Het artikel 'Opnieuw grenscontroles door groep burgers, dit keer bij Groningse Sellingen' |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Hanneke van der Werf (D66), Joost Sneller (D66) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Vindt u het wenselijk dat groepen burgers op de weg bij de grens auto’s staande houden, mensen intimideren en hier eigenrichting toepassen?1
We leven in een democratische rechtsstaat. Het staat eenieder vrij te demonsteren binnen de grenzen die de wetgever heeft gesteld. Dat heeft de Minister-President in zijn interview in Tubantia van 10 juni jl. ook willen benadrukken. Het is echter geenszins de bedoeling dat het recht in eigen hand genomen wordt door «grenscontroles» uit te voeren. Het uitvoeren van grenscontroles is wettelijk voorbehouden aan autoriteiten, zoals de Koninklijke Marechaussee en is aan strenge nationale en Europese regels gebonden. Overigens merk ik op dat een demonstratie bestaat uit een actie van meerdere personen die gericht is op een gezamenlijke meningsuiting, een actie die vooral gaat om het uitoefenen van dwang valt niet onder de Wet openbare manifestaties.
Wat is het kabinetsstandpunt ten aanzien van deze acties, in het licht van de uitspraak van premier Schoof dat het hier zou gaan om een demonstratie?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel personen heeft de politie reeds aangehouden bij deze acties?
De politie en het openbaar ministerie hebben mij laten weten dat tot op heden één verdachte is aangehouden op verdenking van poging tot ambtsdwang.
Wat is uw mening over de berichten die in chats van deze groepen gedeeld worden, waar werd gesproken over wapens aanschaffen, racisme en gewelddadige fantasieën zoals de uitspraak ««Kan beter een wapen in huis hebben. Als zo’n kutzw*rte doodtrappen» en welke acties zijn ondernomen om zicht te krijgen op deze groepen?
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er sprake is van strafbare feiten.
Deelt u de mening dat uw eerste reactie, die sprak over begrip voor frustratie, te laconiek was?
De zorgen en frustraties van sommige Nederlanders over het Nederlandse asielbeleid laten onverlet dat burgers niet het recht in eigen handen mogen nemen. Het uitvoeren van grenscontroles is voorbehouden aan autoriteiten die wettelijk bevoegd zijn, zoals de Koninklijke Marechaussee, en aan strenge regels gebonden. In dit land is er geen ruimte voor eigenrichting.
Bent u het ermee eens dat begrip voor frustratie en een oproep om te stoppen hier niet volstaat en bent u bereid om deze acties op passende wijze te veroordelen en aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat Eurojackpot de nieuwe hoofdsponsor van de KNVB Beker wordt |
|
Michiel van Nispen (SP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Struycken |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) dat Eurojackpot de komende vijf jaar naamgevend hoofdsponsor van de KNVB Beker en de Vrouwen Eredivisie wordt?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat toch weer een groot gokbedrijf reclame gaat maken in het betaald voetbal, nadat de afgelopen jaren juist maatregelen zijn getroffen om de aanwezigheid van gokbedrijven in het betaald voetbal terug te dringen?
Met de inwerkingtreding van het Besluit ongerichte reclame kansspelen op afstand (Besluit orka) zijn sinds 1 juli 2023 de mogelijkheden om reclame te maken voor kansspelen op afstand sterk ingeperkt. Bedrijven met een vergunning voor kansspelen op afstand mogen sinds 1 juli 2023 geen reclame meer maken op televisie, de radio, of in de publieke ruimte. Op 1 juli 2024 is het verbod op sponsoring van evenementen ingegaan. Op 1 juli 2025 is het verbod op sportsponsoring ingegaan en mogen de online kansspelaanbieders geen sportbonden, sportcompetities of sportwedstrijden meer sponsoren.
Het Besluit orka is relatief kort na de opening van de markt voor online kansspelen tot stand gekomen om de grote hoeveelheid ongerichte reclame voor kansspelen op afstand binnen de bestaande wetgeving te beperken en mensen daarmee beter te beschermen tegen de risico’s van online gokken. Voor andere kansspelen, waaronder loterijen zoals Eurojackpot, zijn de reclameregels niet veranderd en is bijvoorbeeld sponsoring van de sport nog altijd toegestaan. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt of een loterij staatseigendom is of niet.
In mijn brief van 14 februari jl. heb ik nieuwe doelstellingen beschreven voor het kansspelbeleid. Een van de doelen is het beschermen van burgers tegen kansspelgerelateerde schade, zoals verslavings- en schuldenproblematiek.2 Ook deelname aan minder risicovolle kansspelen zoals loterijen is niet geheel zonder risico. Hoewel sponsoring door loterijen niet verboden is, vind ik in zijn algemeenheid dat organisaties met een maatschappelijke verantwoordelijkheid zich moeten afvragen of een overeenkomst met een kansspelaanbieder past bij die verantwoordelijkheid.
Klopt het dat deze sponsordeal niet onder het reclameverbod voor online gokbedrijven valt? Vindt u dit, ook als het naar de letter van de wet mag, niet hoogst onwenselijk? Hoe weegt u hierin mee dat Eurojackpot onderdeel is van de Nederlandse Loterij, waarvan de staat nota bene aandeelhouder is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in dit licht van plan om met nieuwe wetgeving te komen om de aanwezigheid van gokbedrijven en reclames voor hun bedrijfsactiviteiten in het betaald voetbal en andere sporten verder aan banden te leggen?
In mijn brief van 14 februari jl. heb ik de Kamer geïnformeerd dat ik de reclameregels voor kansspelen op afstand aanscherp, waarmee reclame beperkt moet worden tot het strikt noodzakelijke. Dat wil ik doen door een stelsel te creëren waarbij reclame verboden is, tenzij dit in beperkte gevallen expliciet is toegestaan.3 Ik focus mij daarbij op de online markt omdat de urgentie daar het hoogst is. Mocht uit de analyses en onderzoeken met betrekking tot het reclameverbod blijken dat voor meer onderdelen van de kansspelmarkt verdere reclamebeperkingen zouden moeten gelden, dan zal ik die uiteraard ter hand nemen.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de KNVB, en deze bond te wijzen op de maatschappelijke verantwoordelijkheid die zij heeft, juist ook in het licht van de enorme toename van (online) gokken en de bijbehorende (verslavings)problematiek?
Het feit dat iets volgens de wet mag, betekent niet dat die wettelijke ruimte moet worden benut. Ik vind dat de KNVB en ook elke andere organisatie met een maatschappelijke rol, hier een afweging in moet maken. Aangezien de overeenkomst reeds is gesloten en geen reclameregels voor loterijen worden overtreden, zie ik geen aanleiding om hier een gesprek met de KNVB over te voeren. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het kansspelbeleid houd ik de ontwikkelingen met betrekking tot reclame voor minder risicovolle kansspelen zoals loterijen nauwlettend in de gaten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, zal ik aanvullende maatregelen nemen als uit analyses en onderzoeken blijkt dat deze nodig zijn om burgers te beschermen tegen kansspelgerelateerde schade.
Het bericht ‘Hoogkarspel Zuid krijgt vorm: geen rijkssteun, wel plannen voor supermarkt en levendig buurtcentrum’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het genoemde artikel?1 Bent u bekend met de plannen voor Hoogkarspel Zuid?
Wanneer is het beoordelingskader van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gewijzigd?
Is dit beoordelingskader gewijzigd na het indienen van de aanvraag?
Wat betekende deze wijziging van het beoordelingskader voor de lopende aanvragen en specifiek voor Hoogkarspel Zuid?
Wat was de reden voor de wijziging waarbij nog maar één gemeente en één plangebied per aanvraag is toegestaan?
Hoeveel geld is de regio Noord-Holland Noord hierdoor misgelopen?
Zijn er aanvragen uit Noord-Holland Noord gehonoreerd?
Had de gemeente Drechterland met een individuele aanvraag voor Hoogkarspel-Zuid aan de criteria kunnen voldoen?
Is er contact geweest met de gemeente over een mogelijke hersteltermijn?
Zo nee, waarom is er geen contact geweest?
Wat betekent het mislopen van de steun voor de versnelling van dit woningbouwproject?
Wat betekent dit voor andere woningbouwprojecten in Noord-Holland Noord?
Wat betekent de aanpassing van de regeling voor de regionale samenwerking op het gebied van woningbouw?
In hoeverre is deze nieuwe regeling nadelig voor kleinere gemeentes in het kader van aantallen woningen en beschikbare ambtelijke kennis en capaciteit?
Wat kunt u doen om rijkssteun ook voor kleinere gemeentes haalbaar en uitvoerbaar te houden?
Blijft bij de regeling Woningbouw en kwaliteit (WOKT) een gezamenlijke aanvraag van meerdere gemeenten mogelijk?
Deelt u de mening dat rijkssteunregelingen onoverzichtelijk worden wanneer de ene keer individueel en de andere keer gezamenlijk moet worden aangevraagd?
Kunt u toelichten waarom er gekozen is voor deze verschillende aanvraagvormen per regeling?
Op welke manier wordt gemeenten duidelijk gemaakt wat per regeling wel en niet is toegestaan bij het indienen van een aanvraag?
Wordt overwogen om meer uniformiteit aan te brengen in de aanvraagprocedures voor woningbouwsubsidies?
De berichten ‘Ov-beelden al gewist, onderzoeken naar Maccabi-supporters gestaakt’ en ‘Politie worstelde met 'wezenlijk andere vorm van geweld' tijdens Maccabi-rellen’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichten «Ov-beelden al gewist, onderzoeken naar Maccabi-supporters gestaakt»1 en «Politie worstelde met «wezenlijk andere vorm van geweld» tijdens Maccabi-rellen»?2
Ja.
Kunt u reflecteren op de bevindingen van de rapporten van de Inspectie Justitie en Veiligheid en het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement over het optreden van de politie en het Openbaar Ministerie rondom de Maccabi-rellen?
Voor mijn uitgebreide reflectie op het rapport van de Inspectie en Veiligheid verwijs ik u naar de beleidsreactie die ik op 16 juni jl. met uw Kamer heb gedeeld.3 Het onderzoek van het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement is uitgevoerd op verzoek van de Amsterdamse driehoek en ziet op het handelen van die driehoek. Op 16 juni jl. heeft de Amsterdamse driehoek zelf reeds in een brief aan de Amsterdamse gemeenteraad op het rapport gereflecteerd; ik treed daar als Minister verder niet in.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van advocaat Adem Çatbas, namelijk dat meermaals aan het Openbaar Ministerie gevraagd is of de opgevraagde beelden van de avond waren veiliggesteld en dat het antwoord uitbleef?
Het OM heeft mij laten weten dat het OM direct na ontvangst van de twee aangiften op 14 november 2024 deze heeft doorgezonden naar de politie met het verzoek om onderzoek te verrichten naar de genoemde strafbare feiten. De politie heeft onmiddellijk op 14 november contact gelegd met het GVB om eventueel beschikbare beelden op te vragen. Pas daarna bleek dat de camerabeelden met de installatie van nieuwe opnamerecorders waren overschreven; het OM is niet vooraf in kennis gesteld door het GVB dat zij hun camerasysteem zouden gaan vervangen. Nadat duidelijk werd dat er geen GVB-beelden beschikbaar waren, is de politie verzocht om ander beeldmateriaal te bekijken waarop de strafbare feiten mogelijk te zien zouden zijn geweest. De politie had immers al een bijzonder grote hoeveelheid beeldmateriaal veiliggesteld. Dit beeldmateriaal is onderzocht, maar daarop waren deze strafbare feiten niet zichtbaar. Daarnaast heeft de politie nog een openbronnenonderzoek verricht, maar ook dat leverde geen aanknopingspunten op voor de in de aangiften gedane strafbare feiten. Pas nadat al deze onderzoekshandelingen waren verricht, heeft het OM een inhoudelijke beoordeling gedaan.
Was het Openbaar Ministerie al langer op de hoogte van het feit dat de beelden gewist waren bij het vervangen van camera’s door de GVB? Zo ja, waarom heeft het Openbaar Ministerie dit niet eerder gecommuniceerd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van advocaat Adem Çatbas dat het opmerkelijk is dat de betreffende camerabeelden vroegtijdig zijn gewist doordat de GVB de camera’s vervangen heeft terwijl de hele stad in rep en roer was?
Het GVB is een zelfstandig bedrijf ten aanzien waarvan de Rijksoverheid geen concessieverlener is. Het past mij als Minister om die reden niet om te treden in het specifieke handelen van dit bedrijf in deze situatie.
Was er voor het Openbaar Ministerie aanleiding geweest om de camerabeelden op te vragen voordat er aangifte werd gedaan door de gedupeerden?
Zoals ik uw Kamer per brief van 8 november 2024 heb laten weten, is de prioriteit van de politie en het Openbaar Ministerie direct na de ongeregeldheden geweest om zoveel verdachten als mogelijk te identificeren en aan te houden.4 Daartoe is meteen een speciaal team samengesteld, dat zich onder meer heeft gericht op het verzamelen en bestuderen van grote hoeveelheden beeldmateriaal. In deze context is er direct een oproep uitgegaan aan een ieder die over informatie of beelden beschikte deze vrijwillig met de politie te delen. Het is echter niet mogelijk om in één keer álle beelden uit de stad te vorderen.
Het OM kan beelden vorderen op basis van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering mits er sprake is van een concrete verdenking van een gepleegd strafbaar feit. Locatie en tijd van het gepleegde feit zijn daarbij cruciaal voor het opvragen van die beelden. Die verdenking bestond dus mogelijk op het moment van de aangiften op 14 november, maar toen waren de betreffende beelden al overschreven.
Als de aanwezige politieagenten dit incident hadden geregistreerd, was er dan voldoende aanleiding geweest voor het Openbaar Ministerie om de desbetreffende camerabeelden al op te vragen voordat er aangifte werd gedaan? Zo nee, waarom niet?
Over dit specifieke incident is geen informatie vastgelegd in de politiesystemen. Dat maakt het lastig om met zekerheid te achterhalen of en op welke wijze politiemensen aanwezig waren bij het incident, laat staan om over hun mogelijke handelen – en de vraag of anders handelen tot een andere uitkomst had geleid – te speculeren.
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 6, is een speciaal team direct na de ongeregeldheden met prioriteit aan de slag gegaan met het verzamelen en bestuderen van grote hoeveelheden beeldmateriaal. Meteen overal álle beelden uit de stad vorderen is echter niet mogelijk.
Bent u van mening dat het Openbaar Ministerie proactiever had kunnen en moeten handelen bij het veiligstellen van de camerabeelden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Ziet u mogelijkheden om in het vervolg te voorkomen dat camerabeelden van incidenten vroegtijdig worden gewist? Zo ja, welke?
Het GVB is een zelfstandig bedrijf dat zijn eigen cameraprotocol hanteert. Het cameraprotocol van het GVB is opgenomen in hun privacyverklaring, die voor eenieder openbaar raadpleegbaar is op de website van het bedrijf. Nu de Rijksoverheid hier geen rol in heeft, volsta ik met een verwijzing naar deze website.
Bent u bereid stappen te ondernemen die bijdragen aan het voorkomen van het vroegtijdig wissen van camerabeelden die als bewijsmateriaal kunnen dienen bij incidenten, zoals bijvoorbeeld het proactief verzamelen van de beelden voordat aangifte is gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het hanteren van een cameraprotocol is in het geval van een zelfstandig bedrijf een verantwoordelijkheid van dat bedrijf zelf. Nu het hier een bedrijf betreft waarvoor de Rijksoverheid geen concessieverlener is, heb ik daar als Minister niet in te treden. Op het proactief en ongericht verzamelen van grote hoeveelheden beelden ben ik in de beantwoording van vraag 6 ingegaan.
Bestaat er een protocol rondom het bewaren van beveiligingsbeelden? Zo ja, wat houdt deze in en is deze door de GVB nageleefd in de beschreven situatie?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt er in het protocol rondom het bewaren van beveiligingsbeelden een minimale termijn gehanteerd waarin de beelden bewaard dienen te worden?
Zie antwoord vraag 9.
Als dit niet het geval is, ziet u dan ruimte voor het opnemen van een minimale termijn van het bewaren van camerabeelden? Zo nee, waarom niet?
Hoewel ik alle begrip heb voor de teleurstelling en frustratie die deze situatie oproept bij aangevers, acht ik het niet proportioneel om naar aanleiding van wat ik hoop dat een incident zal blijken te zijn, te grijpen naar een relatief zwaar instrument als het instellen van een wettelijke minimumbewaartermijn.
Burgers die de grens menen te moeten bewaken |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Racisme en gepraat over wapens in WhatsApp-groep van «grenswacht» van Jan Huzen»?1
Ja
Hoe beoordeelt u in het licht van de racistische uitspraken zoals die gedaan worden in de Whatsappgroep «Grenscontroles i.v.m. Asielzoekers» uw eerder getoonde begrip voor de achterliggende «frustratie» bij burgers die de grenscontroles hielden? Deelt u de mening dat dit begrip met de kennis van deze racistische teksten nu niet meer op zijn plaats is?
De zorgen en frustraties van sommige Nederlanders over het Nederlandse asielbeleid laten onverlet dat burgers niet het recht in eigen handen mogen nemen. Het uitvoeren van grenscontroles is voorbehouden aan autoriteiten die wettelijk bevoegd zijn, zoals de Koninklijke Marechaussee, en aan strenge regels gebonden. In dit land is er geen ruimte voor eigenrichting. Uitspraken zoals hierboven genoemd zijn verwerpelijk en gevaarlijk.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de in het artikel genoemde beheerder van de Whatsappgroep «Helaas troffen we geen asielzoekers aan. Ook geen donkere mensen, of iets wat erop lijkt» en dat de burgers die grenscontroles uitvoerden indien zij asielzoekers waren tegengekomen die zouden hebben achtervolgd en ondervraagd? Deelt u de mening dat dergelijke uitspraken niet op begrip maar of afkeuring dienen te rekenen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt er vervolging plaats naar aanleiding van de racistische uitlatingen in de genoemde appgroep?
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er sprake is van strafbare feiten.
Hulpverlening aan Nederlanders die vastzitten in Israël |
|
Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Herkent u signalen dat er Nederlanders vast zitten in Israël die niet weten hoe ze terug moeten komen en weinig duidelijkheid van de Nederlandse ambassade in Israël ervaren?
Nederlanders die zich in Israël en elders bevinden, worden sinds aanvang van het gewapende conflict tussen Israël en Iran opgeroepen zich te registreren bij de Informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Via deze centrale Informatieservice ontvangen zij regelmatig veiligheidsupdates en actueel advies over uitreismogelijkheden.
Hoeveel Nederlanders zitten er volgens de informatie waarover u beschikt momenteel vast in Israël sinds het luchtruim boven Israël is gesloten als gevolg van de onderlinge aanvallen tussen Israël en Iran?
Gestrande Nederlanders in Israël woonachtig in Nederland konden zich van 21 t/m 25 juni jl. aanmelden voor hulp bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken middels het Crisis Contactformulier. Daaruit is gebleken dat in totaal ca. 200 personen tot de doelgroep van gestrande Nederlanders behoren. Een aantal van deze personen heeft om uiteenlopende redenen ervoor gekozen van repatriëring af te zien, bijvoorbeeld omdat het vertrekmoment hen niet goed uitkwam.
Welke hulp wordt op dit moment geboden aan deze Nederlanders, bijvoorbeeld op het gebied van onderdak, informatievoorziening of consulaire bijstand?
Reeds vanaf het begin van het gewapende conflict tussen Israël op Iran op 13 juni jl. ontvangen Nederlanders in Israël (en andere landen in het conflictgebied) die zich hebben geregistreerd bij de Informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig veiligheidsupdates en actueel advies over uitreismogelijkheden.
Gestrande Nederlanders in Israël konden zich tussen 21–25 juni jl. aanmelden voor hulp bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op 22 juni jl. is voorts besloten over te gaan tot georganiseerd vertrek voor gestrande Nederlandse reizigers in Israël. Op 24 juni jl. zijn drie bussen met gestrande Nederlandse reizigers en hun kerngezinsleden vanuit Tel Aviv en Jeruzalem vertrokken richting Egypte. Op woensdag 25 juni zijn deze reizigers met een chartervlucht vanaf Sharm el-Sheikh aangekomen in Eindhoven. In totaal zijn met deze operatie ruim 100 Nederlandse reizigers gerepatrieerd.
Op dit moment is het voor Nederlanders nog niet mogelijk om Israël zelfstandig met het vliegtuig te verlaten. Later deze week wordt daarom een tweede door het ministerie georganiseerde uitreis gepland waarmee de overige repatrianten die zich hebben aangemeld, en zulks eventueel nog wensen, uit Israël kunnen vertrekken. Deze repatriëring zal eveneens bestaan uit busvervoer vanuit Israël naar Egypte zodat de gestrande reizigers vanuit daar naar Nederland kunnen vliegen.
Voorts kunnen Nederlanders die problemen verwachten of ervaren bij hun uitreis via Egypte of Jordanië zich 24/7 melden bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken via het Contact Center van NederlandWereldwijd (NWW). Waar extra consulaire ondersteuning nodig is, verleent een speciaal hiervoor ingesteld Crisis Contact Team van het ministerie in samenwerking met de betrokken posten consulaire bijstand op maat.
Constaterende dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangeeft dat reizen via Jordanië of Egypte wel mogelijk is, in hoeverre ondersteunt of begeleidt Nederland deze Nederlanders bij het veilig bereiken van de grensovergangen en bij het organiseren van vervoer naar bijvoorbeeld Amman?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u actief in contact met buurlanden zoals Jordanië en Egypte om de grensovergangen open te houden of versoepelde doorgang mogelijk te maken voor Nederlanders?
Het is op dit moment mogelijk de landsgrenzen met Egypte en Jordanië te passeren. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken monitort de situatie aan de grenzen, mede op basis van informatie van de autoriteiten van Israël en de buurlanden. Indien nodig schakelt het ministerie met deze autoriteiten om consulaire bijstand te kunnen verlenen.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar, zoals personeel van ambassades of consulaire posten, om Nederlanders in deze situatie effectief bij te staan op alternatieve routes?
Op dit moment zijn in verhouding tot het relatief beperkte aantal hulpverzoeken voldoende middelen beschikbaar en kan naar omstandigheden adequaat door onze posten in Israël (en in de bredere regio) consulaire hulp worden geboden. Waar nodig worden de betrokken posten ondersteund door het snel consulair ondersteuningsteam (SCOT) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op welke termijn verwacht u dat de Nederlanders die vastzitten in Israël op veilige wijze kunnen terugkeren naar Nederland?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Nederlanders in het crisisgebied kunnen ook na het sluiten van het Crisis Contactformulier een beroep blijven doen op hulp van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. NederlandWereldwijd is 24/7 bereikbaar. Daarnaast blijven we aangemelde Nederlanders via de BZ informatieservice en de reisadviezen op de hoogte houden van de actuele situatie.
Het bericht ‘FNV-economen: Europese bedrijven in de knel? De winsten zijn nog nooit zo hoog geweest’ |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het stuk «FNV-economen: Europese bedrijven in de knel? De winsten zijn nog nooit zo hoog geweest» uit het FD van 26 mei 2025?1
Ja.
Klopt het dat in het «The Future of European Competitiveness» rapport, ook wel het Draghi-rapport genoemd, data van de investment survey van de Europese Investeringsbank (EIB) gebruikt worden als onderbouwing voor de stellingname dat regelgeving in Europa de productiviteit schaadt?
Ja. In het Draghi-rapport wordt met verschillende argumenten onderbouwd dat de regeldruk in Europa (te) hoog is en dat dit productiviteit negatief kan beïnvloeden. Dat 61% van de deelnemende bedrijven – zoals gemeld in de EIB Investment survey (EIBIS) van 2023 – regulering als een obstakel voor lange termijn investeringen beschouwt (en daarmee mogelijk productiviteitsverhoging) is één van die argumenten.
Onderschrijft u het dat uit data van de 2024 investment survey van het EIB blijkt dat regelgeving in Europa minder vaak een belemmering voor bedrijfsinvesteringen is dan in de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Mijn antwoord op deze vraag is tweeledig. Ik onderschrijf dat een iets groter deel van de Amerikaanse bedrijven (75%) regelgeving als een belemmering voor investeringen ervaart dan Europese bedrijven (66%). Echter, blijkt ook uit de Investment Survey van de EIB (EBIS) 2024 dat het deel van de bedrijven dat regelgeving als een ernstige belemmering voor investeringen ziet, 9% hoger ligt in de EU dan in de VS.2 Dit komt vooral door verschillende productstandaarden, fragmentatie op de interne markt en wet- en regelgeving.
Klopt het volgens u dat uit deze data ook blijkt dat Nederlandse regelgeving, zowel regelgeving over de arbeidsmarkt als ook voor het bedrijfsleven, internationaal gezien relatief beperkte belemmeringen oplevert voor investeringen? Zo nee, waarom niet?
Uit de Investment Survey volgt dat voor Nederlandse bedrijven regelgeving een minder groot obstakel oplevert voor investeringen dan in andere Europese landen.
Regelgeving betekent niet automatisch dat bedrijven niet (meer) bereid zijn om te investeren. Regels hebben elk een verschillend doel, zoals wetgeving voor het milieu, regels om marktmacht te voorkomen of om productstandaarden te reguleren. Verschillende vormen van regels pakken anders uit voor bedrijven, de investeringen die zij doen en uiteindelijk de productiviteit.
Niet elke regel raakt elk bedrijf. Maar ondernemers kunnen regeldruk als een belemmering ervaren. Uit de regeldrukmonitor3 blijkt dat in de periode 2018 – 2023 de structurele regeldrukkosten in Nederland met € 731 miljoen zijn toegenomen. Dit zet een rem op de investeringsbereidheid en daarmee ook op de productiviteitsgroei van bedrijven.4
Bent u bekend met de Product Market Regulation (PMR) benchmark van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)?
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van de PMR dat de kwaliteit van de Nederlandse regelgeving gemeten aan de hand van de PMR hoger is dan de regelgeving in de Verenigde Staten en veel andere Europese landen en dus competitiviteit meer stimuleert? Zo nee, waarom niet?
Nederland scoort inderdaad beter op de PMR-indicator dan de VS. De PMR is een betrouwbare indicator die het mogelijk maakt om landen te vergelijken met elkaar op het gebied van marktregulering, zoals concurrentiebeperkingen en toetredingsbarrières. Een lage PMR-score (wat gunstig is, want het duidt op weinig belemmerende marktregulering) sluit regeldruk echter niet uit. Sterker nog, sommige vormen van regeldruk kunnen juist concurrentie bevorderen. Voorbeelden hiervan zijn transparantieverplichtingen en aanbestedingsregels.
Als het gaat om het meten van regeldruk, heeft de PMR-indicator ook beperkingen. Zo kijkt de PMR naar de mate waarin regelgeving de werking van markten beïnvloedt, en bijvoorbeeld niet naar sociale, gezondheids- en milieuregelgeving. Daarnaast is de PMR gebaseerd op beleidsdocumenten en formele regelgeving, terwijl ervaren regeldruk ook voortkomt uit uitvoering en handhaving (controlelast, formulieren, etc.). Kortom, het biedt een internationale vergelijking op een deel van de regeldruk, maar om een compleet beeld te krijgen, is het nodig om deze aan te vullen met andere bronnen zoals de MKB Regeldrukmonitor.
Ziet u ook dat Europese landen, inclusief Nederland, beter scoren op het onderdeel regulatory and administrative burden van de PMR dan de Verenigde Staten van Amerika? Zo nee, waarom niet?
Zie voor antwoord vraag 9.
Gelet op deze internationaal vergelijkende onderzoeken, in hoeverre gelooft u dat het verschil in productiviteit tussen de Verenigde Staten en Europa verklaard kan worden door regeldruk? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 9.
Hoe verklaart u dat wij in Europa en Nederland minder belemmerende wet- en regelgeving hebben dan in de Verenigde Staten en tegelijkertijd minder productiviteitsgroei? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Het beeld over of wij in Nederland minder belemmerende wet- en regelgeving hebben dan in de VS ligt genuanceerder. Soms scoort Nederland beter op een bepaalde indicator van de regulatory and administrative burden van de PMR dan de VS en soms niet.5
Het verschil in productiviteit tussen Europa en de VS is het resultaat van meerdere factoren. Met andere woorden, de PMR kijkt niet naar alle relevante factoren voor concurrentievermogen. Zo spelen de technologische voorsprong van de VS in economisch bepalende sectoren en de hoge investeringen in R&D een belangrijke rol. Datzelfde geldt voor de relatief beperkte toegang tot bedrijfsfinanciering binnen Europa, met name voor niet-bancaire financiering (en daarmee durfkapitaal). Daarnaast worden de vruchten van de Europese interne markt nog niet volledig geplukt. Zo ontbreekt nog een geharmoniseerde kapitaalmarktunie. Er is sprake van een te hoge mate van fragmentatie, mede door uiteenlopende nationale regels en voorschriften en de toepassing en het toezicht daarop. Het resultaat daarvan is dat deze belemmeringen optellen tot een impliciet importtarief op de interne markt van 44% op goederen en 110% op diensten.6 Dit belemmert bedrijven die over landsgrenzen heen (willen) ondernemen. Exporterende bedrijven zijn over het algemeen productiever dan niet-exporterende bedrijven.7 Belemmeringen raken dus met name snelgroeiende, innovatieve bedrijven in hun mogelijkheden om op te schalen. Deze fragmentatie is ook een vorm van regeldruk voor Nederlandse bedrijven die op de Europese markt willen opereren.
Hoewel indicatoren zoals de PMR waardevolle inzichten bieden in nationale regeldruk, ligt de uitdaging met name ook op het niveau van Europese wet- en regelgeving. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft becijferd dat voor de periode 2018 – 2023 ongeveer € 687 miljoen (94%) van de toename in structurele regeldrukkosten voortkomt uit Europese wet- en regelgeving.8 Hoewel de grote hoeveelheid EU-regelgeving tot doel heeft te zorgen voor meer harmonisatie, gaat die regelgeving nog gepaard met te veel regeldruk en blijven er veel punten waarop de interne markt nog onvoldoende is geïntegreerd en geharmoniseerd. Die regeldruk en versnippering vormen een belemmering voor ondernemerschap en kunnen daardoor bijdragen aan het productiviteitsverschil met de VS. Deze analyse wordt ondersteund door diverse internationale studies (van o.a. het IMF) die wijzen op de economische voordelen van meer geïntegreerde en geharmoniseerde markten binnen de EU.
De Amerikaanse econoom Paul Krugman stelt dat het productiviteitsverschil tussen Europa en de Verenigde Staten voor een grootste gedeelte verklaard kan worden door de productiviteit in twee geografische hoogproductieve conglomeraties (Silicon Valley en Wall Street) die zich in de Amerikaanse staten in de VS met de meest drukkende regelgeving bevinden: in hoeverre verwacht u dat minder regelgeving dan zorgt voor meer hoogproductieve conglomeraties? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Regeldruk is één van de factoren die van invloed zijn op de productiviteit van een land of regio. Hoewel in gebieden zoals Silicon Valley (Californië) en Wall Street (New York) sprake is van relatief strenge regelgeving op onder meer het gebied van milieu, arbeidsrecht en financieel toezicht, laat de productiviteitsontwikkeling in deze regio’s een robuust beeld zien.
Dit is mede te verklaren door een combinatie van factoren die in nabijheid van elkaar de economische dynamiek en productiviteit positief beïnvloeden. Denk hierbij aan een hoge concentratie van hoogopgeleide arbeidskrachten, een sterke aanwezigheid van kennisinstellingen en onderzoekscentra, ruime beschikbaarheid van risicodragend kapitaal, en krachtige innovatie-ecosystemen met sterke netwerkeffecten. Daarnaast dragen ondernemerschapsklimaat, internationale oriëntatie en een snelle diffusie van kennis en technologie bij aan de productieve kracht van deze regio’s.
Het is voor het mogelijk maken van de groei van de tech sector van belang om toegang te hebben tot de schaal van een grote markt. Zoals ook toegelicht in mijn antwoord op vraag 9 is in de EU sprake van fragmentatie op de interne markt waardoor bedrijven nu kunnen worden belemmerd om op te schalen. Tegen deze achtergrond kan regeldruk invloed hebben op de operationele lasten van bedrijven. Daarbij komt dat in praktijk ook andere fundamenten van het regionale economisch ecosysteem, die zich vaak op een microniveau afspelen, een minstens even bepalende rol spelen in het stimuleren van productiviteit en economische groei op macroniveau.
En zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 4 en 9, heeft niet elke regel een negatieve impact op bedrijven, maar kunnen hoge administratieve lasten door ondernemers wel als belemmerend worden ervaren.
Hoe neemt u bovenstaande onderzoeken en analyses mee in uw economisch beleid? Onderschrijft u het feit dat de focus op het verminderen van regeldruk alleen er niet voor gaat zorgen dat de productiviteitsgroei en het concurrentievermogen van Nederland worden verbeterd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke andere maatregelen gaat u nemen om de productiviteit van de Nederlandse economie te verbeteren? Wat is uw inzet in Europa?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vragen 9 en 10 zijn er meerdere aandachtspunten om productiviteitsgroei te bevorderen, waaronder regeldruk.
Het Ministerie van Economische Zaken heeft verschillende trajecten in gang gezet die de productiviteitsgroei en het concurrentievermogen van Nederland moeten verbeteren, zoals o.a. de Productiviteitsagenda, het Ondernemerspact, het Actieprogramma Minder Druk Met Regels en het 3%-Actieplan. Ik ben voornemens om hier de komende periode verdere stappen op te zetten.
Toegang tot financiering is ook van belang voor bedrijven om productiever te worden. Om knelpunten op te lossen in de bedrijfsfinancieringsmarkt is er een brede mix aan bedrijfsfinancieringsregelingen, zoals de BMKB, Qredits, Invest-NL en regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s). Daarnaast loopt een verkenning naar het verbeteren van toegang tot risicokapitaal, bijvoorbeeld via pensioenfondsen of Europese initiatieven. Ook blijft het kabinet in gesprek met de sector om de instrumenten goed te laten aansluiten op de praktijk (bijvoorbeeld via het Convenant MKB financiering).
Voor de inzet in Europa heeft het kabinet in december 2024 zijn visie op het Europese concurrentievermogen gepresenteerd. Het kabinet werkt aan een EU 1) waarin burgers profiteren van een productievere economie; 2) die leefbaar, gezond en veilig is en blijft voor huidige en toekomstige generaties; 3) waar bedrijven voordeel halen uit de nieuwe economische kansen die ontstaan door de klimaat-, circulaire- en energietransitie en (digitale) technologische innovaties; 4) die de geopolitieke en – economische positie van de EU versterkt en daarmee onze belangen kan beschermen tegenover derde landen. Om deze doelen te realiseren, zijn zes thema’s geïdentificeerd, elk met een toelichting op de inzet van het kabinet op de relevante onderwerpen.9 Zo werkt het kabinet onder andere aan de versterking van de kapitaalmarktunie, mobilisatie van privaat kapitaal en de integratie van de Europese energiemarkt.
De Kamer heeft eerder tien concrete suggesties gedaan voor belemmeringen op de interne markt (IM) waarop de Europese horizontale IM-strategie zich zou kunnen richten. Deze tien punten zijn ook toegelicht in de Kamerbrief over het EU-concurrentievermogen van december 2024. Acht van deze suggesties zijn opgenomen in de strategie die de Commissie in mei 2025 presenteerde. In 2022 is ook een kabinetsbrede IM-actieagenda aan de Kamer aangeboden. In deze agenda zijn zowel nationale als Europese acties opgenomen. Met deze agenda wil ik IM-belemmeringen voor ondernemers, burgers en werknemers wegnemen. De actieagenda wordt nu geactualiseerd. Deze zal ik begin 2026 aan de TK aanbieden.
Bovendien spant dit kabinet zich in voor de bevordering van buitenlandse handel als hoeksteen van de Nederlandse welvaart, omdat een derde van de Nederlandse economie daaraan verbonden is.10
Het rapport-Draghi geeft aan dat het productiviteitsverschil tussen Europa en de Verenigde Staten bijna volledig wordt veroorzaakt door de zogenaamde high-tech sectoren. Onderschrijft u die conclusie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre is deregulering van niet-hightechsectoren dan een oplossing voor ons productiviteitsprobleem?
Er bestaat een verschil in de sectorale compositie tussen de VS en EU, waarbij de VS ten opzichte van Europa meer high-techsectoren heeft die een grotere bijdrage leveren aan onderzoek en innovatie. Het verschil in productiviteitsgroei tussen Europa en de VS wordt inderdaad gedreven door (high)-techsectoren. Gerichte vermindering van regeldruk vormt daarom een onderdeel van de oplossing voor het productiviteitsprobleem, zoals Draghi ook beargumenteert. Maar zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 10 en 11 spelen er meer factoren een rol bij productiviteitsgroei.
Volgens het artikel zorgen ook de achterblijvende lonen aan de onderkant van de inkomensverdeling voor achterblijvende investeringen: deelt u deze opvatting? Wat gaat u hieraan doen?
Lage lonen kunnen investeringen via de vraagzijde (minder koopkracht remt de consumptie en daarmee investeringsprikkels) en de aanbodzijde (lage lonen kunnen investeringen in arbeidsbesparende technologie remmen omdat arbeid goedkoop is) drukken. Echter, hebben de lonen in Nederland na een periode van hoge inflatie een sterke inhaalgroei gemaakt. Daarnaast ben ik van mening dat andere factoren bepalender zijn voor het niveau van investeringen.
Bent u bekend met het artikel «Europa scoort op veel domeinen van welvaart veel beter dan de Amerika» in het ESB?2
Ja.
Hoe waardeert u het dat Europa beter scoort dan Amerika wat betreft levensverwachting, CO2-uitstoot per capita, watergebruik en inkomensongelijkheid?
Het is positief dat Europa over het algemeen goed scoort op de bovengenoemde punten. Het uiteindelijke doel is een hogere brede welvaart. Hoewel financieel-economische voorspoed belangrijk is, omvat welvaart in den brede meer thema’s die bijdragen aan de kwaliteit van leven. Het beeld uit de Monitor brede welvaart en SDG’s12, die het CBS jaarlijks maakt, is hier een belangrijke basis voor.
Wat ziet u als de belangrijkste reden voor de betere uitkomsten in Europa ten opzichte van de VS? Welke rol speelt regelgeving in uw ogen in het bereiken van deze hoge scores? Op welke analyses baseert u deze conclusie?
Ik zie hiervoor een belangrijke verklaring in de Europese waarden en de bijbehorende inrichting van ons sociaaleconomisch model. Ook Draghi benoemt het belang van dit Europese model. Publieke voorzieningen en sociale bescherming gaan hand in hand met een goed functionerende markt, die samen de basis vormen voor brede welvaart nu en in de toekomst. Regelgeving speelt daarin een belangrijke ondersteunende rol: het helpt publieke belangen te borgen, excessen te voorkomen en vertrouwen te creëren – maar moet altijd proportioneel zijn. Een te hoge regeldruk remt ondernemers af, belemmert innovatie en vertraagt het herstel van de productiviteitsgroei en het verdienvermogen. Het verdienvermogen is geen doel op zich, maar noodzakelijk om onze publieke voorzieningen in de toekomst te behouden.13
Ik zet mij in voor adequate regelgeving die de regeldruk vermindert en markten beter laat functioneren, met inachtneming van belangrijke beleidsdoelstellingen die met regelgeving worden nagestreefd. Door heldere spelregels te stellen, versterken we concurrentie, transparantie en ons verdienvermogen. Zo zorgt het Europese emissiehandelssysteem (ETS) ervoor dat milieukosten op de Europese markt worden verrekend of helpt het mededingingsbeleid bij het tegengaan van marktmacht en het stimuleren van eerlijke concurrentie en innovatie. En zorgen regels om veilig en gezond te werken ervoor dat werknemers duurzaam inzetbaar zijn. Proportionele regelgeving is in die zin geen rem op de markt, maar een voorwaarde voor een goed werkende en toekomstgerichte economie.
Eén van de redenen die in het ESB-artikel wordt genoemd voor het feit dat Europa beter op deze domeinen scoort is de grotere publieke sector én de regelgeving: deelt u de opvatting dat regelgeving en de publieke sector van belang zijn voor versterking en behoud van brede welvaart? Zo nee, waarom niet?
Zowel de regelgeving als de publieke sector speelt een belangrijke rol bij het versterken en behouden van brede welvaart. De publieke sector levert vele voorzieningen die bijdragen aan bijvoorbeeld gelijke kansen, sociale cohesie en (economische) weerbaarheid. Regelgeving helpt onze samenleving om negatieve externe effecten te beperken, zorgt voor een eerlijk speelveld en bevordert vertrouwen in markten en instituties.
Regelgeving en de publieke sector spelen dus een essentiële rol zijn in onze maatschappij, ook voor het bedrijfsleven. Maar te veel regeldruk en te ingewikkelde regels zijn één van de grootste problemen voor ondernemers. Met respect voor belangrijke beleidsdoelstellingen die met regelgeving worden nagestreefd, moeten regels werkbaar zijn, zonder onnodige regeldruk. Daarnaast moet fragmentatie van regelgeving op de Europese interne markt zoveel mogelijk worden voorkomen.
Hoe neemt u dit mee in uw economisch beleid?
Het Nederlandse verdienvermogen staat onder druk. Omdat onze samenleving vergrijst en relatief veel mensen al werken, hangt de welvaart van volgende generaties voornamelijk af van productiviteitsgroei. De productiviteitsgroei vlakt echter af en de investeringen door bedrijven blijven achter ten opzichte van andere EU-lidstaten. Dit vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Het kabinet ziet economische groei niet als doel op zichzelf, maar als een middel om onze brede welvaart te versterken in het hier en nu en voor toekomstige generaties. Daarbij staat voor het kabinet centraal dat iedereen mee kan doen én meeprofiteert van de welvaart die gezamenlijk wordt opgebouwd.
Het kabinet beoordeelt beleid al, zoals het ESB-artikel adviseert, vanuit een bredewelvaartsperspectief. Dat betekent dat we niet uitsluitend kijken naar de economische of financiële effecten van beleid, maar ook naar de impact op andere bredewelvaartsthema’s zoals gezondheid, milieu en veiligheid. Deze brede benadering helpt om beleidskeuzes toekomstbestendig te maken, met oog voor samenhang en de maatschappelijke waarde die beleid creëert.
De kracht van het Nederlandse model ligt juist in de wisselwerking tussen een sterke publieke sector en een dynamische markt. Daarom streeft het kabinet naar een evenwichtige inzet van publieke investeringen en doeltreffende regelgeving. Hiermee worden de randvoorwaarden gecreëerd waarbinnen de economie goed kan werken, zodat onze brede welvaart toeneemt.
In Nederland blijven de investeringen (investeringsquote CBS) al bijna 30 jaar constant terwijl de winsten (winstquote CBS) stijgen: ziet u deze achterblijvende investeringen als een probleem?
Investeringen van bedrijven zijn belangrijk voor de Nederlandse welvaart, op korte en lange termijn. Daarom zijn achterblijvende investeringen die leiden tot hogere productiviteit inderdaad een probleem. Er zijn meerdere verklaringen voor dit probleem. Bedrijven ervaren bijvoorbeeld allerlei kraptes. Er zijn kraptes op de arbeidsmarkt, op het energienet en in milieu en fysieke ruimte. Ook is de afgelopen jaren de Nederlandse economie diensten-intensiever geworden, wat bijvoorbeeld de investeringen in R&D drukt.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 11, ben ik voornemens om stappen te zetten met het 3% R&D actieplan, het Pact Ondernemingsklimaat en de productiviteitsagenda. Deze zullen maatregelen bevatten die belemmeringen voor investeringen wegnemen.
Volgens Draghi worden deze achterblijvende investeringen veroorzaakt door eveneens achterblijvende publieke investeringen: deelt u deze opvatting van Draghi? Zo nee, waarom niet?
Ik deel op hoofdlijnen de analyse van Draghi dat de EU achterloopt met de meest rendabele investeringen. Dit vergt lastige keuzes om structurele hervormingen door te voeren en randvoorwaarden te versterken. Het is daarbij van belang om publieke investeringen zo in te zetten dat ze private investeringen zo veel mogelijk ook mobiliseren. Tegelijkertijd is het van belang te benadrukken dat publieke investeringen geen doel op zich zijn, maar een middel. Publieke investeringen liggen voor de hand als er sprake is van publieke goederen. Deze investeringen kunnen nodig kunnen zijn voor de financiering van maatschappelijk opgaves op het gebied van bijvoorbeeld onderwijs, innovatie, veiligheid en de groene en digitale transities. Structurele productiviteitsgroei vereist voornamelijk een gezonde combinatie van privaat en publiek kapitaal en groeibevorderende hervormingen. Ook Draghi constateert juist veel belemmeringen voor private investeringen, zoals onderontwikkelde kapitaalmarkten.
Daarom zet het kabinet in op het versterken van de economische randvoorwaarden die nodig zijn om private investeringen te stimuleren. Denk hierbij aan een goed functionerende kapitaalmarkt en het wegnemen van knelpunten zoals netcongestie. Het oplossen van deze belemmeringen kan substantieel privaat kapitaal mobiliseren en daarmee bijdragen aan de noodzakelijke productiviteitsgroei op langere termijn. Deze productiviteitsgroei is immers nodig voor het behoud van onze brede welvaart en ons sociaaleconomisch model, ook in de toekomst. Dit is voor mij één van de belangrijkste lessen uit het Draghi-rapport.
Het bericht 'Uitbreiding stroomnet trekt door TenneT spoor van vernieling bij boeren: je moet instemmen anders kun je worden onteigend' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uw antwoorden op vraag 7 van de vorige set vragen nader specificeren?1 In hoeveel gevallen precies wordt er overeenstemming bereikt met grondeigenaren na minnelijk overleg?
Per project heeft TenneT vaak met tot wel honderd landeigenaren te maken. De afgelopen 5 jaar heeft TenneT met meer dan duizend unieke landeigenaren ruim 3.000 contracten afgesloten. Tussen 2020 en 2024 is een gedoogplicht opgelegd aan circa 40 landeigenaren (in 12 procedures), waarvan een aantal keer aan dezelfde landeigenaren omdat TenneT die in verschillende projecten is tegengekomen. In alle andere gevallen is er minnelijke overeenstemming bereikt.
In hoeveel gevallen is de inzet van een gedoogbeschikking nodig geweest?
Zie het antwoord op vraag 1.
En in hoeveel gevallen is er sprake geweest van mediation en juridische procedures?
Als alternatieve geschilbeslechtingsprocedure is het ook mogelijk om mediation in te zetten voor het bereiken van overeenstemming. Dit is mede afhankelijk van de wens van de betreffende grondeigenaar. In de afgelopen 5 jaar is dit 5 keer gebeurd. In de situaties waarin gekozen is voor een mediator heeft dat slechts 1 keer tot overeenstemming geleid. In de andere gevallen is uiteindelijk alsnog een gedoogplicht opgelegd, omdat de belangen van partijen te ver uit elkaar lagen om via mediation overeenstemming te bereiken.
Voor wat betreft juridische procedures is onder vraag 1 benoemd dat een gedoogplicht aan circa 40 landeigenaren zijn opgelegd. Dit is een vorm van juridische procedure om een opstalrecht te verkrijgen. TenneT zet dit in voor bijvoorbeeld masten en verbindingen. Naast de gedoogplicht heeft TenneT de mogelijkheid om het onteigeningsinstrument in te zetten voor het verkrijgen van eigendom onder hoogspanningsstations. Dit instrument wordt toegepast voor stations en opstijgpunten, omdat in deze gevallen geen ander gebruik van de grond mogelijk is en een gedoogplicht dus geen optie is. Ook bij dit instrument verwacht ik van TenneT dat alle andere opties uitvoerig worden overwogen voordat hiertoe wordt overgegaan. TenneT heeft dit instrument pas 1 keer is ingezet.
Wat kan er verder gedaan worden om juridische procedures te voorkomen?
In mijn gesprekken met TenneT blijf ik als aandeelhouder aandacht vragen voor het zorgvuldig handelen in de grote opgave waar TenneT voor staat. Ik vind het belangrijk dat juridische procedures alleen door TenneT worden ingezet als er echt geen andere oplossing mogelijk is binnen wettelijke kaders en de kaders van doelmatigheid waarbinnen TenneT heeft te opereren. De ACM toetst of de netbeheerders, zoals TenneT, hun uitgaven op de juiste wijze besteden (doelmatigheidstoets).
TenneT geeft aan er veel aan te doen om juridische procedures te voorkomen. Zo heeft het bedrijf zogenaamde cultuurtechnische toezichthouders in dienst. Dit zijn mensen met een agrarische achtergrond die constructief mee denken over oplossingsrichtingen als de belangen tussen TenneT en grondeigenaren in eerste instantie ver uit elkaar lopen. In bijna alle gevallen valt er toch een oplossing te vinden die voor iedereen acceptabel is. Ook evalueert TenneT projecten met betrokken partijen om daaruit te leren.
De betrokkenheid van CSOs bij het Global Gateway programma |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u zich tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkeling van 26 mei jl. ingezet voor een sterke rol voor het maatschappelijk middenveld binnen de Global Gateway, conform de aangenomen motie Ceder?1 Zo ja, hoe werd dit ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkeling op 26 mei jl. vond een eerste gedachtewisseling plaats over de externe dimensie van het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK). Nederland heeft daarbij de nadruk gelegd op het belang van een effectief EU-extern instrumentarium dat recht doet aan zowel de belangen van de EU en haar lidstaten als aan de behoeften van partnerlanden. Hoewel in deze eerste bespreking nog niet specifiek is ingegaan op de rol van maatschappelijke organisaties, blijft het kabinet conform de motie Ceder zich inzetten voor het waarborgen van die rol binnen de Global Gateway-strategie en het nieuwe MFK.
Aangezien de voorstellen voor het nieuwe MFK, inclusief de voorstellen voor het extern instrumentarium, pas in de zomer worden verwacht, kan de Nederlandse inzet op het daadwerkelijk waarborgen van de rol van maatschappelijke organisaties pas gestalte krijgen zodra deze voorstellen beschikbaar zijn. In de kabinetsappreciatie daarvan zal ook worden ingegaan op dit aspect, conform de motie Ceder.
Welke maatschappelijke organisaties zijn op dit moment aangesloten bij het Global Gateway Civil Society and Local Authorities Advisory Platform (CSO/LA Platform)? Zitten hier ook organisaties uit het mondiale zuiden bij? Op welk moment en op basis van welke criteria zijn zij geselecteerd? Zijn er plannen om het CSO/LA Platform in de toekomst uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in totaal 57 organisaties aangesloten bij het Global Gateway Civil Society and Local Authorities Advisory Platform(CSO/LA Platform), waaronder organisaties uit het mondiale zuiden.2 Het CSO/LA Platform is een werkgroep van het reeds bestaande EU Policy Forum on Development(PFD). Van de in totaal 57 leden zijn er 42 niet-gouvernementele organisaties (NGO’s), vier sociale partners, professionele- en bedrijfsorganisaties en elf vertegenwoordigingen van lokale overheden. De leden van het platform zijn geselecteerd op basis van een oproep door de Europese Commissie tot het indienen van belangstelling tot lidmaatschap. Deze procedure liep van 18 september tot en met 11 oktober 2023. Selectiecriteria zijn vastgelegd door de PFD in de oproep voor indicatie van interesse van deelname aan het CSO/LA Platform. Organisaties worden geselecteerd op basis van de volgende voorwaarden: organisaties moeten een netwerk vertegenwoordigen in één of meer regio’s of op wereldniveau en minstens vijf jaar ervaring hebben op het gebied van internationale samenwerking en ontwikkeling, beschikken over adequate capaciteit om een breed lidmaatschap van leden te bereiken in een groot aantal landen of regio’s, bewezen en relevante competenties en ervaringen hebben op Europees- en/of internationaal niveau op hun respectievelijk terrein en ervaring in het werken in EU beleidsimplementatie, en er zorg voor dragen dat de voorgedragen vertegenwoordiger van de organisatie adequate competenties, senioriteit en ervaring heeft.3
De Commissie heeft bevestigd dat er op het moment geen concrete plannen zijn om het formele lidmaatschap van het CSO/LA Platform uit te breiden. Uitbreiding in de toekomst wordt echter niet uitgesloten. Momenteel heeft het Platform de mogelijkheid om niet-leden uit te nodigen voor specifieke themabijeenkomsten of -vergaderingen waar dit relevant geacht wordt.4
Zijn de maatschappelijke organisaties die momenteel aangesloten zijn bij het CSO/LA Platform tevreden over hun rol en invloed binnen Global Gateway? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de Global Gateway-strategie is nog volop in ontwikkeling. Dit geldt ook voor de rol en invloed van maatschappelijke organisaties in het CSO/LA Platform. Via het platform worden de maatschappelijke organisaties in staat gesteld feedback te geven over de implementatie van Global Gateway-investeringen en bij te dragen aan een effectieve uitvoering. Het is niet aan het kabinet om uitspraken te doen of de maatschappelijke organisaties tevreden zijn over hun rol hierin. We zullen erop aandringen dat hiernaar gevraagd wordt bij de voorziene zelfevaluatie van het platform.
Welke rol heeft het CSO/LA Platform bij de selectie van Global Gateway projecten? Kunnen zij input leveren op de uitvoering of het ontwerp van projecten? Zo ja, op wat voor manier? Zo nee, waarom niet?
De bedoeling is het CSO/LA Platform en het maatschappelijk middenveld inspraak te geven op lokaal niveau bij het ontwerp en de implementatie van Global Gateway-projecten door middel van publieke consultaties en -raadplegingen. Daarnaast wordt voorzien dat het Platform door bijeenkomsten in Brussel met de Europese Commissie de dialoog aangaat over de status, voortgang en uitvoering van Global Gateway-projecten.5
Hoe verhoudt het CSO/LA Platform zich tot de Business Advisory Group on Global Gateways? Zijn er documenten waar de Business Advisory Group wel toegang tot heeft, maar het CSO/LA Platform niet? Zo ja, waarom en om wat van soort documenten gaat het?
De rol van CSO/LA Platform is complementair aan die van de Business Advisory Group(BAG). Het doel van de BAG is te zorgen voor betrokkenheid van de private sector in de uitvoering van de Global Gateway-strategie en input en kennis te delen om het effect en de doeltreffendheid van investeringen te maximaliseren. Het CSO/LA Platform draagt er aan bij dat de kennis van deze organisaties wordt gebruikt om te zorgen dat deze investeringen op een inclusieve en waarden-gedreven manier worden uitgevoerd. Het Platform kan op eigen initiatief engageren met de BAG en dialogen en uitwisselingen organiseren.6 Het CSO/LA Platform heeft toegang tot dezelfde informatie die de Commissie deelt met de BAG.
Welke instrumenten heeft het CSO/LA Platform als zij misstanden signaleren bij een Global Gateway project? Is het mogelijk voor het CSO/LA Platform om verantwoording te vragen? Zo nee, waarom niet?
Het CSO/LA Platform heeft verschillende kanalen tot zijn beschikking om feedback te geven over Global Gateway-projecten. Het regelement van het CSO/LA Platform voorziet in de mogelijkheid voor halfjaarlijkse plenaire vergaderingen.
Naast de halfjaarlijkse plenaire vergaderingen is het de bedoeling dat er vergaderingen plaatsvinden tussen de stuurgroep van het Platform, bestaande uit een kleinere groep van vijftien leden, en de Europese Commissie op kwartaal basis. De stuurgroep kan ook besluiten tot het organiseren van ad-hoc vergaderingen met alle leden waar het dit nodig acht. Deze bijeenkomsten biedt het Platform de mogelijkheid om feedback over de uitvoering van Global Gateway-projecten richting de Commissie te delen. Qua verantwoording committeren de Europese Commissie en andere institutionele actoren die betrokken zijn bij de uitvoering van Global Gateway-projecten zich eraan om regelmatig feedback te delen over hoe aanbevelingen van het Platform opgenomen zijn in de besluitvorming van de uitvoering van Global Gateway-projecten.7
Kunt u bevestigen dat alle leden van het CSO/LA Platform zijn uitgenodigd voor de bijeenkomst van het Global Gateway Forum in oktober 2025? Op welke manier kunnen zij hun observaties delen tijdens vergaderingen op dit evenement? Kunt u vertellen wat er met de signalen vanuit het CSO/LA Platform wordt gedaan?
Het Global Gateway Forumvindt plaats in Brussel op 9 en 10 oktober 2025 en wordt georganiseerd door de Europese Commissie. Nadere informatie, waaronder deelname uit het maatschappelijk middenveld en precieze opzet van het evenement, is nu nog niet bekend.8
Kunnen andere organisaties uit het maatschappelijk middenveld deelnemen aan het Global Gateway Forum? Zo ja, welke voorwaarden zijn aan hun deelname verbonden en hoe ziet hun mogelijke rol in de conferentie er dan uit? Zo nee, meent u dat de conferentie inclusief is en voldoende ruimte geeft aan stemmen uit het maatschappelijk middenveld uit Europa en de landen waar de Global Gateway projecten geïmplementeerd worden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u voornemens om ervoor te pleiten dat de conferentie inclusiever wordt door deelname van een diverse vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties te verzekeren?
Nadere informatie over precieze deelname aan het Global Gateway Forum, waaronder de rol die voorzien is voor het maatschappelijk middenveld, is nu nog niet bekend. Op dit moment is alleen bekend dat de Commissie van plan is een brede samenstelling van organisaties uit het maatschappelijk middenveld, de private sector, financiële instellingen en ministeriële vertegenwoordiging van EU lidstaten en derde partnerlanden samen te brengen.9 Het kabinet beoogt het maatschappelijk middenveld en de private sector goed te betrekken bij de ontwikkeling van Global Gateway om van de uitvoering van de strategie een succes te maken. Hierop zullen we in de voorbereiding op inzetten.
Bent u zich ervan bewust dat het CSO/LA Platform, als het enige formele platform voor uitwisseling tussen de Europese Commissie en maatschappelijke organisaties in de context van Global Gateway, tot nu toe slechts één keer per jaar bijeen is gekomen? Bent u het ermee eens dat signalen sneller binnen zouden komen als er meer bijeenkomsten zouden zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich ervan bewust dat het CSO/LA Platform in 2024 één keer op plenair niveau bijeen is gekomen. Dit is overigens niet het geval voor de stuurgroep van het Platform, die geregeld bijeenkomsten houdt met de Europese Commissie. De bijeenkomsten van de stuurgroep biedt het Platform frequenter de mogelijkheid om signalen af te geven aan de Commissie. De implementatie van de Global Gateway-strategie is nog volop in ontwikkeling. Het kabinet vindt het belangrijk dat de private sector en het maatschappelijk middenveld bij de ontwikkeling en implementatie van de Global Gateway-strategie goed wordt betrokken.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat het maatschappelijk middenveld op zinvolle wijze wordt geraadpleegd en betrokken in het kader van Global Gateway, zeker gelet op het feit dat vlaggenschipprojecten grote positieve of negatieve gevolgen kunnen hebben voor lokale gemeenschappen in partnerlanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u zich hiervoor inzetten?
Het kabinet vindt de rol van het maatschappelijk middenveld belangrijk voor het monitoren van de lokale impact en het controleren van de naleving van standaarden op het gebied van mensenrechten en duurzaamheid bij de uitvoering van Global Gateway-projecten in partnerlanden. Het kabinet zet in op het goed betrekken van het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van Global Gateway-projecten waar Nederland aan bijdraagt. Dit kan plaatsvinden bij de algemene plenaire vergaderingen, maar ook door consultaties en uitwisselingen rondom specifieke projecten.
Burgers die de grens menen te moeten bewaken |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Burgers doen zelf «grenscontroles» bij Ter Apel, politie ziet niets strafbaars»1 en «Opnieuw «grenscontrole» door groep burgers, dit keer bij Sellingen»?2
Ja.
Kunt u in een feitenrelaas weergeven waaruit (tot op het moment van beantwoording van deze vragen) de genoemde «grenscontroles» bestonden? Waaruit bestonden de handelingen van de zelfbenoemde grenscontroleurs? Op welke wijze hebben zij automobilisten benaderd, laten stoppen, vragen gesteld of op andere wijze getracht hen te controleren? Hoe veel zelfbenoemde grenscontroleurs waren daarbij betrokken en hoe vaak hebben deze grenscontroles plaatsgevonden? Wat waren de locaties van de controles? Wat heeft de politie ondernomen?
De politie heeft mij het onderstaande feitenrelaas gegeven:
Deelt u de mening dat zelfs als automobilisten vrijwillig toestaan dat hun auto gecontroleerd werd, dat een dergelijke controles intimiderend kunnen werken en sowieso ongewenst zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er sprake is van strafbare feiten. Dat is niet aan mij om te beoordelen.
Deelt u de mening dat controles van deze controles de vrijheid van burgers onrechtmatig beperken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de woordvoerder van de gemeente Westerwolde dat het «verboden [is] voor burgers om auto's aan te houden op de manier waarop de politie dat doet», en dat «dergelijke acties voor enorm gevaarlijke situaties op en langs de weg [zorgen].»? Zo ja, waarom en was er sprake van enige strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat bedoelde u met uw uitspraak over de groep burgers die bij Ter Apel voor grenswacht speelden: «Laat de politie en marechaussee hun werk doen en hou je aan de wet.»? Op welke wijze hielden deze burgers zich niet aan de wet?
Wat ik bedoelde met mijn uitspraken is dat het uitvoeren van grenscontroles is voorbehouden aan autoriteiten die wettelijke bevoegd zijn, zoals de Koninklijke Marechaussee, en aan strenge regels gebonden. In dit land is geen ruimte voor eigenrichting.
Wat bedoelde u met uit uitspraak «neem het recht niet in eigen hand»? Op welke wijze werd het recht in eigen hand genomen en waarom acht u dit ongewenst?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u met uw Duitse ambtsgenoot overlegd hoe tegen deze «grenscontroles» opgetreden moet worden? Zo ja, waar heeft dat overleg toe geleid? Zo nee, wilt dan alsnog met uw Duitse ambtsgenoot gaan overleggen en de Kamer over de uitkomst daarvan informeren?
De politie staat in nauw contact met de Koninklijke Marechaussee en de Duitse politie om de situatie aan de grens goed te blijven volgen en waar nodig op te treden. Ook de Koninklijke Marechaussee onderhoudt reguliere contacten met de Duitse grensautoriteiten waar het om binnengrenscontroles gaat.
Het bericht ‘Fondsen mogen operationele buffer toch aanvullen vanuit solidariteitsreserve’ |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fondsen mogen operationele buffer toch aanvullen vanuit solidariteitsreserve»?1
Kunt u bevestigen dat in de Wet toekomst pensioenen expliciet staat dat de solidariteitsreserve niet mag worden gebruikt voor deling van operationele kosten?
Klopt het dat pensioenfonds APG is ingevaren terwijl in hun transitie- en implementatieplan staat dat ze de solidariteitsreserve willen kunnen inzetten om operationele tekorten aan te vullen? Zo ja, kunt u dan bevestigen dat dit in strijd is met de huidige Wet toekomst pensioenen?
Wat zijn de beweegredenen om het wettelijk mogelijk te maken dat de operationele buffer mag worden aangevuld vanuit de solidariteitsreserve, ondanks dat dit uitgebreid is besproken tijdens de wetsbehandeling van de Wet toekomst pensioenen?
Kunt u bevestigen dat een aantal pensioenuitvoerders een niet-toegestane rekenmethode bij het toedelen van overrendement gebruikt?2
Wat zegt het volgens u over de betrouwbaarheid van de pensioenwet- en regelgeving dat fondsen gewoon mogen invaren als het niet mogelijk blijkt te zijn om de rekenmethode voor het invaren aan te passen terwijl dit volgens De Nederlandsche Bank een overtreding van de geldende wet- en regelgeving is?
Herkent u een patroon in de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel waarin weeffouten in de wetgeving steeds vaker naar voren komen? Zo niet, waarom niet?
Deelt u de mening dat pensioenwet- en regelgeving betrouwbaar moet zijn én moet aansluiten op de werkelijkheid in de praktijk? Zo niet, waarom niet?
Hoe wenselijk acht u het dat er invaarbesluiten worden gegeven door DNB aan pensioenfondsen die feitelijk gezien niet aan de wet voldoen?
Jongeren werkzaam in de bollenteelt |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA), Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Klopt het dat jongeren van 13 tot 18 jaar werkzaam mogen zijn in de bollenteelt, bijvoorbeeld bij het wassen, sorteren of verpakken van bloembollen?
Dit is beperkt toegestaan, en er gelden strikte, goed gedefinieerde voorwaarden waaronder zij wel werkzaamheden mogen verrichten met producten zoals bloembollen die eerder behandeld zijn met gewasbeschermingsmiddelen.
Hierbij geldt dat er op basis van het Arbobesluit geen sprake mag zijn van stoffen met een CMR-classificatie (carcinogeen, mutageen of reprotoxisch). Zelfs indirect contact (zoals bij het pellen van bloembollen) is verboden als de CMR-stof nog aanwezig is. Bij middelen zonder CRM-classificatie moet de werkgever de blootstelling zoveel mogelijk of tot een minimum beperken. Dit betekent dat jongeren pas mogen beginnen met pellen als de restconcentratie laag genoeg is en veiligheid gegarandeerd kan worden.
De werkgever is verantwoordelijk voor het raadplegen van het etiket en het veiligheidsinformatieblad van het gebruikte middel, het bepalen van een minimale wachttijd voor het pellen, en het vastleggen hiervan in de werkprocedure. Tijdens het pellen moeten bovendien toezicht, duidelijke instructies en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig zijn.
In het algemeen gelden voor 13-, 14-, 15-jarigen nog strengere voorwaarden dan 16- en 17-jarigen. Zo mogen 13–15-jarigen überhaupt geen werkzaamheden verrichten waarbij persoonlijke beschermingsmiddelen noodzakelijk zijn.
De verantwoordelijkheid voor de analyse van bovenstaande ligt bij de werkgever en dient opgenomen te worden in de wettelijk verplichte Risico Evaluatie en Inventarisatie (RI&E).
Kunt u bevestigen dat het wettelijk is toegestaan dat jongeren onder de 18 werkzaamheden verrichten in de agrarische sector, mits zij niet direct in aanraking komen met gevaarlijke stoffen?
Jongeren onder de 18 jaar mogen niet werken met giftige stoffen, waaronder gewasbeschermingsmiddelen (Arbobesluit, artikel 4.105). Het direct toepassen van gewasbeschermingsmiddelen is verboden voor jongeren. Werkzaamheden door jongeren zijn alleen toegestaan als er sprake is van zeer lage geaccepteerde concentraties gewasbeschermingsmiddelen. Bij bepaalde categorieën gewasbeschermingsmiddelen zoals middelen waar kankerverwekkende stoffen in zitten is het helemaal niet toegestaan dat jongeren daarmee in aanraking komen.
Voor alle werkgevers met jeugdige werknemers gelden in het algemeen, dus ook buiten de agrarische sector, extra verplichtingen bovenop de normale arboregels. Het gaat dan bijvoorbeeld om een verplichting tot deskundig toezicht en aanvullende eisen aan de voorlichting en onderricht aan jongeren.
Hoeveel jongeren onder de 18 zijn werkzaam in de bollenteelt? Heeft u hier landelijke of regionale cijfers van? Klopt het dat veel jongeren ook deze zomer weer vakantiewerk doen in de bollenteelt?
Het RIVM geeft aan dat volgens CBS-data in het jaar 2023 meer dan 2000 jongeren (onder de 18 jaar) in de bloembollenteelt werkten. Dit kwam in alle maanden van het jaar voor, maar voor het grootste deel was dat in juli en augustus. Veruit de meesten stonden hiervoor geregistreerd als oproepkracht. Het is op basis van de CBS-data niet bekend wat voor werk ze precies deden en ook niet in welke regio’s ze werkten.
Verder is de registratie per maand, dat wil zeggen of de jongeren in een bepaalde maand geregistreerd waren als werkzaam in deze branche. Hoe lang en hoeveel uren ze binnen die maand daar dan werkten, is niet bekend.
Wordt er bij inspecties aspecifiek gekeken naar de aanwezigheid van jongeren op werkplekken in de bollenteelt en de aard van hun werkzaamheden?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor het bieden van gezonde en veilige werkomstandigheden voor de werknemers. De Arbeidsinspectie houdt risicogericht toezicht en spreekt werkgevers aan op hun verantwoordelijkheid om doeltreffende maatregelen te nemen. Bij een inspectie kijkt ze naar de werkomstandigheden van alle werknemers op een werkplek, zo ook jongeren. Als in een bedrijf jongeren werkzaam zijn, moet de werkgever in de voorgeschreven risico-inventarisatie en -evaluatie in het bijzonder aandacht besteden aan de specifieke gevaren die bijvoorbeeld door hun leeftijd en gebrek aan werkervaring kunnen ontstaan. Als sprake is van dergelijke specifieke gevaren, dient de werkgever te zorgen voor deskundig toezicht op de werkzaamheden van jongeren zodat die gevaren worden voorkomen. De Arbeidsinspectie controleert de aanwezigheid van een RI&E tijdens haar inspecties en handhaaft waar nodig.
Kunt u aangeven onder welke omstandigheden jongeren worden blootgesteld aan gewasbeschermingsmiddelen, ook als zij er niet direct mee werken, bijvoorbeeld via contact met behandelde bollen of residuen in de lucht?
Jongeren mogen niet werkzaam zijn tijdens spuiten met middelen. Herbetreding van het gewas door jongeren mag pas nadat de spuitvloeistof opgedroogd is; in de praktijk is dat op zijn vroegst de volgende dag. Blootstelling aan restanten op gewassen zijn nog steeds mogelijk via huidcontact, maar vanwege de tijd tot herbetreding is dat minimaal.
De route van huidcontact met behandeld gewas en de werkzaamheden met behandelde bloembollen worden in de beoordeling van de werker meegenomen in de risicobeoordeling van het Ctgb, waarin ook rekening wordt gehouden met kwetsbare groepen, zoals jongeren. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Zijn er onderzoeken bekend over de gezondheidsrisico’s voor werknemers – en specifiek jongeren – in de bollenteelt waar (veel) gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt?
Specifieke onderzoeken over de gezondheidsrisico’s voor werknemers – en specifiek jongeren – in de bollenteelt zijn op dit moment niet bekend. Wel doet het RIVM op dit moment een verkenning binnen het OBO-2 onderzoek om te kijken hoe gezondheidsrisico’s voor werknemers in de agrarische sector kunnen worden onderzocht. Hierbij zijn ook verschillende branches en verschillende leeftijdsgroepen aan de orde zoals jongeren in de bollenteelt.
Het Ctgb beoordeelt voorafgaand aan de toelating de risico’s voor de gezondheid van het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel. Onderdeel van die beoordeling is de blootstelling van werknemers aan residuen op het gewas (bij gewasbehandeling) of op de bloembol (bij bloemdompeling). Bij de beoordeling of die blootstelling tot schadelijke effecten leidt, houdt het Ctgb ook rekening met kwetsbare groepen, zoals jongeren.
Kunt u toelichten waarom jongeren wel mogen werken met bloembollen, ook als deze behandeld zijn met gewasbeschermingsmiddelen, terwijl ze volgens de wet niet met giftiger gevaarlijke stoffen mogen werken?
Het klopt dat jongeren onder de 18 jaar niet mogen werken met giftige stoffen, waaronder gewasbeschermingsmiddelen (Arbobesluit, artikel 4.105). Het direct toepassen van gewasbeschermingsmiddelen is verboden voor jongeren. Er gelden echter goed gedefinieerde voorwaarden waaronder zij wel werkzaamheden mogen verrichten met producten zoals bloembollen die eerder behandeld zijn met gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij geldt dat er geen sprake mag zijn van stoffen met een CMR-classificatie (carcinogeen, mutageen of reprotoxisch). Zelfs indirect contact (zoals bij het pellen van bloembollen) is verboden als de CMR-stof nog aanwezig is. Bij middelen zonder CRM-classificatie moet de werkgever de blootstelling zoveel mogelijk of tot een minimum beperken. Dit betekent dat jongeren pas mogen beginnen met pellen als de restconcentratie laag genoeg is.
Vindt u het aannemelijk dat jongeren die bollen wassen of sorteren toch indirect blootgesteld kunnen worden aan restanten van gewasbeschermingsmiddelen?
Het RIVM geeft aan dat het aannemelijk is dat werkenden worden blootgesteld aan restanten van gewasbeschermingsmiddelen tijdens activiteiten zoals het wassen, inclusief boldompeling («boldesinfectie»), sorteren en uitplanten van bloembollen. Door het Ctgb wordt daarom bij de toelating van een gewasbeschermingsmiddel een risicobeoordeling uitgevoerd voor de «werker».
In sommige gevallen is het dragen van handschoenen voorgeschreven op basis van de risicobeoordeling. Bijvoorbeeld in het geval van middelen gebruikt voor boldompeling. Dit wordt vermeld in het wettelijk gebruiksvoorschrift van het betreffende middel. Jongeren van 13, 14, 15 jaar mogen geen werkzaamheden uitvoeren waarbij persoonlijke beschermingsmaatregelen noodzakelijk zijn. Zij mogen deze werkzaamheden onder dergelijke omstandigheden dan ook niet verrichten.
Is er sprake van een grijs gebied in de regelgeving waarin jongeren niet met giftige stoffen mogen werken, maar wél met producten die eerder met deze stoffen behandeld zijn?
Er is geen sprake van grijs gebied, maar van toestemming onder diverse strenge voorwaarden (zie ook het antwoord op vraag 1 en 7).
Het klopt dat jongeren onder de 18 jaar niet mogen werken met giftige stoffen, waaronder gewasbeschermingsmiddelen (Arbobesluit, artikel 4.105). Er gelden echter goed gedefinieerde voorwaarden waaronder zij wel werkzaamheden mogen verrichten met producten zoals bloembollen die eerder behandeld zijn met gewasbeschermingsmiddelen.
Hierbij geldt dat er geen sprake mag zijn van stoffen met een CMR-classificatie (carcinogeen, mutageen of reprotoxisch). Zelfs indirect contact (zoals bij het pellen van bloembollen) is verboden als de CMR-stof nog aanwezig is. Bij middelen zonder CMR-classificatie moet de werkgever de blootstelling zoveel mogelijk of tot een minimum beperken. Dit betekent dat jongeren pas mogen beginnen met pellen als de restconcentratie laag genoeg is. De werkgever is verantwoordelijk voor het raadplegen van het etiket en het veiligheidsinformatieblad van het gebruikte middel, het bepalen van een minimale wachttijd voor het pellen, en het vastleggen hiervan in de werkprocedure. Tijdens het pellen moeten bovendien toezicht, duidelijke instructies en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig zijn.
Worden bedrijven in de bollenteelt verplicht om voorafgaand aan het werk jongeren te informeren over mogelijke risico’s, en zo ja, hoe wordt dit geborgd?
Ja, bedrijven zijn hiertoe verplicht. De werkgever is primair verantwoordelijk voor het bieden van gezonde en veilige werkomstandigheden voor alle werknemers. Als in een bedrijf jongeren werkzaam zijn, moet de werkgever in de voorgeschreven risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) in het bijzonder aandacht besteden aan de specifieke risico’s die bijv. door hun leeftijd en gebrek aan werkervaring kunnen ontstaan. Als sprake is van dergelijke specifieke risico’s, dient de werkgever doeltreffende maatregelen te treffen en onder meer te zorgen voor deskundig toezicht op de werkzaamheden van jongeren zodat die risico’s worden beheerst.
Ten aanzien van jongeren gelden aanvullende eisen m.b.t. voorlichting en onderricht over de risico’s die aan bepaalde werkzaamheden zijn verbonden en de maatregelen om die risico’s te voorkomen en beperken (Arbowet art. 8.5). De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt hier toezicht op.
In hoeverre wordt bij het opstellen van arbeidstijden en werkomstandigheden voor jongeren in de bollenteelt rekening gehouden met cumulatieve blootstelling aan chemische middelen?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om de risico’s van het gebruik van chemische stoffen te inventariseren en waar nodig beschermende maatregelen te nemen. Dat is zeker van belang bij combinaties van middelen die in de praktijk worden gebruikt, omdat de werkgever de enige is die daarover informatie heeft. Bij toegelaten gewasbeschermingsmiddelen zijn de risico’s van cumulatieve blootstelling beoordeeld voor zover het bekende combinaties betreft (meerdere werkzame stoffen in een middel of een voorgeschreven tankmix). Voor alle andere mogelijke combinaties die in de praktijk worden gebruikt, is nog geen methodiek beschikbaar om dit te kunnen beoordelen als onderdeel van de toelating. Voor een aantal veelvoorkomende mengsels van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegmiddelen is brancheorganisatie Stigas bezig met het beoordelen van de risico’s van de blootstelling aan deze mengsels voor toepassers en gewaswerkers.
Verder heeft het RIVM in samenwerking met Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) het Monte Carlo Risk Assessment (MCRA)-model ontwikkeld, waarmee cumulatieve gezondheidsrisco’s (o.a. op zenuwstelsel en schildklier) van blootstelling aan residuen van meerdere stoffen op voedingsmiddelen kunnen worden berekend. Dit model wordt verder uitgebreid met andere blootstellingsroutes, waaronder die voor agrariërs en omwonenden, en andere orgaanstelsels.
Nederland stimuleert via agendering en expertise Europese samenwerking voor het verder ontwikkelen van cumulatieve risicobeoordelingen.
Wat is de rol van de Arbeidsinspectie bij het controleren van jongerenwerk in sectoren met (mogelijk) giftige residuen, zoals de bloembollenteelt?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor het bieden van gezonde en veilige werkomstandigheden voor de werknemers. De Arbeidsinspectie houdt risicogericht toezicht en spreekt werkgevers aan op hun verantwoordelijkheid om doeltreffende maatregelen te nemen. De Arbeidsinspectie handhaaft waar nodig.
Bent u bereid te onderzoeken of de huidige regelgeving rondom vakantiewerk en jongerenarbeid voldoende bescherming biedt tegen blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen in de praktijk?
Het RIVM voert op dit moment het OBO-2 onderzoek (Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden) uit op verzoek van de ministeries van LVVN, SZW en VWS. Het Ministerie van SZW is hierbij specifiek betrokken bij een verkenning om te kijken hoe gezondheidsrisico’s voor werknemers in de agrarische sector kunnen worden onderzocht. Hierbij zijn ook verschillende branches en verschillende leeftijdsgroepen aan de orde, inclusief jongeren in de bollenteelt.
Bent u het ermee eens dat jongeren extra beschermd dienen te worden tegen gezondheidsrisico’s in het algemeen en van chemische stoffen in het bijzonder en dat zij hier op hun werkplek niet mee te maken mogen krijgen?
Ja, ik ben het er mee eens dat jongeren extra beschermd dienen te worden tegen gezondheidsrisico’s. Het bieden van deze extra bescherming is ook verplicht op basis van de Arbowet. De waarborgen in de regelgeving zijn erop gericht dat jongeren helemaal niet te maken krijgen met CMR stoffen en bij middelen zonder CMR-classificatie moet de werkgever de blootstelling zoveel mogelijk of tot een minimum beperken. Ik verwijs graag naar hetgeen ik hierover geantwoord heb op vragen 1,2, 9 en 10.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin jongeren wettelijk niet met giftige stoffen mogen werken, maar wél met producten die zulke stoffen bevatten of bevatten hebben – en vindt u dat dit aanleiding is voor nadere regelgeving of verduidelijking?
Het werken door jongeren met producten die deze stoffen bevatten of bevat hebben zoals bloembollen is aan strenge eisen gebonden. Deze eisen zijn samengevat gericht op geen blootstelling of blootstelling aan zeer verdunde concentraties van deze stoffen, zie ook het antwoord op vraag 14.
SZW is in gesprek met de sector (LTO, Stigas) en vakbonden over de praktijk rond jongeren en gewasbeschermingsmiddelen. Gemeenschappelijk beeld is dat het beleid veilig, zo eenvoudig mogelijk en uitvoerbaar moet zijn. Samen met deze partijen bekijk ik of het nodig is om via communicatie de regels te verduidelijken voor degenen die er in de praktijk mee moeten werken.
Bent u bereid deze vragen, ook gezien de vragen ten aanzien van vakantiewerk, nog voor het zomerreces te beantwoorden?
De beantwoording van de vragen is zo spoedig mogelijk gedaan. Wegens de complexe materie en afstemming met LVVN, Ctgb, NLA, RIVM en de sector is het niet gelukt de vragen voor het zomerreces te beantwoorden, hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd.
Subsidies voor het slavernijverleden |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
|
Bent u op de hoogte van het bijgevoegde overzicht «subsidieregelingen Herdenkingsjaar Slavernijverleden»?1
Ja.
Het project «Joss Umuganwa» had tot doel om de Rwanda Dancers Group, bestaande uit twaalf personen, naar Nederland te halen om hier de dans ter ere van de Rwandese Koning Rwabugiri uit te voeren; kunt u duiden of en welk verband deze besteding houdt met het Nederlandse slavernijverleden?
Het project «Joss Umuganwa» is gesubsidieerd binnen de regeling Herdenkingsjaar Slavernijverleden vanwege de manier waarop het bijdraagt aan het vergroten van kennis en bewustzijn over historische vormen van slavernij en de internationale doorwerking daarvan.
De dans eert de Rwandese Koning Rwabugiri, die in de regionale geschiedschrijving bekendstaat om zijn verzet tegen interne slavernijpraktijken in het oosten van Afrika. De beoordelingscommissie van het Mondriaan Fonds oordeelde dat het project waardevol was vanwege de wijze waarop het een transnationaal perspectief op slavernijgeschiedenis biedt, met inhoudelijke verbindingen tussen Rwanda, Suriname en Curaçao.
Daarmee sluit het aan bij de doelstelling van de regeling om ruimte te geven aan initiatieven die slavernijgeschiedenis vanuit verschillende culturele contexten zichtbaar maken.
Vanuit het Ministerie van Financiën is eerder gewezen op het risico dat voor subsidieaanvragen vanuit stichtingen lastig na te gaan is of het geld doelmatig wordt besteed; hoe is de subsidieverstrekking voor deze 189 projecten uit het herdenkingsjaar gecontroleerd?2
Tijdens het Herdenkingsjaar Slavernijverleden kon er subsidie voor projecten worden aangevraagd bij het Mondriaan Fonds (MF) en het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP). Beide subsidieregelingen zijn door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgesteld via de reguliere systematiek aan de hand van de financiële- en inhoudelijke verantwoordingen van beide fondsen zoals opgenomen in hun jaarverslagen 2023 (MF) en 2024 (FCP), conform het Uniform Subsidiekader. Er zijn door het MF en FCP voorwaarden gesteld voor het ontvangen van subsidie, ook conform het Uniform Subsidiekader. Voor het definitief vaststellen van de subsidie hebben beide fondsen gecontroleerd of aan die voorwaarden werd voldaan.
Kunt een complete lijst van subsidiebestedingen aanleveren, naar voorbeeld van het overzicht «subsidieregelingen Herdenkingsjaar Slavernijverleden», voor alle gehonoreerde aanvragen tot 1 januari 2025 in zowel Europees Nederland als het Caribische deel van het Koninkrijk?
De bestedingen van de subsidiegelden zijn volledig verantwoord via de openbare jaarverslagen van het Mondriaan Fonds en het Fonds voor Cultuurparticipatie. Voor de regeling van het Mondriaan Fonds vindt u meer informatie op pagina’s 31 en 32 van het jaarverslag 2023. Met betrekking tot het Fonds voor Cultuurparticipatie vindt u meer informatie op pagina’s 18 en 21 (inhoud en aantal toekenningen), 56 (vordering subsidie), 60 (baten), 65 en 66 (lasten) van het jaarverslag 2024.
Zijn er op voorhand signalen bekend die al wijzen op onderuitputting vanuit de originele toespitsing van het slavernijverledenfonds van 200 miljoen euro?
Er zijn op dit moment geen signalen van onderuitputting van het slavernijverledenfonds van 200 miljoen euro. De uitvoering is in lijn met de planning, waarbij zorgvuldigheid en samenwerking met de betrokken gemeenschappen voorop staat. De volledige 200 miljoen wordt binnen de begrotingssystematiek en de bestaande kaders uitgegeven.
Deelt u de mening dat in het geval van onderuitputting van het Slavernijverledenfonds in zowel Europees Nederland als het Caribische deel van het Koninkrijk of Suriname het prudent is dit bedrag terug te laten vloeien naar de staatskas?
Het uitgangspunt is dat de beschikbare middelen binnen het Slavernijverledenfonds worden ingezet conform de doelen waarvoor het fonds is ingesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de specifieke context en het tempo in Europees Nederland, het Caribische deel van het Koninkrijk en Suriname. Indien sprake zou zijn van onderuitputting binnen een begrotingsjaar, zullen deze middelen herverdeeld zodat deze alsnog aangewend worden conform de doelen waarvoor het fonds is ingesteld.
Reizen naar de VS als trans- of non-binair persoon |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aflevering «Aperol drinken of je verzetten tegen het grootkapitaal?» van Radio BOOS?1
Ja.
Hoe reflecteert u op het feit dat Transgender Netwerk Nederlandse transpersonen afraadt om naar de Verenigde Staten (VS) te reizen?
In het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de Verenigde Staten (VS) staat onder andere informatie en advies over reizen naar de VS als lhbtiq+ persoon. Op 25 maart jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het reisadvies aangepast om Nederlanders onder andere te informeren over het feit dat wetten en gebruiken in de VS tegenover lhbtiq+ personen kunnen afwijken van die in Nederland. Dan gaat het bijvoorbeeld om het besluit van de Amerikaanse overheid om alleen een M of V (male of female) als geslachtsvermelding te accepteren bij visum- of Electronic System for Travel Authorization (ESTA)-aanvragen. Zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van het lid Dassen (Volt)2 en van Kamervragen van het lid Piri (GL-PvdA)3 van 7 april jl., vind ik dat spijtig en een stap achteruit.
Herkent u de zorgen van Nederlandse trans- en non-binaire personen die voor het aantreden van president Trump een reis naar de VS hebben geboekt en momenteel in grote onzekerheid leven of zij wel deze reis nog veilig kunnen maken?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is op de hoogte van de algemene zorgen die leven onder Nederlandse lhbtiq+ personen over reizen naar de VS. Het ministerie is tot op heden niet bekend met gevallen van Nederlandse lhbtiq+ personen die in de problemen zijn gekomen bij het reizen naar of in de VS in 2025.
Het ministerie speelt geen rol in het omboeken of annuleren van reizen. Daarvoor kunnen Nederlanders contact opnemen met hun reisorganisatie of reisverzekeringsmaatschappij.
Geldt er momenteel een protocol voor trans- of non-binaire personen die hun reis naar de VS graag zouden willen omboeken of annuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om welk protocol gaat dit?
Zie antwoord vraag 3.
Geldt er momenteel een protocol voor trans- of non-binaire personen die naar de VS reizen, maar onverhoopt toch tegen problemen aanlopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke concrete wijze worden zij geholpen?
Nederlanders die bij het reizen naar of in de VS in de problemen komen, kunnen rekenen op consulaire bijstand. De vorm van consulaire bijstand hangt af van de specifieke omstandigheden.
Klopt het dat er momenteel voor de VS een groen reisadvies geldt waarbij geen bijzondere veiligheidsrisico’s worden aangemerkt? Hoe rijmt dit met de veiligheidsrisico’s voor trans- en non-binaire personen? Gelet op de veiligheidsrisico’s voor lhbtiqia+ personen, bent u bereid dit advies te herzien?
De kleurcode van het reisadvies voor de VS is groen. Dat betekent: u kunt erheen reizen, maar lees welke veiligheidsrisico’s er zijn. In het reisadvies voor de VS is daarbij specifieke informatie en advies voor lhbitq+ reizigers opgenomen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 25 maart jl. het reisadvies aangepast om Nederlanders onder andere te informeren over het feit dat wetten en gebruiken in de VS tegenover lhbtiq+ personen kunnen afwijken van die in Nederland.
Op welke concrete manieren zet de regering zich in om de veiligheid van trans- en non-binaire personen die naar de VS reizen te garanderen en te beschermen?
Waar kunnen lhbtiqia+ personen met vragen omtrent veilig reizen terecht?
Misstanden in Jeugdinrichtingen en de gevolgen voor jonge gedetineerden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de documentaire «Dubbel gestraft», en specifiek aflevering 6, waarin op schrikbarende wijze naar boven komt hoe er wordt omgegaan met sommige jonge gedetineerden en waarin zelfs melding wordt gemaakt van seksueel misbruik?1
Ja. Aflevering 6 van de documentaire «Dubbel gestraft» gaat over zowel de Penitentiaire Inrichting (PI) Zaanstad, waar een meerderjarige zich het leven heeft benomen, als over benoemde misstanden in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s).
Hoe kan het dat in sommige gevallen bezorgde ouders dagenlang niets te horen krijgen over de situatie van hun kind, waaronder ook in voorarrest?
Bij het gevangeniswezen mag de gedetineerde contact hebben met de buitenwereld via brieven en telefoon en mag de gedetineerde bezoek ontvangen. Het kan zijn dat een gedetineerde in beperkingen is geplaatst door de officier van justitie tijdens het voorarrest. Dit kan inhouden dat de gedetineerde geen contact mag hebben met andere gedetineerden of de buitenwereld, behalve zijn advocaat.
In een JJI wordt altijd contact opgenomen met de ouders van minderjarige jeugdigen. Bij binnenkomst krijgt de jeugdige de gelegenheid om de ouders te bellen. Het benaderen van de ouders door de JJI gebeurt bij meerderjarigheid met toestemming van de betrokken jeugdige. Wanneer er sprake is van (alle) beperkingen, zal er mogelijk geen rechtstreeks contact tussen ouders en de jeugdige mogelijk zijn, maar wordt door de inrichting wel contact met de ouders opgenomen. Deze werkwijze is opgenomen in de huisregels van de Rijks JJI.
Hoe kan het volgens u dat de behandeling van sommige jeugdige gedetineerden zo ernstig tekort heeft geschoten, zoals geen hulp bij suïcidale gedachten en de jongere zelfs de middelen in handen te geven om suïcide te plegen?
Wanneer bij binnenkomst in een PI bekend is dat een gedetineerde psychische problematiek heeft, wordt daarover contact opgenomen met de medische dienst. Daarnaast vindt bij alle gedetineerden die de PI binnenkomen in de eerste 24 uur na binnenkomst een medische intake plaats waarin aandacht is voor suïcidaliteit. Deze werkwijze is opgenomen in een werkinstructie voor het inschakelen van medische ondersteuning. Indien er sprake is van verhoogd risico op suïcidaliteit wordt de huisarts als eerste geraadpleegd. Ook kan de psycholoog (onder kantoortijden) gevraagd worden om de gedetineerde zo snel mogelijk te bezoeken. Buiten kantoortijden kan overleg plaatsvinden met de dienstdoende huisarts, indien nodig komt deze in huis. In de avond-, nacht- en weekenduren is er ook een psychiater beschikbaar die telefonisch mee kan denken en advies kan geven aan de huisarts. De zorgprofessionals beoordelen het mogelijke gevaar dat de gedetineerde vormt voor zichzelf en/of medegedetineerden. Bij de stappen die vervolgens worden ondernomen staan het maken van contact en het behoud van autonomie voorop. Als het gevaar daarmee onvoldoende kan worden beperkt kunnen dwangmaatregelen worden ingezet.
Wat vindt u van de handelwijze van de penitentiaire inrichting in het geval van overlijden van de jongere en het contact met de nabestaanden hierover zoals naar voren komt in de documentaire?
Wanneer een gedetineerde komt te overlijden is dit zeer ingrijpend voor de nabestaanden. DJI doet altijd zijn best om hen zo goed mogelijk te informeren. Ik betreur het als nabestaanden zich niet altijd goed geïnformeerd achten. Er is een uniforme richtlijn «overlijden in een justitiële inrichting.» Hierin staat beschreven dat het dienstdoend directielid verantwoordelijk is voor het informeren van de nabestaanden. Verder worden nabestaanden in de gelegenheid gesteld om in de inrichting mondeling geïnformeerd te worden, nadat een calamiteitenonderzoek heeft plaatsgevonden. Indien gewenst kan hen de cel van de gedetineerde getoond worden en kunnen zij persoonlijke bezittingen van de overleden gedetineerde meenemen. Ik onderschrijf het belang van deze handelwijze.
Wat vindt u ervan dat er voorbeelden worden aangehaald van klachten van jongeren die niet in behandeling worden genomen en ook uit de klachtenbus worden verwijderd?
Klachten van justitiabelen moeten altijd ongezien bij de juiste functionaris komen en in behandeling worden genomen. Er zijn diverse mogelijkheden waarop justitiabelen hun klachten kunnen indienen. Bijvoorbeeld bij de mentor, bij een afdelingshoofd, bij de maandcommissaris of rechtstreeks bij de commissie van toezicht.
Kunt u reflecteren op de conclusie in de documentaire, dat net als bij de afleveringen over het machtsmisbruik van personeel bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), dit ook gebeurt bij de inrichtingen waar jeugdigen zitten?
In verschillende afleveringen van de documentaire «Dubbel gestraft» wordt gesproken met gedetineerden die machtsmisbruik hebben ervaren. In aflevering 6 van de documentaire spreekt ook een jeugdige justitiabele over zijn ervaringen. Het onrechtmatig gebruik van een positie keur ik te allen tijde af. Op de afdelingen wordt met meerdere personen per dienst gewerkt op een groep jongeren. DJI-medewerkers dienen te allen tijde in elkaars zicht te werken. Dit bevordert de veiligheid van collega’s en de jongeren. De medewerkers evalueren dagelijks elke dienst.
Wat vindt u ervan dat er zelfs voorbeelden worden genoemd van seksuele relaties tussen personeelsleden en minderjarigen? Zijn deze meldingen bij u en/of bij DJI bekend?
Alle vormen van niet-integer gedrag, zoals relaties tussen medewerker en justitiabele (minder- of meerderjarig), zijn volstrekt onacceptabel. Deze vormen van gedrag zijn reden voor ontslag.
Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Op welke plekken is bekend geworden dat deze misstanden plaatsvinden en is hier toen wel of niet direct een einde aan gemaakt?
Het is bekend dat er misstanden hebben plaatsgevonden. Wanneer de directie van een justitiële inrichting signalen ontvangt van ongepaste gedragingen dan handelt zij naar bevind van zaken. Dit kan zijn dat de feiten evident zijn en de ernst van de situatie aanleiding geven tot rechtspositioneel handelen, namelijk het aanzeggen van ontslag op staande voet of overplaatsing gedurende onderzoek wanneer feiten nog niet helder zijn. Ernstige incidenten in een inrichting worden door middel van een «melding bijzonder voorval» gemeld aan de dienstleiding van de DJI. In een «melding bijzonder voorval» wordt het incident in een categorie ingedeeld, bijvoorbeeld «geweldsincidenten», of, zoals in dit geval toepasselijk: «(Mogelijk) strafbare of anderszins laakbare feiten van een personeelslid(leden) jegens justitiabele(n) waaronder seksueel misbruik, seksuele intimidatie of ongeoorloofde relaties.»
Van incidenten van zekere ernst worden piketmeldingen opgesteld. Hiervan wordt maandelijks een overzicht gepubliceerd op de website van de DJI.2 Daarnaast hebben de JJI’s een meldplicht op basis van het meldkader Jeugd.3
Is er voor u reden om onderzoek te doen naar het (seksueel) grensoverschrijdend gedrag van personeel van jeugdinrichtingen richting de jongeren?
Zoals beschreven staat in het antwoord op vraag 8 wordt bij vermoedens van dergelijke misstanden altijd onderzoek gedaan en actie ondernomen. Alle misstanden die bekend zijn, zijn onderzocht.
Hoe gaat u zorgen voor meer transparantie vanuit Justitie en de jeugdinrichtingen richting de ouders of andere familieleden?
Het betrekken van ouders/het gezinssysteem is reeds een belangrijk onderdeel van het verblijf in de JJI’s. De mentor speelt in het oudercontact een belangrijke rol om bijvoorbeeld betrokken te worden bij activiteiten en zij worden zo veel als mogelijk betrokken bij de perspectiefplanbesprekingen. Wanneer er sprake is van meerderjarige jeugdigen wordt aan hen altijd toestemming gevraagd om de ouders/verzorgers te betrekken en te informeren.
(cofinancierings)aanvraag AI-fabriek en aangeven interesse AI-gigafabriek |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Harm Holman (NSC), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
van Marum , Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de mogelijkheid om voor aanstaande vrijdag 17 uur interesse aan te geven bij de Europese Unie voor een AI-gigafabriek?1
Ja.
Bent u voornemens om uw interesse voor een AI-gigafabriek tijdig kenbaar te maken aan de EU?
Het demissionair kabinet ziet het belang om in de Europese Unie (EU) publiek en privaat te investeren in AI-infrastructuur, waarbij de AI-Gigafabrieken een belangrijk initiatief is. Het Ministerie van Economische Zaken heeft daarom samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de RVO een Nederlandse interessepeiling en bijeenkomst georganiseerd. Hieruit blijkt Nederlandse interesse. De Nederlandse bedrijven met een hoofdkantoor in de EU en andere organisaties kunnen zelfstandig reageren op de Europese Call for Expression of Interest die 20 juni sluit. Het gaat hier om een eerste uitvraag naar mogelijke interesse in Europa. Via een brief aan de Europese Commissie zal het Ministerie van Economische Zaken vervolgens op korte termijn het belang van AI-Gigafabrieken en de Nederlandse interesse ondersteunen. In deze brief zal worden verwezen naar de meest concrete initiatieven die bekend zijn bij het ministerie. Het demissionaire kabinet reageert daarmee niet zelf op de formele Call for Expression of Interest, maar ondersteunt wel de Nederlandse interesse. De Europese Commissie zal de reacties gebruiken voor verdere gesprekken in de komende maanden om te komen tot kansrijke initiatieven. De officiële call voor AI-Gigafabrieken wordt eind dit jaar verwacht. Ik blijf in gesprek met de Europese Commissie en de EuroHPC Joint Undertaking over de verdere uitwerking van dit initiatief en de Nederlandse belangen daarin.
Ervan uitgaande dat het gaat om een cofinancieringstraject met de EU, zijn daar middelen voor beschikbaar, (ook) vanuit Nij Begun (mits een dergelijke fabriek in Groningen zou kunnen komen)?
Voor een AI-Gigafabriek zijn momenteel geen financiële middelen gereserveerd in de begroting. Voor de AI-faciliteit in Groningen (geen AI-Gigafabriek) wordt op dit moment nog gewerkt aan het verkrijgen van een Rijksbijdrage, aanvullend op de regionale bijdrage vanuit Nij Begun, zodat uiterlijk 30 juni een voorstel kan worden ingediend voor Europese cofinanciering.
Wat is de stand van zaken van de (cofinancierings-)aanvraag voor een «gewone» AI-fabriek voor Groningen, met (een bijdrage uit) de middelen voor Nij Begun? Klopt het dat deze aanvraag uiterlijk eind juni gedaan moet zijn, vergezeld van een reservering van de benodigde nationale middelen? Bent u voornemens deze aanvraag te doen, of heeft u deze aanvraag gedaan?
Het klopt dat uiterlijk 30 juni een voorstel ingediend moet worden om aanspraak te maken op Europese cofinanciering. Een voorwaarde voor indiening is dat de benodigde nationale middelen zijn gereserveerd. Er wordt onderzocht of er door herprioritering ruimte beschikbaar gemaakt kan worden binnen de begrotingen van betrokken departementen om een voorstel in te dienen.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 19 juni 2025 beantwoorden (gezien de deadline van aanstaande vrijdag 17.00 uur)?
Ja.
De beveiliging van Joodse en Amerikaanse locaties |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat Frankrijk de beveiliging van Joodse en Amerikaanse instellingen in het hele land heeft verscherpt naar aanleiding van het escalerende conflict tussen Iran en Israël?1
Ja.
Is het naar uw mening nodig om ook in Nederland Joodse en Amerikaanse locaties extra te beveiligen als gevolg van de ontwikkelingen in het Midden-Oosten? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid van Joodse, Israëlische en Amerikaanse instellingen in Nederland heeft onze voortdurende aandacht. Op dit moment staat het dreigingsniveau in Nederland op substantieel (niveau 4 van 5). Dat betekent dat een aanslag in Nederland reëel is. Bij een verhoogde dreiging of risico ten aanzien van deze instellingen, worden passende maatregelen genomen. Uiteraard volgen de veiligheidspartners daarbij de ontwikkelingen in het buitenland nauwlettend, mede met het oog op de mogelijke impact die het kan hebben in Nederland.
Welke maatregelen heeft u al ondernomen om Joodse en Amerikaanse locaties binnen Nederland extra te beveiligen?
Vanwege veiligheidsoverwegingen doe ik in het openbaar nooit uitspraken over maatregelen die worden getroffen ten behoeve van de veiligheid van individuele instellingen of personen. Wel kan ik u verzekeren dat de benodigde maatregelen, zowel zichtbaar als onzichtbaar, worden getroffen waar dat nodig wordt geacht en op basis van actuele dreigingsinformatie. Daarnaast vindt ten aanzien van Joodse en Israëlische instellingen al langere tijd een afweging plaats of en zo ja welke, additionele veiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn. Dat zal ook gelden voor Amerikaanse instellingen in Nederland indien dreiging of risico daartoe aanleiding geven. Het is uiteindelijk aan het betreffende lokale gezag om waar nodig die (additionele) maatregelen te treffen. Daar waar het objecten betreft die zijn opgenomen in het rijksdomein van het stelsel bewaken en beveiligen, is de NCTV hier altijd nauw bij betrokken.
Welke maatregelen neemt u om Joodse en Amerikaanse locaties binnen Nederland extra te beveiligen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen met spoed, zo snel mogelijk, beantwoorden?
Ik heb gestreefd deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De Europese Raad over vreemdelingen- en asielbeleid op 12 en 13 juni |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Welke verplichting heeft u ervan weerhouden zélf bij de belangrijke JBZ-Raad over vreemdelingen- en asielbeleid op 12 en 13 juni 2025 in Luxemburg namens Nederland aanwezig te zijn?
Op 12 juni stonden geen migratie-gerelateerde onderwerpen op de agenda van de JBZ-Raad. Op 13 juni nam ik deel aan de Bilderbergbijeenkomst. De Staatssecretaris Rechtsbescherming was namens Nederland aanwezig tijdens de JBZ-Raad.
Waar was u en met welk doel op 12 juni 2025?
Op 12 juni nam ik deel aan verscheidene bestuurlijke overleggen en reisde ik af naar de Bilderbergbijeenkomst. Voor een overzicht van mijn activiteiten verwijs ik u naar de openbare agenda.
Waar was u en met welk doel op 13 juni 2025?
Op 13 juni nam ik deel aan de Bilderbergbijeenkomst. De Bilderbergbijeenkomst biedt de gelegenheid om in informele setting dialoog te voeren over actuele geopolitieke en maatschappelijke thema’s samen met vertegenwoordigers uit onder meer de politiek, wetenschap, journalistiek en het bedrijfsleven.
Waarom beoordeelde u uw verplichting (of verplichtingen) op 12 en 13 juni 2025 blijkbaar als belangrijker en urgenter dan uw aanwezigheid namens Nederland bij de JBZ-Raad in Luxemburg?
De JBZ-Raad en de Bilderbergbijeenkomst zijn beide van belang. Nederland was goed vertegenwoordigd op de JBZ-Raad. Zoals ook aangegeven onder vraag 3 biedt de Bilderbergbijeenkomst de mogelijkheid om op hoog niveau gesprekken te voeren op relevantie terreinen met Europese en Noord-Amerikaanse leiders en experts. Door de expertise van de genodigden op verschillende domeinen maakt de Bilderbergbijeenkomst het mogelijk om te spreken over verscheidene onderwerpen die de Europese, Noord-Amerikaanse en Nederlandse belangen aangaan, o.a. op het gebied van veiligheid.
Op welke dagen was u dit jaar aanwezig op de Bilderbergconferentie in Stockholm en waarom was u daar?
Ik was vanaf donderdagavond 12 juni tot in het weekend aanwezig op de Bilderbergbijeenkomst. Voor de reden van mijn bezoek verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Kunt u de bovenstaande vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja
Het bericht ‘Netversterking midden-Nederland jaren vertraagd’ |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Netversterking midden-Nederland jaren vertraagd»?1
Welke gevolgen heeft de vertraging van de noodzakelijke uitbreidingsprojecten voor burgers en bedrijven? Bent u bereid de tweede-orde-effecten in kaart te brengen? Hoeveel woningen kunnen hierdoor voorlopig niet op het elektriciteitsnet aangesloten worden?
Acht u het invoeren van een wachtlijst voor kleinverbruikers als maatregel acceptabel? Welke gevolgen heeft dat voor deze consumenten en kleine ondernemers?
Hoe beoordeelt u het feit dat het zeer lastig is om geschikte locaties te vinden voor nieuwe hoogspanningsstations? Wat is uw inzet hierbij?
Welke plaats krijgt netverzwaring in de komende Nota Ruimte? Komen alle noodzakelijke ruimtelijke opgaven op het gebied van netverzwaring in deze nota te staan, zoals de nieuwe 150 kV/50 kV-hoogspanningsstations? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat strategische grondverwerving sneller en gecoördineerder plaats moet vinden dan nu? Bent u bereid om de netbeheerders hierbij vanuit het Rijk beter te ondersteunen?
Vestigen gemeenten reeds een voorkeursrecht op bepaalde grond die wenselijk is voor de tracés voor de netverzwaring? Zo nee, tegen welke belemmeringen lopen zij aan? Bent u bereid om in gesprek met gemeenten hierop aan te dringen en hen hierbij te ondersteunen met kennis en financiële middelen? Bent u van mening dat de huidige vormgeving van het voorkeursrecht aanpassing behoeft (bijvoorbeeld in tijdsduur) om gebruik van dit recht doelmatiger te maken?
Worden in alle omgevingsvisies en -plannen van gemeenten noodzakelijke netinfrastructuur als transformatorhuisjes reeds aangemerkt? Zo nee, bent u bereid gemeenten te wijzen op deze noodzaak?
Acht u het noodzakelijk om de nettoets wettelijk te borgen, zodat bij alle ruimtelijke beleidskeuzes standaard de nettoets door netbeheerders kan worden uitgevoerd? Zo nee, op welke manier wilt u de nettoets dan borgen?
Waarom ontbreken er een aantal concrete data van de maatregelen in het recent gepubliceerde overzicht van versnellingswet- en regelgeving (Kamerstuk 29 023, nr. 566)? Kunt u deze spoedig naar de Kamer sturen?
Bent u bekend met het artikel «Voortrekker Nederland blijk fors achter te lopen met voorbereidingen Migratiepact» van Trouw en het daarin benoemde rapport van de Europese Commissie?1
Ja
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Europese Commissie dat Nederland achterloopt met de invoering van de migratie-afspraken uit het Europese Asiel- en Migratiepact (het Pact)?
Het algemene beeld dat wordt geschetst is dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt door alle lidstaten van de Europese Unie, ook door Nederland. Per bouwsteen wijst de Commissie op wat er goed gaat, en wat uitstaande acties en uitdagingen zijn richting de inwerkingtreding van het Pact in juni 2026.
Nederland ligt op schema om het Pact per juni 2026 te implementeren. De Commissie benoemt dat ook in meerdere onderdelen van het rapport. De Commissie noemt wel de Nederlandse opvangcapaciteit als aandachtspunt. Dat is niet nieuw. Om de opvangproblematiek aan te pakken zet het kabinet in op meerdere sporen, waaronder een vermindering van de instroom en het bevorderen van uitstroom en vertrek. Juist daarvoor biedt goede implementatie van het Pact, met name aan de buitengrenzen, handvatten.
Het succes van het Pact zal in belangrijke mate afhankelijk zijn van de mate van implementatie door alle lidstaten. Het kabinet is daarom blij met de voortgangsrapportage van de Europese Commissie waar in het nieuwsartikel aan wordt gerefereerd. Het is goed om te weten waar de lidstaten staan in hun traject, wat er goed gaat en waar de zorgen van de Commissie zitten. Nederland dringt er ook steeds op aan dit gesprek in Europa met elkaar te voeren.
Kunt u een toelichting geven op welke vlakken Nederland achterloopt op de invoering van het Pact en daarbij aangeven wat hiervan de oorzaak is geweest?
In de voortgangsrapportage geeft de Europese Commissie aan waar de Commissie en de lidstaten staan in het implementatietraject, wat goed gaat en waar lidstaten nog voor uitdagingen staan. Nederland wordt meerdere keren in het rapport genoemd, bijvoorbeeld als een van de drie lidstaten die reeds nationale wetgeving in voorbereiding van parlementaire behandeling heeft, als lidstaat die de adequate capaciteit voor de grensprocedure tijdig op orde heeft, en als lidstaat met best practicesvoor een efficiënt terugkeersysteem. Voor Nederland worden ook de uitdagingen in het Nederlands opvanglandschap specifiek genoemd. De Commissie ziet dat daar structurele oorzaken aan ten grondslag liggen, zoals de krapte op de woningmarkt. In de voortgangsrapportage spreekt de Europese Commissie over uitstaande acties en niet een tijdschema waar Nederland niet mee in de pas zou lopen.
Kunt u de tijdlijn «implementatie migratiepact Nederland 2025–2026» van een update voorzien aan de hand van vertragingen in het proces en deze de Kamer toesturen?
In antwoord op de motie van leden Rajkowski en Podt, die vraagt om periodiek geïnformeerd te worden over de stand van zaken rondom het Asiel- en Migratiepact, heeft u op 25 juni jl. een brief ontvangen over de voortgang van de implementatie.
Hoe gaat u als demissionair Minister zorgdragen voor de implementatie van het Pact?
De verordeningen van het Europees Asiel- en Migratiepact zijn per juni 2026 van toepassing. De implementatie gaat in deze demissionaire periode voortvarend door.
Kunt u toelichten op welke wijze Nederland momenteel invulling geeft aan de stelling van de Europese Commissie dat lidstaten hun daadwerkelijke opvangcapaciteit op orde moeten brengen, zodat zij beter kunnen inspelen op fluctuaties in migratiestromen? Kunt u daarbij ook ingaan op het structurele gebruik van nood- en crisisopvanglocaties?
Het COA zet zich dagelijks in om de opvangcapaciteit te vergroten. Daarin wordt nauw samengewerkt met het departement. Gelijktijdig zet het kabinet in op instroombeperkende en uitstroombevorderende maatregelen waarmee de noodzaak voor extra opvangcapaciteit op termijn vermindert. Het is al langer de doelstelling van het kabinet om het aandeel nood- en crisisopvanglocaties te reduceren. Daartoe wordt waar mogelijk ingezet op het langjarig duurzaam vastleggen van locaties bij nieuwe of verlenging van bestuursovereenkomsten. Bovendien zet het kabinet in op goede implementatie van het Asiel- en Migratiepact in de hele EU, ook aan de buitengrenzen. Met name de versnelde procedures voor kansarme asielverzoeken aan de buitengrenzen en een beter Dublin-systeem bieden handvatten voor het verminderen van migratie naar Nederland en op die manier ook tot vermindering van druk op de opvang.
In hoeverre acht u de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen, die inzet op flexibele asielopvang en de mogelijkheid tot op- en afschalen van opvangcapaciteit, beter aansluitend bij de doelstellingen van het Europese Migratie- en Asielpact dan de voorgestelde Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel?
De visie beschreven in de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen (hierna: de Uitvoeringsagenda) heeft rekening gehouden met het EU Asiel- en Migratiepact. De voorgestelde Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel zijn eveneens in lijn met de Uitvoeringswet van het EU Asiel- en Migratiepact opgesteld. Alle drie de wetten zijn gericht op het ontlasten van de asielketen en het beperken van de instroom. De inzet op flexibel op- en afschalen, voortkomend uit de Uitvoeringsagenda flex, maakt het bovendien mogelijk efficiënt in te spelen op de benodigde opvangcapaciteit.
Vindt u het zorgelijk dat Nederland achterloopt met de implementatie van het Pact, terwijl het zich juist heeft gecommitteerd als testland om vroegtijdig ervaring op te doen met het invoeren en onderhouden van de veranderingen? Zeker nu deze test al voor het najaar van 2025 gepland staat?
In antwoord 2 heb ik uitgelegd dat Nederland op schema ligt. Met het oog op de gebrekkige naleving van de huidige EU-asielafspraken door meerdere lidstaten heeft Nederland zich in de onderhandelingen over het Pact sterk ingezet voor meer waarborgen voor de monitoring, handhaving en naleving van de nieuw tot stand gekomen wetgeving. Een van de resultaten daarvan is een nieuw mandaat van het Europees Asielagentschap om een monitoringsmechanisme op de toepassing van het EU-asiel acquis in te stellen, dat bijvoorbeeld ook de Commissie in staat stelt om – als uiterste middel – in te grijpen als een lidstaat zijn verplichtingen niet naleeft
Daarom heeft Nederland zich, samen met Estland, opgeworpen om met het Europees Asiel Agentschap (EUAA) het nieuwe monitoringsmechanisme van het agentschap uit te testen. EUAA doet dat op basis van het nu bestaande gemeenschappelijke Europese asielstelsel (GEAS). De bevindingen van deze pilot worden door de EUAA uitgewerkt en zullen met Nederland worden gedeeld in de vorm van bevindingen. De exercitie zal door het EUAA ook gebruikt worden voor de omvorming van het monitoringsmechanisme naar de Pact-wetgeving, waarna elke lidstaat eens in de vijf jaar gemonitord zal worden.
Hoe beoordeelt u de zorgen van verschillende partijen in reacties op de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel over de grote druk die de versnelde implementatie van deze wetten legt op uitvoeringsinstanties in het licht van het feit dat diezelfde instanties momenteel al achterlopen met de implementatie van de regels uit het Pact?
In de voortgangsrapportage van de Commissie staan enkele aandachtspunten voor de Nederlandse implementatie voor de komende periode, maar staat niet dat de Nederlandse uitvoeringsdiensten achter zouden lopen met de implementatie. Dat is ook mijn beeld. Zoals hieronder wordt toegelicht in het antwoord op vraag 10, zijn zowel de Uitvoerings- en implementatiewet EU Asiel- en Migratiepact als de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel prioritair voor het kabinet, elk vanuit hun eigen achtergrond.
Kunt u beamen dat de invoering van de regels met betrekking tot het Pact prioriteit zouden moeten hebben over het versnelde invoeringstraject dat voorgesteld wordt in de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel en uw antwoord van een toelichting voorzien?
Het Pact omvat een fundamentele wijziging van het Europese asielstelsel, onder andere door het versterken van de Europese buitengrenzen via het invoeren van een screening van vreemdelingen en een versnelde grensprocedure voor asielzoekers die afkomstig zijn uit landen met weinig perspectief op verblijf. De nieuwe regels moeten het Europese asielstelsel, inclusief het Dublinstelsel, beter laten functioneren en leiden tot onder andere meer grip op asielstromen naar de EU. De nieuwe regels gelden per 12 juni 2026. De tijdige invoering van de EU-wetgevingshandelingen van het Pact in het Nederlandse stelsel is dan ook een prioriteit van het kabinet. De nationale maatregelen uit de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel hebben eveneens prioriteit van het kabinet vanwege de noodzaak om de druk op het nationale asiel- en opvangstelsel zo snel mogelijk te verminderen. Beide wetgevende trajecten hebben dus vanuit hun eigen achtergrond prioriteit.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja