Het bericht 'Klinieken willen tbs'er sneller met verlof sturen' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Klinieken willen tbs’er sneller met verlof sturen»?1
Ja.
Is het waar dat er een notitie ligt van twaalf tbs-instellingen, waaruit blijkt dat zij hun patiënten veel eerder, namelijk al na achttien maanden, met verlof te sturen en na twee en een half jaar met onbegeleid verlof ?
Op 8 september 2010 hebben de gezamenlijke forensisch psychiatrische centra (fpc’s) mij hun inhoudelijke visie op de forensisch zorg aangeboden. De fpc’s stellen hierin onder meer dat zij de tbs-behandeling transparanter willen maken door gebruik te maken van forensische prognoses en een doorlopende toetsing daarvan. Zij beogen hiermee de behandeling niet langer te laten duren dan noodzakelijk, de middelen efficiënter te besteden en de resultaten beter te verantwoorden. De fpc’s stellen voor om richtlijnen te hanteren bij verlofverlening: een eerste aanvraag voor (beveiligd) begeleid verlof tot 12 maanden na aanvang van de tbs, voor onbegeleid verlof binnen 30 maanden en binnen 54 maanden een aanvraag voor transmuraal verlof; de concrete beslissing dient echter onverminderd op een individuele beoordeling te blijven berusten.
Hoe beoordeelt u deze plannen van de tbs-instellingen?
Dat de fpc’s de behandeling transparanter en efficiënter willen maken, vind ik nastrevenswaardig. Het is aan het hoofd van de inrichting om te bepalen wanneer voor wie welk soort verlof wordt aangevraagd. Of en wanneer een tbs-gestelde daadwerkelijk een verlofmachtiging krijgt, bepaalt de Minister van Justitie, nadat hij hierover door het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing is geadviseerd.
Klopt het dat een reden voor al deze nieuwe plannen onder andere zou zijn dat veel verdachten weigeren mee te werken aan behandelingen in tbs-klinieken? Klopt het dat in 2009 er slechts zeventig weigeraarswaren?2 Deelt u de mening dat dit slechts een poging is het failliete systeem van tbs weer nieuw leven in te blazen? Zo nee, waarom niet?
De fpc’s beogen met deze plannen de uitvoering van de tbs-maatregel en het systeem van de forensische zorg te verbeteren. De voorstellen ten aanzien van het verloftraject zijn slechts één onderdeel daarvan. Het aantal geregistreerde weigerachtige observandi in het Pieter Baan Centrum (PBC) fluctueert door de jaren heen, en is de laatste jaren iets toegenomen. Van 64 in 2005 tot 109 in 2008 en in 2009 een lichte daling: 95 weigeraars. Overigens wordt niet aan iedere verdachte die een pro justitia-onderzoek ondergaat, een tbs opgelegd. Vice versa geldt, naar mag worden aangenomen, dat niet aan iedere weigeraar een tbs zou zijn opgelegd als hij had meegewerkt.
Personen die een tbs hebben ondergaan laten gunstige recidivecijfers zien. Uit de nieuwste recidivemeting die binnenkort door het WODC wordt gepubliceerd blijkt dat de algemene recidive binnen twee jaar van tbs-gestelden 21.4 procent bedraagt. Dit is meer dan twee keer zo laag als de algemene recidive van ex-gedetineerden (50.4 procent). De cijfers tonen aan dat van een faillissement van het tbs-systeem zeker geen sprake is.
Herinnert u zich uw antwoord op Kamervragen3 waarin u stelt dat het voor de meeste tbs-gestelden goed mogelijk is om na twee jaar behandeling een eerste keer met begeleid verlof te gaan? Wat is er de reden van dat het verlof binnen een paar maanden opeens zes maanden eerder kan plaatsvinden?
Verlofverlening wordt per individu afgewogen. Zie overigens het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het een schande is jegens de slachtoffers van tbs’ers of hun nabestaanden, dat een tbs’er na zo’n korte periode alweer lekker met verlof kan? Zo nee, waarom niet?
In zijn vonnis brengt de rechter ook de mate van vergelding van het aangedane leed tot uitdrukking. Hij kan daarbij een gevangenisstraf opleggen. Hij kan daarnaast bevelen dat na de detentie een tbs-behandeling ten uitvoer wordt gelegd. Dit is geen straf maar een maatregel. Het merendeel van de personen dat een tbs maatregel opgelegd krijgt, krijgt ook gevangenisstraf opgelegd, in 2009 84%.
De tbs-behandeling is nodig om de veroordeelde zonder onaanvaardbaar recidivegevaar terug te brengen in de samenleving. Verlof in de tbs is geen onderbreking van de behandeling maar een onderdeel van de behandeling, die gericht is op resocialisatie. Zonder verlof is terugkeer in de samenleving niet mogelijk. De tbs-gestelde moet immers kunnen aantonen dat hij met toenemende vrijheden kan omgaan, zonder zich schuldig te maken aan strafbare feiten.
Hoe beoordeelt u de risico’s van een onbegeleid verlof al na twee en een half jaar? Deelt u de mening dat de beveiliging van de samenleving voorop moet staan en dat de beveiliging van de samenleving veel beter gediend is met afschaffing van de tbs en het opleggen van hoge straffen aan misdadigers? Zo nee, waarom niet?
Verlof wordt gefaseerd en gecontroleerd opgebouwd en onder meer gebaseerd op gestandaardiseerde risicotaxatie en risicomanagement. Op die basis adviseert het Adviescollege Verloftoetsing tbs over een verlofaanvraag aan de Minister van Justitie, die een besluit neemt over het verlenen van een verlofmachtiging.
Voor het antwoord op het tweede deel van vraag 7 verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van eerdere schriftelijke vragen van het lid Helder (PVV) over het inkorten van het tbs-traject na terugloop van behandelingen (6 augustus 2010, Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2010, nr. 3024, Tweede Kamer).
Het bericht dat Turken en Marokkanen tijdens een gratis haarknipbeurt uitleg krijgen over een aanvullende bijstandsuitkering |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat allochtonen tijdens een gratis knipbeurt uitleg krijgen in hun eigen taal over uitkeringen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?1
Ja.
Deelt u de mening dat allochtonen met een onvolledige AOW zich verplicht moeten inkopen om in aanmerking te komen voor een volledige AOW? Zo nee, waarom geldt dit wel voor autochtone Nederlanders?
In de verplichte verzekering voor de AOW ligt de solidariteit van de AOW besloten. Het gaat hier om de solidariteit tussen personen die op eigen kracht een pensioen kunnen opbouwen en zij die dat niet kunnen. De toegang tot deze solidariteit is beperkt tot personen die in Nederland wonen of in Nederland werken en hier loonbelasting betalen. Door de verplichte verzekering bouwen deze personen een pensioen op, ongeacht het inkomen dat men heeft.
De mogelijkheid tot inkoop in de AOW is vrijwillig voor iedereen. Het gaat te ver wanneer de Nederlandse overheid personen zou verplichten pensioenrechten in te kopen over de periode dat men nog geen deel uitmaakte van de Nederlandse samenleving.
Inkoop in de AOW is ook niet voor iedereen van toegevoegde waarde. Het kan bijvoorbeeld zijn dat men over de periode voordat men in Nederland kwam al pensioen heeft opgebouwd in het herkomstland. In 2009 waren er 490 243 personen met een gekort AOW-pensioen, echter slechts 31 500 huishoudens maakten gebruik van de AIO (SVB jaarverslag 2009). In de meeste gevallen heeft men dus voldoende ander inkomen om een eventueel AOW-gat te dichten. Ook vertrekt men in veel gevallen na pensionering naar het buitenland, zodat een beroep op de AIO uitblijft.
Vrijwillige inkoop van AOW past ook bij de eigen verantwoordelijkheid die mensen hebben voor hun pensioen. De burger kan zelf het beste de afweging maken of de inkoop AOW voor hen nuttig is.
Waarom worden Turken en Marokkanen in hun eigen taal geïnstrueerd en wordt niet vastgehouden aan het Nederlands? Deelt u de mening dat dit niet bevorderlijk is voor de noodzaak om Nederlands te leren en het integratieproces?
Uitgangspunt is dat in ons land in het Nederlands wordt gecommuniceerd. Het Kabinet ondersteunt nieuwe Nederlanders daarbij door te investeren in inburgering zodat mensen zelfstandig kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. In situaties waarin het niet goed mogelijk is om in het Nederlands te communiceren, en communicatie van vitaal belang is, moet gezocht worden naar andere, adequate en soms tijdelijke oplossingen.
In het geval van de AIO-regeling zijn maatregelen nodig om niet-gebruik tegen te gaan.
Uit onderzoek van de SVB in 2008 bleek, dat het potentiële niet-gebruik van de toenmalige WWB65+-regeling op 34% lag. Tijdens het algemeen overleg van 5 november 2008 bleek er een groot draagvlak in de Tweede Kamer te bestaan voor het bestrijden van het niet-gebruik van de AIO door de uitvoering van de AIO volledig bij de SVB te beleggen. Dit algemeen overleg heeft het startpunt gevormd voor deze maatregel. De SVB blijkt namelijk beter in staat deze moeilijk bereikbare doelgroep op hun AIO-recht te wijzen. De kappersactie is in het kader van het verder bestrijden van ongewenst niet-gebruik opgezet.
Het betreft met name een specifieke doelgroep van ouderen (65 jaar en ouder) met een migratie-verleden waarvoor de AIO relevant is. Bij deze ouderen is de beheersing van de Nederlandse taal niet vanzelfsprekend. Om een ordentelijke voorlichting voor deze specifieke doelgroep mogelijk te maken zijn tweetalige (Nederlands/Turks & Nederlandse/Marokkaanse) medewerkers van de SVB en informatie beschikbaar.Door deze werkwijze probeert de SVB een taalbarrière als reden voor het niet-gebruik van de AIO-regeling weg te nemen. Dit past bij het vertaalbeleid van de SVB, waarbij communicatie in principe plaatsvindt in het Nederlands maar waar nodig bij uitzondering van vertalingen gebruik wordt gemaakt
Waarom kunnen deze allochtonen gratis naar de kapper en moeten anderen hiervoor betalen?
Alle activiteiten gericht op het bestrijden van niet-gebruik zijn breed gericht op iedereen die een mogelijk recht heeft op een AIO-aanvulling. De doelgroep van de AIO omvat veel ouderen van niet-westerse herkomst, omdat deze ouderen door hun migratieverleden veelal te maken hebben met een onvolledige AOW en als gevolg daarvan vaker een beroep moeten doen op de AIO. De kappersactie speelt in op de verwachting dat een meer persoonlijke benadering voor deze doelgroep beter werkt en per saldo kosteneffectiever kan zijn dan algemene massamediale informatievoorziening via een website of radiospots. Dat neemt niet weg dat ook autochtone Nederlanders van 64 jaar of ouder die in aanmerking zouden kunnen komen voor de AIO gebruik kunnen maken van een gratis knipbeurt. Om de effectiviteit van communicatie activiteiten over de AIO zo groot mogelijk te maken, is het goed om specifieke acties in te zetten die gericht zijn op de groep mensen waarvan wordt verwacht dat zij in aanmerking kunnen komen voor deze regeling. De kosteneffectiviteit zal meegenomen worden in de evaluatie van de pilot.
Deelt u de mening dat deze discriminatie per direct moet stoppen en gaat u de SVB hier per direct op aanspreken?
Zie antwoord vraag 4.
Binnenlandse adoptie door lesbische ouderparen |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brief van 12 augustus 20081 waarin u aankondigt een wetsvoorstel op te stellen, waarin het mogelijk wordt gemaakt dat het moederschap van de duomoeder van rechtswege ontstaat als de duomoeders gehuwd zijn en zij gebruik hebben gemaakt van een donor in de zin van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting? Is het waar dat de wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen die dit mogelijk moet maken, nog niet van kracht is?
Ja. Het voorontwerp tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie, is het afgelopen voorjaar ter consultatie voorgelegd. In dit voorontwerp wordt onder meer voorgesteld dat het moederschap van de duomoeder van rechtswege ontstaat als de duomoeder is gehuwd met de moeder van het kind en duidelijk is dat de biologische vader van het kind geen rol zal spelen in zijn verzorging en opvoeding; in alle andere gevallen kan de duomoeder het kind erkennen.
Bent u bekend met de kosten van de juridische procedure van de adoptie van een kind geboren binnen een lesbisch huwelijk? Zo ja, deelt u de mening dat deze kosten zeer hoog zijn?
Op dit moment dienen lesbische ouderparen een verzoek tot adoptie door de duomoeder in te dienen bij de rechtbank. De kosten van indiening en behandeling van een verzoekschrift in geval van nationale adoptie zijn vergelijkbaar met de kosten die in andere procedure met betrekking tot de afstamming van kinderen moeten worden gemaakt, zoals gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, vervangende toestemming voor erkenning, ontkenning van het vaderschap en vernietiging van een erkenning. Graag verwijs ik terzake naar Kamerstukken II, 2009/10, 32 446, nr. 3, p. 2. Eventueel is sprake van verlaagde griffiekosten en kunnen ouderparen gebruik maken van van overheidswege gefinancierde rechtsbijstand.
In het voorontwerp tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie, wordt voorgesteld het ouderschap van de duomoeder te regelen via de band van het afstammingsrecht, waardoor een gerechtelijke procedure voor adoptie door de duomoeder niet meer nodig is. Een tegemoetkoming als bedoeld in de Wobka, is dan niet meer opportuun.
De tegemoetkoming ingevolge de Wobka die wordt voorgesteld (Kamerstukken II 32 446), betreft de situatie van een interlandelijke adoptie, ongeacht of het gaat om paren van hetzelfde of van ongelijk geslacht.
Bent u op de hoogte van het feit dat de aftrekmogelijkheid van buitengewone uitgaven voor de kosten wegens adoptie per 1 januari 2009 is vervangen door een tegemoetkoming voor de kosten van adoptie, die alleen betrekking heeft op inter-landelijke adopties? Is het waar dat lesbische ouderparen hier niet voor in aanmerking komen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gezien de rechtsongelijkheid die hier ontstaat, lesbische ouderparen tegemoet moeten worden gekomen in de kosten? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat lesbische ouderparen niet in aanmerking komen voor adoptieverlof, terwijl ze een adoptieprocedure moeten doorlopen met alle kosten en consequenties van dien en zij ook geen gebruik kunnen maken van het vaderschapsverlof? Zo ja, wat vindt u hiervan?
In de vragen wordt gesproken over lesbische ouderparen die geen adoptieverlof (ex. art. 3:2 Wet arbeid en zorg) en geen «vaderschapsverlof» zouden hebben. De Wet Arbeid en Zorg kent geen vaderschapsverlof. Ik neem aan dat hiermee wordt gedoeld op het kraamverlof ex artikel 4:2 Wet Arbeid en Zorg.
De biologische moeder van een kind heeft – als zij werknemer is- recht op zwangerschaps – en bevallingsverlof in verband met de bevalling.
De partner van de bevallen werkneemster heeft – als hij of zij werknemer is – in verband met de bevalling van de partner recht op calamiteiten- en ander kortdurend verzuimverlof ex artikel 4:1 Wet arbeid en zorg en vervolgens op kraamverlof ex. art. 4:2 Wet arbeid en zorg. Het geslacht van de partner is hierbij niet van belang. Ook vrouwelijke partners hebben dus recht op kraamverlof, mits zij voldoen aan de in art. 4:2 Wet arbeid en Zorg geformuleerde eis dat er sprake moet zijn van huwelijk, geregistreerd partnerschap of ongehuwd samenwonen.
Als een partner het kind/de kinderen van zijn of haar partner wil adopteren, heeft hij of zij geen recht op adoptieverlof. Artikel 3:2 Wet arbeid en zorg bepaalt namelijk dat een werknemer recht heeft op adoptieverlof wanneer hij/zij «een kind feitelijk opneemt ter adoptie». Het adoptieverlof is immers bedoeld voor gewenning van het kind in het nieuwe gezin. Een partner die het kind van de partner wil adopteren of adoptie wenst van het kind dat uit haar partner wordt geboren neemt feitelijk geen kind op in het gezin ter adoptie en heeft dus geen recht op adoptieverlof.
Ook een partner die bij een moeder of vader met kinderen gaat wonen en die deze kinderen wil adopteren, neemt feitelijk geen kind(eren) op ter adoptie en heeft dus geen recht op adoptieverlof. Het geslacht van de partner is hierbij niet van belang.
De partner heeft ten aanzien van kinderen van zijn of haar partner wel recht op ouderschapsverlof ex. artikel 6:1 e.v. Wet arbeid en zorg indien dit kind/deze kinderen nog geen 8 jaar zijn en – ongeacht de leeftijd van het kind/de kinderen – zo nodig recht op kort- en langdurend zorgverlof (ex. art. 5:1 e.v. resp. 5:9 e.v. Wet arbeid en zorg). Ook hier geldt dat het geslacht van de partner niet van belang is.
Deelt u de mening dat lesbische ouderparen, zolang zij niet dezelfde rechten hebben als heteroparen, recht moeten krijgen op adoptieverlof of vaderschapsverlof? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat lesbische ouderparen ongelijk behandeld worden, gezien het feit dat zij wel de plicht hebben om een adoptieprocedure te doorlopen maar geen aanspraak maken op de rechten die daar bij horen? Zo ja, kunt u de Kamer laten weten wanneer u deze rechtsongelijkheid ongedaan gaat maken en of u dit ook gaat doen met terugwerkende kracht?
Zoals hiervoor aangegeven is het geslacht van de partner niet van belang bij de vaststelling van het recht op adoptieverlof en kraamverlof. Ik deel derhalve niet de mening dat lesbische ouderparen in dit opzicht ongelijk behandeld worden ten opzichte van heteroparen.
Cursussen waarbij burgers leren om te gaan met hangjongeren |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel »Cursus omgaan met hangjeugd», waarin staat vermeld dat er gratis cursussen van start gaan waarbij burgers leren om te gaan met hangjongeren?1
Naar ik heb begrepen biedt stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam deze cursussen of workshops aan sinds 2008. Het staat de gemeente Amsterdam vrij om zelf locatiespecifieke keuzes te maken in haar totale aanpak van overlastgevende jongeren zoals de keuze om zich naast de aanpak van de jeugd zelf ook te richten op bewoners.
Deelt u de mening dat hier sprake is van de omgekeerde wereld, waarbij niet de hangjongeren zelf, maar de gewone burger zich moet aanpassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u niet dat de hangjongeren die overlast veroorzaken moeten worden aangepakt, in plaats van de burger op cursus te sturen waar deze leert om de «juiste» vraag te stellen aan de in hun portiek urinerende hangjongere? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dit dan niet?
Zie antwoord vraag 1.
Op basis waarvan kunt u aantonen dat vragen als «zo de nood was hoog» of «zo had je haast» een effect zullen hebben op het gedrag van hangjongeren?
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet zo dat de overheid hiermee het signaal afgeeft dat de hangjongeren hun gang kunnen gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt de problematiek hierdoor niet verergerd in plaats van verminderd omdat de hangjongeren zien dat overlastgevend gedrag loont?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten of eerdere soortgelijke danwel dezelfde cursussen positief effect hebben gehad op het gedrag van hangjongeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de effecten van voorgaande cursussen uiteenzetten en, indien mogelijk, wat deze effecten zijn op de kortere en langere termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook niet dat deze cursussen eigenlijk niet gratis moeten zijn, maar uiteindelijk moeten worden betaald door de belastingbetaler, terwijl de overlastveroorzakende hangjongeren vrijuit gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke bijdrage leveren hangjongeren aan het verbeteren van hun gedrag?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoeveel deze cursus zal kosten voor de gemeente? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om welk bedrag gaat dit?
Zie antwoord vraag 1.
Het optreden van de Verenigde Naties in Congo |
|
Martijn van Dam (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de toespraak van Atul Khare, Assistant Secretary General van de VN voor Vredesoperaties in de Verenigde Naties Veiligheidsraad van de VN over de systematische verkrachtingen in het oosten van Congo en het optreden van de vredesmacht van de VN ter plekke?1
Ja.
Deelt u de mening dat op basis van deze uitspraken geconcludeerd kan worden dat rebellengroepen massale en georganiseerde verkrachtingen in het gebied nu (weer) systematisch inzetten als oorlogswapen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op uw vragen van 25 augustus 2010 (DAF-630/10) komt verkrachting helaas veelvuldig voor in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC). Gewapende groepen gebruiken seksueel geweld om de lokale bevolking te terroriseren en gemeenschappen te ontwrichten. De schaal en het schijnbaar weloverwogen karakter van de verkrachtingen eind juli en begin augustus in het Walikale district in de provincie noord Kivu zijn uitzonderlijk.
Wat vindt u van de oproep van Khare om sancties in te stellen tegen rebellenleiders indien een commandolijn kan worden aangetoond? Zijn in dat geval sancties (ervan uitgaande dat daarmee beperkingen aan de financiële en bewegingsvrijheid van betrokkenen worden bedoeld) niet een veel te lichte reactie op de begane misdaden?
De personen die verantwoordelijk zijn voor misdaden tegen de bevolking, en voor de gebeurtenissen in het district Walikale in het bijzonder, dienen te worden vervolgd. Dat geldt zowel voor diegenen die deze misdaden hebben begaan als voor de leiders die daar mogelijk opdracht toe hebben gegeven. Het betreft rebellengroeperingen die strijden tegen de Congolese regering in een moeilijk toegankelijk gebied. Vervolging is dan ook geen eenvoudige zaak. Indien aanvullende gerichte sancties tegen de bewegingsvrijheid en financiën van het leiderschap van deze groeperingen kan helpen hen in het nauw te drijven, ben ik daar voorstander van. Overigens heeft de VN Veiligheidsraad al sancties ingesteld tegen gewapende groeperingen in de DRC, waaronder een wapenembargo, bevriezing van financiële tegoeden en reisbeperkingen. Deze maatregelen zijn in november van vorig jaar verlengd (resolutie 1 896, d.d. 30 november 2009), waarbij de gewapende groepering Forces Démocratiques de Libération du Rwanda (FDLR), die verantwoordelijk wordt gehouden voor de verkrachtingen in het district Walikale, met name wordt genoemd.
Deelt u de mening dat de aanwijzingen die daarvoor bestaan, voldoende reden vormen om het Internationaal Strafhof te vragen de zaak te onderzoeken, en, indien de bedoelde commandolijn kan worden vastgesteld, vervolging in te stellen tegen de leiders van de Forces Democratiques de Liberation du Rwanda of de betrokken Mai Mai-milities?
Op verzoek van de Congolese regering is de Aanklager van het Internationaal Strafhof al in 2004 een onderzoek begonnen naar misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en genocide op het territorium van de DRC sinds de inwerkingtreding van het Statuut van Rome op 1 juli 2002. De eerste twee strafzaken in dit kader zijn inmiddels aangevangen. Thomas Lubanga, voormalig commandant van de Union of Congolese Patriots, is aangeklaagd wegens oorlogsmisdrijven, waaronder het ronselen van kindsoldaten. Germain Katanga en Ngudjolo Chui, commandanten van respectievelijk de Patriotic Resistance Force in Ituri en het National Integrationist Front, zijn aangeklaagd wegens oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Tegen Bosco Ntaganda, commandant van het Congrès national pour la défense du peuple is een aanhoudingsbevel uitgevaardigd. Hij is nog voortvluchtig.
De recente gebeurtenissen in Walikale district vallen onder het mandaat van de Aanklager. Het is aan hem om te besluiten of hij uiteindelijk over voldoende bewijs beschikt om een zaak aanhangig te maken bij het Hof.
Deelt u de mening dat reeds nu al voldoende aanleiding is om sancties in te stellen tegen rebellenleiders omdat door rebellen die onder hun verantwoordelijkheid opereren grove mensenrechtenschendingen worden begaan?
Zie antwoord vraag 3.
Gaan de Verenigde Naties de gebeurtenissen verder onderzoeken, waaronder het feit dat de VN-troepen kennelijk tevoren gewaarschuwd waren en het feit dat ze daarop niet of te laat hebben gereageerd? Deelt u de mening dat zo’n verder onderzoek wenselijk is om lessen voor de toekomst te kunnen leren?
Onder leiding van het hoofd van het departement voor vredesoperaties, Assistent Secretaris-generaal Atul Khare, is de afgelopen weken onderzoek gedaan naar de respons van MONUSCO op de gebeurtenissen in Walikale. In zijn verslaglegging aan de Veiligheidsraad van 7 september jl. gaf Khare ruiterlijk toe dat de VN tekort zijn geschoten bij de bescherming van de burgers in het gebied. Gebaseerd op zijn onderzoek heeft hij een aantal lessen getrokken uit de gang van zaken en concrete voorstellen gedaan om het optreden van MONUSCO te verbeteren. Zo wordt een vernieuwde doctrine opgesteld om de blauwhelmen betere richtlijnen te geven bij het vergaren van informatie in kwetsbare gebieden en de manier waarop zij daar vervolg aan dienen te geven.
Concreet heeft MONUSCO 750 extra blauwhelmen in het gebied ingezet ter bescherming van de lokale bevolking en is het aantal patrouilles en helikoptervluchten aanzienlijk opgevoerd. Gedurende deze operatie zijn inmiddels 31 strijders van de FDLR aangehouden.
Was het u bekend dat de VN-troepen in het gebied op sommige plaatsen niet de beschikking hebben over communicatiemiddelen wegens gebrekkig bereik van radio of mobiele telefoons? Heeft het Departement voor Peacekeeping Operations van de Verenigde Naties over dit gebrek aan communicatiemiddelen eerder aan de bel getrokken, gelet op het feit dat de VN-vredesmacht de afgelopen tien jaar actief is geweest in Congo?
Over het algemeen beschikken de VN-troepen over voldoende communicatieapparatuur. MONUSCO opereert in een uitgestrekt gebied dat veelal geen dekking kent van mobiele telefonienetwerken. In sommige gebieden is ook radioverkeer soms beperkt mogelijk door het heuvelachtige terrein. Snelle communicatie met de lokale burgerbevolking is vaak moeilijk. MONUSCO versterkt nu in het getroffen gebied de early warning systemen. Zo worden onder andere communicatiemiddelen verstrekt aan dorpshoofden in afgelegen dorpen zodat zij in geval van nood MONUSCO kunnen waarschuwen. Ook zal het VN-radiostation «Okapi» worden ingezet om waar nodig boodschappen te verspreiden.
Met de gerichte inzet van dergelijke middelen kunnen in een specifiek kwetsbaar gebied de communicatie en mogelijkheden voor snelle interventie worden verbeterd. Het operatiegebied van MONUSCO is echter te groot om in het hele oosten van de DRC een dergelijke dekking te kunnen realiseren.
Betekent het feit dat het aantal avond- en nachtpatrouilles nu opgevoerd wordt, evenals de zogenaamde «random and spot-check patrols», dat deze in het verleden in onvoldoende mate werden uitgevoerd? Waarom was dat zo? Was de leiding van MONUC, of sinds kort Mission de l'Organisation des Nations Unies pour la Stabilisation en République démocratique du Congo (MONUSCO), nog niet doordrongen van de risico’s die de bevolking loopt in dit gebied?
De situatie in het oosten van de DRC is fluïde en de gewapende groeperingen in het gebied zijn mobiel. Gebieden die lang veilig zijn geweest, kunnen in korte tijd in de gevarenzone komen en omgekeerd. Assistent Secretaris-generaal Khare heeft in zijn verslag aan de Veiligheidsraad toegegeven dat de VN in dit geval hebben gefaald bij de bescherming van de burgers in het gebied. Uit de lessen die daaruit zijn getrokken ten aanzien van een verbeterde informatievergaring en respons mag blijken dat MONUSCO niet adequaat heeft gereageerd op de signalen die de missie had ontvangen over de kwetsbaarheid van het betreffende gebied.
Is het in de praktijk realistisch dat Khare de Congolese politie en het Congolese leger verantwoordelijk houdt voor de veiligheid van de Congolese burgers, terwijl in de afgelopen jaren Congolese militairen voor ongeveer in even sterke mate verantwoordelijk waren voor verkrachtingen als rebellen? Is het in werkelijkheid niet zo dat de Congolese overheid op dit moment die formele verantwoordelijkheid voor de veiligheid van haar eigen burgers niet kan (of wil) nemen wegens de slechte organisatie en discipline van leger en politie?
De DRC is een soeverein land en de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de burgerbevolking ligt bij de Congolese regering. Het Congolese leger en de politie zijn onvoldoende op deze taak berekend. In het mandaat van MONUSCO (resolutie 1925, d.d. 28 mei 2010) is de VN-vredesmacht opgedragen om de Congolese regering bij te staan bij het versterken van het veiligheidsapparaat en het consolideren van de autoriteit van de staat. Ook de Europese missies EUSEC en EUPOL en de, mede door Nederland gefinancierde International Security and Stabilisation Support Strategy dragen hieraan bij. Daarnaast heeft MONUSCO onder andere tot taak gekregen om de burgerbevolking te beschermen. MONUSCO heeft niet de capaciteit om in het uitgestrekte gebied de Congolese burgerbevolking overal en altijd te beschermen. Dit doet echter niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de Congolese regering. Hervorming en versterking van de Congolese veiligheidssector zijn dan ook de enige duurzame oplossing voor het geweld in de DRC. Hierbij wordt wel degelijk vooruitgang geboekt maar dit is een proces van lange adem.
Deelt u de mening dat met de genomen maatregelen MONUSCO beter in staat zal zijn de Congolese burgers te beschermen, zoals het mandaat de troepenmacht als opdracht meegeeft? Zo ja, waarom denkt u dat? Zo nee, wat zou er nog meer moeten gebeuren om MONUSCO daartoe beter in staat te stellen?
MONUSCO heeft de presentie in het getroffen gebied de afgelopen weken aanzienlijk uitgebreid. Met de aangekondigde maatregelen wordt daarnaast gewerkt aan een structurele verbetering van de wijze waarop de VN-soldaten inlichtingen verzamelen onder de lokale bevolking en hoe zij reageren bij signalen die op acuut gevaar duiden. Ik ben van mening dat deze maatregelen zullen bijdragen aan verbeterde bescherming van de burgerbevolking in het oosten van de DRC. MONUSCO beschikt echter niet over de mensen en middelen om de bevolking in heel het oosten van de DRC op elk moment te beschermen.
Het bericht dat een terminale patiënt geen zorg heeft gehad |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de verklaring van mevrouw E. uit Sint-Oedenrode dat haar echtgenoot geen terminale zorg heeft gehad?1
In een reactie heeft het betreffende zorgkantoor aangegeven dat er, voor zover zij hebben kunnen nagaan, geen AWBZ-gefinancierde zorg is geleverd aan deze cliënt. Vooral onduidelijkheid bij het zorgkantoor over de urgentie van de problematiek (zie antwoord2 is de oorzaak van het uitblijven van deze zorg. Dit vinden het zorgkantoor en ook ik zeer pijnlijk, zeker gelet op het feit dat uit navraag blijkt dat in deze regio wel voldoende capaciteit beschikbaar is om aan deze zorgvraag tegemoet te komen.
Erkent u dat ook mensen in hun laatste levensfase recht hebben op zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het uitgangspunt is dat mensen die zich in de laatste fase van hun leven bevinden, voor zover mogelijk en verantwoord, in hun eigen omgeving en in de kring van naasten en dierbaren moeten kunnen overlijden. Een CIZ-indicatie bepaalt de omvang van de zorg waarop men recht heeft. De indicatie voor palliatief-terminale zorg is bedoeld om iemand in zijn laatste levensfase die zorg te bieden die betrokkene en de directe omgeving zoveel mogelijk ontlast. Het accent van de zorg ligt op pijnbestrijding, behoud van kwaliteit van leven en begeleiding van die persoon en zijn naasten.
Op welke wijze heeft het zorgkantoor UVIT (Univé, VGZ, Iza en Trias) in deze regio zijn zorgplicht vervult? Kunt u uw oordeel geven en toelichten?
Op het moment dat zorgkantoor UVIT de indicatie van de betreffende cliënt heeft ontvangen is de cliënt direct schriftelijk ingelicht over de pgb-stop. Hierbij is de cliënt gevraagd aan te geven naar zijn voorkeur: het inzetten van overbruggingszorg in combinatie met plaatsing op de pgb-wachtlijst dan wel het inzetten van zorg in natura waarbij betrokkene afziet van plaatsing op de pgb-wachtlijst. De cliënt heeft hierop schriftelijk aangegeven dat zij zo snel mogelijk zorg in natura wilde ontvangen als overbrugging. Het zorgkantoor geeft echter aan dat uit de indicatie en de schriftelijke reactie van de cliënt de urgentie onvoldoende duidelijk was. Hierdoor is niet direct naar de cliënt gereageerd. Ik betreur het ten zeerste dat hierdoor een persoon in zijn laatste levensfase de benodigde en in principe ook beschikbare AWBZ-zorg is misgelopen.
Is het waar dat zorginstellingen mevrouw E. hebben laten weten dat voor haar man geen terminale zorg beschikbaar was via zorg in natura?1
Op basis van de informatie waarover ik beschik, kan ik dit niet vaststellen. Overigens een zorginstelling die zelf de zorg niet kan leveren behoort altijd de cliënt naar het bemiddelingsbureau van het betreffende zorgkantoor te verwijzen. Het zorgkantoor kan dan alsnog direct de adequate zorg organiseren. Deze verwijzing naar het zorgkantoor heeft niet plaatsgevonden.
Welke zorginstelling(en) betreft het en wat is uw inhoudelijke oordeel over het optreden van deze instelling(en)?
Mij is niet bekend welke zorginstelling(en) dit betreft.
Bent u van mening dat een zorgkantoor altijd bij een persoonsgebonden budgetaanvraag (pgb) moet bemiddelen naar zorg in natura? Zo nee, hoe duidt u de zorgplicht van het zorgkantoor? Zo ja, bent u bereid dit aan alle zorgkantoren op te leggen?
Ja en uit navraag bij de zorgkantoren blijken zij deze cliënten altijd te bemiddelen. Het opleggen van deze verplichting is dan ook niet aan de orde.
Is het waar dat de suggestie in de radio-uitzending niet op zichzelf staat en dat veel mensen niet de zorg krijgen waar zij recht op hebben en die zij hebben aangevraagd? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik u in mijn brief van 2 juli 2010 (kenmerk DLZ/SFI-U-2998149) heb gemeld, is de toegankelijkheid van de AWBZ over het algemeen goed. Dit geldt ook voor de zorg in crisissituaties, waar direct in te zetten palliatieve terminale zorg een onderdeel van uitmaakt. Zorgkantoren en zorgaanbieders in de regio hebben hierover afspraken gemaakt. Uit deze casus blijkt ook dat er geen sprake is van een tekort aan zorgaanbod in de regio. In de AWBZ blijft de wachtlijstproblematiek zich concentreren bij enkele duidelijke groepen. Het gaat nog steeds om dementerende ouderen, personen met een meervoudige complexe problematiek (zoals oudere verstandelijk gehandicapten met psychiatrische problematiek) en jeugdige licht verstandelijk gehandicapten met veelal aanvullende problematiek. Deze personen wachten op zorg met verblijf in een instelling en krijgen overbruggingszorg thuis. In de bovengenoemde brief staan de beleidsacties vermeld, die moeten bijdragen aan het verminderen van deze problematiek.
Overigens heb ik mijn brief van 13 september 2010 (kenmerk DLZ/SFI-U-30226672) naar aanleiding van signalen van onder meer Per Saldo aangegeven, dat personen in hun laatste levensfase de mogelijkheid behouden om voor een pgb te kiezen. Hoewel voldoende palliatieve zorg in natura beschikbaar is, ben ik van mening dat keuzevrijheid van deze cliënten in de laatste levensfase zeer belangrijk is. Daarnaast blijf ik alert op signalen om mogelijk schrijnende gevallen te voorkomen. Met betrokken partijen (Per Saldo, College voor Zorgverzekeringen, Zorgverzekeraars Nederland en enkele zorgkantoren) worden huidige (en nieuwe) signalen beoordeeld.
Hoeveel mensen hebben afgezien van zorg in natura als alternatief voor een aangevraagde pgb?
Van de cliënten die al een keuze hebben gemaakt om wel of niet in te gaan op het aanbod van het zorgkantoor, geeft circa 70% aan hiervan geen gebruik te willen maken. Dit blijkt uit de eerste gegevens van de zorgkantoren die door het College voor Zorgverzekeringen worden verzameld. Zoals al eerder toegezegd zal ik de Kamer eind september informeren over de stand van zaken wat betreft het handhaven van het pgb-subsidieplafond.
Bent u bereid te onderzoeken waarom mensen afzien van zorg in natura en een plaats op de wachtlijst pgb prefereren? Zo ja, wanneer kunt de Kamer informeren? Zo nee, waarom niet?
Dit onderzoek vindt momenteel plaats en zal naar verwachting begin november zijn afgerond.
Erkent u dat de pgb-stop bloot legt dat er situaties zijn waarin er geen alternatief is voor het pgb omdat de zorg niet in natura wordt geleverd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een belangrijke reden voor mensen om voor een pgb te kiezen is het behoud van eigen regie. Daarnaast kiezen ook personen voor een pgb, omdat zij vinden dat de aangeboden zorg in natura niet overeenkomt met hun wensen.
Mijn veronderstelling is dat niet zozeer de afwezigheid van deze zorg, maar de beoordeling dat de aangeboden zorg niet passend zou zijn op basis waarvan personen voor een pgb kiezen. Het reeds aangekondigde onderzoek (bij vraag 9) moet hierover meer duidelijkheid geven.
Daarnaast heb ik nog een tweede onderzoek uitgezet. Voor specifiek de groep jeugdigen met psychiatrische problematiek met een extramurale AWBZ-indicatie voor begeleiding bereiken mij signalen dat het zorgaanbod onvoldoende zou zijn. Via dit tweede onderzoek wordt dit getoetst. Naar verwachting is dit onderzoek eind november klaar.
Bent u bereid te onderzoeken welke belemmeringen er zijn voor pgb-aanbieders om ook zorg in natura te gaan leveren? Zo ja, bent u dan ook bereid oplossingen te zoeken voor de belemmeringen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn voor de pgb-aanbieders feitelijk geen belemmeringen om een toelating voor zorg in natura aan te vragen. Deze aanbieders kiezen niet voor zorg in natura, omdat zij opzien tegen de wederzijdse afhankelijkheidsrelatie met het zorgkantoor (o.a. het maken van productie-afspraken) en de transparantie en verantwoording die samenhangt met het aanbieden van zorg in natura (o.a. de jaarverantwoording). Dit zijn voor mij essentiële onderdelen van de zorg in natura. Ik zie dan geen reden om voor deze motieven een oplossing te zoeken.
Erkent u dat de pgb-stop bloot legt dat er meer wachtlijsten zijn dan zichtbaar was, omdat de wachtlijst kon worden «gecompenseerd» met een pgb? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen met grote urgentie beantwoorden en in ieder geval vóór het aangevraagde spoeddebat?3
Deze vragen zullen zo spoedig mogelijk worden beantwoord.
Het slopen van twee monumentale boerderijen op het landgoed De Horsten te Wassenaar |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Jan Peter Balkenende (minister-president , minister algemene zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Oranjes willen villa’s bouwen»?1
Ja.
Welke waarde hecht u aan het bewaren van dit soort monumentale boerderijen? Deelt u de mening dat historische boerderijen kenmerkend zijn voor het cultuurlandschap?
Het betreft hier een landgoed in particulier eigendom. Het volledige onderhoud van het landgoed, inclusief De Eikenhorst, wordt privé betaald, met uitzondering van de kosten voor beveiliging (zoals de behuizing van de DKDB, de Koninklijke Marechaussee en het hek om De Eikenhorst) die door het Rijk worden gedragen.
De eigenaar streeft ernaar, zo is door de RVD namens Hare Majesteit de Koningin meegedeeld, om De Horsten duurzaam als eenheid te laten bestaan als uniek landgoed, samen met de andere landgoederen in Duivenvoorde en Twickel. Daarvoor is een financieel gezondere exploitatie noodzakelijk. Op dit moment is er een aanzienlijk jaarlijks exploitatietekort.
De Stichting Horst & Voorde is een samenwerkingsverband van de landgoederen Twickel, Duivenvoorde en De Horsten. Gezamenlijk wordt gepoogd instandhouding van het groene gebied tussen Den Haag en Leiden te realiseren. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan de recreatieve mogelijkheden in het gebied.
Zoals eerder door de RVD meegedeeld, staan op het Wassenaarse deel van het landgoed, naast een aantal woningen, drie naoorlogse boerderijen. Eén hiervan is Raaphorst 4. Deze boerderij is nu als rendabel agrarisch bedrijf in gebruik. De andere twee boerderijen Eikenhorst 3 en Raaphorst 5 waren niet rendabel, staan al meerdere jaren leeg en verkeren in slechte staat. Zo is er houtworm geconstateerd en is er asbest aanwezig. Er is een aanvraag voor een sloopvergunning ingediend voor deze verouderde, agrarische bedrijfspanden. Degenen die eventueel nieuwe opstallen gaan bouwen, zijn zelf verantwoordelijk voor het ontwikkelen van voorstellen hiertoe en het aanvragen van de hiervoor benodigde vergunningen.
Het is aan de gemeente om een beslissing te nemen over de in de publiciteit aan de orde gekomen vergunningaanvragen met betrekking tot Eikenhorst 3 en Raaphorst 5. Alle binnen de gemeente Wassenaar hiervoor geldende procedures op dit punt worden uiteraard gevolgd.
Hoe beoordeelt u het slopen van deze boerderijen enkel en alleen voor de commerciële exploitatie van luxe villa’s?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat leden van het Koninklijk Huis, die een jaarlijkse toelage krijgen van de staat, dit geld aanwenden voor commerciële doeleinden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het Koninklijk Huis door zijn voorbeeldfunctie voor de samenleving het cultuurhistorisch platteland juist in tact moet laten?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat de bouw van de exclusieve villa’s gepaard met aantasting of vernietiging van reeds bestaande natuur? Zo ja, op welke wijze wordt dit gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Regulering van kansspelen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Nederlandse kansspelregulering aan de Europese maat»?1 Bent u op de hoogte van de «BankGiro Card» die met een begeleidend schrijven per post door de BankGiroLoterij op naam aan consumenten wordt verspreid?
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u zich vinden in de weergave en de interpretatie in het genoemde artikel van de jurisprudentie van het Hof van Justitie? Zo nee, op welke punten bent u een andere mening toegedaan?
De 25%-regel in de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken heeft betrekking op het percentage jongeren onder de 18 jaar dat tegelijkertijd aanwezig is op een plaats waar alcoholreclame gevoerd wordt. Het gaat dus in het onderhavige geval niet om hoeveel minderjarigen een bepaald sportveld bezoeken, maar het percentage minderjarigen dat op een bepaald moment op of rond een sportveld is. Er is mij geen onderzoek bekend naar overtredingen van de zelfregulering op of rond sportvelden. Ik kan dus bevestigen noch ontkennen dat de 25%-regel in dit soort situaties onvoldoende bescherming biedt. Ik verwacht echter dat de alcoholbranche en de sportbranche zich houden aan de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken.
Het logo «Geen 16? Geen druppel» staat voor het niet drinken van alcohol onder de 16 jaar. Ik juich het toe dat juist de alcoholindustrie de norm uitdraagt om onder de 16 jaar geen alcohol te nuttigen.
Zijn er bij u nog andere voor het Nederlandse kansspelbeleid relevante uitspraken van het Hof bekend? Zo ja, welke?
De alcoholsector moet zich aan zijn eigen code houden. Ik heb geen reden om aan te nemen dat ze dat niet doen (zie ook mijn antwoord op vraag2.
Deelt u de conclusie van de auteurs dat wanneer mocht blijken dat «het Nederlandse expansiebeleid de consument buitensporig stimuleert om deel te nemen aan kansspelen en dus eigenlijk hoofdzakelijk gericht is om gelden in te zamelen voor de financiering van allerhande sociale activiteiten», dat er dan geen sprake meer is van het voorkomen van gokverslaving? Zo ja, deelt u dan de mening dat daarmee de grondslag voor het weren van buitenlandse aanbieders van kansspelen kan komen te vervallen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen specifiek overleg met STIVA geweest over de naleving van de 25%-regel. Wel wordt regelmatig door VWS met de STIVA gesproken over de wijze waarop het bedrijfsleven maatschappelijk verantwoord ondernemen gestalte geeft. Dat overleg heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de slogan «Geen 16? Geen druppel».
Wat is uw mening over het in het artikel gestelde dat «de uitnodigende reclamespotjes en overdadige advertenties voor, bijvoorbeeld Holland Casino maar moeilijk te rijmen [zijn] met het uitgedragen beleid gericht op beperking»?
In 2010 zijn – afgezien van het onderhavige geval – 6 klachten behandeld door de Reclame Code Commissie m.b.t. overtreding van artikel 21 van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken. Hiervan hebben 5 zaken tot een aanbeveling geleid en één is afgewezen. Adverteerders trekken hieruit meestal zelf hun conclusies, zoals bijvoorbeeld Heineken, die eind 2009 een klacht heeft ontvangen over het sponsoren van een A-Jeugdvoetbaltoernooi met 25% of meer bezoekers onder de 18 jaar. Heineken heeft toen alleen op basis van die klacht, dus al vóór de uitspraak van de Reclame Code Commissie, zelf besloten om de co-sponsoring te beëindigen. Een sanctie toepassen is derhalve niet altijd nodig.
Op 12 november jongstleden heeft de Reclame Code Commissie ook een oordeel gegeven over de in Trouw van 28 september 2010 genoemde reclameborden langs de velden bij SV Kampong te Utrecht. Haar oordeel was dat de betreffende reclameborden in strijd zijn met het bepaalde in artikel 21 van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken. Zij beveelt de adverteerder aan om niet meer op dergelijke wijzen reclame te maken. Ook in dit geval heeft dat inmiddels geleid tot het weghalen van deze reclameborden.
Hoe beoordeelt u in het licht van het buitensporig stimuleren om deel te nemen aan kansspelen, de wijze waarop de BankGiroLoterij door middel van mailings consumenten op naam een BankGiro Card verstrekt en consumenten die niet op het aanbod ingaan zelfs bij herhaling een dergelijke card verstrekt? Deelt u de mening dat hier sprake is van het buitensporig stimuleren om deel te nemen aan een kansspel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Mijn voorkeur gaat uit naar zelfregulering. Wettelijke maatregelen zijn niet aan de orde.
Deelt u de mening dat door de woorden «gegarandeerde geldstorting», die de BankGiroLoterij bij herhaling in de mailings gebruikt, tenminste de indruk kan worden gewekt dat de BankGiro card in feite gratis geld oplevert zonder dat daar verplichtingen tegenover staan? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat, hoewel wet- en regelgeving daar geen aanleiding toe geven, in de praktijk het huidige kansspelbeleid een eerlijke marktwerking kan belemmeren terwijl het niet altijd bijdraagt aan het voorkomen van gokverslaving of criminaliteit? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Uitbuiting van Indiase textielarbeiders door C&A en H&M |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Indiase textielarbeidsters uitgebuit voor C&A en H&M» en «Gevangen tussen fabrieksmuren voor bruidsschat»?12
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat de betreffende Nederlandse kledingconcerns kleding afnemen van bedrijven die de textielwerksters een vierde van het Indiase minimumloon betalen en loon inhouden voor een bruidsschat?
Wat vindt u van de verschillende reacties van de kledingconcerns op de bevindingen, waaronder een ontkenning van de plaatsing van orders, en in achtnemende dat één van de betreffende kledingconcerns in september 2009 ook hongerlonen bleek uit te betalen aan arbeiders in Azië?3
Uit gesprekken met C&A en H&M is ons gebleken dat zij zich inzetten om goede arbeidsomstandigheden bij hun Indiase toeleveranciers te bewerkstelligen. Hierbij betrekken zij een brede groep belanghebbenden, waaronder lokale NGO’s, brancheorganisaties en de Indiase overheid.
C&A heeft aangegeven, in tegenstelling tot de indruk die in het genoemde artikel wordt gewekt, geen contractuele relatie met KPR Mills te hebben. Tot 2007 heeft C&A wel met KPR Mills samengewerkt, maar volgens C&A is deze relatie verbroken toen bleek dat KPR Mills onvoldoende medewerking wilde geven aan gezamenlijke verbetertrajecten van de arbeidsomstandigheden. Medio 2010 ontving C&A het verzoek van een Duitse tussenpersoon om het Indiase bedrijf Quantum Knits toe te voegen aan hun lijst van leveranciers. Bij nader onderzoek door C&A bleek Quantum Knits een dochter te zijn van KPR Mills. Daarop heeft C&A de tussenpersoon laten weten samenwerking met Quantum Knits niet goed te keuren. De tussenpersoon had echter alvast een technisch evaluatieproces in gang gezet en zogeheten «colour and size samples» aangevraagd. Deze monsters zijn geproduceerd in KPR Mills en de Volkskrant journalist heeft waarschijnlijk een voorbeeld hiervan gezien tijdens haar bezoek aan KPR Mills. Er is volgens C&A echter geen sprake geweest van een opdracht of order.
H&M heeft aangegeven in het verleden negatieve ervaringen met KPR Mills te hebben gehad en heeft naar aanleiding daarvan geen zakelijke relatie. Echter, medio 2010 heeft Quantum Knits, dochterbedrijf van KPR Mills, H&M benaderd en daarbij aangegeven te kunnen voldoen aan de gedragscode van H&M. Na controle bleek er volgens H&M geen reden te zijn om niet samen te werken met Quantum Knits en is een eerste testorder geplaatst. De artikelen over de slechte arbeidsomstandigheden in KPR Mills waren voor H&M een belangrijk signaal om een diepgaander onderzoek uit te voeren naar de mate waarin Quantum knits, als dochter van KPR Mills, zich aan de H&M gedragscode houdt en aan te dringen bij KPR Mills op gezamenlijke verbetertrajecten. H&M stuurde volgens eigen zeggen hierbij aan op breed gedragen initiatieven in dialoog met het management van KPR Mills, de werkneemsters en lokale NGOs. Het management van KPR Mills bleek echter niet bereid om voldoende informatie te delen en samen te werken, waardoor de vertrouwensrelatie tussen beide dermate werd aangetast dat beide kanten zich genoodzaakt zagen om de relatie op te zeggen.
Gegeven de relatie tussen KPR Mills en beide bedrijven en de gerapporteerde inspanningen, hebben laatstgenoemden naar onze mening met de nodige inzet getracht hun invloed bij de leverancier aan te wenden om de situatie te verbeteren. Daarnaast werken beide bedrijven aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden in de textielsector in zuid India. Voorbeelden hiervan zijn de structurele samenwerking van C&A met Terre des Hommes, de actieve rol van H&M in de Brands Ethical Working Group gericht op dialoog en acties om arbeidsomstandigheden te verbeteren, verschillende trainingprojecten en overleg met de Apparel Export Promotion Council over arbeidsomstandigheden in de Indiase textielindustrie.
Bent u bereid deze concerns aan te spreken op het nemen van hun verantwoordelijkheid en het daadwerkelijk voldoen aan de door hen zelf opgestelde voorwaarden? Wilt u aandringen bij deze concerns mogelijk andere orders die vervaardigd worden onder barre omstandigheden te annuleren? Zo nee, waarom niet?
Uit gesprekken met C&A en H&M en de brancheorganisaties in de textielbranche blijkt dat de sector zich bewust is van de verantwoordelijkheid in de handelsketen, het belang van transparantie en de noodzaak om waar mogelijk bij te dragen aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden bij de toeleveranciers. Zoals bijvoorbeeld blijkt uit de position paper van augustus 2010 van de brancheorganisaties Raad Nederlandse Detailhandel en Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Textiel en de recent gepubliceerde visie van MODINT op MVO en duurzaamheid . Tegelijkertijd geeft de sector aan dat de specifieke invulling van deze verantwoordelijkheid een continu verbeterproces is en dat garanties op het zich niet voordoen van onvolkomenheden in de keten niet kunnen worden gegeven. De afgelopen jaren zijn in de textielsector positieve ontwikkelingen op het terrein van MVO te zien, niet alleen ten aanzien van ambitieuze doelen maar ook ten aanzien van de inzet van vele bedrijven. Verbeterprocessen vragen tijd en inzet. Indien er geen uitzicht op verbetering is, zien bedrijven het stopzetten van de handelsrelatie met de betreffende bedrijven in India als een uiterste maatregel. De brancheorganisaties hebben aangegeven graag het reguliere contact met de overheid hierover voort te zetten en waar mogelijk samen te werken.
In dit kader vinden wij het raamwerk van de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven (John Ruggie) een goede referentie voor internationaal opererende bedrijven. Hij stelt dat bedrijven een verantwoordelijkheid hebben om de mensenrechten te respecteren en de risico’s in de handelsketen te onderzoeken en het bedrijfsproces zo in te richten dat deze risico’s verminderen. In dit licht heeft John Ruggie in zijn rapport van augustus 2010 aangegeven dat bedrijven meer invloed in de handelsketen hebben, indien zij samen met andere bedrijven invloed op de toeleverancier proberen uit te oefenen. Dit is een optie die de textielsector verder kan exploreren.
Hoe oordeelt u in het licht van deze zaak over de tot op heden bereikte initiatieven op gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de consument beter inzicht zou moeten hebben in de omstandigheden waaronder producten worden vervaardigd om zodoende af te kunnen wegen het product al dan niet aan te schaffen? Op welke wijze kan dit worden bevorderd?
Consumenten die productieomstandigheden willen meewegen in hun aankoopbesluit kunnen daar in de winkel naar vragen. Soms hebben winkels specifiek gelabelde kledinglijnen. De Nederlandse regering gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om verantwoorde consumentenproducten en betrouwbare consumenteninformatie aan te bieden. Transparantie over de MVO ambitie en verslaglegging over ketenverantwoordelijkheid zijn belangrijke middelen voor bedrijven om dit vertrouwen te krijgen en te behouden.
Op welke wijze spreekt u de Indiase autoriteiten aan op het aanpakken van uitbuiting van arbeiders door in hun land gevestigde bedrijven en op welke wijze kan Nederland dan wel de Europese Unie het bevorderen van de mensenrechten in India ondersteunen, specifiek die van meisjes en vrouwen? In hoeverre wordt de International Labour Organization betrokken bij het zoeken naar structurele oplossingen om hier kinderarbeid tegen te gaan?
De ambassade in New Delhi is actief op het terrein van de mensenrechten. Het bestrijden van kinderarbeid en het verbeteren van de positie van vrouwen zijn prioriteitsgebieden. Om zo veel mogelijk effect te sorteren werkt Nederland op deze terreinen nauw samen in EU-verband. De ambassade geeft uitvoering aan de EU-richtlijnen voor mensenrechtenverdedigers en draagt actief bij aan de jaarlijkse mensenrechtendialoog die de EU voert met India. Tijdens de meeste recente mensenrechtendialoog tussen India en de EU zijn onderwerpen als kinderarbeid en vrouwenrechten uitgebreid besproken. De ambassade heeft actief deelgenomen aan de voorbereiding van deze dialoog. De ambassade in New Delhi financiert kleinschalige mensenrechtenprojecten onder het Mensenrechtenfonds. Voorts neemt de ambassade deel aan seminars/conferenties over kinderarbeid/vrouwenrechten en wordt nauw contact onderhouden met Indiase NGO's en internationale actoren, waaronder de International Labour Organization. Voor wat betreft de betrokkenheid van deze organisatie bij de bestrijding van kinderarbeid in India kan worden opgemerkt dat IPEC, het kinderarbeidprogramma van de ILO sinds 1992 actief is in India. Nederland neemt actief deel aan vergaderingen van de ILO, waaronder die over kinderarbeid.
Het advies aan zwangere vrouwen over alcohol dat te vrijblijvend is |
|
Joël Voordewind (CU), Nine Kooiman |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van Nickie van der Wulp in opdracht van de Universiteit Maastricht en het Nederlands instituut voor alcoholbeleid Stap waaruit blijkt dat het advies aan zwangere vrouwen over dat alcoholgebruik te vrijblijvend is?1
Het was mij bekend dat er onderzoek werd gedaan naar de mate van voorlichting over alcoholgebruik door verloskundigen aan zwangere vrouwen. Tijdens de loop van het onderzoek heb ik mij laten informeren over de allereerste bevindingen. Ik vind het zorgelijk dat er vrijblijvend over alcoholgebruik wordt geadviseerd aan zwangere vrouwen.
Kan worden gesteld dat verloskundigen onvoldoende kennis hebben over het gebruik van alcohol en de gevolgen daarvan tijdens de zwangerschap? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat verloskundigen onvoldoende kennis hebben. Wel is in het onderzoek geconstateerd dat verloskundigen vrijblijvend adviseren als het om alcoholgebruik voor en tijdens de zwangerschap gaat.
Al tijdens de loop van dit onderzoek heb ik het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP) de opdracht gegeven om te onderzoeken hoe intermediairen zoals verloskundigen aan hun vakinformatie komen en hoe zij deze informatie gebruiken en verwerken. De uitkomsten van dit onderzoek zijn nog niet bekend.
Bent u het eens met de aanbeveling dat verloskundigen aan zwangeren de vraag moeten voorleggen hoeveel alcoholische dranken zij nuttigen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. Aan het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid heb ik de opdracht gegeven een speciale interventiekaart te ontwikkelen. Deze interventiekaart is een instrument dat tijdens het consult als leidraad zal dienen voor de verloskundige om de nulnorm inzake alcoholgebruik uit te dragen. De vraag hoeveel alcoholische dranken de zwangere nuttigt, zal ook zeker worden opgenomen in de interventiekaart.
Bent u het met de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) eens dat de nascholing van verloskundigen als het gaat om van alcoholconsumptie tijdens de zwangerschap verbeterd moet worden? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De KNOV inventariseert wat er nodig is aan bij- en nascholing, zorgt dat er nascholing komt en garandeert dat het van goede kwaliteit is. Ik laat het aan deze beroepsvereniging over om de nascholing van verloskundigen inzake voorlichting over alcoholgebruik tijdens de zwangerschap te verbeteren.
Bent u bereid, zoals ook de motie van de leden Voordewind en Leijten2 aangeeft, alcoholische dranken te labelen waarin gewezen wordt op de schadelijke effecten van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap, aangezien dit bijdraagt aan het vergroten van het bewustzijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 20 augustus 2009 heb aangegeven, kiest het kabinet vooralsnog niet voor waarschuwingsteksten (bijv. over alcohol en zwangerschap) op flessen alcoholhoudende drank. Wel heb ik in die brief duidelijk aangegeven dat als wetenschappelijk wordt aangetoond dat waarschuwingslabels op alcoholhoudende dranken elders effectief zijn, in die zin dat het daadwerkelijk tot gedragsverandering leidt, dit voor het kabinet aanleiding kan zijn om zijn standpunt te herzien.
De negatieve effecten van Indiaas OK-personeel |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zware belasting chirurgen door inzet Indiaas personeel?»1
Ja.
Is de berichtgeving waar dat culturele verschillen en taalachterstand voor de grootste problemen zorgen? Waren deze problemen niet op voorhand te voorzien?
Uit navraag blijkt dat ziekenhuizen niet erkennen dat culturele verschillen en taalachterstand voor grote problemen zorgen. Het inwerken van Indiase OK-assistenten vergt een grondige inwerkprocedure en daarmee tijd, maar dat was grotendeels op voorhand voorzien en wordt niet als een onoverkomelijk probleem ervaren.
Hoeveel kost de extra begeleiding van het personeel, zoals bijvoorbeeld in het Academisch Medisch Centrum Amsterdam dat het inwerktraject heeft verlengd van drie naar vijf maanden? Betreft het hier ook extra kosten van duur betaalde chirurgen, zoals het artikel suggereert?
Het AMC Amsterdam ervaart de extra begeleiding, voor zover noodzakelijk, niet als een kwestie van geld, maar van tijd. De bestaande vaste staf van OK-assistenten begeleidt hun Indiase collega’s gedurende een wat langere periode alvorens de Indiase OK-assistenten geheel zelfstandig hun werkzaamheden kunnen verrichten. Hierbij is volgens het AMC Amsterdam geen sprake van extra belasting voor chirurgen.
Hoeveel kosten moet het Universitair Medisch Centrum Groningen maken om het Indiaas personeel op een extra taalcursus te sturen? Nemen andere ziekenhuizen ook deze stap?
Ik heb geen inzicht in de specifieke bedrijfsvoeringskosten van individuele instellingen. Uit navraag blijkt dat het AMC Amsterdam de extra kosten voor taalcurssussen als gering ervaart. Het VU MC volstaat met het voorziene programma.
Is het Indiaas personeel ook na deze extra kosten nog steeds goedkoper dan Nederlands personeel? Zo ja, betekent dit niet dat deze mensen naar Nederlandse maatstaven schandalig onderbetaald worden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat ziekenhuizen Indiase ok-assistenten geen arbeidscontract aanbieden op basis van de gangbare regelgeving. Uit navraag blijkt dat ziekenhuizen de verplichte CAO volgen.
Kunt u, ondanks berichtgeving over andere hygiënestandaarden, garanderen dat de kwaliteit van zorg niet vermindert?
In de Kwaliteitswet zorginstellingen staat beschreven dat zorgaanbieders verplicht zijn om verantwoorde zorg te leveren. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de Raden van Bestuur van de ziekenhuizen om te zorgen dat er, ook in het geval dat er Indiaas OK-personeel wordt ingezet, verantwoorde zorg wordt geleverd. De IGZ ziet hierop toe.
Klopt de opsomming in het artikel, dat aan het einde van deze maanden 62 Indiase verpleegkundigen werkzaam zijn? Hoe verhoudt zich dat tot het door u eerder toegezegde overleg tussen veldpartijen om te voorkomen dat meer ziekenhuizen zich genoodzaakt zien specialistische verpleegkundigen te werven in ontwikkelingslanden buiten de Europese Unie?2
Voor zoverre mij bekend is, hebben momenteel 6 ziekenhuizen in totaal 61 Indiase ok-assistenten geworven. Dat betreur ik, aangezien India een land is met grote tekorten aan zorgpersoneel. In het licht van (dreigende) personeelstekorten in Nederland en ongewenste maatschappelijke gevolgen heeft de toenmalige minister van VWS Klink met de NVZ en de NFU afgesproken om een fonds op te zetten voor het opleiden van gespecialiseerd personeel in ziekenhuizen. Dit fonds zal in 2011 aanvangen. Ziekenhuizen die opleiden ontvangen vanuit dit fonds een vergoeding voor de gedane uitgaven. Momenteel ontvangen ziekenhuizen geen extra vergoeding als ze zelf opleiden. Het opzetten van het fonds betekent dat zelf opleiden meer rendabel wordt en het werven in landen buiten de Europese Unie veel minder aan de orde hoeft te zijn.
Bent u nu wel bereid deze neokoloniale praktijken van de ziekenhuizen te verbieden? Had u dit niet naar aanleiding van onze eerdere vragen al moeten doen?
Ik zie geen reden om het werven van Indiase ok-assistenten te verbieden. Ik acht de WHO-code voor het werven van zorgpersoneel in ontwikkelingslanden het juiste kader waarbinnen een dergelijke werving in Nederland ethisch verantwoord plaats kan vinden. In Nederland zijn zorginstellingen grotendeels private ondernemingen met een zelfstandige bevoegdheid om zorgpersoneel te werven. Bij de implementatie van de WHO-code is dan ook een belangrijke rol weggelegd voor werkgevers. In dit licht ben ik verheugd dat werkgeversorganisaties de totstandkoming van de WHO-code in mei jongstleden als een belangrijke ontwikkeling zien. Zij beraden zich op dit moment hoe de code kan worden gekoppeld aan bestaande instrumenten (de zorgbrede governance code en het keurmerk voor bemiddelingsbureaus van buitenlandse werknemers).
Overigens deel ik uw mening niet dat er bij het werven Indiase OK-assistenten door Nederlandse ziekenhuizen sprake is van neokoloniale praktijken.
Bent u bereid en in staat deze vragen, en onze eerdere vragen over dit onderwerp van 16 juni en 12 juli jl., vóór 15 september a.s. te beantwoorden?
Aangezien navraag bij de betreffende instellingen noodzakelijk was, heeft de voormalige minister van VWS Klink u tot zijn spijt laten weten dat hij uw vragen niet voor de gestelde datum van 15 september kon beantwoorden. Hij gaf daarbij tevens aan uw vragen van 16 juni en 5 juli jongstleden (2010Z09461 en 2010Z10526) wel binnen de gestelde termijn te hebben beantwoord3.
Strengere richtlijnen voor spermabanken |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat een neonazi zijn sperma heeft aangeboden bij verschillende spermabanken, onder de voorwaarde dat zijn zaad alleen zou worden gebruikt door blanke stellen?1
Ja.
Vindt u het juist dat twee spermabanken akkoord zijn gegaan met die eis? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Spermadonatie is bedoeld voor de totstandbrenging van een zwangerschap door middel van kunstmatige inseminatie en niet om een persoonlijke voorkeur voor een bevolkingssamenstelling te bewerkstelligen. Spermaklinieken moeten er daarom op toezien dat donoren om menslievende redenen hun sperma doneren. Dit volgt ook uit het advies van het Centraal Begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing (CBO) uit 1992.
Kunt u aangeven op welke wijze de richtlijnen van de spermabanken kunnen worden aangescherpt om dit soort praktijken te voorkomen?
Beroepsgroepen stellen in beginsel zelf richtlijnen op en passen deze indien nodig aan op veranderende omstandigheden. De Nederlandse spermabanken hebben zich verenigd in de Nederlands-Belgische Vereniging voor Kunstmatige Inseminatie (NBVKI). De NBVKI staat er welwillend tegenover om, gezamenlijk met de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), een richtlijn op te stellen die nadere invulling geeft aan het thans bestaande advies. Het doel hiervan is dat de spermabanken in de toekomst een meer uniform beleid hanteren voor wat betreft de eisen die een donor mag stellen. Ik sta achter dit initiatief.
Vindt u een dergelijke aanscherping van de richtlijnen op dit moment noodzakelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaan de aangescherpte richtlijnen gelden?
Zie mijn antwoord op vraag drie. Daarnaast speelt mee dat met de invoering van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting in 2004 de verantwoordelijkheid van de spermaklinieken is toegenomen. Zo is het sinds deze invoering voor kinderen vanaf 16 jaar in beginsel mogelijk om in contact te komen met de donor. Het is dan ook van belang dat de beroepsgroep afspraken maakt die deze verantwoordelijkheid reflecteren. Een richtlijn voor de procedures met betrekking tot donoren lijkt mij hiervoor een goede aanzet. Ik wacht dit initiatief van de beroepsgroep hiervoor af.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat de aangescherpte richtlijnen in de praktijk worden nageleefd?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de naleving van richtlijnen die door beroepsgroepen zijn vastgesteld. Dit zal voor eerdergenoemde richtlijn niet anders zijn.
Hte bericht dat dementeren in een verpleeghuis over een langere periode voedsel voorgeschoteld kregen dat (ver) over de datum was |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Oud voedsel voor demente bejaarde»?1
Ik betreur het zeer dat dit is gebeurd.
Deelt u de mening dat de reactie van het directielid in het artikel «We hebben protocollen maar die werden niet voldoende nageleefd» tekortschiet, dat veel betere zorg mag worden verlangd van dit verpleeghuis, en dat er maatregelen getroffen moeten worden, zoals een berisping van de medewerkers die (bij herhaling) voedsel bleven voorschotelen dat (ver) over de datum was?
Het bestuur van deze instelling is al enige tijd bezig om het probleem van te oud voedsel op te lossen. Medewerkers zijn geïnstrueerd alerter op te treden; er wordt nu extra aandacht besteed aan de controle van houdbaarheidsdata en het verwijderen van voedsel waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat de Inspectie deze gang van zaken onderzoekt? Zo ja, op welke termijn kunnen de resultaten van dit onderzoek worden verwacht?
Het onderzoek door de IGZ is in gang gezet in samenwerking met de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). De VWA heeft tijdens een recent bezoek geen overtredingen geconstateerd; de VWA zal ook nog een keer onaangekondigd de instelling bezoeken.
Bent u bereid dit verpleeghuis een aanwijzing te geven, of te bewerkstelligen dat hij onder verscherpt toezicht komt te staan, omdat het onacceptabel is dat dementerenden over een langere periode voedsel krijgen dat (ver) over de datum is en zelfs eieren uit 2009 terwijl hij er bij herhaling op gewezen is?
Op dit moment is er geen aanleiding om tot deze maatregelen over te gaan.
De groepsuitzetting naar Irak |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat op 8 september 2010 een groepsuitzetting plaats zal vinden van ex-asielzoekers naar Bagdad, Irak?
Ja. Op 8 september 2010 zijn 31 Iraakse vreemdelingen uitgezet naar Bagdad, Irak.
Deelt u de mening dat de situatie in Irak is verslechterd, mede gelet op de toename van het geweld de afgelopen maanden?
Uit de door het ministerie van Buitenlandse Zaken opgestelde en gepubliceerde algemene ambtsberichten over Irak (laatstelijk januari 2010) blijkt dat de gewelds- en mensenrechtensituatie in (delen van) Irak al vele jaren zorgwekkend is. Evenwel lieten deze ambtsberichten ook zien dat de tendens van verbetering in de veiligheidssituatie ten opzichte van 2006 en 2007 niet was gekeerd. Op 11 juni 2010 heeft de minister van Buitenlandse Zaken u geïnformeerd dat na de verkiezingen van 7 maart 2010 sprake is van een verslechtering in de veiligheidssituatie in Irak (Tweede Kamer, 2009–2010, aanhangsel, nr. 2635). Naar planning zal op korte termijn een nieuw ambtsbericht worden gepubliceerd. Uit dit ambtsbericht zal blijken of deze tendens van verslechtering zich heeft doorgezet.
Is het u bekend dat onder andere UNHCR en Amnesty International tegen gedwongen uitzettingen naar Irak zijn en in het bijzonder naar de gebieden Bagdad, Kirkuk, Diyala en Salah al-Din en Ninewa (Mosul)?
Ja. UNHCR en Amnesty International hebben mij schriftelijk op de hoogte gesteld van hun positie over gedwongen terugkeer naar Irak. Zoals ik ook aan beide organisaties heb geantwoord, ben ik van mening dat de algemene veiligheidssituatie in Irak niet dusdanig is dat elke uitzetting naar dit land een schending van artikel 3 van het EVRM tot gevolg heeft. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (onder andere F.H. tegen Zweden van 20 januari 2009, nr. 32621/06) volgt dat het Hof een zodanige benadering alleen zou volgen in de meest extreme gevallen van willekeurig geweld. Hoewel, zoals aangegeven in mijn antwoord op de vorige vraag, de veiligheidssituatie in Irak na de verkiezingen van 7 maart jl. is verslechterd, beschik ik niet over informatie waaruit blijkt dat gesproken kan worden van een dusdanig extreme situatie van willekeurig geweld dat elke uitzetting naar Irak een schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren.
De veiligheidssituatie in Irak is voor mij wel nog steeds aanleiding om bij een aantal kwetsbare minderheidsgroepen, het individualiseringsvereiste te nuanceren bij de beoordeling van de asielaanvraag. Dit betekent dat Iraakse christenen, Mandeeërs, Yezidi’s, Palestijnen, Joden, Shabak en Kaka’i, met op zichzelf beperkte individuele indicaties aannemelijk kunnen maken dat zij in aanmerking komen voor bescherming.
Bent u bereid aan de minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht te vragen inzake de veiligheidssituatie in Irak?
De minister van Buitenlandse Zaken zal in oktober van dit jaar een nieuw algemeen ambtsbericht uitbrengen over de situatie in Irak. Daarin zal aandacht worden geschonken aan de laatste ontwikkelingen omtrent de veiligheidssituatie in Irak.
Bent u bereid deze uitzetting op te schorten en geen nieuwe uitzettingen te plannen totdat dit nieuw algemeen ambtsbericht is uitgebracht?
Nee. Daar ik niet beschik over informatie waaruit blijkt dat gesproken kan worden van een dusdanig extreme situatie van algemeen geweld dat elke uitzetting naar Irak een schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren, zie ik onvoldoende aanleiding om te concluderen tot het opschorten van uitzettingen naar Irak.
De plannen van gemeenten en provincies om een tweede kerncentrale in Borssele te bouwen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Strijd om Borssele 2 barst los»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat zes provincies en een reeks gemeenten, verenigd in de Energy Resources Holding, een tweede kerncentrale willen bouwen in Borssele?
De elektriciteitsmarkt is geliberaliseerd. Dit betekent dat niet de Rijksoverheid investeert in productievermogen, maar marktpartijen. Het Rijk bepaalt de randvoorwaarden. Daarbinnen is het aan bedrijven om te bepalen of men al dan niet wil investeren in een nieuwe kerncentrale. Dat de aandeelhouders van Energy Resources Holding zes provincies en een reeks gemeenten zijn, doet daar niets van af zolang ERH markconform opereert.
Deelt u de mening dat hierdoor oneerlijke concurrentie optreedt met private marktpartijen, daar overheden over het algemeen onder gunstigere voorwaarden kapitaal kunnen aantrekken?
ERH moet, omdat het bedrijf voor 100% in handen is van de overheid, rekening houden met de (Europese) regels voor mededinging en staatssteun. Als deze regels worden nageleefd, zal van oneerlijke concurrentie geen sprake zijn.
Deelt u de mening dat publiek geld voor schone, innovatieve energietechnologieën aangewend zou moeten worden en niet voor investeringen in eindige en vervuilende energiebronnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Kamer er vanuit gaan dat u geen vergunning zult verstrekken aan de Energy Resources Holding voor de bouw van een tweede kerncentrale in Borssele?
Het is aan de initiatiefnemer om te bezien hoe zij hun middelen willen inzetten. Het kabinet vindt kernenergie van belang vanwege de energievoorzieningszekerheid en de CO2-reductie. Aanvragen van vergunningen voor de bouw van een of meer nieuwe kerncentrales die voldoen aan de vereisten, worden daarom ingewilligd.
Kunt u garanderen dat als er onverhoopt toch een nieuwe kerncentrale in Nederland gebouwd zou worden, daar onder geen beding publieke steun naartoe zal gaan, noch in de vorm van overheidsgaranties, noch in de vorm van financiële steun of financiële garanties?
Het verlenen van steun of garanties voor een nieuwe kerncentrale is niet aan de orde.
Bent u bereid het gesprek met de Energy Resources Holding aan te gaan om te zien of ze in plaats van te investeren in een kerncentrale, hun middelen aan willen wenden om te investeren in schone energie?
Het is aan de initiatiefnemer om te bezien hoe zij hun middelen willen inzetten.
Hoe zou een tweede kerncentrale zich verhouden tot het halen van de bindende Europese doelstelling voor duurzame energie? Deelt u de mening dat het halen daarvan in gevaar komt doordat een extra kerncentrale zorgt voor extra basislast, terwijl de kernenergie zelf niet meetelt voor het halen van de doelstelling?
Uw mening deel ik niet. Uit recent onderzoek (zie Kamerstukken 31 209, nr. 116) blijkt dat ook bij een toenemend basislastvermogen veel duurzame energie inpasbaar is in de elektriciteitsvoorziening. De elektriciteitsmarkt is een (Noordwest) Europese markt. Het halen van de bindende Europese doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 komt door een extra kerncentrale daarom niet in gevaar.
Waar zou de elektriciteit van een eventuele extra kerncentrale naartoe moeten, daar energiebedrijven ook al extra kolencentrales bouwen en Duitsland onlangs besloten heeft haar kerncentrales langer open te houden? Deelt u de mening dat er een overcapaciteit aan grijze stroom dreigt te ontstaan, die we niet kunnen exporteren terwijl we ons juist ten doel hebben gesteld om energie te besparen?
Uw mening deel ik niet. De plannen voor nieuwbouw in Nederland moeten gezien worden in het licht van de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt waar Nederland deel van uit maakt. In deze markt staat ongeveer 300 000 MW aan thermisch (fossiel en nucleair) vermogen opgesteld. Mede door toenemende elektrificatie zal – ondanks energiebesparing – de elektriciteitsvraag de komende decennia blijven stijgen. Vervanging en uitbreiding van het productievermogen is daarom noodzakelijk. Het is aan marktpartijen om te beslissen of er een business case is voor een investering. Zij zullen ongetwijfeld in hun besluitvorming het verwachte aanbod van elektriciteit meenemen.
Waar moet de eindberging van radioactief afval volgens u plaats gaan vinden? Op welke plaatsen kan het afval volgens u voor honderdduizenden jaren veilig opgeslagen worden?
Zoals in de brief van 11 november 2002 (TK, 2002–2003, 28 674, nr. 1) aan de Tweede Kamer is aangegeven is op grond van wetenschap en techniek alleen geologische eindberging (in de diepe ondergrond) van hoogradioactief afval op de lange termijn een oplossing die verzekert dat het afval buiten de levensruimte van de mens blijft. Dit standpunt is gebaseerd op de conclusies van de onderzoekscommissie Opberging Radioactief Afval (CORA).
Het Nederlandse beleid gaat uit van ten minste 100 jaar bovengrondse opslag van al het radioactieve afval bij COVRA in Vlissingen. Voor de eindberging daarna stuurt Nederland aan op opslag in de diepe ondergrond met de mogelijkheid tot terugneembaarheid. Er wordt hierbij gedacht aan berging in zout of klei. Dit standpunt wordt bijgesteld als in de toekomst uit nieuw wetenschappelijk onderzoek blijkt dat hieraan onacceptabele risico’s zijn verbonden. Wat betreft eventuele locaties van eindberging heeft Nederland de voorkeur voor samenwerking met andere Europese landen.
Het bericht dat te weinig kinderen worden ingeënt tegen mazelen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht1 dat te weinig kinderen worden ingeënt tegen mazelen?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de ondergrens van 95 procent van de kinderen bij de tweede vaccinatieronde niet wordt gehaald?
Ik onderschrijf de doelstelling van de WHO om mazelen te elimineren. Daarom wordt er hard gewerkt om voor de tweede dosis van het BMR2-vaccin een vaccinatiegraad van 95% te halen. Het RIVM rapporteert dat 93,1% van de 10-jarigen twee doses heeft gehad, en dat op 11-jarige leeftijd dit percentage is toegenomen tot 94,5%. Ik wil hier bij aantekenen dat 98% van de 10-jarigen minimaal één BMR-vaccinatie heeft gehad.
Wat is oorzaak dat bovengenoemde ondergrens in Nederland niet wordt gehaald?
De belangrijkste verklaring is dat er groeperingen zijn die vaccinatie afwijzen.
Welke groeperingen binnen onze samenleving laten hun kinderen niet inenten tegen mazelen?
Naast de ouders die op religieuze gronden vaccinatie afwijzen, zijn er ouders die vanwege een antroposofische levensovertuiging geen BMR2-vaccinaties aan hun kind laten geven. Ook zijn er ouders die bezwaren hebben tegen vaccinatie vanwege de vermeende schadelijke gevolgen.
Wat kunnen de gevolgen zijn van het feit dat te weinig kinderen in Nederland worden ingeënt tegen mazelen?
Bij een voldoende hoge vaccinatiegraad zijn ongevaccineerde kinderen toch enigszins beschermd door groepsimmuniteit. Ze liften dan als het ware mee met het vaccinatieprogramma doordat de kinderen in hun omgeving wel zijn gevaccineerd. Als er te weinig kinderen worden ingeënt tegen mazelen is er een risico dat ongevaccineerde kinderen mazelen krijgen en kans lopen op ernstige complicaties als oorontsteking, longontsteking en hersenontsteking. Op dit moment liggen de risico’s op een uitbraak vooral daar waar ongevaccineerden bij elkaar wonen en niet op indirecte bescherming door groepsimmuniteit kan worden gerekend.
Deelt u de mening dat het wenselijk is een mogelijke uitbraak van een mazelenepidemie in zijn geheel uit te sluiten? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bewerkstelligen?
Een epidemie van mazelen is nooit helemaal uit te sluiten, tenzij het lukt om het virus te elimineren. De WHO stimuleert een mazelen-eliminatieprogramma waaruit de doelstelling van 95% vaccinatiegraad afkomstig is. Nederland heeft zich aan dit programma gecommitteerd. Door de inspanningen van de consultatiebureaus en GGD'en in Nederland lukt het over het algemeen goed om dicht bij die streefwaarde te komen.
Bent u voornemens de inspanningen voor een hoge vaccinatiegraad met kracht voort te zetten?
Ja. Mijn beleid is om de ouders in hun besluit tot wel of niet vaccineren van hun kind te ondersteunen door een goede voorlichting. Het RIVM verzorgt dit met een scala aan middelen (website, folders, richtlijnen, consultatie en advisering). Het RIVM bevordert ook de deskundigheid van iedereen die bij de uitvoering van het RVP is betrokken.
De uitvoerders van het vaccinatieprogramma spannen zich steeds in om ouders goed te informeren over het belang van de vaccinaties die in het RVP worden aangeboden en hen te begeleiden bij hun keuze. Om de professionals te ondersteunen in hun gesprek met de ouders heeft het RIVM vorig jaar het boekje Vaccinatiebezwaren; vanuit het perspectief van de weigeraar3 van F. Woonink uitgebracht. Door inzicht te geven in de overwegingen van de groeperingen die vaccinatie afwijzen zijn ze beter voorbereid op die gesprekken.
De bedreiging van Brabants drinkwater door ondergrondse opslag van kernafval in België |
|
Paulus Jansen |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Brabants drinkwater in gevaar»1 en «Waterbedrijf: kernafval in klei onacceptabel»?2 Zijn de beschreven feiten waar?
Is de Nederlandse regering geïnformeerd over de plannen voor de ondergrondse opslag van nucleair afval door België nabij de Nederlandse grens? Is er namens de Nederlandse regering een zienswijze ingediend?
Wat is de wettelijke procedure bij een besluit over ondergrondse nucleaire opslag in België? Wat is de rechtspositie van overheden, burgers en bedrijven aan deze zijde van de grens?
Hoe gaat de Nederlandse regering verzekeren dat de kwaliteit van het Brabantse grondwater adequaat beschermd wordt?
Het houden van roofvogels en uilen als huisdieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek van Vogelbescherming Nederland waaruit blijkt dat roofvogels en uilen steeds vaker als huisdier worden gehouden?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat de Vogelbescherming zich grote zorgen maakt over het gemak waarmee deze vogels door iedereen kunnen worden aangeschaft? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik kan de genoemde zorgen delen, aangezien ik het van groot belang vind voor het welzijn van dieren dat mensen de keuze voor een dier weloverwogen maken en zich vooraf goed op de hoogte stellen van de gevolgen van de aanschaf van een dier. Ik ga in de eerste plaats uit van de eigen verantwoordelijkheid van de houder van dieren. Deze verantwoordelijkheid begint al voor de aanschaf van een dier. De potentiële houder dient zich goed te laten informeren over de behoeften van een dier. Via het Landelijk Informatie Centrum voor Gezelschapsdieren (LICG) dat ik financieel ondersteun, wordt voorlichting gegeven over het verantwoord houden van dieren. Ook vogels komen aan bod in de voorlichtingsuitingen van het LICG.
Het Platform Verantwoord Huisdierenbezit (PvH) verstrekt ook informatie over het houden van vogels en is bezig Gidsen voor Goede Praktijken met gedetailleerde achtergrondinformatie over het houden van dieren, waaronder vogels, uit te breiden.
Voor het houden van roofvogels en uilen is veel kennis nodig en dienen de mogelijkheden aanwezig te zijn om dergelijke dieren op een goede manier te houden. Naast voldoende grote leefruimte en adequate voeding hebben sommige soorten roofvogels een voldoende aantal «vrije» vlieguren nodig.Een houder dient het dier deze nodige verzorging te kunnen bieden. Het doel van de voorlichting door het LICG en het PVH is de houder van deze kennis te voorzien.
Echter niet iedereen kan deze dieren de nodige verzorging bieden. Bovendien hebben deze vogels scherpen klauwen en snavels, waardoor het niet altijd zonder gevaar is deze vogels te houden. Bij het onthouden van de nodige verzorging wordt gehandeld in strijd met artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Wanneer er sprake is van mishandeling van de vogels, dan wordt gehandeld in strijd met artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. In die gevallen kunnen onder meer de nVWA en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming daartegen optreden.
Hebt u zicht op de aard van het consumentengedrag dat betrekking heeft op de aankoop van roofvogels? Deelt u de indruk dat er sprake is van impulsaankopen waardoor mensen onvoldoende op de hoogte zijn van de behoeften van deze dieren? Zo ja, welke ambitie heeft u voor het terugdringen van het aantal impulsaankopen en hoe gaat u deze ambitie realiseren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u roofvogels en uilen, waar sinds Harry Potter veel vraag naar is, geschikt als huisdier? Zo ja, waar baseert u dat op en hoe verhoudt uw mening zich tot uw ambitie dat alle gehouden dieren hun natuurlijke gedrag moeten kunnen vertonen (zoals in dit geval, vliegen) en hoe gaat u er zorg voor dragen dat deze ambitie ook wordt gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen, dat sinds de Europese wetgeving om roofvogels en uilen te verhandelen eind jaren negentig is versoepeld, het aantal in Nederland verstrekte certificaten dat nodig is om de vogels aan te schaffen meer dan vertienvoudigd is?
Nee, ik kan dit niet bevestigen. Er is geen sprake van een significante stijging van het aantal in de afgelopen jaren verstrekte certificaten. Roofvogels en uilen kunnen zowel op bijlage A als B van de CITES-basisverordening (verordening (EG) nr. 338/97) staan. Dit betekent dat niet voor elke handelstransactie een certificaat noodzakelijk is. Daarnaast kunnen certificaten worden verstrekt die voor meerdere handelstransacties geldig zijn. Ook kunnen andere lidstaten dergelijke certificaten afgeven.
Kunt u uiteenzetten hoeveel roofvogels er jaarlijks in Nederland worden verkocht, om welke soorten het gaat en welke ontwikkelingen zich voordoen in de handel in roofvogels? Zo nee, waarom houdt u hier geen gegevens van bij?
Nee, zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre de in Nederland verhandelde roofvogels afkomstig zijn van Nederlandse kweek en op welke wijze deze handel wordt gecontroleerd? Kunt u garanderen dat geen enkele uil of roofvogel die in Nederland gehouden wordt, afkomstig is uit wildvang? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse handel in roofvogels en uilen wordt – voor zover dit wettelijk vereist is – gereguleerd door certificaten. Ik verwijs hiervoor naar vraag 5. Gefokte roofvogels en uilen – die op bijlage A van de CITES-basisverordening staan of inheems zijn beschermd – moeten voorzien zijn van een naadloos gesloten pootring. Verder moet de eigenaar van deze dieren een registratie bijhouden. Wanneer deze vogels op de Nederlandse markt worden verhandeld, moet dit in overeenstemming met de Europese regelgeving en de nationale wetgeving van de betreffende lidstaat.
De handhaving op deze handel wordt uitgevoerd door de handhavende autoriteiten, waaronder de nVWA.
In Nederland vindt illegale wildvang plaats, dat is mij bekend. Het rapport van de Vogelbescherming beschrijft een aantal gevallen. Met de verschillende handhavingspartners wordt gewerkt om het aantal gevallen van wildvang terug te dringen.
Kunt u uiteenzetten welke regelgeving geldt voor het kweken, tentoonstellen en verhandelen van roofvogels? Acht u deze regelgeving voldoende met het oog op dierenwelzijn, volksgezondheid en biodiversiteit? Kunt u dit toelichten?
Alle roofvogels vallen onder de reikwijdte van de CITES-basisverordening. Daarnaast zijn alle roofvogels aangewezen als beschermde diersoort op grond van de Flora- en faunawet (Ffw.). Ingevolge artikel 13 van de Ffw. is het tentoonstellen van, de handel in en het bezit van dieren van beschermde diersoorten verboden, tenzij sprake is van een vrijstelling of een ontheffing. Vrijstelling van deze verboden bestaat op grond van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten voor in gevangenschap geboren en gefokte exemplaren van aangewezen soorten, in overeenstemming met de Europese regelgeving. Zoals ik reeds in vraag 7 heb toegelicht, moeten roofvogels die op bijlage A van de CITES-basisverordening staan of inheems zijn beschermd, worden voorzien van een naadloos gesloten pootring. Wanneer de vogels in Nederland zijn gefokt, moet de pootring voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens.
Ook zijn onder meer de artikelen 36, 37, 40 en 41 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van toepassing. Op grond daarvan is het verboden dieren te mishandelen, dieren de nodige zorg en verzorging te onthouden en bepaalde ingrepen bij dieren te verrichten. Dieren die een verboden ingreep hebben ondergaan, mogen niet verkocht en gekocht worden, ten verkoop in voorraad worden gehouden en aan tentoonstellingen deelnemen.
Daarnaast is nog de Regeling handel levende dieren en levende producten van toepassing. Deze regeling bevat algemene regels voor de handel in vogels, voor zover de CITES-regelgeving niet van toepassing is.
Bent u bereid een einde te maken aan de mogelijkheid roofvogels en uilen te houden als huisdier en het organiseren van roofvogelshows aan strengere voor waarden te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Voor uw vraag met betrekking tot de roofvogelshows verwijs is u naar mijn antwoorden op eerdere Kamervragen (Aanhangsel van de Handelingen, Kamervragen 2009/2010, 2031).
Zoals ik u eerder heb aangegeven, werk ik in het kader van de totstandkoming van de Wet dieren aan een positieflijst die vooralsnog alleen voor zoogdieren gaat gelden. Op dit moment wordt in samenwerking met de Wageningen Universiteit, Livestock Research, gewerkt aan het opstellen van deze lijst. Bij gebleken goede ervaringen met de lijst zal ik overwegen om deze uit te breiden naar andere diergroepen, zoals bijvoorbeeld vogels.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de positieflijst van te houden zoogdieren? Wanneer verwacht u deze positielijst gereed te hebben? Bent u van plan ook positielijsten voor alle overige diersoorten op te stellen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat de brandweer C2000 beu is |
|
Hero Brinkman (PVV), André Elissen (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandweer is C2000 beu?1
Bent u op de hoogte van het feit dat ten minste vijf brandweerkorpsen, vanwege de slechte kwaliteit van C2000, zijn overgegaan op de «oude» analoge communicatie via portofoons? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar en wat gaat u er aan doen om zo snel mogelijk de veiligheid van brandweerpersoneel te garanderen en een uniforme landelijke werkwijze te herstellen?
Is het u bekend dat bij het destijds ten behoeve van de aanbesteding opgestelde «programma van eisen» en in het uiteindelijk gesloten contract slechts een eis van 95 procent buitendekking is opgenomen en geen eis van binnendekking ? Zo ja, deelt u de mening dat dit een grove fout is geweest omdat men kennelijk concessies heeft gedaan ten koste van de veiligheid? Zo, nee kunt u dit als nog verifiëren en motiveren waarom men destijds tot deze onverantwoorde keuze is gekomen?
Deelt u de mening dat het een blunder is geweest, om bij een kapitale investering/aanbesteding zoals C2000, onvoldoende rekening te houden met de wensen en eisen uit het werkveld? Zo ja, wat gaat u doen om dit soort blunders in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel investeringen er nog zijn nodig is en op welke termijn u de kwaliteit van C2000 zodanig kunt optimaliseren en garanderen, zodat er geen onveilige situaties meer kunnen ontstaan voor uitvoerend personeel en in ieder geval de binnendekking geregeld is?
Welke maatregelen heeft u genomen of gaat u nemen om de ambtenaren (incluis de ambtelijke top), die destijds verantwoordelijk waren voor de aanbesteding en contractafspraken , af te rekenen op hun disfunctioneren in deze kwestie?
Kunt u nagaan in hoeverre C2000 voldoet aan de eisen die vanuit de Europese Unie in het kader van de zogenaamde kritieke infrastructuur aan dit soort communicatiemiddelen worden gesteld ten behoeve van harmonisatie, afstemming en Euregionale samenwerking?
Kunt u een vergelijkingsonderzoek doen naar digitale systemen die in ons omringende landen door hulpdiensten worden gebruikt en bent u op basis daarvan bereid tot heroverweging of aanpassingen over te gaan?
Het rapport 'Zoelen van varkens en implicaties voor dierenwelzijn' |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Zoelen van varkens en implicaties voor dierenwelzijn»?1
Ja.
Welke consequenties verbindt u aan de conclusie van het rapport dat «zoelen belangrijk is voor varkens, zeker wanneer alle mogelijke functies van het zoelen (inclusief thermoregulatie) worden meegenomen»? Erkent u dat modderbaden een basisbehoefte zijn voor varkens?
In de nota Dierenwelzijn 2007 is de ambitie uitgesproken dat het perspectief van het dier leidend is bij de inrichting van stallen en de bedrijfsvoering en dat gehouden dieren behoeften kunnen uiten die voortvloeien uit hun natuurlijk gedrag. Zoelen is een uiting van diverse behoeften waarvan het zoeken naar verkoeling en huidverzorging bewezen functies zijn. Het kunnen zoelen zie ik dus als een invulling van de behoeften «thermocomfort» en «zelfverzorging». De wijze waarop de varkenshouderij tegemoet komt aan deze behoeften acht ik hun verantwoordelijkheid. Dat kan door modderbaden aan te leggen maar er zijn diverse andere (innovatieve) toepassingsvormen die tegemoet komen aan deze wetenschappelijk bewezen behoeften van het varken zoals bijvoorbeeld een douche en een schuurpaal.
Welke consequenties verbindt u aan de constatering van de onderzoeker dat «de analyse in dit rapport […] toch laat zien dat varkens die in Nederland volgens de huidige normen in de varkenshouderij worden gehouden, waarbij verondersteld wordt dat de dieren binnen hun thermische comfortzone blijven, mogelijk substantieel gebruik zouden maken van zoelmogelijkheden indien die zouden worden aangeboden»? Deelt u de mening dat het onthouden van modderbaden aan deze dieren hun welzijn aantast?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van de onderzoeker dat «gesteld [kan] worden dat zoelgedrag bij varkens en verwante diersoorten zoals de waterbuffel, hoogstwaarschijnlijk veel belangrijker is dan deskundigen en stakeholders in de veehouderij veronderstellen als gevolg van vermeende technologische, economische en ethische beperkingen van huidige productiesystemen»? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De huidige productiesystemen kennen hun beperkingen om tegemoet te komen aan de integraal duurzame ambitie zoals verwoord in de Nota Dierenwelzijn 2007 en de Toekomst visie op de veehouderij 2008. Zo is het bijvoorbeeld lastig om in de huidige varkenshokken functiegebieden duidelijk te scheiden waarmee voorkomen zou kunnen worden dat varkens in hun eigen uitwerpselen gaan liggen om af te koelen. Daarom stimuleer ik ondernemers om aan de slag te gaan met de werkwijze zoals deze is ontwikkeld via de herontwerptrajecten Kracht van Koeien, Houden van Hennen en Varkansen. Deze herontwerpen zetten aan tot een andere manier van denken over hoe verschillende behoeften vertaald kunnen worden in een huisvestingssysteem dat integraal duurzaam is. Programma’s van eisen opgesteld vanuit het perspectief van het dier, de ondernemer en de maatschappij moeten uiterlijk in 2023 leiden tot een welzijnsvriendelijke, integraal duurzame en maatschappelijk geaccepteerde veehouderij.
Deelt u de conclusie van de onderzoeker dat «zoelen en andere «blinde vlekken» in het welzijnsonderzoek (zoals de mogelijkheden om het varken cognitieve uitdagingen te bieden en zijn fysiologische basisbehoeften te bevredigen, inclusief de behoefte voor een goede temperatuursregulatie) steeds belangrijker [zullen] worden in de discussie over het varkenswelzijn in de toekomst»? Kunt u het bestaan van deze blinde vlekken in het welzijnsonderzoek toelichten en op welke wijze bent u voornemens deze blinde vlekken op te heffen?
In de vorige eeuw lag de focus van onderzoek en beleid vooral op het gebied van voorkomen van ongerief om het welzijn van dieren te verbeteren. Aan het begin van deze eeuw is er een andere benadering ontwikkeld, namelijk uitgaan van de behoeften van het dier. Door tegemoet te komen aan de behoeften wordt meer dan alleen het ongerief aangepakt; ook gerief of welbevinden zijn belangrijke onderdelen van het huidige en toekomstige onderzoeks- en beleidsterrein.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat varkens zo’n diepe motivatie («demand») hebben voor zoelen dat zij hun afkeer om in de eigen uitwerpselen te liggen overwinnen om toch afkoeling te zoeken? Kunt u bevestigen dat dit in de intensieve veehouderij veelvuldig voorkomt, terwijl varkens, wanneer gehouden onder betere en meer natuurlijke omstandigheden, zeer hygiënische dieren zijn? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat uit dit rapport blijkt dat zoelen voor varkens essentieel is voor hun welzijn en dat varkens dus deze mogelijkheid zouden moeten hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn wilt u ervoor zorgen dat alle in Nederland gehuisveste varkens de mogelijkheid tot zoelen hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat zoelgedrag als dierenwelzijnsvoorwaarde en – indicator bij varkens zo spoedig mogelijk onderdeel uit moet gaan maken van het verduurzamingsproces in de veehouderij? Zo ja, op welke wijze wilt u dit verankeren in uw beleid en wanneer kan de Kamer hiervan kennisnemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in een «integraal duurzame veehouderij» varkens moeten kunnen zoelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens dit op te nemen in uw toekomstvisie op een duurzame veehouderij, en op welke wijze wilt u er voor zorgen dat dit toekomstbeeld snel in zicht komt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het beschikbaar stellen van zoelmogelijkheden verplicht te stellen voor de varkenssector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie dat wanneer er geen aandacht komt voor potentieel significante aspecten van het natuurlijke gedrag van dieren, zoals zoelen van varkens, het doel van de transitie naar volledig duurzame houderijsystemen in de toekomst mogelijk niet gehaald wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens hier aan tegemoet te komen en op welke wijze wilt u het natuurlijk gedrag van dieren het uitgangspunt maken in uw beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat u ziet als de «ethische speelruimte» in de veehouderij? Deelt u de mening dat de huidige intensieve veehouderijpraktijk zich hierbuiten begeeft? Zo ja, op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat dieren ethisch verantwoord gehouden worden? Zo nee, waarom niet?
Te allen tijde zal moeten worden voldaan aan wet en regelgeving die als een vertaling kan worden beschouwd van hetgeen in Nederland, democratisch gelegitimeerd, maatschappelijk verantwoord wordt geacht.
Verder wordt in een samenspel van bedrijfsleven en samenleving, boer en burger bepaald hoe en welke aanvullende eisen aan de orde zijn en welke vertaling deze krijgen. Mijn ministerie bevordert de dialoog hierover.