Kunt u bevestigen dat de Kamer met het aannemen van de motie-Wingelaar expliciet heeft verzocht om te borgen dat het niet overhevelen van specifieke uitkeringen geen negatieve gevolgen mag hebben voor de financiële positie van decentrale overheden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u, in het licht van deze motie, het feit dat de tien-procent-korting op de departementale begroting in stand wordt gehouden wanneer een specifieke uitkering niet wordt overgeheveld?
Ik heb uw Kamer op 21 november 2024 geïnformeerd over het afwegingskader specifieke uitkeringen (SPUKS)4. Op 21 mei 2025 mei heb ik vervolgens een brief naar de Kamer gestuurd5, waarin de uitkomsten zijn opgenomen van de omzetting van specifieke uitkeringen en een reactie op de bovengenoemde motie-Wingelaar.
In het afwegingskader is aangegeven hoe omgegaan wordt met de invulling van de budgetkorting van 10%. Indien vanwege bijvoorbeeld juridische of politieke redenen een omzetting van een specifieke uitkering (nog) niet mogelijk is, dan geeft het afwegingskader de volgende opties. Een eerste mogelijkheid is dat de verantwoordelijke Minister aangeeft, welke prestaties door medeoverheden niet langer geleverd behoeven te worden, gegeven de budgetkorting. Een andere mogelijkheid is dat het Rijk een (tweezijdige) afspraak maakt met de ontvangende medeoverheden over een meer doelmatige uitvoering. Ten slotte kan het betreffende ministerie voor een alternatieve dekking zorgen binnen de eigen begroting. In geen van de bovengenoemde gevallen behoort dit ten koste te gaan van de financiële positie van decentrale overheden.
In mijn brief van 21 mei 2025 heb ik aangegeven dat het bovenstaande in lijn is met de motie van het lid Wingelaar6, aangezien de beschreven route immers gericht is op het voorkomen van negatieve gevolgen voor de financiële positie van medeoverheden.
Kunt u garanderen, in plaats van het als uitgangspunt te nemen, dat de instandhouding van een specifieke uitkering niet alsnog indirect op medeoverheden wordt afgewenteld?
Een specifieke uitkering is een geoormerkte financiële bijdrage vanaf een departementale begroting. Iedere Minister is zelf verantwoordelijk voor het naleven van het in de ministerraad vastgestelde afwegingskader bij de omzetting van specifieke uitkeringen vanaf de eigen departementale begroting. De fondsbeheerders zullen wel in gesprek blijven met zowel de betrokken vakdepartementen als het IPO en de VNG, om te bezien of het afwegingskader op een correcte wijze in de praktijk wordt toegepast.
In mijn brief van 21 mei 2025 heb ik reeds aangegeven dat de korting wel in stand blijft als een SPUK blijft bestaan, maar het uitgangspunt is dat deze korting niet wordt afgewenteld op medeoverheden. De drie in het vorige antwoord genoemde opties zijn er om dit te borgen. In 11 gevallen is ervoor gekozen om de budgetkorting te vervangen door alternatieve dekking. Bij 29 SPUKS die worden behouden, wordt de korting niet alternatief gedekt, maar ingevuld door lagere prestatie-eisen of afspraken over een meer doelmatige uitvoering
Voor de specifieke uitkeringen waarbij gekozen is voor lagere prestatie-eisen, treedt het vakdepartement dit jaar in overleg met koepel(s)/ontvanger(s) om de lagere prestatie-eisen concreet in te vullen. Hoe de lagere prestatie-eisen feitelijk ingevuld worden, zal per specifieke uitkering verschillen. De verantwoordelijke Ministers zullen uw Kamer hierover uiterlijk in het najaar informeren.
Deelt u de mening dat het hanteren van de formulering dat het «uitgangspunt» is dat de tien-procent-korting niet op medeoverheden wordt afgewenteld, onvoldoende recht doet aan en strijdig is met de aangenomen motie-Wingelaar? Zo nee, waarom niet?
Nee, het afwegingskader is juist bedoeld om ervoor te zorgen dat medeoverheden niet met minder budget dezelfde taken moeten uitvoeren en is daarom niet strijdig met de motie-Wingelaar.
Op basis van welke criteria wordt vastgesteld of de verlaging van prestatie-eisen of afspraken over doelmatigere uitvoering in de 29 gevallen, zoals benoemd in de Kamerbrief, voldoende is om de oorspronkelijke taaklast evenredig te verminderen? Hoe wordt getoetst of medeoverheden daadwerkelijk minder taken hoeven uit te voeren bij een korting van tien procent?2
Voor de gehele omzettingsoperatie geldt dat de VNG en het IPO intensief betrokken zijn en waren. Ook voor de invulling van de tien procent geldt dat de vakdepartementen de invulling af zullen stemmen met de koepels en/of afzonderlijke ontvangers, afhankelijk van welke specifieke uitkering het betreft. Zoals aangegeven, zullen de verantwoordelijke Ministers de Kamer in het najaar informeren over de concrete invulling van de verlaging van de prestatie-eisen, indien de specifieke uitkering behouden blijft en de budgetkorting niet op een andere wijze ingevuld is.
Hoe gaat u voorkomen dat de beoogde verlaging van prestatie-eisen niet leidt tot verschuiving van risico’s of verantwoordelijkheden richting medeoverheden, terwijl budgetten minder vrij besteedbaar blijven door de instandhouding van specifieke uitkeringen?
Het verlagen van de prestatie-eisen betekent in essentie: minder doen voor minder geld. Dit zal in de regel niet leiden tot een andere verdeling van verantwoordelijkheden of risico’s.
Ook voor de specifieke uitkeringen die nu (nog) behouden blijven, geldt overigens dat ik mij in zal blijven zetten voor de toekenning van zoveel mogelijk vrij besteedbare financiële middelen aan medeoverheden. De voorgenomen wijziging van de Financiële-verhoudingswet biedt hiertoe mogelijkheden, omdat de bijzondere fondsuitkering (BFU) een goed alternatief biedt voor de specifieke uitkering. Hierbij staat een andere sturingsfilosofie centraal, met minder verantwoordingslasten voor medeoverheden. Het streven is om dit wetsvoorstel in 2026 in te dienen bij de Tweede Kamer. Dat houdt in dat de BFU vanaf 2027 gehanteerd zou kunnen worden. Mijn verwachting is dat mede hierdoor vanaf dit jaar een verdere reductie van het aantal SPUKS, dus meer bestedingsvrijheid voor medeoverheden, gerealiseerd zal worden.
In hoeverre acht u het wenselijk dat medeoverheden uiterlijk in het najaar geïnformeerd worden over de nadere invulling van lagere prestaties, terwijl de korting al per 2026 doorgevoerd wordt? Kunt u toezeggen dat uiterlijk vóór Prinsjesdag 2025 de Kamer geïnformeerd wordt over hoe de lagere prestatie-eisen of doelmatigere uitvoering bij de instandhouding van specifieke uitkeringen?
De specifieke uitkering wordt vanaf een departementale begroting verstrekt en de verantwoordelijkheid voor de invulling van de budgetkorting berust in alle gevallen bij de betreffende vakministers. De vakministers zullen in het najaar uw Kamer informeren. Er is hierbij naar mijn mening geen dringende reden dat zij dit voor Prinsjesdag 2025 doen, aangezien dit traject gericht is op het voorkomen van negatieve gevolgen voor de financiële positie van medeoverheden en het naar verwachting geen effect zal hebben op de budgettaire besluitvorming.
Heeft er reeds overleg plaatsgevonden tussen de betrokken vakdepartementen en de koepels over de concrete invulling van de prestatieverlagingen bij de specifieke uitkering waarvoor optie 1 of 2 wordt toegepast?
In het najaar van 2024 en het voorjaar van 2025 zijn er reeds gesprekken geweest tussen vakdepartementen koepels. Afhankelijk van welke specifieke uitkering het betreft, worden deze gesprekken nog voortgezet. De verantwoordelijke Ministers zullen de Kamer in het najaar van 2025 over de uitkomsten informeren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Het is helaas niet mogelijk gebleken om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het bericht 'Pleegzorg ver onder de maat bij organisatie die Vlaardings meisje begeleidde' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Struycken , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pleegzorg ver onder de maat bij organisatie die Vlaardings meisje begeleidde»1?
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna IGJ) dat «de kwaliteit van de pleegzorg die Enver biedt voor het grootste deel niet aan de eisen voldoet2?»
De IGJ heeft Enver onder verscherpt toezicht gesteld, omdat de kwaliteit van de geboden pleegzorg niet voldoet aan de gestelde eisen. Enver moet uiterlijk eind januari 2026 noodzakelijke verbeteringen doorvoeren, zoals het verbeteren van dossiervoering en aantoonbaar volgen van richtlijnen. In de periode van verscherpt toezicht zal IGJ Enver nauwlettend volgen, bijvoorbeeld met aangekondigd of onaangekondigd bezoek en opvragen van voortgangsrapportages. Aan het einde van deze periode beoordeelt de IGJ of het verscherpt toezicht kan worden beëindigd. De IGJ heeft vertrouwen dat de geconstateerde risico’s binnen de periode van verscherpt toezicht door Enver kunnen en zullen worden weggenomen. Ik volg deze ontwikkelingen op de voet.
Is de veiligheid van pleegkinderen bij Enver op dit moment en de komende negen maanden, als de organisatie werkt aan de tekortkomingen, voldoende gewaarborgd als de IGJ nu schrijft «de inspectie ziet risico’s voor de veiligheid van pleegkinderen, doordat afwegingen over veiligheid voor pleegkinderen onvoldoende systematisch worden gemaakt en vastgelegd3»?
De IGJ concludeert dat Enver in de praktijk de afwegingen over veiligheid van pleegkinderen onvoldoende systematisch maakt en vastlegt. Daarom heeft de IGJ het verscherpt toezicht ingesteld. De IGJ zal tijdens het verscherpt toezicht nagaan of verbetering omtrent de geconstateerde risico’s plaatsvindt. De IGJ heeft nog niet vastgesteld dat de risico’s voor de veiligheid van pleegkinderen al weggenomen zijn en heeft hier dus nog zorgen over. Wanneer er sprake is van signalen van acute onveiligheid, zal de IGJ hierop acteren.
Welke concrete maatregelen worden op korte termijn bij Enver genomen om de veiligheid van alle pleegkinderen te waarborgen?
Omdat het verscherpt toezicht loopt, doet de IGJ geen uitspraken over de concrete maatregelen die door Enver genomen worden. Gedurende het verscherpt toezicht houdt de inspectie nauwlettend in de gaten hoe Enver de verbeteringen in de organisatie gaat doorvoeren. Enver heeft aangegeven onder andere aan de slag te gaan met het beter implementeren van de herziene Richtlijn Pleegzorg. Hier vallen kindgesprekken ook onder.
Zullen pleegkinderen bezocht en gesproken worden door de IGJ in de negen maanden dat Enver werkt aan de tekortkomingen, zeker gezien het feit dat de inspectie zelf in het rapport schrijft dat tijdens het toezicht bij Enver vanwege de urgentie en tijdsdruk onvoldoende informatie is opgehaald bij jeugdigen en hun ouders?
Tijdens het verscherpt toezicht verzamelt de IGJ ook informatie van jeugdigen en hun ouders. De IGJ gaat in gesprek met jeugdigen, pleegouders en mogelijk ook hun ouders. Daarnaast spreekt de IGJ met de pleegouderraad en cliëntenraad.
Krijgen alle pleegkinderen bij Enver een onafhankelijke vertrouwenspersoon toegewezen met wie ze afzonderlijk kunnen praten?
De IGJ heeft in het toezicht niet kunnen vaststellen dat alle pleegkinderen bij Enver een onafhankelijke vertrouwenspersoon toegewezen krijgen. Daarom monitort de IGJ in het toezicht het vinden, betrekken en bekend zijn met de individuele vertrouwenspersoon van een pleegkind door Enver. Daartoe heeft de IGJ het volgende verbeterpunt geformuleerd:
«De inspectie verwacht van Enver dat ze zich inspant om ervoor te zorgen dat er een andere volwassene is die het pleegkind goed kent en met wie het pleegkind een vertrouwensband heeft, die met het pleegkind praat over onder andere zijn welbevinden, seksualiteit en wat het nodig heeft om zich veilig te voelen in het pleeggezin. Bijvoorbeeld een leerkracht of een familielid. Indien in het familie- of persoonlijke netwerk van het kind geen vertrouwenspersoon beschikbaar is, zorg er dan voor dat het kind in contact komt met een vertrouwenspersoon van Jeugdstem. De inspectie verwacht dat navolgbaar wordt vastgelegd in het dossier of er een vertrouwenspersoon beschikbaar is.»4
Daarnaast gaat Enver met JIM-training aan de slag, voor het betrekken van een steunfiguur uit het eigen netwerk van jeugdigen.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Westerveld c.s.(kamerstuk 31 015, nr. 290) over een concreet plan zodat alle pleegkinderen vóór de zomer weten dat ze recht hebben op de hulp van een vertrouwenspersoon?
Er zijn verschillende acties in gang gezet om pleegkinderen – conform de richtlijn Pleegzorg – te laten beschikken over een vertrouwenspersoon via het persoonlijke netwerk of via Jeugdstem.
Jeugdstem lanceert na de zomer een campagne om de bekendheid van Jeugdstem onder pleegkinderen te vergroten. Bij het vormgeven van deze campagne betrekt Jeugdstem pleegkinderen actief. Aanvullend hierop brengt Jeugdstem een speciaal «Ken je rechten»-boekje uit voor pleegkinderen. Om aan te sluiten bij de belevingswereld van pleegkinderen worden zowel boekjes voor pleegkinderen onder de 12 jaar als boven de 12 jaar gemaakt. Bij het ontwikkelen van de boekjes betrekt Jeugdstem eveneens pleegkinderen actief, waaronder jongeren in het netwerk van JongWijs. Jeugdstem gaat in 2025 alle pleegzorgorganisaties gericht benaderen met het specifieke communicatiemateriaal over de vertrouwenspersoon voor pleegkinderen, pleegouders en pleegzorgbegeleiders. In 2025 zijn eenmalig financiële middelen beschikbaar gesteld aan Jeugdstem om de digitale dienstverlening van Jeugdstem (verder) te ontwikkelen. Dit moet leiden tot betere digitale beschikbaarheid van vertrouwenspersonen voor alle (pleeg)kinderen via diverse kanalen. Onderdeel hiervan is een uitgebreide digitale kennisbank met veel informatie specifiek voor pleegkinderen.
De Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP), Jeugdstem, JongWijs, JIMwerkt, de Alliantie Informele Steun en Jeugdzorg Nederland werken daarnaast aanvullende mogelijkheden uit om vertrouwenspersonen en informele steunfiguren beter te positioneren binnen de pleegzorg. Een van deze mogelijkheden is de «Jouw Ingebrachte Mentor» (JIM)-methodiek meer in te zetten. Een JIM is een (informele) steunfiguur die een jongere zelf kiest uit de eigen omgeving zoals een buur, tante, sportcoach of opa. Zo’n JIM treedt als vertegenwoordiger op richting het gezin en professionals.
Wat gebeurt er als het Enver niet lukt om binnen negen maanden de geconstateerde tekortkomingen én cultuurverandering door te voeren? Wat is dan het stappenplan vanuit de IGJ?
Als de IGJ na het aflopen van het verscherpt toezicht nog steeds oordeelt dat eerder geconstateerde tekortkomingen aanwezig zijn bij Enver en geen cultuurverandering heeft plaatsgevonden, hanteert de IGJ het interventiebeleid om te komen tot een passend vervolg. Daarbij zal de IGJ op dat moment opnieuw het risico van de normafwijking(en) en het vertrouwen in de verbeterkracht wegen, waarbij de ervaringen en bevindingen tijdens het verscherpt toezicht bij Enver worden meegenomen.
Klopt het dat het «Verbeterplan Kwaliteit Zorg en focus Pleegzorg» dat Enver 3 maart 2025 naar de Tweede Kamer heeft gestuurd een datum heeft van 27 februari 2024? Kunt u uitleggen hoe het kan dat dit een verbeterplan is van een jaar eerder dan het incident met het Vlaardingse pleegmeisje heeft plaatsgevonden? Is Enver een oud verbeterplan aan het uitvoeren of is er inmiddels een nieuw verbeterplan?
Enver heeft een verbeterplan «Kwaliteit Zorg en focus Pleegzorg» met uw Kamer gedeeld, gedateerd 27 februari 2024: dat is een tikfout, het gaat om 2025. In dit plan ligt de focus op verbeteracties binnen de Pleegzorg. Het is opgesteld als nadere uitwerking van het organisatiebrede plan dat Enver in het najaar van 2024 opstelde naar aanleiding van de calamiteit. De verbeteringen worden uitgevoerd en onder verscherpt toezicht door de IGJ gemonitord.
In het debat stelde u «daarom hebben wij, vanwege de urgentie, direct toen het rapport is uitgekomen aan Enver gevraagd om de actuele veiligheid van de pleegkinderen in kaart te brengen4». Was het beeld dat Enver toen in kaart bracht over de veiligheid van de pleegkinderen hetzelfde als het beeld dat de IGJ nu schetst? Zo niet, betekent dit dat er kinderen in onveilige situaties zaten? Heeft u met de kennis van nu de indruk dat u volledig bent geïnformeerd?
Ik heb Enver destijds gevraagd de actuele, acute veiligheid van pleegkinderen in kaart te brengen. Mijn indruk is dat Enver mij zo volledig als mogelijk heeft geïnformeerd, op basis van hun eigen onderzoek. De IGJ concludeert echter dat er risico’s zijn voor de veiligheid van pleegkinderen, doordat de afwegingen over veiligheid van pleegkinderen onvoldoende systematisch worden gemaakt en vastgelegd. Het is voor de IGJ onduidelijk of pleegkinderen worden gesproken zonder aanwezigheid van pleegouders, en adviezen van gedragswetenschappers staan niet in dossiers. Gezien deze geconstateerde tekortkomingen is het goed dat de IGJ de komende maanden toeziet op de noodzakelijke verbeteringen.
Hoogleraar jeugdrecht Mariëlle Bruning stelt in het artikel5 dat de inspectie niet alle organisaties kan toetsen omdat daar geen capaciteit voor is en dat dit rapport tot vragen en zorgen leidt over hoe het in Nederland op dit moment gesteld is. Deelt u die mening?
Het klopt dat de IGJ niet bij elke zorgaanbieder op elk willekeurig moment een toets kan uitvoeren. De IGJ houdt met 1.000 medewerkers toezicht op 1,5 miljoen zorgverleners en 275.000 zorginstellingen. Dat betekent dat zij keuzes moet maken. Dat noemen zij risico-gestuurd toezicht. Om risico’s in beeld te brengen verzamelt, analyseert en interpreteert de IGJ informatie over zorgaanbieders en -bedrijven. Als blijkt dat sprake is van (potentieel) risico, dan treedt de IGJ op.
De IGJ heeft vragen over hoe het in Nederland op dit moment gesteld is met pleegzorg. De IGJ is daarom – mede naar aanleiding van de casus in Vlaardingen – in oktober 2024 gestart met thematisch toezicht in de pleegzorg. Daarvoor heeft de IGJ alle pleegzorgaanbieders gevraagd informatie aan te leveren over hoe zij zicht hebben en houden op de veiligheid van alle pleegkinderen. De IGJ heeft vervolgens op basis van een risicoanalyse een aantal pleegzorgaanbieders geselecteerd en een inspectiebezoek afgelegd. De uitkomst van dit toezicht verwacht de IGJ in het najaar van 2025 te publiceren.
Welke acties heeft u als kabinet sinds het debat over het pleegmeisje in Vlaardingen genomen om het stelsel te verbeteren?
In de Voortgangsbrief verbetermaatregelen na gebeurtenissen pleeggezin Vlaardingen van 17 juni jl.7 is een update gegeven van de acties die ik met collega Staatssecretaris Rechtsbescherming onderneem ter verbetering van het stelsel, vooruitlopend op de uitkomsten van het thematisch toezicht op de pleegzorg van de IGJ.
Het bericht 'Noodkreet GGZ-instelling de Waag: wachtlijsten plotseling nog langer door aanpassing van beleid' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het AD-artikel «Noodkreet GGZ-instelling de Waag: wachtlijsten plotseling nog langer door aanpassing van beleid»1?
Ja.
Kunt u reflecteren op het feit dat ruim 1000 kinder- en jeugdpsychologen plotseling geen BIG-registratie als gezondheidspsycholoog meer krijgen, ondanks het volgen van een gelijkwaardige opleiding, terwijl zij hard nodig zijn om in te zetten als regiebehandelaren? Erkent u dat in 2023, 500 kinder- en jeugdpsychologen deze registratie wel hebben ontvangen? Bent u het eens dat deze abrupte beleidswijziging onrechtvaardig is voor de 1000 kinder- en jeugdpsychologen?
Het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de GGZ beroepenstructuur is na internetconsultatie niet in procedure gebracht. Tijdens de internetconsultatie op het conceptwetsvoorstel kwamen bijna 2.300 reacties binnen, waarvan bijna 2.000 negatief waren. Uit de analyse van de reacties blijkt dat de beoogde doelstellingen niet worden gehaald, de voorgestelde wijzigingen juist tot meer onduidelijkheid leiden en er onvoldoende draagvlak is onder de betrokken beroepsgroepen en beroepsbeoefenaren. Dit heeft mede geleid tot het besluit om het conceptwetsvoorstel niet door te zetten. Het voorstel was onder andere dat kinder- en jeugdpsychologen, na nog nader uit te werken (beperkte) bijscholing, als gezondheidszorgpsycholoog-generalist in het BIG-register zouden kunnen worden geregistreerd. Zoals mijn voorganger in de brief van 16 december 20242 aan uw Kamer heeft aangegeven, was de inhoud van bijscholingstrajecten en overgangsregelingen voor dit nieuwe beroep van gezondheidszorgpsycholoog-generalist nog niet bekend. Het zou prematuur zijn om op basis van een conceptwetsvoorstel substantiële investeringen in scholing te doen.
Kinder- en jeugdpsychologen kunnen (blijven) werken in de jeugdhulp, ook zonder registratie in het BIG-register. Het werkveld verandert daarmee niet. Het is bovendien aan het werkveld zelf om te bepalen hoe alle talenten zo optimaal mogelijk worden ingezet. Ik ben van oordeel dat het besluit om het conceptwetsvoorstel niet door te zetten gerechtvaardigd is genomen en verwijs u graag naar de brieven van 13 november 2024 (kamerstuk 29 282, nr. 583) en 19 december 204 (kamerstuk 29 282, nr. 585).3
Voor wat betreft uw vraag over de 500 kinder- en jeugdpsychologen die in 2023 een certificaat van de opleiding tot gz-psycholoog hebben ontvangen kan ik u het volgende melden: de betreffende 500 kinder- en jeugdpsychologen hebben een EVC-procedure (Eerder Verworven Competenties) doorlopen en zijn op basis daarvan in aanmerking gekomen voor een certificaat en daarmee een BIG-registratie als gezondheidszorgpsycholoog. Deze procedure was gebaseerd op een individuele beoordeling van eerder verworven diploma’s en werkervaring en is geen gevolg van het aangekondigde conceptwetsvoorstel.
Deelt u de zorg dat deze kinder- en jeugdpsychologen nu niet optimaal ingezet kunnen worden als regiebehandelaar, aangezien de BIG-registratie een voorwaarde is om deze rol te vervullen, hetgeen ook van belang is voor de continuïteit van hulp nadat iemand 18 is geworden? Deelt u ook de zorg dat hierdoor de zorg verslechtert, omdat dit leidt tot het verder oplopen van de wachtlijsten, hogere werkdruk bij bestaande behandelaren en verlies van goed opgeleide en ervaren professionals, terwijl zij hard nodig zijn gezien de personeelstekorten?2
Voor inzet van de kinder- en jeugdpsychologen in het jeugdveld is een BIG-registratie geen voorwaarde. Voor alle zorgmedewerkers in de jeugdhulp is de norm van de verantwoorde werktoedeling van toepassing, en het daaraan gekoppelde kwaliteitskader jeugd. De focus ligt daarbij op de inzet van SKJ óf BIG-geregistreerde zorgmedewerkers, rekening houdend met het niveau van kennis/vaardigheden, en het kunnen werken volgens hun beroepscode en richtlijnen. De kinder- en jeugdpsychologen kunnen zich bij het SKJ registeren, hier is niets aan veranderd.
Echter, kinder- en jeugdpsychologen worden soms door gemeenten niet rechtstreeks gecontracteerd omdat er wordt verwezen naar de kwaliteitskaders voor GGZ onder de Zorgverzekeringswet: het Kwaliteitsstatuut GGZ. Dit Kwaliteitsstatuut GGZ is tot stand gekomen door afspraken tussen de veldpartijen (aanbieders, zorgverzekeraars en cliëntenorganisaties). In deze afspraken is het regiebehandelaarschap benoemd en hieraan is de voorwaarde van een BIG-registratie verbonden. Deze kaders voor de volwassenen GGZ zijn niet van toepassing op de jeugdhulp. De VNG heeft over de inzet van de kinder- en jeugdpsychologen een factsheet gemaakt en wij zijn met de VNG in gesprek over de actualisatie ervan en het opnieuw onder de aandacht brengen ervan bij gemeenten om de inzet van K&J-psychologen in het jeugdveld zo optimaal mogelijk te maken.
Daarnaast bestaat er een overgangsregeling voor cliënten die tijdens hun behandeling 18 jaar worden: zij kunnen hun behandeling tijdelijk voortzetten onder de Zorgverzekeringswet bij hun bestaande behandelaar, mits deze is geregistreerd in het SKJ- of BIG-register. De regeling waarborgt continuïteit van zorg en geldt maximaal 365 dagen na het bereiken van de 18-jarige leeftijd.5
Ik deel daarom de veronderstelling niet dat het niet doorzetten van het conceptwetsvoorstel leidt tot een verslechtering van de zorg of langere wachtlijsten. Het niet doorzetten van het conceptwetsvoorstel heeft geen effect op de capaciteit van de betrokken zorgmedewerkers. Daarbovenop heb ik geen reden om aan te nemen dat de wachtlijsten in de volwassen GGZ worden veroorzaakt door een tekort aan BIG-geregistreerde GZ-psychologen. Uit de internetconsultatie bleek juist dat veel zorgverleners vrezen dat de benodigde omscholing, overgangsregelingen en veranderingen in de beroepenstructuur op korte termijn leiden tot minder beschikbaar personeel en juist langere wachttijden. Ik zie dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de inzetbaarheid van deze zorgmedewerkers structureel wordt belemmerd of dat dit leidt tot verslechtering van de zorg.
Wat vindt u ervan dat 1000 kinder- en jeugdpsychologen tot € 30.000 hebben geïnvesteerd in een tijdsintensieve opleiding, maar nu plotseling – ondanks hun inhoudelijke bekwaamheid – niet als regiebehandelaar mogen optreden?3 Bent u het eens dat dit onrechtvaardig is en bent u bereid om met een passende oplossing te komen?
Ik waardeer de inzet van kinder- en jeugdpsychologen zeer. Zij vervullen een onmisbare en waardevolle rol in de jeugdzorg. Iedereen staat het vrij om een opleiding en/of bijscholing te volgen, en ik begrijp dat verwachtingen over toekomstige regelgeving daarin eventueel kunnen meewegen. Bij de beantwoording van vraag 2 heb ik toegelicht waarom is besloten om het conceptwetsvoorstel niet verder door te zetten. Dit besluit is zorgvuldig afgewogen, juist met aandacht voor de signalen en zorgen uit het veld. Tegelijkertijd wil ik meegeven dat in het wetgevingsproces beleidsvoornemens regelmatig worden bijgesteld bijvoorbeeld op basis van consultaties, politieke afwegingen of andere ontwikkelingen. Dat betekent dat zolang een wetsvoorstel niet is vastgesteld, betrokkenen er niet vanuit kunnen gaan dat het voorgestelde beleid ook daadwerkelijk in werking zal treden. Ook zonder wetswijziging vind ik het van groot belang dat de toegankelijkheid van de GGZ-zorg wordt vergroot, zorgmedewerkers voldoende worden ondersteund en duidelijkheid bestaat voor patiënten en verwijzers. Ik vind het daarbij belangrijk dat eventuele oplossingen voor vereenvoudiging geen extra administratieve lasten en kosten met zich meebrengen en de flexibiliteit bevorderen.
Wat heeft u concreet gedaan om de kamerbreed aangenomen motie-Van Bushoff/Van den Hil (kamerstuk 29 282, nr. 589) uit te voeren, waarin specifiek bovenstaande knelpunten worden benoemd en u bent verzocht om in gesprek te gaan met het veld, waaronder de kinder- en jeugdpsychologen?
Mijn voorganger heeft uw Kamer op 27 mei 20257 over de motie Bushoff/Van den Hil (Kamerstuk 29 282, nr. 589) geïnformeerd. In die brief is ingegaan op de inhoudelijke punten uit de motie en heeft mijn voorganger aangegeven dat zij geen aanleiding ziet om de beroepenstructuur van de GGZ in de Wet BIG te wijzigen.
Hoe verklaart u dat er nog steeds geen oplossing is voor deze groep behandelaren, terwijl uit de praktijk blijkt dat zij direct inzetbaar zijn en van grote meerwaarde kunnen zijn voor kwetsbare cliënten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het instellen van een overgangsregeling voor deze groep kinder- en jeugdpsychologen geen extra kosten met zich meebrengt? Klopt het dat wanneer er geen overgangsregeling komt zij alsnog het vergelijkbare opleidingstraject tot gezondheidszorgpsycholoog zullen doorlopen, wat het ministerie naar schatting circa € 54 miljoen extra kost? Klopt het dat dit bovendien leidt tot een toenemend tekort aan opleidingsplaatsen tot gezondheidspsycholoog?
Een overgangsregeling bij het bovengenoemde conceptwetsvoorstel zou wel degelijk leiden tot een structurele stijging van zorgkosten in het jeugddomein door onder andere de verwachte hogere inschaling in salaris van de K&J-psychologen.8 Hierbij verwijs ik graag naar de Kamerbrief van 12 november 2024 en het bijhorende rapport.9 Het conceptwetsvoorstel is niet in procedure gebracht en in dit kader komt geen overgangsregeling.
Het klopt dat als er geen overgangsregeling komt, een certificaat van de opleiding tot gz-psycholoog nodig is voor K&J-psychologen om een BIG-registratie als gz-psycholoog te verkrijgen. De examencommissie van deze opleiding is bevoegd om eerdere diploma’s te beoordelen en eventuele vrijstellingen te geven als de kandidaat naar de mening van de examencommissie al op onderdelen bekwaam is. De opleidingskosten zullen niet stijgen als er geen overgangsregeling voor K&J psychologen komt, omdat het aantal bekostigde opleidingsplaatsen jaarlijks door mij wordt vastgesteld op basis van de verwachte zorgvraag. Zoals in de brief over het Capaciteitsplan 2024–2027 wordt toegelicht, volg ik hierbij de ramingen van het Capaciteitsorgaan.10
Bent u bereid te komen met een overgangsregeling waarmee de studenten die een opleiding hebben gevolgd met het perspectief van overgang naar een nieuwe BIG-groep, waaronder de huidige kinder- en jeugdpsychologen, alsnog de GZ-titel en BIG-registratie kunnen verkrijgen?
Nee, zoals mijn voorganger ook per brief van 27 mei 202511 aan uw kamer heeft aangegeven zie ik geen aanleiding om de beroepenstructuur van de geestelijke gezondheidszorg in de Wet BIG te wijzigen. Een overgangsregeling zou wel degelijk leiden tot hogere zorgkosten en er komt in dit kader geen overgangsregeling voor kinder- en jeugdpsychologen.
Een BIG-registratie is niet noodzakelijk voor het verlenen van kwalitatief goede zorg. Kinder- en jeugdpsychologen kunnen werken binnen het jeugdveld met hun SKJ-registratie. Ik zie geen noodzaak om K&J-psychologen zwaarder te reguleren vanuit het patiëntenbelang en de kwaliteit van de zorg. Zij kunnen zich alsnog bij- of omscholen om GZ-psycholoog te worden. Daarnaast is het niet te voorspellen of een overgangsregeling ertoe leidt dat er meer psychologen voor kinderen en jeugdigen aan het werk kunnen en moeilijk via een wetswijziging te regelen. Bovendien zou een dergelijke regeling naar verwachting leiden tot een hogere inschaling in salaris en daarmee tot een jaarlijkse stijging van de zorgkosten.
Klopt het dat uit de impactanalyse uit 2021 blijkt dat door de nieuwe structuur snelle verwijzing mogelijk zou zijn, de kwaliteit zou verbeteren doordat behandelaren beter en breder geschoold zouden zijn, de continuïteit doordat de scheiding in zorg tussen 18- en 18+ minder regide zou zijn, kleine sectoren beter gepositioneerd zouden worden, de zorgkosten beperkt zouden blijven tot € 10 miljoen en er bovendien ruim draagvlak bleek te zijn in het veld na verwerking van kritiek uit eerdere consultaties?
De impactanalyse uit 2021 schetst een beperkte positieve impact van de voorgestelde structuurwijziging. Verwacht werd een kleine verbetering van de op de kwaliteit van psychologische zorg en mogelijk snellere doorverwijzing. Die snellere verwijzing zou vooral het gevolg zijn van een register, waarin beter zichtbaar is wie waarvoor bevoegd en bekwaam is.12 De inzichtelijkheid van de deskundigheid van psychologen in een dergelijk register zal naar verwachting meer bijdragen aan betere doorverwijzing dan het verminderen van titels via het voorgestelde conceptwetsvoorstel. De impactanalyse laat ook zien dat de effecten op toegankelijkheid beperkt zijn, en dat de structurele zorgkosten op termijn mogelijk stijgen met circa € 12 tot € 20 miljoen (voor de GGZ en jeugdzorg gezamenlijk).
Bovendien benoemt de impactanalyse ook risico’s, zoals verlies van beroepsidentiteit, verwarring bij patiënten en verwijzers, en onzekerheid over de uitvoerbaarheid van overgangsregelingen. De verwachte voordelen waren onder andere in hoge mate afhankelijk van breed draagvlak, waarvan uit de internetconsultatie is gebleken dat dit onvoldoende aanwezig was.
Kunt u per bovenstaand doel van de nieuwe structuur aangeven waarom deze conclusies niet meer houdbaar zijn? Kunt u ook per afzonderlijk punt aangeven welke alternatieve plannen u heeft om alsnog tegemoet te komen aan de oorspronkelijke doelen van de nieuwe structuur? Of laat u deze doelen los?
Zoals in de brief van 27 mei 202513 aan uw Kamer gemeld vloeide het voorstel tot wijziging van de beroepenstructuur voort uit de bredere afspraak in het Integraal Zorgakkoord (IZA) om de beroepen- en opleidingenstructuur in de geestelijke gezondheidszorg efficiënter en flexibeler in te richten. Het doel was de beroepenstructuur in de psychologische zorg te vereenvoudigen en te verduidelijken, zodat patiënten en verwijzers sneller de juiste behandelaar kunnen vinden. Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt echter dat deze doelstellingen onvoldoende gehaald worden: het voorstel leidt onder meer tot meer onduidelijkheid, hogere zorgkosten en er bestaat onvoldoende draagvlak in het veld. Ook zonder wetswijziging blijft het van groot belang dat de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg wordt vergroot, zorgmedewerkers voldoende worden ondersteund en patiënten en verwijzers duidelijkheid hebben.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen het eerdere beleidsvoornemen en positieve advies van experts, instellingen en beroepsverenigingen, specifiek op het onderdeel van de beroepenstructuur waarin kinder- en jeugdpsychologen en GZ zouden worden samengevoegd, en uw besluit om het voorstel in te trekken wegens negatieve reacties uit een internetconsultatie?
Dat er sprake is van een discrepantie tussen het eerdere beleidsvoornemen en het besluit om het conceptwetsvoorstel niet verder in procedure te brengen, herken ik niet. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9, was de verwachte impact van het voorstel beperkt en sterk afhankelijk van onder andere breed draagvlak. Uit de internetconsultatie bleek onder andere dat er onvoldoende draagvlak in het veld was.
Bent u bereid om alsnog een aangepaste invoering, met meer draagvlak of gefaseerde implementatie, te overwegen?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de beroepenstructuur van de geestelijke gezondheidszorg in de Wet BIG te wijzigen. Gezien het beperkte draagvlak en de risico’s die het eerdere voorstel met zich meebracht, acht ik een aangepaste invoering of gefaseerde implementatie niet wenselijk.
Het bericht dat een medisch noodzakelijk operatie is geweigerd bij een asielzoeker |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de 33-jarige asielzoeker waarbij recent een operatie is geweigerd?1
Ja.
Klopt het dat medisch noodzakelijke operaties en opnames in een verpleeghuis geweigerd kunnen worden door het COA, als het gaat om asielzoekers die (nog) geen verblijfstatus hebben? Zo ja, op basis van welke wetten? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit bij de in het artikel benoemde asielzoeker wel is gebeurd?
Dit klopt niet. Het COA is niet de instantie die bepaalt welke zorg verleend wordt. De beslissing welke zorg medisch noodzakelijk is en wanneer iemand een doorverwijzing naar (specialistische) zorg krijgt, ligt bij de medisch zorgverlener. Daarnaast klopt het niet dat de verblijfsstatus het zorgpakket beïnvloedt: Alle bewoners die recht hebben op opvang bij het COA hebben recht op hetzelfde pakket conform de bepalingen in de RMA, ongeacht hun verblijfstatus.
Kunt u aangeven welke mate van medische ondersteuning Nederland verplicht is te geven aan asielzoekers op basis van Europese en internationale verdragen? En kunt u daarbij specifiek aangeven of Nederland met de in het artikel benoemde handelwijze voldoet aan deze verplichtingen?
Er wordt voldaan aan de mate van medische ondersteuning die wordt voorgeschreven door artikel 22 van de herziene Europese Opvangrichtlijn. De Opvangrichtlijn schrijft voor dat ten minste spoedeisende behandelingen, essentiële behandeling van ziekten en seksuele en reproductieve gezondheidszorg die essentieel is om ernstige lichamelijke aandoeningen te behandelen, gebonden moeten worden. Daarnaast dienen lidstaten, wanneer dit medisch noodzakelijk is, zorg te bieden aan verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, zoals noodzakelijke revalidatie en medische hulpmiddelen.
Asielzoekers krijgen in Nederland zo goed als hetzelfde zorgpakket aangeboden als het basispakket dat voor alle Nederlanders geldt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). Er zijn slechts enkele uitzonderingen, zo worden fertiliteitszorg en genderzorg niet vergoed vanuit de Regeling Medische zorg Asielzoekers. In het geval van genderzorg kan hormoontherapie in uitzonderlijke gevallen wel worden vergoed, dit geldt enkel wanneer een asielzoeker reeds voor de aankomst in Nederland is gestart met hormoontherapie omdat het onderbreken van een dergelijk traject medische gevolgen heeft voor de asielzoekerDe eerste twee maanden van verblijf in Nederland ontvangt een (volwassen) asielzoeker enkel medisch noodzakelijke zorg. Of er sprake is van medische noodzakelijkheid, wordt bepaald door de behandelend (huis)arts.
Klopt het dat vanuit GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) aan asielzoekers wordt aangegeven dat medische behandeling pas plaatsvindt na een transfer vanuit de centrale opvanglocatie Ter Apel naar een andere locatie? Zo ja, is deze werkwijze in lijn met verplichtingen die voortvloeien uit Europese en internationale verdragen?
Dat kan het geval zijn, maar niet bij spoed. Indien sprake is van uitstelbare zorg gedurende de eerste twee maanden van het verblijf in Nederland, beslist de arts in die gevallen welke zorg verleend moet worden en wanneer. Het is dan ook aan de arts om te bepalen onder welke omstandigheden een behandeling mogelijk is en of, zoals u in de vraag aangeeft, er bijvoorbeeld eerst een transfer moet plaatsvinden om de behandeling mogelijk te maken.
Bent u voornemens om in te gaan op de dringende oproep van LGBT Asylum Support om deze situatie vanuit de menselijke maat te beoordelen en niet vanuit een verzekeringskwestie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het departement heeft een reactie gestuurd naar LGBT Asylum Support, naar aanleiding van de ontvangen brief over de gestelde weigering van een medisch noodzakelijke operatie bij een hulpbehoevende lhbtiq+ asielzoeker. Onze reactie is in lijn met de voorliggende beantwoording van uw vragen.
Het artikel 'SOMO: ‘Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie' |
|
Kati Piri (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «SOMO: «Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie»», en het onderliggende onderzoek van SOMO?1
Kent u het bedrijf SASMOS, dat sinds 7 oktober 2023 voor meer dan 38 miljoen dollar aan onderdelen naar Israël exporteerde, en voor meer dan 25 miljoen dollar leverde aan fabrikanten die gevechtsvliegtuigen en drones leveren aan het Israëlische leger?
Is het u bekend dat drie Nederlandse zakenmannen directeuren en mede-eigenaren zijn van SASMOS, en op douaneaangiften consequent worden genoemd als contactpersonen voor deze zendingen?
Bent u ermee bekend dat er in het verleden Nederlanders, zoals Frans van Anraat voor het leveren van chemicaliën voor chemische wapens van Saddam Hoessein, en Guus Kouwenhoven voor wapenhandel aan Charles Taylor, zijn veroordeeld voor medeplichtigheid bij oorlogsmisdrijven?
Onderschrijft u dat de Nederlandse Staat verplichtingen heeft voortvloeiend uit het internationaal recht om te voorkomen dat Nederlandse staatsburgers en Nederlandse bedrijven medeplichtig worden aan ernstige internationale misdaden, zoals genocide?
Vindt u dat de Nederlandse Staat de verplichting heeft om, in lijn met de Advisory Opinion van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, stappen te nemen om handel- en investeringsrelaties te voorkomen die bijdragen bij de instandhouding van de illegale situatie in de bezette Palestijnse Gebieden? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, vindt u dat hierop volgt dat de Nederlandse Staat maatregelen moet nemen om te voorkomen dat Nederlandse burgers (onderdelen van) militair materieel aan Israël leveren?
Neemt de Nederlandse overheid op dit moment proactief maatregelen om Nederlandse bedrijven en staatsburgers te waarschuwen en te wijzen op risico’s van medeplichtigheid aan internationale misdaden, waaronder genocide? Zo ja, welke maatregelen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Welke verplichtingen hebben Nederlandse individuen en bedrijven om zorg te dragen dat zij geen activiteiten ontplooien die bijdragen aan ernstige internationale misdaden?
Gezien de uitspraak van 26 januari 2024 van het Internationaal Gerechtshof dat derde staten zoals Nederland alles in het werk moeten stellen om genocide in Gaza te voorkomen, en de constatering van gezaghebbende instituten zoals het NIOD en Amnesty International dat er sprake is van genocide of genocidaal geweld in Gaza, en de constatering van de Minister van Buitenlandse Zaken dat Israël op dit moment het oorlogsrecht schendt, onderschrijft u dat het leveren van onderdelen voor militair gebruik aan Israël zoals door SASMOS op dit moment een risico in zich draagt van het bijdragen aan ernstige schendingen van het internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
Vindt u dat de aanhoudende wapenleveringen van SASMOS de drie Nederlandse zakenlieden kan blootstellen aan vervolging wegens medeplichtigheid aan deze misdaden, zoals experts in internationaal strafrecht aangeven? Zo nee, waarom niet?
Is er contact geweest met de drie bij SASMOS betrokken Nederlandse burgers, om hen te wijzen op de risico’s van medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden of zelfs genocide? Zo nee, waarom niet?
Bent u van plan dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet? Overweegt u andere stappen te nemen?
Zijn er, voor zover u bekend, andere buitenlandse bedrijven met grote betrokkenheid van Nederlanders investeerders, bestuurders, of directieleden, die op grote schaal onderdelen of eindproducten leveren die gebruikt worden door het Israëlische leger?
In het geval dat SASMOS een Nederlands bedrijf was geweest, dat vanuit Nederland exporteerde, onder welke Nederlandse exportvergunningen zouden de producten van SASMOS genoemd in het SOMO-rapport vallen? En zouden deze producten, gelet op de recente aanpassingen van exportregels richting Israël, door Nederlandse bedrijven geëxporteerd mogen worden?
Onnodige trainingseisen voor vissers wet bemanning zeeschepen. |
|
Cor Pierik (BBB), Chris Stoffer (SGP) |
|
Rummenie , Barry Madlener (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de brandbrief van VisNed d.d. 9 mei 2025 met betrekking tot de verplichte aanvullende trainingen voor vissers onder de nieuwe Wet bemanning zeeschepen?
Ja.
Klopt het dat volgens de nieuwe regelgeving een voor de visserij ontworpen basisveiligheidstraining verplicht wordt gesteld inclusief een herhalingsplicht waarin onder meer reddingsmiddelen en brandbestrijding toegespitst op de visserij aan de orde komt?
De training basisveiligheid voor vissers is reeds verplicht op basis van de huidige regelgeving. De enige inhoudelijke aanpassing in de nieuwe Wet bemanning zeeschepen, die per 1 juli 2025 in werking treedt, is een 5-jaarlijkse herhalingsverplichting voor deze training. Dit komt voort uit een recente wijziging van het internationale STCW F-verdrag1. De nationale invulling hiervan is tot stand gekomen in nauw overleg met de koepelorganisaties van de zeevisserijsector en is akkoord bevonden in de Sectorraad Visserij, waarin ook VisNed vertegenwoordigd is. Daarbij is in overleg een overgangstermijn opgenomen in de nieuwe regelgeving tot 1 januari 2030.
Erkent u dat, omdat de meeste voorzieningen waarmee getraind wordt helemaal niet aanwezig zijn op vissersschepen, deze aanvullende trainingen niet aansluiten bij de praktijk op vissersschepen, en meer toegespitst zijn op de situatie op grote koopvaardijschepen zoals olietankers en cruiseschepen?
De training basisveiligheid voor vissers is specifiek gericht op werkzaamheden aan boord van vissersvaartuigen en omvat o.a. elementen van eerste hulp, overleven op zee, persoonlijke veiligheid, brandpreventie en brandbestrijding. De (aanvullende) training reddingmiddelen en de training brandbestrijding voor gevorderden zijn eveneens van grote waarde omdat in het geval van varen in onbeperkt vaargebied, ver op zee, een bepaalde mate van zelfredzaamheid vereist is. De trainingen, die zijn bedoeld voor officieren opdat zij leiding kunnen geven bij een calamiteit, zijn ook relevant voor de praktijk op vissersvaartuigen en bieden een bepaalde mate van verdieping omdat hulp en assistentie vanaf de wal niet direct beschikbaar is. In het geval van noodsituaties moet immers snel en adequaat gehandeld kunnen worden.
In hoeverre zijn deze trainingen expliciet verplicht gesteld op basis van internationale verdragen zoals het STCW-F-verdrag (Standards of Training, Certification and Watchkeeping for Fishing Vessel Personnel) of het Verdrag van Torremolinos? Kunt u bevestigen dat deze verdragen deze trainingen niet verplicht stellen voor de visserij?
De verplichte training basisveiligheid voor vissers komt voort uit het internationale STCW F-verdrag. De trainingen reddingmiddelen en brandbestrijding voor gevorderden waren ook al verplicht op basis van de huidige regelgeving. Dit op basis van het Internationaal Verdrag van Torremolinos. voor de beveiliging van vissersvaartuigen, 1977 en het Protocol van Torremolinos van 1993 inzake het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van vissersvaartuigen.
Dit laatste verdrag betreft voornamelijk technische eisen voor vissersvaartuigen. In een enkel geval kunnen deze eisen betrekking hebben op de bemanning. Dat geldt onder meer voor het gebruik van (groeps)reddingmiddelen. Omdat het van belang is dat bemanningsleden getraind zijn om de aanwezige (groeps)reddingmiddelen te kunnen bedienen en gebruiken, zijn de eisen op dit onderdeel, vooruitlopend op de uitvoering van het voormelde verdrag, opgenomen in de regelgeving. Tevens zijn deze voorschriften opgenomen in EU-regelgeving2.
Hoe verhoudt het opleggen van deze aanvullende trainingseisen zich tot de artikelen 40 en 40a van het Besluit zeevarenden, waarin vissers worden uitgezonderd van dergelijke verplichtingen en slechts de verplichting hebben de training basisveiligheid te volgen?
Het artikel 40 van het huidige Besluit zeevarenden bevat een uitzondering voor de visserijsector op de herhalingsverplichting van de trainingen reddingmiddelen en brandbestrijding voor gevorderden. Die herhalingsverplichting geldt wel voor handelsvaart. Diezelfde lijn wordt ook voortgezet in de nieuwe regelgeving. Artikel 40a van het Besluit zeevarenden heeft uitsluitend betrekking op de training basisveiligheid voor vissers. Deze training is specifiek afgestemd op de visserij. De eisen van de artikelen 40 en 40a in het Besluit zeevarenden zijn ongewijzigd overgenomen in de nieuwe regelgeving afgezien van de herhalingsverlichting voor de training basis veiligheid visserij. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het Verdrag van Torremolinos nog niet in werking is getreden en ook geen datum vaststaat waarop dit gaat gebeuren?
Op 2 april 1977 is het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen 1977 tot stand gekomen3. Dit verdrag is nog niet van kracht, maar is wel door Nederland geratificeerd. Het verdrag is inmiddels aangepast met het zogenaamde Cape Town Agreement4 dat ook nog niet in werking is getreden, maar wel door Nederland is geratificeerd.
Waarom is ervoor gekozen om nationale koppen op de internationale regelgeving te zetten, terwijl in het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat er juist geen nieuwe nationale koppen zouden komen en bestaande zo veel mogelijk geschrapt zouden worden?
Er is geen sprake van nationale koppen.
Bent u bereid om uitvoering van deze onderdelen van de wet aan te houden en met de sector in gesprek te gaan over proportionele en werkbare veiligheidseisen die aansluiten bij de praktijk op vissersschepen?
Deze constatering is niet juist. VisNed stelt dat de aanvullende training reddingmiddelen en de training brandbestrijding voor gevorderden worden vereist voor iedere visser. Deze trainingen worden echter niet vereist in het geval van kleinere vissersvaartuigen in een beperkt vaargebied. Zodra er sprake is van grotere vissersvaartuigen in een onbeperkt vaargebied worden deze eisen ook gesteld in buurlanden, zoals België. In het geval van Duitsland worden de STCW-eisen voor de handelsvaart toegepast op grotere vissersvaartuigen in een onbeperkt vaargebied. Dit betekent dat in Duitsland zwaardere trainingseisen van toepassing zijn. Zo geldt dat de training reddingmiddelen en de training brandbestrijding voor gevorderden iedere 5 jaar herhaald moeten worden.
Het politiegeweld tijdens de ontruiming van het universiteitsgebouw in Utrecht bij een pro-Palestina demonstratie |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS waarin wordt gemeld dat bij de beëindiging van de bezetting van het universiteitsgebouw in Utrecht politiegeweld is toegepast, terwijl dit volgens burgemeester Dijksma niet was afgesproken?1
Ja.
Klopt het dat de instructie voor het politieoptreden was om «zo gefaseerd, de-escalerend en geweldloos mogelijk» op te treden? Zo ja, hoe verklaart u dat agenten desondanks demonstranten met fysiek geweld hebben verwijderd?
Zoals u weet laat ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid niet uit over het optreden van de politie in individuele gevallen. De politie oefent haar taken uit onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag. De burgemeester kan de politie toestemming geven om op te treden ter handhaving van de openbare orde en daartoe aanwijzingen geven. Desgevraagd legt de burgemeester verantwoording af in de gemeenteraad over het optreden van de politie.
Ik wil benadrukken dat de politie niet zomaar overgaat tot het gebruik van geweld. Bij elk optreden is het uitgangspunt dat de politie probeert een situatie zonder gebruik van geweld tot een goed einde te brengen (de-escalatie). Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de politie genoodzaakt is om tijdens haar taakuitvoering geweld toe te passen, als laatste redmiddel. Er gelden strenge regels voor het gebruik van geweld. Zo mag de politie bij het aanwenden van geweld niet verder gaan dan noodzakelijk is voor de uitvoering van haar taken.
In geval van een demonstratie geldt bovendien dat het optreden van de politie niet zo ingrijpend mag zijn dat mensen hierdoor worden afgeschrikt of ontmoedigd om gebruik te maken van hun demonstratierecht.
Om te waarborgen dat de politie terughoudend en verantwoord gebruikmaakt van het aan haar toegekende geweldsmonopolie, schrijft de wet voor dat iedere geweldsaanwending door de politie moet worden gemeld bij, en getoetst door de hulpofficier van justitie. Die beoordeelt of de opsporingsambtenaar in een concreet geval heeft gehandeld in overeenstemming met de geweldsinstructie.2 Op grond van de geweldsinstructie is de politie gehouden om bij iedere aanwending van geweld de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid in acht nemen. Naast de rechtmatigheid beoordeelt de hulpofficier van justitie ook of het geweldgebruik in het concrete geval in overeenstemming was met de beginselen van professioneel vakmanschap.
Daarnaast wordt een deel van de geweldsaanwendingen door de politiechef (namens de korpschef) beoordeeld. In bepaalde gevallen wordt ook het Openbaar Ministerie (OM) in kennis gesteld. Indien de officier van justitie van oordeel is dat een politieambtenaar zich niet heeft gehouden aan de geweldsinstructie, kan worden overgegaan tot vervolging van de betrokken politiemedewerker. In voorkomende gevallen is het aan een rechter om te beoordelen of de opsporingsambtenaar zich door het geweldgebruik schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, en welke eventuele gevolgen daaraan moeten worden verbonden.
De Nederlandse wet- en regelgeving bevat diverse regelingen waarin de geweldsinstructie voor de politie nader is uitgewerkt. Daarnaast bestaan er diverse procedures in het kader waarvan een concrete geweldsaanwending onafhankelijk en onpartijdig kan worden beoordeeld. Dat biedt niet alleen een belangrijke waarborg voor een terughoudend en verantwoord gebruik van het geweldsmonopolie, maar stelt de politie tevens in staat te leren van geweldsaanwendingen.
Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar het voorval in Utrecht en de wijze waarop de politie heeft opgetreden. Zoals u weet kan ik geen uitspraken doen over lopende onderzoeken.
Kunt u toelichten welk type geweld is toegepast door de politie bij de ontruiming en of daarbij onder meer het bovenhands slaan met de wapenstok heeft plaatsgevonden, zoals door de advocaat van de demonstranten wordt gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het gebruik van dit geweld in het licht van het recht op demonstratie en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit die gelden voor politieoptreden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het besluit tot ingrijpen genomen is in de lokale driehoek? Kunt u aangeven of en hoe de rechtmatigheid en noodzakelijkheid van het toegepaste geweld op dat moment is besproken?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt het optreden van de politie bij deze ontruiming onderzocht als mogelijke overschrijding van bevoegdheden of disproportioneel geweld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat demonstranten aangifte doen of hebben gedaan tegen het politieoptreden? Wordt deze aangifte serieus en onafhankelijk onderzocht?
Zoals u weet kan ik niet ingaan op dit individuele incident. Wel wil ik benadrukken dat iedere burger die aangifte doet, ervan uit kan gaan dat deze serieus en onafhankelijk wordt onderzocht, ongeacht wie er bij het incident of de aangifte betrokken is. Bovendien, ook als er geen aangifte wordt gedaan, wordt elk politieoptreden waarbij geweld is gebruikt getoetst en beoordeeld. Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 2 tot en met 6 voor een nadere uitleg van dit beoordelingsproces.
Welke mogelijkheden hebben demonstranten op dit moment om excessief politiegeweld te melden en te laten toetsen, en hoe wordt gewaarborgd dat zij dit in veiligheid en zonder repercussies kunnen doen?
Net als iedere burger heeft een demonstrant die meent slachtoffer te zijn geworden van excessief politiegeweld de mogelijkheid om dit veilig en zonder repercussies te melden en te laten beoordelen. Zo kan hij een klacht indienen over het door de politie gebruikte geweld. Ook kan een burger aangifte doen over een (gewelds)handeling van een politiemedewerker, wanneer sprake is van een vermoedelijk strafbaar feit.
De klachtprocedure en het doen van aangifte tegen de politie zijn de afgelopen maanden meermaals onder de parlementaire aandacht gebracht.3 In de beantwoording van verschillende Kamervragen is aandacht besteed aan de kenmerken van beide procedures en de kwaliteitswaarborgen die daarvoor gelden op grond van geldende wet- en regelgeving. Voor nadere uiteenzettingen over de klachtprocedure en het doen van aangifte tegen de politie verwijs ik u naar de betreffende antwoorden,4 alsmede naar de beantwoording van vragen 2 tot en met 5.
Hoe waarborgt u dat demonstraties, ook wanneer zij politiek gevoelig liggen, niet onnodig worden beëindigd met geweld, maar in lijn met de geldende grondrechten worden benaderd?
In de Nederlandse democratische rechtsstaat is het demonstratierecht een groot goed, waar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik pal achter staan. Het demonstratierecht wordt beschermd door de Grondwet en diverse verdragen, en wordt nader gereguleerd in de Wet openbare manifestaties. Het demonstratierecht is echter niet absoluut; onder omstandigheden kan hierop een beperking worden gemaakt. Het lokale gezag, dat verantwoordelijk is voor het faciliteren van demonstraties en de handhaving van de openbare orde, gaat zorgvuldig om met het beperken of in het uiterste geval verbieden van een demonstratie. Een besluit van het lokale gezag om een demonstratie te beperken of te verbieden, kan in rechte worden aangevochten. Uiteindelijk is het aan de onafhankelijke rechter om te oordelen of een eventuele beperking of een verbod in een concreet geval terecht was. Zodoende wordt gewaarborgd dat burgers veilig gebruik kunnen maken van het recht om te demonstreren.
Welke boodschap heeft u aan studenten en andere burgers die hun stem vreedzaam laten horen via demonstraties, maar geconfronteerd worden met repressief optreden door de politie?
Het staat iedere inwoner van Nederland volledig vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, uiteraard binnen de grenzen van de wet. Deze boodschap wil ik ook meegeven aan studenten en andere burgers die vreedzaam hun stem laten horen via demonstraties.
In geval van een verstoring van de openbare orde of van een verboden demonstratie, kan worden besloten daartegen op te treden. De politie neemt daarbij altijd als uitgangspunt om de situatie tot een goed einde te brengen zonder daarbij geweld te gebruiken. Desondanks kan het onder omstandigheden noodzakelijk zijn om gepast geweld te gebruiken indien demonstranten zich niet houden aan de door het bevoegd gezag gegeven bevelen en geen gehoor geven aan de waarschuwingen die zoveel mogelijk aan het geweldgebruik voorafgaan.
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»1? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat Logius, die BNR met zestien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen, de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverweegt?2 Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en / of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. die hiertoe oproept?3
Hoe geven uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?4
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» van 2 juni a.s.?5
Het bericht 'Alleen garantie op gescheurde borstimplantaten als je ze laat vervangen' |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u, naast uw eigen bijdrage aan de uitzending, ook bekend met verdere berichtgeving van Radar, over onder meer de beperkingen van de garantie en de ervaringen van vrouwen?1 2 3
Ja, ik ben bekend met de uitzending en met de bijdrage van mijn ambtsvoorganger.
In hoeverre was bij u bekend dat meerdere fabrikanten van borstimplantaten dergelijke voorwaarden hanteren? Wat denkt u dat dit doet met vrouwen die gezondheidsklachten ervaren door kwalitatief slechte implantaten en geen vervanging willen, en vervolgens zelf met hoge kosten te maken krijgen?
Dat was mij niet bekend. Ik vind het onwenselijk dat juridische constructies van fabrikanten ertoe zouden leiden dat vrouwen niet de schade vergoed krijgen die wordt veroorzaakt door mogelijk gebrekkige producten. Wel moet ik opmerken dat het uiteindelijk niet aan mij als Minister is om te bepalen of een juridische constructie door de beugel kan en of de benadeelde recht heeft op schadevergoeding. Dat is uiteindelijk aan de civiele rechter (op vordering van de benadeelde).
Overigens wil ik graag benadrukken dat het verwijderen van gescheurde borstimplantaten bij medische noodzaak voor vergoeding in aanmerking kan komen vanuit het basispakket.4
Kunt u aangeven hoeveel meldingen of klachten er bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of andere instanties zijn binnengekomen over misleidende garanties bij borstimplantaten?
Er is tussen 2017 en 2025 één melding gedaan bij Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) waarbij de melder het aanbieden van «levenslange garantie» misleidend noemt. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) laat mij weten tussen 2020 en 2025 geen meldingen of klachten te hebben ontvangen over misleidende garanties bij borstimplantaten.
Op welke wijze worden mensen (inclusief artsen) geïnformeerd over de mogelijkheid van een melding maken? Is de bekendheid en de bereikbaarheid van het Meldpunt Bijwerkingen Implantaten voldoende? Zo niet, wat gaat u doen om deze te verbeteren?
Ik vind het belangrijk dat mensen weten waar zij klachten kunnen melden. Ik heb al eerder aangegeven dat ik de huidige meldstructuur, waarbij bijwerkingen en klachten afhankelijk van de aard van de klacht en het product gemeld kunnen worden bij het MEBI, de IGJ en in sommige gevallen ook het Lareb, niet optimaal vind. Daarom houd ik deze momenteel tegen het licht.
Mensen die een melding willen doen, wordt op verschillende manieren informatie aangeboden. Zo staat op de IGJ website hoe een zorgprofessional of een persoon met een borstimplantaat een vraag of een klacht over de zorg of een medisch hulpmiddel kan doen bij de inspectie.
Zorgprofessionals wordt gevraagd melding te doen via een formulier, personen met een borstimplantaat kunnen zowel via een formulier als ook telefonisch een melding doen bij het landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) van de IGJ.
Indien de melding gaat over een bijwerking van een implantaat wordt de zorgprofessional of persoon doorgestuurd naar de website van het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI).
Om te zorgen dat mensen het MEBI beter weten te vinden en gemakkelijker een melding kunnen doen, heb ik recent verschillende acties ondernomen. Zo heeft tussen november 2024 en februari 2025 een communicatiecampagne plaatsgevonden in huisartspraktijken en gezondheidscentra. Verder is de website van het MEBI verbeterd en zal dit jaar een verkort meldformulier worden ingevoerd.
Om de IGJ website makkelijker vindbaar te maken, is IGJ ook aangesloten op de «Productenmeldwijzer» van de overheid. Via een aantal vragen over de melding wordt de melder doorgestuurd naar het juiste loket van de overheid. In het geval van melding over een medisch hulpmiddel komt de melder uit bij de IGJ en in het geval van een melding over een bijwerking van een implantaat bij het MEBI.
Zoals hierboven aangegeven vind ik deze acties nog niet voldoende en bekijk ik hoe het melden van dergelijke klachten nog beter kan worden georganiseerd.
Bent u het met de advocaat uit de berichtgeving eens dat de voorwaarden misleidend gepresenteerd worden? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden moeten eerlijk en begrijpelijk zijn voor de patiënt. Ik kan echter geen uitspraken doen over de rechtmatigheid van bepaalde juridische constructies en bepalingen uit contracten in concrete casussen. Het is aan de civiele rechter om – op basis van een vordering van de patiënt – te beoordelen of bepaalde voorwaarden al dan niet rechtmatig zijn en wat daarvan vervolgens de juridische gevolgen zijn.
Deelt u de mening dat vrouwen met gescheurde borstimplantaten (met alle gevolgen van dien) aanspraak moeten kunnen maken op een volledige vergoeding voor het verwijderen van de implantaten, ongeacht of zij kiezen voor vervangende implantaten? Zo nee, waarom niet?
Patiënten hebben het recht om de fabrikant aansprakelijk te stellen wanneer zij schade hebben opgelopen vanwege een gebrek aan een borstimplantaat. Het is uiteindelijk aan de civiele rechter om de vordering van een patiënt te beoordelen.
Net als bij antwoord 2 wil ik benadrukken dat het verwijderen van gescheurde borstimplantaten vergoed kan worden vanuit het basispakket in het geval van een medische noodzaak.
Wat is de reden dat u de verantwoordelijkheid voor de garantie op gescheurde borstimplantaten primair bij de behandelend chirurg legt? Deelt u de mening dat primair de fabrikanten verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van de implantaten?
Ik leg de verantwoordelijkheid voor de garantie op gescheurde borstimplantaten niet bij de chirurg. Mijn ambtsvoorganger heeft willen benadrukken dat artsen verantwoordelijk zijn voor het leveren van goede zorg. Dit betekent dat een chirurg de patiënt moet informeren over de voorgestelde behandeling, de risico’s van de behandeling en alternatieven. Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de juridische aansprakelijkheid van de arts wanneer een borstimplantaat scheurt. Wel heeft mijn ambtsvoorganger de IGJ verzocht vanuit het bredere perspectief van «goede zorg leveren» te kijken naar de rol van de behandelend arts. De IGJ heeft mij laten weten hiernaar te zullen kijken en ik ben in afwachting van hun conclusies.
Klopt het dat implantaten medische hulpmiddelen zijn en dus moeten voldoen aan de Medical Devices richtlijn? Kunt u nader toelichten hoe de procedure eruitziet voor toelating op specifiek de Nederlandse markt? Hoe kan het dat deze borstimplantaten niet lijken te voldoen aan het doel van deze richtlijn, namelijk de patiëntveiligheid? Wat bent u bereid te doen om de patiëntveiligheid beter te borgen?
Ik vind het allereerst belangrijk dat vrouwen goed wordt uitgelegd dat borstimplantaten niet eindeloos meegaan en dat er op den duur een nieuwe operatie nodig is om het implantaat te verwijderen of te vervangen. Een chirurg heeft hierin een belangrijke verantwoordelijkheid in het gesprek met de patiënt over de voor- en nadelen van het plaatsen van een borstimplantaat.
Borstimplantaten zijn medische hulpmiddelen en moeten voldoen aan de Europese verordening rondom medische hulpmiddelen, de Medical Device Regulation (MDR). De toelating van borstimplantaten op de Nederlandse markt verloopt volgens deze Europese regelgeving. Implantaten die voldoen aan de strenge Europese eisen voor veiligheid, werking en kwaliteit kunnen na beoordeling door een aangewezen instantie, zogenaamde notified bodies, een CE-markering krijgen. Alleen producten met een CE-markering mogen vervolgens op de Nederlandse markt komen. Fabrikanten zijn vervolgens verplicht om de kwaliteit van hun product in de praktijk te volgen. Dat implantaten kunnen scheuren is een bekende bijwerking en fabrikanten moeten daarom bijhouden hoe vaak dat gebeurt. In Nederland wordt dit ook bijgehouden door de leden van de Nederlandse Vereniging van Plastische Chirurgie.5 Wanneer borstimplantaten eerder, of vaker, scheuren dan gemiddeld moet een fabrikant de IGJ inlichten en maatregelen nemen. Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat borstimplantaten op de Nederlandse markt niet aan Medical Devices richtlijn voldoen.
Hoe is het toezicht op informatievoorziening rondom borstimplantaties en garanties geregeld? Bent u bereid om aan de IGJ te vragen om de rol van fabrikanten mee te nemen in het toezicht? Of kunt u concretere actie ondernemen? Zo ja, hoe?
De betrokken zorgprofessional informeert een patiënt of cliënt voor iedere medische behandeling over de medische risico’s, de te verwachten resultaten en alternatieve behandelmogelijkheden. Na het ontvangen van deze informatie geeft de patiënt wel of geen toestemming voor de betreffende behandeling (informed consent). Dit geldt ook voor het implanteren van borstimplantaten. De IGJ toetst in haar reguliere toezicht of de zorgprofessional het informed consent voldoende heeft uitgevoerd. De garantieregeling die een fabrikant heeft opgesteld, valt buiten het toezicht van de IGJ.
Welke stappen bent u bereid te nemen om patiënten beter te beschermen tegen vage of misleidende garantiebeloften bij medische hulpmiddelen en op welke termijn kan de Kamer daar informatie over verwachten?
In het antwoord op vraag 9 heb ik aangegeven dat de garantieregeling die de fabrikant heeft opgesteld buiten het toezicht valt van de IGJ. De IGJ heeft wél een rol waar het gaat om het leveren van goede zorg. Wanneer er twijfels zijn over het leveren van goede zorg, dan roep ik mensen op dit bij de IGJ te melden.
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?1
Kunt u bevestigen dat het RIVM, die BNR met zestien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen, de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverweegt? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?2
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en/of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26 643-1315) die hiertoe oproept?
Hoe geven uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. (Kamerstuk 6643–1320) die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en/of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), als onafhankelijke autoriteit, vragen of zij bereid is om zelfstandig te reageren op vragen 2, 4, 5, 6, 8 en 9?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» (Kamerstuk 36 574) van 2 juni a.s.?
In hoeverre lopen er nu al gesprekken met Syrië over het terugnemen van Syrische burgers die asiel hebben aangevraagd in de EU en in het bijzonder Nederland? Zo niet, bent u bereid om deze gesprekken alvast te starten zodat na het beslismoratorium aan een effectieve terugkeer kan worden gewerkt?1 2
Beschikt u inmiddels over nieuwe informatie – een nieuw ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken- over de situatie in Syrië? Zo nee, waarom niet en wanneer wordt deze informatie verwacht? Zo ja, geeft dit ambtsbericht aanleiding om weer te gaan beslissen op Syrische asielaanvragen?
Kunnen aanvragen die berusten op vrees voor vervolging van het voormalige Syrische regime nu (in beginsel) worden afgewezen? Zo ja, bent u ook bereid om alle verleende statussen aan Syrische asielzoekers opnieuw te beoordelen en waar mogelijk in te trekken?
Kunt u aangeven hoeveel Syrische statushouders in aanmerking zouden komen – in beginsel dus Syriërs met een status verleend in de voorbije drie jaar – voor een herbeoordeling van hun status?
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven hoe het staat met uitvoering van de motie Eerdmans die opriep om een plan voor te bereiden voor de terugkeer van Syriërs zodra dit veilig kan (Kamerstuk 32 317, nr. 919)?
Bent u het ermee eens dat Syriërs in Nederland teruggestuurd kunnen worden naar hun land, gezien de recente ontwikkelingen zoals het opheffen van economische sancties tegen Syrië en de persoonlijke gesprekken die reeds zijn gevoerd tussen de nieuwe president van Syrië en de presidenten van Amerika en Frankrijk?
Bent u het eens met het feit dat lange en zeer uitvoerige (openbare) ambtsberichten zorgen voor veel mogelijkheden voor asielzoekers om het vluchtverhaal daarop af te stemmen?
Bent u van mening dat het wenselijk is om terug te keren naar de kortere algemene ambtsberichten die voorheen werden gebruikt? Zo ja, bent u het tevens eens met de stelling dat meer gedetailleerde informatie in individuele ambtsberichten kan worden opgenomen (die niet openbaar zijn)? Zo nee, waarom niet?
Waarom heeft u niet besloten om ook de werkinstructies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet meer te openbaren, net als ambtsberichten die vaak algemeen en in lijn met openbare bronnen zijn?
Bent u bereid om een interne werkinstructie te geven of een afspraak te maken tussen het Ministerie van Asiel en Migratie en Buitenlandse Zaken om ambtsberichten veel minder uitgebreid te maken, zodat ambtsberichten algemener worden en de kans op afwijzing wordt bevorderd?
Erkent u dat wanneer het landenbericht per regio in een land zou worden vastgesteld of dat er in ambtsberichten meer nadruk wordt gelegd op het binnenlands vlucht -en/of vestigingsalternatief, dit in potentie veel weigeringen van asielverzoeken kan opleveren? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met uw Europese collega’s in gesprek te gaan om de Europese regels hiertoe te wijzigen?
Erkent u dat een zorgvuldige toetsing van een asielverzoek, met daaronder een zorgvuldig gehoor alsmede de mogelijkheid om binnen de beslistermijn een individueel ambtsbericht te vragen aan de Minister van Buitenlandse Zaken een bijdrage levert aan een meer individuele toetsing van een asielverzoek? Zo ja, bent u ook van mening dat dit een intensievere toetsing zoals hierboven beschreven een hogere kans op een afwijzing oplevert? Erkent u dat een asielonderzoek resulterend in een afwijzende beschikking meer personeelsinzet vergt dan een kort onderzoek, resulterend in een inwilliging?
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»?1 Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat het UWV en de SVB, die BNR met vijftien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen,2 de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverwegen? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en/of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s.3 die hiertoe oproept?
Hoe geven uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s.4 die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon»5 van 2 juni a.s.?
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»?1
Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), die Business News Radio (BNR) met zestien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen, de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverweegt? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?2
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en/of organisatieonderdelen, die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties?
Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Kathmann c.s. die hiertoe oproept?3
Hoe geven uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie van het lid Six Dijkstra c.s. die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?4
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en/of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» van 2 juni 2025?5
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer» (BNR, 20 mei 2025)? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat de KvK, het CBS en de RVO, die BNR met veertien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen,1 de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverwegen? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en / of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 1315) die hiertoe oproept?
Hoe geven uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 1320) die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u de ACM, als onafhankelijke autoriteit, vragen of zij bereid is om zelfstandig te reageren op vragen 2, 4, 5, 6, 8 en 9?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» (Kamerstuk 36 574) van 2 juni a.s.?
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»1? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat Rijkswaterstaat, die BNR met zestien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen,2 de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverweegt? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en/of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, Rijkswaterstaat en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, Rijkswaterstaat en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, Rijkswaterstaat en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s.3 die hiertoe oproept?
Hoe geven uw departement, Rijkswaterstaat en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s.4 die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, Rijkswaterstaat en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en/of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» (Kamerstuk 36 574) van 2 juni a.s.?
Het bericht ‘SOMO: Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
David van Weel (minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Eelco Heinen (minister ) (VVD), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «SOMO: Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie»1 en «Kortsluiting in het internationaal recht»2?
Vindt u het moreel verwerpelijk dat deze zakenmannen via hun in India gevestigde bedrijf «SASMOS» elektronische componenten aan onder andere de Israëlische wapenfabrikanten Elbit; Rafael; en Israel Aerospace Industries leveren?
Klopt het dat de strafrechtelijke vervolging van deze zakenmannen binnen de rechtsmacht van Nederland valt zoals is gebleken uit eerdere, vergelijkbare gevallen? Kunt u uiteenzetten op basis van wat voor jurisdictie, welke wetten en regels dat nu weer zou kunnen gebeuren?
Weet u of het Openbaar Ministerie al een onderzoek heeft lopen naar deze zakenmannen?
Wat is uw oordeel over de Israëlische wapenbedrijven waarmee deze mannen op grote schaal handel drijven? Wat vindt u ervan dat bedrijven zoals Elbit en Rafael beelden van aanvallen op illegaal bezette Palestijnse gebieden gebruiken in hun promotievideo’s? Wat vindt u ervan dat journalisten hebben aangetoond dat bij sommige van die aanvallen kinderen zijn omgekomen? Wat vindt u ervan dat deze bedrijven vervolgens met schaars geklede vrouwen proberen de moord op Palestijnse kinderen met hun wapensystemen «sexy» te maken? Wat is uw standpunt over het seksueel en commercieel uitbuiten van oorlogsmisdrijven door deze bedrijven?
Wat vindt u ervan dat bedrijven zoals Israel Aerospace Industries ook «battle tested» drones (getest op Palestijnen in de illegaal bezette gebieden) hebben verkocht aan Vladimir Poetin, zelfs na de illegale annexatie van de Krim en de MH17-ramp waarbij 196 Nederlanders werden vermoord? Hoe staat u tegenover het feit dat deze drones een sleutelrol speelden in Poetin’s operaties in Syrië, waarmee het brute regime van Assad overeind werd gehouden? Wat vindt u ervan dat Israël Russische piloten opleidde om deze drones in te zetten, wat tot onnoembaar veel oorlogsmisdrijven heeft geleid?
Vindt u ook dat handel met wapenbedrijven zoals Elbit, Rafael en Israel Aerospace Industries tegen alle ethische standaarden indruist? Zo ja, wat doet u ertegen dat Nederlanders niet meer voor honderden miljoenen handelen met deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat de wapens van deze fabrikanten sinds oktober 2023 op grote schaal worden ingezet door het Israëlische leger in Gaza, met name in het licht van de consensus onder genocideonderzoekers dat Israël genocide pleegt in Gaza?
Zouden de elektrische bedradingsoplossingen van SASMOS voor drones, straaljagers en tanks, die SASMOS zelf met de «bloedsomloop en het centrale zenuwstelsel van het menselijk lichaam» vergelijkt door de recent aangescherpte exportcontroles van Nederland voor export naar Israël komen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat vindt u ervan dat deze elektrische onderdelen op grote schaal naar Israël worden uitgevoerd door SASMOS?
Wat vindt u ervan dat de export van SASMOS naar Israël flink is gestegen sinds oktober 2023? Vindt u het ook zorgelijk dat het er alles van weg heeft dat SASMOS enorm profiteert bij iedere oplaaiing van het geweld in Gaza? Wat vindt u er bijvoorbeeld van dat alleen al in maart 2025, de maand waarin Israël het staakt-het-vuren beëindigde, SASMOS op 20 verschillende dagen producten naar Israël heeft verscheept?
Bent u voorts bereid om de relaties van SASMOS met andere Nederlandse bedrijven onder de loep te nemen, zoals GKN Aerospace en de in Brabant gevestigde Lumipol Group? Bent u het namelijk eens dat het Nederlandse businessnetwerk met de Israëlische wapenindustrie doorgelicht moet worden om in kaart te brengen of er sprake is van medeplichtigheid aan Israëlische oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide? Kunnen de belastingdienst, douane en FIOD hier een rol bij spelen?
Heeft u überhaupt ooit een waarschuwing aan dit soort bedrijven gegeven dat er een groot risico is dat hun producten bijdragen aan grove schendingen van het internationaal recht vanwege gebruik door het Israëlische leger? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens dat het evident is dat de zakenmannen uit het artikel zich bewust waren van de mogelijkheid dat hun materiële hulp gebruikt zou worden voor het plegen van oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid of genocide en dat ze dat risico aanvaardden?
Bent u het ook eens dat uit jurisprudentie (denk aan de zaak Frans van Anraat in 2009, en Guus van Kouwenhoven in 2018) bleek dat het voldoende was dat de veroordeelde personen wisten wat de daders van plan waren en niet noodzakelijkerwijs hun intentie hoefden te delen om strafrechtelijk veroordeeld te worden? Bent u het met andere woorden eens dat de Nederlandse rechtbanken dedolus eventualis hebben gehanteerd omdat deze steunt op «de aanname van risico» in plaats van «kennis» van het feit dat wapens werkelijk worden ingezet voor het begaan van internationale misdrijven? Hoe beschouwt u dat in relatie tot de onderhavige casus?
Bent u het tot slot eens dat er een nationale aanpak moet komen tegen private handelingen die bijdragen aan schendingen van het internationaal recht door Israël in Gaza en de Westelijke Jordaanoever? Zo ja, welke instanties zouden hierbij betrokken moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het bericht «Arriva 92 procent van boetes voor zwartrijden van en naar azc Ter Apel niet betaald»?1
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat mensen (en dus ook asielzoekers) die zwartrijden geen boete krijgen, geen boete betalen of bij herhaaldelijke overtreding geen reisverbod krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u hier dan aan?
Bent u het eens dat identiteitscontrole noodzakelijk is om vast te stellen wie zwartrijdt of overlastgevend gedrag vertoont, zodat iemand gesanctioneerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier kan de identiteit van asielzoekers gecontroleerd worden in het openbaar vervoer als zij geen rijbewijs of ander ID-bewijs bij zich zeggen te hebben?
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat iemand 50 keer kan worden betrapt op zwartrijden, geen reisverbod krijgt en ogenschijnlijk ook niet de boetes betaalt? Zo ja, waarom heeft het verhalen van de boetes geen prioriteit of wordt op geen enkele manier kenbaar gemaakt aan de asielzoeker dat dit niet is hoe je je in Nederland gedraagt?
Bent u het eens dat het wenselijk is om identiteitsvaststelling door BOA’s (Buitengewoon Opsporingsambtenaren), zo nodig als politievrijwilliger, te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens dat het wenselijk kan zijn om in overleg met COA (Centraal Orgaan opvang asielzoekers), AVIM (Afdeling Vreemdelingenpolitie), OM (Openbaar Ministerie), Arriva en andere partners voor langere termijn een pilot op te zetten waarbij er regelmatig in de treinen wordt gecontroleerd op een geldig vervoersbewijs en indien nodig boetes daadwerkelijk op asielzoekers worden verhaald of dat vreemdelingen kunnen worden meegenomen door de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit realiseren?
Bent u het eens dat het de stewards en BOA’s van Arriva onevenredig veel tijd en capaciteit kost om boetes uit te delen die uiteindelijk niet worden betaald?
Hoe lang duurt het voordat een boete uitgeschreven door een steward terecht komt bij het COA?
Wat doet het COA in het geval van een boete waarbij de identiteit van de asielzoeker vastgesteld kon worden en de asielzoeker een inwoner is van asielzoekerscentrum (azc) Ter Apel? Is het COA bereid om maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het zomerreces 2025?
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»1? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat DNB, die BNR met vijftien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen2, de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverweegt? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en / of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s worden gemitigeerd?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. [Kamerstuk 26 643-1315] die hiertoe oproept?
Hoe geven uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. [Kamerstuk 6643-1320] die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en/of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag wordt genomen?
Kunt u de AFM, als onafhankelijke autoriteit, vragen of zij bereid is om zelfstandig te reageren op vragen 2, 4, 5, 6, 8 en 9?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» [Kamerstuk 36 574] van 2 juni 2025?
De CO2-heffing |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de door de Kamer aangenomen motie (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3151) over alle bestaande nationale koppen uit Nederlandse wetgeving schrappen en wat betekent dit voor het al dan niet voortbestaan van de nationale CO2-heffing die ook een nationale kop is op Europees beleid?
In het Regeerprogramma is afgesproken dat bestaande nationale koppen eventueel kunnen worden heroverwogen wanneer er geen negatief effect op het behalen van de klimaat- en energiedoelen optreedt of er betere alternatieven zijn. Het afschaffen van de nationale CO2heffing heeft een negatieve impact op doelbereik. De heffing moet daarbij bedrijven voldoende prikkelen om te verduurzamen, waardoor de heffing werkt als stok achter de deur. Het kabinet onderschrijft het doel van het instrument, waarbij een eventuele budgettaire opbrengst terugvloeit naar het Klimaatfonds en ten goede komt aan de industrie.
De afgelopen tijd zien we dat door een combinatie van factoren de benodigde verduurzaming langer de tijd vraagt. Het kabinet geeft daarom bedrijven de komende jaren extra tijd om te verduurzamen door de heffing hierop aan te passen. Ook heeft het kabinet in het pakket Groene groei aangegeven dat het kabinet open staat voor alternatieven die in aanvulling op de beschikbare subsidies de benodigde reductie borgen (gelijk aan het heffingsdoel van de CO2-heffing) en klimaatneutraliteit in 2050 in ogenschouw houdt. Dit kunnen ook borgende maatregelen naast de CO2-heffing zijn. Het kabinet gaat hierover in gesprek met de industrie en andere stakeholders.
Wat betekent de conclusie uit de Speelveldtoets 2025 van PricewaterhouseCoopers1 dat unilaterale nationale «sticks» beperkt of niet tot prikkels leiden voor CO2-reductie in Nederland, onder andere omdat productie en investeringen naar andere Europese landen zullen weglekken, voor hoe u het nut- en noodzaak van de nationale CO2-heffing beoordeelt?
Het kabinet laat jaarlijks een Speelveldtoets uitvoeren om de impact van het Nederlandse klimaatbeleid op de concurrentiepositie van de industrie in kaart te brengen. Uit de studie blijkt dat de nationale CO2-heffing tot additionele kosten leidt bij bedrijven die niet tijdig verduurzamen en dat dit het risico op weglekeffecten vergroot. Aan de andere kant blijkt uit het meest recente onderzoek ook dat er in Nederland relatief gezien de meeste subsidies beschikbaar zijn voor de verduurzaming van de industrie. Dit komt de concurrentiepositie van de industrie ten goede. Binnen deze beleidsmix heeft de CO2-heffing, als belangrijkste beprijzingsprikkel, een belangrijke rol als stok achter de deur om verduurzaming te stimuleren. De CO2-heffing industrie beprijst uitstoot die niet is vrijgesteld. De beschikbare subsidies worden op deze manier minder vrijblijvend en daarmee effectiever.
Het risico op weglekeffecten neemt het kabinet serieus. Dit is onder andere de reden waarom in het pakket Groene Groei is ingezet op het op orde brengen van de randvoorwaarden voor verduurzaming, zodat de industrie ook daadwerkelijk de CO2-heffing kan voorblijven. Daarnaast wordt het heffingsdoel van de CO2-heffing via aanpassing van de nationale reductiefactor verschoven van 2030 naar 2032, zodat bedrijven die op dit moment nog niet kúnnen verduurzamen, meer tijd krijgen om aan de afgesproken emissiereductie te voldoen.
Ook wordt de flexibiliteit onder de CO2-heffing vergroot door het opzetten van een handelsplatform voor dispensatierechten, het uitbreiden van de carryback-regeling waardoor overschotten in dispensatierechten, ook na 2029, kunnen worden ingezet in het jaar van de hoogst betaalde heffing (maximaal 5 jaar terug in de tijd). Tegelijkertijd wordt het tarief van de CO2-heffing tussen 2030 en 2035 stapsgewijs verhoogd van 152 euro/ton CO2 naar 216 euro/ton CO2, om de nodige reductie te borgen zodra de randvoorwaarden op orde zijn en te zorgen voor investeringszekerheid. Dit betreft een technische invulling, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
In hoeverre is de impact van de CO2-heffing na 2030 in kaart gebracht? Wat zijn de effecten van de voorgestelde CO2-prijs van 216 euro per ton CO2 in 2035 (Kamerstuk 32 140, nr. 251)op onder andere de risico’s op weglek, het concurrentievermogen van de industrie in Nederland en de mogelijkheden voor het investeren in verduurzaming van de industrie?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in 2024 in een tariefstudie berekend hoe hoog het heffingstarief moet zijn om het reductiedoel van de CO2-heffing industrie voldoende te borgen2. De gevolgen van het nationale klimaatbeleid voor weglek en concurrentievermogen laat het kabinet jaarlijks onderzoeken in een Speelveldtoets3. Volgend jaar zullen hierin ook de aangekondigde aanpassingen van de CO2-heffing industrie worden meegenomen. De nieuwe Speelveldtoets moet nog worden aanbesteed waardoor er op dit moment geen uitspraak kan worden gedaan wanneer de resultaten beschikbaar zullen zijn. De uitkomsten van het onderzoek zullen worden meegenomen in de besluitvorming van het voorjaar 2026.
Bent u ermee bekend dat er in de Nederlandse industrie vanuit wordt gegaan dat het verschil tussen de nationale CO2-heffing en de EU Emissions Trading System (EU-ETS) prijs, en daarmee de heffing die de Nederlandse industrie bovenop de EU-ETS moet betalen, op korte termijn tot boven de € 30 per ton CO2 en op de langere naar meer dan 60 euro per ton CO2 zal stijgen? Zo ja, op welke wijze heeft u dit meegewogen bij de besluitvorming omtrent de aanpassing van de CO2-heffing industrie?
De genoemde verwachtingen binnen de industrie aangaande de ontwikkeling van de ETS-prijs zijn niet bekend bij het kabinet. Bij de besluitvorming rondom de CO2-heffing, alsmede de budgettaire ramingen, gaat het kabinet uit van de verwachte EU ETS-prijs zoals volgt uit de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van PBL. Op basis van de meest recente KEV loopt de ETS-prijs op tot € 108 in 2030 en € 141 in 2035. Dit leidt bij het huidige wettelijke tariefpad tot een effectief tarief van de heffing van ongeveer € 40 in 2030 en € 10 in 2035. Om de prikkel van de CO2-heffing ook op langere termijn in stand te houden wordt in het Belastingplan 2026 een technische variant voor de verhoging van de heffing tussen 2030 en 2035 opgenomen. Hierdoor stijgt het verwachte effectieve tarief naar € 75 in 2035. Het kabinet staat hierbij als gezegd open voor alternatieve maatregelen die de benodigde emissiereductie borgen en gaat hierover komende periode in gesprek met de industrie en andere stakeholders. Het kabinet zal – ter ondersteuning van het gesprek met de industrie en andere stakeholders – het PBL vragen om opties te schetsen van beleidsinstrumentarium, ook rekening houdend met de huidige geopolitieke omstandigheden en Europese beleidscontext en met oog op het einddoel 2050.
Het kabinet verwacht dat de sterke prijsprikkel van de hogere CO2-heffing in combinatie met de beschikbare subsidies en het versnellen van de realisatie van de randvoorwaarden voor verduurzaming, leidt tot additionele emissiereductie. Indien dit tijdig gebeurt, is de impact op de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie beperkt. Een tijdige overstap naar een CO2-vrije industrie kan bovendien op de lange termijn de concurrentiepositie van Nederland versterken en is van belang om competitief te blijven. Het kabinet zet hier met een brede instrumentenmix daarom ook op in.
Welke ontwikkeling van de effectieve nationale heffing (verschil tussen EU-ETS en tarief nationale CO2-heffing) wordt door uw ministerie verwacht richting 2035? Wat betekent dit voor het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie en de mogelijkheden om te investeren in verduurzaming?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om, indien schrappen van de nationale CO2-heffing niet haalbaar is, in ieder geval het verschil tussen het tarief van de nationale heffing en EU-ETS prijs, en daarmee de hoogte van de nationale kop, te maximaliseren op een bedrag waarmee het concurrentievermogen en de verduurzaming van de Nederlandse industrie niet negatief worden beïnvloed?
De wijze waarop de nationale CO2-heffing de concurrentiepositie van de industrie aantast is niet uitsluitend afhankelijk van de hoogte van de heffing. Belangrijker is de mate waarin de industrie daadwerkelijk in staat is om tijdig te verduurzamen zodat de heffing niet betaald hoeft te worden. Zoals eerder aangegeven is dit de reden dat het kabinet in het pakket Groene groei inzet op het realiseren van de benodigde randvoorwaarden naast het feit dat er in Nederland veel subsidies beschikbaar zijn om de onrendabele top van de duurzame investeringen te dekken. Daarnaast heeft het kabinet om die reden besloten om het heffingsdoel van de CO2-heffing te verschuiven van 2030 naar 2032, zodat de industrie twee jaar langer de tijd krijgt om zijn emissies tot het afgesproken niveau te reduceren. Ervan uitgaande dat de investeringen in randvoorwaarden die het kabinet nu doet gaan zorgen voor voldoende handelingsperspectief voor bedrijven neemt het kabinet in het Belastingplan 2026 een technische variant op voor de CO2-heffing na 2030 en het verlengen na 2032. Daarbij staat het kabinet open voor alternatieven die in aanvulling op de beschikbare subsidies de benodigde reductie borgen (gelijk aan het heffingsdoel van de CO2-heffing) en klimaatneutraliteit in 2050 in ogenschouw houdt. Dit kunnen ook borgende maatregelen naast de CO2-heffing zijn. Het kabinet gaat hierover in gesprek met de industrie en andere stakeholders. Het is belangrijk dat de impact van de CO2-heffing goed gemonitord wordt ook in relatie tot de ontwikkeling van de randvoorwaarden. Het kabinet zal – ter ondersteuning van het gesprek met de industrie en andere stakeholders – het PBL vragen om opties te schetsen van beleidsinstrumentarium ook rekening houdend met de huidige geopolitieke omstandigheden en Europese beleidscontext en met oog op het einddoel 2050. Het kabinet wil de uitkomsten uiterlijk volgend voorjaar kunnen wegen zodat aanpassingen in het Belastingplan 2027 kunnen worden verwerkt. Bij die weging wordt ook de stand van zaken van de randvoorwaarden betrokken.
Op welke wijze gaat u er met de reductiefactor en de dispensatierechten maximaal voor zorgen dat bedrijven handelingsperspectief blijven houden gezien de vertraagde totstandkoming van de randvoorwaarden die nodig zijn voor verduurzaming van de industrie?
Dit voorjaarspakket bevat twee manieren waarop het kabinet de industrie tegemoet komt. Belangrijkste is dat de randvoorwaarden zo snel mogelijk op orde komen zodat de industrie daadwerkelijk kan verduurzamen. Dit voorjaar heeft het kabinet dan ook verschillende besluiten genomen die gericht zijn op het realiseren van deze voorwaarden zoals het wegnemen van het vollooprisico van het Aramis project en de aanpak rond netcongestie.
Daarnaast wordt het heffingsdoel van 2030 naar 2032 verschoven. Dit leidt ertoe dat bedrijven in 2030, maar ook in de aanloop naar 2030 en in de jaren na 2030, meer dispensatierechten zullen krijgen ten opzichte van het huidige beleid. Dit dempt de kosten voor bedrijven die niet tijdig kunnen verduurzamen.
Kunt u deze vragen voor het debat over het pakket voor Groene Groei van 3 juni 2025 beantwoorden?
Ja.
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
David van Weel (minister ) , Struycken , Marjolein Faber (minister ) (PVV), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer» (BNR, 20 mei 2025)? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), die BNR met veertien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen,1 de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverwegen? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en / of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 1315) die hiertoe oproept?
Hoe geven uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. (Kamerstuk 6643, nr. 1320) die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u de Autoriteit Persoonsgegevens, als onafhankelijke autoriteit, vragen of zij bereid is om zelfstandig te reageren op vragen 2, 4, 5, 6, 8 en 9?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» (Kamerstuk 36 574) van 2 juni a.s.?