De integrale bekostiging van zorg aan chronisch zieken |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht in de zaak die zorggroep Meditta had aangespannen tegen zorgverzekeraar Achmea?1
Ja.
Welk effect verwacht u dat dit vonnis heeft op de voortgang van ketenzorg?
Ketenzorg, oftewel integrale zorg voor chronisch zieken vind ik – net als mijn voorganger – van groot belang. Naar mijn mening doet dit vonnis niets af aan het huidige beleid en ik verwacht ook niet dat het een structureel negatief effect op de ontwikkeling van ketenzorg zal hebben. Ik hoop dat het vonnis de nodige duidelijkheid geeft op basis waarvan zorgaanbieders en verzekeraars in de nabije toekomst tot overeenstemming kunnen komen over de bekostiging van integrale zorg.
Handelt Achmea volgens u in lijn met de bedoeling van de overgangsregeling?
De overgangs-regeling is opgesteld met als doel partijen ervaring op te laten doen met de nieuwe wijze van bekostigen. Het vonnis is er duidelijk over dat Achmea niet in strijd handelt met de overgangsregeling. Het verwijst onder meer naar de bepaling in de beleidsregel «Prestatiebekostiging multidisciplinaire zorgverlening chronisch zieken». Deze bepaling sluit de bekostiging van afzonderlijke prestaties in plaats van integrale bekostiging niet uit. Als partijen in de onderhandelingen niet tot afspraken over integrale bekostiging kunnen komen blijft het alternatief van bekostiging via de afzonderlijke deelprestaties beschikbaar, al dan niet gecombineerd met een zogenaamd koptarief.
Wat is uw visie op ketenzorg en integrale bekostiging? Wat zijn volgens u de effecten van het invoeren van integrale zorgprogramma’s op de kwaliteit van de zorg voor chronisch zieken? Wanneer kan de Kamer informatie over de vervolgstappen die u ziet voor het verbeteren van de ketenzorg tegemoet zien?
Ik ben van mening dat de programmatische aanpak van chronische ziekten van grote waarde is, omdat het de patiënt centraal stelt en gebaseerd is op zorgstandaarden die de norm voor goede zorg beschrijven. Integrale zorgprogramma’s zullen naar verwachting resulteren in een betere zorg en daarnaast in een verschuiving van zorg vanuit de tweedelijn naar de eerstelijn.
Om de totstandkoming van dergelijke zorgprogramma’s te bevorderen is per 2010 integrale bekostiging mogelijk voor drie chronische aandoeningen: diabetes, vasculair risicomanagement en COPD.
Ketenzorg en de integrale bekostiging ervan moeten gezien worden als een groeimodel, waarmee verdere ervaring moet worden opgedaan. Integrale bekostiging is hierbij geen doel op zich, maar een middel om te komen tot meer en betere integrale zorg voor chronisch zieken. De evaluatiecommissie Integrale bekostiging doet nu onderzoek naar de effecten van integrale bekostiging voor chronisch zieken. Een eerste tussenrapportage hiervan verwacht ik begin volgend jaar.
Bent u op de hoogte van berichten dat zorggroepen overwegen te stoppen met nieuwe zorgprogramma’s vanwege de onzekerheid over de financiering van ketenprogramma’s? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik zou het betreuren als zorggroepen op basis van het vonnis in de zaak Meditta/Achmea zouden besluiten te stoppen met nieuwe zorgprogramma’s. Ik vind het namelijk te vroeg om over onzekerheid van de financiering te spreken. Mij hebben namelijk ook signalen bereikt over zorggroepen en verzekeraars die wél tot een overeenkomst over integrale bekostiging dan wel bekostiging via afzonderlijke deelprestaties komen.
Wat vindt u van de uitspraak dat de zorggroep patiënten niet mag informeren over het feit dat Achmea geen integraal tarief voor integrale zorg vergoedt, maar alleen losse verrichtingen?
De uitspraak van de rechter is voor mij een gegeven, daar wil en kan ik geen oordeel over geven. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat patiënten recht hebben op goede zorg én de beschikking moeten hebben over de juiste informatie zodat zij desgewenst keuzes kunnen maken.
Welke mogelijkheden ziet u voor de zorgaanbieder of de zorggroep als per 2011 de betaaltitel is verdwenen, maar de zorg niet gestopt mag worden omdat een financiële administratieve reden niet als gewichtige reden wordt gezien, en de patiënt ook niet geïnformeerd mag worden?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is opgemerkt is de bekostiging van afzonderlijke prestaties, al dan niet gecombineerd met een koptarief, een alternatief in gevallen waarin partijen niet tot overeenstemming komen over het integrale tarief. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om hier op een goede manier mee om te gaan.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de ontwikkeling van zorgstandaarden?
Zorgstandaarden zijn de norm van en voor veldpartijen. Het initiatief voor de ontwikkeling ervan ligt bij veldpartijen: patiëntenvertegenwoordigers en zorgaanbieders ontwikkelen de zorgstandaard en stellen deze gezamenlijk vast.
VWS is niet direct betrokken bij de ontwikkeling van zorgstandaarden, maar ondersteunt wel de totstandkoming ervan.
Momenteel stagneert de ontwikkeling van enkele nieuwe zorgstandaarden doordat niet alle beroepsgroepen volledig meewerken. Per zorgstandaard gaan de betrokken partijen hier verschillend mee om, in sommige gevallen wordt ervoor gekozen toch verder te gaan met de ontwikkeling maar dan zonder de inbreng van de betreffende beroepsgroepen.
Op dit moment worden daarom op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd om bezwaren die bij sommige beroepsgroepen leven te achterhalen. Hierbij is onder andere van belang te benadrukken dat de ontwikkeling en autorisatie van een zorgstandaard en het vervolgens overgaan op integrale bekostiging van de betreffende zorg, twee aparte besluiten zijn.
Wanneer kan de Kamer de eerste rapportage van de evaluatiecommissie tegemoet zien?
Een eerste tussenrapportage van de evaluatie commissie verwacht ik begin volgend jaar.
In welke mate wordt op dit moment aan de volgende voorwaarden voldaan:
U vraagt mij naar voorwaarden voor integrale bekostiging. Aan de punten die u noemt wordt momenteel gewerkt. Ik wijs u graag op de evaluatiecommissie integrale bekostiging die onderzoekt in hoeverre aan de beoogde randvoorwaarden wordt voldaan om de invoering van integrale bekostiging succesvol te laten zijn. Zodra de evaluatiecommissie de eindrapportage heeft gedaan van dit onderzoek in 2012 zal ik hier uitvoeriger hierop ingaan.
De gevolgen van de bezuinigingen voor de Johan Willem Friso-Kazerne in Assen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat de Johan Willem Friso-Kazerne in Assen mogelijk gesloten wordt als gevolg van de bezuinigingen op defensiepersoneel?1
Ja.
In hoeverre is sluiting van de kazerne als gevolg van bezuinigingen bij defensie te verwachten? In hoeverre is de opmerking gefundeerd dat met name de lichte infanterie, zoals die onder andere in Assen te vinden is, wordt genoemd als mogelijkheid om op te bezuinigingen?
Wanneer wordt het besluit om te bezuinigen op personeel verder geconcretiseerd en op welke termijn is er duidelijkheid te verwachten voor de 1500 mensen die werken op de kazerne te Assen?
Kent u de in de Tweede Kamer met brede steun aangenomen motie met nummer van de leden Heijnen (PvdA) en De Pater-van der Meer (CDA)2 over het behouden van werkgelegenheid in krimpgebieden bij reorganisaties van de rijksoverheid? Zo ja, op welke manier zult u deze motie in het geval van de kazerne in Assen naleven?
De arbeidsomstandigheden in slachterijen |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Werk in slachterijen vaak nog onveilig»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de in dit bericht geconstateerde misstanden?
Ten opzichte van het vorige inspectieproject vier jaar geleden is de naleving verbeterd. Het nalevingsniveau is echter nog niet voldoende.
Waarom is er juist in de vleesverwerkende sector zoveel mis met de arbeidsomstandigheden?
De blootstelling aan risico's als machineveiligheid zijn hoog. Er wordt veel gebruik gemaakt van scherpe messen en machines met zeer scherpe onderdelen die ernstige verwondingen kunnen geven indien werknemers daarmee in contact komen. Dit gecombineerd met het huidige nalevingsniveau betekent dat de sector behoort tot de geprioriteerde sectoren van de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie heeft de sector aangeraden om de komende jaren prioritieit te geven aan het bewerkstelligen van gedragsverandering op de werkvloer. De sociale partners hebben aangegeven de werkgevers actief te ondersteunen bij de implementatie van de reeds positief getoetste arbocatalogi op de werkvloer (zie ook antwoord 5).
Acht u het effectief om de boetes dan wel de controle-intensiteit voor deze sector te verhogen, opdat de omstandigheden duurzaam verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De hoogte van de boete is afgestemd op de ernst van de overtredingen.
Verder kan de Arbeidsinspectie voor die situaties die gevaarlijk zijn het werk stilleggen totdat de werkgever de vereiste maatregelen heeft genomen. Dat is in het slachterijenproject ook acht maal gebeurd. De werkgever ervaart deze maatregelen over het algemeen als veel ingrijpender dan het betalen van een boete.
De «achterblijvers» die we tegenkomen bij inspecties krijgen langere tijd speciale aandacht met vervolginspecties. Ook dit zorgt voor druk om blijvend te voldoen aan de regels van de Arbowet.
Welke acties zal de regering ondernemen om ervoor te zorgen dat alle Nederlanders, dus ook de mensen die in slachterijen werken, veilig kunnen werken?
In de nieuwe Arbowet die in 2007 van kracht is geworden, is er bewust voor gekozen een grote verantwoordelijkheid te leggen bij de werkgever en de sociale partners. Zo hebben sociale partners sinds het najaar van 2009 arbocatalogi. De regering stimuleert sociale partners die verantwoordelijkheid ook te nemen. Zo bestaat de subsidieregeling «implementatie getoetste arbocatalogi» waar de sociale partners gebruik van kunnen maken om de implementatie van arbocatalogi op de werkvloer te bevorderen. Sociale partners in de sector van de slachterijen hebben nu ook gebruik gemaakt van die regeling.
Dit jaar is het Actieplan Arbeidsveiligheid van start gegaan. Dit Actieplan dat tot 2013 loopt, richt zich op het verhogen van de arbeidsveiligheid door interventies in de cultuur en veiligheidsbewustzijn in branches en bedrijven. In het verleden hebben deze interventies aangetoond zeer succesvol te zijn. Het Actieplan richt zich op specifieke risicovolle sectoren, het MKB en doelgroepen zoals nieuwkomers. In het project Storybuilder worden alle door de AI onderzochte ongevallen geanalyseerd op onderliggende oorzaken van arbeidsongevallen. Inmiddels zijn 13 000 ongevallen geanalyseerd en de resultaten daarvan zijn beschikbaar via het Arboportaal via www.arboportaal.nl. Deze informatie ondersteunt branches en bedrijven bij het nemen van preventieve maatregelen.
De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de arbeidsomstandigheden. Door de sectorgewijze aanpak in het toezicht wordt een scala van beïnvloedingsinstrumenten ingezet. Daarbij worden sociale partners gestimuleerd in hun branche activiteiten te ontwikkelen om de naleving te bevorderen en worden de activiteiten van sociale partners en de inspectie op elkaar afgestemd.
Ook wordt de capaciteit van de Arbeidsinspectie daar ingezet waar deze het meest effectief en nodig is (branches met hoge risico's en lage naleving).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 2 december a.s. zodat de antwoorden kunnen worden betrokken bij het algemeen overleg over Arbo-onderwerpen dat op 2 december plaatsvindt?
Ja.
Stelen via het internet door middel van internetincasso |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Consumentenbond, waaruit blijkt dat het kinderlijk eenvoudig is om op het internet iets te kopen en iemand anders door een internetincasso voor de kosten op te laten draaien?1
Strikt genomen bestaan er geen automatische incasso’s op het internet. Er zijn wel websites waarbij identificatie bij het verlenen van een online incasso-opdracht slechts door het aanvinken van een vakje geschiedt. Uit navraag bij Currence2 en de Nederlandse Vereniging van Banken blijkt het inderdaad voor te komen dat een rekening van een ander wordt gebruikt om te betalen door personen die zich bij het verlenen van een online incasso-opdracht voor een ander uitgeven. Currence geeft aan dat het om 80 tot 100 gevallen per jaar gaat, op een totaal aantal transacties van 1,3 miljard per jaar. Volgens Currence gaat het daarbij louter om kleine schadegevallen en is er voor zover bekend nooit sprake van betrokkenheid van criminele netwerken.
Overigens hebben de Nederlandse banken zichzelf en hun klanten tegenover Currence contractueel verplicht om alleen incasso-opdrachten te verwerken waar schriftelijk toestemming voor is verleend. In hun incassocontract met winkels stellen banken dit ook als voorwaarde. Indien toch sprake blijkt te zijn van een onrechtmatige incasso-opdracht heeft de benadeelde consument recht op teruggave van geld. Currence biedt benadeelde rekeninghouders daarom desgewenst hulp met algemene informatie en/of gerichte ondersteuning (zie www.currence.nl). Wij waarderen in dit verband ook de inspanningen van de Consumentenbond om haar leden goed te informeren en onderschrijven de waarde van de tips die de Consumentenbond in de Geldgids geeft.
Op welke schaal komt dit voor?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze kunnen mensen die zich hieraan schuldig maken worden opgespoord en bestraft?
Om te beginnen dient een consument bij zijn of haar bank te melden dat er onrechtmatig geld van zijn of haar rekening is afgeschreven. Als na controle blijkt dat daar inderdaad sprake van is, kunnen benadeelden aangifte van oplichting doen. Conform de Aanwijzing voor de opsporing wordt vervolgens gekeken naar de ernst van het strafbare feit en de aanwezigheid van opsporingsindicaties. Afhankelijk daarvan en van de beschikbare capaciteit wordt al dan niet een opsporingsonderzoek gestart. In het kader van het opsporingsonderzoek kan gebruik worden gemaakt van de opsporingsmiddelen en -bevoegdheden die politie en justitie ten dienste staan. Na afronding van het opsporingsonderzoek beslist het Openbaar Ministerie of het overgaat tot dagvaarden, transigeren of seponeren.
Deelt u de mening dat het niet aanvaardbaar is dat slachtoffers die opdraaien voor de rekening van een ander zoveel moeite moeten doen om hun geld terug te krijgen? Bent u bereid dit voor slachtoffers makkelijker te maken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor zover mij bekend dient een consument alleen bij de eigen bank te melden dat onrechtmatig geld van zijn of haar rekening is afgeschreven. Als die melding klopt, krijgt men altijd automatisch het geld terug van de bank. Ik zie dan ook geen mogelijkheid en noodzaak om dit procédé voor consumenten verder te vergemakkelijken.
Vindt u de automatische incasso op het internet een veilige betaalmethode? Deelt u de mening dat er veel veiliger alternatieven voorhanden zijn, zoals bijvoorbeeld iDeal en dat de automatische incasso op het internet niet nodig is?
Wij delen de mening dat er veiliger alternatieven voorhanden zijn dan een «automatische internetincasso». Uiteraard moeten de identiteitscontroles en de betaalmethoden die door de webwinkels worden aangeboden betrouwbaar zijn. Het is echter praktisch gezien niet goed mogelijk om de «automatische incasso» geheel van het internet te verbannen. Het is de verantwoordelijkheid van de marktpartijen om te bepalen welke methodes betrouwbaar zijn en welke technologie het meest geëigend is om fraude tegen te gaan. Ten slotte achten wij het, gezien het grensoverschrijdend karakter van het internet voor webwinkels, relevant om aan te sluiten bij Europese initiatieven. Zo zal in 2012 of 2013 een Europees incassosysteem worden ingevoerd. Bij een eerste incasso-opdracht ontvangen mensen voortaan eerst een waarschuwing dat binnen een bepaalde termijn door een bedrijf geld van hun rekening wordt afgeschreven. Daardoor kunnen zij zelf invloed uitoefenen op de bedragen die van hun rekening afgeboekt worden. Ook is de compensatie van benadeelde consumenten goed geregeld. Wij zien dan ook geen aanleiding om de keuze van marktpartijen hierin verder te sturen.
Welke mogelijkheden ziet u om de automatische incasso op het internet onmogelijk te maken? Bent u hier ook toe bereid? Zo nee, welke maatregelen gaat u dan nemen om deze betaalmethode betrouwbaarder te maken? Bent u bereid er tenminste voor te zorgen dat betalingen per email of sms moeten worden bevestigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Tandenknippen in de varkenshouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op mijn vragen over het knippen van tanden als maatregel tegen bijterij bij varkens van 9 november 2010?1
Ja.
Bent u bereid onderstaande vragen allemaal en afzonderlijk te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is het waar dat het is toegestaan om bij biggen niet ouder dan zeven dagen de hoektanden bij te vijlen?2 Is het waar dat ook het knippen van de tanden, dat per 1 januari 2009 verboden is, alleen werd toegestaan bij de hoektanden? Is het waar dat in het kraamhok geen ingrepen op de snij, dan wel andere tanden zijn toegestaan?
Is het waar dat nergens in de literatuur wordt uiteengezet dat het vijlen van hoektanden bijterij op latere leeftijd kan tegengaan? Zo nee, op welke wetenschappelijke informatie baseert u uw standpunt dat het vijlen van hoektanden bijterij op latere leeftijd zou kunnen tegengaan, bent u bereid de Kamer deze onderzoeken toe te zenden en kunt u toelichten waarom de European Food Safety Authority (EFSA) in haar uitgebreide «Scientific Report on the risks associated with tail biting in pigs and possible means to reduce the need for tail docking considering the different housing and husbandry systems»3 deze mogelijkheid niet noemt? Zo ja, waarom is het vijlen van hoektanden dan preventief toegestaan om bijterij te voorkomen, als immers niet bewezen is dat dit een effectieve maatregel is?
Deelt u de mening dat het onderzoek van het landbouw Economisch Instituut naar het voorkomen van staartbijten4, in tegenstelling tot wat u stelt in uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp, juist stelt dat het knippen van tanden wordt ingezet als curatieve maatregel in plaats van als preventieve maatregel, en dat deze conclusie onder andere volgt uit het feit dat het knippen van tanden is opgenomen in tabel 3.10, p. 32, van dit onderzoek met daarin antwoorden van varkenshouders op de vraag «welke maatregelen ze zelf namen wanneer staartbijten optrad» en waarin alleen maar curatieve maatregelen worden opgesomd, zoals het uit de groep halen van bijters, en niet in tabel 3.11, p. 34, waarin antwoorden zijn opgenomen op de vraag «wat in hun ogen risicofactoren zijn die staartbijten in de hand kunnen werken» waar bijvoorbeeld wel de staartlengte wordt aangegeven als risicofactor, maar niets over de aanwezigheid of lengte van tanden wordt gesteld? Zo nee, waarom niet en op basis van welke aanvullende gegevens komt u tot dit oordeel?
Waar het in het genoemde onderzoek om gaat is te achterhalen wat de drijfveren zijn van ondernemers om bepaalde ingrepen toe te passen en wat zij als risicofactoren van bijterij zien. Deze informatie is nodig om in 2011 een routeplan te maken hoe nog voor 2023 verantwoord gestopt kan worden met het couperen van staarten en het vijlen van tanden. Een ondernemer die last heeft van bijterij op zijn bedrijf zal zowel curatief als preventieve maatregelen nemen. Curatieve maatregelen past hij toe om bijterij een halt toe te roepen, preventieve maatregelen past hij toe om problemen te voorkomen. Het vijlen van tanden is een preventieve maatregel. Daarbij is gebleken dat preventieve maatregelen door veehouders ook wel als curatief zijn beoordeeld. In tegenstelling tot wat altijd gedacht was, blijkt nu uit het onderzoek dat ook andere managementmaatregelen mogelijk geschikt zijn om bijterij te voorkomen, dan wel tegen te gaan. Dit zal ik zeker meenemen in de besprekingen over het routeplan.
Op basis van welke gegevens komt u tot de conclusies dat waar varkenshouders aangeven dat tanden knippen een maatregel tegen bijterij kan zijn, dit alleen over de hoektanden gaat en dit alleen betrekking kan hebben op preventieve maatregelen wanneer het dier jonger dan zeven dagen is? In hoeverre is er onderzoek geweest naar deze bewering? Bent u bereid de gegevens waarop u zich baseert aan de Kamer te doen toekomen?
Het vijlen en voorheen het knippen van tanden is een maatregel die ernstigere beschadiging door te scherpe hoektanden bij excessief bijtgedrag voorkomt. Deze maatregel mag volgens het Ingrepenbesluit alleen worden toegepast bij biggen jonger dan 7 dagen als uit ervaring blijkt dat op het bedrijf ernstigere beschadiging optreed als deze maatregel niet wordt toegepast. De nVWA controleert op de uitvoering van het Ingrepenbesluit en dus voor zover mogelijk op het alleen toepassen van deze maatregel bij dieren niet ouder dan 7 dagen en alleen de hoektanden. Uit de controleresultaten tot op heden blijkt dat deze eis uit het Ingrepenbesluit wordt nageleefd.
Aangezien u in uw antwoorden op mijn eerdere vragen1 niet ingaat op de rol van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit stel ik u deze vragen opnieuw: Op welke wijze controleert de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) of er tanden illegaal geknipt of geslepen worden? Hoe vaak wordt hierop gecontroleerd en welke detectiemethoden worden daarvoor gebruikt? Welke sanctie staat op het illegaal knippen en slijpen van tanden? Hoe vaak is deze sanctie opgelegd in de afgelopen twee jaar?
Het knippen van tanden is een niet toegestane ingreep. Tijdens een welzijnscontrole op het bedrijf controleert de nVWA regelmatig of de hoektanden van de biggen geknipt of geslepen zijn. Indien er sprake is van het knippen van hoektanden, wordt verbaliserend opgetreden. Dit is nog niet het geval geweest. Indien er sprake is van het vijlen van de hoektanden, wordt nagegaan of er problemen zijn of zijn geweest ten gevolge van bijterij, zoals tepelverwondingen bij de zeug. Ook wordt vaak met de veehouder nut en noodzaak ervan besproken. In de afgelopen periode zijn geen overtredingen geconstateerd. Het achteraf bewijzen dat de hoektanden niet vóór maar na de 7 dagen gevijld zijn, is feitelijk helaas niet mogelijk.
Deelt u de mening, dat zelfs als het waar zou zijn dat tandenknippen en -vijlen slechts preventief zou worden toegepast, dat dit dan allereerst een belangrijk aanvullend signaal is dat de huidige manier van het houden van varkens niet verantwoord is, omdat boeren blijkbaar niet alleen massaal de staarten van hun varkens afknippen, maar ook op grote schaal tanden van biggen vijlen om te voorkomen dat de dieren elkaar gaan bijten? Hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan?
Nee, die mening deel ik niet. Uit de controleresultaten blijkt juist dat knippen niet en vijlen sporadisch voorkomt en zeker niet standaard wordt uitgevoerd op alle bedrijven. Het LEI- onderzoek toont aan dat varkensboeren juist op zoek gaan naar andere minder ingrijpende maatregelen om bijterij tegen te gaan.
Is het waar dat u stelt dat kennelijk dus routinematig bij ongeveer 2,5 miljoen biggen per jaar de tanden worden afgevijld? Hoe beoordeelt u dit? Wat zegt dit gegeven over de huidige manier waarop er in Nederland varkens gehouden worden?
Nee. Gelet op de controleresultaten van de nVWA wordt vijlen toegepast als er daadwerkelijk problemen zijn. Het LEI-onderzoek laat zien dat deze ingreep binnen afzienbare tijd tot het verleden kan gaan behoren. Dit wordt nader uitgewerkt in het routeplan.
De uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage over de grensdetentie van een alleenstaande minderjarige asielzoeker |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 oktober 2010 over de grensdetentie van een zeventienjarige alleenstaande asielzoeker?1
Ja.
Bent u in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij uitspraak van 13 oktober 2010, AWB 10/29208, heeft de meervoudige kamer van de rechtbank te 's-Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam, na daartoe een schouw te hebben gehouden in het AC Schiphol, geoordeeld dat tenuitvoerlegging van de maatregel van artikel 6, lid 1 en 2 Vw ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) in strijd is met artikel 5, lid 1 aanhef onder f van het EVRM.
De rechtbank wijst er onder meer op dat niet een specifiek op de situatie van de vreemdeling toegespitste belangenafweging is gemaakt en niet is bezien of met een alternatief kon worden volstaan. Dit klemde naar het oordeel van de rechtbank temeer nu de vrijheidsontnemende maatregel alsook de toegangsweigering na de afwijzende asielbeschikking is opgeheven.
Ik heb met name in de overwegingen van de rechtbank inzake de belangenafweging en het bezien van alternatieven aanleiding gezien geen hoger beroep in te stellen.
Wat is het gevolg van deze uitspraak voor uw beleid ten aanzien van de grensdetentie van alleenstaande minderjarige asielzoekers (amv’s)?
Ik bezie thans hoe ik de procedure zodanig kan inrichten, dat zowel de belangen die in internationaal verband het grenstoezicht dienen als de belangen die ik in het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen voorsta op de best mogelijke wijze kunnen worden verenigd.
In dit verband wil ik wijzen op de brief van de minister van Justitie van 18 juni 2010 waarin werd aangegeven dat naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring wordt gezocht.
Waarom bent u er, sinds de inwerkingtreding van de nieuwe asielprocedure op 1 juli 2010, toe overgegaan om amv’s ouder dan 15 jaar, die via Schiphol Nederland proberen binnen te reizen, in grensdetentie op Aanmeldcentrum (AC) Schiphol te plaatsen? Waarom hebt u niet gekozen voor het alternatief van beschermde opvang, zoals dat voor 1 juli 2010 gebruikelijk was? Is de praktijk van grensdetentie nog houdbaar nu de rechtbank onherroepelijk heeft geoordeeld dat de plaats en verblijfsomstandigheden, onder meer vanwege het penitentiaire karakter, niet voldoen voor het verblijf van een alleenstaande minderjarige asielzoeker?
De werkwijze die sinds 1 juli 2010 wordt gevoerd, is een vrijwel ongewijzigde voortzetting van de werkwijze zoals die vóór 1 juli 2010 werd gevoerd. Zowel in de oude als de nieuwe situatie is het beleidsmatig mogelijk om alleenstaande minderjarige vreemdelingen te verplichten zich gedurende de procedure in het aanmeldcentrum Schiphol op te houden op grond van een maatregel ex artikel 6, lid 1 en 2, Vw. Wanneer er na afloop van de procedure in het AC geen twijfel meer bestaat over de minderjarigheid, wordt de maatregel opgeheven en de amv in de opvang geplaatst.
Van belang is dat zowel uitspraken van Europese Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) en Europese regels zoals de Terugkeerrichtlijn de verwijderingsdetentie (van minderjarigen) niet uitsluiten, dan wel onder voorwaarden toestaan. Dan moet dus worden geconcludeerd dat ook de mensenrechten detentie niet uitsluiten, mits terughoudendheid en zorgvuldigheid wordt betracht.
Aan de grens op Schiphol is sprake van een bijzondere situatie. De Schengen grenscode geeft mij de mogelijkheid daar asielzoekers vast te houden, terwijl aan de grens hun aanvraag wordt beoordeeld. Die bevoegdheid is niet uitgezonderd voor minderjarigen. Er zijn zowel uitspraken waarin door de rechtbank wordt geoordeeld dat alleenstaande minderjarigen op de locatie op Schiphol niet moeten worden vastgehouden, vanwege de omstandigheden die minder geschikt zijn voor kinderen, als uitspraken die oordelen dat dit wel is toegestaan2.
Mede naar aanleiding hiervan wordt thans bezien hoe ik de procedure aan de grens zodanig kan aanpassen, dat ik zowel de belangen die in internationaal verband het grenstoezicht dienen, als de belangen die ik in het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdeling voorsta, op de best mogelijke wijze kan verenigen.
Daarbij denk ik aan een werkwijze waarbij van amv's aan wie de toegang is geweigerd op AC Schiphol nog voor de start van de algemene asielprocedure wordt beoordeeld of er twijfel bestaat aan de gestelde minderjarigheid en de noodzaak voor eventuele beschermde opvang. In de gevallen dat aan de minderjarigheid niet wordt getwijfeld, zal de asielprocedure op dezelfde wijze starten als voor amv's aan wie de toegang niet is geweigerd: namelijk in AC Den Bosch, na een rust- en voorbereidingstermijn van ten minste 6 dagen.
Wat is uw verklaring en kwalificatie van de uitspraak van de rechter, dat u al ruim vijf maanden een beleid voert dat minderjarigen in grensdetentie plaatst, dat in strijd is met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Deelt u de mening dat onderzocht moet worden in hoeverre de amv’s die sinds 1 juli 2010 in grensdetentie hebben gezeten schadeloos gesteld kunnen worden? Kunt u dit toelichten?
De uitspraak heeft me verbaasd omdat, zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag al aangaf, de asielprocedure van alleenstaande minderjarigen ook vóór 1 juli 2010 al werd behandeld in het AC Schiphol en dit voorheen niet tot een negatief rechterlijk oordeel heeft geleid. Bovendien zijn de verblijfsomstandigheden in het aanmeldcentrum op Schiphol sinds 1 juli 2010 niet in nadelige zin veranderd, maar zijn deze juist in verband met de invoering van de algemene asielprocedure per 1 juli 2010 verbeterd.
Ik meen dan ook niet dat de uitspraak ertoe moet leiden dat er met terugwerkende kracht tot 1 juli 2010 grond voor een schadevergoeding is voor het verblijf in het aanmeldcentrum.
Daar komt bij dat amv's die in grensdetentie hebben gezeten en van wie de asielaanvraag in het AC Schiphol is behandeld, dit aan de orde hebben kunnen stellen in een beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en langs die weg om schadevergoeding konden vragen.
Deelt u de mening dat alleenstaande minderjarige asielzoekers aan wier leeftijd niet getwijfeld wordt, bij binnenkomst in Nederland niet in een gevangenis geplaatst horen te worden? Bent u bereid uw praktijk ten aanzien van deze grensdetentie onmiddellijk te beëindigen en een alternatief te gebruiken? Bent u bereid daarbij een onderscheid te maken tussen «gewone amv’s», die bijvoorbeeld naar de opvang in Den Bosch kunnen, en amv’s die een risico lopen op ontvoering of slachtoffer zijn van mensenhandel, en die in de beschermde opvang moeten worden geplaatst? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Ik ben van mening dat detentie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen in beginsel alleen na een gedegen afweging van belangen toegepast moet worden en zoveel mogelijk moet worden uitgevoerd in een daarvoor geschikte inrichting. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven in welke gevallen daartoe kan worden overgegaan.
Zullen als gevolg van de uitspraak van de rechtbank de faciliteiten en het regime van de nieuwbouwlocatie voor grensdetentie op Schiphol Oost worden aangepast?
De nieuwe huisvesting van de provincie Utrecht |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincie Utrecht huist riant, terwijl ambtenaren moeten vertrekken»?1
Ja.
Kloppen de feiten over het aantal provinciehuizen en de verbouwingskosten, zoals gepresenteerd in het artikel? Zo nee, wat klopt er niet?
Kosten van de bouw, verbouwing en beheer van de provinciehuizen zijn als gevolg van de provinciale autonomie de verantwoordelijkheid van de provincie Utrecht. Deze provincie verwijst hiervoor naar een overzicht in de begroting. Deze begroting is 25 oktober 2011 vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht.
Welke financiële risico’s loopt de provincie Utrecht met het hebben van momenteel maar liefst drie provinciehuizen? Vindt u deze risico’s verantwoord? Zo niet, wat doet u er aan in het licht van uw toezicht op de provincies?
De provincie Utrecht is als autonome bestuurslaag zélf verantwoordelijk voor de financiële risico’s die de provincie wil lopen bij de huisvestingskosten. Deze risico’s en de wijze waarop deze worden opgevangen dienen inzichtelijk te worden gemaakt in de begroting en te worden vermeld in de paragraaf weerstandsvermogen. Het toezicht op de provincies is gericht op de financiële positie van de provincies, zoals tot uitdrukking komt in structureel evenwicht op de begroting en/of meerjarenraming. Het toezicht is niet gericht op het te voeren beleid van de provincie betreffende huisvesting of andere beleidsmatige beslissingen met financiële consequentie. Er zijn vooralsnog geen redenen om aan te nemen dat het evenwicht op de begroting van de provincie Utrecht verstoord dreigt te worden.
Deelt u de mening dat provinciale besturen, in het licht van de voorgenomen bezuinigingen op onder andere de provinciale overheid, uiterst terughoudend moeten zijn met investeringen in de huisvesting van provinciale ambtenaren? Zo ja, bent u bereid dit bij de provinciale besturen onder de aandacht brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het besluit tot investeringen in de huisvesting is een autonome aangelegenheid van de provincie Utrecht.
Bent u, analoog aan de wet Algemene regels herindeling (Arhi), voornemens de randstadprovincies onder verscherpt financieel toezicht te plaatsen gelet op het kabinetsvoornemen om deze provincies op te schalen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat het kabinetsvoornemen ten aanzien van de provinciale opschaling in de Randstad concreet gestalte krijgt, zal worden bezien of het nodig is om, analoog aan de Wet algemene regels herindeling, bepaalde voorzieningen te treffen.
Het individueel beoordelen door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens bij uitzettingen naar Irak |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat iedere asielzoeker die dreigt door u te worden teruggestuurd naar Irak de kans moet krijgen zijn zaak aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voor te leggen voor individuele toetsing? Zo niet, waarom niet?1
Nederland is partij bij het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en heeft daarmee het individueel klachtrecht en de rechtsmacht van het EHRM erkend. Een ieder, dus ook een uitgeprocedeerde Irakese asielzoeker, die meent dat hij het slachtoffer is van een schending van het EVRM, kan zijn klacht dan ook ter beoordeling voorleggen aan het EHRM. Om uitzetting hangende de behandeling van zijn klacht te voorkomen, kan de Irakese vreemdeling het EHRM voorts verzoeken een interim measure te treffen.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat iedere Irakese asielzoeker voorafgaand aan een voorgenomen uitzetting tijdig wordt geïnformeerd over deze nieuwe zienswijze van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de mogelijkheid van een individuele toetsing van het Hof?
Op 24 november jl. heb ik uw Kamer bericht over de brief van het EHRM, gedateerd op 23 november 2010 en die de regering op 24 november 2010 heeft ontvangen. Door de toezending aan uw Kamer is deze brief openbaar gemaakt, waardoor deze ook ter beschikking is gekomen van de rechtspraktijk. Zoals ik aan uw Kamer heb toegelicht, blijkt uit deze brief dat het EHRM klachten en verzoeken tot het treffen van een interim measure van Iraakse asielzoekers in het vervolg weer – conform zijn vaste praktijk – op hun individuele merites zal beoordelen. Dit houdt in dat verzoeken van Iraakse vreemdelingen tot het treffen van een interim measure niet langer zonder meer zullen worden ingewilligd, maar enkel wanneer daar in het individuele geval aanleiding toe bestaat. In zoverre is dan ook geen sprake van een «nieuwe zienswijze» van het EHRM, maar veeleer van het hervatten van de staande praktijk. Op basis van de informatie in de brief van 23 november jl. heb ik voorts ook geconcludeerd dat er geen aanwijzingen bestaan dat het EHRM van oordeel zou zijn dat gedwongen terugkeer naar Irak in verband met de veiligheidssituatie aldaar in het algemeen niet verantwoord zou zijn in het licht van artikel 3 van het EVRM en dat er thans in zijn algemeenheid geen juridische belemmeringen meer bestaan tegen gedwongen terugkeer naar Irak.
Ik wil voorts benadrukken dat het recht van een vreemdeling in vreemdelingenbewaring die met uitzetting wordt bedreigd, om contact op te nemen met zijn advocaat en het recht van een advocaat om deze cliënt te bezoeken, belangrijke waarborgen zijn in onze rechtstaat. Elke vreemdeling die in vreemdelingenbewaring wordt gesteld met het oog op uitzetting wordt dan ook bijgestaan door een advocaat. Dit kan zijn eigen advocaat zijn of een piketadvocaat.
Kunt u de garantie geven dat er geen Irakese asielzoeker zal worden uitgezet zonder gewezen te zijn op de zienswijze van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en desgewenst toegang te hebben gehad tot een advocaat of vertegenwoordiger van Vluchtelingenwerk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting Immigratie en Asiel?
Hierbij voldoe ik aan uw verzoek.
De verkoop van bedreigde tonijn in Nederlandse supermarkten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Greenpeace dat aantoont dat er in tonijn in blik vaak bedreigde en overbeviste tonijnsoorten zitten?1
Ja.
Is het waar dat zolang op het blik één soort genoemd staat, terwijl er meer soorten in zitten, dit in strijd is met Richtlijn 2000/13/EC artikel 2, aangezien dit de consument misleidt? Welke conclusie trekt u hieruit?
Ja.
De consument dient via het etiket van juiste informatie te worden voorzien.
Is het waar dat vermengen van twee (of meer) soorten tonijn in een blik in strijd is met Verordening 1536/92? Welke conclusie trekt u hieruit?
Nee. Het vermengen van meerdere soorten tonijn is niet in strijd met Verordening 1536/92.
Op welke manier vindt er op dit moment controle plaats op de naleving van genoemde Richtlijn en Verordening met betrekking tot tonijn in blik?
In Nederland wordt steekproefsgewijs gecontroleerd of de soorten vis die op de verpakking vermeld staan ook daadwerkelijk in de verpakking zit. De nVWA doet dit met een chemische methode, de zogenaamde eiwit electroforese, die echter alleen werkt met rauwe, ongekookte vis. De nVWA beschikt niet over een onderzoekmethode waarmee verschillende soorten tonijn in blik (gekookt) kunnen worden aangetoond.
Bent u bereid een onderzoek door de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) in te stellen naar aanleiding van het onderzoek van Greenpeace? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dergelijk onderzoek zal niet bijdragen aan het oplossen van het probleem en waarschijnlijk ook geen additionele informatie opleveren in vergelijking met het rapport van Greenpeace.
Ik ben van mening dat dit in breder Europees en internationaal verband moet worden geadresseerd. Ook het Greenpeace rapport laat zien dat problemen eerder in de visketen ontstaan. Ik zal in Europees verband aandacht vragen voor dit probleem.
Bent u bereid de betrokken bedrijven erop aan te spreken dat zij zwaar bedreigde vissoorten verhandelen en daarmee Europese regelgeving overschrijden? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Op de handel in bedreigde diersoorten is de CITES (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild fauna and flora) -regelgeving van toepassing. Daartoe worden bedreigde diersoorten aangewezen in het CITES-verdrag. De in blik aangetroffen tonijnsoorten vallen niet onder de werking van de CITES-regelgeving.
Bent u bereid deze bedrijven de toegang tot de Nederlandse markt te ontzeggen als zij zich niet aan de Europese regelgeving houden? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven dienen zich te houden aan de Europese regelgeving dienaangaande. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het probleem van bedreigde en overbeviste tonijnsoorten in ingeblikte tonijn wordt veroorzaakt doordat de bedreigde tonijnsoorten door het gebruik van lokvlotten meegevist worden? Zo ja, bent u bereid in Europa aan te dringen op een verbod op het gebruik van lokvlotten, gezien de bijvangstproblematiek? Zo nee, waarom niet?
De in blik aangetroffen soorten vallen niet onder de werking van de CITES-regelgeving.
Vooral in de Stille en Indische Oceaan wordt op tropische tonijnsoorten gevist. De bijvangstproblematiek van de zogenaamde lokvlotten is mij bekend. Ik zal op dit moment in Europa niet aandringen op een verbod van lokvlotten. Dergelijk optreden zou niet realistisch zijn, aangezien tijdens de onlangs gehouden jaarvergadering van ICCAT (International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas) is gebleken dat zelfs voor beperkingen ten aanzien van het gebruik van lokvlotten op dit moment onvoldoende draagvlak bestaat.
Het DNA-verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten (VS) |
|
Ard van der Steur (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opstelten sluit dna-verdrag met VS»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland en de Verenigde Staten toegang krijgen tot elkaars databanken met gegevens over dna-profielen en vingerafdrukken? Zo ja, is er sprake van volledige wederkerigheid?
Ja, in individuele gevallen wordt via daartoe geautoriseerde medewerkers van nationale contactpunten toegang mogelijk gemaakt tot elkaars databanken met referentiegegevens over vingerafdrukken en DNA-profielen. Ik verwijs naar de brieven van 14 juni en 13 augustus 2010 die mijn ambtvoorganger, mede in zijn hoedanigheid van Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan uw Kamer heeft gestuurd (TK, 2009–2010, 32 123 VI, nrs. 109 en 124). Wat betreft de wederkerigheid verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3 van het lid Schouw van uw Kamer (2010Z17699, ingezonden 25 november 2010).
Klopt het dat u van mening bent dat ernstige misdrijven hierdoor sneller kunnen worden opgelost? Zo ja, waar baseert u dit op? Zijn er concrete zaken in het verleden die hier aanleiding toe geven? En wat verstaat u precies onder een ernstig misdrijf?
Ja. De Verenigde Staten van Amerika (VS) en Nederland sturen elkaar op dit moment al verzoeken om matching van DNA-profielen en vingerafdrukken bij misdrijven. Het matchen gebeurt nu handmatig en de afhandeling duurt vaak lang. Door de afspraken uit het verdrag zal het matchen en het afhandelen sneller verlopen en kunnen verdachten van ernstige misdrijven sneller opgespoord worden. Er zijn geen specifieke zaken die aanleiding hebben gegeven tot het sluiten van dit verdrag. Ik verwijs naar bovengenoemde brief aan uw Kamer van 13 augustus 2010 voor een omschrijving van de strafbare feiten waarop het verdrag van toepassing is.
Kunt u precies aangeven welke waarborgen en protocollen in het verdrag zijn opgenomen als het gaat om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Zo nee, waarom niet?
De referentiegegevens over vingerafdrukken en DNA-profielen in de databanken zijn niet herleidbaar tot de identiteit van de betrokken personen. Als het uitwisselen van referentiegegevens een match oplevert, is het verstrekken van de gerelateerde persoonsgegevens pas aan de orde als daartoe een rechtshulpverzoek is ontvangen. Ik verwijs verder naar de in het antwoord op vraag 2 genoemde brieven, mijn antwoord op vraag 8 van het lid Schouw van uw Kamer (2010Z17699, ingezonden 25 november 2010) en de tekst van het verdrag (Tractatenblad 2010, 321).
Weet u dat de Amerikaanse wetgeving voorschrijft dat de Amerikaanse regering met landen die deelnemen aan het Visa Waiver Program of daarvoor in aanmerking willen komen, maatregelen overeenkomt om de uitwisseling van informatie met betrekking tot de veiligheid en de rechtshandhaving te versterken? Gaat het hier om een dergelijke maatregel? Zo nee, waarom is er dan tot dit verdrag besloten?
Ja, ik verwijs naar de eerdergenoemde twee brieven aan uw Kamer.
Sluiten andere lidstaten van de Europese Unie vergelijkbare verdragen met de Verenigde Staten? Zo ja, welke lidstaten?
Volgens de Amerikaanse overheid zijn er op dit moment 15 andere EU-lidstaten die met het Prevention and Combatting of Serious Crime (PCSC) verdrag vergelijkbare overeenkomsten met de VS hebben ondertekend. Het gaat om Oostenrijk, Tsjechië, Slowakije, Estland, Finland, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Italië, Letland, Litouwen, Malta, Portugal, en Spanje.
Is er sprake van afstemming tussen de lidstaten van de Europese Unie in dezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs naar het antwoord op vragen 3 en 4 van het lid Hennis-Plasschaert en het toenmalige lid Teeven van uw Kamer (2010Z14346, ingezonden 7 oktober 2010). Bij de totstandkoming van het verdrag tussen Nederland en de VS is uiteraard wel sprake geweest van informele contacten met andere EU-lidstaten.
De Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen |
|
Farshad Bashir |
|
Wat is uw mening over het gegeven dat het CBR straffen op kan leggen ook indien een rechter aangeeft dat er geen gronden voor een straf zijn?1 Acht u het verantwoord dat het CBR zich boven de rechtspraak stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is inderdaad zo dat het CBR maatregelen kan opleggen, ook al heeft de rechter betrokkene vrijgesproken. Ik begrijp dat dit vreemd kan overkomen op betrokkene. Maar dit vloeit nu eenmaal voort uit het systeem waarbij de strafrechter over de straffen gaat en het CBR over de maatregelen om de verkeersveiligheid te vergroten. Het systeem werkt als volgt:
Als de politie een verkeersdelict constateert, zoals het rijden onder invloed of risicovol en gevaarzettend gedrag, maakt zij een proces-verbaal op. Dit vormt het uitgangspunt voor het strafrechtelijke traject. Het strafrecht is primair gericht op de bestraffing van een begaan delict, in dit geval een verkeersdelict. Voor het strafrecht is van belang dat onomstotelijk is komen vast te staan dat het desbetreffende verkeersdelict is begaan en door wie.
Het proces-verbaal kan tevens aanleiding zijn voor het vermoeden dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid. In die gevallen brengt de politie een mededeling uit aan het CBR op basis waarvan een bestuursrechtelijk traject kan worden opgestart. In de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid is aangegeven wanneer van zo’n vermoeden sprake is. Deze bestuursrechtelijke vorderingsprocedure is niet gericht op bestraffing van het begane verkeersdelict, maar betreft de beoordeling van de rijvaardigheid of geschiktheid van de betrokken rijbewijshouder. De in dat kader opgelegde maatregelen (zoals een educatieve maatregel of een onderzoek) zijn primair bedoeld om de verkeersveiligheid te verbeteren. In de vorderingsprocedure dient te worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden het vermoeden van ongeschiktheid rechtvaardigen. Het CBR doet dit onafhankelijk van de beoordeling van de feiten in een eventuele strafrechtelijke procedure en handelt hierbij conform de hierboven bedoelde Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid. Verder houdt het CBR rekening met jurisprudentie terzake. Ik begrijp dat dit vervelend is voor betrokkene, maar het kan dus inderdaad zo zijn dat het CBR, conform de daarvoor van toepassing zijnde wet- en regelgeving, een maatregel oplegt terwijl de rechter daarnaast geen straf oplegt.
Uitsluitend in het zeer bijzondere geval dat in de strafrechtelijke procedure is vastgesteld dat er sprake is geweest van een persoonsverwisseling, en er overigens geen andere feiten of omstandigheden zijn, wordt de bestuursrechtelijke procedure beëindigd.
Kunt u aangeven op welke gronden een eenmaal opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol weer ongedaan gemaakt kan worden indien voor de oplegging hiervan geen grond blijkt te bestaan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat het instellen van beroep tegen beslissingen van het CBR altijd mogelijk is indien een gerechtelijke uitspraak aanleiding geeft om in beroep te gaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Tegen besluiten van het CBR staan de rechtsbeschermingsmiddelen uit de Algemene wet bestuursrecht open, zoals bijvoorbeeld bezwaar of beroep. Het CBR meldt in de betreffende besluiten ook dat en op welke wijze bezwaar of beroep kan worden ingediend. Aanvullende maatregelen zijn dan ook niet nodig.
Waarom kan het CBR een aanvullend onderzoek vragen terwijl bij de verklaring van geschiktheid aangegeven wordt dat er geen extra onderzoek nodig is? Op welke gronden kan het CBR alsnog beslissen tot een aanvullend onderzoek en hoe is hier tegen in beroep te gaan?
Voor het aanvragen van een rijbewijs kan de aanvrager in beginsel volstaan met het invullen van een eigen verklaring. In de in artikel 100 van het Reglement Rijbewijzen genoemde gevallen moet de aanvrager ook een geneeskundig verslag overleggen. Dit is het geval als de aanvrager een bepaalde leeftijd heeft of als het gaat om de afgifte van een rijbewijs voor de C- en D-categorieën.
Het CBR is op basis van artikel 101 bevoegd te vorderen dat betrokkene zich laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen. Dit kan alleen indien:
Deze keuring mag dan alleen de punten betreffen waarover in de eigen verklaring of in het geneeskundig verslag vragen zijn gesteld.
Tegen een verwijzing voor dit onderzoek in de Eigen verklaringprocedure staat geen bezwaar en beroep open, aangezien het een voorbereidingshandeling betreft. Indien een persoon weigert mee te werken aan een dergelijk onderzoek, dan weigert het CBR de Verklaring van geschiktheid, waartegen vervolgens bezwaar en beroep open staat.
Op welke manier kunnen mensen die onterecht bejegend worden door het CBR hiertegen onafhankelijk in beroep gaan? Waarom kent het CBR enkel een interne klachtencommissie terwijl de Nationale Ombudsman onvoldoende toegerust is om alle klachten over het CBR goed in behandeling te kunnen nemen? Acht u een onafhankelijke klachtencommissie voor het CBR een goede aanvulling op de dienstverlening van dit bureau? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tegen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende bezwaar aantekenen. Vervolgens bestaat de mogelijkheid om in beroep of in hoger beroep te gaan bij de rechter en de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Klachten over een bestuursorgaan dienen altijd eerst bij het bestuursorgaan zelf te worden neergelegd. Dit geldt ook voor het CBR. Op dit moment worden klachten eerst behandeld op medewerkerniveau. Veel klachten kunnen op deze wijze worden opgelost. Het CBR is voornemens de klachtenprocedure per 1 januari 2011 te verbeteren door de inrichting van een centraal meldpunt klachten en een interne klachtencommissie. Indien een klager niet tevreden is met de bejegening door het bestuursorgaan, kan een klacht worden ingediend bij de Nationale ombudsman. Het is mij overigens niet bekend dat de Nationale Ombudsman hiervoor onvoldoende toegerust zou zijn.
De reactie op de motie (29 398 nr. 253) over een onafhankelijke klachtencommissie voor het CBR, wil ik geven nadat het onderzoek over het CBR is gepubliceerd en ik daarover met de Kamer heb kunnen spreken.
Een boete voor Pinkpop |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het festival Pinkpop van de Arbeidsinspectie een boete heeft gekregen van 48 000 euro voor de inzet van twee buitenlandse studenten als vrijwilliger?1
Ja, met dien verstande dat sprake was van drie afzonderlijke boetes voor verschillende bedrijven, die samen € 48 000 bedroegen. De boetes vloeiden voort uit een Wav/WML-controle van de Arbeidsinspectie op 1 juni 2009 op het Pinkpop-terrein in het kader van het project Evenementen 2009. Bij deze controle zijn twee vreemdelingen aangetroffen die illegaal tewerkgesteld werden. Per illegaal tewerkgestelde vreemdeling bedraagt de boete € 8 000. De Wet arbeid vreemdelingen (Wav) kent een ruime definitie van het begrip «werkgever». Omdat ten aanzien van de twee vreemdelingen de tewerkstellingsvergunningplicht (twv) van toepassing was, was iedereen die ten opzichte van deze twee personen onder de definitie van werkgever valt aanspreekbaar op het ontbreken van de twv. Deze ketenbenadering leidde ertoe dat in dit geval drie bedrijven zijn beboet. Het betreft hier dus drie boetes van elk € 16 000.
Kunt u uiteenzetten op grond van welke criteria de Arbeidsinspectie tot de conclusie is gekomen dat voor de betreffende twee vrijwilligers achteraf een tewerkstellingsvergunning nodig was? Welke ruimte laat de Wet arbeid vreemdelingen voor buitenlandse studenten om in Nederland vrijwilligerswerk te verrichten?
Vreemdelingen die in Nederland verblijven op basis van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «studie» mogen onder bepaalde voorwaarden werken. De werkgever heeft voor deze studenten een tewerkstellingsvergunning nodig. Indien de vergunning wordt verleend, mogen (buitenlandse) studenten maximaal 10 uur per week werken. Gebleken is dat de werkgever geen tewerkstellingsvergunning voor de twee buitenlandse studenten heeft aangevraagd. Vreemdelingen mogen wel vrijwilligerswerk doen, als de werkgever een vrijwilligersverklaring van UWV WERKbedrijf heeft. Deze verklaring wordt niet afgegeven voor een organisatie die een winstoogmerk heeft. Aangezien in dit geval sprake was van werkzaamheden met winstoogmerk, zou het UWV WERKbedrijf geen vrijwilligersverklaring hebben afgegeven. Daarbij is niet gebleken dat de bedrijven een aanvraag om een vrijwilligersverklaring voor de twee vreemdelingen hebben ingediend.
Hoe beoordeelt u de boete in het licht van het gegeven dat de organisatie van Pinkpop jaarlijks met de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst overlegt over alle relevante regelgeving voor een ordentelijk verloop van het festival, waarbij de noodzaak van een tewerkstellingsvergunning nooit aan de orde is geweest? Schaadt deze werkwijze niet nodeloos het vertrouwen in de overheid van mensen die ondernemend zijn en initiatief nemen?
De Arbeidsinspectie heeft tot dusverre niet met de organisatie van Pinkpop overlegd, dan wel direct voorlichting over de relevante regelgeving aan de organisatie gegeven. De organisatie heeft alleen met de Belastingdienst overlegd, maar deze dienst geeft geen voorlichting over de Wet arbeid vreemdelingen. Het is daarbij de verantwoordelijkheid van iedere werkgever, dus ook van Pinkpop, om zichzelf op de hoogte te stellen van relevante wet- en regelgeving.
Is het waar dat een controleur van de Arbeidsinspectie in 2008 misbruik heeft gemaakt van de (gratis) toegang tot alle locaties van het festival voor privédoeleinden? Deelt u de mening dat dit ontoelaatbaar is en schadelijk voor het gezag van de overheid die verwacht dat burgers zich aan alle regels houden? Welke gevolgen heeft dit gehad voor de betreffende inspecteur?
De inspecteur heeft op 1 juni 2008 in het kader van een controle op de arbeidsomstandigheden (project Podiumkunsten 2008) een controle uitgevoerd op het terrein. Hij was daar dus bevoegd aanwezig. Het doel was om geluidsmetingen te verrichten. De inspecteurs waren geïnstrueerd om de inspecties tijdens concertdagen in duo’s uit te voeren. Aanvankelijk was het voornemen dan ook dat betrokkene zou worden vergezeld door een collega inspecteur. Die bleek echter op het laatste moment verhinderd. Daarop heeft de inspecteur zijn zoon gevraagd hem te vergezellen. De inspecteur heeft dit vóór het betreden van het bezoekersterrein gemeld bij één van de organisatoren en zij zijn ook niet langer dan enkele uren op het terrein aanwezig geweest. Deze handelwijze heeft tijdens en ná het festival geen reacties opgeroepen. Achteraf heeft de inspecteur zich gerealiseerd dat het beter was geweest dat hij de geluidsmetingen samen met een andere inspecteur zou hebben uitgevoerd. Dat is hem destijds ook te verstaan gegeven door zijn leidinggevenden. Ter voorkoming van misverstanden merk ik nog op dat deze inspecteur arbeidsomstandigheden niets van doen heeft met de WAV/WML- controle in het algemeen noch met deze controle in 2009.
Ziet u aanleiding om de wet- en regelgeving op het punt van de inzet van vrijwilligers bij festivals, dan wel de instructies in de richting van de Arbeidsinspectie aan te scherpen?
In de notitie «Herziening Wet arbeid vreemdelingen» d.d. 18-9-20092 is al aangekondigd dat de regeling voor vrijwilligerswerk zal worden beoordeeld op uitvoer- en handhaafbaarheid en waar wenselijk wordt aangepast. Ik ben voornemens om de vrijwilligersverklaring te vervangen door een tewerkstellingsvergunning. Een tewerkstellingsvergunning biedt meer controlemogelijkheden voor de Arbeidsinspectie. Ook hiervoor geldt dat een tewerkstellingsvergunning voor vrijwilligers niet wordt verleend aan een organisatie met winstoogmerk.
De griepvaccinatie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de TV-uitzending waarin de werking van de griepvaccinatie in twijfel wordt getrokken?1
Ik ben het niet eens met de conclusies uit de Zembla-uitzending waarin de werking van het griepvaccin in twijfel wordt getrokken. Zie voor een nadere toelichting mijn reactie op uw overige vragen.
Heeft u kennis over zodanige restricties dat een zogenaamd dubbelblindonderzoek zowel wat betreft de tijd er voor nodig, als wat betreft medisch-ethische redenen uitvoering van deze effectiviteittest en veiligheidstest belemmert? Zo ja, welke belemmeringen zijn dit en door welke instantie worden deze belemmeringen opgeworpen?
In Nederland is in 1994 al een dubbelblind (overheidsgefinancierd) onderzoek uitgevoerd naar het voorkómen van influenza bij 60-plussers2, 3. Dit toonde substantiële effectiviteit van vaccinatie aan op het voorkómen van griep. Een dubbelblind onderzoek met als uitkomstmaten ernstige complicaties en sterfte is tot nu toe nergens ter wereld haalbaar gebleken. Dit vanwege de benodigde zeer grote aantallen proefpersonen, complexe logistiek en hoge kosten.
Daarnaast wisselt de virulentie van de circulerende influenzavirussen van jaar tot jaar en van plaats tot plaats. Hierdoor wisselt ook de mate van match tussen vaccinstammen en circulerende stammen. Daarom is het, voor een robuuste schatting, noodzakelijk om een onderzoek over meerdere jaren, in meerdere gebieden, in relevante bevolkingsgroepen uit te voeren. Dit maakt de uitvoering nog complexer.
Voor wat betreft de medisch ethische aspecten is het aan een Medisch Ethische Toestingscommissie (METC) om te beoordelen of een onderzoeksvoorstel ethisch verantwoord is. Ik kan mij voorstellen dat er ethische bezwaren zijn bij een onderzoeksopzet waarin mensen, die nu in aanmerking komen voor vaccinatie, niet gevaccineerd worden.
Een dubbelblind onderzoek bij gezonde volwassenen biedt ook geen oplossing. De uitkomsten van dit onderzoek zouden niet van toepassing zijn op het merendeel van de (risico)groepen die in Nederland vaccinatie aangeboden krijgen. Gezonde volwassenen zijn immers over het algemeen minder kwetsbaar voor de complicaties van griep. Bovendien reageren ouderen anders op een vaccinatie dan (gezonde) volwassenen.
Bent u bereid een dubbelblindonderzoek naar de effectiviteit van de griepprik te laten doen om meer duidelijkheid te krijgen over de werkzaamheid en het preventieve nut van de griepvaccinatie?
Nee. Het is en was bekend dat het huidige griepvaccin niet volledig beschermt. Daarom pleitte de Gezondheidsraad in 2007 ook voor voortzetting en intensivering van onderzoek ter verbetering van de effectiviteit van griepvaccins. Dat neemt niet weg dat er, naar het oordeel van de Gezondheidsraad in 2007, voldoende wetenschappelijke studies zijn die de (kosten-)effectiviteit van influenzavaccinatie van 60-plussers en medische risicogroepen aantonen. Er zijn, volgens de Gezondheidsraad, in de tussentijd geen studies uitgevoerd die aanleiding zijn om deze beoordeling te herzien.
Het Europees Centre for Disease Control (ECDC)4 en het Amerikaanse Centre for Disease Control (CDC)5 komen tot dezelfde conclusies als de Gezondheidsraad met betrekking tot de te verwachten effectiviteit van griepvaccinatie.
Vindt er na elk jaar dat een seizoensgriepvaccinatie heeft plaatsgevonden een evaluatie plaats over de juiste keuze van de samenstelling van de antigenen, alsmede over de gewenste effectiviteit in vitro van de gevonden antistoffen (-lichamen) na vaccinatie?
Evaluatie van de keuze van de samenstelling vindt voortdurend plaats doordat medisch microbiologische laboratoria en het Nationaal Influenza Centrum (NIC) influenzavirussen karakteriseren. Er wordt onderzoek gedaan naar de relatie tussen gevonden antigenen in circulerende influenzavirussen en antigenen aanwezig in het griepvaccin. Hierover wordt tijdens het griepseizoen wekelijks gerapporteerd in de Influenza Nieuwsbrief van het NIC. Het NIC wordt door de WHO en het ECDC op de hoogte gehouden van welke influenzavirussen circuleren in omringende landen.
De gewenste in vitro effectiviteit van de griepvaccinatie wordt door de WHO twee maal per jaar beoordeeld, in februari en september. Op basis hiervan wordt geadviseerd over de vaccinsamenstelling voor respectievelijk het Noordelijk en Zuidelijk halfrond.
Bent u ervan op de hoogte dat in de uitzending pijnlijk duidelijk werd dat niet ieder lid of adviseur van een daartoe samengestelde commissie van de Gezondheidsraad zijn kwalificaties, diploma’s, zakelijke of wetenschappelijke relaties kenbaar had gemaakt? Voelt u de noodzaak de Gezondheidsraad een aanwijzing hiertoe te geven? Vindt u niet dat voor wetenschappers die betrokken zijn bij adviezen van de Gezondheidsraad het nee, tenzij principe dient te gelden, dat wil zeggen dat zij in principe geen banden met belanghebbende farmaceutische industrieën mogen hebben? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad hanteert verschillende procedures die het risico op belangenverstrengeling moeten minimaliseren. Deze zijn te vinden op de website van de Gezondheidsraad (http://www.gezondheidsraad.nl/nl/over-ons/onafhankelijkheid). Hoewel ik vertrouwen heb in de manier waarop de Gezondheidsraad deze procedures toepast, is helaas nooit volledig uit te sluiten dat individuen ten onrechte informatie niet melden.
Ik ben ervan op de hoogte dat in de uitzending een lid van een Commissie van de Gezondheidsraad is genoemd die ten onrechte een nevenfunctie niet gemeld had. De voorzitter van de Gezondheidsraad heeft hierover met het betreffende lid indringend gesproken. Daarbij is het evidente belang van volledige openheid over nevenactiviteiten van leden van de Raad voor de advisering van de Gezondheidsraad benadrukt.
Het principe dat leden van de Gezondheidsraad geheel geen banden met belanghebbende farmaceutische industrieën mogen hebben, is in het huidige tijdsgewricht niet mogelijk en naar mijn mening ook onwenselijk. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 van het lid Gerbrands (PVV) over de gesponsorde pandemie van de Mexicaanse griep van 22 november 2010 (2010Z17284).
Deelt u de opvatting dat bij de risico-inschatting tot toelating van nieuwe producten, zoals vaccins, voor toepassing in de Nederlandse populatie het van belang is de op wetenschappelijke inzichten gebaseerde motivatie voor de keuze van de vaccinatie op een juiste en heldere wijze te communiceren, zowel aan de beroepsgroep als aan de bevolking? Bent u van plan met een perfecte communicatie voor de komende jaren een verbetering van de risicoperceptie na te streven? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Ja, heldere en juiste voorlichting over nieuwe vaccins aan zowel de bevolking als aan beroepsgroepen vind ik van groot belang. Ik heb deze voorlichtingstaak bij het RIVM neergelegd. Het RIVM baseert zich hierbij nadrukkelijk op wetenschappelijke inzichten. In de voorlichting en communicatie is er aandacht voor de ziekte waartegen gevaccineerd wordt alsook voor de mogelijke bijwerkingen van het vaccin. Dit is opgenomen in zowel het voorlichtingsmateriaal dat naar iedereen van de doelgroep wordt gezonden, alsook op de website waar mensen terecht kunnen die meer willen weten. Ook wordt gecommuniceerd over de onzekerheden, bijvoorbeeld wanneer niet nauwkeurig aan te geven is hoeveel gezondheidsrisico of sterfte vaccinatie precies voorkomt.
Op basis van wetenschappelijke feiten over de risico’s kunnen mensen zelf een persoonlijke afweging maken. Ik ben van mening dat de communicatie over de risico’s goed is. De communicatie wordt op reguliere basis geëvalueerd en waar nodig aangepast. Ook publieksvragen kunnen aanleiding geven tot optimalisatie van de voorlichting.
Een andere bron van informatie is het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Bij toelating van geneesmiddelen en vaccins beoordeelt het CBG de werkzaamheid en de risico’s. Onderdeel van de registratie is het vaststellen van de wetenschappelijke productinformatie. Het CBG publiceert via zijn website de Nederlandstalige productinformatie van een vaccin; deze bestaat uit een document («Summary of the Product Characteristics») bestemd voor arts en apotheker en de bijsluiter voor de patiënt. Deze documenten bevatten informatie over de werkzaamheid (er wordt een samenvatting gegeven van wat er farmaceutisch en (pre)klinisch bekend is over het geneesmiddel) en de mogelijke risico’s. Ook wordt belangrijke risico-informatie als nieuwsbericht op de CBG-website geplaatst, met de mogelijkheid hierop een abonnement te nemen.
Bent u ervan op de hoogte dat het belang van vaststelling van de doodsoorzaak, gerelateerd aan griep, in de uitzending duidelijk is gebleken, te meer daar dit een onderdeel uitmaakt van de motivatie voor deze jaarlijkse bevolkingsvaccinatie? Heeft u de intentie op dit gebied voortvarend deze lacune van diagnostiek en registratie te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Het vaststellen en registreren van de directe doodsoorzaak, onderliggende doodsoorzaak, en eventuele bijkomende doodsoorzaken, gebeurt door de arts die de dood constateert. Bij mensen met een verzwakte afweer (ouderen) of met andere gezondheidsproblemen kan een griepinfectie één van meerdere oorzaken zijn die het proces tot sterfte beïnvloeden. Bovendien verloopt een griepinfectie vaak atypisch, zeker bij ouderen. Het aantal sterftegevallen waarbij influenza als (onderliggende) doodsoorzaak wordt geregistreerd, is daarom waarschijnlijk lager dan het feitelijke aantal sterfgevallen door griep. Dit is geen gevolg van een lacune in de registratie, maar het gevolg van bovengenoemde onzekerheden in het aanwijzen van (onderliggende) doodsoorzaken.
Het is onwaarschijnlijk dat meer diagnostiek een antwoord kan geven op de vraag in hoeverre en in welke mate sterfte, bij iemand met diverse aandoeningen die de dood tot gevolg kunnen hebben, beïnvloed of versneld is door de aanwezigheid van griep. Met behulp van diverse statistische technieken en aannames kan alleen een schatting worden gegeven van het totaal aantal griepgerelateerde sterftes, bijvoorbeeld op basis van de totale of specifieke sterfte per week gerelateerd aan de circulatie van griep.
Het patiëntenonderzoek van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het patiëntenonderzoek van de NPCF, waarover die organisatie op 23 november jl. op haar website heeft bericht?1
Ja.
Bent u geschrokken van de uitkomst dat tweederde van de patiënten die deelnam aan het onderzoek zegt dat er (bijna) iets mis ging tijdens hun behandeling, en dat dit in de meeste gevallen kwam door gebrekkige communicatie tussen zorgverleners onderling, tussen zorgverleners en patiënten, of door onvoldoende toezicht en controle?
Tijdens de meldactie patiëntveiligheid die de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) in oktober 2010 is gestart, konden patiënten alles melden wat tijdens de zorgverlening in hun ogen niet de bedoeling was. Van de conclusie van de NPCF naar aanleiding van deze meldactie dat veel fouten voorkomen hadden kunnen worden als de signalen van de patiënt of diens naasten serieus waren genomen, ben ik inderdaad geschrokken. Ik vind het belang van dergelijke meldacties – opgezet vanuit het patiëntenperspectief – die ons op de feiten wijzen, groot. De constatering dat blijkt dat tweederde van de deelnemende patiënten heeft aangegeven dat er (bijna) iets mis ging, vind ik, gezien het karakter van zo’n meldactie, overigens begrijpelijk.
Bent u geschrokken van de uitkomst dat tweederde van de patiënten waarbij daadwerkelijk iets mis ging zegt dat ze na de gebeurtenis niet werden opgevangen, dat er geen excuses werden aangeboden of dat het gebeurde niet met hen werd besproken?
Ja, ik vind het van groot belang dat direct na een incident de betrokken patiënt goed wordt opgevangen en dat met hem het gebeurde nauwgezet wordt besproken en als er fouten zijn gemaakt dat daarvoor excuses worden aangeboden.
Bent u van zins de zorgsector aan te spreken op dit geconstateerde gebrek aan goede communicatie tijdens de behandeling en na gemaakte fouten door zorgverleners? Wat gaat u ondernemen om alle zorgverleners te bewegen hun patiënten serieus te nemen?
Ja, ik zal in het kader van het VMS veiligheidsprogramma met de betrokken veldpartijen bespreken hoe zij hun verantwoordelijkheid nemen, zodat tijdens de behandeling en na gemaakte fouten beter wordt gecommuniceerd met de patiënt en hij of zij echt centraal wordt gesteld in de zorg. Het aantal vermijdbare doden zal over een paar jaar met de helft moeten zijn verminderd. Ik wil daarover afspraken met de sector maken.
Er zijn de afgelopen jaren diverse instrumenten ontwikkeld, zoals een zorgvuldige wijze van communicatie met de patiënt tijdens de behandeling, alsmede de eerste opvang van de patiënt en zijn naaste ná een incident. Ik vind dat zorgverleners die snel moeten gaan toepassen in hun instelling.
Ook de sector zelf erkent overigens het belang van goede communicatie tussen patiënt en zorgaanbieder. Zo heeft de Letselschaderaad in juni van dit jaar de Gedragscode Openheid Medische Incidenten (GOMA) uitgebracht. Belangrijk onderdeel van de GOMA is het inzetten op verbetering van de communicatie tussen patiënt en zorgaanbieder.
Herinnert u zich het onderzoek van Nivel en het VUmc van ongeveer een jaar geleden dat aantoonde dat jaarlijks 1 700 mensen sterven door medische fouten, en dat ook in dit onderzoek slechte communicatie als belangrijke oorzaak werd aangewezen?
Ja, het gaat hierbij om het eerste dossieronderzoek uit 2007 (uit de dossiers van 2004). Dit onderzoek is inmiddels herhaald bij wijze van tussenmeting in het rapport «Monitor Zorggerelateerde Schade 2008». Zie hiervoor mijn brief CT/TSZ-3037582 die ik op 7 december 2010 aan uw Kamer heb toegezonden.
Herinnert u zich het boek «Artsen zien de patiënt niet staan» van E. Wielinga waarin ook de conclusie centraal staat dat gebrekkige communicatie aan de basis staat van veel medische missers?
Ja.
Welke acties zijn ondernomen na dat eerdere Nivel/VUmc-rapport of het boek van Wielenga en welke vruchten heeft dit afgeworpen?
De uitkomsten van het eerste EMGO/Nivel rapport waren aanleiding om patiëntveiligheid prominent op de beleidsagenda te plaatsen. Hiervoor is in 2008 het VMS-veiligheidsprogramma gestart, grotendeels gesubsidieerd door het ministerie van VWS. Op basis van het programma werkt de sector hard aan twee pijlers: de aanpak van tien medisch inhoudelijke verbeteringen in de ziekenhuiszorg én de implementatie van een veiligheidsmanagementsysteem in alle ziekenhuizen (VMS). Uit onderzoek van de IGZ blijkt dat de ziekenhuizen voortvarend aan veiligheid werken en dat zij thans (elementen van) het VMS invoeren (IGZ-rapport implementatie VMS ziekenhuizen TK. 31 765 nr. 23). Momenteel zijn nog geen cijfers beschikbaar van de concrete resultaten die deze inspanningen hebben opgeleverd. De meting van EMGO/Nivel, die in 2013 verschijnt zal hier meer inzicht in geven. Naast het veiligheidsprogramma is de sector ook voortvarend aan de slag gegaan met het vaststellen van veiligheidsnormen (zie hiervoor brief TK. 31 765 nr. 22). Er is bovendien, mede met financiering vanuit VWS, een aantal belangrijke instrumenten, specifiek gericht op de patiënt, ontwikkeld. Zo heeft de NPCF patiëntveiligheidskaarten ontwikkeld, die te vinden zijn op www.mijnzorgveilig.nl. Dat is een mooi voorbeeld van hoe de patiënt een grotere rol kan spelen tijdens het zorgproces. Daarnaast heeft de NPCF de folder «Als uw behandeling anders uitpakt» uitgebracht. Met deze folder wordt de patiënt geïnformeerd over wat er verwacht mag worden van een goede, betrokken zorgverlener. Daarnaast staan er in de folder adviezen hoe je als patiënt de eigen belangen in het contact met de zorgverlener zo goed mogelijk kan behartigen. Aangezien deze instrumenten nog maar kortgeleden zijn uitontwikkeld, hebben ze nog niet de gewenste verandering teweeggebracht. Het is daarom nu zaak dat de zorgsector zelf met deze instrumenten aan de slag gaat en op die wijze haar verantwoordelijkheid neemt.
Terugvordering van Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw)-budgetten |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat in 2008 de verantwoording van het Wsw-budget is overgegaan van de Wsw-uitvoerders naar de gemeenten? Zijn gemeenten daardoor verplicht om ook Wsw’ers op te geven die niet bij de eigen uitvoerder werkzaam zijn?
Ja, met de wetswijziging Wsw, in werking getreden op 1-1-2008, is geregeld dat gemeenten budgettair verantwoordelijk zijn voor het Wsw-budget en zich daarover ook naar het Rijk dienen te verantwoorden. Deze verantwoording wordt geleverd via vier indicatoren. De gemeente dient o.a. te verantwoorden hoeveel Wsw-geïndiceerden woonachtig zijn in de gemeente en op de wachtlijst staan dan wel werkzaam zijn, ongeacht waar deze Wsw-werknemers hun arbeid verrichten.
Is het waar dat verschillende gemeenten1 dit laatste nalieten en u daardoor een deel van het toegewezen budget heeft teruggevorderd?
Ja.
Heeft u een aantal gemeenten van tevoren op deze fout gewezen, zodat in die gevallen terugvordering is voorkomen? Klopt het dat een aantal gemeenten geen waarschuwing heeft gekregen? Zo ja, kunt u nader ingaan op dit verschil?
De werkwijze inzake de verantwoording door gemeenten is als volgt.
De gemeenten worden jaarlijks gewezen op het belang van het indienen van een tijdige en juiste verantwoording. De verantwoordingsinformatie wordt door gemeenten aan BZK geleverd, die dit, nadat vastgesteld is dat de informatie aan de formele vereisten voldoet, doorstuurt naar het betreffende vakdepartement. Gemeenten kunnen daarbij, binnen een redelijke termijn, een herziene verantwoording aanleveren aan BZK bij een geconstateerde omissie.
Uitgangspunt bij gebruikmaking en verwerking door het vakdepartement is dat gemeenten tijdig een volledige en juiste verantwoording indienen. Dit vloeit voort uit de SiSa systematiek (Single information, Single audit) en de daaraan gekoppelde regelgeving, onder andere in de Financiële-verhoudingswet.
SZW controleert de ontvangen verantwoordingsinformatie jaarlijks op volledigheid en juistheid van de ontvangen stukken.
Van de juistheid wordt uitgegaan tenzij bij controle en verwerking sprake is van discussie over de rechtmatigheid, blijkend uit de accountantsverklaring, of indien – bij de Wsw – sprake is van inhoudelijk evidente aberraties in de cijfers. Bijvoorbeeld het ontbreken van getallen waar dat redelijkerwijs niet juist kan zijn. In die gevallen wordt de gemeente door SZW nader bevraagd en in de gelegenheid gesteld mogelijke omissies te herstellen of toe te lichten. Dit gebeurt voordat, op grond van de verantwoordingsgegevens, overgegaan wordt tot vaststelling van de eerder verstrekte middelen. In aanvulling op de verantwoording door gemeenten over 2008 is door het ministerie van SZW een éénmalige extra interne controle uitgevoerd omdat gemeenten de verantwoording over de Wsw voor het eerst zelf dienden aan te leveren. Deze onverplicht uitgevoerde interne controle heeft plaatsgevonden op het aantal Wsw-geïndiceerden over 2008, afgezet tegen het aantal in 2007.
Indien de extra interne controle leidde tot de constatering van (mogelijke) onduidelijkheden, fouten of onzekerheden is dit aan de betreffende gemeente voorgelegd en is de mogelijkheid tot bevestiging dan wel herstel geboden.
Is het zo dat het teruggevorderde geld wel voor het daarvoor bestemde doel is gebruikt? Was er ook geld teruggevorderd als er geen administratiefout was gemaakt?
Gemeenten zijn wettelijk verplicht zich jaarlijks te verantwoorden over door het Rijk beschikbaar gestelde specifieke uitkeringen, waaronder de Wsw, via de daartoe aangewezen procedure (zie tevens het antwoord op vraag 3). Tevens geldt dat het niet realiseren van de door SZW aan gemeenten toegekende aantal te realiseren Wsw-plekken en het daarbij behorende budget, leidt tot terugvordering van de gelden die hiermee gemoeid zijn en ook als dit het gevolg is van het feit dat gemeenten zelf onjuiste gegevens verantwoorden. Dit is een imperatief voorschrift in de Wsw; deze regel geldt overigens al sinds jaren en de gemeenten zijn hiermee ook bekend alsook met de wijze waarop ik hiermee omga ten aanzien van het vaststellen van de Wsw-subsidie.
Ik wijs er op dat de verantwoordingsprocedure voor de Wsw met ingang van 2007 aanzienlijk is vereenvoudigd: van 123 indicatoren naar slechts 4 en er dient enkel verantwoord te worden in aantallen. Qua verantwoordingslast/bureaucratie is dus een zeer substantiële reductie bewerkstelligd.
Bijna alle gemeenten hebben zich op juiste wijze verantwoord. Een aantal gemeenten heeft deze verplichting niet goed opgepakt. Terugvordering heeft alleen plaatsgevonden in de gevallen waarbij sprake is van fouten in de verantwoording – als gevolg van een onzorgvuldig uitgevoerde verantwoordingsprocedure – waarbij de gemeenten niet hebben aangetoond dat deze gehanteerde handelwijze niet verwijtbaar zou zijn. Administratieve vergissingen, zoals tikfouten, zijn gemeenten niet aangerekend.
Deelt u de mening dat de overheid bureaucratie moet beperken? Kan volgens u een administratieve vergissing een reden zijn voor terugvordering? Geldt dit ook als is aangetoond dat het budget wel conform de doelstelling en regelgeving is gebruikt?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het verbod op zittenblijven op de havo voor doorstromers uit het vmbo funest is |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het verbod op zittenblijven doorstromers uit het vmbo nekt?12
Ik zou het een kwalijke zaak vinden dat VO-scholen verschillende standaarden hanteren voor leerlingen die in een en dezelfde klas zitten.
Vindt u het rechtvaardig dat vmbo’ers niet alleen aan extra eisen moeten voldoen om toegelaten te worden tot de havo, maar dat er voor hen ook nog aparte regels gelden als zij eenmaal zijn toegelaten?
Nee. Mijns inziens is het van belang dat al het schoolbeleid transparant is en voor alle leerlingen op een school gelijk. Dit geldt uiteraard ook voor de regels die een individuele school hanteert ten aanzien van doubleren.
Wat gaat u doen om deze ongelijkheid op te heffen?
De Onderwijsinspectie doet op mijn verzoek in de loop van 2011 onderzoek naar de transparantie van het toelatingsbeleid dat havo-scholen hanteren. Ik heb de Inspectie gevraagd in dit onderzoek tevens het doubleerbeleid van deze scholen mee te nemen. Ik verwacht de onderzoeksresultaten eind 2011.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Van der Ham c.s. over transparante en eenduidige toelatingseisen voor de havo?3
Scholen zijn momenteel verplicht om over een toelatingsbeleid te beschikken. Helaas zijn deze toelatingseisen lang niet altijd openbaar, wat jaarlijks tot de nodige teleurstellingen leidt. Ik heb de VO-raad gevraagd om in overleg te treden met het onderwijsveld over de doorstroom van vmbo naar havo, en de toelatingseisen voor havo 4 in het bijzonder. Het overleg vindt op dit moment plaats.
Ik vind het van groot belang dat vo-scholen leerlingen en ouders tijdig informeren over de toelatingseisen, en dat deze eisen gelijk zijn voor alle leerlingen die zich bij de school aanmelden. Het kan niet zo zijn dat verschillende leerlingen verschillende eisen gelden, terwijl ze zich bij dezelfde school aanmelden.
Ik verwacht dat de inspanningen van de VO-raad tot het gewenste effect zullen leiden. Om te onderstrepen dat ik deze kwestie bijzonder serieus neem, heb ik de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om in het tweede kwartaal van 2011 hiernaar onderzoek te doen en mij hierover te rapporteren. Mochten de uitkomsten van het onderzoek daar aanleiding toe geven, dan zal ik de wet- en regelgeving aanscherpen.
De stelling dat ontwikkelingshulp radicalisering tegen kan gaan |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Kunt u bewijzen aandragen voor uw linkse stelling: «ontwikkelingssamenwerking kan een belangrijke bijdrage leveren aan het wegnemen van onderliggende oorzaken van radicalisering»?1
Radicalisering kan vele oorzaken hebben. Voor bepaalde groepen en individuen spelen radicale ideologische overwegingen een hoofdrol. Dat is moeilijk aan te pakken door middel van ontwikkelingsactiviteiten. Uit tal van internationale studies2 blijkt dat andere groepen en individuen radicaliseren, omdat ze, bijvoorbeeld, sociaaleconomisch worden gemarginaliseerd en/of politiek worden uitgesloten. Met andere woorden, het kan een rol spelen, maar het hoeft niet. Radicalisering is een verschijnsel dat uit uiteenlopende bronnen wordt gevoed.
Leden Osama bin Laden en Mohammed Atta honger voordat ze op jihad gingen?
Het is ons niet bekend of Osama bin Laden en Mohammed Atta honger hadden voordat ze hun terroristische daden pleegden.
Gelooft u in sprookjes omdat u op een steenworp van de Efteling geboren bent?
Ik geloof niet in sprookjes. Ik kan er wel van genieten.
Trucs van gemeenten bij inkoop van hulp in de huishouding ten koste van alfahulpen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat gemeenten trucs bedenken om zoveel mogelijk cliënten die hulp in de huishouding nodig hebben, deze via een alfahulp te laten uitvoeren?1
Ja. Overigens onderschrijf ik de kwalificatie «trucs» niet, zie hiervoor vraag 7.
Acht u het wenselijk dat gemeenten via een besloten vennootschap (bv) als werkgever optreden van deze alfahulpen?
In het bericht wordt de alfacheque besproken, die in de gemeente Tilburg is ingevoerd en in Breda zal worden ingevoerd. De gemeente kan de burger bij het aanbieden van een pgb of een financiële tegemoetkoming administratieve ondersteuning bieden. De SVB vervult zo’n rol reeds bij het PGB. Bij de alfacheque wordt de bij het werkgeverschap behorende administratie uitgevoerd door een uitvoerende organisatie. Het werkgeverschap zelf komt echter niet bij deze uitvoerende organisatie te liggen, maar bij de burger. In de gemeente Breda ligt de kassafunctie en de verantwoordelijkheid om voor vervanging zorg te dragen bij ziekte bijvoorbeeld nadrukkelijk bij de burger. De uitvoeringsorganisatie bemiddelt voornamelijk tussen vraag en aanbod.
Navraag bij de gemeente Breda leert dat de betrokken uitvoeringsorganisatie feitelijk onderdeel uitmaakt van de gemeente.
Deelt u de mening dat de wetswijziging van 2009 juist bedoeld was om te voorkomen dat de hulp in de huishouding via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door overwegend alfahulpen uitgevoerd zou gaan worden?
De wetswijziging van de Wmo per 1 januari 2010 had tot doel om te voorkomen dat burgers ongewild en onwetend werkgever werden. De gemeente Breda legt bij alle nieuwe verzoeken tot huishoudelijke hulp huisbezoek af door klantmanagers op HBO-niveau, zo geeft de gemeente aan. Daarbij wordt zowel mondeling als schriftelijk informatie gegeven over de mogelijkheden die er zijn om huishoudelijke hulp te krijgen. Als een burger voor een alfahulp kiest, wordt daarna verwezen naar een speciale website (www.alfachequebreda.nl) met nog meer informatie over deze optie. Daarnaast heeft de wetswijziging er ook voor gezorgd dat medewerkers in de thuiszorg niet min of meer gedwongen werden om als alfahulp te gaan werken. Ik vind deze maatregel nog steeds een goede zaak.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat alfahulpen overwegend laag opgeleide vrouwen zijn die met dit werk geen bestaansminimum kunnen verwerven?
Huishoudelijke verzorging kan op basis van verschillende rechtsposities worden verricht. Aan elke wijze zitten voor- en nadelen, onder meer op het gebied van salaris, sociale zekerheid en pensioen en in de vrijheid om de eigen werktijden in te delen.
De burger bepaalt op welke wijze deze de huishoudelijke hulp wil ontvangen: in natura, in de vorm van een pgb via een overeenkomst van opdracht of als volledig werkgever, of in de vorm van een financiële tegemoetkoming en gebruikmakend van de regeling dienstverlening aan huis. Deze keuze zal leidend zijn voor de omvang van door alfahulpen geleverde huishoudelijke hulp. Huishoudelijke hulp door alfahulpen vormt momenteel slechts een relatief klein deel van het totale volume aan huishoudelijke hulp.
Vindt u het wenselijk dat de Wmo hulp in de huishouding overwegend wordt uitgevoerd door alfahulpen, die zo weinig verdienen dat ze zich niet kunnen verzekeren tegen risico «s, geen sociale zekerheid hebben en geen pensioen opbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het een verantwoordelijkheid van gemeenten niet alleen zo goedkoop mogelijk goede zorg in te kopen, maar zich ook verantwoord op te stellen ten aanzien van het verbeteren van het perspectief van de mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt?
Gemeenten zijn binnen de kaders van de wet verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van hun burgers. Bij de keuzes die gemeenten daarbij maken kunnen zij ook verwachte effecten op de (lokale) arbeidsmarkt laten meewegen. De gemeente Breda heeft zich bij haar beleid ten aanzien van de alfacheque zo geeft ze aan, ook laten leiden door de wens om een zo groot mogelijk aanbod van huishoudelijke hulp te kunnen blijven genereren.
Wat vindt u in het licht hiervan van deze trucs van gemeenten?
Ik kan de kwalificatie «trucs» niet onderschrijven. Gemeenten moeten zich houden aan de kaders die de Wmo ten aanzien van de maatschappelijke ondersteuning stelt. Met de wetswijziging van de Wmo per 1 januari 2010 is onder andere de «informed consent» in de wet opgenomen. Ik vind het belangrijk dat gemeenten deze «informed consent» zorgvuldig invullen en burgers keuzevrijheid bieden. Ik heb thans geen signalen dat de gemeenten die de alfacheque willen invoeren, zich hier onvoldoende rekenschap van geven.
Conclusies en aanbevelingen uit het rapport van de Commissie Davids |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Doorbreek het stilzwijgen over aanbevelingen Davids»1 en «De Rijksvoorlichtingsdienst en de Commissie Davids: digitaal doolhof of digitale doofpot?»?2
Ja.
Is uitvoering gegeven aan de toezegging van de regering om de conclusies en aanbevelingen uit het rapport van de Commissie Davids over de besluitvorming rond de inval in Irak over te nemen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De reactie van het kabinet op het rapport van de Commissie onderzoek besluitvorming Irak en de daarin genoemde conclusies en aanbevelingen is vervat in de brief van de minister-president en de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9-2-2010. Aan deze brief wordt uitvoering gegeven.
Heeft u een onafhankelijke volkenrechtelijke adviseur aangesteld, zoals aanbevolen en zoals verwoord in conclusie 22 van het rapport? Zo nee, wanneer is deze aanstelling te verwachten?
Het volkenrechtelijk advies speelt een belangrijke rol bij de politieke besluitvorming over internationale vraagstukken. De volkenrechtelijke kennis is binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken belegd bij de directie Juridische Zaken, die organisatorisch rechtstreeks onder de Secretaris-Generaal van het ministerie ressorteert. Doorgaans wordt het volkenrechtelijk advies reeds meegenomen in de beleidsvorming en de ambtelijke advisering. In bijzondere gevallen kan het echter voorkomen dat een onafhankelijk volkenrechtelijk advies buiten de beleidsvorming om noodzakelijk is. Daarom heeft het kabinet Balkenende in zijn reactie op het rapport van de Commissie Davids, meer in het bijzonder aanbeveling 22, aangegeven dat de minister van Buitenlandse Zaken een aparte positie van volkenrechtelijk adviseur op zijn ministerie zal instellen. Ik zal binnen drie maanden de volkenrechtelijk adviseur benoemen. In dat verband zal een duidelijke taakomschrijving worden opgesteld, waaruit blijkt in welke gevallen de adviseur geacht wordt onafhankelijk volkenrechtelijk advies te geven. De Kamer zal per brief van de benoeming en taakomschrijving op de hoogte worden gesteld.
Waarom is de website www.onderzoekscommissie-irak.nl niet meer toegankelijk? Bevat de website www.rijksoverheid.nl precies dezelfde uitvoerige informatie als de website www.onderzoekscommissie-irak.nl? Zo nee, waarom niet?
Drie maanden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie is de zogenaamde «content» van de website overgeplaatst naar http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/irak. Hier is een uitgebreid dossier opgenomen met o.a. de voorgeschiedenis, de samenstelling van de commissie, het rapport van de commissie, de Engelse samenvatting en conclusies, de kabinetsreactie, het instellingsbesluit en antwoorden op Kamervragen.
Bent u bereid deze vragen vóór de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken 2011 (week van 14–15-16 december te beantwoorden?
Ja.
Invasieplannen in Suriname in 1986 |
|
Harry van Bommel |
|
Is de Nederlandse regering in 1986 door de toenmalige Surinaamse regering onder leiding van premier Radakishun, of enige andere partij, verzocht een militaire interventie te ondernemen teneinde toenmalig legerleider Bouterse te arresteren? Indien nee, wat zijn dan de feiten?1 Is het waar dat het daarbij om drie ministers ging? Zo ja, bent u bereid de Kamer, desnoods vertrouwelijk, te informeren wie die ministers waren?
Op basis van gesprekken met onder andere oud-bewindslieden, naar aanleiding van het artikel in de Volkskrant van 20 november 2010, kan bevestigd worden dat in 1986 contacten zijn geweest met (prominente) Surinamers over de zorgwekkende situatie in Suriname, en dat tijdens deze contacten de wenselijkheid om burgers te beschermen en een verzoek om hulp aan de orde zijn gekomen.
Is het waar dat de toenmalige premier Lubbers een invasieplan heeft laten opstellen? Indien nee, hoe zijn dan de feiten? Zo ja, wat waren de doelen van dat plan en bent u bereid de Kamer, desnoods vertrouwelijk, dit plan te sturen? Indien nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vragen van het lid Van Bommel uit 2007 is gemeld heeft Nederland in 1986 met de Verenigde Staten overlegd over de mogelijkheid Nederlandse militairen naar Suriname te vervoeren teneinde hen een evacuatieoperatie ten behoeve van in Suriname aanwezige Nederlanders te laten uitvoeren. Onderzoek in de Rijksarchieven en gesprekken met onder andere de destijds betrokken oud-bewindspersonen (zie het antwoord op vraag 10) heeft het kabinet inmiddels een duidelijker beeld gegeven omtrent de situatie indertijd.
In 1983 was een conceptplan gemaakt voor een eventuele evacuatieoperatie voor circa 5000 Nederlandse en andere buitenlandse staatsburgers. Voor 1986 komt uit dat onderzoek in de eerste plaats naar voren dat het Nederlandse kabinet zich ernstig zorgen maakte over de veiligheid van enige duizenden in Suriname verblijvende Nederlandse staatsburgers. Suriname verkeerde in 1986 in een diepe crisis vanwege de zogenaamde Binnenlandse Oorlog. Daarbij vielen enkele honderden slachtoffers, zowel onder de strijdende partijen als onder de burgerbevolking. In het dorp Moiwana werden eind november 1986 ongeveer veertig inwoners door het nationale leger vermoord. Naar schatting bedroeg het aantal dodelijke burgerslachtoffers van de binnenlandse oorlog in 1986 meer dan 200. De infrastructuur van het binnenland was verwoest en duizenden ontheemde inwoners van het binnenland vluchtten naar Paramaribo of Frans-Guyana. Er was in Suriname sprake van een anti-Nederlandse stemming.
Tevens blijkt uit het even bedoelde onderzoek en de gesprekken met onder andere de oud-bewindslieden ook dat, in het licht van de ernstige ontwikkelingen in Suriname en de risico’s die in Suriname aanwezige Nederlanders er in toenemende mate liepen, Nederland gezamenlijk met de Verenigde Staten heeft gewerkt aan een «contingency plan». Dit planningsdocument behelsde de mogelijke inzet van Nederlandse militairen voor het scheppen van de juiste condities voor het herstel van orde en recht en het beschermen van Nederlandse en Amerikaanse staatsburgers en belangen en – indien nodig – hun evacuatie. Voor een voorspoedige en veilige uitvoering van een dergelijke operatie zou het noodzakelijk zijn geweest tijdelijk het vliegveld en de doorgangswegen onder controle te krijgen, alsmede de Surinaamse strijdkrachten en de legerleiding tijdelijk te neutraliseren. Over de ten uitvoerlegging van de planningsdocumenten heeft nooit politieke besluitvorming plaatsgevonden. Beide plannen zijn ook nooit ten uitvoer gebracht.
Dergelijke planningsdocumenten worden niet ter inzage gegeven, ook niet vertrouwelijk.
Is het waar dat de toenmalige Nederlandse regering de Amerikaanse regering heeft verzocht te overwegen om aan de eventuele militaire interventie deel te nemen? Indien nee, hoe zijn dan de feiten? Zo ja, wat was de exacte inhoud van het verzoek en is daarbij concreet verzocht om bepaalde militaire eenheden? Wat was de reactie op het gedane verzoek?
Zie het antwoord op vraag 2. Vanwege de omvang van een dergelijke operatie en omdat het mede ging om mogelijke evacuatie van staatsburgers van de Verenigde Staten en van andere bevriende landen, is bij het opstellen van het planningsdocument nauw samengewerkt met de Verenigde Staten.
Is het waar dat Amerikaanse inlichtingendiensten op de hoogte waren van de schuilwoning van de toenmalige legerleider Bouterse? Op grond van welke overeenkomst kreeg Nederland deze informatie? Is deze informatie ook gedeeld met de Surinaamse regering? Zo ja, met wie? Indien nee, waarom niet?
Over de inlichtingenpositie van buitenlandse inlichtingendiensten waarmee wordt samengewerkt, kunnen zoals gebruikelijk geen mededelingen worden gedaan.
Is het waar dat vier Nederlandse fractievoorzitters over de voornemens van de regering zijn ingelicht en is het waar dat hun opvatting over deze voornemens is gevraagd? Indien nee, hoe zijn dan de feiten?
Naar aanleiding van het artikel in de Volkskrant van 20 november 2010 gaven de oud-bewindspersonen in de gesprekken te kennen dat het kabinet destijds over deze plannen heeft gesproken met een aantal fractievoorzitters.
Is het waar dat juristen van het ministerie van Buitenlandse Zaken voldoende ruimte in volkenrechtelijke zin zagen om gehoor te geven aan het Surinaamse verzoek? Wat was die volkenrechtelijke ruimte en geldt deze juridische mogelijkheid naar uw opvatting nog steeds in het volkenrecht? Zo ja, waarom? Indien nee, waarom niet?
De fase van besluitvorming is nooit bereikt. Van een advies van de juristen van Buitenlandse Zaken is niets bekend.
Welke feiten in de journalistieke reconstructie van de Volkskrant zijn naar uw opvatting stellig onjuist? Hoe zijn dan de feiten? Welke belangrijke feiten ontbreken naar uw inzicht? Hoe verhouden deze plannen zich uw inziens tegenover grondwetartikel 90, het bevorderen van de internationale rechtsorde? Kunt u dat toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Was u op de hoogte van het feit dat oud-politici meewerkten aan de journalistieke reconstructie? Is u om toestemming gevraagd? Indien nee, wat is uw opvatting over hun medewerking aan het artikel?
Het kabinet was niet op de hoogte gesteld van de inhoud van de gesprekken die de oud-bewindspersonen met de journalist hebben gevoerd. De oud-politici hebben niet om toestemming gevraagd.
Hoe verklaart u de uitwijzing van ambassadeur Van Houten op 25 januari 1987 door de Surinaamse regering, als dezelfde Surinaamse regering Nederland om interventie heeft gevraagd?
De Nederlandse ambassadeur Van Houten werd destijds uitgewezen omdat hij zich zou hebben ingelaten met interne Surinaamse aangelegenheden. Het toenmalige Nederlandse kabinet heeft dat zeer betreurd en op haar beurt Suriname gevraagd de toenmalige Surinaamse zaakgelastigde in Den Haag terug te roepen.
Herinnert u zich mijn vraag uit 2007 of het waar is dat Nederland in 1986 heeft onderzocht of het mogelijk was militair in te grijpen in Suriname? Waarom is, er vanuit gaande dat de journalistieke reconstructie van 20 november 2010 juist is, indertijd niet de volledige waarheid geantwoord? Deelt u de mening dat de Kamer hiermee essentiële informatie is onthouden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ja, ik herinner mij uw vraag uit 2007. Naar aanleiding van uw vraag gesteld aan de Minister van Buitenlandse Zaken op 14 juni 2007, heeft het kabinet op 10 juli 2007 de Tweede Kamer geantwoord op basis van de destijds bij Buitenlandse Zaken aangetroffen archiefstukken. Het kabinet stelt vast dat het in 2007 geen aanleiding zag om met de oud-bewindspersonen te spreken en een uitgebreider onderzoek te starten.
Het artikel in de Volkskrant van 20 november 2010 en de daaraan gerelateerde Kamervragen vormden voor het kabinet aanleiding om aanvullende gesprekken te voeren met betrokken oud-bewindspersonen en een uitgebreider onderzoek te doen dat naast de archieven van Buitenlandse Zaken, ook de archieven van Algemene Zaken, Defensie en Binnenlandse Zaken omvatte. De bovenstaande antwoorden berusten op dit onderzoek en op de gesprekken met onder andere de oud-bewindspersonen.
Dit verklaart waarom de beantwoording veel tijd heeft gekost. Het kabinet meent dat het beter zou zijn geweest als deze benadering al in 2007 zou zijn gevolgd. Was het kabinet in 2007 op de hoogte geweest van de feiten zoals ze nu bekend zijn uit de interviews met de Volkskrant van de oud-bewindslieden, dan had zij de Tweede Kamer geïnformeerd dat planningsdocumenten zijn voorbereid. Op basis van de feiten die er toen lagen was er voor het kabinet geen aanleiding om het onderzoek heel breed op te zetten of gesprekken te voeren met oud bewindspersonen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven zijn de plannen nooit uitgevoerd en zijn zij evenmin het onderwerp van politieke besluitvorming geweest.
Welke stappen zult u in het licht van deze feiten ondernemen jegens Suriname?
Het kabinet ziet geen aanleiding stappen te ondernemen jegens Suriname.