht hun invloed bij de leverancier aan te wenden om de situatie te verbeteren. Daarnaast werken beide bedrijven aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden in de textielsector in zuid India. Voorbeelden hiervan zijn de structurele samenwerking van C&A met Terre des Hommes, de actieve rol van H&M in de Brands Ethical Working Group gericht op dialoog en acties om arbeidsomstandigheden te verbeteren, verschillende trainingprojecten en overleg met de Apparel Export Promotion Council over arbeidsomstandigheden in de Indiase textielindustrie.
Bent u bereid deze concerns aan te spreken op het nemen van hun verantwoordelijkheid en het daadwerkelijk voldoen aan de door hen zelf opgestelde voorwaarden? Wilt u aandringen bij deze concerns mogelijk andere orders die vervaardigd worden onder barre omstandigheden te annuleren? Zo nee, waarom niet?
Uit gesprekken met C&A en H&M en de brancheorganisaties in de textielbranche blijkt dat de sector zich bewust is van de verantwoordelijkheid in de handelsketen, het belang van transparantie en de noodzaak om waar mogelijk bij te dragen aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden bij de toeleveranciers. Zoals bijvoorbeeld blijkt uit de position paper van augustus 2010 van de brancheorganisaties Raad Nederlandse Detailhandel en Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Textiel en de recent gepubliceerde visie van MODINT op MVO en duurzaamheid . Tegelijkertijd geeft de sector aan dat de specifieke invulling van deze verantwoordelijkheid een continu verbeterproces is en dat garanties op het zich niet voordoen van onvolkomenheden in de keten niet kunnen worden gegeven. De afgelopen jaren zijn in de textielsector positieve ontwikkelingen op het terrein van MVO te zien, niet alleen ten aanzien van ambitieuze doelen maar ook ten aanzien van de inzet van vele bedrijven. Verbeterprocessen vragen tijd en inzet. Indien er geen uitzicht op verbetering is, zien bedrijven het stopzetten van de handelsrelatie met de betreffende bedrijven in India als een uiterste maatregel. De brancheorganisaties hebben aangegeven graag het reguliere contact met de overheid hierover voort te zetten en waar mogelijk samen te werken.
In dit kader vinden wij het raamwerk van de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven (John Ruggie) een goede referentie voor internationaal opererende bedrijven. Hij stelt dat bedrijven een verantwoordelijkheid hebben om de mensenrechten te respecteren en de risico’s in de handelsketen te onderzoeken en het bedrijfsproces zo in te richten dat deze risico’s verminderen. In dit licht heeft John Ruggie in zijn rapport van augustus 2010 aangegeven dat bedrijven meer invloed in de handelsketen hebben, indien zij samen met andere bedrijven invloed op de toeleverancier proberen uit te oefenen. Dit is een optie die de textielsector verder kan exploreren.
Hoe oordeelt u in het licht van deze zaak over de tot op heden bereikte initiatieven op gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de consument beter inzicht zou moeten hebben in de omstandigheden waaronder producten worden vervaardigd om zodoende af te kunnen wegen het product al dan niet aan te schaffen? Op welke wijze kan dit worden bevorderd?
Consumenten die productieomstandigheden willen meewegen in hun aankoopbesluit kunnen daar in de winkel naar vragen. Soms hebben winkels specifiek gelabelde kledinglijnen. De Nederlandse regering gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om verantwoorde consumentenproducten en betrouwbare consumenteninformatie aan te bieden. Transparantie over de MVO ambitie en verslaglegging over ketenverantwoordelijkheid zijn belangrijke middelen voor bedrijven om dit vertrouwen te krijgen en te behouden.
Op welke wijze spreekt u de Indiase autoriteiten aan op het aanpakken van uitbuiting van arbeiders door in hun land gevestigde bedrijven en op welke wijze kan Nederland dan wel de Europese Unie het bevorderen van de mensenrechten in India ondersteunen, specifiek die van meisjes en vrouwen? In hoeverre wordt de International Labour Organization betrokken bij het zoeken naar structurele oplossingen om hier kinderarbeid tegen te gaan?
De ambassade in New Delhi is actief op het terrein van de mensenrechten. Het bestrijden van kinderarbeid en het verbeteren van de positie van vrouwen zijn prioriteitsgebieden. Om zo veel mogelijk effect te sorteren werkt Nederland op deze terreinen nauw samen in EU-verband. De ambassade geeft uitvoering aan de EU-richtlijnen voor mensenrechtenverdedigers en draagt actief bij aan de jaarlijkse mensenrechtendialoog die de EU voert met India. Tijdens de meeste recente mensenrechtendialoog tussen India en de EU zijn onderwerpen als kinderarbeid en vrouwenrechten uitgebreid besproken. De ambassade heeft actief deelgenomen aan de voorbereiding van deze dialoog. De ambassade in New Delhi financiert kleinschalige mensenrechtenprojecten onder het Mensenrechtenfonds. Voorts neemt de ambassade deel aan seminars/conferenties over kinderarbeid/vrouwenrechten en wordt nauw contact onderhouden met Indiase NGO's en internationale actoren, waaronder de International Labour Organization. Voor wat betreft de betrokkenheid van deze organisatie bij de bestrijding van kinderarbeid in India kan worden opgemerkt dat IPEC, het kinderarbeidprogramma van de ILO sinds 1992 actief is in India. Nederland neemt actief deel aan vergaderingen van de ILO, waaronder die over kinderarbeid.
De handhaving van het verbod op het verloten van dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de verloting van pony’s op een manege’s in Assendelft1 en Almere2?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verloting, waarbij een «tegoedbon» voor een pony kan worden gewonnen, in het licht van artikel 57 van de Gezondheids- en welzijnswet (GWWD) voor dieren, dat het verloten van dieren verbiedt?
Artikel 57 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren bevat een verbod om dieren als prijs, beloning of gift uit te loven of uit te reiken bij wedstrijden, verlotingen, weddenschappen of andere dergelijke evenementen. Artikel 2.13 van het wetsvoorstel inzake de Wet dieren bevat eenzelfde verbod.
De achterliggende gedachte achter dit verbod is dat een dergelijke wijze van verkrijging van een dier niet strookt met de huidige opvattingen over de vereiste mate van zorgvuldigheid waarmee de aanschaf van dieren gepaard hoort te gaan.
Het houden van dieren vereist een bewuste keuze. Het is dan ook niet wenselijk dat door omstandigheden, zoals door het winnen van een prijs, wordt bepaald bij welke persoon de zorg voor een dier komt te liggen. Dit is in lijn met de voorgestelde zorgplicht zoals thans neergelegd in artikel 1.4 van het wetsvoorstel inzake de Wet dieren. Het feit dat de prijs in de vorm van een waardebon is gegoten die desgewenst kan worden ingewisseld voor een pony doet naar mijn mening niets af aan het verbod.
Onderschrijft u de analyse dat, conform de bedoeling van artikel 57 GWWD, ook een verloting van dieren via een waardecheque niet is toegestaan in Nederland? Zo ja, welke maatregelen zullen er volgen op de overtreding van dit verbod? Zo neen, moeten we hieruit concluderen dat er sprake is van een maas in de wet? Bent u in dat geval bereid de bepaling in artikel 57 GWWD/2.13 Wet dieren aan te scherpen, zodat deze en andere verlotingconstructies in het vervolg onmiskenbaar verboden zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het verbod op verloting van dieren in de praktijk wordt gehandhaafd? Kunt u inzicht geven in het aantal overtredingen dat de afgelopen jaren is geconstateerd, en welke maatregelen daarop gevolgd zijn? Zo neen, waarom niet?
Uit informatie van het Openbaar Ministerie blijkt dat er tot op heden twee zaken voor de rechter zijn gebracht vanwege de overtreding van artikel 57 van de GWWD. In beide zaken zijn voorwaardelijke geldboetes opgelegd. In acht andere gevallen is de zaak afgedaan door middel van een transactie.
Is het u bekend dat de betreffende manege in Assendelft al eerder een verloting van een pony middels het uitgeven van een waardecheque heeft georganiseerd? Heeft de Algemene Inspectiedienst hiertegen actie ondernomen? Zo ja, kunt u toelichten hoe de AID heeft gehandeld en wat de uitkomst daarvan is geweest? Zo neen, waarom niet?
Ja, dit is bekend. Op de actie die hierop is ondernomen en de uitkomst daarvan, kan met het oog op de privacy van betrokkene publiekelijk geen mededeling worden gedaan.
Regulering van kansspelen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Nederlandse kansspelregulering aan de Europese maat»?1 Bent u op de hoogte van de «BankGiro Card» die met een begeleidend schrijven per post door de BankGiroLoterij op naam aan consumenten wordt verspreid?
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u zich vinden in de weergave en de interpretatie in het genoemde artikel van de jurisprudentie van het Hof van Justitie? Zo nee, op welke punten bent u een andere mening toegedaan?
De 25%-regel in de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken heeft betrekking op het percentage jongeren onder de 18 jaar dat tegelijkertijd aanwezig is op een plaats waar alcoholreclame gevoerd wordt. Het gaat dus in het onderhavige geval niet om hoeveel minderjarigen een bepaald sportveld bezoeken, maar het percentage minderjarigen dat op een bepaald moment op of rond een sportveld is. Er is mij geen onderzoek bekend naar overtredingen van de zelfregulering op of rond sportvelden. Ik kan dus bevestigen noch ontkennen dat de 25%-regel in dit soort situaties onvoldoende bescherming biedt. Ik verwacht echter dat de alcoholbranche en de sportbranche zich houden aan de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken.
Het logo «Geen 16? Geen druppel» staat voor het niet drinken van alcohol onder de 16 jaar. Ik juich het toe dat juist de alcoholindustrie de norm uitdraagt om onder de 16 jaar geen alcohol te nuttigen.
Zijn er bij u nog andere voor het Nederlandse kansspelbeleid relevante uitspraken van het Hof bekend? Zo ja, welke?
De alcoholsector moet zich aan zijn eigen code houden. Ik heb geen reden om aan te nemen dat ze dat niet doen (zie ook mijn antwoord op vraag2.
Deelt u de conclusie van de auteurs dat wanneer mocht blijken dat «het Nederlandse expansiebeleid de consument buitensporig stimuleert om deel te nemen aan kansspelen en dus eigenlijk hoofdzakelijk gericht is om gelden in te zamelen voor de financiering van allerhande sociale activiteiten», dat er dan geen sprake meer is van het voorkomen van gokverslaving? Zo ja, deelt u dan de mening dat daarmee de grondslag voor het weren van buitenlandse aanbieders van kansspelen kan komen te vervallen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen specifiek overleg met STIVA geweest over de naleving van de 25%-regel. Wel wordt regelmatig door VWS met de STIVA gesproken over de wijze waarop het bedrijfsleven maatschappelijk verantwoord ondernemen gestalte geeft. Dat overleg heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de slogan «Geen 16? Geen druppel».
Wat is uw mening over het in het artikel gestelde dat «de uitnodigende reclamespotjes en overdadige advertenties voor, bijvoorbeeld Holland Casino maar moeilijk te rijmen [zijn] met het uitgedragen beleid gericht op beperking»?
In 2010 zijn – afgezien van het onderhavige geval – 6 klachten behandeld door de Reclame Code Commissie m.b.t. overtreding van artikel 21 van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken. Hiervan hebben 5 zaken tot een aanbeveling geleid en één is afgewezen. Adverteerders trekken hieruit meestal zelf hun conclusies, zoals bijvoorbeeld Heineken, die eind 2009 een klacht heeft ontvangen over het sponsoren van een A-Jeugdvoetbaltoernooi met 25% of meer bezoekers onder de 18 jaar. Heineken heeft toen alleen op basis van die klacht, dus al vóór de uitspraak van de Reclame Code Commissie, zelf besloten om de co-sponsoring te beëindigen. Een sanctie toepassen is derhalve niet altijd nodig.
Op 12 november jongstleden heeft de Reclame Code Commissie ook een oordeel gegeven over de in Trouw van 28 september 2010 genoemde reclameborden langs de velden bij SV Kampong te Utrecht. Haar oordeel was dat de betreffende reclameborden in strijd zijn met het bepaalde in artikel 21 van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken. Zij beveelt de adverteerder aan om niet meer op dergelijke wijzen reclame te maken. Ook in dit geval heeft dat inmiddels geleid tot het weghalen van deze reclameborden.
Hoe beoordeelt u in het licht van het buitensporig stimuleren om deel te nemen aan kansspelen, de wijze waarop de BankGiroLoterij door middel van mailings consumenten op naam een BankGiro Card verstrekt en consumenten die niet op het aanbod ingaan zelfs bij herhaling een dergelijke card verstrekt? Deelt u de mening dat hier sprake is van het buitensporig stimuleren om deel te nemen aan een kansspel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Mijn voorkeur gaat uit naar zelfregulering. Wettelijke maatregelen zijn niet aan de orde.
Deelt u de mening dat door de woorden «gegarandeerde geldstorting», die de BankGiroLoterij bij herhaling in de mailings gebruikt, tenminste de indruk kan worden gewekt dat de BankGiro card in feite gratis geld oplevert zonder dat daar verplichtingen tegenover staan? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat, hoewel wet- en regelgeving daar geen aanleiding toe geven, in de praktijk het huidige kansspelbeleid een eerlijke marktwerking kan belemmeren terwijl het niet altijd bijdraagt aan het voorkomen van gokverslaving of criminaliteit? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat een terminale patiënt geen zorg heeft gehad |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de verklaring van mevrouw E. uit Sint-Oedenrode dat haar echtgenoot geen terminale zorg heeft gehad?1
In een reactie heeft het betreffende zorgkantoor aangegeven dat er, voor zover zij hebben kunnen nagaan, geen AWBZ-gefinancierde zorg is geleverd aan deze cliënt. Vooral onduidelijkheid bij het zorgkantoor over de urgentie van de problematiek (zie antwoord2 is de oorzaak van het uitblijven van deze zorg. Dit vinden het zorgkantoor en ook ik zeer pijnlijk, zeker gelet op het feit dat uit navraag blijkt dat in deze regio wel voldoende capaciteit beschikbaar is om aan deze zorgvraag tegemoet te komen.
Erkent u dat ook mensen in hun laatste levensfase recht hebben op zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het uitgangspunt is dat mensen die zich in de laatste fase van hun leven bevinden, voor zover mogelijk en verantwoord, in hun eigen omgeving en in de kring van naasten en dierbaren moeten kunnen overlijden. Een CIZ-indicatie bepaalt de omvang van de zorg waarop men recht heeft. De indicatie voor palliatief-terminale zorg is bedoeld om iemand in zijn laatste levensfase die zorg te bieden die betrokkene en de directe omgeving zoveel mogelijk ontlast. Het accent van de zorg ligt op pijnbestrijding, behoud van kwaliteit van leven en begeleiding van die persoon en zijn naasten.
Op welke wijze heeft het zorgkantoor UVIT (Univé, VGZ, Iza en Trias) in deze regio zijn zorgplicht vervult? Kunt u uw oordeel geven en toelichten?
Op het moment dat zorgkantoor UVIT de indicatie van de betreffende cliënt heeft ontvangen is de cliënt direct schriftelijk ingelicht over de pgb-stop. Hierbij is de cliënt gevraagd aan te geven naar zijn voorkeur: het inzetten van overbruggingszorg in combinatie met plaatsing op de pgb-wachtlijst dan wel het inzetten van zorg in natura waarbij betrokkene afziet van plaatsing op de pgb-wachtlijst. De cliënt heeft hierop schriftelijk aangegeven dat zij zo snel mogelijk zorg in natura wilde ontvangen als overbrugging. Het zorgkantoor geeft echter aan dat uit de indicatie en de schriftelijke reactie van de cliënt de urgentie onvoldoende duidelijk was. Hierdoor is niet direct naar de cliënt gereageerd. Ik betreur het ten zeerste dat hierdoor een persoon in zijn laatste levensfase de benodigde en in principe ook beschikbare AWBZ-zorg is misgelopen.
Is het waar dat zorginstellingen mevrouw E. hebben laten weten dat voor haar man geen terminale zorg beschikbaar was via zorg in natura?1
Op basis van de informatie waarover ik beschik, kan ik dit niet vaststellen. Overigens een zorginstelling die zelf de zorg niet kan leveren behoort altijd de cliënt naar het bemiddelingsbureau van het betreffende zorgkantoor te verwijzen. Het zorgkantoor kan dan alsnog direct de adequate zorg organiseren. Deze verwijzing naar het zorgkantoor heeft niet plaatsgevonden.
Welke zorginstelling(en) betreft het en wat is uw inhoudelijke oordeel over het optreden van deze instelling(en)?
Mij is niet bekend welke zorginstelling(en) dit betreft.
Bent u van mening dat een zorgkantoor altijd bij een persoonsgebonden budgetaanvraag (pgb) moet bemiddelen naar zorg in natura? Zo nee, hoe duidt u de zorgplicht van het zorgkantoor? Zo ja, bent u bereid dit aan alle zorgkantoren op te leggen?
Ja en uit navraag bij de zorgkantoren blijken zij deze cliënten altijd te bemiddelen. Het opleggen van deze verplichting is dan ook niet aan de orde.
Is het waar dat de suggestie in de radio-uitzending niet op zichzelf staat en dat veel mensen niet de zorg krijgen waar zij recht op hebben en die zij hebben aangevraagd? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik u in mijn brief van 2 juli 2010 (kenmerk DLZ/SFI-U-2998149) heb gemeld, is de toegankelijkheid van de AWBZ over het algemeen goed. Dit geldt ook voor de zorg in crisissituaties, waar direct in te zetten palliatieve terminale zorg een onderdeel van uitmaakt. Zorgkantoren en zorgaanbieders in de regio hebben hierover afspraken gemaakt. Uit deze casus blijkt ook dat er geen sprake is van een tekort aan zorgaanbod in de regio. In de AWBZ blijft de wachtlijstproblematiek zich concentreren bij enkele duidelijke groepen. Het gaat nog steeds om dementerende ouderen, personen met een meervoudige complexe problematiek (zoals oudere verstandelijk gehandicapten met psychiatrische problematiek) en jeugdige licht verstandelijk gehandicapten met veelal aanvullende problematiek. Deze personen wachten op zorg met verblijf in een instelling en krijgen overbruggingszorg thuis. In de bovengenoemde brief staan de beleidsacties vermeld, die moeten bijdragen aan het verminderen van deze problematiek.
Overigens heb ik mijn brief van 13 september 2010 (kenmerk DLZ/SFI-U-30226672) naar aanleiding van signalen van onder meer Per Saldo aangegeven, dat personen in hun laatste levensfase de mogelijkheid behouden om voor een pgb te kiezen. Hoewel voldoende palliatieve zorg in natura beschikbaar is, ben ik van mening dat keuzevrijheid van deze cliënten in de laatste levensfase zeer belangrijk is. Daarnaast blijf ik alert op signalen om mogelijk schrijnende gevallen te voorkomen. Met betrokken partijen (Per Saldo, College voor Zorgverzekeringen, Zorgverzekeraars Nederland en enkele zorgkantoren) worden huidige (en nieuwe) signalen beoordeeld.
Hoeveel mensen hebben afgezien van zorg in natura als alternatief voor een aangevraagde pgb?
Van de cliënten die al een keuze hebben gemaakt om wel of niet in te gaan op het aanbod van het zorgkantoor, geeft circa 70% aan hiervan geen gebruik te willen maken. Dit blijkt uit de eerste gegevens van de zorgkantoren die door het College voor Zorgverzekeringen worden verzameld. Zoals al eerder toegezegd zal ik de Kamer eind september informeren over de stand van zaken wat betreft het handhaven van het pgb-subsidieplafond.
Bent u bereid te onderzoeken waarom mensen afzien van zorg in natura en een plaats op de wachtlijst pgb prefereren? Zo ja, wanneer kunt de Kamer informeren? Zo nee, waarom niet?
Dit onderzoek vindt momenteel plaats en zal naar verwachting begin november zijn afgerond.
Erkent u dat de pgb-stop bloot legt dat er situaties zijn waarin er geen alternatief is voor het pgb omdat de zorg niet in natura wordt geleverd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een belangrijke reden voor mensen om voor een pgb te kiezen is het behoud van eigen regie. Daarnaast kiezen ook personen voor een pgb, omdat zij vinden dat de aangeboden zorg in natura niet overeenkomt met hun wensen.
Mijn veronderstelling is dat niet zozeer de afwezigheid van deze zorg, maar de beoordeling dat de aangeboden zorg niet passend zou zijn op basis waarvan personen voor een pgb kiezen. Het reeds aangekondigde onderzoek (bij vraag 9) moet hierover meer duidelijkheid geven.
Daarnaast heb ik nog een tweede onderzoek uitgezet. Voor specifiek de groep jeugdigen met psychiatrische problematiek met een extramurale AWBZ-indicatie voor begeleiding bereiken mij signalen dat het zorgaanbod onvoldoende zou zijn. Via dit tweede onderzoek wordt dit getoetst. Naar verwachting is dit onderzoek eind november klaar.
Bent u bereid te onderzoeken welke belemmeringen er zijn voor pgb-aanbieders om ook zorg in natura te gaan leveren? Zo ja, bent u dan ook bereid oplossingen te zoeken voor de belemmeringen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn voor de pgb-aanbieders feitelijk geen belemmeringen om een toelating voor zorg in natura aan te vragen. Deze aanbieders kiezen niet voor zorg in natura, omdat zij opzien tegen de wederzijdse afhankelijkheidsrelatie met het zorgkantoor (o.a. het maken van productie-afspraken) en de transparantie en verantwoording die samenhangt met het aanbieden van zorg in natura (o.a. de jaarverantwoording). Dit zijn voor mij essentiële onderdelen van de zorg in natura. Ik zie dan geen reden om voor deze motieven een oplossing te zoeken.
Erkent u dat de pgb-stop bloot legt dat er meer wachtlijsten zijn dan zichtbaar was, omdat de wachtlijst kon worden «gecompenseerd» met een pgb? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen met grote urgentie beantwoorden en in ieder geval vóór het aangevraagde spoeddebat?3
Deze vragen zullen zo spoedig mogelijk worden beantwoord.
De groepsuitzetting naar Irak |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
|
Is het waar dat op 8 september 2010 een groepsuitzetting plaats zal vinden van ex-asielzoekers naar Bagdad, Irak?
Ja. Op 8 september 2010 zijn 31 Iraakse vreemdelingen uitgezet naar Bagdad, Irak.
Deelt u de mening dat de situatie in Irak is verslechterd, mede gelet op de toename van het geweld de afgelopen maanden?
Uit de door het ministerie van Buitenlandse Zaken opgestelde en gepubliceerde algemene ambtsberichten over Irak (laatstelijk januari 2010) blijkt dat de gewelds- en mensenrechtensituatie in (delen van) Irak al vele jaren zorgwekkend is. Evenwel lieten deze ambtsberichten ook zien dat de tendens van verbetering in de veiligheidssituatie ten opzichte van 2006 en 2007 niet was gekeerd. Op 11 juni 2010 heeft de minister van Buitenlandse Zaken u geïnformeerd dat na de verkiezingen van 7 maart 2010 sprake is van een verslechtering in de veiligheidssituatie in Irak (Tweede Kamer, 2009–2010, aanhangsel, nr. 2635). Naar planning zal op korte termijn een nieuw ambtsbericht worden gepubliceerd. Uit dit ambtsbericht zal blijken of deze tendens van verslechtering zich heeft doorgezet.
Is het u bekend dat onder andere UNHCR en Amnesty International tegen gedwongen uitzettingen naar Irak zijn en in het bijzonder naar de gebieden Bagdad, Kirkuk, Diyala en Salah al-Din en Ninewa (Mosul)?
Ja. UNHCR en Amnesty International hebben mij schriftelijk op de hoogte gesteld van hun positie over gedwongen terugkeer naar Irak. Zoals ik ook aan beide organisaties heb geantwoord, ben ik van mening dat de algemene veiligheidssituatie in Irak niet dusdanig is dat elke uitzetting naar dit land een schending van artikel 3 van het EVRM tot gevolg heeft. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (onder andere F.H. tegen Zweden van 20 januari 2009, nr. 32621/06) volgt dat het Hof een zodanige benadering alleen zou volgen in de meest extreme gevallen van willekeurig geweld. Hoewel, zoals aangegeven in mijn antwoord op de vorige vraag, de veiligheidssituatie in Irak na de verkiezingen van 7 maart jl. is verslechterd, beschik ik niet over informatie waaruit blijkt dat gesproken kan worden van een dusdanig extreme situatie van willekeurig geweld dat elke uitzetting naar Irak een schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren.
De veiligheidssituatie in Irak is voor mij wel nog steeds aanleiding om bij een aantal kwetsbare minderheidsgroepen, het individualiseringsvereiste te nuanceren bij de beoordeling van de asielaanvraag. Dit betekent dat Iraakse christenen, Mandeeërs, Yezidi’s, Palestijnen, Joden, Shabak en Kaka’i, met op zichzelf beperkte individuele indicaties aannemelijk kunnen maken dat zij in aanmerking komen voor bescherming.
Bent u bereid aan de minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht te vragen inzake de veiligheidssituatie in Irak?
De minister van Buitenlandse Zaken zal in oktober van dit jaar een nieuw algemeen ambtsbericht uitbrengen over de situatie in Irak. Daarin zal aandacht worden geschonken aan de laatste ontwikkelingen omtrent de veiligheidssituatie in Irak.
Bent u bereid deze uitzetting op te schorten en geen nieuwe uitzettingen te plannen totdat dit nieuw algemeen ambtsbericht is uitgebracht?
Nee. Daar ik niet beschik over informatie waaruit blijkt dat gesproken kan worden van een dusdanig extreme situatie van algemeen geweld dat elke uitzetting naar Irak een schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren, zie ik onvoldoende aanleiding om te concluderen tot het opschorten van uitzettingen naar Irak.
Het verdwijnen van kleinkunst en cabaret op Radio 2 |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over de actie van het Comité Kleinkunst op Twee, dat zich hard maakt voor kleinkunst en cabaret op Radio 2?1
Ik heb kennis genomen van de actie van het Comité Kleinkunst op Twee. Hoewel ik het belang van culturele programmering, waaronder kleinkunst en cabaret onderschrijf, heb ik als staatssecretaris daarover geen oordeel. De culturele programmering op de publieke zenders is een aangelegenheid van de NPO.
In dit verband wijs ik op het concessiebeleidsplan 2010–2016 waarin de landelijke publieke omroep de doelstellingen beschrijft voor het domein expressie, waaronder drama, Nederlandse film, cabaret en satire. Dit domein is ook aangewezen als een van de vier speerpunten. Verder maken afspraken over het kunst- en expressie aanbod op publieke radio deel uit van de nieuwe Prestatieovereenkomst.
De verschuivingen in de programmering brengen met zich mee dat er nu vier radiozenders zijn die kleinkunst in de programmering hebben: Radio 1, Radio 2, 3FM en Radio 5 Nostalgia. De programma’s verdwijnen niet, maar zijn overgeheveld naar Radio 5 Nostalgia. Dit heeft te maken met het proces waarin de landelijke publieke omroep programma's beter laat aansluiten op doelgroepen. Radio 5 Nostalgia heeft vanaf de start een goed bereik opgebouwd onder de 55+ doelgroep.
Ook op Radio 2 blijft veel ruimte voor cabaret en kleinkunst. Jongere cabaretiers krijgen hier nu ook ruimte. Zo is er een nieuw programma van de VARA met Sara Kroos, voor cabaret, musical, kleinkunst, Nederpop en het laatste theater- en muzieknieuws. Andere bestaande programma’s (Spijkers met Koppen, Musical Moods) worden gecontinueerd. Ook op Radio 1 en 3FM is er aandacht voor theater, cabaret en kleinkunst. Over het geheel genomen is er meer aandacht voor deze programmacategorie.
Deelt u de mening dat «met het verdwijnen van deze programma’s het belangrijkste podium van de Nederlandse kleinkunst wordt opgeheven», omdat «de rijkdom van het Nederlandse lied, cabaret en kleinkunst wordt verbannen naar de rafelranden van het omroepbestel, waar de luisteraar het niet of nauwelijks oppikt»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u het verplaatsen van programma’s over kleinkunst en cabaret – bij uitstek populair onder jongeren – van Radio2 naar Radio5 Nostalgia onder het mom van een «verjongingskuur» van Radio2?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de programmering a priori een zaak is van de publieke omroep, maar dat de politiek tegelijkertijd een taak heeft om te zorgen voor een prominente plaats voor Nederlandse kunst en cultuur en dus ook voor kleinkunst en cabaret?
De publieke omroep maakt zijn eigen programmatische keuzes. Op grond van artikel 2.1 van de Mediawet is de publieke omroep onafhankelijk van commerciële invloeden en, behoudens het bepaalde bij of krachtens de wet – van overheidsinvloeden. De Rijksoverheid is uitsluitend verantwoordelijk voor het algemene wettelijke kader waarbinnen de publieke omroep dient te functioneren.
De NPO heeft mij laten weten dat van Radio 2 en Radio 5 Nostalgia de aanpassingen in de programmering de instemming heeft van de omroepen die op deze zenders uitzenden. In de interne overleggen hierover zijn de omroepen unaniem akkoord gegaan met de plannen. Ook nu de uitvoeringsfase is begonnen, zijn er vanuit de omroepen geen klachten. De NPO heeft overigens in een gesprek aan vertegenwoordigers van het Comité uitleg gegeven over de plannen.
Wilt u bezien of de besluitvorming rond plaats en tijdstip van programma’s op radio en tv meer democratisch kan worden gemaakt, zodat meer rekening wordt gehouden met de zorgen van makers en kijkers/luisteraars?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in overleg te gaan met betrokkenen (zendermanager, omroepen, makers) over een werkbare oplossing voor de kwestie die het Comité Kleinkunst op Twee aanroert?
Zie antwoord vraag 4.
Het rapport 'Zoelen van varkens en implicaties voor dierenwelzijn' |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
|
|
|
Kent u het rapport «Zoelen van varkens en implicaties voor dierenwelzijn»?1
Ja.
Welke consequenties verbindt u aan de conclusie van het rapport dat «zoelen belangrijk is voor varkens, zeker wanneer alle mogelijke functies van het zoelen (inclusief thermoregulatie) worden meegenomen»? Erkent u dat modderbaden een basisbehoefte zijn voor varkens?
In de nota Dierenwelzijn 2007 is de ambitie uitgesproken dat het perspectief van het dier leidend is bij de inrichting van stallen en de bedrijfsvoering en dat gehouden dieren behoeften kunnen uiten die voortvloeien uit hun natuurlijk gedrag. Zoelen is een uiting van diverse behoeften waarvan het zoeken naar verkoeling en huidverzorging bewezen functies zijn. Het kunnen zoelen zie ik dus als een invulling van de behoeften «thermocomfort» en «zelfverzorging». De wijze waarop de varkenshouderij tegemoet komt aan deze behoeften acht ik hun verantwoordelijkheid. Dat kan door modderbaden aan te leggen maar er zijn diverse andere (innovatieve) toepassingsvormen die tegemoet komen aan deze wetenschappelijk bewezen behoeften van het varken zoals bijvoorbeeld een douche en een schuurpaal.
Welke consequenties verbindt u aan de constatering van de onderzoeker dat «de analyse in dit rapport […] toch laat zien dat varkens die in Nederland volgens de huidige normen in de varkenshouderij worden gehouden, waarbij verondersteld wordt dat de dieren binnen hun thermische comfortzone blijven, mogelijk substantieel gebruik zouden maken van zoelmogelijkheden indien die zouden worden aangeboden»? Deelt u de mening dat het onthouden van modderbaden aan deze dieren hun welzijn aantast?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van de onderzoeker dat «gesteld [kan] worden dat zoelgedrag bij varkens en verwante diersoorten zoals de waterbuffel, hoogstwaarschijnlijk veel belangrijker is dan deskundigen en stakeholders in de veehouderij veronderstellen als gevolg van vermeende technologische, economische en ethische beperkingen van huidige productiesystemen»? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De huidige productiesystemen kennen hun beperkingen om tegemoet te komen aan de integraal duurzame ambitie zoals verwoord in de Nota Dierenwelzijn 2007 en de Toekomst visie op de veehouderij 2008. Zo is het bijvoorbeeld lastig om in de huidige varkenshokken functiegebieden duidelijk te scheiden waarmee voorkomen zou kunnen worden dat varkens in hun eigen uitwerpselen gaan liggen om af te koelen. Daarom stimuleer ik ondernemers om aan de slag te gaan met de werkwijze zoals deze is ontwikkeld via de herontwerptrajecten Kracht van Koeien, Houden van Hennen en Varkansen. Deze herontwerpen zetten aan tot een andere manier van denken over hoe verschillende behoeften vertaald kunnen worden in een huisvestingssysteem dat integraal duurzaam is. Programma’s van eisen opgesteld vanuit het perspectief van het dier, de ondernemer en de maatschappij moeten uiterlijk in 2023 leiden tot een welzijnsvriendelijke, integraal duurzame en maatschappelijk geaccepteerde veehouderij.
Deelt u de conclusie van de onderzoeker dat «zoelen en andere «blinde vlekken» in het welzijnsonderzoek (zoals de mogelijkheden om het varken cognitieve uitdagingen te bieden en zijn fysiologische basisbehoeften te bevredigen, inclusief de behoefte voor een goede temperatuursregulatie) steeds belangrijker [zullen] worden in de discussie over het varkenswelzijn in de toekomst»? Kunt u het bestaan van deze blinde vlekken in het welzijnsonderzoek toelichten en op welke wijze bent u voornemens deze blinde vlekken op te heffen?
In de vorige eeuw lag de focus van onderzoek en beleid vooral op het gebied van voorkomen van ongerief om het welzijn van dieren te verbeteren. Aan het begin van deze eeuw is er een andere benadering ontwikkeld, namelijk uitgaan van de behoeften van het dier. Door tegemoet te komen aan de behoeften wordt meer dan alleen het ongerief aangepakt; ook gerief of welbevinden zijn belangrijke onderdelen van het huidige en toekomstige onderzoeks- en beleidsterrein.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat varkens zo’n diepe motivatie («demand») hebben voor zoelen dat zij hun afkeer om in de eigen uitwerpselen te liggen overwinnen om toch afkoeling te zoeken? Kunt u bevestigen dat dit in de intensieve veehouderij veelvuldig voorkomt, terwijl varkens, wanneer gehouden onder betere en meer natuurlijke omstandigheden, zeer hygiënische dieren zijn? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat uit dit rapport blijkt dat zoelen voor varkens essentieel is voor hun welzijn en dat varkens dus deze mogelijkheid zouden moeten hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn wilt u ervoor zorgen dat alle in Nederland gehuisveste varkens de mogelijkheid tot zoelen hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat zoelgedrag als dierenwelzijnsvoorwaarde en – indicator bij varkens zo spoedig mogelijk onderdeel uit moet gaan maken van het verduurzamingsproces in de veehouderij? Zo ja, op welke wijze wilt u dit verankeren in uw beleid en wanneer kan de Kamer hiervan kennisnemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in een «integraal duurzame veehouderij» varkens moeten kunnen zoelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens dit op te nemen in uw toekomstvisie op een duurzame veehouderij, en op welke wijze wilt u er voor zorgen dat dit toekomstbeeld snel in zicht komt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het beschikbaar stellen van zoelmogelijkheden verplicht te stellen voor de varkenssector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie dat wanneer er geen aandacht komt voor potentieel significante aspecten van het natuurlijke gedrag van dieren, zoals zoelen van varkens, het doel van de transitie naar volledig duurzame houderijsystemen in de toekomst mogelijk niet gehaald wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens hier aan tegemoet te komen en op welke wijze wilt u het natuurlijk gedrag van dieren het uitgangspunt maken in uw beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat u ziet als de «ethische speelruimte» in de veehouderij? Deelt u de mening dat de huidige intensieve veehouderijpraktijk zich hierbuiten begeeft? Zo ja, op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat dieren ethisch verantwoord gehouden worden? Zo nee, waarom niet?
Te allen tijde zal moeten worden voldaan aan wet en regelgeving die als een vertaling kan worden beschouwd van hetgeen in Nederland, democratisch gelegitimeerd, maatschappelijk verantwoord wordt geacht.
Verder wordt in een samenspel van bedrijfsleven en samenleving, boer en burger bepaald hoe en welke aanvullende eisen aan de orde zijn en welke vertaling deze krijgen. Mijn ministerie bevordert de dialoog hierover.
Kwijtschelding van de heffingen van Waterschap Veluwe |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat Waterschap Veluwe en Waterschap Dommel geen kwijtschelding verlenen aan mensen met een inkomen op de bijstandsnorm voor de heffingen van het Waterschap, maar een kwijtscheldingsnorm hanteren onder de bijstandsnorm?1
Ja. In de media is inmiddels overigens het bericht verschenen dat het waterschap Veluwe de kwijtscheldingsnorm bijstelt.
Wat vindt u van het argument van het Waterschap Veluwe dat het Waterschap geen inkomenspolitiek wil bedrijven? Deelt u de mening dat het Waterschap Veluwe juist wel (negatieve) inkomenspolitiek bedrijft door als nagenoeg enige Waterschap op de kwijtscheldingsnorm van 90% van de bijstandsnorm te gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook bij de heffing van lokale belastingen is uitgangspunt dat het primaat voor het inkomensbeleid aan het Rijk is voorbehouden.
Het element van de draagkracht van de burger wordt ingevuld via het lokale kwijtscheldingsbeleid. Ook dit lokale kwijtscheldingsbeleid is begrensd, zodat het primaat van het inkomensbeleid bij het Rijk blijft. De grenzen van het kwijtscheldingsbeleid zijn neergelegd in een landelijk geldende regeling van de minister van Financiën: de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (URIW90). Waterschappen zijn, evenals gemeenten, voor hun kwijtscheldingsbeleid aan deze regeling gebonden. De URIW90 gaat bij kwijtschelding voor wat betreft de in aanmerking te nemen kosten van bestaan uit van 90% van de bijstandsnorm.
In beperkte mate kunnen waterschappen en gemeenten invulling geven aan het lokale kwijtscheldingsbeleid. Zo mogen zij bepalen dat voor bepaalde «eigen» belastingen of heffingen in het geheel geen dan wel gedeeltelijk kwijtschelding wordt verleend. Daarnaast mogen zij op het punt van de kosten van bestaan (zie hiervoor) afwijkende regels stellen die er toe leiden dat in ruimere mate kwijtschelding wordt verleend. Gemeenten en waterschappen kunnen invulling geven aan laatstbedoelde wettelijke bevoegdheid door te bepalen dat de kosten van bestaan in aanmerking worden genomen tot een percentage dat ligt tussen 91 en 100% van de bijstandsnorm, in plaats van 90% van de bijstandsnorm die gehanteerd wordt in de URIW90.
Op deze wijze wordt aan de lokale overheden de ruimte geboden een eigen sociaal beleid (minimabeleid) te voeren, gebaseerd op de eigen (lokale) beleidsmatige overwegingen. Wanneer lokale overheden daarbij binnen de in de wet bepaalde grenzen opereren, is van een onaanvaardbare doorkruising van het algemene inkomensbeleid geen sprake. Waar de landelijke regeling voor wat betreft de kosten van bestaan uitgaat van 90% van de bijstandnorm, kan van een waterschap dat aan deze norm vasthoudt bezwaarlijk worden gezegd dat het negatieve inkomenspolitiek bedrijft.
Hoe beoordeelt u de situatie dat binnen bepaalde gemeentegrenzen verschillende regels voor kwijtschelding van de heffingen van het Waterschap gelden omdat de grenzen van de Waterschappen niet gelijk lopen met de gemeentegrenzen? Acht u dit een wenselijke situatie? Zo nee, welke maatregel gaat u nemen om deze ongelijkheid op te heffen?
Wij zijn van mening dat op het gebied van kwijtschelding van belastingen en heffingen sprake moet zijn van rechtsgelijkheid op het niveau van rijk, gemeenten en waterschappen. De wet biedt gemeenten en waterschappen binnen bepaalde grenzen de mogelijkheid een eigen kwijtscheldingbeleid te voeren dat rekening houdt met alle facetten: het lokale minimabeleid, de financiële gevolgen van kwijtschelding voor de lokale begroting, het profijtbeginsel, de mogelijke uitholling van de heffingsgrondslag e.d. De afwegingen daaromtrent kunnen per gemeente en per waterschap verschillen. Op het moment dat de grenzen van een waterschap niet gelijk lopen met de gemeentegrenzen, kunnen binnen gemeentegrenzen verschillende regels voor kwijtschelding van de heffingen van het waterschap en van de heffingen van de betreffende gemeente gelden. Zolang de lokale overheden daarbij blijven binnen de daartoe in de wetgeving gestelde grenzen, vinden wij het niet wenselijk in te grijpen.
Bent u bereid een minimale wettelijke norm vast te stellen voor de kwijtschelding van de heffingen van het Waterschap (bijvoorbeeld op 100% van de bijstandsnorm), zodat de ongelijke rechtpositie van burgers wordt opgeheven? Kunt u dit toelichten?
Op dit moment bestaat er reeds een minimale wettelijke norm voor de kwijtschelding van waterschapsbelastingen: 90% van de bijstandsnorm. Waterschappen kunnen op grond van «Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen» besluiten om uit te gaan van ten hoogste 100% van de bijstandsnorm als kosten van bestaan.
Deze discretionaire bevoegdheid tot het voeren van een ruimer kwijtscheldingsbeleid is onderdeel van de lokale autonomie. Het is niet wenselijk om lokale overheden te verplichten een ruimere kwijtscheldingsnorm te hanteren, omdat dit direct financiële gevolgen heeft voor de lokale overheid die daartoe beslist. Juist op lokaal niveau kan de afweging tussen een ruimer kwijtscheldingsbeleid en de (financiële) gevolgen het beste worden gemaakt. Voor waterschappen zijn de waterschapsbelastingen nagenoeg de enige inkomstenbron voor de vervulling van hun taken. De overige belastingplichtigen vangen de kosten van lokaal kwijtscheldingsbeleid op. De waterschappen zullen daarom het kostenaspect en het effect van een verruiming van kwijtschelding op de overige belastingplichtigen meenemen in hun overwegingen, zoals ook is bedoeld bij de beantwoording van vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel «Wijziging van de gemeentewet, provinciewet en de waterschapswet in verband met verruiming van de bevoegdheid van de raad, provinciale staten en het algemeen bestuur om kwijtschelding van belastingen te verlenen»2?
Ja.
Inadequaat handelen door de Centrale Autoriteit bij een kinderontvoeringszaak |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Jongen 11 jaar ontvoerd door biologische moeder»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de autoriteiten er niet in geslaagd zijn de moeder, van wie de voogdij over haar 11-jarige kind was afgenomen, aan te houden in het buitenland, terwijl er een internationale opsporingsmelding was? Klopt het dat de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA) meer dan een week nodig heeft gehad om de benodigde informatie naar de CA in Frankrijk en Portugal te versturen, waardoor de moeder veel tijd heeft gehad het kind mee te nemen buiten de Europese Unie (EU)?
Ik kan uw Kamer om privacyredenen niet volledig informeren over individuele zaken. Ik kan u wel verzekeren dat de Centrale autoriteit (CA) alles heeft gedaan wat in haar mogelijkheden lag.
Op 6 augustus 2010 is de jongen meegenomen door zijn moeder, toen hij met zijn pleeggezin in Frankrijk verbleef. Op dezelfde dag is de CA benaderd in verband met deze kinderontvoering, mogelijk naar Portugal. Op maandag 9 augustus 2010 zijn de stukken door de CA ontvangen. Deze zaak is vervolgens volgens het gebruikelijke stramien behandeld: eerst de intake (wordt voldaan aan de criteria van het Haags Kinderontvoeringsverdrag?) en het (met spoed) laten vertalen van de stukken. Op 12 augustus werd het de CA bekend dat de moeder het kind vanuit Portugal wel eens zou kunnen meenemen naar Angola. De CA heeft daarop onmiddellijk de centrale autoriteit van Portugal benaderd en de toen al vertaalde rechterlijke uitspraak doorgestuurd per mail en per fax, alsmede nagebeld en de ontvangst ervan in een telefoongesprek met de Portugese centrale autoriteit bevestigd gekregen. In het telefoongesprek is uitdrukkelijk en dringend aandacht gevraagd voor een vluchtrisico van de moeder met kind naar een derde land. Op deze dag zelf nog heeft de Portugese centrale autoriteit aan de CA bericht dat zij de bevoegde rechtbank over deze zaak heeft geïnformeerd en heeft gevraagd maatregelen te treffen aangaande het vluchtgevaar. In Portugal is de (onderzoeks)rechter verantwoordelijk voor het uitzetten van opsporingsbevelen in het kader van het lokaliseren van het kind.
De Franse politie heeft de jongen en zijn moeder internationaal gesignaleerd. Ten behoeve van een snelle signalering heeft de CA nog bemiddeld tussen de behandelende KLPD- attaché te Parijs en BJZ.
Kunt u daarnaast verklaren waarom de moeder niet is aangehouden, ondanks het optreden van de pleegouders, een recherchebureau en Bureau Jeugdzorg Groningen waardoor zij in Portugal gelokaliseerd kon worden? Was de Nederlandse CA op de hoogte van het feit dat er geen opsporingsbevel op de moeder was gezet en na inschakelen van het recherchebureau pas werd ontdekt? Had door eerder en adequaat optreden de vlucht buiten de EU kunnen worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht van Stichting cases Without A Tra (cWAT), dat er een hoge werkdruk heerst bij de CA en dat er een wachtlijst is van 96 zaken? Zo ja, welke vertraging wordt in kinderontvoeringszaken gemiddeld opgelopen?
Hier is kennelijk sprake van een misverstand. Er bestaat geen wachtlijst. Elke zaak is spoedeisend en wordt opgepakt. Wat betreft de «handelingssnelheid» is van belang dat de CA bij een kinderontvoering naar het buitenland sterk afhankelijk is van de procedures en actiebereidheid in andere landen. Graag verwijs ik terzake naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Indien het bericht van Stichting cWAT klopt, bent u bereid de wachtlijst zo snel mogelijk weg te werken en in het vervolg de handelingssnelheid in dergelijke zaken sterk te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bovendien bereid alles in het werk te stellen om de in het bericht genoemde 11-jarige jongen op te sporen en terug naar Nederland te halen? Zo ja, welke acties gaat u daartoe ondernemen?
Ja. De CA doet alles wat in haar mogelijkheden ligt.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, gezien de situatie van de ontvoerde jongen?
Tot mijn spijt heeft de beantwoording langer op zich laten wachten dan in de bedoeling lag. Uit de vertraging in de beantwoording kan er absoluut niet worden afgeleid dat de zaak in kwestie geen prioriteit zou hebben bij de CA.
Het toelaten van chemische middelen ter bestrijding van de beschermde veenmol |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de veenmol een beschermde krekelsoort is krachtens de Flora- en Faunawet? Kunt u bevestigen dat als gevolg van de intensivering van de land- en tuinbouw en vooral als gevolg van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen, het dier zo zeldzaam is geworden dat het nu op de Rode Lijst staat?
Nee. De veenmol is niet onder de Flora- en faunawet aangewezen als een beschermde inheemse diersoort. Wel staat de soort als «kwetsbaar» op de Rode Lijst Sprinkhanen en krekels. Aantasting en verdroging van leefgebieden worden gezien als de belangrijkste oorzaken van achteruitgang van de veenmol in ons land en niet het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Kunt u bevestigen dat het CollegeToelating Gewasbeschermingsmiddelenen Biociden hetmiddel Mesurol heeft toegelaten om onder andere de veenmol te bestrijden, zowel voor commerciële telers als voor particulieren? Aan welke voorwaarden is het gebruik van Mesurol bij de bestrijding van veenmollen gebonden?
Ja, het betreft hier de gewasbeschermingsmiddelen Mesurol korrels (niet professioneel gebruik is toegelaten) en Mesurol PRO (alleen professioneel gebruik is toegelaten) ter bestrijding van onder andere veenmollen in niet-grondgebonden teelten onder glas. De voorwaarden waaronder de gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast zijn de dosering, de teelt en de toepassingswijze waaronder de bestrijding kan plaatsvinden.
Kunt u toelichten waarom Mesurol is toegelaten voor bestrijding van de veenmol en dat het middel vrij verkrijgbaar is, terwijl uit gegevens van uw eigen ministerie blijkt dat het gebruik van insecticide uit den boze is gezien de beschermingsstatus van deze soort?1 Kunt u toelichten hoe zich dit verhoudt tot de beschermde status van de veenmol?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de veenmol niet beschermd.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de afweging is gemaakt tussen de nadelige effecten van het toepassen van zenuwgif op bedreigde soorten en het «beschermen» van teelten?
Bij de beoordeling voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen wordt ook nagegaan of er geen onaanvaardbaar effect is op niet-doelwitsoorten buiten het directe toepassingsgebied.
Kunt u bevestigen dat het middel Mesurol het zenuwgif methiocarb bevat, dat enkele jaren geleden verboden werd vanwege de onaanvaardbare risico’s voor dier en milieu? Waarom is dit middel nu weer toegelaten? Kunt u uiteenzetten welke risico’s het gebruik van deze stof met zich meebrengt?
Het middel Mesurol bevat als werkzame stof methiocarb. Deze stof is in 2007 voor 10 jaar geplaatst op bijlage I van de Europese gewasbeschermingsrichtlijn. De huidige toelating van Mesurol ter bestrijding van de veenmol in Nederland voldoet aan alle wettelijk gestelde eisen, dat houdt in dat er geen schadelijke effecten zijn voor de mens en er geen onaanvaardbare effecten zijn voor het milieu.
Voor welke toepassingen is het middel Mesurol toegestaan? Zijn er ook veranderingen voorzien in deze toelatingen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord op vraag 2. Voor gedetailleerde informatie verwijs ik naar www.ctgb.nl. Er zijn geen veranderingen voorzien met betrekking tot beide gewasbeschermingsmiddelen.
Bent u bereid de toelating van giftige middelen voor de bestrijding van deze beschermde soort op korte termijn in te trekken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 1 is de veenmol niet beschermd.
Het invoeren van een meldplicht voor datalekken |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Creditcardgegevens dj Armin van Buuren gestolen»?1 Wat vindt u er van dat het slachtoffer door de onderzoekers moest worden ingelicht en dat de financiële instelling die de creditcard heeft versterkt dat kennelijk nog niet gedaan had?
Ja, ik ken het bericht. De precieze feiten en omstandigheden van dit geval zijn mij evenwel niet bekend. In het algemeen geldt dat de eerste verantwoordelijkheid voor het inlichten over datalekken ligt bij de gegevensbeheerder.
Deelt u de mening dat de klant altijd geïnformeerd zou moeten worden over het feit dat zijn of haar persoonsgegevens zijn gestolen door het bedrijf dat deze gegevens beheert? Wanneer denkt u de door u toegezegde meldplicht voor datalekken in te kunnen voeren?2en3
Ik ben van oordeel dat alle verantwoordelijkenvoor de verwerking van persoonsgegevens, waaronder ook bedrijven zoals financiële instellingen, hun wettelijke verplichting tot het treffen van technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of onrechtmatige verwerking dienen na te komen. Ik ben ook van oordeel dat een expliciete wettelijke verplichting voor hen om in ieder geval de betrokkenen en mogelijk ook de toezichthouder in te lichten over de door hen geconstateerde inbreuken op deze beveiligingsmaatregelen, een nuttige ondersteuning van de door de beveiligingsverplichting beschermde belangen betekent.
Ik streef ernaar de door mij reeds in het algemeen overleg met de vaste kamercommissie voor Justitie op 3 februari 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 31 051, nr. 7) toegezegde wettelijke verankering van deze aanvullende verplichting in de Wet bescherming persoonsgegevens volgend jaar aan de Kamer voor te leggen. De wijze waarop de meldplicht voor geconstateerde doorbraken van de beveiliging van persoonsgegevens moet worden vormgegeven, zal nog nader moeten worden bepaald.
Dit laat onverlet dat een invoering van een specifieke meldplicht voor inbreuken op de beveiliging van persoonsgegevens in de elektronische communicatiesector, neergelegd in richtlijn nr. 2009/136/EG, door Nederland naar verwachting in mei volgend jaar zal worden geïmplementeerd.
De wijziging van de Telecommunicatiewet die daarvoor nodig is, zal nog dit najaar aan uw Kamer worden aangeboden. Het is inderdaad zo dat deze wijziging van de Telecommunicatiewet alleen betrekking heeft op beveiligingsinbreuken die gepaard gaan met verlies van persoonsgegevens door de invoering van een meldplicht die alleen geldt voor aanbieders van openbare elektronische communicatiediensten. Dat vloeit voort uit de beperking van de reikwijdte van de hierboven bedoelde richtlijn.
Deelt u de mening dat een breed geldende meldplicht ook zal bevorderen dat bedrijven dergelijke gevoelige gegevens nog beter zullen beveiligen?
Een breed geldende meldplicht is geen garantie voor een betere beveiliging, maar kan de optimalisering van beveiliging wel stimuleren. Dit neemt niet weg dat instellingen, organisaties en bedrijven die gevoelige gegevens beheren, los van welke eventuele meldplicht ook, gehouden zijn hun systemen tegen inbreuken van buitenaf adequaat te beveiligen.
Op welke wijze zal de meldplicht voor datalekken voor de overheid en voor de private sector worden geregeld? Bent u inmiddels nagegaan «of er aanvullende wetgeving nodig is of convenanten of een combinatie daarvan»?2
De wijze waarop de meldplicht voor geconstateerde doorbraken van de beveiliging van persoonsgegevens moet worden vormgegeven, zal nog nader moeten worden bepaald. Overleg met het bedrijfsleven, het College bescherming persoonsgegevens en de Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit zal daarvoor ook noodzakelijk zijn.
Is het waar dat de aangekondigde wijziging van de Telecommunicatiewet slechts regelt dat er een meldplicht gaat gelden voor de Internet Service Providers? Deelt u de mening dat in geval van verlies van persoonsgegevens uit datasystemen deze meldplicht ook zou moeten gelden voor bedrijven (zoals financiële instellingen) die persoonsgegevens beheren? Zo nee, waarom neet? In welke wet zou dat kunnen worden geregeld en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de brandweer C2000 beu is |
|
Hero Brinkman (PVV), André Elissen (PVV) |
|
|
|
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Brandweer is C2000 beu?1
Bent u op de hoogte van het feit dat ten minste vijf brandweerkorpsen, vanwege de slechte kwaliteit van C2000, zijn overgegaan op de «oude» analoge communicatie via portofoons? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar en wat gaat u er aan doen om zo snel mogelijk de veiligheid van brandweerpersoneel te garanderen en een uniforme landelijke werkwijze te herstellen?
Is het u bekend dat bij het destijds ten behoeve van de aanbesteding opgestelde «programma van eisen» en in het uiteindelijk gesloten contract slechts een eis van 95 procent buitendekking is opgenomen en geen eis van binnendekking ? Zo ja, deelt u de mening dat dit een grove fout is geweest omdat men kennelijk concessies heeft gedaan ten koste van de veiligheid? Zo, nee kunt u dit als nog verifiëren en motiveren waarom men destijds tot deze onverantwoorde keuze is gekomen?
Deelt u de mening dat het een blunder is geweest, om bij een kapitale investering/aanbesteding zoals C2000, onvoldoende rekening te houden met de wensen en eisen uit het werkveld? Zo ja, wat gaat u doen om dit soort blunders in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel investeringen er nog zijn nodig is en op welke termijn u de kwaliteit van C2000 zodanig kunt optimaliseren en garanderen, zodat er geen onveilige situaties meer kunnen ontstaan voor uitvoerend personeel en in ieder geval de binnendekking geregeld is?
Welke maatregelen heeft u genomen of gaat u nemen om de ambtenaren (incluis de ambtelijke top), die destijds verantwoordelijk waren voor de aanbesteding en contractafspraken , af te rekenen op hun disfunctioneren in deze kwestie?
Kunt u nagaan in hoeverre C2000 voldoet aan de eisen die vanuit de Europese Unie in het kader van de zogenaamde kritieke infrastructuur aan dit soort communicatiemiddelen worden gesteld ten behoeve van harmonisatie, afstemming en Euregionale samenwerking?
Kunt u een vergelijkingsonderzoek doen naar digitale systemen die in ons omringende landen door hulpdiensten worden gebruikt en bent u op basis daarvan bereid tot heroverweging of aanpassingen over te gaan?
Dreigende huurexplosie |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
|
|
|
Onderschrijft u de conclusie van het onderzoek van de Woonbond1, waaruit blijkt dat woningcorporaties bij mutatie de huren de komende jaren met gemiddeld 14 procent willen verhogen tegenover een gemiddelde van 6 procent nu? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Ik ken het onderzoek van de Woonbond naar het huurbeleid van de corporaties in Nederland. Uit dit onderzoek blijkt op grond van de gegevens van 250 corporaties dat het streefhuurniveau, dit is het huurniveau waarnaar zij de huur bij bewonerswisseling willen optrekken, gemiddeld 14 procent hoger ligt dan de huidige gemiddelde huur.
Het tempo waarin corporaties deze streefhuren kunnen realiseren is overigens afhankelijk van de mutatiegraad van hun woningvoorraad. Deze mutatiegraad bedroeg in 2009 7,5%. Het is dus niet zo dat corporaties alle huren binnen enkele jaren met het genoemde percentage kunnen optrekken.
Volgens de rapportage «Feiten en achtergronden van het huurbeleid», welke ik u op 19 februari j.l. heb toegezonden, vond in 2009 bij de woningen waarbij een bewonerswisseling plaatsvond in 76% van de gevallen huurharmonisatie plaats. De huur werd daarbij met gemiddeld 16,4% opgetrokken. Dit leidde tot een harmonisatie-effect (aandeel van de totale huurverhoging dat is toe te schrijven aan huurverhogingen die voortkomen uit het harmoniseren van huren bij mutatie) van 0,5%. Ik beschouw dit niet als een explosieve huurstijging. Dit effect ligt bovendien de laatste jaren op een vrij constant niveau.
Ik constateer dan ook dat het onderzoek van de Woonbond op dit punt geen nieuwe ontwikkeling laat zien.
Deelt u de mening dat, daar de Nederlandse huurders de hoogste woonlasten hebben van Europa2 en veel hogere dan die van eigen woningbezitters, het niet redelijk is de huren nog verder te verhogen? Zo ja, wat gaat u doen om een huurexplosie te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uit het onderzoek «Housing and social inclusion» van de Europese Commissie van 2009 blijkt dat het niveau van de woonlasten in Nederland tot de hogere van Europa behoort. Van belang is wel dat in de berekening van de woonlasten door de Europese Commissie ook de kosten voor energieverbruik, reparatie en onderhoud worden meegenomen. Een andere reden voor een hoger woonlastenniveau in Nederland is gelegen in de relatief hoge kwaliteit van de woonruimte ten opzichte van die in andere EU-landen.
De summiere door de EC gepubliceerde cijfers zijn voor mij aanleiding om een nadere analyse op het survey-onderzoek van de EU te laten uitvoeren. Ik heb dan ook recent opdracht gegeven aan het OTB te Delft om deze onderzoeksinformatie nader te laten analyseren.
Het is mogelijk de huren bij nieuwe verhuringen, binnen de grenzen van de huurprijsregelgeving, te verhogen.
Er kunnen moverende redenen zijn om de huurprijs bij een nieuwe verhuring hoger vast te stellen. Zo kan het zijn dat de huurprijs tijdens de voorgaande verhuring jarenlang is achtergebleven bij de geboden woonkwaliteit.
Belangrijk is dat de huurstijging en het nieuwe huurprijsniveau beperkt worden door de maximale huurprijs op grond van het woningwaarderingsstelsel.
Woningcorporaties zijn bovendien nog gebonden aan de aanbiedingsafspraken die zij met gemeenten maken. Daarnaast dienen zij op grond van de
Wet op het overleg huurders verhuurder met de huurdersorganisaties te overleggen over hun huurprijsbeleid.
Onderschrijft u dat, wanneer de huurprijs bij mutatie fors stijgt, de huurder wordt uitgemolken, de woningnood zal toenemen, wachtlijsten groeien en steeds meer mensen tussen wal en schip zullen gaan vallen? Zo ja, hoe denkt u dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Neen. Het gaat hier om nieuwe verhuringen, waarbij de huurprijs in evenwicht is met de geboden kwaliteit. De huurder kan ervoor kiezen de woning wel of niet te gaan huren. Welke huurprijs de woning voorheen had is voor een nieuwe huurder niet relevant. Huurders kunnen bovendien een beroep doen op de huurtoeslag.
Bent u bereid met de woningcorporaties in overleg te treden om explosieve huurstijgingen te voorkomen, en te zoeken naar andere maatregelen om de financiële positie van de woningcorporaties zeker te stellen, zonder dat daarbij de sociale volkshuisvesting wordt geschaad? Zo ja, bent u bereid om in ieder geval de vennootschapsbelasting af te schaffen? Zo nee, waarom niet en wat dan wel?
Neen. In vervolg op mijn antwoord op vraag 3, zie ik hier geen reden toe.
Uitbuiting door toeleveranciers van C&A en H&M |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Sharon Gesthuizen (SP), Joël Voordewind (CU), Bruno Braakhuis (GL), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen, «Indiase textielarbeidsters uitgebuit voor C&A en H&M»?, «Gevangen tussen fabrieksmuren voor bruidsschat»? en «Betaalde inspecteur is niet te kritisch»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven John Ruggie2, dat bedrijven eerst maximaal hun invloed moeten aanwenden om de schending van mensenrechten bij een leverancier ongedaan te maken alvorens de relatie te verbreken?
Wij kunnen ons goed vinden in de visie van de Speciale Vertegenwoordiger dat bedrijven verantwoordelijkheden hebben om mensenrechten te eerbiedigen. Als bedrijven betrokken raken bij een mensenrechtenschending in een zakelijke relatie, dan zou een bedrijf moeten bezien hoe het vanuit de relatie invloed kan uitoefenen om de schending te beëindigen en de schade te herstellen. Beëindiging van de relatie -waartoe overigens geen verplichting bestaat- kan aan de orde zijn als een verbetertraject niet heeft gebaat. Het is aan het bedrijf deze inschatting te maken.
Welke conclusies verbindt u aan berichten dat het bedrijf KPR Mills is gecertificeerd door Social Accountability 8 000, maar dat de grootscheepse schending van arbeidsrechten bij dit bedrijf blijkbaar gewoon door gaat? Zou een kritischer toetsing van dit door «inspecties» gewenst zijn? Zo ja, welke gevolgen zou dit kunnen hebben voor het Nederlandse beleid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het certificaat SA8000 wordt uitgegeven onder de vlag van het multistakeholder initiatief Social Accountability International (SAI). SAI heeft ervoor gekozen om te werken met de private Social Accountability Accreditation Service (SAAS), die onder meer Social Accountability 8 000 accrediteert. Certificaten uitgegeven door organisaties in de private sector, zoals het certificaat SA8000, zijn bedoeld om afnemers te informeren over relevante aspecten van de bedrijfsvoering van de leverancier. De acceptatie van deze certificaten onder het toezicht van SAAS vloeit voort uit een acceptatie van dit systeem door de belanghebbende partijen en derhalve ook uit een zelfreinigend vermogen binnen dat systeem. Dit betekent dat de bij SAI aangesloten stakeholders en belanghebbende partijen het SAAS aan kunnen spreken op zaken die de SA8000 accreditatie betreffen. Wij zien hierbij geen rol voor de overheid.
Bent u bereid met C&A en H&M in gesprek te gaan over hun verantwoordelijkheid om zich maximaal in te zetten voor verbetering van de situatie bij KPR Mills, wat bovendien in lijn is met de door de bedrijven zelf opgestelde gedragscodes?
Zoals bekend hecht de Nederlandse regering sterk aan de naleving door Nederlandse bedrijven in het buitenland van de normen zoals vastgelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. De nieuwsberichten vormden aanleiding om in gesprek te gaan met de genoemde bedrijven C&A en H&M. Uit gesprekken met deze bedrijven is ons gebleken dat zij zich inzetten om goede arbeidsomstandigheden bij hun Indiase toeleveranciers te bewerkstelligen. Hierbij betrekken zij een brede groep belanghebbenden, waaronder lokale NGO’s en brancheorganisaties en de Indiase overheid.
C&A heeft aangegeven, in tegenstelling tot de indruk die in het genoemde artikel wordt gewekt, geen contractuele relatie met KPR Mills te hebben. Tot 2007 heeft C&A wel met KPR Mills samengewerkt, maar volgens C&A is deze relatie verbroken toen bleek dat KPR Mills onvoldoende medewerking wilde geven aan gezamenlijke verbetertrajecten van de arbeidsomstandigheden. Medio 2010 ontving C&A het verzoek van een Duitse tussenpersoon om het Indiase bedrijf Quantum Knits toe te voegen aan hun lijst van leveranciers. Bij nader onderzoek door C&A bleek Quantum Knits een dochter te zijn van KPR Mills. Daarop heeft C&A de tussenpersoon laten weten samenwerking met Quantum Knits niet goed te keuren. De tussenpersoon had echter alvast een technisch evaluatieproces in gang gezet en zogeheten «colour and size samples» aangevraagd. Deze monsters zijn geproduceerd in KPR Mills en de Volkskrant journalist heeft waarschijnlijk een voorbeeld hiervan gezien tijdens haar bezoek aan KPR Mills. Er is volgens C&A echter geen sprake geweest van een opdracht of order.
H&M heeft aangegeven in het verleden negatieve ervaringen met KPR Mills te hebben gehad en heeft naar aanleiding daarvan geen zakelijke relatie. Echter, medio 2010 heeft Quantum Knits, dochterbedrijf van KPR Mills, H&M benaderd en daarbij aangegeven te kunnen voldoen aan de gedragscode van H&M. Na controle bleek er volgens H&M geen reden te zijn om niet samen te werken met Quantum Knits en is een eerste testorder geplaatst. De artikelen over de slechte arbeidsomstandigheden in KPR Mills waren voor H&M een belangrijk signaal om een diepgaander onderzoek uit te voeren naar de mate waarin Quantum knits, als dochter van KPR Mills, zich aan de H&M gedragscode houdt en aan te dringen bij KPR Mills op gezamenlijke verbetertrajecten. H&M stuurde volgens eigen zeggen hierbij aan op breed gedragen initiatieven in dialoog met het management van KPR Mills, de werkneemsters en lokale NGOs. Het management van KPR Mills bleek echter niet bereid om voldoende informatie te delen en samen te werken, waardoor de vertrouwensrelatie tussen beide dermate werd aangetast dat beide kanten zich genoodzaakt zagen om de relatie op te zeggen.
Gegeven de relatie tussen KPR Mills en beide bedrijven en de gerapporteerde inspanningen, hebben laatstgenoemden naar onze mening met de nodige inzet getracht hun invloed bij de leverancier aan te wenden om de situatie te verbeteren. Daarnaast werken beide bedrijven aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden in de textielsector in zuid India. Voorbeelden hiervan zijn de structurele samenwerking van C&A met Terre des Hommes, de actieve rol van H&M in de Brands Ethical Working Group gericht op dialoog en acties om arbeidsomstandigheden te verbeteren, verschillende trainingprojecten en overleg met de Apparel Export Promotion Council over arbeidsomstandigheden in de Indiase textielindustrie.
Geeft de Nederlandse overheid steun of verleent zij diensten aan C&A en H&M? Zo ja, bent u bereid om toe te zien op de inzet om de situatie bij de leveranciers te verbeteren?
De overheid geeft geen subsidies en verleent geen diensten aan C&A en H&M op basis waarvan zij in de positie is om toe te zien op het MVO -beleid van genoemde bedrijven.
Wordt de door uw kabinet aan de Kamer toegezegde lijst van risicoproducten en risicolanden al in de praktijk toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke ervaringen zijn hiermee opgedaan?
Bij vergelijking van het rapport van het Amerikaanse International Labour Affairs Bureau (ILAB) met invoerstatistieken van het CBS is gebleken dat het rapport niet simpelweg kan worden gelezen als een lijst van landen en producten waarin de kans op kinder- of dwangarbeid relatief groot is. Het brengt internationale documenten over kinderarbeid en dwangarbeid bijeen, ingedeeld naar landen en sectoren.
Dit neemt niet weg dat het product/land -overzicht van het rapport, vooral in samenhang met een andere jaarlijks ILAB-rapport, de zogenaamde «Findings on the Worst Forms of Child Labour» 3, wel nuttig kan zijn vanwege de uitgebreide referenties daarin, onder meer naar programma's van lokale overheden en NGO’s voor aanpak van kinderarbeid waar bedrijven bij kunnen aansluiten. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de zeer brede indeling in de land- en productcategorieën die niet vergelijkbaar is met de veel productspecifiekere indeling van de CBS statistieken. Zoals ook de opstellers van het Amerikaanse rapport aangeven, is het door incompleetheid van gerapporteerde informatie lastig om het relatieve risico op kinderarbeid in de categorieën vast te stellen4. Over gebruik van het ILAB rapport geeft de U.S. Secretary of Labour in haar voorwoord het volgende aan: «It is my strong hope that consumers, firms, governments, labor unions and other stakeholders will use this information to translate their economic power into a force for good that ultimately will eliminate exploitive child labor and forced labor.»5Vanwege de omvang van de investeringen in het Amerikaanse onderzoek en de toepasbaarheid van het rapport voor de Nederlandse context ligt het niet in de bedoeling om als Nederlandse overheid een vergelijkbare uitgebreide databank te onderhouden. Nederland pleit evenwel voor het opzetten van een centrale informatiebron voor kinderarbeid door de Europese Commissie die relevant en bruikbaar is voor Europese bedrijven, in goede samenwerking met het Amerikaanse ILAB. In de conclusies van de Europese Raad van 14 juli 2010 is hierover een eerste aanzet opgenomen6.
Het rapport van het Amerikaanse International Labour Affairs Bureau (ILAB) met landenprofielen en een uitgebreide literatuurbeschrijving is beschikbaar gesteld via de internetsite van de Rijksoverheid, het Agentschap NL in aansluiting op de bestaande landentoolkits MVO7 en via de OESO Richtlijnen navigator site8. De Nederlandse ambassades en consulaten-generaal zijn gewezen op de gebruikswaarde van het Amerikaanse rapport als informatiebron over de situatie ten aanzien van kinderarbeid in het betreffende land.
Ziet u mogelijkheden om deze lijst aan te vullen met de kledingindustriesector? Ziet u mogelijkheden om de risicolijst in de nabije toekomst aan te vullen met alle fundamentele arbeidsrechten, naast uitsluiting van kinderarbeid?
De kledingindustriesector komt al voor op de lijst van het Amerikaanse International Labour Affairs Bureau. De Amerikaanse wetgeving waaronder ILAB deze twee rapporten publiceert, betreft uitsluitend kinderarbeid en gedwongen arbeid. De International Labour Organisation vormt hiernaast de aangewezen internationale informatiebron voor de naleving van alle fundamentele arbeidsrechten.
Bent u bereid met de Nederlandse kledingbranche in gesprek te gaan over hun verantwoordelijkheid voor het naleven van mensen- en arbeidsrechten in «risicolanden» als India, Bangladesh en China?
De Nederlandse overheid spreekt regelmatig met de brancheorganisaties uit de textielsector over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in de internationale keten. De sector geeft aan zich bewust te zijn van zijn verantwoordelijkheden en beseft het belang van transparantie en de noodzaak om waar mogelijk bij te dragen aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden bij de toeleveranciers. Tegelijkertijd geeft de sector aan dat de specifieke invulling van deze verantwoordelijkheid een continu verbeterproces is en dat garanties op het zich niet voordoen van onvolkomenheden in de keten niet kunnen worden gegeven. De brancheorganisaties hebben aangegeven graag het reguliere contact met de overheid hierover voort te zetten en waar mogelijk samen te werken. Wij zijn bereid hierop in te gaan.
In dit kader vinden wij het raamwerk van de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven (John Ruggie) een goede referentie voor internationaal opererende bedrijven. Hij stelt dat bedrijven een verantwoordelijkheid hebben om de mensenrechten te respecteren en de risico’s in de handelsketen te onderzoeken en het bedrijfsproces zo in te richten dat deze risico’s verminderen. In dit licht heeft John Ruggie in zijn rapport van augustus 2010 aangegeven dat bedrijven meer invloed in de handelsketen hebben, indien zij samen met andere bedrijven invloed op de toeleverancier proberen uit te oefenen. Dit is een optie die de textielsector verder kan exploreren.
Bent u van mening dat bedrijven die in landen opereren waar het risico op schending van mensen- en arbeidsrechten groot is, zouden moeten rapporteren over hoe zij het mogelijk schenden van mensenrechten vermijden en bestrijden?
In het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen verwachten wij van bedrijven dat zij transparant zijn over de wijze waarop zij de schending van mensen- en arbeidsrechten zoveel mogelijk voorkomen.
Zijn de regelmatig verschijnende rapporten over schending van arbeidsrechten in India met betrokkenheid van Nederlandse bedrijven voor de regering een reden deze ook in het kader van het Nederlandse MVO-diplomatie met India te bespreken en zo mogelijk samen aan oplossingen te werken?
Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een belangrijk aandachtpunt in de economische samenwerking met India en van de ambassade in New Delhi. Zo initieert de ambassade bijeenkomsten voor Nederlandse en Indiase bedrijven, werkgevers- en werknemersorganisaties en lokale maatschappelijke organisaties en stimuleert de ambassade het bedrijfsleven om zelfstandig het thema MVO op te pakken. Tijdens economische missies wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan MVO, onder meer tijdens informatiebijeenkomsten en door het laten zien van goede voorbeelden van bedrijven.
Met het Indiase ministerie van Corporate Affairs wordt gewerkt aan een intentieverklaring voor samenwerking op het gebied van «Corporate Governance en Corporate Social Responsibility». Deze MVO-samenwerking zal zich richten op het ondersteunen van bedrijven om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen binnen de zakelijke relaties tussen India en Nederland door middel van uitwisseling van expertise en ervaringen. De manier waarop MVO gerelateerde zaken kunnen worden opgepakt binnen deze samenwerking zal afhangen van de verschillende betrokkenen, zoals het Nederlandse en Indiase bedrijfsleven, de Indiase overheid en maatschappelijke organisaties.
Een iftarmaaltijd in Slotervaart |
|
Sietse Fritsma (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Iftarmaaltijd politie in Slotervaart»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel de totale kosten bedroegen van deze iftarmaaltijd, inclusief de huur in het World Fashion Centre en wie deze kosten heeft, of hebben betaald? Kunt u aangeven hoeveel politiemensen, voor hoelang, in dienst en buiten dienst, aanwezig waren tijdens deze iftarmaaltijd?
De Korpsbeheerder van Amsterdam-Amstelland heeft mij laten weten dat de totale kosten van deze Iftar-maaltijd ruim € 60 000,- bedroegen, inclusief de zaalhuur, en dat deze voor rekening kwamen van het korps. Er waren circa 250 medewerkers van het korps Amsterdam-Amstelland en enkele andere korpsen aanwezig, op een totaal van 1 250 bezoekers. Ter plaatse is niet geregistreerd hoeveel politiemedewerkers aanwezig waren in diensttijd.
Deelt u de mening dat het organiseren van dergelijke socio-multicultimaaltijden totaal niet is in te passen in de kerntaak van de politie, namelijk de hulpbiedende taak en de opsporende taak, en dat deze politiemensen beter op straat de openbare orde kunnen handhaven? Zo ja, bent u bereid de politie te verbieden aan dergelijke iftarmaaltijden deel te nemen? Zo nee, op welke wijze en met welk te verwachten concreet resultaat vindt u dat die iftarmaaltijden passen in de kerntaak van de politie?
De kerntaak van de politie bestaat uit strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, handhaving van de openbare orde en het verlenen van hulp aan hen die dat behoeven. De politie kent een sterke lokale verwevenheid en signaleert tijdig problemen in de samenleving.
Om de kerntaken van de politie goed uit te kunnen oefenen is het van belang dat de politie goed aangesloten is op de maatschappij en weet wat er leeft. Dit vertaalt zich in beleid om alle groepen in de samenleving te bereiken. Dit heeft tot doel om de kennis en informatie die burgers hebben te kunnen benutten en anderzijds om (dreigende) criminaliteit aan te kunnen pakken. Het korps Amsterdam-Amstelland beschikt over een aantal interne netwerken die naast specifieke expertise ook een actieve verbinding naar de buitenwereld bezitten, zoals het Marokkaans Netwerk Politie, het netwerk Roze in blauw, het vrouwennetwerk, het Joods Netwerk Politie en het Christennetwerk. De jaarlijkse Iftar-maaltijd is een voorbeeld van die verbinding met de buitenwereld. De korpsbeheerder van Amsterdam-Amstelland heeft mij laten weten dat de veronderstelling dat het kerstpakket voor de medewerkers van het korps volledig is afgeschaft onjuist is.
Wij delen niet de mening dat de korpsbeheerder de autochtone bevolking van Amsterdam discrimineert en onderschrijven het beleid om goede contacten te onderhouden met alle groepen in de samenleving.
Kunt u aangeven of en zo ja hoeveel politieregio’s dergelijke iftarmaaltijden organiseren, hoeveel geld hier totaal voor wordt uitgegeven en wie deze kosten betalen?
Wij houden geen registratie bij van Iftar-maaltijden die door politieregio’s worden georganiseerd.
Kunt u aangeven waarom de Amsterdamse politie voor haar autochtone bevolking en autochtoon personeel, de kerstgeschenken en kerstdiners heeft afgeschaft, terwijl ze voor de islamitische bevolking en het islamitische personeel wel bereid is duizenden euro’s voor dergelijke maaltijden te spenderen? Deelt u de mening dat korpsbeheerder Van der Laan door dergelijke uitgaven de autochtone bevolking van Amsterdam schandalig discrimineert en dat het tijd wordt dat het beheer over de politie bij dergelijke korpsbeheerders wordt weggehaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.