De uitspraak van de Raad van State over de vreemdelingenbewaring van Irakezen |
|
Hans Spekman (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 januari 2011 over de vreemdelingenbewaring van een Irakese vreemdeling?
Ja.
Wat is uw verklaring voor het feit dat deze Irakese vreemdeling onrechtmatig in vreemdelingenbewaring is gehouden, terwijl het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een brief van 3 november 2010 duidelijk had aangegeven dat uitzettingen naar Irak in elk geval tot en met 24 november 2010 moesten worden opgeschort? Bent u zich ervan bewust dat rechtmatige vreemdelingenbewaring slechts kan bestaan als er zicht is op uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst?
Bij brief van 3 november 2010 is door het EHRM aangeven dat er voor 24 november 2010 een nader oordeel zou worden gegeven over de vraag of de algemene situatie in Irak rechtvaardigde dat verzoeken om interim measures zonder meer dienden te worden toegewezen. Tot 24 november 2010 zijn, zoals uw kamer op 4 november 2010 gemeld, geen uitzettingen verricht. Het is juist dat er in de periode van 3 november 2010 tot 24 november 2010 een uitzettingsbeletsel bestond. Echter, nu dit uitzettingsbeletsel in de tijd beperkt was, kon de maatregel van vreemdelingen bewaring in lijn met staande jurisprudentie van de Afdeling voortduren, nu het zeer wel mogelijk was dat de uitzetting na 24 november 2010 wederom ter hand kon worden genomen. Het EHRM heeft op 23 november 2010 aangegeven dat verzoeken om een interim measure te treffen vanaf dat moment wederom op individuele merites zouden worden beoordeeld en niet zonder meer zouden worden toegewezen. De maatregelen van vreemdelingenbewaring zijn voortgezet en de voorbereiding van de daadwerkelijke uitzetting is wederom ter hand genomen, behoudens die gevallen, waarin een maatregel niet kon worden voorgezet omdat een in het individuele geval getroffen interim measure na 24 november 2010 werd verlengd. Dit betrof ongeveer zes gevallen. In vier gevallen werd niet voldoende tijdig onderkend dat deze interim measures een duidelijke einddatum kenden en deze maatregelen zijn abusievelijk op of omstreeks 3 november 2010 beëindigd.
Er is in de periode tot 24 november 2010 en daarna steeds – voldoende – zicht op uitzetting geweest om de voortduring van de vreemdelingenbewaring van Irakese vreemdelingen te rechtvaardigen.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betekent dat alle Irakese vreemdelingen die tussen 3 en 24 november 2010 in bewaring zaten, onrechtmatig in detentie zaten en recht hebben op een schadevergoeding? Kunt u dit toelichten?
Ik deel die mening niet. De Afdeling heeft uitspraak gedaan op basis van de feiten die voorlagen in het individuele dossier. Mij is gebleken dat het beeld van de gang van zaken in andere procedures dat ter zitting is ontstaan, niet strookt met de werkelijke gang van zaken, zoals beschreven in antwoord op vraag 2. Door hetgeen tijdens de zitting aan de Afdeling door beide partijen is gepresenteerd, heeft de Afdeling de indruk gekregen dat de minister de vreemdelingenbewaring van alle Irakese vreemdelingen heeft beëindigd, met uitzondering van die zaak welke voor de Afdeling werd gebracht. Tegen deze achtergrond heeft de Afdeling haar uitspraak gedaan. Ik heb de vreemdeling op wie de uitspraak betrekking heeft uiteraard in vrijheid gesteld. De context van de zaak maakt evenwel dat ik van mening ben dat deze uitspraak zich niet leent voor het trekken van verderstrekkende conclusies ten aanzien van andere zaken.
Bent u tevens van mening dat de vreemdelingbewaring van alle Irakese vreemdelingen die tussen 3 en 24 november 2010 vastzaten, moet worden opgeheven? Is dit inmiddels gebeurd? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Op beide deelvragen is het antwoord ontkennend. Zoals uit de antwoorden 2 en 3 volgt, ben ik van mening dat de gekozen handelswijze niet onrechtmatig is.
Hoeveel Irakezen bevonden zich op 3 november 2010 in vreemdelingenbewaring? Hoeveel van hen zijn er in de periode van 3 november 2010 tot en met 24 november 2010 vastgehouden en hoeveel zijn er vrijgelaten? Hoelang hebben zij die niet zijn vrijgelaten uiteindelijk onrechtmatig in vreemdelingenbewaring gezeten?
Op 3 november 2010 bevonden zich ongeveer 160 Irakezen in vreemdelingenbewaring. Van die groep is de vreemdelingenbewaring van ongeveer 40 vreemdelingen om uiteenlopende redenen opgeheven in de periode tussen 3 en 24 november 2010. De andere Irakezen zijn in bewaring gebleven. Aangezien het een tijdelijk uitzettingsbeletsel betrof en het zeer wel mogelijk was dat de verwijdering na 24 november 2010 wederom ter hand kon worden genomen, is, zoals ik reeds uiteengezet heb, geen sprake van onrechtmatige vreemdelingenbewaring.
Welk beleid is door u in die periode toegepast met betrekking tot het al dan niet vrijlaten van Irakezen in vreemdelingenbewaring? Hoe kan het dat uw procesvertegenwoordiger ter zitting bij de Raad van State, waar hij uw beleid daaromtrent in een individuele zaak moest verdedigen, niet met zekerheid kon zeggen in welke gevallen de bewaring wel was opgeheven en in welke niet? Wat is uw oordeel daarover en over het feit dat het beleid blijkbaar niet eenduidig was, mede gelet op de kwetsbare positie en rechtszekerheid van Irakezen in vreemdelingenbewaring?
Mijn beleid heb ik in het antwoord op vraag 2 uiteengezet. De procesvertegenwoordiger heeft zich in die zaak voorbereid op de feiten en omstandigheden van het individuele dossier. De betreffende vraag van de Afdeling over de gang van zaken in andere dossiers, was niet voorbereid. De procesvertegenwoordiger beschikte niet over de feitelijke informatie om ter zitting de stellingen van de advocaat van de vreemdeling te weerleggen. Deze gang van zaken is geen reden om ten aanzien van de groep als geheel een ander standpunt in te nemen.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken eens temeer bewijst dat u uitspraken van het EHRM adequaat moet opvolgen en dat het in vreemdelingenbewaring houden van mensen die niet kunnen worden uitgezet geen enkel doel dient en altijd moet worden voorkomen? Deelt u de mening dat voor deze Irakese vreemdelingen in deze situatie een lichter middel dan vreemdelingenbewaring had kunnen worden ingezet? Kan dit voor toekomstige Irakese vreemdelingen (voor wie een bewaringsgrond bestaat) alsnog, nu de terugkeer naar Irak nog steeds slechts zeer sporadisch mogelijk is? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Vreemdelingenbewaring is een laatste middel dat eerst wordt toegepast als niet met een lichter middel kan worden volstaan. Indien voldoende blijkt dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, kan de maatregel van vreemdelingenbewaring worden toegepast. Er is voldoende zicht op uitzetting om vreemdelingenbewaring van Irakese vreemdelingen in zijn algemeenheid te rechtvaardigen. Of de bewaring in het individuele geval gezien de feiten en omstandigheden moet voortduren, zal in dat dossier worden beoordeeld en kan door de rechter worden getoetst. Ik ben van oordeel dat ik in onderhavige casuïstiek de uitspraken adequaat zijn opgevolgd, zoals dat ook te doen gebruikelijk is.
Heeft deze uitspraak tevens tot gevolg dat in toekomstige situaties waarbij door het EHRM een soortgelijke gemotiveerde interim measure wordt afgegeven, de vreemdelingenbewaring van allen waarop die betrekking heeft, zal moeten worden opgeheven?
Deze uitspraak heeft dat gevolg niet. In mijn beantwoording van de vragen 2 en 3 heb ik uiteengezet waarom deze uitspraak zich niet leent voor het trekken van verderstrekkende conclusies ten aanzien van andere zaken. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld en is afhankelijk van de aard en inhoud van de getroffen interim measure.
De alarmerende stijging van identiteitsfraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Alarmerende stijging van identiteitsfraude»?1
De precieze omvang van het verschijnsel identiteitsfraude is niet bekend. Naast de meldingen die het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI) ontvangt, komen aangiften en meldingen binnen bij de politie en bij bijvoorbeeld banken. Mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laat onderzoek doen naar de omvang van identiteitsfraude op basis van bestaande bronnen. Naar verwachting is dit onderzoek medio 2011 gereed.
Denkt u, net als de genoemde deskundigen, dat het aantal van 166 meldingen van identiteitsfraude sinds 1 maart 2010 slechts het topje van de ijsberg is? Heeft u enig idee van de werkelijke omvang van dit (vermoedelijk groeiende) probleem? Zo nee, ziet u aanleiding onderzoek te laten verrichten naar de werkelijke omvang van dit probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het verwijt dat justitie laks te werk gaat ten aanzien van identiteitsfraude?
Ik deel deze mening niet. Zo heeft mijn departement in samenwerking met de politie en de Koninklijke marechaussee in 2010 een handreiking identiteitsfraude voor de politie gemaakt (www.overheid.nl/identiteitsfraude/informatie-voor-de-politie). Dit is gebeurd omdat het belang wordt erkend dat de verschillende vormen van identiteitsfraude als strafbare handelingen herkend worden. Het doel van de handreiking is politiefunctionarissen te helpen bij het benutten van de bestaande wettelijke instrumenten bij het opnemen van de aangifte.
Waar op basis van opportuniteits- en prioriteitsafwegingen mogelijk worden zaken door het Openbaar Ministerie opgepakt.
Verder is het CMI ingesteld om ondermeer zoveel mogelijk te voorkomen dat slachtoffers van identiteitsfraude klem komen te zitten tussen overheidsinstanties, fouten niet hersteld worden en slachtoffers geconfronteerd blijven worden met de ongewenste gevolgen van identiteitsfraude (ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer, Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 18).
Welke artikelen uit het Wetboek van Strafrecht kunnen een rol spelen bij de diverse vormen van identiteitsfraude? Volstaan deze artikelen naar uw mening om alle vormen van identiteitsfraude effectief aan te kunnen pakken? Zo nee, bent u bereid zo nodig aanvullende strafbepalingen voor te stellen?
Uiteenlopende artikelen van valsheid in geschrift tot witwassen kunnen van toepassing zijn. Voor een overzicht van relevante strafbepalingen verwijs ik naar de hiervoor genoemde handreiking voor de politie. Deze strafbepalingen zijn toereikend voor het bestrijden van identiteitsfraude, op enkele punten na. Die lacunes worden aangevuld. Op zeer korte termijn zal ik met het oog daarop een conceptwetsvoorstel, dat tot doel heeft fraude met identiteitsbewijzen strafrechtelijk beter te kunnen aanpakken, voor consultatie voorleggen aan onder meer de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en het College van procureurs-generaal.
Welke maatregelen gaat u nemen om het groeiende probleem van identiteitsfraude beter aan te kunnen pakken?
Aangezien op dit moment niet bevestigd kan worden dat sprake is van een groei in het aantal gevallen van identiteitsfraude, bestaat er voor mij geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
De verbreding van de A28 tussen Zwolle en Meppel |
|
|
|
Om welke reden is de extra rijstrook op de A28 tussen Zwolle en Meppel in zuidelijke richting nog niet opengesteld terwijl deze verbreding gereed is, waardoor automobilisten onnodig in de file staan?
De extra rijstrook op de A28 tussen Zwolle en Meppel in zuidelijke richting is nog niet opengesteld, omdat de verkeerssignaleringssystemen nog niet klaar zijn.
Daardoor ontstaat er bij openstelling een onvoldoende veilige verkeerssituatie voor de weggebruiker.
Op dit traject is er namelijk sprake van een overgang van drie rijstroken (120 km/uur) naar de situatie met twee rijstroken en een plusstrook in Zwolle (80 km/uur bij open plusstrook en 100 km/uur bij gesloten plusstrook).
Wat zijn de redenen om de nieuwe rijstrook in zuidelijke richting, in tegenstelling tot de nieuwe rijstrook in de noordelijke richting, niet nu in gebruik te nemen maar pas in mei van dit jaar?
Op het noordelijke traject is sprake van een andere verkeerssituatie. Hier worden vier rijstroken (drie van de A28 en de invoegstrook uit Staphorst) gesplitst in twee rijstroken A28 (richting Groningen) en twee rijstroken A32 (richting Leeuwarden).
De vervroegde openstelling van de verbrede rijbaan in noordelijke richting werd zeer wenselijk geacht, vanwege de betere doorstroming. Een betere doorstroming betekent minder ongevallen. Gezien de andere verkeerssituatie kon de afwezigheid van de verkeerssignalering met tijdelijke maatregelen gecompenseerd worden. Zo is de aanwezige tijdelijke werkvakverlichting gehandhaafd en is de maximum snelheid 100 km/uur.
Voor traject in zuidelijke richting worden de risico’s te groot geacht.
Welke actie onderneemt u om de nieuwe rijstrook in zuidelijke richting zo spoedig mogelijk open te stellen?
De plaatsing van de verkeerssignaleringssystemen en de aansluiting van de systemen in de verkeerscentrale, zijn gepland tot april 2011. Daarna start de testfase. De werkzaamheden zijn zo strak mogelijk gepland.
Op welke datum zal de nieuwe rijstrook in zuidelijke richting zijn opengesteld?
De contractueel vastgelegde datum voor openstelling is 1 mei 2011.
De exacte datum wordt bepaald op basis van de uitkomsten van de testfase van de nieuwe verkeerssignaleringssystemen. In de periode tot 1 mei wordt ook het traject in noordelijke richting voorzien van werkende verkeerssignalering, zodat de tijdelijke snelheidsbeperking van 100 km/u kan worden opgeheven.
Kinderrechtelijke problemen rondom gezinsmigratie |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Uitgesproken EO waarin de kinderrechtelijke problemen rondom gezinsmigratie centraal stonden?1
Ja.
Bent u bereid om in de Vreemdelingenwet op te nemen dat bij elk verzoek om gezinshereniging waarbij direct of indirect een minderjarige is betrokken een individuele, kenbare en gemotiveerde belangenafweging gemaakt moeten worden, in lijn met artikel 5, lid 5 Gezinsherenigingsrichtlijn, het EU Handvest en het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK)? Zo nee, waarom niet?
De in de vraagstelling genoemde belangenafweging vindt steeds plaats in het kader van de toetsing aan artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Indien er een voornemen bestaat een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming af te wijzen, wordt in alle gevallen getoetst of de afwijzing een schending van voornoemd artikel zou opleveren.
Als het gaat om een verzoek om gezinshereniging waarbij direct of indirect een minderjarige is betrokken worden bovendien in de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM enkele aspecten betrokken die specifiek zien op het minderjarige kind. Deze aspecten kunnen onder andere zijn: de duur van het legale verblijf in Nederland, de bijzondere situatie van het gezin in Nederland en de banden die het in Nederland wonende kind met het land van herkomst heeft. Het belang van het minderjarige kind zoals wordt verwoord in artikel 5, lid 5 Gezinsherenigingsrichtlijn, het EU handvest en het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) wordt derhalve in de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM meegenomen en is daarmee voldoende gewaarborgd.
Ik acht het dan ook niet nodig om een wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 door te voeren zoals in de vraagstelling bedoeld.
Bent u bereid om in het Vreemdelingenbesluit bij de familiebetrekkingen in artikel 3.14 ook die van de ouder van een minderjarige hoofdpersoon op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Het Vreemdelingenbesluit biedt thans reeds de mogelijkheid om belangen van kinderen te toetsen bij verzoeken om gezinshereniging.
Dalende misdaadcijfers |
|
Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op de opvatting van politievakbonden en ondernemingsraden dat de misdaadcijfers mogelijk niet betrouwbaar zijn?1
De criminaliteitscijfers die het ministerie heeft geleverd zijn voornamelijk afkomstig van het CBS. Het CBS publiceert pas cijfers als het achter de kwaliteit van de cijfers staat.
Het bericht in het AD betreft misdaadcijfers van de politie. Er dient een kanttekening te worden gemaakt bij de daling van die cijfers. Deze algehele daling van die cijfers kan te wijten zijn aan andere factoren dan alleen de daling van de (veelvoorkomende) criminaliteit. Uit statistieken die het CBS medio 2010 publiceerde over de periode 2005–2009 blijkt dat de daling van de geregistreerde criminaliteit zich doorzet. Ook is waarneembaar uit OM-cijfers dat het aantal door de politie aan het OM ter vervolging aangeboden zaken sterk is gedaald. De invoering van de bestuurlijke boete en de bestuurlijke strafbeschikking heeft mede tot doel het verminderen van de instroom van OM en ZM en dit effect wordt nu zichtbaar. Ook heeft de invoering van het registratiesysteem BVH bij de politie een rol gespeeld. Zie daaromtrent verder het antwoord op de vragen 4 en 5.
Kunt u garanderen dat de criminaliteitscijfers die het ministerie sinds 2008 heeft geleverd allemaal kloppen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer kunt u de cijfers over 2010 naar de Tweede Kamer sturen?
Het CBS zal in de loop van zomer 2011 de Politiestatistiek over 2010 uitbrengen, onder voorwaarde dat de door de politie aan het CBS geleverde cijfers van voldoende kwaliteit zijn. Daarnaast zal ook in het Jaarverslag Nederlandse Politie 2010 worden gerapporteerd over het aantal verdachten dat aan het Openbaar Ministerie is aangeleverd alsmede over het aantal aangiften en verdachten op het thema geweld (geweldsratio). Dit verslag zal in mei aan de Tweede Kamer worden gezonden.
Hoe groot zijn de achterstanden met betrekking tot de invoer van gegevens in het registratiesysteem BVH?
De invoering van de BVH zorgde voor tijdelijk minder beschikbare capaciteit in verband met het volgen van opleidingen en het leren werken met de BVH. Verder heeft de invoering van de BVH, volgens de Inspectie OOV, gevolgen voor het inzicht in de omvang van criminaliteit. De Inspectie heeft aanbevolen om hiernaar nader onderzoek te doen. Zoals u weet wordt er op dit moment door de Algemene Rekenkamer onderzoek gedaan naar de ICT-systemen van de politie, waaronder de BVH. Ik heb de Algemene Rekenkamer gevraagd om ook onderzoek te doen naar de gevolgen van de invoering van de BVH op het inzicht in de criminaliteit en het daaraan verbonden zaaksaanbod.
De beschikbare cijfers zijn bruikbaar voor beleidsdoeleinden. De ontwikkeling van de criminaliteit wordt bovendien niet zo zeer aan de hand van deze cijfers bepaald, maar gemeten met behulp van slachtofferenquêtes onder burgers en bedrijven. De berichtgeving naar de Kamer is daar ook op gebaseerd.
Wat betekenen deze achterstanden voor de betrouwbaarheid van de politiestatistieken, die een basis vormen voor uw beleid?
Zie antwoord vraag 4.
De begroting van Curaçao en Sint Maarten |
|
André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de begroting van Sint Maarten pas op 23 december 2010 is vastgesteld, terwijl ingevolge de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten, de begroting uiterlijk op 15 december van een jaar moet zijn vastgesteld?1
De begroting 2011 is op 23 december 2010 goedgekeurd door de Staten van Sint Maarten. Van vaststelling is pas sprake wanneer de landsverordening betreffende de begroting is ondertekend door de minister van Financiën én de Gouverneur van Sint Maarten, waarmee de begroting de kracht van wet krijgt.
Heeft het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten toestemming voor uitstel verleend? Zo ja, waarom?
Nee.
Bent u door het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten op de hoogte gesteld van het feit dat Sint Maarten de begroting niet tijdig heeft vastgesteld? Zo ja, wanneer? Wat heeft u of de raad van ministers van het Koninkrijk met deze informatie jegens Sint Maarten gedaan?
Het College financieel toezicht (Cft) heeft mij op 15 december bericht dat Sint Maarten nog geen vastgestelde begroting had, en dat Sint Maarten verwachtte een door de Staten goedgekeurde begroting uiterlijk 31 december 2010 aan het Cft aan te kunnen bieden. Vervolgens is dit op 17 december besproken in de raad van ministers van het Koninkrijk (RMR). Tijdens de bespreking in de RMR bevestigde de gevolmachtigde minister van Sint Maarten aan dat er voor 1 januari een door de Staten goedgekeurde begroting zou zijn. Dat is ook gebeurd. Omdat het ten aanzien van de situatie rond de begroting van Sint Maarten wellicht nodig is snel te kunnen reageren heeft de RMR de minister van Financiën en mijzelf gemachtigd eventuele vervolgstappen te nemen. Op dit moment wordt nog gewacht op het advies van het Cft bij de door de Staten vastgestelde begroting. Hierbij heeft de gouverneur laten weten te wachten met ondertekening van de begroting totdat het Cft daarover een positief oordeel heeft gegeven. Pas op dat moment wordt de begroting ook wet.
Ook heb ik op 10 januari op Sint Maarten gesproken met o.a. de minister van Financiën, het kabinet en de gouverneur van Sint Maarten. In die gesprekken heb ik duidelijk aangegeven dat Nederland ervan uitgaat dat Sint Maarten zich aan de wet houdt, in haar begroting ook rekening houdt met de afspraken voor wat betreft plannen van aanpak en met een realistische begroting komt die een sluitende gewone dienst laat zien en die een positief advies krijgt van het Cft. Ook heb ik hierbij aangegeven dat er daarbij niet gerekend moet worden op eventuele begrotingssteun vanuit Nederland. Nederland heeft de afgelopen jaren reeds ruimhartig ondersteunt met de hele schuldsanering en sinds 10-10-2010 is het loket van de schuldsanering ook voor Sint Maarten gesloten.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat de begroting van Sint Maarten niet op tijd is vastgesteld? Wat zijn de gevolgen voor de verplichtingen van Sint Maarten? Wat zijn de gevolgen voor burgers en bedrijven?
De Rijkswet schrijft voor dat wanneer op 1 januari van het begrotingsjaar geen sprake is van een vastgestelde begroting, de begroting van het aan het betrokken begrotingsjaar voorafgaande jaar tot grondslag strekt van het beheer. Complicerende factor daarbij is dat de begroting 2010 betrekking had op Sint Maarten als eilandgebied, terwijl het takenpakket van Sint Maarten in 2011 flink is uitgebreid nu het de status van land heeft. Hier is een praktische oplossing voor gevonden. Daarom heeft het Cft voor Sint Maarten een maximaal verplichtingenkader berekend dat lager is dan de op 23 december 2010 door de Staten goedgekeurde begroting. Sint Maarten is zodoende in staat om de reeds vastliggende (juridische) verplichtingen te voldoen. Hierbij hanteert de minister van Financiën van Sint Maarten tevens het instrument van voorafgaand toezicht, wat inhoudt dat alle beslissingen met financiële gevolgen eerst ter toetsing aan hem moeten worden voorgelegd. Vooralsnog is het niet de verwachting dat burgers en bedrijven hiervan veel zullen merken. Er wordt momenteel hard gewerkt om zo snel mogelijk te kunnen beschikken over een vastgestelde begroting 2011 die voldoet aan de normen van de Rijkswet, zodat deze begroting volledig in uitvoering kan worden genomen.
Wat waren de bevindingen van het college met betrekking tot de begroting van Sint Maarten? Geven de bevindingen van het college u of de raad van ministers van het Koninkrijk aanleiding om nadere stappen te ondernemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Begin oktober 2010 heeft Sint Maarten een ontwerpbegroting voorgelegd aan het Cft. Daarop heeft het Cft, conform artikel 11 van de Rijkswet, op 21 oktober 2010 een (negatief) advies gegeven. Vervolgens heeft Sint Maarten de ontwerpbegroting aangepast en ingediend bij de Staten, die het op 23 december 2010 hebben goedgekeurd. Op 27 december 2010 is de goedgekeurde begroting ingediend bij het Cft voor advies, conform artikel 12 lid 1. Dat advies had volgens de wettelijke termijn op 10 januari 2011 (artikel 12 lid 2 gereed moeten zijn. Het Cft heeft Sint Maarten om nadere informatie gevraagd die het nodig heeft om de begroting goed te kunnen beoordelen. Sint Maarten heeft aangegeven dat het opleveren van deze informatie enige tijd in beslag neemt. Daarop heeft het Cft laten weten dat daarmee het advies later zal verschijnen. Er zijn dus op dit moment nog geen bevindingen van het Cft en dus ook geen aanleiding tot verdere stappen dan eerder beschreven.
Voldoet de begroting inmiddels aan de normen in artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht Curacao en Sint Maarten? Is er inmiddels sprake van een sluitende begroting? Zo neen, wat wordt eraan gedaan om te bereiken dat er een sluitende begroting komt?
Zoals eerder vermeld is er bij het Cft een vastgestelde begroting ingediend op 27 december. Deze was op papier sluitend. Verder wordt het advies van het Cft bij deze begroting afgewacht.
Wat wordt er gedaan om te bereiken dat de begroting voor het jaar 2012 wel op de goede wijze tot stand komt en dat er sprake is van een sluitende begroting?
Bedacht moet worden dat de begroting voor 2011 een unieke gebeurtenis is. Het is de allereerste begroting van het zelfstandige land Sint Maarten. Vlak voordat het land Sint Maarten zelfstandig was geworden werd duidelijk dat het moeite had met het maken van een adequate begroting voor 2011 die aan alle wettelijke verplichtingen voldoet. Mede daarom heeft de toenmalige staatsecretaris van BZK met Sint Maarten en het Cft afspraken gemaakt over intensiever overleg tussen het Cft en Sint Maarten bij zowel de begrotingsopstelling als de begrotingsuitvoering. Hierbij is uiteraard wel scherp in het oog gehouden dat het Cft zijn hoofdtaak, namelijk het onafhankelijk uitoefenen van financieel toezicht, niet vermengd met zijn adviserende rol. Dit geïntensiveerde overleg zal ook in 2011 gecontinueerd worden, waarbij ik de hoop heb dat mede daardoor de totstandkoming van een afdoende begroting voor 2012 minder moeizaam zal verlopen. Daarnaast kan verwacht worden dat er leereffecten zullen optreden. Mocht dit alles in de loop van dit jaar niet voldoende blijken te zijn dan zal de RMR zich beraden op nadere stappen.
Het bericht dat een vrouw weken dood in huis heeft gelegen door tekortschietende zorg |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een vrouw acht weken dood in huis heeft gelegen nadat een verpleeghuis haar zonder adequate nazorg heeft ontslagen?1
Ik betreur dat dit is gebeurd.
Wordt deze ernstige zaak onderzocht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo nee, wilt u de IGZ verzoeken dit onderzoek alsnog te starten? Zo nee, waarom niet?
Het overlijden is gemeld aan de IGZ als calamiteit en de inspectie heeft de zaak conform de Leidraad Meldingen in behandeling genomen.
Welke zorgverleners en andere organisaties waren in deze zaak precies betrokken en welke verantwoordelijkheden hadden deze instanties?
In deze zaak zijn een verpleeghuis, een RIBW, een psychiatrische instelling en een huisarts betrokken. De gezamenlijke verantwoordelijkheid van deze instellingen was om na het ontslag te zorgen voor adequate begeleiding van patiënte en terugval te voorkomen.
Hoe oordeelt u over de verwarring bij de verschillende zorginstanties over de al dan niet geregelde nazorg van deze mevrouw? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gang van zaken tussen het ontslag en het overlijden wordt in opdracht van de IGZ onderzocht. Bij dit onderzoek worden alle onder vraag 3 genoemde instanties betrokken. Een belangrijke vraag daarbij is of er tekortkomingen zijn geweest met betrekking tot de nazorg, zo ja, welke en wat de betrokken partijen mogelijk op dit punt structureel kunnen verbeteren. De inspectie verwacht de uitkomst van het onderzoek in februari.
Welke rol heeft het zorgkantoor, de zorgverzekeraar en de huisarts gespeeld bij de zorg voor deze mevrouw? Waren zij op de hoogte van het ontslag en gemaakte afspraken? Zo nee, bent u van mening dat dit wel het geval dient te zijn?
Mogelijk zal de uitkomst van het onderzoek tot het antwoord op deze vraag kunnen leiden. De huisarts geldt in de gezondheidszorg als een belangrijke centrale zorgfunctionaris die over een ontslag uit een verpleeghuis geïnformeerd zal moeten zijn.
Erkent u dat de zorg ernstig versnipperd is geraakt? Zo ja, wat is uw oordeel hierover en wat gaat u doen om de versnippering aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Tussen diverse partijen moet goed worden samengewerkt en moeten ook duidelijk de verantwoordelijkheden worden vastgelegd. Juist bij goede samenwerking tussen zorgaanbieders en ketenzorg zijn cliënten zeer gebaat.
Hoe verklaart u dat zoveel zorginstellingen in één regio zo langs elkaar heen werken dat dit heeft kunnen gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alvorens mijn oordeel te vormen, wacht ik de uitkomsten van het onderzoek af.
Hoeveel mensen sterven er jaarlijks als gevolg van verwaarlozing en hoeveel mensen lopen door verwaarlozing gezondheidsschade op? In hoeveel van deze gevallen gaat het om «zorgmijders»? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Over de combinatie van «gezondheidsschade en/of overlijden als gevolg van verwaarlozing» en «zorgmijders» zijn mij geen betrouwbare gegevens bekend.
Voor zorgaanbieders en hulpverleners is het erg lastig zo niet ondoenlijk om echte zorgmijders op het spoor te komen en hen de benodigde hulp en/of ondersteuning te verlenen. In het onderhavige geval was er echter sprake van een zorgrelatie. Ik wil niet vooruitlopen op het hierboven genoemde lopende onderzoek. Maar ik hecht groot belang aan samenwerking en goede ketenzorg. Als dit goed geregeld is, wordt het risico dat cliënten verstoken blijven van juiste zorg aanzienlijk verkleind. En daarmee ook de kans op gezondheidsschade.
Daarnaast zijn zorgaanbieders verplicht om incidenten, waarbij (ernstige) gezondheidsschade optreedt of sprake is van overlijden, te melden bij de inspectie. Aan de incidenten die bij de inspectie worden gemeld, kan niet automatisch het label «verwaarlozing» geplakt worden. De inspectie onderzoekt of er bij deze incidenten sprake is van een tekortkoming in de zorgverlening. Indien daar sprake van is, moet de zorgaanbieder passende maatregelen nemen ter voorkoming van herhaling.
De aanpak van leegstaande kantoorruimte |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «overheid moet sturen bij leegstand van kantoorruimte»?1
Ja.
Hoe staat het met het actieprogramma dat naar aanleiding van de kantorentop in mei 2010 zou worden opgesteld? Is het actieprogramma al gereed en wat is wordt de juridische status van het programma?
Het actieprogramma is gereed en ligt ter goedkeuring bij de besluitvormende organen van de verschillende organisaties. Eind februari wordt het Actieprogramma aan uw Kamer aangeboden.
Is het waar dat alleen de handtekeningen onder dit actieprogramma nog ontbreken? Zo ja, wat is daarvan de reden?
Dat is juist. Het actieprogramma is vastgesteld door organisaties die hun leden vertegenwoordigen. Die leden moeten worden geraadpleegd voor een finaal akkoord.
Kunt u het programma, zodra dit formeel is bekrachtigd direct naar de Kamer sturen? Waarom wel/niet?
Ja, dat is aan de Kamer toegezegd.
Welke oplossingsrichting ziet u om het probleem van de leegstaande kantoorruimte op te lossen? Overweegt u fiscale stimuli in te zetten om leegstaande kantoorruimte, die nu virtueel een waarde zou hebben van 7 miljard euro en mogelijk meer, eerder af te boeken?
Het actieprogramma beschrijft oplossingsrichtingen en geeft aan dat aanpassing van regelgeving, waaronder fiscale regelgeving, dient te worden onderzocht.
Is het voor andere doeleinden gebruiken van langdurig leegstaande kantoren, zoals (tijdelijke) huisvesting, in uw ogen een optie? Waarom wel/niet?
Ja, tijdelijk gebruik of transformatie naar andere functies helpt om het overschot aan kantoorgebouwen te verminderen.
Momenteel wordt een pilot gehouden waarbij aan de hand van de praktijk de problemen en kansen van transformatie in beeld worden gebracht. De resultaten van de pilot zullen naar verwachting in april aan uw Kamer worden aangeboden.
Deelt u de mening dat de overheid het voortouw moet nemen om de problemen structureel op te lossen? Waarom wel/niet?
Nee, de overheid draagt bij aan de oplossing. In de basis is de markt aan zet. De overheid helpt daarbij door het platform te bieden: door actie te nemen om belemmerende regelgeving te onderzoeken en waar mogelijk aan te passen, en door regionale afstemming van vraag en aanbod te faciliteren.
De strenge regels die gesteld worden aan bezoekers van voetbalwedstrijden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Platform eist recht op voetbal»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het besluit van de burgemeester van Heerenveen om over te gaan tot de invoering van een «auto-combi kaart»? Op welke wijze draagt het onderweg ophalen van kaarten bij aan het terugdringen van overlast door voetbalsupporters? Op welke wijze wordt voorkomen dat het «onderweg ophalen» van de kaarten in de praktijk slechts leidt tot het verplaatsen van het probleem?
De beslissing om een vervoersregeling op te leggen is een lokale verantwoordelijkheid. De burgemeester van Heerenveen heeft deze beslissing genomen op basis van eerdere gebeurtenissen. In het seizoen 2008/2009 hebben Groningen supporters zich misdragen en hebben ze een waarschuwing gekregen voor de wedstrijd tussen beide clubs in het seizoen 2009/2010. Dit heeft volgens de burgemeester onvoldoende effect gehad, omdat er in 2009 in het centrum van Heerenveen provocerende acties hebben plaatsgevonden. Daarbij was inzet van de ME nodig die de lange wapenstok heeft moeten gebruiken om supporters-groepen te scheiden om escalatie te voorkomen. Op basis hiervan is een autocombi opgelegd voor de wedstrijd van 30 januari 2011. Daarna heeft nog overleg plaatsgevonden tussen de gemeente, de club en de supportersclub van FC Groningen maar dit heeft niet tot wijziging van het besluit geleid. Over het verplaatsen van het probleem hebben mij geen signalen bereikt.
Klopt het bericht dat stadionverboden op basis van de standaardvoorwaarden van de voetbalbond steeds vaker door de rechter ongeldig worden verklaard? Zo ja, kunt u toelichten om welke aantallen het hier gaat?2
De KNVB geeft aan, dat het bericht waarnaar wordt verwezen, van een aantal jaar geleden is. Het is juist dat in die tijd de KNVB heeft moeten constateren dat de reikwijdte van de Standaardvoorwaarden (zijnde algemene voorwaarden in de zin van het Burgerlijk Wetboek) voor juridische beperkingen zorgden die aanleiding gaven te zoeken naar een andere, bredere, grondslag om stadionverboden op te kunnen leggen. De verbreding van de grondslag is uiteindelijk gevonden in het zogeheten «huisrecht» van de betaald voetbalorganisaties. Daarbij hebben alle betaald voetbalorganisaties in Nederland de KNVB een volmacht verleend, om personen die zich hebben schuldig gemaakt aan voetbalgerelateerd wangedrag de toegang tot de voetbalstadions van alle Nederlandse betaald voetbalorganisaties te ontzeggen.
De huidige praktijk ten aanzien van stadionverboden waarover de rechter een uitspraak heeft gedaan is volgens de KNVB daardoor inmiddels een andere, dan het artikel suggereert. Het is namelijk zo, dat in het seizoen 2009/2010 en het thans lopende seizoen 2010/2011 de KNVB in alle gevallen door de rechter in het gelijk is gesteld met betrekking tot de stadionverboden die op basis van de Standaardvoorwaarden zijn opgelegd. Uit een vertrouwelijk overzicht van de zijde van de KNVB blijkt dat het om zeven gevallen gaat in genoemde periode.
Klopt het bericht dat de KNVB-juristen en het ministerie van Justitie en Veiligheid samenwerken aan een nieuwe aanpak omdat het stadionverbod niet werkt? Zo ja, wordt deze aanpak onderdeel van het actieplan om van voetbal weer een schone sport te maken dat komend voorjaar aan de Kamer wordt verzonden of is hier sprake van een afzonderlijk voorstel waar met de KNVB aan werkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie werkt samen met de vertegenwoordigers uit de landelijke regiegroep voetbal en veiligheid aan een vernieuwd beleids-kader, getiteld Voetbal en Veiligheid. In de regiegroep hebben vertegenwoordigers van de gemeenten, politie, KNVB, OM en het Ministerie van Veiligheid en Justitie zitting. In het beleidskader staan doelstellingen hoe voetbal weer tot een feest te maken. Dadergerichte aanpak, vermindering aantal combiregelingen en goed gastheerschap zijn hier een onderdeel van. Het beleidskader wordt dit voorjaar vastgesteld en door de Minister van Veiligheid en Justitie naar de Tweede Kamer gestuurd.
Het actieplan waaraan gerefereerd wordt is in ontwikkeling bij mijn Ministerie en ik ben daarover in overleg met de sportwereld. Het gaat om een actieplan om zowel in de topsport als in de breedtesport uitwassen in de vorm van verbaal en fysiek geweld uit te bannen. Dit plan zal de gehele sport betreffen en dus niet alleen de voetballerij. Ik heb dit actieplan vermeld in mijn brief aan de Kamer van 26 januari 2011, betreffende «Zorg die werkt: de beleidsdoelstellingen van de Minister van Volksgezondheid, welzijn en Sport».
De plannen voor privatisering van het gevangeniswezen en het bericht 'kleinere cel is beter' |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat u van mening bent dat de gevangenissen soberder moeten en Nederlandse cellen wel wat kleiner kunnen?1 Wanneer kan de Kamer een gemotiveerde onderbouwing van deze standpunten, inclusief uitgewerkte plannen voor het gevangeniswezen, verwachten?
Ook voor het gevangeniswezen geldt dat telkens een afweging moet worden gemaakt op welke wijze de taken het meest kosteneffectief kunnen worden uitgevoerd. Tijdens een recent werkbezoek in het Verenigd Koninkrijk heb ik een (private) gevangenis bezocht. Ik heb daar kunnen vaststellen dat het kennelijk ook mogelijk is om op een adequate wijze invulling te geven aan de detentietaak in cellen die kleiner zijn dan in Nederland. Daarmee heb ik niet willen aangeven dat ik een voorstander ben van kleinere cellen in Nederland. Ik heb dan ook geen concrete voornemens op dit punt, zeker niet wat betreft het aanpassen van de huidige gevangenissen.
Blijft u nog steeds van mening dat de uitgangspunten van het programma «Modernisering Gevangeniswezen» overeind staan?
De persoonsgerichte aanpak vormt het hart van het programma Modernisering Gevangeniswezen (MGW). Met deze aanpak worden bemoedigende resultaten geboekt en het kabinet zet deze aanpak dan ook voort. Er is wel sprake van een belangrijk accentverschil: de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde staat meer voorop. Gedetineerden die geen gebruik maken van de mogelijkheden die hun worden geboden en niet serieus werken aan hun eigen toekomst en bij herhaling recidiveren, kunnen rekenen op een soberder aanpak. Ik acht het niet verantwoord te blijven investeren in gedetineerden bij wie is vast komen te staan dat dat geen toegevoegde waarde heeft.
Bent u bereid een volledig overzicht te geven van de kosten voor het huisvesten van gedetineerden, uitgesplitst naar beveiliging, dagprogramma, kosten gebouwen, etc?
Het gevangeniswezen kent verschillende bestemmingen met een eigen dagprijs. De hoogte van de dagprijs is onder meer afhankelijk van het van toepassing zijnde dagprogramma en de benodigde mate van beveiliging en zorg (inclusief psycho-medische zorg). In de begroting 2011 is een gemiddelde dagprijs per cel voor het gevangeniswezen opgenomen van € 231. Dit bedrag is inclusief de toeslagen voor de landelijke diensten (waaronder de Dienst Vervoer en Ondersteuning en de shared service centra) en de centrale overhead, waaronder de kosten voor het hoofdkantoor. De kosten voor het dagprogramma bedragen gemiddeld genomen ca. 25% van het totaal. Ditzelfde percentage van 25% geldt ook voor zowel de beveiligingskosten als de huisvestingskosten. De resterende 25% bestaat met name uit verzorgingskosten en trajectkosten.
Hoeveel denkt u de komende tijd extra te kunnen besparen op de gevangenissen? Ten koste van welke in de vorige vraag genoemde aspecten zal dit gaan?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kunnen gedetineerden die geen gebruik maken van de mogelijkheden die hun worden geboden en niet serieus werken aan hun eigen toekomst en bij herhaling recidiveren, voortaan rekenen op een soberder aanpak. Uw Kamer kan nog dit jaar een uitwerking verwachten van deze nieuwe aanpak.
Hoeveel is er de laatste jaren reeds bezuinigd op het gevangeniswezen, inclusief (nog niet gerealiseerde) «taakstellingen»?
Het gevangeniswezen is onderdeel van het agentschap Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Aan DJI opgelegde algemene kortingen (bijvoorbeeld het niet uitkeren van de loonbijstelling) en taakstellingen (bijvoorbeeld de algemene doelmatigheidskorting) worden naar rato toebedeeld aan de onder DJI ressorterende sectoren, waaronder het gevangeniswezen. De afgelopen jaren zijn aan het gevangeniswezen taakstellingen en kortingen opgelegd die oplopen tot een bedrag van ca. € 220 miljoen op jaarbasis. Ongeveer de helft hiervan betreft capaciteitsgerelateerde taakstellingen en kortingen. De andere helft heeft met name betrekking op efficiencykortingen, niet uitkeren van loon- en prijsbijstellingen en arbeidsvoorwaarden, alsmede het beperken van de kosten voor externen. Deze taakstellingen en kortingen hebben een structureel karakter.
Op welke wijze denkt u de gevangenissen verder te kunnen versoberen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat u de cellen verkleinen? Geldt dit alleen voor nieuwbouw of gaan er ook grootschalige verbouwingen plaatsvinden? Welke minimum afmetingen van de cellen heeft u hierbij in gedachten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn nu precies uw plannen met betrekking tot de privatisering van het gevangeniswezen? Voor welke taken denkt u dat privatisering in optie kan zijn? En voor welke taken sluit u privatisering uit? Bent u bereid privatisering van het zogeheten «primaire proces» (het werken met gedetineerden) uit te sluiten van privatisering omdat dit een publieke taak is en bezuinigingen hierop als gevolg van commerciële doelstellingen rechtstreeks de veiligheid van de maatschappij raken? Zo nee, waarom niet?
In het Regeerakkoord staat het voornemen om de privatisering van voor het gevangeniswezen relevante taken voor te bereiden. Alvorens een besluit te nemen laat ik een onderzoek uitvoeren door het WODC naar de ervaringen met private gevangenissen in verschillende landen en de mogelijkheden voor Nederland. Een grondig onderzoek is nodig, omdat het hier gaat om een complexe materie die een zorgvuldige besluitvorming vereist. Ik verwacht de uitkomsten van het onderzoek deze zomer, waarna ik uw Kamer na het zomerreces nader zal informeren.
Er zijn in het Verenigd Koninkrijk en ook daarbuiten goede ervaringen opgedaan met de privatisering van gevangenissen. Door de komst van private gevangenissen in het Verenigd Koninkrijk is het publieke monopolie doorbroken en de concurrentie die als gevolg hiervan is ontstaan heeft niet alleen geleid tot kostenreducties, maar ook tot een hogere effectiviteit. Ook bij publieke gevangenissen heeft dit geleid tot verbeteringen, omdat zij geleerd hebben van de technieken die door de marktpartijen zijn toegepast. Tot nu toe ging het in het Verenigd Koninkrijk om nieuwe gevangenissen. Er zijn echter ook evaluatierapporten bekend die minder positief zijn over de gevolgen van privatisering. Vandaar het besluit om het WODC een grondig literatuuronderzoek te laten verrichten en de voor- en nadelen van privatisering op een rij te laten zetten. Op voorhand sluit ik geen activiteiten uit van privatisering. Het onderzoek van het WODC moet er juist meer duidelijkheid in brengen welke mogelijkheden er zijn en aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Het garanderen van de veiligheid van de maatschappij is en blijft uiteraard ook wat betreft het kabinet een eerste vereiste.
Hoeveel mensen die dagelijks werkzaam zijn in de Nederlandse gevangenissen heeft u sinds uw aantreden als staatssecretaris gesproken?
Sinds het aantreden van dit kabinet heb ik aan drie penitentiaire inrichtingen, twee justitiële jeugdinrichtingen en een detentiecentrum een werkbezoek gebracht. Tijdens deze bezoeken heb ik met tal van medewerkers gesproken uit de betreffende inrichtingen. In de komende periode heb ik het voornemen om alle justitiële inrichtingen te bezoeken.
Klopt het dat u van mening dat de macht van de vakbonden doorbroken moet worden om veranderingen in het gevangeniswezen te bewerkstelligen? Zo ja, hoe komt u hierbij? Bent u bereid om er voor te zorgen dat het personeel niet minder maar juist meer te zeggen moet krijgen over werk dat zij doen?
Het gevangeniswezen maakt een groot veranderingsproces door als gevolg van de implementatie van het programma MGW. MGW is een participatief proces, waarbij vanaf de ontwikkeling van de visie en het strategisch kader vertegenwoordigers van alle functiegroepen binnen het gevangeniswezen betrokken zijn geweest. Ook de medezeggenschap en de bonden zijn op alle daarvoor bestemde momenten in het proces betrokken. Mijn opmerking tijdens een werkbezoek in het Verenigd Koninkrijk over de macht van de vakbonden, dient in de historische context aldaar te worden geplaatst. Naar ik heb begrepen heeft dit punt in het Verenigd Koninkrijk wel meegespeeld in het proces dat uiteindelijk heeft geleid tot het besluit een aantal gevangenissen te privatiseren.
Hoe gaat u de veiligheid van het personeel waarborgen wanneer er, al dan niet als gevolg van privatisering, verder bezuinigd gaat worden op de gevangenissen?
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 8 blijft het garanderen van de veiligheid van de maatschappij een eerste vereiste. Dat geldt evenzeer voor het garanderen van de veiligheid van het personeel en de gedetineerden. Zie overigens ook het antwoord op de vragen 9 en 10.
Bent u bereid de veiligheid van het personeel op de eerste plaats te zetten, hieraan nooit of te nimmer concessies te doen en vooral goed te luisteren naar de mensen zelf die dit belangrijke werk doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 11.
De fiscale aftrekbaarheid van schikkingen in fraudezaken |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Farshad Bashir |
|
![]() |
Waarom zijn er weer transacties gesloten in het vastgoedfraudezaak Klimop? Op welk moment precies en op basis van welke argumenten heeft u hier mee ingestemd?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3362) en naar het verslag van het spoeddebat van 30 juni 2010 over schikkingen in vastgoedfraudezaken (Kamerstukken II, 2009–2010, 93–7698 – 93–7704).
Ik heb op 24 december 2010 ingestemd met deze transacties op grond van de volgende argumenten. De strafbare feiten zijn terug te brengen tot één feitencomplex waarin de verschillende verdachten een rol hebben gespeeld. De natuurlijke persoon waarmee getransigeerd is had daarin een ondergeschikte rol. De verdachte met een leidende rol in dit feitencomplex wordt gedagvaard. Verder was aan de door het Openbaar Ministerie (OM) voor transigeren gestelde voorwaarde voldaan dat de verdachten tot een regeling met de benadeelde partijen zouden komen waarin het in de strafzaak berekende wederrechtelijk verkregen voordeel in ieder geval volledig zou zijn verwerkt. Daardoor zijn deze benadeelde partijen vroegtijdig schadeloos gesteld. Verder heb ik de transacties afgezet tegen de afdoening van het totale feitencomplex binnen het Klimop-onderzoek. Uit het feit dat ik op grond van deze argumenten met de transacties heb ingestemd kunt u afleiden dat ik van mening ben dat ze een doelmatige afdoening vormen van een deel van de Klimop-strafzaak, waarmee een effectieve en passende strafrechtelijke reactie wordt gegeven op de strafbare feiten. Overigens gaat het bij drie van de vier transacties om rechtspersonen, waartegen ook bij een dagvaarding geen taakstraf (of gevangenisstraf) kan worden geëist.
In dit omvangrijke onderzoek wordt ernaar gestreefd met de beschikbare capaciteit bij de opsporingsdiensten, het OM en de zittende magistratuur (ZM) een maximaal effect te bereiken door een aanpak waarbij aan zoveel mogelijk verdachten een sanctie kan worden opgelegd en maximaal herstel van de schade voor de benadeelde partijen wordt behaald. Dat heeft geleid tot een gedifferentieerde afdoening waarbij voor de openbare terechtzitting is geconcentreerd op de natuurlijke personen die als hoofdverdachte kunnen worden gekwalificeerd vanwege hun actief sturende rol en de omvang van het genoten voordeel. Dit is wat er in het persbericht van het OM (10 januari 2011, www.om.nl)bedoeld wordt met een passende, evenwichtige en doelmatige afdoening van de omvangrijke Klimop-strafzaak als geheel.
Wat wordt precies bedoeld met de zin in het persbericht van het Openbaar Ministerie (OM) dat met het afdoen van zaken van verdachten met een transactie een passende, evenwichtige en doelmatige afdoening wordt bereikt van deze omvangrijke strafzaak?1 Wat is er precies passend en evenwichtig aan deze schikking?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze vastgoedfraudezaak zo ingewikkeld en grootschalig is dat deze zaak met de huidige capaciteit van het OM, FIOD-ECD en rechterlijke macht onmogelijk volledig kan worden onderzocht en niet in het geheel voorgelegd kan worden aan de strafrechter? Zo ja, hoe beoordeelt u dit feit?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het feit dat verdachten van miljoenenfraude in het kader van de transactie weg kunnen komen met een boete en maximaal 120 uur taakstraf?
Zie antwoord vraag 1.
Op basis waarvan wordt beoordeeld aan of verdachten een transactie wordt aangeboden dan wel voor de strafrechter worden gebracht?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3362).
Waarom is bij deze schikkingen geen openheid gegeven over de hoogte van de regelingen met benadeelde partijen en de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel?
In het persbericht is hoogte van de regeling tussen de benadeelde partijen en de verdachten niet weergegeven, omdat de partijen naast overeenstemming over het wederrechtelijk verkregen voordeel ook overeenstemming bereikt over schadeclaims en reële vorderingen en schulden uit werkzaamheden. Het onderscheid daartussen viel niet altijd eenduidig vast te stellen. Bij andere transacties in het onderzoek Klimop speelde deze complexe situatie niet.
Is het waar dat schikkingen in strafzaken, zoals in deze grootschalige vastgoedfraudezaak deels fiscaal aftrekbaar zijn, waardoor de schikking netto veel lager uit kan vallen?2 Hoe is dit mogelijk?
Ik verwijs naar de antwoorden op vragen van het lid Koolmees van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1386) en naar het antwoord op vraag 6 van het lid Recourt van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1423).
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat de belastingbetaler op deze manier meebetaalt aan schikkingen in strafzaken? Welke maatregelen gaat u nemen om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat dit voorkomen wordt?
Zie antwoord vraag 7.
De mediazuil in de isoleercel |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TV kijken in de isoleercel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de isoleercel in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) er primair op gericht moet zijn, mensen daar zo snel mogelijk weer uit te krijgen? Heeft de plaatsing van een mediazuil gevolgen voor de duur van het verblijf in de isoleercel? Wanneer een dergelijke mediazuil leidt tot een langer verblijf in de isoleercel, deelt u de mening dat deze mediazuil zo snel mogelijk verwijderd moet worden?
Ja ik deel uw mening dat een verblijf in de separeer in de GGZ tot het minimale moet worden beperkt. Vooralsnog is niet bekend of de mediazuil gevolgen heeft voor de duur van het verblijf in de separeer. De verwachting is dat de mediazuil bij kan dragen aan kortere separaties en deze minder traumatisch maken. Dit punt wordt bij de evaluatie van de effecten van de mediazuil betrokken.
Leidt het kijken van televisie in een isoleercel op zich al niet tot ongewenste prikkels? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de bekeken programma's geen nadelige invloed hebben op de gemoedstoestand van de patiënt, die toch niet voor niets in de isoleercel zit?
De toepassing van de mediazuil dient gezien te worden in het licht van kwaliteitsverbetering van de toepassing van dwangmaatregelen.
Bij sommige cliënten zou het zo kunnen zijn dat televisie kijken leidt tot extra prikkels, anderen zullen er juist rustiger van worden. De cliënten die in de separeer zitten, dienen op basis van een separeerprotocol intensief geobserveerd te worden, waarbij vanzelfsprekend ook gelet wordt op de reactie van cliënten op televisieprogramma’s. Veel mensen worden onrustig van te weinig prikkels; dat kan leiden tot frustratie en agressie. De mediazuil kan door de medewerkers in- en uitgeschakeld worden. Als er sprake is van contra-indicaties voor het gebruik ervan, zal de mediazuil niet aangezet worden. Voor alle andere gevallen zal de mediazuil beschikbaar zijn.
Hoe verhoudt deze zaak zich tot de brief van uw ambtsvoorganger d.d. 10 maart 20102 over het onderzoek naar de problematiek van sanitaire voorzieningen in een isoleercel? Welke gevolgen heeft het plaatsen van een mediazuil op de beschikbaarheid van het personeel? Deelt u de mening dat de oplossing van de sanitaire problematiek voorrang heeft boven van het plaatsen van een mediazuil in psychiatrische instellingen?
De plaatsing van de mediazuil staat los van personeelsbezetting; het is een kwaliteitsinstrument. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wat betreft het laatste deel van de vraag: deze zaken zijn niet goed met elkaar te vergelijken en zouden ook niet moeten wedijveren met elkaar. Zowel goede sanitaire voorzieningen als het tegengaan van deprivatie (gemis aan bepaalde zintuiglijke ervaringen of aan slaap), verveling en gevoelens van eenzaamheid en angst bij gesepareerde cliënten, verdienen beide een hoge prioritering.
Wat is uw mening over de constructie waarbij de instelling de mediazuilen tegen een kleine vergoeding van de fabrikant krijgt? Heeft de fabrikant ook voor de overige psychiatrische instellingen de mediazuil tegen een kleine vergoeding ter beschikking gesteld?3 Is het normaal gebruik binnen de psychiatrische instellingen dat fabrikanten dergelijke voorzieningen tegen een zacht prijsje ter beschikking stellen?
Mij zijn geen andere initiatieven bekend dat ook andere instellingen een mediazuil hebben geplaatst (tegen welke vergoeding dan ook). Het is de eigen verantwoordelijkheid van instellingen om instrumenten en andere producten tegen een voor hen gunstige prijs in te kopen.
De maatschappelijke stage |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de opmerkingen van Movisie dat de helft van de scholen geen afdoende uitvoering geeft aan de maatschappelijke stage?1
Deze opmerkingen zijn mijns inziens geen goede weergave van de werkelijkheid. Movisie en haar achterban, de stagebiedende organisaties, zouden graag zien dat OCW voor de scholen en daarmee voor de leerlingen bepaalt wat een geschikte maatschappelijke stage is. Ik vind eigen initiatief van de leerling en ruimte voor de school erg belangrijk. Vrijheid in de uitvoering van de maatschappelijke stage is daarbij onontbeerlijk.
Wat is uw reactie op de inschatting dat veel scholen het daartoe beoogde geld per leerling (60 euro) niet besteed aan het begeleiden van de stagiaires? Hoe wilt u scholen ertoe bewegen dat dit geld wel toekomst aan die instellingen of personen die de stage begeleiden?
Het geld dat scholen ontvangen is niet enkel bedoeld voor de begeleiding van leerlingen, maar voor alle personele en materiële kosten die gemoeid zijn met het organiseren en uitvoeren van de maatschappelijke stage, zowel binnen de school als bij de stagebieder. Ik stimuleer scholen en hun samenwerkingspartners in gesprek te gaan. Ik vind het echter niet wenselijk om een uurtarief voor het begeleiden van maatschappelijke stagiairs in te stellen. Een maatschappelijke stage is maatwerk. De intensiteit van de benodigde begeleiding verschilt per leerling, per stageplek en -activiteit. Scholen bepalen zelf, afhankelijk van de specifieke lokale situatie op welke wijze zij de gelden inzetten.
Hoe beoordeelt u de stelling dat stagebedrijven en instellingen steeds meer afhaken doordat er geen voldoende vergoeding voor begeleiding tegenover staat?
Ik ben het niet eens met de stelling. Met uitzondering van de zorgsector worden maatschappelijke stages zelden gelopen bij stagebedrijven. De meeste stages vinden juist plaats bij vrijwilligersorganisaties of in andere omgevingen met meer vrijwilligers. Deze partijen haken niet af wanneer zij geen financiële tegemoetkoming ontvangen. Wanneer begeleiding een aandachtspunt is, maken ze dat bespreekbaar met de school en vinden samen een oplossing, bijvoorbeeld door vrijwillige begeleiders aan te trekken. Het is de taak van zowel de stagebiedende organisatie als de school om in gesprek te gaan over een mogelijke vergoeding voor de geboden begeleiding.
Wat is uw reactie op de stelling dat de inhoud van veel maatschappelijke stages niet voldoende meerwaarde hebben? Kunt u ingaan op de voorbeelden die in de betreffende radio-uitzending worden genoemd? Dient een «verhaal schrijf cursus» niet gewoon onderdeel te zijn van de lessen Nederlands
Ik ben het niet eens met deze stelling. Uit verschillende onderzoeken onder ouders, leerlingen en docenten blijkt dat de stages als nuttig worden ervaren. Zo blijkt uit onderzoek van de NJR dat 71% van de jongeren de werkzaamheden van hun maatschappelijke stage zinvol vindt. Dit sluit aan bij de bevinding van de Laks-monitor. Hier geeft 61% aan de maatschappelijke stage nuttig te vinden.
Zoals u weet is in Nederland sprake van een grote autonomie van de scholen. Dit geldt ook voor de uitvoering van de maatschappelijke stage. Scholen bepalen zelf op welke wijze zij invulling geven aan de stage. Belangrijke randvoorwaarde is dat het gaat om vrijwilligerswerk: maatschappelijke stagiairs doen geen werk waar anderen voor betaald krijgen. Een schrijfcursus kan onderdeel zijn van de lessen Nederlands met als doel om beter te leren schrijven. Maar het kan ook onderdeel zijn van een maatschappelijke stage als de leerling de geleerde kennis op een creatieve manier overbrengt aan anderen, bijvoorbeeld door zelf geschreven verhalen voor te lezen op een basisschool of daar te helpen met de schrijfles van de basisschoolleerlingen.
Bent u bereid de landelijk verplichte maatschappelijke stage te heroverwegen op de punten van het verdrukken van normale onderwijstijd en betere benutting van overheidsgeld?
Nee, ik sta achter de landelijke verplichting. Ik ben overtuigd van de meerwaarde van de maatschappelijke stage. Leerlingen, hun ouders, docenten en ook stagebieders ervaren deze meerwaarde. De overheidsgelden worden dus goed benut. Op praktisch alle scholen is de maatschappelijke stage inmiddels ingevoerd. De maatschappelijke stage geeft concreet invulling aan de wettelijke opdracht aan het onderwijs om burgerschap en sociale integratie te bevorderen (artikel 17 van de WVO). De maatschappelijke stage is onderwijstijd, er is dus geen sprake van het verdrukken van normale onderwijstijd. Het voortgezet onderwijs bereidt jongeren in brede zin voor op een goede deelname aan de maatschappij en de maatschappelijke stage levert daar een belangrijke bijdrage aan.
De oproep van Turkse professionals om meer aandacht te schenken aan de integratieproblematiek van Turkse jongeren |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u de signalen van de groep Turks-Nederlandse professionals in het manifest1 over integratieproblemen onder Turkse jongeren? Hebt u informatie waaruit blijkt dat sprake zou zijn van afnemende binding met de Nederlandse samenleving onder Turkse of Turks-Nederlandse jongeren, toegenomen isolement of versterkte concentratie op de eigen Turkse afkomst, op andere personen van Turkse herkomst, op het geloof of op conservatieve Turkse organisaties? Is er wat dat betreft daadwerkelijk sprake van een trend ten opzichte van het verleden?
Hebt u andere signalen opgevangen die zouden wijzen op een negatieve ontwikkeling in de integratie en participatie van Turkse jongeren?
Herinnert u zich onder meer de stellingen in het Jaarrapport Integratie 2010 van het CBS dat enerzijds positief bericht over de integratie onder de tweede generatie allochtonen (waaronder Turkse jongeren), maar waarin ook onder meer wordt gesteld dat Turken minder vaak participeren, minder sociaal vertrouwen hebben, minder belangstelling hebben in de politiek en zich minder vaak grotendeels of geheel Nederlander voelen dan andere groepen niet-westerse allochtonen?
Welke verklaringen ziet u voor deze door het CBS geconstateerde feiten? Ziet u bijvoorbeeld specifieke belemmeringen of ontwikkelingen bij Turkse migranten, hun kinderen en kleinkinderen die succesvolle participatie in de Nederlandse samenleving bemoeilijken? Zo ja, welke zijn dat in uw ogen?
Kunt u toelichten of naar uw mening in het integratiebeleid voldoende aandacht is voor de specifieke problematiek van deze jongeren? In hoeverre is een gerichte aanpak van deze specifieke problematiek nog mogelijk, gelet op de in het regeerakkoord overeengekomen bezuiniging op specifiek integratiebeleid?
Wat voorop blijft staan, is de eigen verantwoordelijkheid van mensen om te investeren in hun toekomst in Nederland. Ook voor de Turkse Nederlanders geldt dat zij zelf als eerste aan zet zijn om hun achterstanden in te lopen.
Het kabinet stelt zich dan ook op het standpunt dat de problematiek waar een deel van de Turks-Nederlandse jongeren mee te maken heeft niet via specifiek beleid moet worden aangepakt. Daarmee worden groepen stelselmatig apart gezet. Dit is niet effectief. Personen moeten beoordeeld worden op hun gedrag en niet op hun herkomst.
Dit kabinet zet zich in voor een beter bereik en effectiviteit van het generieke beleid voor alle groepen. Daar waar sprake is van een bijzondere problematiek zal binnen de generieke aanpak maatwerk moeten plaatsvinden.
Acht u de verharding van het politieke klimaat, dat door de ondertekenaars van het manifest genoemd wordt als één van de oorzaken voor de door hen gesignaleerde toegenomen afkeer van de Nederlandse samenleving, als een probleem? Trekt u zich het signaal aan dat jongeren met een niet-westerse herkomst zich minder thuis gaan voelen in Nederland door het harde politieke klimaat? Zo ja, hoe denkt u daar verandering in te kunnen brengen?
Zoals in het antwoord op de vragen 1 tot en met 4 is aangegeven, worden de signalen van de schrijvers van het manifest vanuit de Turks-Nederlandse gemeenschap verschillend geduid. Dat geldt ook voor de mogelijke oorzaken. Uiteraard is het van belang dat iedere burger van Nederland zich thuis voelt in Nederland. De mate waarin mensen zich meer of minder thuis voelen, hangt van vele factoren af zoals het hebben van werk of de mate van participatie in de directe leefomgeving en breder in de samenleving, naast de eigen appreciatie van het meteorologisch, sociaal, economisch en politieke klimaat.
Bent u benaderd door de groep ondertekenaars en zo ja, wat heeft u daarmee gedaan? Bent u bereid om met hen het gesprek aan te gaan naar aanleiding van het manifest?
Er is op ambtelijk niveau overleg geweest met twee van de opstellers van het manifest en het Inspraakorgaan Turken (IOT). In het gesprek werd de inzet van dit kabinet onderschreven, dat men zelf verantwoordelijk is om mee te doen, maar voorts dat het ook van belang is dat het reguliere beleid ook allochtone jongeren, en dus ook de Turks-Nederlandse jongeren, in voldoende mate bereikt en op een effectieve manier helpt.
De opstellers zijn voornemens een expertmeeting te organiseren over de mogelijkheden voor Turks-Nederlandse jongeren om te participeren in de Nederlandse samenleving. De bedoeling is dat behalve de eigen gemeenschap ook welzijnsinstellingen, wetenschappers en bedrijfsleven worden betrokken. Afgesproken is om in gesprek te blijven over dit onderwerp met het IOT en de opstellers van het manifest.
Massaontslagen bij universiteiten door bezuinigingen en gevolgen voor de kenniseconomie |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over bezuinigingen bij universiteiten die tot massaontslagen zullen leiden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze zorgwekkende signalen vanuit de universitaire wereld?
Ik onderken dat de maatregelen inderdaad ingrijpend zijn, maar stel ook vast dat deze nodig zijn. Het kabinet staat voor de opgave om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Niet als doel op zich, maar om de economie en samenleving nu en in de toekomst houdbaar te laten zijn. Tegelijkertijd wil het kabinet een forse impuls geven aan de kwaliteit van het hoger onderwijs. Om de middelen voor de kwaliteitsimpuls vrij te maken, moeten er ook ombuigingen plaatsvinden. Daarnaast wordt ook van de student wordt een hogere bijdrage gevraagd, als investering in zijn eigen toekomst.
Voor de kwaliteitsimpuls is een bedrag beschikbaar van € 50 mln. in 2012, oplopend tot € 230 mln. in 2015 en tot € 300 mln. structureel2. Daarnaast vinden volgens het regeerakkoord in deze jaren bezuinigingen plaats. Tot 2015 is er sprake van een netto terugloop van de rijksmiddelen. Vanaf 2015 voorziet de financiële paragraaf van het Regeerakkoord er structureel in dat bezuinigingen en investeringen in het hoger onderwijs vrijwel met elkaar in evenwicht zijn. In het artikel noemt VSNU wel de bezuinigingen maar lijkt men voorbij te gaan aan de investeringen in het hoger onderwijs.
Deelt u de mening dat een dergelijke grote ontslaggolf desastreuze gevolgen kan hebben voor de kwaliteit en positionering van het Nederlandse onderzoeksveld en onze kenniseconomie? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is nog te vroeg om te speculeren over de gevolgen van de kwaliteit en positionering van het onderzoek in relatie tot het verlies aan arbeidsplaatsen. Het hangt ervan af hoe de bezuinigingen zullen neerslaan en waar de investeringen zullen plaatsvinden.
Overigens is het onderzoek bij de organisaties NWO en KNAW bij de bezuinigingen ontzien. Wat betreft het aflopen van de FES middelen: dit zijn tijdelijke stimuleringsimpulsen en verwacht mag worden dat daar geen vast personeel op wordt ingezet. Instellingen kunnen naast de structurele middelen vanuit de overheid, extra inkomsten genereren door intensieve samenwerking aan te gaan met het bedrijfsleven en middelen aan te trekken vanuit de Europese fondsen.
In Nederland wordt de kwaliteit van al het door kennisinstellingen uitgevoerde onderzoek getoetst aan het Strategisch Evaluatie Protocol (SEP). Dit protocol biedt de juiste checks en balances voor het waarborgen van de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek. Het is dus vooraleerst een kwestie van kwaliteit ipv kwantiteit.
Het regeerakkoord geeft aan dat het kabinet zal bevorderen dat onderzoek plaatsvindt in samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid. De onderzoeksagenda van OCW die wordt neergelegd in de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs en Onderzoek (juni 2011) zal, met als vertrekpunt de huidige en opkomende sterktes in het Nederlandse onderzoek, aansluiten bij de Europese onderzoeksspeerpunten en bij de bedrijfslevenbrief van de minister van EL&I (mei 2011). Hierbij geldt dat een betere benutting van onderzoek en een sterke profilering onmisbaar voor de innovatiekracht van Nederland. Beide vereisen het stellen van prioriteiten en het slim inzetten van de beschikbare middelen.
Op welke wijze rijmt de papieren ambitie van dit Kabinet, om de Nederlandse kenniseconomie tot de top van de wereld te laten behoren, met deze bezuinigingen en de grote gevolgen daarvan?
Het kabinet heeft de ambitie in deze periode een belangrijke stap in de richting van de top 5 te zetten. Daarbij hoort hoger onderwijs en onderzoek dat van hoge kwaliteit is en dat past bij de vraag van arbeidsmarkt en samenleving. Het regeerakkoord zet daarom nadrukkelijk in op een kwaliteitsimpuls voor het hoger onderwijs. Daartoe presenteert het regeerakkoord een samenhangende agenda voor hoger onderwijs en onderzoek, met maatregelen voor zowel de vormgeving als de financiering van de kwaliteitsverbetering. Binnenkort ontvangt u de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Veerman. In juni ontvangt u de strategische agenda voor Hoger Onderwijs en Onderzoek.
De kwaliteitsopdracht waar de instellingen voor staan is desalniettemin fors. Tegelijkertijd wordt ook het hoger onderwijs geconfronteerd met de financiële taakstelling van het regeerakkoord en ingrijpende hervormingen. De onderwijsinstellingen staan daarmee voor de grote opgave de doelmatigheid te vergroten en tegelijkertijd een kwaliteitsimpuls te realiseren. Het kabinet wil de instellingen daarbij ondersteunen. Het zal de instellingen de ruimte bieden te komen tot meer maatwerk en differentiatie en daarvoor regelgeving waar nodig aanpassen. In lijn met de motie Van der Ham – Dijkgraaf (TK 31 288, nr. 115) zal bijvoorbeeld worden gekeken naar mogelijkheden voor instellingen het aantal langstudeerders dat geen voortgang meer boekt, te beperken.
Deelt u de mening dat met deze effecten uitvoering van de motie-Hamer2, en de bijbehorende ambitie om qua onderwijs en kennis tot de wereldtop te behoren, onmogelijk wordt gemaakt?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze denkt u voorts te voorkomen dat de onderwijskwaliteit op universiteiten ernstig onder druk komt te staan als gevolg het dreigende ontslag van veel onderwijzend personeel?
Dit hangt af van hoe de bezuinigingen neerslaan en waar de investeringen zullen plaatsvinden. De instellingen zijn vrij deze zelf in te vullen maar ik veronderstel dat dit vooral zal neerslaan bij de overhead en niet ten laste zal gaan van het primaire onderwijsproces. Voor de kwaliteits-borging bestaat een systeem van checks en balances, getoetst door de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs. Zoals aan de Tweede Kamer eerder is gemeld, wordt dit systeem van checks en balances nu kritisch bezien. Zo doet de Inspectie van het Onderwijs thans onderzoek naar de kwaliteit van afstudeertrajecten in het hoger onderwijs.
Bereikbaarheid van mijnpensioenoverzicht.nl en de juistheid van gepresenteerde pensioengegevens |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is de oorzaak van de vrijwel onbereikbare site mijnpensioenoverzicht.nl op de dag van de introductie?1 Hoeveel aanvragen zijn er op 6 januari 2011 gedaan? Op hoeveel was de server berekend? Wat wordt gedaan om de bereikbaarheid te garanderen?
Vanaf de start van de ontwikkeling van het pensioenregister was duidelijk dat de introductie van de website mijnpensioenoverzicht.nl onmiddellijk tot een piek in de bevragingen zou leiden. Mede vanwege financiële redenen is het niet haalbaar de infrastructuur achter de website op een dergelijke piek te dimensioneren. De website bevat daarom een plafond, dat het aantal gelijktijdige bezoekers op de website maximeert. Bezoekers, die kunnen inloggen, ervaren een stabiele en snelle website. Bezoekers, die niet kunnen inloggen omdat het plafond is bereikt, krijgen een zogenoemde «te druk»-pagina te zien, met het verzoek het op een later moment nogmaals te proberen. Daarmee wordt voorkomen dat de website door grote toeloop echt onbereikbaar zou worden door technische overbelasting.
Op 6 januari is de website, voorafgaande aan de officiële opening, vanaf 9:15 uur beperkt open gezet. Op de eerste dag hebben 66 000 bezoekers hun pensioenaanspraken bekeken, terwijl de site 1 210 000 keer de «te druk»-pagina toonde. Deze verhouding is in de dagen na de lancering sterk verbeterd, in die zin dat het in een toenemend aantal gevallen lukte om in te loggen. Op dit moment is de site uitstekend bereikbaar. Het aantal bezoekers ligt vrijwel voortdurend onder het voornoemde plafond. Tot en met 14 januari hebben bijna 600 000 mensen hun pensioenaanspraken opgevraagd.
De website kan naar schatting tussen de 2 500 000 en 3 000 000 bezoekers per maand aan.
Leveren nu alle pensioenfondsen gegevens aan mijnpensioenoverzicht.nl? Zo ja, hoe kan het dan voorkomen dat bijvoorbeeld de gegevens van de beheerder van pensioenpremies van Kamerleden niet vermeld worden? Zo nee, welke zijn dat, waarom melden zij niet en waarom wordt dat niet vermeld?
Een twaalftal pensioenuitvoerders is niet op tijd aangesloten. Het gaat hier om iets meer dan 4000 individuele pensioenaanspraken op een totaal van bijna 16 miljoen aanspraken die wel zijn opgenomen. Deze pensioenuitvoerders hebben hun deelnemers geïnformeerd dat hun aanspraken bij de desbetreffende pensioenuitvoerder (nog) niet op de website te zien zijn. De Autoriteit Financiële Markten bewaakt dat deze uitvoerders zich alsnog en zo snel mogelijk aansluiten.
De pensioenuitvoerders beschikken niet in alle gevallen over een burgerservicenummer van de (gewezen) deelnemer. In dergelijke situaties is het voor de betrokken pensioenuitvoerder niet mogelijk de pensioenaanspraken in de verwijsindex op te nemen. De desbetreffende deelnemers zullen hun aanspraken dan ook niet via mijnpensioenoverzicht.nl kunnen inzien.
De reden dat Kamerleden hun pensioenaanspraken, die zij opbouwen als Kamerlid, niet kunnen inzien, is dat de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (APPA) een begrotingsgefinancierde regeling is en tot dusverre niet valt onder de (informatiebepalingen van de) Pensioenwet. In die zin past het niet in het pensioenregister. Ik heb inmiddels contact opgenomen met de minister van BZK om te bezien of de mogelijkheid bestaat dat ook de APPA pensioenoverzichten kunnen worden opgenomen in het pensioenregister.
Kan het voorkomen dat een pensioenfonds wel meedoet aan mijnpensioenoverzicht.nl maar op het moment van opvraag van gegevens die gegevens niet levert? Zo ja, wat is de reden? Wordt daarmee de betrouwbaarheid van mijnpensioenoverzicht.nl ondermijnd?
Ja, dat is mogelijk. De website haalt de pensioenaanspraken op nadat de burger heeft ingelogd. Het is mogelijk dat een pensioenuitvoerder de gevraagde gegevens tijdelijk niet kan leveren als gevolg van bijvoorbeeld systeemonderhoud of een technisch probleem. In dat geval krijgt de burger de melding, dat geen gegevens zijn ontvangen. De burger kan dan op een later moment opnieuw inloggen, dan wel direct contact opnemen met de betrokken pensioenuitvoerder (waarvan de contactgegevens op de website zijn te vinden).
Worden de pensioenen op basis van beschikbare premieregelingen ook in mijnpensioenoverzicht.nl gemeld? Hoe wordt de tot nu ingelegde premie omgerekend naar het pensioen op 65 jarige leeftijd?
Ja, de pensioenen op basis van beschikbare premieregelingen worden ook op de website getoond. De pensioenuitvoerder berekent het pensioen op 65-jarige leeftijd ten behoeve van het te verstrekken jaarlijkse pensioenoverzicht. De gegevens van dit pensioenoverzicht worden op de website getoond.
Kan de bedoeling van mijnpensioenregister.nl om «verborgen pensioenen» zichtbaar te maken waar gemaakt worden als pensioenfondsen kennelijk niet hun gegevens doorgeven?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het aantal aanspraken dat nu nog niet getoond wordt is zeer beperkt ten opzichte van het totale aantal aanspraken. Daarnaast zullen de nu ontbrekende circa 4000 aanspraken op korte termijn zichtbaar worden op de website. Daarmee is de doelstelling om «verborgen pensioenen» zichtbaar te maken bereikt.
Het UNEP/OCHA rapport over loodvergiftiging in Noord-Nigeria |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Lead Pollution and Poisoning Crisis» van de Joint UNEP/Ocha environment unit?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit rapport?
Ja. Het rapport is gebaseerd op de uitkomsten van een onderzoek dat is uitgevoerd op verzoek van het Nigeriaanse ministerie van Gezondheid. Het onderzoek, waaraan vier medewerkers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hebben deelgenomen, is door Nederland gefinancierd vanuit het humanitaire hulpbudget. De uitkomsten zijn zorgwekkend. Het is nu in de eerste plaats aan de Nigeriaanse autoriteiten om opvolging te geven aan de aanbevelingen in het rapport. Zo dient onder meer voorkomen te worden dat verwerking van erts plaatsvindt op gevoelige plaatsen, zoals in woonhuizen en bij waterbronnen. Ook dient de loodvervuiling in dorpen zo spoedig mogelijk opgeruimd te worden.
Deelt u de mening dat de wijze van delving van goud in Zamfara-state (Nigeria) onaanvaardbare gezondheids en milieurisico’s met zich meebrengt?
De in het rapport beschreven wijze van gouddelving brengt grote gezondheids- en milieurisico’s met zich mee. In het rapport worden aanbevelingen gedaan om deze risico’s te reduceren.
Deelt u de mening dat goud uitsluitend gedolven zou moeten worden op een wijze die geen schade aanbrengt aan mens en milieu? Zo ja, bent u bereid u daarvoor in te spannen? Zo nee, waarom niet?
In Zamfara-state gaat het om kleinschalige artisanale mijnbouw. Volgens de Nigeriaanse wet- en regelgeving is dit illegaal. Armoede en gebrek aan alternatieve werkgelegenheid zijn er mede de oorzaak van dat de lokale bevolking zich op de gouddelving heeft gestort. Ook de hoge goudprijs speelt hierbij een rol. Artisanale mijnbouwers hebben vaak niet de financiële middelen om over te gaan op delvingsmethoden die minder schadelijk zijn voor mens en milieu. De aanbevelingen in het UNEP/OCHA-rapport laten evenwel zien dat met relatief eenvoudige acties verbetering in de situatie kan worden gerealiseerd. De Nigeriaanse autoriteiten zullen hierbij het initiatief moeten nemen.
Zijn er op Europees niveau initiatieven die verduurzaming van gouddelving nastreven? Zo ja, welke? Op welke wijze is Nederland daarbij betrokken? Zo nee, bent u bereid zich in te zetten om zorg te dragen van verduurzaming van de internationale goudhandel analoog aan «green gold» initiatieven en de Kamer daarover te informeren? Zo ja, welke stappen gaat u daar in nemen en op welk termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt diverse initiatieven die gericht zijn op het verduurzamen en transparant maken van handelsketens in de mijnbouwsector. Zo ondersteunt Nederland het «Extractive Industries Transparency Initiative» (EITI), dat zich richt op transparantie in geldstromen die voortkomen uit grondstoffenwinning. Het EITI is inmiddels in Nigeria wettelijk verankerd en zorgt voor jaarlijkse audits van de afdrachten en inkomsten die uit olie- en gasproductie voortkomen.
Ook ondersteunt Nederland in enkele landen bestaande initiatieven op het gebied van de verduurzaming van kleinschalige artisanale mijnbouw, waaronder Green Gold. Dit is onder meer het geval in Colombia en Mongolië. Door de hogere prijs voor duurzaam goud is sprake van een beperkte nichemarkt. Naar mijn weten is er in Nigeria nog geen vergelijkbaar initiatief genomen. Het is in eerste instantie aan lokale actoren, inclusief het maatschappelijk middenveld, om een dergelijk initiatief in Nigeria op te zetten voor wat betreft de goudwinning.
In de aan uw Kamer toegezegde Grondstoffennotitie zal onder meer de Nederlandse inzet ten aanzien van de verduurzaming van grondstoffendelving nader worden uitgewerkt. Ook de Raw Materials Mededeling van de Europese Commissie, die begin februari 2011 wordt verwacht, zal naar verwachting aanknopingspunten bieden om delving van grondstoffen, inclusief goudwinning, te verduurzamen.
Zijn Europese bedrijven betrokken bij de goudhandel uit de Zamfare-state? Zo ja, welke? Welke van deze bedrijven zijn in Nederlandse handen? Zo nee, waar gaat het goud dan naar toe?
Voor zover de regering bekend zijn Europese bedrijven niet direct betrokken bij de goudhandel in Zamfara State. De Federatie Goud en Zilver (FGZ), waar de brancheorganisatie voor goud- en zilversmeden toe behoort, heeft desgevraagd aangegeven dat hun leden hun goud vooral verkrijgen via inzameling en recycling van gebruikt goud. Het goud dat wordt gebruikt voor beleggingen in de vorm van goudbaren betreft slechts een klein gedeelte van de goudmarkt in Nederland en wordt ingekocht op de termijnmarkten. FGZ heeft geen inzicht in de herkomst van het goud op de openbare markt.
Zoals eerder aangegeven is in Zamfara State sprake van kleinschalige artisanale mijnbouw. Gezien het feit dat het goud door individuele producenten via meerdere tussenpersonen wordt doorverkocht is het welhaast onmogelijk om uit te vinden waar het goud precies terechtkomt.
Heeft u zicht op de mate waarin de delving ontwrichtend is voor de lokale samenleving in Noord-Nigeria? Zo ja, kunt u ons daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
Het in vraag 1 genoemde rapport geeft een duidelijk beeld van de negatieve gevolgen van de delving voor de lokale samenleving in Noord-Nigeria.
De inhuur van externen |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de inzet van dure externe medewerkers in de publieke sector is gestegen?1 Hoe kunt u deze stijging verklaren?
Het persbericht waarnaar u verwijst is gebaseerd op het onderzoeksrapport «Externen management: feiten en ficties» van Atos Interim Management. In het onderzoek dat in het najaar van 2010 heeft plaatsgevonden is een streekproef van interim-managers gevraagd naar hun verwachting over hoe de Nederlandse markt zich ontwikkelt, wat betreft vraag en aanbod en tarifering. Daarnaast is ook een steekproef van opdrachtgevers naar hun mening gevraagd over hoe de vraag zich zal ontwikkelen, welke functies het meest benodigd zijn en hoe deze worden ingevuld. In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt in de sectoren Financiële dienstverlening, Industrie/diensten/retail, Overheid, Utilities, telecom & OV en Zorg. Een specificatie van de sector Overheid wordt niet gegeven.
Het onderzoek bevat geen gegevens over de ontwikkeling van de feitelijke omvang van de inhuur van interim-managers in de verschillende sectoren. In het onderzoek wordt dan ook niet de conclusie getrokken dat er sprake is van een stijging van de inhuur van interim-managers in de publieke sector. Voor mij is het onderzoek derhalve geen aanleiding het sturingsinstrumentarium externe inhuur zoals dat binnen de rijksoverheid wordt gehanteerd (uitgavennorm en maximumuurtarief) aan te passen of andere maatregelen te treffen.
De aspecten van externe inhuur die u in uw overige vragen noemt zijn geïncorporeerd in dit sturingsinstrumentarium. Dat betekent dat aan de afwegingen die de opdrachtgevers binnen de rijksoverheid op deze aspecten van externe inhuur moeten maken reeds grenzen zijn gesteld.
Wat gaat u doen om, conform de motie-Roemer2, de inhuur van dure externe medewerkers bij overheden terug te dringen?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u verzekeren dat de aangekondigde bezuinigingen niet zullen leiden tot meer inhuur van externe medewerkers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van het bestaan van de zogenoemde «near employees», externen die jarenlang in dienst blijven van overheden?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat deze «near employees» toch wel erg lijken op gewone werknemers en, om kosten te besparen, in gewone dienst zouden moeten zijn?
Zie antwoord op vraag 1.
Het rapport Steenrijk en Straatarm en het artikel 'Ministerie faalde bij aanpakken Servatius' |
|
Jan van Bochove (SGP), Jacques Monasch (PvdA), Linda Voortman (GL), Cynthia Ortega-Martijn (CU), Paulus Jansen |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wilt u een beargumenteerde reactie geven op de kritiek in het rapport Steenrijk en Straatarm1 op het verbeterplan «Fit en Gezond» van de Maastrichtse woningcorporatie Servatius?2 Deelt u de conclusie uit het rapport dat er geen rekening gehouden is met de gevolgen van de verkoop van sociale huurwoningen voor de Maastrichtse volkshuisvesting en de lokale woningmarkt, onder meer door verpaupering van wijken met gedifferentieerd bezit ten gevolge van minder onderhoud en willekeurige verkoop?
Het rapport Steenrijk en Straatarm is opgesteld in opdracht van en voor de gemeenteraad van Maastricht. Ik acht het een goede zaak dat op deze wijze op lokaal niveau aandacht aan de volkshuisvesting wordt besteed. Op het punt van verkoop van huurwoningen aan eigenaar-bewoners acht ik de kritiek in het rapport eenzijdig en niet in verhouding staand tot de feiten. De kritiek is eenzijdig omdat in het rapport volledig wordt voorbijgegaan aan de positieve effecten van eigenwoningbezit ten opzichte van huren. Verder merk ik op dat het verbeterplan «Fit en Gezond» van Servatius zich richt op de verkoop van gemiddeld 90 woningen per jaar, waar Servatius meer dan 11 000 huurwoningen in Maastricht bezit. Dergelijke verkoopaantallen hebben geen wezenlijk effect op de woningmarkt, zoals ook is besproken in de hoorzitting van de raadscommissie Stadsontwikkeling van Maastricht op 9 september 2010. Het is dan ook niet aannemelijk dat bijvoorbeeld verpaupering van wijken ontstaat, enkel door het realiseren van de verkoopplannen zoals die in «Fit en Gezond» staan vermeld.
Wanneer heeft het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie schriftelijk en/of mondeling verzocht om in te grijpen bij woningcorporatie Servatius? Wilt u de Kamer een afschrift sturen van de relevante schriftelijke adviezen?
Het CFV heeft richting de toenmalige minister voor WWI eenmaal geopperd om in te grijpen bij Servatius, namelijk in een mail van de directeur van het CFV aan het departement d.d. 7 september 2009. Op 29 september 2009 is door de toenmalige minister voor WWI een extern toezichthouder bij Servatius aangesteld.
Is het waar dat het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in juni 2008 formeel op de hoogte werd gesteld over de financiële problematiek rond het campusproject van woningcorporatie Servatius? Zo ja, door wie en wilt u de Kamer een afschrift sturen van deze brief? Zo ja, hoe is dit te rijmen met het antwoord3 op een eerdere vraag van het lid Van Bochove over Servatius, waarbij gesteld wordt: «Pas in september 2009 werd ten volle duidelijk welk onrendabel gemoeid was met het Campusproject en in welke financiële problemen Servatius zich bevond»?
Het toenmalige ministerie van VROM heeft in juni 2008 geen signalen ontvangen over de financiële problematiek rond het campusproject van woningcorporatie Servatius.
Waarom is er een half jaar verstreken tussen de formele melding en de «vooraankondiging van een aanwijzing» door de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie in december 2008?
In juni 2008 heeft Servatius het ministerie laten weten dat een deel van de woningvoorraad economisch was overgedragen aan een dochter, met als slotzin «Deze brief heeft nadrukkelijk niet de status van een melding ex MG 2006-06.» Dit betrof derhalve geen formele melding. In die periode bleek dat zo’n 23 corporaties bezit hadden overgedragen. In een brief van toenmalig minister Van der Laan (29 453, nr. 136, d.d. 30 oktober 2009) wordt beschreven welke inspanning het heeft gevergd om al die transacties weer ongedaan te maken. Ik voeg daaraan toe dat het ministerie zorgvuldig heeft nagegaan of een aanwijzing op dit punt overeind zou blijven bij toetsing door een rechter. Op 23 oktober 2008 heeft daarover een afrondend overleg met de Landsadvocaat plaatsgevonden. Op 12 december 2008 heeft Servatius een vooraankondiging van een aanwijzing ontvangen.
Een massaproces tegen Turks-Koerdische politici |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennisgenomen van een massaproces op 13 januari 2011 in de Turkse Koerdische stad Diyarbakir tegen onder andere 74 volgens de Turkse kieswet verkozen burgemeesters en gemeenteraadsleden?1 Is het waar dat zij lid zijn van een legale politieke partij, zoals de DTP, die inmiddels BDP heet? Zo neen, wat zijn dan de feiten?
Ja. Naar ik begrijp, was in elk geval een aantal van deze 74 verdachten voor de toenmalige DTP politiek actief.
Is het waar dat behalve deze beklaagden nog honderden mensenrechtenactivisten en andere maatschappelijk actieve burgers aangeklaagd worden op beschuldiging van lidmaatschap van een terroristische organisatie? Om hoeveel mensen gaat het naar uw informatie precies en is voor allen de aanklacht gelijk? Zo nee, wat zijn de verschillen? Is naar uw opvatting daadwerkelijk sprake van lidmaatschap van een terroristische organisatie of is hier sprake van politieke vervolging?
Genoemde verdachten maken deel uit van een groep van meer dan 1900 mensen die sinds april 2009 zijn opgepakt. Onder hen zijn journalisten, advocaten, bestuurders en medewerkers van ngo’s. Zij worden beschuldigd van lidmaatschap van de zogenaamde KCK, de vermeende civiele tak van de verboden PKK.
Deelt u de opvatting dat het gaat om een politiek proces dat niet overeenkomt met de criteria van Kopenhagen en niet hoort in land dat kandidaat is voor het EU-lidmaatschap? Indien nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Turkse regering te melden dat een politiek proces ongepast is een rechtsstaat? Indien nee, waarom niet?
Het zal moeten blijken of sprake is van een politiek proces. De EU ziet er, conform de politieke Kopenhagen-criteria, op toe dat in Turkije sprake is van een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang. Ook Nederland volgt dit proces daarom op de voet. Zo was de Nederlandse Ambassade op de eerste dag, d.d. 18 oktober jl., van dit proces aanwezig. Indien de rechten van verdachten met voeten worden getreden, zal het Kabinet de Turkse autoriteiten hierop – zowel bilateraal als in EU-verband – aanspreken. Eerst zal het verloop van deze rechtszaak moeten worden afgewacht. Het Kabinet wil immers niet op de stoel van de rechter zitten. Turkije kan, tot slot, alleen lid van de EU worden als het aan alle toetredingsvoorwaarden, waaronder de Kopenhagen-criteria, voldoet.
Bent u bereid er bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen deze verdachten te vrijwaren van rechtsvervolging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid een vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade in Ankara aanwezig te laten zijn tijdens het proces om de gang van zaken te volgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn naar uw oordeel de gevolgen van een veroordeling voor de onderhandelingen over de toetreding van Turkije tot de EU? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 3.