Het bericht dat het ouderschapsplan bij scheiding werkt |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ouderschapsplan bij scheiding werkt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de vermindering van het aantal scheidingszaken bij de Raad voor de Kinderbescherming in relatie tot het vorig jaar ingestelde ouderschapsplan en het toegenomen hulpaanbod vooraf?
Ik beoordeel het als positief dat de Raad voor de Kinderbescherming in de praktijk dit effect waarneemt. Het ingezette beleid lijkt zo zijn vruchten af te werpen.
Wat vindt u van de kanttekening van de Raad voor de Kinderbescherming dat de begeleiding van en de bemiddeling bij scheidingszaken waar kinderen in het spel zijn nog tekortschiet? Ziet u kansen om begeleiding en bemiddeling nog verder te verbeteren, om schadelijke effecten van echtscheidingen voor kinderen nog verder te verminderen?
Met het in werking treden van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in 2009 is het thema scheiding en omgang stevig geagendeerd. Niet alleen bij de overheid, ook in de hulpverlening, rechterlijke macht, mediation en advocatuur is er steeds meer oog voor de schaduwzijden van het besluit van mensen om uit elkaar te gaan, waar het de kinderen betreft.
Dit neemt niet weg dat ik zeker kansen zie voor het verder verbeteren van deze ontwikkeling, en daarmee ook voor de verdere verbetering van de begeleiding en bemiddeling bij scheidingszaken waar kinderen in het spel zijn, om schadelijke effecten van echtscheidingen voor kinderen nog verder te verminderen.
In mijn brief van 29 juni jl. (TK 2009–2010, 30 512, nr. 16) heb ik u geïnformeerd over mijn beleid op dit terrein. Daarin is een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten. Zij staan aan de lat om samen met hun CJG’s hulp en steun aan gezinnen vorm te geven.
Daarnaast wordt gewerkt aan de verbetering van de algemene informatie rondom scheiding en het ouderschapsplan, onder andere via www.rijksoverheid.nl en door de ontwikkeling van de Rechtwijzer. Dit is een online applicatie van de Raad voor Rechtsbijstand, waarmee mensen die uit elkaar gaan samen afspraken kunnen maken over de diverse aspecten van hun scheiding, waaronder de kinderen. Ook mensen die geen aanspraak kunnen maken op gefinancierde rechtsbijstand, kunnen hiervan gebruik maken. Doelstelling is dat mensen zoveel mogelijk worden gestimuleerd om samen afspraken te maken zodat conflicten zoveel mogelijk voorkomen worden. Hierdoor worden schadelijke effecten bij de kinderen voorkomen of beperkt.
Het niet melden van aangifteplichtige dierziekten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aangifteplichtige dierziekten worden niet altijd direct gemeld»1?
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak het afgelopen jaar aangiftplichtige dierziekten gemeld zijn, in hoeveel gevallen er daadwerkelijke sprake was van een dierziekte en welke aanvullende maatregelen zijn genomen?
In het afgelopen jaar zijn 1240 verdenkingen gemeld aan de nVWA. Het betreft hier verdenkingen van aangifteplichtige, waaronder ook bestrijdingsplichtige, dierziekten. In 141 gevallen is de betreffende dierziekte door middel van ambtelijke monstername bevestigd.
Afhankelijk van de dierziekte worden er aanvullende maatregelen genomen. Deze kunnen variëren van het inzetten van een behandeling met antibiotica, tot het instellen van vervoersverboden en het ruimen van alle voor de dierziekte gevoelige dieren op een bedrijf.
Zijn er sancties bij het niet direct melden van dierziekten? Zo ja, kunt u toelichten hoe vaak die het afgelopen jaar zijn opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Het handelen in strijd met de meldplicht is strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten. Wanneer duidelijk is dat een veehouder of dierenarts zich niet aan de meldplicht heeft gehouden, stelt de nVWA (voorheen de Algemene Inspectiedienst) een onderzoek in.
De rechter kan een boete opleggen van de vijfde categorie (maximaal € 76 000,–) indien de overtreding opzettelijk is begaan of van de vierde categorie (maximaal € 19 000,–) indien de overtreding niet opzettelijk is begaan.
Indirect heeft de veehouder ook nadeel van het niet melden van een aangifteplichtige dierziekte. Wanneer er op een bedrijf geruimd moet worden, zal het langer wachten met melden invloed hebben op de compensatie die hij krijgt. Dode dieren worden namelijk niet gecompenseerd en zieke dieren worden minder gecompenseerd dan verdachte (vooralsnog gezonde) dieren. Dus hoe langer een veehouder wacht met melden, hoe minder compensatie hij krijgt.
Afgelopen jaar zijn er geen overtredingen van de meldplicht bewezen en zijn er dus ook geen sancties opgelegd aan veehouders of dierenartsen.
Bent u bereid aanvullende maatregelen te nemen om de kennis van aangiftplichtige dierziekten bij veehouders en dierenartsen te verhogen, waardoor er sneller meldingen zullen worden gedaan? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Er worden door mijn ministerie meerdere acties ondernomen om de kennis van veehouders en dierenartsen te vergroten op het gebied van aangifteplichtige dierziekten. Via scholing en nascholing van veehouders en dierenartsen wordt continu aandacht gegeven aan aangifteplichtige dierziekten. Dat gebeurt door het opnemen hiervan in het reguliere lesprogramma van het groene onderwijs, maar ook door het geven van gastcolleges of het spreken bij studieclubs, congressen, symposia en seminars door medewerkers van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), nVWA of de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD).
Ook investeer ik in onderzoek naar verbetering van de meldingsplicht, het door u genoemde artikel vloeit voort uit een van die onderzoeken.
Daarnaast wordt er veel in de vakbladen gepubliceerd over aangifteplichtige dierziekten en het belang van het vroegtijdig melden aan LNV en nVWA, vaak in combinatie met de GD.
Een ander product dat LNV samen, met in dit geval de varkenssector en het Productschap Vee, Vlees en Eieren (PVE), heeft laten ontwikkelen, is de internettool «snelle signalering varkensziekten» (varkensziekten.nl). Hier kunnen veehouders op een makkelijke en toegankelijke manier hun kennis op peil houden.
Ziet u, gelet op het grote belang voor de volksgezondheid, aanvullende maatregelen die de overheid kan nemen om het direct melden te bevorderen? Zo ja, welke maatregelen en op welke wijze wilt u daar invulling aan geven? Zo nee, hoe denkt u dit probleem dan op te lossen?
Er zijn de afgelopen jaren tal van maatregelen getroffen om sneller melden te bevorderen. In de regelgeving zijn bijvoorbeeld voor vogelgriep ook de klinische verschijnselen vastgelegd wanneer een veehouder moet melden of een dierenarts moet consulteren.
Daarnaast is de mogelijkheid voor de veehouder ingevoerd om via uitsluitingsdiagnostiek gratis onderzoek te laten doen op bijvoorbeeld vogelgriep of klassieke varkenspest.
Ook wordt er veel gecommuniceerd over de meldplicht en wordt zo getracht de angst om te melden weg te nemen. Bijvoorbeeld door de GD, deze publiceert ingeval van vogelgriep op aanwijzing van LNV, nVWA, Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) en de pluimveesector, voor de dierenartsen en veehouders elk kwartaal het aantal verdenkingen en de snelheid waarmee de verdenkingen zijn opgeheven. Dat blijkt in alle gevallen van vogelgriepmeldingen van het afgelopen jaar binnen 24 uur te zijn geweest. Ook wordt steeds de procedure van de afhandeling van een verdenking uitgelegd.
Wij zullen dus continu blijven praten met de verschillende veehouderijsectoren en dierenartsen om angsten, geruchten en wantrouwen weg te nemen, maar ook om ze attent te maken op hun eigen verantwoordelijkheden voor de gezondheid van hun eigen dieren, van de dieren van hun collega’s en in geval van aangifte-plichtige zoönosen voor de gezondheid van hun werknemers, gezin en omwonenden.
Geweld tegen brandweervrijwilligers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Brandweervrijwilligers luiden noodklok»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat naar voren komt in het aangehaalde onderzoek, dat brandweervrijwilligers steeds vaker geconfronteerd worden met geweld? Hoe rijmt u de uitkomsten van dit onderzoek met de vorig jaar gepubliceerde meting van geweld tegen medewerkers met een publieke taak2, waaruit juist een significante daling bleek van ongewenst gedrag tegen brandweerlieden?
Uit de meting die vanuit het programma Veilige Publieke Taak in 2009 is uitgevoerd2, blijkt dat 45% van de brandweermedewerkers in 2009 slachtoffer is geworden van agressie en geweld tijdens het uitoefenen van hun taak. Dit is een daling ten opzichte van de eerste meting in 2007, toen 52% van de geënquêteerden aangaf slachtoffer van agressie en geweld te zijn geweest. Deze cijfers laten een positiever beeld zien dan het onderzoek van NOS en VBV4, omdat de onderzoeksperiodes respectievelijk 12 maanden en het gehele leven van de respondent betreffen. Uit beide onderzoeken komen echter hoge slachtofferpercentages naar voren die serieus zijn en worden genomen. Ik acht agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak in alle gevallen ontoelaatbaar.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de brandweerorganisatie reageert op het geweld waarmee hun medewerkers bij de uitoefening van het werk geconfronteerd worden?
De brandweerorganisatie is bezig met het uitvoeren van beleid zoals het nemen van organisatorische maatregelen als coördinatoren per regio, en maatregelen om haar werknemers beter te beschermen tegen agressie en geweld in hun werk. De aard en het tempo van de genomen maatregelen zijn veelbelovend, maar het is nog te vroeg om de resultaten hiervan te kunnen melden. Zie voor een opsomming van beleid en maatregelen het antwoord op vraag 5.
Hoeveel aangiften zijn er vorig jaar door de brandweer gedaan van agressie en geweld? Is er inmiddels een eenduidige registratie van agressie en geweld tegen brandweerlieden, die een goed beeld kan geven van de ontwikkeling van dit ongewenst gedrag?
Landelijke registratie van agressie en geweld tegen brandweerlieden is noch bij werkgever en politie op meldingsniveau noch bij de politie op aangifteniveau beschikbaar. Bij de politie wordt vanaf september gewerkt aan de invoering van een module om beter inzicht te krijgen in de registratie in het bedrijfsprocessensysteem van meldingen en aangifte.
Voor de registratie van meldingen heeft brandweerpersoneel te maken met hun werkgever, de gemeente of veiligheidsregio. Beiden werken of gaan werken met het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem (GIR). Daarnaast gaat de brandweerorganisatie aandacht besteden aan het vergroten van de bereidheid om agressie en geweld te melden.
Hoe komt het dat bij de toewijzing van subsidies in het kader van het project Veilige Publieke Taak geen toewijzingen aan brandweergerelateerde projecten zijn gedaan? Welke initiatieven zijn er in de sector om het geweld tegen medewerkers te verminderen?
In 2010 zijn er twee subsidieaanvragen door brandweerkorpsen ingediend bij het programma Veilige Publieke Taak. Alle aanvragen voor bijdragen uit de Stimuleringsregeling zijn beoordeeld op volledigheid, de beschrijvingen van de beoogde activiteiten en getoetst aan de kwalitatieve criteria. Op grond daarvan zijn punten toegekend en is een rangorde bepaald waarin de toekenning van de subsidies heeft plaatsgevonden totdat het zogenaamde financieringsplafond werd bereikt. De aanvragen van de beide korpsen hadden onvoldoende punten om voor een bijdrage uit de Stimuleringsregeling in aanmerking te komen. Los van de stimuleringsregeling is in 2009 en 2010 door het programma VPT financiële ondersteuning verleend aan projecten rond meldkamers en camera’s op brandweervoertuigen.
Om een beter beeld te krijgen van de ontwikkeling van ongewenst gedrag heeft inmiddels ruim 80% van de gemeenten een beleidsplan of protocol gericht op het voorkomen en bestrijden van agressie en geweld tegen medewerkers, dus ook brandweermensen. Bij al deze gemeenten worden door medewerkers incidenten gemeld en is vastgesteld dat agressie en geweld niet worden getolereerd. Gemeenten en gemeenschappelijke regelingen zijn hard aan de slag met het trainen van medewerkers met publiekscontacten en een risico op confrontatie met agressie en geweld. Ruim 40% van de gemeenten geeft aan dat ze alle medewerkers hebben getraind. De helft van de gemeenten heeft verder een agressieregistratiesysteem. Het aantal meldingen van agressie en geweld tegen brandweerlieden loopt over het algemeen op met de gemeente grootteklasse. Bij de gemeenten met meer dan 100 000 inwoners is het aantal meldingen per 10 000 inwoners het hoogst.5
Voor wat betreft de initiatieven die worden ondernomen, zijn er binnen de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) afspraken gemaakt over een intensievere aanpak van agressie en geweld specifiek tegen brandweerpersoneel. Deze afspraken zijn allereerst en overwegend gericht op bewustwording, beleidsvorming en kennisoverdracht en hebben betrekking op zowel beroeps als vrijwillige brandweerlieden.
Beleid en aanpak specifiek voor de brandweerorganisatie zijn onlangs vastgesteld, waardoor de aandacht hiervoor is toegenomen. De inspanningen met betrekking tot de landelijke coördinatie van maatregelen tegen agressie en geweld die NVBR het afgelopen halve jaar heeft gepleegd, hebben geleid tot de volgende activiteiten:
Naast deze landelijke coördinatie zijn en worden in tientallen grotere en kleinere korpsen meer activiteiten op dit onderwerp georganiseerd. Deze activiteiten variëren van het geven van trainingen aan personeel, voorlichtingscampagnes, beleidsafspraken met betrekking tot het aangiftebeleid etc. De structuur van de NVBR en het systeem van regionale aanspreekpunten werkt echter nog niet dusdanig dat hier exactere gegevens over gegeven kunnen worden.
Bent u van mening dat brandweervrijwilligers bij agressie en geweld in een bijzondere positie verkeren, doordat zij in hun eigen gemeenschap werken en dus ook met de daders geconfronteerd worden? Zo ja, hoe moet met deze bijzondere positie omgegaan worden? Zo nee, waarom niet?
Werknemers met een publieke taak moeten hun taak ongehinderd kunnen uitvoeren en agressie en geweld tegen hen is in alle gevallen ontoelaatbaar. Ik maak hierbij geen onderscheid tussen de verschillende beroepsgroepen, vrijwilligers en beroepskrachten. De brandweer is er om te helpen, om schade aan mens, dier en maatschappij te voorkomen en te beperken. Wel kan ik mij voorstellen dat in reactie op agressie en geweld verschillen optreden.
Is het waar dat u reeds overleg met de brandweer voert over een betere bestrijding van geweld tegen brandweermedewerkers? Zo ja, wat zijn de vorderingen van dit overleg?
Er heeft coördinerend overleg plaatsgevonden. Voor details, zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de vrees dat een toename in agressie jegens brandweervrijwilligers kan zorgen voor een afname van het aantal brandweervrijwilligers? Zo ja, hoe spant u zich in om deze functie aantrekkelijk te houden? Blijkt de vermeende afname van het aantal brandweervrijwilligers ook uit de meest recente cijfers?
Uit recente voorlopige cijfers van het CBS is naar voren gekomen dat het aantal brandweervrijwilligers, na een lichte afname in de jaren 2005–2007, sinds 2008 weer een stijgende lijn vertoont. Het aantal brandweervrijwilligers in Nederland is toegenomen van 21 479 op 1 januari 2008 tot 21 680 op 1 januari 2010.
Brandweerpersoneel is in dienst van veiligheidsregio’s en gemeenten. Om de functie van brandweervrijwilliger, ook in de toekomst, aantrekkelijk te houden zijn door de werkgevers van het brandweerpersoneel inmiddels de volgende stappen gezet:
Het niet voortvarend aanpakken van de bij de Geschillencommissie Luchtvaart bekende zaken |
|
Farshad Bashir |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage van 14 juli 20101 en de Rechtbank Haarlem van 15 juli 20102 waarbij de kantonrechter de Europese Verordening (EG) 261/2004 nader uitlegt en duidelijk maakt dat er geen aanleiding is om nieuwe c.q. aanvullende prejudiciële vragen te stellen?
De uitspraken zijn mij bekend.
Deelt u de mening dat met deze uitspraak nu eindelijk duidelijkheid is gekomen over de wijze waarop een goede naleving van de reizigersrechten in de luchtvaart plaats dient te vinden, conform bovengenoemde verordening? Bent u bereid deze nadere duiding van de regels ook duidelijk bekend te maken, zodat voor een ieder duidelijk is dat men tot drie jaar terug claims kan indienen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Met het Sturgeon-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 november 2009 heeft het Hof duidelijk gemaakt hoe artikel 7, eerste lid, Verordening (EG) 261/2004 (de Verordening) moet worden uitgelegd. Blijkens de uitspraak hebben passagiers die met een vertraging van 3 of meer uren op hun bestemming aankomen, hetzelfde recht op compensatie als passagiers die te maken hebben met een annulering van hun vlucht.
Over de consequenties van deze uitspraak heeft de Europese Commissie op 9 februari 2010 overleg georganiseerd met de nationale toezichthouders. In dit overleg is naar voren gebracht dat de uitspraak van het Hof als geldend Europees recht moet worden nageleefd door de luchtvaartmaatschappijen en worden toegepast door de bestuursorganen in de Lidstaten. In mijn brief van 16 februari 2010 heb ik uw Kamer daarover geïnformeerd. De Europese Commissie is op dit moment bezig met een evaluatie van de Verordening. Naar verwachting zal zij in het najaar hierover een Mededeling uitbrengen.
De nadere duiding van de regels heb ik ook bekendgemaakt via de website van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) als nationale toezichthouder. Ook op andere websites zoals www.consuwijzer.nl wordt de consument geïnformeerd over zijn rechten als vliegpassagier.
Wat vindt u van het feit dat de Geschillencommissie Luchtvaart momenteel de afhandeling van zaken uitstelt tot 1 oktober a.s., in afwachting van de beantwoording van (nadere) prejudiciële vragen?3 Hoe valt dit te rijmen met de uitspraken van de Haarlemse en de Haagse rechtbank?
Arbitragecommissies zoals de geschillencommissie Luchtvaart dienen op grond van artikel 1 054 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering naar de regelen des rechts te handelen. Dit vereiste is ook in het Reglement van de geschillencommissie Luchtvaart opgenomen. Het Sturgeon-arrest is momenteel geldend Europees recht. Uiteraard kunnen in de toekomst hierin wijzigingen optreden, bijvoorbeeld als gevolg van een herziening van Verordening (EG) 261/2004 of als gevolg van uitspraken van het Hof naar aanleiding van eventuele nieuwe prejudiciële vragen die door nationale rechters kunnen worden gesteld. Tot aan de vaststelling van nieuwe wetgeving of nieuwe jurisprudentie van het Hof geldt echter de uitspraak van het Hof van 19 november 2009. Ik acht het dan ook niet voor de hand liggen dat de afhandeling van aanhangig gemaakte zaken wordt uitgesteld in afwachting van de beantwoording van eventueel te stellen nieuwe prejudiciële vragen.
Wat vindt u ervan dat de geschillencommissie momenteel de afhandeling van zaken uitstelt mede omdat «de betrokken belangen zwaarwegend zijn»?3 Deelt u de mening dat hier op de belangen van de luchtvaartmaatschappijen gewezen wordt en niet op de belangen van passagiers? Kunt u uw antwoord toelichten?
De geschillencommissie Luchtvaart bestaat – zoals gebruikelijk bij arbitrage – uit arbiters die afkomstig zijn uit de wereld van elk van de betrokken partijen. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Bij de verwijzing naar «betrokken belangen» is het dus voorstelbaar dat de geschillencommissie Luchtvaart de belangen van alle betrokkenen op het oog heeft.
Bent u bereid de geschillencommissie aan te sporen de bij haar bekende zaken voortvarend aan te pakken, nu er door de kantonrechter juridische duidelijkheid is gegeven over de interpretatie van de verordening? Op wat voor manier gaat u dit doen?
Deelt u de mening dat wanneer de geschillencommissie nu niet onmiddellijk overgaat tot het voortvarend aanpakken van de bij haar bekende zaken, deze vervangen moet worden door een nieuw instituut, dat wel onafhankelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De onafhankelijkheid van de geschillencommissie Luchtvaart wordt geregeld in de Erkenningsregeling geschillencommissies consumentenklachten 1997. Er gelden regels voor de samenstelling van een geschillencommissie. De Geschillencommissie luchtvaart voldoet aan deze regels. De Geschillencommissie bestaat uit drie leden: een voorzitter aangezocht door SGC, een lid voorgedragen door de Consumentenbond en een lid voorgedragen door BARIN. Alle leden worden door het bestuur van SGC benoemd en voorzitters en leden verkrijgen daarmee hun onafhankelijke positie met als opdracht de geschillen op onpartijdige wijze te beoordelen. De voorzitters van de geschillencommissie Luchtvaart zijn allen rechter of oud-rechter. Verder bevat het Reglement van de geschillencommissie een wrakings- en verschoningsregeling. Gezien de opzet van het geheel zie ik geen reden voor het inrichten van een nieuw instituut.
Welke mogelijkheden heeft de Inspectie Verkeer en Waterstaat nog om op te treden tegen de geschillencommissie dan wel luchtvaartmaatschappijen die weigeren de EG-verordening na te komen?
Zoals eerder aangegeven en met uw Kamer is gewisseld kunnen reizigers met hun individuele klacht ook bij de Inspectie terecht. De Inspectie betrekt, tot nader order, in haar oordeelsvorming het Sturgeon-arrest.
De Inspectie heeft geen mogelijkheden om op te treden tegen de Geschillencommissie luchtvaart. De Inspectie heeft – gelet op haar handhavende taken op grond van de Wet luchtvaart – wel verschillende mogelijkheden om op te treden tegen luchtvaartmaatschappijen die weigeren de Verordening na te komen. Deze mogelijkheden variëren van het voeren van een gesprek en/of het geven van een schriftelijke waarschuwing tot het opleggen van een sanctie zoals een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom.
Te dure hypotheken |
|
Jolande Sap (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hypotheek duur voor klant» en het bericht «Dure huizen, geen spaargeld»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u over het algemeen het verdienmodel van de Nederlandse financiële sector?
Deelt u de mening dat het verdienmodel in de sector waarbij banken geld verdienen aan hypotheken en over het algemeen bijleggen op betaalrekeningen gedragsafstemming in de hand zou kunnen werken?
Bent u bereid met banken te gaan praten over een herziening van het verdienmodel zodat dat meer in de pas is met het verdienmodel in andere Europese landen?
Bent u bereid te onderzoeken hoe het aanbod van hypotheken tegen variabele rentes en voor kortlopende rentevaste periodes zich verhoudt tot het aanbod in andere Europese landen?
De NMa heeft in de quick scan de marges op hypotheken vergeleken met de marges in Duitsland, België en Frankrijk. Hieruit komt naar voren dat in 2004 en 2005 de marges op hypotheken met een variabele rente in Nederland laag waren in vergelijking met de ons omringende landen. Vanaf medio 2009 zijn de marges op hypotheken met een variabele rente in Nederland relatief hoog in vergelijking met België en Duitsland.
Kunt u ook uiteenzetten welk deel van de hypotheken in ons land wordt afgesloten tegen een variabel tarief? Wanneer dit substantieel afwijkt van omringende landen, kunt u dan uiteenzetten of informatieasymmetrie daarbij wellicht een rol speelt en de mogelijkheden onderzoeken hoe banken de consumenten beter zouden kunnen voorlichten over de voor- en nadelen van verschillende rentevaste periodes?
Uit cijfers van DNB blijkt dat in Nederland ruim 20% (de NMa spreekt in de quick scan van 25%) van het aantal hypotheken wordt afgesloten met een variabel rentetarief. Hierbij wordt als variabele debetrentevoet aangemerkt een rente die voor een krediet verschuldigd is, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis, waarbij de rentevaste periode korter is dan één jaar. Uit onderstaande figuur, die is opgesteld op basis van cijfers van DNB over de eerste 6 maanden van 2010, blijkt dat de gemiddeld gekozen rentevaste looptijd per land verschilt.
Zoals ik heb geantwoord op vragen van het CDA is uit onderzoek van de AFM naar voren gekomen dat consumenten op dit moment onvoldoende inzicht hebben in de fluctuatie en de opbouw van het in rekening gebrachte variabele rentepercentage. Hierdoor kunnen consumenten de risico’s die zij lopen door fluctuatie van de variabele rente niet goed inschatten. Ik heb eerder aangekondigd op korte termijn over te gaan tot de consultatie van een Algemene Maatregel van Bestuur inzake variabele rente. De eerste resultaten van het onderzoek van de NMa hebben mij echter doen besluiten om in een breder kader te kijken naar deze ontwikkelingen op de hypotheekmarkt. Zoals ik eerder heb aangegeven zal ik hiertoe op korte termijn in overleg treden met marktpartijen en andere stakeholders, waaronder de AFM.
Kunt u uiteenzetten hoe de recente monetaire verruimingen van de Europese Centrale Bank (ECB) zich verhouden tot de relatief hoge hypotheekrentes in combinatie met het lage risico van wanbetaling op Nederlandse hypotheken? Zouden meer hypotheken met kortere rentevaste periodes of variabele rentes hierbij uitkomst kunnen bieden?
Het NMa-onderzoek geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Uit de quick scan van de NMa blijkt dat de marges na medio 2009 hoog zijn in historisch perspectief.
Het type contract speelt een belangrijke rol bij het bepalen van de rentetarieven. Zo worden voor hypotheken met korte rentevaste periodes (of variabele rentes) doorgaans lagere tarieven gehanteerd dan voor hypotheken met een lange rentevaste periode. Consumenten die kiezen voor een hypotheek met een variabele rente kunnen wel te maken krijgen met fluctuerende maandlasten. Het is aan de consument om te bepalen bij welke aanbieder hij het contract naar keuze onder de gunstigste voorwaarden kan afnemen.
Ook andere factoren kunnen bepalend zijn voor de hoogte van hypotheekrentes. U stelt bijvoorbeeld terecht dat de inschatting van de risico’s voor een bank een grote rol spelen. De NMa vermeldt in de quick scan het debiteurenrisico, het pijplijnrisico en het prepayment risico. Het is echter ook mogelijk dat andere specifieke omstandigheden in Nederland ten grondslag liggen aan de hoogte van de rentetarieven.Hettweede deel van het onderzoek van de NMa zal de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart brengen en de mogelijk gebreken van de marktwerking identificeren. Overigens blijkt uit de quick scan van de NMa als wordt gekeken naar het verschil van degemiddelde marge vóór en na augustus 2009, dat deze verschillen groter zijn voor hypotheken met een variabel rentepercentage. Het is dus maar de vraag of meer hypotheken met een kortere rentevaste periode hier uitkomst kunnen bieden. Om daar een beter beeld van te krijgen moet het bredere onderzoek van de NMa worden afgewacht.
Is het niet zo dat de combinatie van het prijsopdrijvend effect van de hypotheekrenteaftrek en relatief weinig spaargeld om uit te lenen er juist voor zorgt dat hypotheken duurder worden, en daarmee de rentes hoger worden? Zou u via een studie kunnen uitzoeken welk deel van het totale bedrag aan hypotheekrenteaftrek hierdoor terecht komt bij de banken en bijvoorbeeld het Centraal Plan Bureau (CPB) kunnen verzoeken deze studie te verrichten?
Zoals ik heb geantwoord op eerdere vragen doet de NMa op dit moment onderzoek naar de hoogte en ontwikkelingen van de hypotheekrentes. De quick scan is inmiddels openbaar, maar er volgt nog een breder onderzoek waarvan de NMa de resultaten in het voorjaar van 2011 hoopt te presenteren. Voor wat betreft de hypotheekrenteaftrek merk ik op dat het CPB, in het kader van de werkgroep Heroverweging Wonen, betrokken is geweest bij onderzoek naar interventie van de overheid op de woningmarkt, waarbij ook de fiscale stimulering van eigenwoningbezit is meegenomen. Ik acht het op dit moment dan ook niet nodig het CPB te verzoeken aanvullend onderzoek uit te voeren naar hypotheekrentes.
Het verstrekken van een internationale huwelijksakte aan partners van hetzelfde geslacht |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
![]() |
Wilt u kennisnemen van het bericht van de heer H. v. S., waarin hij melding maakt van de problemen bij het aanvragen van een internationale huwelijksakte voor gehuwden van hetzelfde geslacht?1
Ja.
Is het waar dat gemeenten onder de huidige regelgeving geen internationale huwelijksakte af kunnen geven als de gehuwden hetzelfde geslacht hebben? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat aan homo-echtparen geen officieel document verstrekt kan worden waarmee zij in het buitenland het bestaan van hun huwelijk kunnen bevestigen? Zo nee, waarom niet?
De verstrekking van een internationaal uittreksel uit een huwelijksakte is geregeld in een verdrag van de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand (ICBS), namelijk de Overeenkomst betreffende de afgifte van meertalige uittreksels uit akten van de burgerlijke stand (Wenen, 8 september 1976, Trb. 1977, 70). Een op grond van deze overeenkomst afgegeven uittreksel uit een akte van de burgerlijke stand bevat zowel de burgerlijke standgegevens van de betrokkene, als de officiële vertaling daarvan in alle talen van de landen die bij de ICBS zijn aangesloten. Het internationale uittreksel kan daardoor een eenvoudig en praktisch alternatief zijn voor een nationaal uittreksel: dit laatste moet immers bij gebruik in het buitenland nog voorzien worden van een vertaling door een beëdigd vertaler in de taal of talen van het land waarin de burger het uittreksel moet overleggen. De burger bespaart hierdoor dus tijd en kosten.
Het bestaande model van het internationale uittreksel uit de huwelijksakte kan, zoals dat thans is geredigeerd, niet worden gebruikt voor huwelijken van personen van gelijk geslacht. De ICBS heeft onderkend dat de Overeenkomst van Wenen niet voorziet in een modeluittreksel voor gehuwden van gelijk geslacht en heeft, op verzoek mede van ons land, vervolgens aanpassing in voorbereiding genomen. De aanpassingen hebben betrekking op de modellen van alle internationale uittreksels die voorzien zijn in de Overeenkomst van Wenen en dus niet alleen op het uittreksel uit de huwelijksakte.
De ICBS is met haar werk inmiddels zodanig gevorderd dat besluitvorming daarover in maart volgend jaar en anders in haar najaarsvergadering van 2011 mag worden verwacht.
Dat er op dit moment nog geen internationaal uittreksel kan worden afgegeven voor huwelijken tussen personen van gelijk geslacht dat gebaseerd is op de Overeenkomst van Wenen, betekent niet dat het niet mogelijk zou zijn om burgers in kwestie tegemoet te komen. In antwoord op vragen van het lid Van der Ham2 heb ik destijds aangegeven dat het voor hen mogelijk is om een uittreksel uit de huwelijksakte in het Nederlands te verkrijgen en dit te laten vertalen door een beëdigd vertaler in de taal van het land waar het uittreksel dient te worden overgelegd. Verder staat het gemeenten vrij om zelf een verklaring op te stellen en af te geven in het Engels en eventueel in een andere taal inzake het bestaan van een huwelijk tussen twee personen van gelijk geslacht. Een andere optie, zo gaf ik aan, bestaat in de afgifte van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens aan de betrokkenen waarop het bestaan van hun huwelijk wordt vermeld. Een dergelijk uittreksel kan ook in het Engels en in andere talen worden afgegeven. Ik wees er ten slotte op dat in de praktijk zich ook de situatie voordoet dat een internationaal uittreksel overeenkomstig het model van de Overeenkomst van Wenen wordt afgegeven, waarbij de gegevens eigenhandig worden aangepast door de ambtenaar van de burgerlijke stand; dit onder de uitdrukkelijke mededeling dat het internationale uittreksel uit de huwelijksakte in aangepaste vorm niet onder de werking van de Overeenkomst van Wenen valt en om die reden niet de met die overeenkomst beoogde officiële status heeft.
Welke regelgeving en verdragen gelden er ten aanzien van internationale akten van de burgerlijke stand? Zijn er naast het homohuwelijk nog meer moderniseringen van het familierecht die niet gedekt worden door de regelgeving rond internationale akten?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u zich inzetten voor de wijziging van regelgeving en verdragen, zodat moderniseringen van het familierecht ook in internationale akten tot uitdrukking kunnen worden gebracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen wij die wijziging van de nationale regelgeving verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in nationale regelgeving de ruimte te scheppen om meertalige versies van akten van de burgerlijke stand af te geven voor die situaties waarin nog geen internationale akte afgegeven kan worden? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijke akte, die afwijkt van een internationale akte?
Voor gemeenten bestaat, zoals hiervoor reeds aangegeven, een aantal opties om de burger in de gelegenheid te stellen om het bestaan van zijn huwelijk in internationaal verband aan te tonen. In antwoord op vragen van het lid Van der Ham2 heb ik aangegeven dat ik bereid ben om gemeenten hierin verder tegemoet te komen door dit punt voor te leggen aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit met het verzoek zich te buigen over een richtlijn voor een eenduidige landelijke handelwijze. De Commissie van advies heeft, na te hebben geconstateerd dat gemeenten verschillend omgaan met deze situatie, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVvB) gevraagd een uniform model te ontwikkelen dat zou kunnen worden gebruikt totdat de ICBS haar modelakte zal hebben aangepast. De NVvB heeft mij laten weten dat ingebruikneming van een door haar modellencommissie opgestelde modelakte binnen afzienbare termijn zal kunnen plaatsvinden.
Kritiek van een generaal op de missie in Uruzgan |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Meer vrijheid voor troepen op missie»?1
Ja.
Wat is de status van de opmerkingen die generaal De Kruif in het artikel maakt?
Het artikel in De Telegraaf is geschreven op basis van een presentatie van generaal-majoor De Kruif op een symposium van de organisatie van internationale reserveofficieren CIOR over de rol van reservisten in operaties en een kort gesprek na die presentatie. Hij heeft de omvang van de Nederlandse bijdrage aan ISAF niet gepresenteerd als een vertragend politiek compromis. Wel heeft hij er op gewezen dat bepaalde randvoorwaarden, zoals een maximum aantal militairen en hun geografische beperkingen bij de inzet, bepaalde uitdagingen in het operatiegebied met zich mee brengen. Deze constatering vat ik niet op als kritiek op de politieke besluiten.
Generaal-majoor De Kruif heeft in dat kader de praktische mogelijkheden van een geïntegreerde coalitie als ISAF onderstreept. De NAVO en haar partners hebben volgens hem de meerwaarde van internationale samenwerking in dergelijke missies aangetoond. Juist de som van de capaciteiten van alle deelnemende landen maken de ISAF missie mogelijk.
Geven de opmerkingen de mening van de minister van Defensie en/of van de CDS weer?
Zie antwoord vraag 2.
Betekenen de opmerkingen dan dat wij forse steken hebben laten vallen tijdens de missie in Uruzgan of op zijn minst dat wij beter hadden kunnen presteren dan dat wij hebben gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft De Kruif deze kritiek al eerder intern geventileerd? Zo ja, wat is daar mee gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het succes van de missie eigenlijk minder groot dan tot op heden wordt gesuggereerd?Zo nee, hoe moeten de opmerkingen van De Kruif dan worden geïnterpreteerd?Zo ja, wat betekenen deze constateringen voor eventuele volgende missies?
De Kamer is gedurende de Nederlandse bijdrage aan ISAF correct geïnformeerd over de voortgang en de resultaten, onder meer door de periodieke stand-van-zakenbrieven. Bovendien zal een evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan de Kamer worden gestuurd, zoals het Toetsingskader vereist.
Wat vindt u ervan dat een topmilitair openbaar als mening ventileert dat hij onafhankelijker van de politieke leiding wil kunnen opereren?
Generaal-majoor De Kruif heeft gemeld dat indien internationale samenwerking niet mogelijk was geweest, wellicht 6000 militairen in Uruzgan nodig geweest zouden zijn. Met dit voorbeeld heeft hij het belang van internationale samenwerking onderstreept. Ik ben het met hem eens dat zonder internationale samenwerking de militaire inzet in Uruzgan veel groter zou moeten zijn om dezelfde resultaten te kunnen bereiken en concludeer dat de internationale samenwerking in militaire operaties duidelijke efficiencyvoordelen biedt.
Internationale samenwerking bij een complexe militaire operatie kan leiden tot verschillen van inzicht op onderdelen van de uitvoering. Dergelijke verschillen van inzicht onderstrepen dat ieder deelnemend land eigen afwegingen maakt. Hierdoor ontstaan gezonde discussies die een zorgvuldige oordeelsvorming ondersteunen. Er zijn mij geen verschillen van inzicht bekend die de werkzaamheden van de Nederlanders in Afghanistan ernstig hebben belemmerd.
Hoe is deze opmerking van De Kruif dat het mogelijk was geweest dat Nederland permanent 6 000 man in Uruzgan had kunnen hebben te rijmen met de heersende opvatting dat bij de omvang van de nu afgesloten missie in Uruzgan de Nederlandse krijgsmacht op zijn tenen moest lopen om deze missie te kunnen vervullen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het inhoudelijk ook eens met de kritiek van De Kruif op het functioneren van de NAVO?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft De Kruif deze opvattingen over het functioneren van de NAVO ook intern gecommuniceerd? Zo ja, wat is er met deze kritiek gedaan? Zo nee, gaat u hierover alsnog met De Kruif in gesprek en kunt u de Kamer hierover dan rapporteren?
Zie antwoord vraag 7.
Zo nee, hoe kan het dat u hierover een andere opvatting heeft dan een generaal die namens Nederland de hoogste positie binnen een missie in NAVO verband ooit heeft bekleed en daarmee dus toch een relevante evaluatie van het functioneren van de NAVO-missie van binnen uit kan beoordelen?
Zie antwoord vraag 7.
Hebben de opvattingen van De Kruif consequenties voor Nederlandse deelname aan toekomstige NAVO-missies?
Zie antwoord vraag 7.
De instructie voor diplomaten over deelname aan coalitie(-onderhandelingen) door de PVV |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de door NRC gepubliceerde instructie voor diplomaten over de deelname van de PVV aan de coalitie(-onderhandelingen)?1
Ik heb het betreffende stuk in NRC gelezen.
Kunt u bevestigen dat dit memo authentiek is? Zo niet, kunt u aangeven wat de status van deze instructie wel is? Zo niet, is er een memo naar posten/diplomaten gegaan? Kunt u die aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een instructie aan de Nederlandse posten in het buitenland. Er is aan een kleine groep ambassades een informatief bericht toegegaan over het formatieproces in Nederland, met enkele elementen van publieksdiplomatie, die desgewenst gebruikt zouden kunnen worden op passieve basis.
Kunt u aangeven wat uw betrokkenheid en rol was bij de totstandkoming van dit memo?
Dit bericht is binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken opgesteld en verzonden. Voor verzending heb ik kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat u uw rol als onderhandelaar namens het CDA en die van (demissionair) minister van Buitenlandse Zaken strikt gescheiden dient te houden?
Ja.
Deelt u de mening dat het bijzonder vreemd is dat in het licht van de pertinente weigering van de 3 onderhandelaars – waarvan u er een bent – deel te nemen aan het vorige week gehouden Kamerdebat en duidelijkheid te verschaffen over de status van het te vormen kabinet (bijzonder meerderheids- of minderheidskabinet), nu in dit memo zo stellig staat dat er een minderheidskabinet komt?2
Neen. In het bericht staat opgenomen dat er op dit moment gesprekken gaande zijn over de vorming van een nieuw kabinet.
Hoe verhoudt de instructie om niets te zeggen over deelname van de PVV aan gesprekken over een mogelijke coalitie van CDA en VVD zich tot het feit dat deze partij wel met CDA en VVD onderhandelt over zowel een regeerakkoord als een gedoogakkoord?
Van een dergelijke instructie is geen sprake. Er staat dat er op dit moment wordt gesproken over parlementaire steun van de PVV aan een kabinet van VVD en CDA.
Kunt u die duidelijkheid nu alsnog verschaffen?
Zie antwoord vragen 5 en 6
Wat zou deelname van de PVV aan de coalitie betekenen voor de behandeling van moslims in Nederland?
Op dit moment zijn gesprekken gaande over de vorming van een nieuw kabinet. Op de uitkomsten daarvan wil ik als minister van Buitenlandse Zaken niet vooruit lopen.
Hoe beoordeelt u de consequenties van deelname van de PVV aan de regeringscoalitie voor de Nederlandse belangen in de rest van de wereld en de belangen van Nederlanders elders in de wereld?
Zie antwoord vraag 8.
Nieuwbouwplannen voor gesloten jeugdzorg |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Nine Kooiman |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat inmiddels definitief toestemming is gegeven voor de ontwikkeling van nieuwbouw voor gesloten jeugdzorg in Rotterdam Charlois, die zal gaan dienen als voorloper van de te bouwen permanente voorziening in Maassluis? Zo nee, wat is dan precies de stand van zaken? Zo ja, waarom is hier spoed achter gezet?
Gegeven de behoefte aan een locatie op korte termijn voor gesloten jeugdzorg voor jeugdigen in de regio Zuidwest met een machtiging gesloten jeugdzorg vestigt Avenier in het najaar van 2010 in Rotterdam een tijdelijke voorziening voor 48 plekken gesloten jeugdzorg in een bestaande zorgvoorziening. Er is geen sprake van nieuwbouw, zoals in de vraag wordt gesteld.
Had het niet in de rede gelegen de hierover op 6 juli 2010 gestelde Kamervragen eerst te beantwoorden? Bent u bereid deze series vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
De beantwoording van deze twee aanvullende vragen ontvangt u gelijktijdig met de antwoorden op de eerdere vragen.
Het bericht "Advies over PVV voor diplomaten" |
|
Ineke van Gent (GL), Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is de inhoud van het bericht «Advies over PVV voor diplomaten» waar of niet waar?1
Er is geen sprake van een instructie aan de Nederlandse posten in het buitenland. Er is aan een kleine groep ambassades een informatief bericht toegegaan over het formatieproces in Nederland, met enkele elementen van publieksdiplomatie, die desgewenst gebruikt zouden kunnen worden op passieve basis.
Integriteit bij fraudeonderzoek |
|
Paul Ulenbelt |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Welke maatregelen heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) genomen om integriteit bij fraudeonderzoek te waarborgen?1
De borging van integriteit bij fraudeonderzoeken heeft binnen UWV een hoge prioriteit. In het functieprofiel is deze competentie als één van de belangrijkste gedragsaspecten benoemd. Aan dit thema wordt dan ook expliciet aandacht besteed bij de werving, selectie, beoordeling, opleiding, coaching en ontwikkeling van medewerkers. Alle medewerkers van UWV dienen zich te houden aan de richtlijn «afspraken en spelregels voor integer gedrag bij UWV». Daarnaast is er een specifieke gedragscode voor inspecteurs en opsporingsfunctionarissen. De kwaliteit van de rapportages die in het kader van de onderzoeken worden opgesteld, wordt steekproefsgewijs door een speciaal daarvoor aangestelde medewerker van de directie Handhaving (de «vakspecialist Inspectie») getoetst. De integriteit van de uitvoering van de onderzoeken vormt daar een onderdeel van. Indien de kwaliteit van het door de inspecteur geleverde werk niet voldoet aan de standaard, wordt dit aan hem of haar teruggekoppeld, indien nodig gevolgd door een ontwikkeltraject en/of een opleiding of instructie.
Daarnaast kunnen klachten of bezwaren van klanten die (mede) betrekking hebben op integriteit aanleiding zijn tot onderzoek en acties. Gegronde klachten worden vanzelfsprekend gevolgd door een correctief optreden van het management. In ernstige gevallen wordt het Bureau integriteit van UWV ingeschakeld, zoals in onderhavige casus het geval is geweest.
Is nagegaan welke rol de betrokken verantwoordelijken hebben gespeeld in andere fraudeonderzoeken? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, wilt u dat alsnog laten doen? Zo nee, waarom niet?
Bij UWV is nagegaan of er meer klachten of andere signalen zijn ontvangen die betrekking hebben op het functioneren van de bij onderhavige zaak betrokken UWV-medewerkers. Dat blijkt niet het geval te zijn. Een kort onderzoek binnen UWV heeft eveneens geen nieuwe zaken aan het licht gebracht. UWV meldt mij dan ook dat er van uit mag worden gegaan dat deze zaak een incident betreft. Ik zie dan ook vooralsnog geen reden om een uitgebreid onderzoek te laten verrichten naar de rol van de betrokken medewerkers bij andere fraudeonderzoeken.
Wie houdt toezicht op de integere uitvoering van de fraudeonderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bij benadering zeggen hoeveel mensen de strijd met het UWV opgeven omdat zij niet meer over financiële middelen of over de energie beschikken om rechtsmiddelen toe te passen?
De klacht- en bezwaarprocedures bij het UWV zijn zo laagdrempelig als mogelijk ingericht. Mij zijn geen signalen bekend van burgers die om financiële of andere redenen niet in staat zijn om hiervan gebruik te maken.
Ziet u aanleiding de Inspectie Werk en Inkomen een onderzoek te laten uitvoeren naar integriteit van het fraudeonderzoek door het UWV? Zo nee waarom niet?
Incidenten zijn, zoals is gebleken, nooit helemaal uit te sluiten maar vooralsnog heb ik geen informatie van UWV of anderszins ontvangen die mij reden geeft te twijfelen aan de integriteit van de fraudeonderzoeken door het UWV in structurele zin. Ik zie daarom nu geen aanleiding om de Inspectie Werk en Inkomen een onderzoek uit te laten voeren.
Wat heeft het UWV gedaan om de «verdachte» in dit fraudeonderzoek tegemoet te komen?
Naast persoonlijke gesprekken thuis waarbij excuses zijn aangeboden heeft de betrokken klant inmiddels schadevergoeding ontvangen en is volledig gerehabiliteerd. Volgens informatie van UWV is ook voor de klant de zaak hiermee afgehandeld.
Hulp aan de ramp in Pakistan |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de hulpoproep voor een paar honderd miljoen dollar door de Verenigde Naties voor de slachtoffers van de overstromingen in Pakistan, en de inschatting van de VN dat zes miljoen personen direct hulp nodig hebben om te kunnen overleven?1
Ja.
Deelt u de mening dat een extra inzet van de VN in Pakistan nodig is?
Ja. De extreme omvang van de ramp in Pakistan is gaandeweg steeds duidelijker geworden. Premier Gilani heeft tijdens een oproep om hulp aan de internationale gemeenschap aangegeven dat de eigen capaciteit van Pakistan niet langer voldoende is om de enorme aantallen mensen adequaat te helpen en heeft de Verenigde Naties om steun verzocht. De Verenigde Naties heeft op 11 augustus een noodhulpverzoek gepresenteerd, dat in nauw overleg met de Pakistaanse overheid werd opgesteld, met een financiële omvang van USD 460 miljoen.
Bent u bereid, naast de 1 miljoen hulp die Nederland heeft toegezegd, meer hulpgelden beschikbaar te stellen voor deze ramp, die al groter genoemd wordt dan de tsunami van 2004? Zo ja, hoeveel, via welke kanalen en aan welke organisaties? Zo nee, waarom niet?
In reactie op het noodhulpverzoek van de Verenigde Naties heb ik inmiddels besloten om een extra bedrag van EUR 2 miljoen beschikbaar te stellen. Dit geld zal aan het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties (WFP) ter beschikking worden gesteld met name voor voedselhulp aan de meest kwetsbaren, zoals zuigelingen en kinderen, vrouwen en ouderen. Vervolgens heeft Nederland tijdens een speciaal aan Pakistan gewijde plenaire zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (d.d. 19 augustus 2010) een extra bijdrage van EUR 3,6 miljoen toegezegd voor noodhulp aan de slachtoffers van de overstromingsramp in Pakistan. Deze bijdrage zal worden gekanaliseerd via WFP en UNICEF. Inmiddels heeft de regering ook een bijdrage van EUR 2 miljoen gegeven aan de aktie van de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) die op 26 augustus op radio en televisie werd gehouden.
Bent u in overleg met Nederlandse hulporganisaties in het getroffen gebied? Zo nee, waarom niet?
Verschillende Nederlandse hulporganisaties zijn al actief in de getroffen gebieden. Van verscheidene van hen ontvangt het ministerie berichtgeving over hun handelingen en bevindingen ter plaatse.
Bent u in overleg met uw EU-collega's om de Europese hulp aan Pakistan te coördineren? Zo ja, wat is het resultaat? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft inmiddels in totaal EUR 70 miljoen ter beschikking gesteld voor noodhulp aan Pakistan. Daarnaast hebben verschillende lidstaten (waaronder Nederland) ervoor gekozen om, gezien de omvang van de ramp, additionele fondsen ter beschikking te stellen. Op Europees niveau wordt informatie uitgewisseld over de bijdragen van de lidstaten en van de Europese Commissie, onder andere via het EU coördinatiemechanisme EU-MIC. De algehele coördinatie van de internationale hulpoperatie berust bij de Verenigde Naties, onder andere via het clustersysteem waarbij de hulp per sector wordt gecoördineerd.
De mogelijkheid voor het introduceren van een EU-belasting |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brussel heeft plannen voor Europese belasting»?1
Ja.
Staat u ook positief tegenover de mogelijkheid om een EU-belasting in te voeren op luchtvaart en/of financiële transacties? Zo nee, staat u daar ook niet positief tegenover wanneer dit gepaard zou gaan met eenzelfde besparing op de nationale bijdragen aan de EU, die weer uitgekeerd zou kunnen worden in de vorm van een lastenverlichting, waardoor er per saldo geen lastenverzwaring optreedt?
Allereerst wil ik er op wijzen dat belastingheffing een bevoegdheid van de lidstaten is en het Verdrag geen autonome heffingsbevoegdheid voor de EU kent. Zoals in de Nederlandse bijdrage aan de EU-begrotingsevaluatie is aangegeven, heeft het de voorkeur om de EU-begroting te financieren uit slechts één finanancieringsbron, namelijk het BNI-middel (bruto nationaal inkomen). Een Europese belasting op luchtvaart of financiële transacties is derhalve geen optie voor Nederland. Een Europese belasting op financiële transacties mist zijn doel. Kapitaal is zeer mobiel en zal gemakkelijk zijn weg vinden buiten de EU, waardoor uitwijkgedrag nog steeds zal bestaan. Voor wat betreft een Europese belasting op luchtvaart heb ik tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel van de afschaffing van de vliegbelasting aangegeven dat initiatieven om de maatschappelijke kosten meer in de prijs van vliegtickets tot uitdrukking te brengen in Europees of mondiaal verband ontwikkeld moeten worden2. Echter, de afschaffing van de vliegbelasting is mede ingegeven door de grote onvoorziene terugval in omzetten in deze branche. Gezien de huidige economische situatie ligt het niet voor de hand een dergelijke belasting in te voeren, ook niet op EU-niveau.
Deelt u de mening dat wanneer deze twee belastingen EU-breed zouden worden ingevoerd, het meest gehoorde bezwaar van «uitwijkgedrag» voor verreweg het grootste deel opgelost zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening dat dit de ideale manier is om te compenseren voor de uit milieuoogpunt onterechte begunstiging van de luchtvaartsector?
Voorafgaand aan de invoering van de vliegbelasting heeft het kabinet gesteld dat de maatschappelijke kosten van vliegen onvoldoende in de prijs van vliegtickets tot uitdrukking komen. Dit standpunt geldt nog steeds. Gelet op de huidige economische omstandigheden is echter de afweging gemaakt om de luchtvaartsector de gelegenheid te bieden zich op herstel te richten. Overigens merk ik op dat de luchtvaartsector vanaf 2012 betrokken zal worden in het CO2-emissiehandelssysteem, waardoor een deel van de maatschappelijke kosten in de prijs van een vliegticket tot uitdrukking zal komen.
Bent u ook van mening dat een zeer kleine belasting op financiële transacties een stabiliserende werking voor financiële markten kan hebben?
Het ligt niet voor de hand dat de Financiële Transactie Belasting een stabiliserende werking kan hebben op de financiële markten. De IMF-staf meent in ieder geval dat dat niet het geval is3. De IMF-staf geeft aan dat een dergelijke belasting niet goed toegespitst kan worden op het bestrijden van het systeemrisico van de financiële instellingen en ook niet aangrijpt bij de oorzaak van de huidige financiële crisis.
Mochten deze voorstellen nog op een Europees podium geagendeerd staan voor de beëdiging van een nieuw kabinet, hoe zal het demissionaire kabinet hiermee dan omgaan?
Dit najaar zal de Commissie naar verwachting een mededeling uitbrengen over de zogenaamde begrotingsevaluatie, zoals gevraagd door de Europese Raad in december 2005. Hierin zal ook op het systeem van eigen middelen worden ingegaan. Bedacht moet worden dat de Commissie-mededeling over de begrotingsevaluatie pas de eerste stap is in de discussie over de Financiële Perspectieven na 2014 en dat de mogelijke suggesties voor nieuwe eigen middelen voor de EU-begroting een onderdeel zijn van het bredere debat over begrotingshervorming. Gelet op het tijdspad verwacht ik dan ook dat een volgend kabinet zich hierover zal buigen. Het demissionaire kabinet zal het standpunt blijven uitdragen dat het gebruik van het BNI-middel als enige financieringsbron voor de Europese begroting te prefereren valt.
Het bericht "Kabinet geeft FIFA ongekende privileges en overtreedt de regels" |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kabinet geeft FIFA ongekende privileges en overtreedt de regels»?1
Ja.
Bent u bereid het bidbook voor het WK voetbal 2018/2022 zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Bent u dan eventueel bereid een versie te versturen geschoond van gegevens die het Nederlandse bod zouden kunnen schaden?
Het bidbook voor het WK voetbal 2018/2022 is gezamenlijk opgesteld door de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBV) en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). Het al dan niet (volledig) openbaar maken van het bidbook is dan ook primair voorbehouden aan beide voetbalbonden.
Naar aanleiding van de door u gestelde vraag is aan de KNVB gevraagd of er bezwaar bestaat tegen het openbaar maken van het bidbook. De KNVB heeft het ministerie van VWS laten weten daar geen bezwaar tegen te hebben en inmiddels is er een exemplaar van het bidbook aan uw Kamer gestuurd.
Overigens heeft de minister van VWS, als bijlage bij de brief van 20 april 2010 (32 372, nr. 1), alle garanties aan de Tweede Kamer gestuurd. In deze brief wordt de Tweede Kamer geïnformeerd dat met het vaststellen van de verklaring van de regering van de acht garanties het kabinet haar steun heeft bevestigd voor het organiseren van een WK voetbal in Nederland (en België) in 2018 of 2022. Tijdens een Algemeen Overleg op 22 april 2010 is door een brede meerderheid in de Tweede Kamer steun uitgesproken voor het door de Nederlandse regering ondersteunen van het bid voor het WK voetbal en het daartoe verstrekken van de overheidsgaranties die de FIFA van kandidaat-landen verlangt.
Is het waar dat Nederland niet alleen heeft toegezegd om de FIFA en al haar dochterondernemingen vrij te stellen van btw, maar ook – wanneer dit om wat voor reden dan ook niet mogelijk blijkt – om het geïnde btw-bedrag alsnog aan de FIFA te vergoeden?
De minister van VWS heeft eerder al aangegeven dat de door de FIFA gevraagde fiscale vrijstellingen onderdeel uitmaken van uniforme overheidsgaranties die de FIFA verlangt van alle landen die zich kandidaat hebben gesteld om als gastland op te treden van de eindronde van het WK voetbal in 2018 of 2022. Met de gevraagde fiscale vrijstellingen beoogt de FIFA een «level playing field» te creëren om te voorkomen dat fiscale overwegingen een rol spelen bij de toewijzing van het WK aan een land. Het uitgangspunt dat de FIFA hanteert is, dat WK gerelateerde activiteiten zijn vrijgesteld in elk organiserend land, onder welk fiscaal regime dan ook.
Nederland heeft de FIFA aangegeven dat zij en haar dochterorganisaties niet zullen worden vrijgesteld van de belastingen die Nederland moet heffen op grond van internationale regelgeving. Voor de btw betekent dit dat de FIFA en haar dochterorganisaties voor de in Nederland verrichte prestaties op de normale wijze in de btw-heffing zullen worden betrokken, zoals bijvoorbeeld voor de verkoop van toegangskaarten voor in Nederland te spelen wedstrijden. Op die btw kan dan de btw die ter zake aan de FIFA en haar dochterorganisaties in rekening is gebracht, zoals die op de kosten van vervoer en hotelovernachtingen, op de gebruikelijke wijze in aftrek worden gebracht. Het btw-stelsel in Nederland wordt derhalve niet buitenspel gezet indien het WK voetbal 2018/2022 in Nederland en België zou worden georganiseerd.
Uit informatie van Duitse zijde is naar voren gekomen dat ook Duitsland in 2006 de FIFA op de gebruikelijke wijze in de btw-heffing heeft betrokken.
Met betrekking tot de belasting die Nederland moet heffen op grond van internationale regelgeving is de FIFA de garantie gegeven dat zij daarvoor zal worden gecompenseerd. Deze compensatie zal van toepassing zijn op het bedrag van de door de FIFA en haar dochterorganisaties in Nederland af te dragen btw. Daarnaast is deze compensatie van toepassing op de aan de FIFA en haar dochterorganisaties in rekening gebrachte btw die zij niet als voorbelasting in aftrek hebben kunnen brengen.
Ten aanzien van het Europeesrechtelijke aspect van voornoemde regeling wordt opgemerkt, dat er geen strijdigheid zal zijn met de Europese btw-richtlijn omdat de btw, zoals hiervoor is aangegeven, op de normale wijze conform de Europese en Nederlandse btw-wetgeving zal worden geheven. Evenmin zal er sprake zijn van staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU ingeval van compensatie aan de FIFA omdat de activiteiten van FIFA zich niet afspelen op een markt waar concurrentie heerst.
De compensatie die Nederland aan de FIFA en haar dochterorganisaties zal geven voor de btw betekent niet dat een zodanige tegemoetkoming in de toekomst vaker zal moeten worden verstrekt omdat het hier gaat om een zeer bijzonder evenement. Er zijn dan ook geen voornemens in de toekomst aan andere organisaties of instellingen een zelfde tegemoetkoming te verstrekken.
Is het waar dat «het buitenspelzetten van ons btw-stelsel» op dergelijke schaal in Europa nog nooit eerder is voorgekomen? Is het waar dat Duitsland bij de organisatie van het WK 2006 ook gewoon btw heeft geïnd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u niet bang dat u met dit niet heffen van btw een precedent schept? Denkt u dat het Europeesrechtelijk überhaupt mogelijk is met het oog op de btw-richtlijn en regels voor staatssteun?
Zie antwoord vraag 3.
Is het doen van dergelijke zware beloftes aan de FIFA niet in strijd met het begrotingsrecht van de Kamer?
Zoals aangeven in mijn antwoord op vraag 2, heeft de minister van VWS in zijn brief van 20 april 2010 (kamerstuk 32 371, nr. 1) de Tweede Kamer geïnformeerd over het kabinetsbesluit om de kandidatuur van ons land voor het samen met België organiseren van het WK voetbal in 2018 en 2022 te steunen en daartoe de door de FIFA verlangde overheidsgaranties te verlenen, onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring.
In vervolg op de hiervoor genoemde brief, heeft de minister van VWS bij brief van 21 april 2010 (kamerstuk 32 371, nr. 3) de Tweede Kamer geïnformeerd over de kosten die mogelijkerwijs samenhangen met het WK voetbal indien dit evenement aan Nederland en België wordt toegewezen. Tijdens een Algemeen Overleg op 22 april 2010 is door een brede meerderheid in de Tweede Kamer steun uitgesproken voor het door de Nederlandse regering ondersteunen van het bid voor het WK voetbal en het daartoe verstrekken van de overheidsgaranties die de FIFA van kandidaat-landen verlangt.
De (begrote) uitgaven en ontvangsten van het WK voetbal zullen uiteraard pas een plaats krijgen in de rijksbegroting voor het jaar 2018 (of 2022) die volgens de gebruikelijke procedure ter goedkeuring aan het parlement wordt voorgelegd. Als de FIFA het bid van Nederland (en België) op 2 december 2010 accepteert, zullen de financiële verplichtingen die voortvloeien uit de verleende garanties in de betreffende suppletoire begrotingswet 2010 worden opgenomen. Het begrotingsrecht van de Kamer wordt op deze wijze ten volle gerespecteerd.
Kunt u aangeven waar u de prognoses voor de belastingopbrengst op baseert en op welke bedragen deze uitkomen? Kunt u een overzicht verstrekken uit welke belastingen deze opbrengst voort zou moeten komen?
Het is van belang goed onderscheid te maken tussen de opbrengst van belasting als gevolg van het plaatsvinden van het WK in Nederland en de derving van belasting als gevolg van het verlenen van vrijstellingen aan de FIFA door Nederland.
De opbrengst van belasting vanwege investeringen en consumptieve uitgaven als gevolg van het WK betreft zowel directe (inkomstenbelasting en winstbelasting) als indirecte belastingen (accijnzen en btw).Als het WK niet aan Nederland (en België) wordt toegewezen, zal er uiteraard ook geen enkele belastingopbrengst plaatsvinden. Overigens is de omvang van de belastingopbrengst onzeker vanwege verdringing van andere belastingen (er zal ook een verschuiving van bestedingen optreden).
In de hiervoor al aangehaalde brief aan de Tweede Kamer d.d. 21 april (kamerstuk 32 371, nr. 3) is opgemerkt dat de derving aan belastingopbrengsten in relatie tot het organiseren van het WK voetbal in Nederland en België zou kunnen oplopen tot maximaal € 300 mln. Het betreft het mislopen – door het verlenen van vrijstellingen – van belasting die in beginsel gegenereerd wordt door het WK voetbal. Voor het opstellen van de raming van de belastingderving vanwege de te verlenen vrijstellingen is onder meer gebruik gemaakt van gegevens uit het onderzoeksrapport van SEO waarin een kosten-batenanalyse is gemaakt voor het WK voetbal 2018/2022. Bij het opstellen van de raming is gewerkt met aannames over onder meer door welke organisaties, waar en hoe lang WK gerelateerde activiteiten worden uitgevoerd. Dat is namelijk zeer bepalend om de omvang van de gederfde fiscale opbrengst te kunnen ramen. Bijvoorbeeld van belang is de verdeling tussen de winst die in Nederland neerslaat en belast dient te worden en de in het buitenland belaste winst. In de raming is ook de te compenseren btw meegenomen op o.a. toegangskaarten en hotelovernachtingen. Uit een nadere analyse van de thans beschikbare informatie kan worden afgeleid dat de derving waarschijnlijk lager uit zal komen dan het geraamde maximum van € 300 mln.
Het is onduidelijk wat in gepubliceerde cijfers over de kosten en baten van het WK voetbal 2006 in Duitsland nu precies wel en niet is meegenomen, zodat een vergelijking van die cijfers met de voor Nederland geraamde kosten van de fiscale vrijstellingen aan de FIFA niet mogelijk is.
Deelt u de mening dat de vergelijking met de Duitse opbrengst spaak loopt wanneer ons buurland wel btw heeft geheven, zeker daar dat naar alle waarschijnlijkheid ook daar één van de voornaamste overheidsinkomstenbronnen is en zal zijn geweest?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u voornemens in de toekomst meer zaken of organisaties vrij te stellen van btw?
Zie antwoord vraag 3.
Oneigenlijk gebruik van wachtgeld door wethouders |
|
Ronald van Raak |
|
Is het waar dat wethouders die parttime werken hun inkomen aanvullen met wachtgeld?1
Nee. Een wethouder die in deeltijd wordt aangesteld en geen uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) ontvangt, geniet gewoon een bezoldiging naar evenredigheid van de tijdsbestedingsfactor. Indien de wethouder is afgetreden en daarna weer opnieuw aantreedt als deeltijdwethouder, geldt de verrekeningssystematiek van de Appa. Op grond van de Appa worden nieuwe inkomsten in mindering gebracht op een Appa-uitkering als deze inkomsten het niveau van de oorspronkelijke bezoldiging overschrijden. Als een gewezen voltijdswethouder onnieuw aantreedt, wordt dus zijn bezoldiging als deeltijdwethouder in mindering gebracht op de uitkering voorzover deze de voltijd bezoldiging overschrijdt. In dit geval behoudt betrokkene hierdoor gedurende zijn uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijdswethouder.
Is de constatering terecht dat burgers onterecht wordt voorgehouden dat deze wethouders bezuinigen, omdat ook de aanvulling uit het wachtgeld door de gemeente wordt betaald?
Zowel de uitkeringen van een afgetreden wethouder als die van een benoemde nieuwe wethouder komen ten laste van de gemeente. De uitkeringslasten van een voltijdswethouder die opnieuw aantreedt als deeltijdwethouder zijn door de onder 1 genoemde verrekeningssystematiek aanzienlijk lager dan in de situatie dat de gemeente een volledige, niet geanticumuleerde uitkering moet betalen als de uitkeringsgerechtigde niet als wethouder in dezelfde gemeente terugkeert.
Hoeveel wethouders maken op bovengenoemde manier gebruik van de wachtgeldregeling? In welke gemeenten?
Dat is mij niet bekend. Het ministerie van BZK houdt dergelijke gegevens niet bij. De toepassing van de Appa voor wethouders is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Deelt u de opvatting dat wachtgeld niet bedoeld is om het inkomen van wethouders aan te vullen die voor minder uren opnieuw wethouder worden?
De bedoeling van de wetgeving op dit punt is dat een deeltijd wethouder een uitkeringsrecht krijgt als hij voorheen als voltijds wethouder voor dezelfde gemeente werkzaam is geweest. Dit om het uitkeringsrecht in deze situatie gelijk te trekken aan een wethouder die elders inkomsten verwerft. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever juist heeft beoogd dat betrokken wethouder hierdoor gedurende zijn uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijds wethouder blijft behouden. Ik verwijs hierbij ook naar de beantwoording van de eerdere vragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3170).
Hoe gaat u het gat in de wetgeving dichten en de bovengenoemde constructie onmogelijk maken?
Zoals ik in de beantwoording van de eerdere vragen over dit onderwerp heb aangegeven (nr. 2010Z11476), is er in het geheel geen sprake van een gat in de wetgeving. Het specifieke uitkeringsrecht voor deeltijdwethouders en deeltijdgedeputeerden is na uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer in 2001 in de Appa opgenomen.
Het opslaan van gestolen of gevaarlijke goederen in professionele opslagplaatsen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Hans Spekman (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Het is mis in de opslagbranche»?1
Ja.
Zijn professionele opslagbedrijven inderdaad plaatsen «waar een groot deel van de criminelen zijn goederen opslaat»?
Het is mij niet bekend dat het opslaan van goederen van criminelen in professionele opslagplaatsen structureel gebeurt.
Deelt u de mening dat het beeld dat in het genoemde artikel wordt geschetst voor de regio Utrecht ook kan gelden voor de rest van Nederland?
Er is onvoldoende informatie beschikbaar om hierover een oordeel te vellen.
Heeft er reeds onderzoek plaatsgevonden door een fraude-interventieteam naar de opslagbedrijven? Zo ja, wat waren de resultaten en aanbevelingen? Zo nee, bent u bereid in overleg met de verschillende participanten een dergelijk landelijk onderzoek op te starten?
Er heeft ter zake geen onderzoek door een fraude-interventieteam onder leiding van het Openbaar Ministerie plaatsgevonden. Indien er concrete aanwijzingen zijn van strafbare feiten kunnen politie (lokale en bovenregionale recherche) en Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek naar opslagbedrijven verrichten. Er is vooralsnog geen aanleiding om een dergelijk onderzoek landelijk op te starten.
Is de kans dat gestolen dan wel gevaarlijke goederen in professionele opslagplaatsen worden opgeslagen zonder te worden opgemerkt groter dan in andere opslagplaatsen zoals bedrijfspanden of woningen? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Ik kan daar in algemene zin geen uitspraak over doen. Die kans zal van meerdere factoren afhangen, zoals bijvoorbeeld de mate van laagdrempeligheid van de betreffende opslagruimte, het aangesloten zijn bij een brancheorganisatie en de criteria waaraan aangesloten opslagbedrijven moeten voldoen en de eventuele connecties van de huurder in het criminele milieu.
Is het voor opsporingsdiensten of brandweer moeilijker om inzicht te verkrijgen in wat er in professionele opslagplaatsen wordt opgeslagen dan in opslagplaatsen in andere bedrijfspanden? Zo ja, waarom is dat het geval en acht u het wenselijk om dat te veranderen?
Nee. De bevoegdheden en positie van opsporingsdiensten en de brandweer zijn in beide gevallen gelijk. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Welke bevoegdheden hebben opsporingsdiensten en brandweer om in professionele opslagplaatsen onderzoek te doen? Worden deze bevoegdheden in voldoende mate gebruikt? Zijn er naar uw mening lacunes in deze bevoegdheden?
De controlebevoegdheid van de Douane beperkt zich tot locaties als spoorwegemplacementen, havens, haventerreinen, luchthavens en plaatsen bestemd voor distributie en overslag van goederen die over de weg worden vervoerd. Op andere locaties is de Douane slechts bevoegd te controleren indien er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat.
Controle door de politie of de FIOD/ECD kan alleen plaatsvinden als er sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Het periodiek houden van handhavingcontroles door de politie of de FIOD/ECD is wettelijk niet toegestaan.
De brandweer heeft te allen tijde toegang tot alle plaatsen, voor zover zij het betreden daarvan voor een goede vervulling van de taak die hun in de wet is toebedeeld, noodzakelijk acht (Brandweerwet art. 20).
De officier van Justitie mag in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of een verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten een opslagruimte doorzoeken. Bij dringende noodzakelijkheid kan de hulpofficier van Justitie van de opsporingsdienst deze bevoegdheid uitoefenen (art. 96c Sv). Buiten deze gevallen kan de officier van Justitie bij de rechter-commissaris vorderen om ter inbeslagneming elke plaats, dus ook een opslagruimte, te doorzoeken (art. 110 Sv).
De Wet wapens en munitie (WWM) biedt een ruimer bemeten doorzoekingsbevoegdheid. Op grond van art. 49 WWM kunnen opsporingsambtenaren te allen tijde plaatsen waar zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeken.
Art. 9 Opiumwet bevat een soortgelijke bevoegdheid.
Daarnaast bevat het Wetboek van Strafvordering enkele bijzondere opsporingsbevoegdheden die kunnen worden ingezet als sprake is van een verdenking van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zoals de betreding van besloten plaatsen – waaronder opslagruimtes – en aanwending van een technisch hulpmiddel om die plaats op te nemen of de aanwezigheid en verplaatsing van een goed te kunnen vastleggen (art 126k Sv.).
Tot slot hebben opsporingsambtenaren op grond van art. 20 Wet Economische Delicten (WED) in het belang van het onderzoek toegang tot elke plaats, in het kader van het onderzoek naar in de WED opgenomen delicten. Zij kunnen voorts zaken onderzoeken en monsters nemen en aan opneming onderwerpen (art. 21 WED). Deze bevoegdheden kunnen worden toegepast zonder dat sprake is van een concrete verdenking.
Ik heb geen aanwijzingen dat de Douane, FIOD-ECD en politie hun opsporingsbevoegdheden in onvoldoende mate gebruiken. De mate waarin periodieke controles worden uitgevoerd door de brandweer wordt bepaald door het lokaal bestuur, die de vrijheid heeft om hier lokaal passend beleid op vast te stellen.
Naar mijn mening voldoen de bevoegdheden van de genoemde instanties.
Wat is uw oordeel over de mening van de in het artikel genoemde directeur van een opslagbedrijf die vindt «dat de onderzoeksinstanties de mogelijkheid moeten hebben om de (opslag)ruimten te bekijken»? Wilt u bevorderen dat er snel een protocol komt tussen de politie en de opslagbranche?
Het is wettelijk niet toegestaan voor onderzoeksinstanties om opslagruimtes te bekijken zonder verdenking van een strafbaar feit. De directeur vindt dat dit (wettelijk) mogelijk gemaakt zou moeten worden. Naar mijn mening treden onderzoeksinstanties in te grote mate in de persoonlijke levenssfeer van burgers als er zonder aanleiding opslagruimtes kunnen worden betreden en doorzocht.
Wat betreft het afsluiten van een protocol tussen politie en de opslagbranche is dit een onderwerp dat op regionaal niveau onderwerp van gesprek kan zijn, aangezien de inzet van de politie moet passen in de regionale prioriteitenstelling.
Acht u het in het kader van brandveiligheid gewenst dat de brandweer wel weet «wat er bij een bedrijf als DSM ligt opgeslagen, maar niet in een opslagplaats»? Zo nee, wat gaat u doen om dit verschil op te heffen? Zo ja, waarom?
Ik vind de vergelijking tussen beide locaties niet opgaan in termen van het risico van brandveiligheid. Immers een bedrijf als DSM werkt met brandgevaarlijke stoffen in zijn primaire productieproces en die stoffen zijn daar in zeer grote getale aanwezig. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat vergelijkbare hoeveelheden brandgevaarlijke stoffen ook in opslagplaatsen zijn opgeslagen.
Deelt u de mening dat verhuurders van professionele opslagplaatsen een grotere verantwoordelijkheid moeten krijgen ten aanzien van de controle van goederen die in hun panden worden opgeslagen? Zo ja, op welke manier moet die verantwoordelijkheid worden vergroot? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik acht het niet nodig om de verantwoordelijkheid van verhuurders van professionele opslagplaatsen ten aanzien van de controle van opgeslagen goederen te vergroten.
Immers, verhuurders zijn niet geëquipeerd om gestolen goederen dan wel brandgevaarlijke stoffen te herkennen.
Dubieuze afkoop van vervuiling |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van de artikelen «Dubieuze afkoop van vervuiling bedrijven» en «Massale klimaatfraude met onze subsidies»?12 Deelt u de zorg die in beide artikelen wordt geuit?
Ik heb kennis genomen van beide artikelen. Hoewel ik in beginsel de zorg deel die in beide artikelen wordt geuit, dient naar mijn oordeel eerst het nader onderzoek van de CDM Executive Board te worden afgewacht om te bepalen of deze zorg terecht is.
Hebt u kennis genomen van het besluit van de vergadering van de CDM-Executive Board van de Verenigde Naties van eind juli van dit jaar om de zorgen, die over geknoei met het broeikasgas HFC -23 waren geuit, verder te laten bestuderen en te bespreken in een volgende vergadering? Vindt u dat niet wat vaag en vrijblijvend?
Ik heb kennis genomen van dit besluit. In dit verband wil ik wijzen op annex 19 bij het verslag van de 55e vergadering van de CDM Executive Board (zie https://cdm.unfccc.int/UserManagement/FileStorage/3TUHR8XDFPGYI62CJ5MQK14LSW7EBO), waarin gedetailleerd is omschreven hoe en door wie het nader onderzoek moet worden aangepakt.
Wat betekent dit alles voor het bestaande systeem van emissiehandel? Kan dit bestaande systeem wat u betreft zo worden voortgezet?
In het Europese Emissiehandelssysteem worden CDM-rechten in beperkte mate toegelaten. Zo mogen de Nederlandse bedrijven CDM-rechten inleveren tot een maximum van 10% van hun toewijzing. Dat betekent dus in totaal 10% van de Nederlandse toewijzing. Hiermee wordt de invloed van CDM-rechten op de markt ingeperkt. In 2009 dekten de ETS- bedrijven gezamenlijk in Nederland slechts 0,9% van hun emissies in 2009 af met CDM-rechten. Een deel van de CDM-rechten is afkomstig uit HFC-projecten. Voor de periode van 2013 kunnen nog additionele kwaliteitseisen worden gesteld aan CDM-rechten. De vaststelling van deze eisen zal waarschijnlijk in 2011 in Europees verband gaan spelen. Hierbij zal de opgedane ervaring met HFC zeker worden meegenomen.
Bent u bereid uit te zoeken bijvoorbeeld door onderzoek door accountants, welke Nederlandse bedrijven hierbij zijn betrokken en in hoeverre ze echt op de hoogte waren?
Als de resultaten van het vervolgonderzoek er aanleiding toe geven, zal ik bezien of en hoe een onderzoek naar de Nederlandse situatie vorm gegeven kan worden.
Is er al internationaal onderzoek beschikbaar naar de mate waarin bedrijven en wellicht ook overheden, in China en India, hier aan hebben verdiend? Zo ja, om hoeveel geld gaat het? Zo nee, bent u bereid stappen hiertoe te nemen?
Naast de onderzoeksvragen die de CDM Executive Board heeft voorgelegd aan de Methodology Panel, heeft deze Board aan het UNFCCC klimaatsecretariaat gevraagd nadere informatie te verschaffen over de kosten en baten rond deze projecten. Die informatie zal gelijk met de resultaten van het nadere onderzoek beschikbaar zijn.
Hongerstakers die in de isoleercel belanden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Is het waar dat het standaardprocedure is om opgesloten vreemdelingen die in hongerstaking gaan in een isoleercel te plaatsen?1 Zo ja, waarom? Zo nee, wat zijn dan de exacte regels en procedures?
Nee, het is geen standaardprocedure om ingesloten vreemdelingen die in hongerstaking gaan in een afzonderingscel te plaatsen.
De arts adviseert de directie tot overplaatsing naar een afzonderingscel met cameratoezicht of algemeen/penitentiair ziekenhuis indien hij dit medisch geïndiceerd acht. Bij voedselweigering kan dit laatste na ongeveer 4 weken noodzakelijk zijn. Indien het gaat om een vochtweigeraar plaatst de directie de vochtweigeraar na 24 uur in afzondering onder cameratoezicht.
Is het waar dat jaarlijks gemiddeld tien vreemdelingen per detentiecentrum in de isoleercel worden geplaatst wegens hongerstaking?1 Zijn hierover exacte cijfers beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
In de eerste helft van 2010 zijn ongeveer 10 vreemdelingen per detentie- of uitzetcentrum in afzondering geplaatst als gevolg van een honger- of honger- en dorststaking.
Plaatsing in de isoleercel, ook aangeduid als plaatsing in afzondering, kan opgelegd worden indien zich bepaalde omstandigheden voordoen, bijvoorbeeld in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting of ter bescherming van de betrokken gedetineerde. Bij het plaatsen in afzondering schakelt de inrichtingsarts zo nodig een psycholoog/psychiater en eventueel ook een vertrouwensarts in.
Bij afzondering vanwege een hongerstaking, adviseert de inrichtingsarts de directie over de gezondheidstoestand van de hongerstaker. In geval van psychopathologie wordt de plaatsing altijd afgestemd met gedragsdeskundigen. Op deze wijze wordt in individuele gevallen zorgvuldig omgegaan met de plaatsing in afzondering.
Hoe kan het dat zoveel mensen in de isoleercel worden geplaatst, terwijl bekend is dat isolatie leidt tot psychische en fysieke schade?
Zie antwoord vraag 2.
Is het naar uw mening strikt noodzakelijk om iedere hongerstaker in een isoleercel te plaatsen? Zo ja, waarom?
Nee, zie verder het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van hoogleraar Van Kalmthout dat cameratoezicht niet alleen in een kale strafcel maar ook in een reguliere gemeubileerde cel met daglicht plaats zou kunnen vinden?
Bij cameratoezicht in de afzonderingscel is de camera zodanig aangebracht dat de observatie van de gehele cel mogelijk is. Hoewel cameratoezicht technisch mogelijk is in een gewone cel, staat meubilering observatie van de gehele cel in de weg.
Bent u bereid er voor te zorgen dat per individu zal worden beoordeeld of plaatsing in een isoleercel strikt noodzakelijk is? Hoe gaat u hier voor zorgen? Bent u bereid te zorgen voor alternatieven, zoals het mogelijk maken van cameratoezicht op de reguliere cel indien dit in het belang is van de veiligheid van de betreffende vreemdeling? Zo nee, waarom niet?
Het is reeds staand beleid dat per individu wordt beoordeeld of plaatsing in afzondering dan wel overplaatsing naar een algemeen/penitentiair ziekenhuis noodzakelijk is. De arts en directeur bepalen in overleg of en op welk moment dit gebeurt. Bij het antwoord op vraag 5 gaf ik aan dat volledig cameratoezicht in een reguliere cel niet mogelijk is.
Sponsoring van een voetbalcub door een thuiszorginstelling |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat Thuiszorg Groningen de eredivisieclub FC Groningen sponsort voor 80 000 euro?1
Van dit bericht heb ik kennis genomen.
Erkent u dat Thuiszorg Groningen gered is met staatsgeld, na het debacle met Meavita? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe oordeelt u over de besteding van deze 80 000 euro?
Thuiszorg Groningen (TZG) is opgericht om de continuïteit van zorg die in gevaar kwam door het faillissement van Meavita te garanderen voor het geval er geen andere partijen beschikbaar waren die de zorg wilden overnemen.
Ten behoeve van de continuïteit van zorg is door de NZa vervolgens steun verleend aan het nieuw opgerichte Thuiszorg Groningen om sanering en afvloeiing van boventallig personeel volgens een met de vakbonden overeengekomen sociaal plan te financieren.
Tegen die achtergrond wekt de besteding van 80 000 euro aan sportsponsoring in dit geval bevreemding. Dit bedrag is overigens volgens de instelling zelf niet afkomstig uit de verleende steun maar uit het marketingbudget van TZG. Daarom ga ik er dan ook van uit dat de zorgverlening als zodanig niet in het geding komt.
Erkent u dat het onbegrijpelijk is voor de vele medewerkers die ontslag hebben gekregen bij Thuiszorg Groningen dat er nu een voetbalclub wordt gesponsord? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ontslag grijpt altijd diep in in het leven van betrokkenen. Tegelijkertijd zij opgemerkt dat de verleende steun het juist mogelijk gemaakt heeft om het ontslag op een ordentelijke manier en conform de CAO te laten plaatsvinden in plaats dat zij in het faillissement zouden zijn achtergebleven. De NZa monitort dat de steungelden worden gebruikt voor het beoogde doel (waaronder niet begrepen sportsponsoring). Thuiszorg Groningen verschaft de NZa hiertoe per kwartaal een door een accountant goedgekeurde verantwoording van de besteedde steun (zie ook vraag 4).
Dat bij deze medewerkers ook sprake is van bevreemding kan ik mij goed voorstellen.
Hoe oordeelt de Nederlandse Zorgautoriteit over deze sponsoring? Op welke wijze draagt dit bij aan de versterking van de organisatie?
De NZa informeert mij als volgt: «Gezien de concurrerende omgeving waarin aanbieders van thuiszorg wedijveren om de gunst van de consument, is naamsbekendheid en reclame maken van belang. In dit geval gaat het om een zorgorganisatie die net financiële steun vanuit de overheid heeft ontvangen. Overheidssteun is bedoeld om de continuïteit van zorg te borgen voor de consument als een instelling in financiële nood is. Het is een uiterst redmiddel.
Aan de steunverlening is door de NZa een aantal voorwaarden verbonden. De steunverlening is verleend voor bepaalde posten, zoals financiering van het sociaal plan. Na afloop van ieder kwartaal verstrekt Thuiszorg Groningen een financiële rapportage ten aanzien van de besteding van de steunverlening. De steun wordt uitgekeerd in drie stappen (ook wel tranches). Voor de uitkering van de tweede en derde tranche beoordeelt de NZa of het financieel management op orde is en het geld uit de eerste tranche goed terecht is gekomen. Afhankelijk daarvan wordt bepaald of die tweede (en derde) stap nodig is en zo ja of de hoogte moet worden bijgesteld.»
Is het zo dat de sponsoring een onderdeel is van positieve naamsbekendheid en daardoor de mogelijkheid om onderdelen van Thuiszorg Groningen af te stoten?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens Thuiszorg Groningen is de sponsoring bedoeld om de naamsbekendheid te vergroten en te laten zien dat Thuiszorg Groningen weer meetelt. Van enige relatie met de mogelijkheid om onderdelen af te stoten is geen sprake.
Bent u voorts op de hoogte van het feit dat het Albert Schweizerziekenhuis in Dordrecht shirtsponsor is van de topklassevereniging BVV Barendrecht?3
Ik heb het betreffende bericht gelezen.
Welk bedrag geeft het ziekenhuis gedurende de tweejarige overeenkomst uit aan deze voetbalclub? Gaat het hier om geld dat bedoeld is voor zorg?
De overeenkomst houdt in dat het ziekenhuis gedurende twee jaar 10 000 euro per jaar betaalt. Het gaat hierbij om geld dat afkomstig is uit de begrotingspost voor voorlichting en communicatie, een post die vrijwel elk ziekenhuis heeft.
Is u bekend dat het ziekenhuis sponsort om aan naamsbekendheid te doen? Wat is uw oordeel hierover? Kunt u uw antwoord toelichten?
De sponsoring vindt inderdaad plaats om de naamsbekendheid van het ziekenhuis te vergroten. Mij dunkt dat naamsbekendheid vooral moet voortvloeien uit de kwaliteit van de geleverde zorg, sponsoring kan in aanvullende zin de naamsbekendheid verbeteren.
Vindt u het aanvaardbaar dat een ziekenhuis op deze manier zorggeld uitgeeft terwijl er 1,4 miljard op zorg wordt bezuinigd omdat de zorgkosten de pan uit zouden rijzen?
Het ziekenhuis heeft de mogelijkheid om dergelijke uitgaven te doen. Het moet zelf afwegen of een dergelijke uitgave verantwoord is.
Hoe oordeelt u over het feit, los van bovenstaande zorginstellingen, dat zorginstellingen het betaald voetbal sponsoren? Vindt u dat een gewenste ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sponsoring is een algemeen maatschappelijk verschijnsel waarvan, mits goed toegepast, de effectiviteit in principe niet ter discussie staat. Dat kan dus ook voor een zorginstelling gelden. Zoals aangegeven dient evenwel de kwaliteit van de geleverde zorg het belangrijkste «unique selling point» te zijn. .
Is bekend hoeveel meer zorginstellingen betaald voetbal sponsoren, dan wel aan sponsoring doen op andere wijze? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken? Zo ja, kunt een overzicht sturen naar de Kamer van de sponsoractiviteiten van zorginstellingen?
Mij is niet bekend hoeveel zorginstellingen betaald voetbal sponsoren. Ik zie ook geen aanleiding een dergelijk onderzoek te starten omdat ik aanneem dat de commotie rond deze twee casussen er voor zal zorgen dat instellingsbesturen zich er extra van bewust zullen worden dat het nodig is steeds de afweging te maken of een dergelijke uitgave verantwoord is.
Zorginstellingen en betaald voetbal organisaties kunnen zinvol samenwerken, bijv. in het kader van wijkaanpak of bevordering van gezonde leefstijl. De afweging om een dergelijke samenwerking aan te gaan en welke vorm die dan zou kunnen krijgen wil ik echter nadrukkelijk bij de instellingsbesturen laten.
Bent u bereid een einde te maken aan sponsoring door zorginstellingen, wetende dat al het zorggeld besteed dient te worden aan zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 11.
Aanstaande voorstellen van eurocommissaris Lewandowski voor de invoering van Europese belastingen |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat de Europese Commissie van plan is de invoering van Europese belastingen door te zetten, zoals blijkt uit suggesties van eurocommissaris Lewandoski?1
De Europese Commissie heeft nog geen officiële plannen gepresenteerd die in de richting van een Europese belasting gaan. Dit najaar zal de Commissie naar verwachting een mededeling uitbrengen over de zogenaamde EU-begrotingsevaluatie, zoals gevraagd door de Europese Raad in december 2005. Hierin zal ook op het systeem van eigen middelen worden ingegaan. De status van de uitlatingen van de Eurocommissaris nu, is dus die van een bijdrage aan de discussie.
Deelt u de mening dat belastingheffing een soevereine bevoegdheid is van de lidstaten en dat de Europese Unie zich moet beperken tot belastingcoördinatie om belastingconcurrentie tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u kans om met gelijkgestemde lidstaten alsnog de Europese Commissie te bewegen af te zien van deze voorstellen?
Belastingheffing is een soevereine bevoegdheid van de lidstaten van de Europese Unie. Deze bevoegdheid is overigens wel ingeperkt door de verdragen, bijvoorbeeld op het gebied van coördinatie. De Europese Commissie heeft – binnen de grenzen van de verdragen – het recht tot initiatief. Lidstaten kunnen de Commissie dus niet laten afzien van het doen van bepaalde voorstellen.
Deelt u het oordeel dat invoering van Europese belastingen een Europese belastingdienst noodzakelijk zou maken, hetgeen vooral extra bureaucratische en administratieve lasten met zich mee zou brengen? Zo ja, bent u bereid dit praktische aspect bij de Europese Commissie en andere lidstaten voor het voetlicht te brengen om zo het hoge symbolische karakter van deze voorstellen te ontmaskeren?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u melden op welke wijze u hebt geprobeerd om de Europese Commissie te weerhouden van voorstellen voor Europese belastingen aangezien u bij het bespreken van de aangenomen motie-Van Bommel over sms-belasting2 stelde tegen Europese belastingen te zijn?
In april 2008 heeft Nederland in zijn reactie op de Commissieconsultatie aangaande de EU-begrotingsevaluatie gesteld dat het gebruik van het BNI-middel als enige financieringsbron voor de Europese begroting te prefereren valt. Zo dragen de sterkste schouders de zwaarste lasten (verticale billijkheid) en dragen lidstaten met relatief dezelfde welvaart hetzelfde af aan Europa (horizontale billijkheid). In de onderhavige Nederlandse stellingname wordt derhalve gesteld dat de invoering van een Eurotax voor Nederland geen optie is. Dit Nederlandse standpunt is onverminderd van kracht en wordt in alle relevante gremia in Brussel uitgedragen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er ook in de toekomst voorstellen van de Europese Commissie tot de invoering van Europese belastingen blijven komen?
Zie antwoord vraag 4.