Vliegbasis Volkel |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van uw brief, gericht aan de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu Vliegbasis Volkel van 18 april 2011, waarin aanhouding tot het vaststellen van het Luchthavenbesluit Volkel wordt aangekondigd?1
Ja.
Is het u bekend dat dit uitstel de laatste versie is van een niet geringe reeks van opschortingen van vaststelling van het besluit sinds 2002, het jaar waarin de startnotitie Milieu Effect Rapportage luchtvaartterrein Volkel gepresenteerd werd en waarin een tijdsplanning is gepubliceerd waarbij voor het aanwijzingsbesluit, het jaar 2003 werd aangeduid?
In het proces om het luchthavenbesluit vast te stellen is helaas sprake van een aantal opeenvolgende wijzigingen die hebben geleid tot vertragingen. Na de presentatie van de Startnotitie en de vaststelling van de Richtlijnen voor het Milieueffectrapport (MER) is in 2007 het MER militair luchtvaartterrein Volkel aanvaard. In verband met de afstoting van achttien F-16 vliegtuigen bleek het nodig een aanvulling op het MER te maken. De resultaten daarvan zijn samen met de conceptversie van het ontwerp-luchthavenbesluit eind 2009 in een bestuurlijk overleg met de provincie en gemeenten besproken. In het overleg heeft de regio gevraagd een optimalisatie uit te voeren van de omvang en ligging van de geluidszone. De gevraagde optimalisatie is uitgevoerd en de resultaten daarvan zijn in maart 2011 gepresenteerd tijdens een besloten vergadering van de Commissie Overleg en Voorlichting Milieuhygiëne Vliegbasis Volkel. Vervolgens is naar aanleiding van de beleidsbrief over de bezuinigingen bij Defensie van 8 april jl., besloten de procedure voor het vaststellen van het luchthavenbesluit aan te houden.
Is het u tevens bekend dat in januari 2009 een hernieuwde indicatieve planning voor procedure M.E.R. en Luchthavenbesluit Volkel is geproduceerd, waarin de publicatie van het Luchthavenbesluit in het Staatsblad is aangekondigd voor juli 2010?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat de bewoners van het dorp Volkel zich bijzonder hebben verheugd, toen het Besluit van 6 februari 2009, houdende de vaststelling van regels met betrekking tot militaire luchthavens (Besluit militaire luchthavens) in het Staatsblad werd gepubliceerd, met in het bijzonder de artikelen 6 en 7, waardoor woningbouw in de kern van het dorp mogelijk wordt, vooral voor realisatie van woningen voor ouderen en behoud van de leefbaarheid ?
Ik kan mij goed voorstellen dat de bewoners van het dorp Volkel verheugd waren met het Besluit militaire luchthavens, waarin ruimere mogelijkheden zijn vastgelegd voor nieuwbouw van woningen binnen de geluidszone. Deze verruiming is het resultaat van een gezamenlijke inzet van de ministeries van Defensie en van Infrastructuur en Milieu om – voor het regiem dat gaat gelden als een luchthavenbesluit is vastgesteld – een aantal van de beperkingen op basis van het huidige Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart te verminderen.
Kunt u zich voorstellen dat de bewoners van het dorp Volkel, die sinds de tachtiger jaren van de vorige eeuw al pleiten voor herziening van de wetgeving, bijzonder gefrustreerd zijn door het nieuwe uitstel?
Het uitstel van de procedure voor het vaststellen van het luchthavenbesluit Volkel is onvermijdelijk, omdat in de beleidsbrief over de bezuinigingen bij Defensie is besloten dat het aantal F-16 jachtvliegtuigen wordt verminderd. Dit heeft gevolgen voor het aantal vliegtuigbewegingen van de vliegbasis Volkel en de bijbehorende geluidszone. Dit vergt nieuw onderzoek.
Bent u bereid om vooruitlopend op het Luchthavenbesluit Volkel de ruimte in de regelgeving van het Besluit militaire luchthavens te benutten voor het toestaan van de nieuwbouw van woningen in het dorp Volkel? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de ontwikkelingen in het rijksbeleid – wijziging van zowel de regelgeving als het gebruik van de vliegbasis Volkel – zijn wij bereid om voor het einde van het jaar een overleg tussen de beide ministeries en burgemeester en wethouders van de gemeente Uden te beleggen over de specifieke lokale situatie in het licht van genoemde ontwikkelingen teneinde te bezien waar mogelijkheden zijn voor een passende oplossing voor de wens van de gemeente voor de nieuwbouw van woningen in het dorp Volkel. Over de uitkomst hiervan zal ik u nader informeren.
Belangenverstrengeling bij een leidinggevende van het UWV |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er sprake zou zijn van belangenverstrengeling bij een leidinggevende van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), die tevens directeur is van een commercieel bedrijf waaraan het UWV onderhands opdrachten verstrekt?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre dit bericht waar is en of de Raad van Bestuur van het UWV van deze situatie op de hoogte was?
Ja, de Raad van Bestuur van het UWV was op de hoogte.
Vanaf 2006 tot 1 juli 2010 was de betrokkene als externe deskundige door het UWV ingehuurd om als programmamanager leiding te geven aan een ICT project. In 2010 heeft het UWV de inhuur beëindigd van een groot aantal externe ICT-partijen, om het aantal externen en de kosten terug te dringen.
Om redenen van efficiency, kwaliteit en continuïteit is betrokkene gevraagd om in vaste dienst te komen bij het UWV en leiding te geven aan een ICT afdeling. Het UWV stond op dat moment voor een grote ICT-opgave. De specifieke kennis en ervaring van de betrokkene was essentieel om op goede en verantwoorde manieren oude systemen, zoals die nog functioneerden na de fusie van de uitvoeringsinstellingen, uit te faseren.
Het UWV heeft op dat moment de betrokkene een vast contract aangeboden met een salaris dat binnen het bestaande salarisgebouw en daarbij behorende salarisschaal van het UWV ligt. Overigens heeft het UWV hiermee ook een besparing gerealiseerd.
Gelet op de geldende integriteitregels van het UWV zijn in het contract van de betrokkene afspraken gemaakt over de contacten met zijn eigen bedrijf. De betrokkene heeft voor indiensttreding bij het UWV zijn bedrijf op afstand gezet door een manager aan te trekken en die te benoemen als statutair directeur. Deze statutaire directeur is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in het bedrijf en de contacten met externen.
Voor de indiensttreding van de betrokkene in 2010 waren vijf medewerkers van het bedrijf reeds als externen door het UWV ingehuurd. Dit was bekend bij het in dienst nemen van de betrokkene en ook hierover zijn afspraken gemaakt die vastgelegd zijn in de arbeidsovereenkomst met betrokkene. De afspraken houden in dat de betrokkene bij het UWV geen bemoeienis heeft met de aanbesteding, uitbesteding of het in dienst nemen van medewerkers die afkomstig zijn uit zijn bedrijf. Tevens is vastgelegd dat hij niet betrokken mag zijn bij de onderhandelingen over de omvang van het contract of de hoogte van de tarieven. Nadat betrokkene in dienst is genomen door het UWV is er nog één medewerker extra ingehuurd via zijn bedrijf. Het bedrijf van betrokkene levert ook personeel aan derde partijen, die opdrachten verrichten voor het UWV.
Om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen heeft de Raad van Bestuur van het UWV besloten de bestaande situatie te beëindigen. Ook heeft de Raad van Bestuur het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest.
Welke regels en beperkingen gelden er binnen het UWV voor commerciële nevenactiviteiten van medewerkers? Welke regels gelden er voor de inhuur van extern personeel en het uitbesteden van werkzaamheden? In hoeverre handelt de betreffende leidinggevende binnen de geldende regels?
Het integriteitbeleid van het UWV sluit aan op het Modelgedragscode Integriteit Sector Rijk, waarin de integriteitnormen van de Ambtenarenwet en de rechtspositieregeling zijn opgenomen.
Zijn de regels en beperkingen die het UWV hanteert ten aanzien van commerciële nevenactiviteiten van medewerkers scherp genoeg om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen en de integriteit van de organisatie te waarborgen? Ziet u aanleiding om bij het UWV aan te dringen op het aanscherpen van de regels?
Zie antwoord vraag 3.
Welke actie gaat u ondernemen om aan de (mogelijk) ongewenste situatie bij het UWV een eind te maken? Wordt daarbij overwogen om de Rijksrecherche in te schakelen, gelet op de integriteit van de overheid die in het geding is?
Om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen heeft de Raad van Bestuur van het UWV besloten de bestaande situatie te beëindigen.
De Raad van Bestuur van het UWV heeft geen aanwijzingen dat misbruik is gemaakt van deze constructie. De Raad van Bestuur heeft het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest. Mochten uit dit onderzoek feiten naar voren komen, die vragen om nadere maatregelen, dan zullen die worden genomen. Inschakelen van de Rijksrecherche is nu niet aan de orde.
De stelselmatig terugkerende pro-islam wervingsadvertenties van Defensie |
|
Marcial Hernandez (PVV) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom u op een stelselmatige wijze doorgaat met de pro-islam wervingsadvertenties van Defensie, dit keer paginagroot geplaatst in het tijdschrift Quest?1
Kunt u aangeven waarom Defensie zich in haar wervingsbeleid primair blijft richten op de islam, een politieke ideologie die haaks staat op onze Nederlandse normen en waarden die zeker bij de Nederlandse krijgsmacht centraal moeten staan? Zo nee, waarom niet?
Heeft u enig begrip voor het onbegrip van Nederlandse militairen die, als gevolg van de bezuinigingen, gedwongen worden ontslagen of hun kameraden zien vertrekken, maar wel in kranten en tijdschriften deze wervingsadvertenties blijven lezen en de islamisering van onze krijgsmacht zich zien voltrekken? Weet u ook dat vele Nederlandse burgers zich groen en geel ergeren aan dergelijke wervingsadvertenties, zoals deze column op de website artikel7.nu laat zien?2
Bent u bereid het herhaaldelijke verzoek, gedaan tijdens algemene overleggen en via schriftelijke vragen, om onmiddellijk te stoppen met deze wervingsadvertenties in te willigen en meer aandacht te geven aan de echte doeleinden waar Defensie voor staat: het verdedigen van de Nederlandse belangen en de nationale veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat één van de leidinggevenden van het UWV een eigen ICT-bedrijf heeft dat personeel detacheert bij het UWV |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat één van de leidinggevenden, die zich bij het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) met ICT bezighoudt, tevens een eigen ICT-bedrijf heeft, dat personeel detacheert bij het UWV?1
Ja.
In hoeverre is het waar dat het UWV bij het bedrijf van deze leidinggevende personeel inhuurt om werkzaam te zijn bij het UWV? In hoeverre is het waar dat het UWV, via een ander particulier bedrijf, ook nog personeel van het bedrijf van de leidinggevende inhuurt? Of is er sprake van een andere constructie? Zo ja, welke? Hoe beoordeelt u deze constructies? In hoeverre is er sprake van schending van integriteit bij of wel de leidinggevende, of wel het UWV? In hoeverre is er sprake van strafbare feiten bij of wel de leidinggevende, of wel het UWV?
Vanaf 2006 tot 1 juli 2010 was de betrokkene als externe deskundige door het UWV ingehuurd om als programmamanager leiding te geven aan een ICT project. In 2010 heeft het UWV de inhuur beëindigd van een groot aantal externe ICT-partijen, om het aantal externen en de kosten terug te dringen.
Om redenen van efficiency, kwaliteit en continuïteit is betrokkene gevraagd om in vaste dienst te komen bij het UWV en leiding te geven aan een ICT afdeling. Het UWV stond op dat moment voor een grote ICT-opgave. De specifieke kennis en ervaring van de betrokkene was essentieel om op goede en verantwoorde manieren oude systemen, zoals die nog functioneerden na de fusie van de uitvoeringsinstellingen, uit te faseren.
Het UWV heeft op dat moment de betrokkene een vast contract aangeboden met een salaris dat binnen het bestaande salarisgebouw en daarbij behorende salarisschaal van het UWV ligt. Overigens heeft het UWV hiermee ook een besparing gerealiseerd.
Gelet op de geldende integriteitregels van het UWV zijn in het contract van de betrokkene afspraken gemaakt over de contacten met zijn eigen bedrijf. De betrokkene heeft voor indiensttreding bij het UWV zijn bedrijf op afstand gezet door een manager aan te trekken en die te benoemen als statutair directeur. Deze statutaire directeur is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in het bedrijf en de contacten met externen.
Voor de indiensttreding van de betrokkene in 2010 waren vijf medewerkers van het bedrijf reeds als externen door het UWV ingehuurd. Dit was bekend bij het in dienst nemen van de betrokkene en ook hierover zijn afspraken gemaakt die vastgelegd zijn in de arbeidsovereenkomst met betrokkene. De afspraken houden in dat de betrokkene bij het UWV geen bemoeienis heeft met de aanbesteding, uitbesteding of het in dienst nemen van medewerkers die afkomstig zijn uit zijn bedrijf. Tevens is vastgelegd dat hij niet betrokken mag zijn bij de onderhandelingen over de omvang van het contract of de hoogte van de tarieven. Nadat betrokkene in dienst is genomen door het UWV is er nog één medewerker extra ingehuurd via zijn bedrijf. Het bedrijf van betrokkene levert ook personeel aan derde partijen, die opdrachten verrichten voor het UWV.
Om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen heeft de Raad van Bestuur van het UWV besloten de bestaande situatie te beëindigen. Ook heeft de Raad van Bestuur het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest.
Waar kan het toe leiden dat de leidinggevende in dienst van het UWV tevens direct leiding geeft aan ingehuurde medewerkers van zijn eigen bedrijf?
De Raad van Bestuur van het UWV heeft geen aanwijzingen dat misbruik is gemaakt van deze constructie. De Raad van Bestuur heeft het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest. Mochten uit dit onderzoek feiten naar voren komen, die vragen om nadere maatregelen, dan zullen die worden genomen. Inschakelen van de Rijksrecherche is nu niet aan de orde.
Bent u, zo nodig, bereid om de Rijksrecherche hiernaar een onderzoek te laten doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Tweede Kamer daarover worden geïnformeerd? Op welke wijze wordt de Tweede Kamer dan over de uitkomst van dat onderzoek geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Raad van Bestuur van het UWV ingestemd met de hier aan de orde zijnde constructies? Hoe beoordeelt u dat de Raad van Bestuur daar mee heeft ingestemd? Welke consequenties verbindt u daaraan?
Het integriteitbeleid van het UWV sluit aan op het Modelgedragscode Integriteit Sector Rijk, waarin de integriteitnormen van de Ambtenarenwet en de rechtspositieregeling zijn opgenomen.
De Raad van Bestuur van het UWV heeft ingestemd met het in dienst nemen van betrokkene. Om redenen van efficiency, kwaliteit en continuïteit is betrokkene gevraagd om in vaste dienst te komen bij het UWV en leiding te geven aan een ICT afdeling. Inmiddels heeft de Raad van Bestuur besloten deze constructie te beëindigen.
Zoals aangegeven in de eerdere antwoorden zal, op basis van de uitkomsten van het integriteitonderzoek van het UWV, worden besloten of nadere maatregelen genomen moeten worden.
Deelt u de mening dat het door een overheidsdienst inhuren van personeel van een bedrijf van een functionaris van die overheidsinstelling in strijd is met de acht te nemen integriteit dan wel daar op gespannen voet mee staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen?
Zie antwoord vraag 5.
Komen dit soort constructies vaker voor bij het UWV in het bijzonder en bij de overheid c.q. overheidsdiensten in het algemeen? Bent u bereid daar onderzoek naar te doen? Wat bent u voornemens te doen om dit soort constructies te voorkomen?
De Raad van Bestuur van het UWV heeft mij gemeld geen aanwijzingen te hebben dat deze constructie, waarbij een externe in dienst genomen is, die tevens eigenaar is van een bedrijf en waarvan medewerkers van het bedrijf ingehuurd worden door het UWV, binnen het UWV vaker voorkomt.
Er zijn nu geen signalen dat dit soort constructies vaker voorkomen bij de overheid c.q. overheidsdiensten in het algemeen. Op dit moment is derhalve geen reden om onderzoek daarnaar te doen. In de Ambtenarenwet en in de rechtspositie van (rijks)ambtenaren is voorzien in een juridisch kader om belangenverstrengeling te voorkomen.
Het UWV dat weigert een ontslagvergunning te verlenen aan PostNL voor het ontslaan van postsorteerders |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Bruno Braakhuis (GL), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «UWV weigert PostNL ontslagvergunning»?1
Ik heb hiervan kennis genomen en merk op dat het wel vaker voorkomt dat UWV ontslagvergunningen weigert omdat niet is voldaan aan de voorwaarden die daarvoor gelden. In dit geval zijn de vergunningen geweigerd omdat de ontslagkeuze niet in overeenstemming was met het afspiegelingsbeginsel. Ook bestond er onduidelijkheid over de huidige en de al dan niet voort te zetten inzet van uitzendkrachten en werknemers met een tijdelijk contract.
Hoe past het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) het ontslagbesluit toe bij de reorganisatie van TNT?
UWV past de regels van het Ontslagbesluit toe op de wijze als beschreven in de Beleidsregels Ontslagtaak UWV 2010.
Hoe vindt de beoordeling plaats van het al dan niet vervangen van werknemers van functies met een vast contract door flexcontracten?
Van het vervangen van werknemers met een vast contract door medewerkers met een flexibel contract is geen sprake. Waar het hier om gaat, is dat er onvoldoende werk is voor alle postsorteerders en om die reden werknemers worden voorgedragen voor ontslag. UWV onderkent de bedrijfseconomische noodzaak voor ontslag, maar heeft de ontslagaanvragen afgewezen om redenen als genoemd bij antwoord 1.
Komt de verlaging van de personeelsomvang overeen met de beweerde vermindering van werk? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoe was de samenstelling van het personeel, verdeeld over vast- en flexwerk voor de reorganisaties en hoe is deze samenstelling op dit moment?
Uit de door TNT aangeleverde stukken ter onderbouwing van de ontslagaanvragen blijkt dat de beoogde verlaging van de personeelsomvang overeenkomt met de vermindering van werk bij de sorteerbedrijven. Uit het antwoord op vraag 1 blijkt dat een reden voor het niet verlenen van vergunningen was dat er onduidelijkheid bestond over de huidige en de al dan niet voort te zetten inzet van uitzendkrachten en werknemers met een tijdelijk contract na de beoogde reorganisatie.
Als er bij een vermindering van de totale omvang van het aantal gewerkte uren een verschuiving plaatsvindt van vast- naar flexwerk is er toch geen correcte toepassing van het ontslagbesluit?
Ik neem aan dat gedoeld wordt op de situatie waarin als gevolg van structurele en substantiële fluctuaties in het werkaanbod er niet langer voldoende werk is voor alle werknemers in dienst van de werkgever. In dat geval kan een ontslagvergunning worden verleend als het niet mogelijk is de werkzaamheden zo in te richten dat ontslagen kunnen worden voorkomen. Voor het opvangen van incidentele pieken in de vraag naar producten kan de werkgever gebruik maken van flexibele arbeidskrachten.
Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer heeft uitgesproken dat bij reductie van werk er geen vervanging van vast door flex mag plaatsvinden en dat de Kamer de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, via de motie Van den Besselaar c.s.2 heeft verzocht een werkinstructie van het UWV die dat wel toestaat niet te publiceren? Wat betekent dit voor de toetsing van de ontslagen bij TNT?
Ik ben ervan op de hoogte dat, volgens de hiervoor genoemde motie, de Kamer meent dat de uitvoeringsinstructie van UWV, zoals die is besproken met de Kamer, tot ongewenste uitkomsten leidt. De problematiek die in die instructie aan de orde is gesteld, is niet aan de orde geweest bij de toetsing van de onderhavige ontslagen. De instructie en de uitspraak van de Kamer hebben hier dan ook geen betekenis voor.
Geld voor misbruik slachtoffers kerk |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat slachtoffers van seksueel misbruik binnen de rooms-katholieke kerk schadevergoedingen tot 25 000 euro krijgen en in uitzonderlijke gevallen tot 100 000 euro?
Ja.
Hebben de slachtoffers van seksueel misbruik die als minderjarige onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in instellingen en bij pleegouders net als de slachtoffers van seksueel misbruik binnen de rooms-katholieke kerk grote behoefte aan een erkenning van het hun aangedane leed, aan excuses en aan een financiële genoegdoening? Zo ja, deelt u in dat verband de mening dat ten behoeve van genoegdoening alleen financiële compensatie ontoereikend is? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Bij slachtoffers van ernstige misdrijven is de behoefte aan erkenning, excuses en financiële compensatie sterk individueel bepaald. Ik acht het niet opportuun om vooruitlopend op het eindrapport van de commissie-Samson, die onderzoek doet naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst, een uitspraak te doen over de vraag hoe dit door deze hele groep van slachtoffers zou kunnen worden gevoeld.
De voorzitter van de commissie-Samson informeert mij periodiek over de voortgang van het onderzoek. Uit een bespreking met de voorzitter in juni 2011 is naar voren gekomen dat melders tot dan toe vooral behoefte hadden aan een luisterend oor en hulp. Daaraan wordt met de huidige inzet gehoor gegeven. Behoefte aan een financiële compensatie blijkt op dit moment uit slechts enkele signalen van de melders. Financiële compensatie is overigens geen onderwerp dat tot de onderzoeksopdracht van de commissie-Samson behoort.
Meer in het algemeen merk ik op dat de behoefte aan erkenning, excuses en financiële compensatie voor slachtoffers van ernstige misdrijven veelal geen losstaande zaken zijn, doch nauw met elkaar zijn verbonden. Bij de behandeling van de meldingen van seksueel misbruik wordt door de commissie-Samson uiteraard rekening gehouden met de bij de slachtoffers levende gevoelens en behoefte aan erkenning en excuses. Daarnaast verwijst de commissie-Samson slachtoffers, indien de commissie aanwijzingen heeft dat behoefte bestaat aan hulp, naar Slachtofferhulp Nederland.
Wat vindt u van het initiatief van de rooms-katholieke kerk om een financiële compensatieregeling te maken voor slachtoffers van seksueel misbruik?
Het betreft hier primair een aangelegenheid tussen de rooms-katholieke kerk en de betrokkenen. Het is niet aan mij om daarin te treden. De rooms-katholieke kerk heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid.
Bent u bereid om een dergelijke financiële compensatieregeling op te laten stellen voor slachtoffers van seksueel misbruik die van overheidswege zijn geplaatst in instellingen en bij pleegouders? Zo ja, binnen welke termijn kan een dergelijke compensatieregeling opgesteld worden? Zo nee, waarin wijken uw overwegingen af van die van de katholieke kerk?
Het vraagstuk van financiële compensatie voor slachtoffers van seksueel misbruik kan ik pas beoordelen als ik over alle hiervoor benodigde informatie beschik en ik voldoende inzicht heb in alle relevante feiten, omstandigheden en belangen, waaronder eventueel ondervonden geweld. Het onderzoek van de commissie-Samson loopt op dit moment nog. Daarom wil ik eerst het eindrapport van de commissie-Samson afwachten. Dit zal in 2012 gereed komen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is opgenomen, is financiële compensatie geen onderwerp dat tot de onderzoeksopdracht van de commissie-Samson behoort.
Het bovenstaande geldt evenzeer voor de voorwaarden waaronder eventuele toekomstige verzoeken om compensatie zullen worden beoordeeld zoals de zwaarte van de bewijslast en het al dan niet tegenwerpen van een eventuele verjaring. Ook over onderwerpen als het instellen van een onafhankelijke compensatiecommissie en de wijze waarop moet worden omgegaan met situaties waarin het misbruik gepaard is gegaan met fysiek en geestelijk geweld kan ik pas een standpunt innemen indien ik over voldoende informatie beschik.
In aanvulling hierop merk ik op dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven onder specifieke voorwaarden en omstandigheden (artikel 6 Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven) financiële tegemoetkoming kan bieden aan personen die aannemelijk kunnen maken dat zij slachtoffer zijn van seksuele misdrijven en daarvan fysiek of psychisch letsel hebben ondervonden. Ik hecht eraan te benadrukken dat compensatie van het leed nauwelijks te bieden is. Veeleer gaat het om erkenning van het slachtofferschap en – waar nodig – het bieden van een helpende hand en van een financiële tegemoetkoming.
Daarnaast wordt momenteel, waar dat aan de orde is, bekeken of strafrechtelijke vervolging mogelijk is en wordt ingezet op nazorg in de vorm van begeleiding door Slachtofferhulp Nederland of reguliere voorzieningen in de (geestelijke) gezondheidszorg.
Zodra ik het eindrapport van de commissie-Samson heb ontvangen, zal ik uw Kamer informeren over de verdere afhandeling van deze voor betrokkenen zeer ingrijpende problematiek en de wijze waarop ik de slachtoffers tegemoet willen komen.
Bent u in dit verband van mening dat aan het bewijs van het seksueel misbruik en van de schade geen hoge eisen mogen worden gesteld, dat verjaring geen rol mag spelen en dat complexe aansprakelijkheidvragen geen beletsel mogen vormen voor compensatie? Zo ja, bent u bereid deze voorwaarden te betrekken bij de vormgeving van een compensatieregeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om een onafhankelijke compensatiecommissie in te stellen voor het onderzoeken van het bestaan en de aard van het seksueel misbruik en vervolgens het eventueel toewijzen van schadevergoedingen aan slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van het feit dat seksueel misbruik in een groot deel van de gevallen gepaard ging met fysiek en geestelijk geweld? Zo ja, deelt u in dat verband de mening dat een financiële compensatieregeling ook gericht moet zijn op genoegdoening in verband met gedragingen als vernedering en fysieke straffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De economische betrekkingen tussen Nederland en Israel |
|
Frans Timmermans (PvdA), Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw toespraak bij het Technion-instituut in Haifa, waarin u heeft gepleit voor hechtere bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Israël, zowel politiek als economisch?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op vragen in 2006 en 2007 van minister van Buitenlandse Zaken de heer Bot dat de regering economische relaties met bedrijven in de bezette gebieden ontmoedigt en «de Nederlandse ambassade in Tel Aviv, of andere onder mijn verantwoordelijkheid vallende instellingen, op geen enkele wijze het zakendoen van bedrijven met of in de bezette gebieden faciliteren»?2
Ja.
Klopt het dat dit staand beleid is?
De volledige antwoorden geven het staande beleid weer: «Het is Nederlandse bedrijven niet verboden handelsrelaties te onderhouden met bedrijven uit Israëlische nederzettingen in de Palestijnse Gebieden. De regering voert daarom geen actieve controle uit op dergelijke relaties. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv of andere onder de verantwoordelijkheid van het ministerie vallende instellingen verlenen niet actief diensten aan bedrijven die gevestigd zijn in Israëlische nederzettingen. Desgevraagd zullen dergelijke diensten worden geweigerd. In zijn algemeenheid ontmoedigt de regering economische relaties met bedrijven in de bezette gebieden. Betrokken Nederlandse bedrijven zullen daar waar nodig op worden aangesproken.»
Op welke wijze waarborgt de regering dat Israëlische nederzettingenbedrijven uitgesloten worden van diensten en voordelen die (kunnen) voortvloeien uit de geplande oprichting van de Dutch-Israeli Cooperation Council, alsmede de samenwerking die voortvloeit uit het Memorandum of Understanding dat u met uw Israëlische ambtsgenoot wilt tekenen?1 Wilt u in uw beantwoording ingaan op het feit dat de Israëlische regering geen onderscheid maakt tussen bedrijven die in Israël en bedrijven die in nederzettingen zijn gevestigd?
Op producten uit de Palestijnse Gebieden en Israël zijn de volgende twee overeenkomsten van toepassing: de Euro-Mediterrane Interim-Associatieovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de EG en de PLO (1997) en het EU-Israël Associatieakkoord (2000). De Interim-Associatieovereenkomst geeft vrijstelling of verlaging van invoerrechten voor Palestijnse producten afkomstig uit de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook bij invoer in de EU. Het Associatieakkoord biedt een vergelijkbare tariefbehandeling voor producten afkomstig uit Israël. Producten uit de nederzettingen vallen buiten de territoriale werkingssfeer van het Associatieakkoord.
Zoals hierboven gesteld ontmoedigt de regering in zijn algemeenheid economische relaties met bedrijven in de bezette gebieden. Nederland zal deze lijn blijven volgen.
Kunt u ingaan op de werkzaamheden en beoogde doelstellingen van de Dutch-Israeli Cooperation Council?
De regering wil verder investeren in de band met de staat Israël. Hiertoe zal begin 2012 de eerste Nederlands-Israëlische ministeriële samenwerkingsraad plaatsvinden. Het doel is om via de samenwerkingsraad een politieke impuls te geven aan verdere samenwerking tussen andere actoren (politiek, georganiseerd bedrijfsleven, wetenschap en technologie, maatschappelijk middenveld). Zoals eerder toegezegd zult u tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken hierover nader worden geïnformeerd.
Kunt u ingaan op de doelstellingen en afspraken van het Memorandum of Understanding dat u met uw Israëlische ambtsgenoot wilt ondertekenen? Met welke andere landen heeft Nederland ook zo’n Memorandum of Understanding?
Nederland en Israël hebben in 1993 een samenwerkingsovereenkomst op het gebied van industrieel onderzoek en industriële ontwikkeling ondertekend. Nederland heeft soortgelijke overeenkomsten met China, India, Japan en Zuid-Korea. Tijdens het bezoek van minister Verhagen aan Israël in juni 2011 is een gezamenlijke verklaring uitgegeven, waarin partijen de bereidheid uitspreken om de bilaterale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie verder te versterken. Dit kan bijvoorbeeld door het faciliteren van bi- of multilaterale gezamenlijke onderzoeksprojecten, het delen van onderzoeksresultaten en samenwerking tussen bedrijven. Vertegenwoordigers van de verantwoordelijke autoriteiten kunnen desgewenst consultaties starten over een raamovereenkomst op het gebied van wetenschap en technologie.
Op welke wijze voorkomt u dat nederzettingenbedrijven, of Israëlische bedrijven die anderszins bij Israëls bezetting zijn betrokken, profiteren van diensten verleend door de Netherlands Foreign Investment Agency?
De ambassade en de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) toetsen op vestiging in de bezette gebieden voordat ondersteuning vanuit de NFIA wordt geboden. De ambassade informeert ook de Israëlische autoriteiten over dit beleid.
Bent u bekend met het bericht dat de Israëlische regering onlangs het Amerikaanse bedrijf Noble Energy toestemming heeft verleend om te beginnen met het ontwikkelen van gasvelden voor de Gazaanse kust?3 Klopt het dat de heer Dmitry Dliani, een functionaris van Fatah, deze beslissing heeft gekwalificeerd als een «licentie om Gaza’s natuurlijke gasvoorraden te stelen»? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Exploratie-onderzoek heeft volgens Israël uitgewezen dat het zogeheten Noa-gasveld niet gedeeld is en dat Israël zelfstandig tot ontwikkeling ervan kan besluiten. De Palestijnse Autoriteit zou bezwaren allereerst aan de orde moeten stellen in bilaterale contacten met Israël.
Klopt het dat de regering van plan is om kennis en advies aan Israel beschikbaar te stellen voor de ontwikkeling van gasvoorraden voor de Gazaanse kust? Zo ja, kunt u uw besluit toelichten?
Minister Verhagen heeft tijdens zijn bezoek aan Israël de gebruikelijke bereidheid van de regering uitgesproken om de Nederlandse ervaring op het gebied van exploitatie van aardgas te delen. Dit aanbod is niet gericht op de exploitatie van specifieke gasvelden. De Gasunie heeft eind juli jl. een technische delegatie uit Israël ontvangen en deze geïnformeerd over gasnetwerken, aanlanding van leidingen en LNG-installaties.
Klopt het dat de gasvoorraden voor de kust van Gaza volgens internationaal recht niet toebehoren aan Israel? Kunt u dit toelichten?
Op grond van het internationaal recht behoren de natuurlijke rijkdommen op het continentaal plat, zoals gasvoorraden, toe aan de kuststaat waartoe het continentaal plat behoort. De afbakening van het continentaal plat tussen staten met aan elkaar grenzende kusten geschiedt bij overeenkomst, op basis van het internationaal recht. De afbakening van de grenzen van een toekomstige Palestijnse staat, met inbegrip van de zeegrenzen, is onderdeel van de onderhandelingen over de permanente status hiervan. De Declaration of Principles on Interim Self-Government Arrangements van 13 september 1993 voorziet in samenwerkingswerkingsprogramma’s tussen de Palestijnse Autoriteit en Israël op het gebied van energie en regionale ontwikkeling, waarin expliciet wordt verwezen naar de exploratie en exploitatie van gasvoorraden.
Beschikt de regering over aanwijzingen dat Israël op enigerlei wijze onrechtmatig gebruik heeft gemaakt, maakt of van plan is te maken van gasvoorraden voor de kust van Gaza die volgens het internationaal recht niet aan Israël toebehoren? Bent u bereid hierover navraag te doen bij de Israëlische regering?
De regering beschikt niet over dergelijke aanwijzingen.
Deelt u de mening dat de gasvoorraden die volgens het internationaal recht aan de Palestijnen toebehoren, tegen een onrechtmatige Israëlische ingebruikname beschermd dienen te worden? Hoe bent u van plan daaraan bij te dragen?
De regering wil een spoedige totstandkoming van een finalestatus-akkoord leidend tot een tweestatenoplossing. In dat kader kunnen Palestijnse aanspraken het best worden gewaarborgd.
Op welke wijze waarborgt de regering dat zij niet direct of indirect betrokken raakt bij onrechtmatige handelingen door Israël zoals hiervoor bedoeld?
Zie de antwoorden op de eerdere vragen.
Aannames anti-verdrogingsbeleid |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het recent verschenen artikel «Valse voorspelling van verdroging in een numeriek model» waarin het verkeerd berekenen van grondwaterstanden centraal staat1 en van andere artikelen over «numerieke verdroging2» waarin wordt aangegeven dat verbetering van aannames ook gevolgen zou moeten hebben voor vigerend beleid?
Ja, ik ben op de hoogte van het recent verschenen artikel.
Kunt u de uitkomst of de huidige stand van zaken weergeven van de discussie in vakkringen over de mate waarin er daadwerkelijk sprake is van onjuiste veronderstellingen op basis van verkeerde interpretaties van peilbuismetingen, gegeven het feit dat uw ambtsvoorganger en uzelf deze discussie met belangstelling gevolgd hebben?3
In vakkringen wordt onderkend dat er sprake kan zijn van onjuiste veronderstellingen op basis van verkeerde interpretatie van peilbuismetingen. De wetenschappelijke discussie over de kwantificering en de impact van het verschijnsel is echter nog niet uitgekristalliseerd. Het effect van numerieke verdroging is mogelijk minder groot dan eerder beschreven en de omvang is mogelijk beperkt tot een aantal zandgebieden met open water.
Kunt u precies uiteenzetten op welke aannames het huidige antiverdrogingsbeleid is gebaseerd?
Het huidige anti-verdrogingsbeleid richt zich vooral op de door de provincies aangewezen TOP-gebieden. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de waargenomen achteruitgang of zelfs het verdwijnen van vochtminnende plant- en diersoorten. Metingen en modelanalyses van grondwaterstanden hebben hierbij slechts een beperkte rol gespeeld.
Welke gevolgen hebben de genoemde wetenschappelijke artikelen over numerieke verdroging voor deze aannames? Welke gevolgen zijn er voor het antiverdrogingsbeleid? Indien u geen gevolgen verwacht, kunt u dan aangeven waarom dit volgens u niet het geval is?
De wetenschappelijke artikelen over numerieke verdroging hebben betrekking op metingen en interpretatie van grondwaterstanden, terwijl het beleid, zoals gemeld in het antwoord op vraag 3, hoofdzakelijk gebaseerd is op ecologische waarnemingen. De wetenschappelijke artikelen vormen dan ook geen aanleiding om de aannames die ten grondslag liggen aan het beleid te herzien. De wetenschappelijke discussie kan wel leiden tot toekomstige verbetering van de monitoring van de effectiviteit van het anti-verdrogingsbeleid en wordt daarom met belangstelling gevolgd.
Deelt u de mening dat, mede met het oog op het veelvuldig gebruik van modellen en de relevantie van waterpeil voor verschillende beleidsterreinen en de recente droogteproblematiek, het noodzakelijk is dat ook de juistheid van aannames met betrekking tot mestbeleid, het bestrijdingsmiddelenbeleid, het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium(NHI) als basis van het Deltabeleid, de waterkwaliteitsmetingen, het waterpeilbeheer en de monitoring, grondwaterwinning en landinrichtingsprojecten onderzocht moeten worden? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van een dergelijk onderzoek? Zo nee, waarom bent u niet bereid om op basis van recente wetenschappelijke inzichten de aannames met betrekking tot de eerder genoemde beleidsterreinen kritisch te toetsen?
Ik ben het met u eens dat modellen veelvuldig worden gebruikt voor verschillende beleidsterreinen en dat het van belang is juiste (grond)waterstanden en aannames te hanteren in deze modellen. Bij dergelijke beleidsondersteunende instrumenten is de wetenschappelijke praktijk dan ook dat regelmatig kritisch wordt gekeken of met de gehanteerde aannames de werkelijkheid voldoende wordt benaderd. Gelet op de nog gaande wetenschappelijke discussie en het bijbehorende wetenschappelijk onderzoek en het feit dat ik geen signalen heb ontvangen over onjuistheid van de aannames zie ik op dit moment geen aanleiding voor het starten van aanvullend onderzoek.
De uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat het terugsturen van uitgeprocedeerde vreemdelingen naar Somalië te gevaarlijk is |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de veiligheidssituatie in, en het uitzetten van vreemdelingen naar Somalië?1
Ja.
Klopt het dat het EHRM in de uitspraak overweegt dat puur op basis van de algemene veiligheidssituatie, het terugsturen van een ieder die afkomstig is uit Mogadishu in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de fundamentele vrijheden, omdat een reëel risico bestaat dat deze persoon een onmenselijke behandeling (foltering/marteling) te vrezen heeft?
Klopt het dat het EHRM tevens overweegt dat er slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden een vestigingsalternatief in Somalië kan worden tegengeworpen? Kunt u aangeven welke uitzonderlijke omstandigheden dit zijn?
Hoe beoordeelt u deze uitspraak van het EHRM en welke gevolgen heeft deze uitspraak voor uw beleid ten aanzien van het uitzetten van uitgeprocedeerde vreemdelingen naar Somalië?
Deelt u de mening dat, aangezien uitgeprocedeerde Somalische vreemdelingen enkel via Mogadishu naar Somalië kunnen worden uitgezet, de terugkeer van deze vreemdelingen feitelijk onmogelijk moet worden geacht? Kunt u dit toelichten?
Bent u bereid alle uitzettingen van uitgeprocedeerde vreemdelingen naar Somalië per direct op te schorten?
Bent u bereid een substantieel deel van de Somalische asielzoekers die op dit moment nog niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning in Nederland maar evenmin kunnen terugkeren, alsnog een verblijfsvergunning te verlenen, behoudens uiteraard die asielzoekers die fraude hebben gepleegd of zelf verdacht worden van oorlogsmisdaden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien u tot het voorgaande niet bereid bent, bent u dan wel bereid om te onderzoeken of in Europees verband een solidaire oplossing kan worden gevonden voor de grote instroom van Somalische asielzoekers en of Europese lidstaten met een zeer lage asielinstroom een deel van deze asielzoekers kunnen beschermen? Bent u tevens bereid om in samenwerking met internationale organisaties te onderzoeken of er op korte termijn extra opvangmogelijkheden in de regio rondom Somalië kunnen worden gecreëerd om de (onder andere in Nederland) uitgeprocedeerde asielzoekers op te vangen?
Deelt u de mening dat boven alles moet worden voorkomen dat vanwege de vrijwel onmogelijke terugkeer van vreemdelingen naar Somalië, een zeer groot aantal Somalische asielzoekers langdurig in Nederland verblijft zonder uitzicht op een definitieve oplossing? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Euthanasie |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur1 waarin de grote verschillen die er bestaan, tussen artsen onderling, als het gaat om het beoordelen en inwilligen van een euthanasieverzoek, aan de orde werd gesteld?
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Hoe beoordeelt u het feit dat slechts 33% van de huisartsen bereid is om mee te werken aan een verzoek tot euthanasie als er sprake is van beginnende dementie? Wat zijn volgens u de oorzaken van het feit dat een overgrote meerderheid van de artsen, in weerwil van de mogelijkheden die de wet biedt, niet meewerkt? Overweegt u maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
De uitzending van Nieuwsuur refereerde aan uitkomsten van de KOPPEL-studie2, een onderzoek naar de kennis en opvattingen van publiek en professionals over medische besluitvorming en behandeling rond het einde van het leven3.
De studie toont aan dat slechts 19% van de artsen terecht veronderstelt dat hulp bij zelfdoding bij een patiënt met beginnende dementie – in geval aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan – in Nederland is toegestaan4. In dat licht moet het percentage van 33% worden gezien.
De kennis van veel artsen op dit punt is blijkens het onderzoek onvoldoende. Dat vind ik zorgelijk. Een verzoek om euthanasie van een patiënt moet met aandacht en zorgvuldigheid worden behandeld. Kennis van de wettelijke eisen en de reikwijdte van de Euthanasiewet zijn hiervoor onontbeerlijk.
Een andere bevinding uit het onderzoek is dat slechts 28% van de bevraagde artsen het persoonlijk juist vindt dat een arts hulp bij zelfdoding bij een patiënt met beginnende dementie op diens verzoek zou toepassen. Ik heb geen oordeel over de persoonlijke attitude van artsen met betrekking tot dit thema. Het toetsen van bijvoorbeeld het ondraaglijk lijden gaat immers om de vraag of de arts ervan overtuigd is dat het lijden voor de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos is. Daarbij sluit ik niet mijn ogen voor de emotionele impact die het uitvoeren van euthanasie heeft en begrijp ik goed dat het voor artsen een moeilijke afweging betreft. Ook maakt het ziektebeeld van dementie, waarbij de wilsbekwaamheid en het ervaren van het lijden veranderen gedurende de ziekte, de beoordeling van de zorgvuldigheidseisen niet eenvoudig.
Bovenstaande sterkt mij in de overtuiging dat bij artsen kennis over de inhoud, reikwijdte en toepassing van de euthanasiewet van groot belang is, niet in het minst voor de patiënt die ook in dat opzicht immers afhankelijk is van de mate waarin de arts zich heeft verdiept in het onderwerp.
De artsenorganisatie KNMG wil ook de kennis van de Euthanasiewet onder artsen op dat terrein verbeteren. Daartoe ontwikkelt de KNMG op dit moment in samenspraak met deskundigen voorstellen om deze meervormige problematiek van het niet-inwilligen, niet doorverwijzen, danwel niet serieus nemen van het verzoek, aan te pakken.
Verder bevat de nieuwe KNMG-handreiking Tijdig praten over het overlijden (2011) gesprekspunten voor de arts om de vragen en verwachtingen van patiënten over hun levenseinde te verkennen. Het gaat hierbij om (on)mogelijkheden van behandeling, aanwezigheid en betekenis van wilsverklaringen, de opname in ziekenhuis, verpleeghuis of hospice, euthanasie en orgaandonatie.
Ik onderschrijf de reeds voorgenomen en ondernomen activiteiten van de KNMG en zal met de KNMG en tevens de NVVE in gesprek gaan over betreffende problematiek.
Hoe beoordeelt u het feit dat 7% van de artsen pertinent tegen euthanasie is, 45 % van de artsen zich liberaal noemt en 47% terughoudend omgaat met een verzoek tot euthanasie? Biedt de wet artsen, die niet op grond van hun geloofsovertuiging tegen euthanasie zijn, de ruimte om naar eigen inzicht terughoudend, dan wel liberaal met een verzoek tot euthanasie om te gaan? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, welke stappen overweegt u om meer eenheid te creëren?
Uit de Koppelstudie blijkt dat 45% zich liberaal noemt. 48% van de artsen is gereserveerd (maar wel geneigd mee te werken). En dat slechts 7% pertinent tegen euthanasie is. Deze cijfers worden ook door andere onderzoeken ondersteund5. Dit houdt ook in dat bijna 90% van de artsen in principe wel wil meewerken.
Volgens de wet ligt de beslissing om aan een euthanasieverzoek te voldoen bij de behandelende arts. Een arts heeft tegenover zijn patiënt twee verplichtingen. Zijn lijden te verlichten of weg te nemen of zijn leven te behouden. De tweede verplichting staat tegenover de wens om euthanasie van de patiënt. Artsen mogen daarom weigeren een euthanasieverzoek in te willigen.
Het besluit om euthanasie uiteindelijk te verrichten is een gezamenlijk besluit van arts en patiënt. Beiden moeten tijd en ruimte krijgen om hun visie te ontwikkelen en verwoorden, mits de omstandigheden dat toelaten. Besluiten tot euthanasie is een proces, geen momentopname.
Ik vind dat elk verzoek om euthanasie van de patiënt aan de arts in een open en goed gesprek besproken dient te worden. Hierbij moet de arts zich als professional op te stellen en de (on)mogelijkheden van euthanasie te bespreken. Waarbij de arts tijdig zijn eventueel bezwaar tegen euthanasie kenbaar moet maken. De KNMG heeft kortgeleden de handreiking «Tijdig praten over het overlijden (2011)» uitgebracht en deze is door de artsen en de media goed ontvangen.
Ook komt het KNMG standpunt over de rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde binnenkort uit. Hier zal veel publiciteit aan worden gegeven via Medisch Contact en de website van KNMG, naast de regelmatige KNMG-district bijeenkomsten over euthanasie.
Daar de KNMG (als vertegenwoordiger van de beroepsgroep artsen) al de nodige stappen onderneemt om de kennis van de Euthanasiewet te verbeteren zie ik vooralsnog geen reden om andere stappen te ondernemen.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken rond het overlijden van de heer B.? Welke mogelijkheden heeft een patiënt in zijn laatste levensfase als een ziekenhuis of instelling zijn of haar verzoek tot euthanasie niet honoreert?
Hoewel ik het voor de heer B. zeer pijnlijk vind dat hij geen steun heeft ervaren van zijn arts, wil ik niet treden in het beoordelen van zijn individuele situatie. De mogelijkheden in het ziekenhuis voor euthanasie zijn afhankelijk van verschillende zaken. Allereerst is de vraag of de lichamelijke situatie van de patiënt zodanig is dat er nog tijd is om gesprekken te voeren en eventueel door te verwijzen. Als een patiënt geen gehoor heeft gekregen bij de arts, kan dat zijn omdat de arts van mening is dat niet aan de zorgvuldigheidseisen wordt voldaan. In dat geval zou een SCEN-arts gevraagd kunnen worden om een onafhankelijk oordeel. Indien de behandelend arts gewetensbezwaard is, kan doorverwijzing naar een collega plaatsvinden, of in goed overleg zou mogelijk de eigen huisarts het verzoek in behandeling kunnen nemen.
Wat echter in alle gevallen van een arts verwacht mag worden is dat hij of zij de patiënt serieus neemt in zijn of haar verzoek om te willen sterven. De tuchtrechter6 verwoordde dit als volgt:«Essentieel bij een verzoek om euthanasie is een actieve en steunende houding. Indien een arts geen medewerking wil verlenen aan euthanasie heeft hij wel de plicht om goede zorg te verlenen en om, waar mogelijk, de belemmeringen die er zijn voor goede zorg, op te heffen.»
Hoe beoordeelt u de schatting van hoogleraar strafrecht Sutorius dat met 40% van de zeer serieuze verzoeken niet serieus omgegaan wordt? Klopt deze schatting? Zo nee, om welke aantallen gaat het dan wel? Bent u bereid tot het instellen van een meldpunt? Bent u bereid tot het doen van nader onderzoek?
Ik kan niet beoordelen in hoeverre het genoemde percentage van 40% overeenkomt met de praktijk. In de KOPPEL-studie is wel onderzocht onder huisartsen waarom het in sommige gevallen niet tot uitvoering van euthanasie komt en de redenen die zij hebben om verzoeken om euthanasie niet in te willigen. Een opvallende bevinding uit het onderzoek is dat het voor huisartsen niet altijd helder is wat als een euthanasieverzoek gezien moet worden.
Verder werden verschillende redenen voor het niet-inwilligen genoemd: de arts was er bijvoorbeeld niet van overtuigd dat aan alle zorgvuldigheidseisen was voldaan, de patiënt trok zijn verzoek in, de patiënt was reeds overleden of de arts had gewetensbezwaren. Bij de laatste evaluatie van de Euthanasiewet (Onwuteaka-Philipsen, et al., 2007) bleek dat twee van de drie verzoeken om euthanasie om bovengenoemde redenen niet werden ingewilligd.
Ik ben niet voornemens om een meldpunt in te stellen, wel zal ik in overleg gaan met de KNMG en de NVVE om deze problematiek te bespreken. Wat onderzoek betreft zal in de lopende evaluatie van de Euthanasiewet ook «het niet inwilligen van verzoeken en verwijzen» worden meegenomen.
Bent u van mening dat een wettelijk verankerde verwijsplicht voor artsen die een patiënt euthanasie weigeren uitkomst kan bieden aan patiënten die niet serieus genomen worden in hun verzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De discussie over de vraag of een wettelijke verwijsplicht al of niet uitkomst kan bieden aan patiënten die geen gehoor vinden bij hun arts bij hun verzoek om euthanasie, leidt naar mijn mening niet naar de oplossing voor het werkelijke probleem. De voorzitter van de KNMG duidt het mijns inziens helder7: »Waar het om gaat is dat patiënten met een euthanasiewens niet in de kou komen te staan. Van de arts vraagt dit duidelijkheid over de eigen visie en mogelijkheden rond het levenseinde. Van de patiënt vraagt dit de instelling om tijdig na te denken over de wensen ten aanzien van het eigen levenseinde. Van beiden vraagt dit dat zij tijdig, voor de euthanasiewens actueel is, met elkaar in gesprek gaan over de mogelijkheden die de arts kan bieden rond het levenseinde. Met een dergelijk gesprek kunnen veel misverstanden en verkeerde verwachtingen worden voorkomen.»
De KNMG wil artsen goed uitrusten om voorgenoemd gesprek te voeren. Dat juich ik toe. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Iraaks-Koerdische mensenrechtenactivist Karman Kamal |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht1 dat de Iraaks-Koerdische mensenrechtenactivist Karman Kamal recent is beschoten?
Ja.
Zo ja, deelt u de mening van the Federation of Civil Society Organizations dat een onafhankelijk onderzoek ingesteld moet worden naar de aanslag op Karman Kamal? Indien nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade in Bagdad heeft op 29 juni de Koerdische regionale overheid gevraagd om een onderzoek naar de beschieting van Karwan Kamal in te stellen. Nederland en de EU zijn bovendien met de Iraakse autoriteiten in gesprek over de manier waarop zij omgaan met de recente protesten. Ik zal zowel bilateraal als in EU-verband bij de Iraakse autoriteiten in Bagdad en in de Koerdische regio blijven aandringen op respect voor mensenrechten en op vervolging van degenen die deze rechten schenden.
Bent u bereid om rechtstreeks, alsmede via de EU, opheldering bij de Koerdische regionale overheid te vragen over deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De weigering van de Amsterdamse en Tilburgse GGD |
|
Joram van Klaveren (PVV), Willie Dille (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Weigermoskeeën blijven buiten schot»?1
Ja.
Wat is de reden dat de zowel de GGD in Amsterdam als in Tilburg weigeren onderzoek te doen naar kindermishandeling in de moskeeën aldaar?
Er is kennelijk een misverstand ontstaan doordat er twee onderzoeken door elkaar zijn gehaald. De mededeling die ik heb gedaan in het Algemeen Overleg Integratie op 29 juni jl. over Amsterdam en Tilburg had betrekking op de moskeeën en niet op de GGD’en ter plaatse. Meteen na het AO is met de betrokken gemeenten en GGD’en contact geweest en is het misverstand opgehelderd en rechtgezet.
Het gaat in casu om twee verschillende onderzoeken. Het eerste onderzoek, uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut betrof een onderzoek naar de pedagogische lespraktijken in het moskeeonderwijs in Tilburg en Amsterdam. Aanleiding hiervoor was de berichtgeving in de media over dubieuze lespraktijken in het weekendonderwijs. Dit onderzoek is gestart op 1 juli 2008 en is helaas voortijdig afgebroken omdat ondanks inspanningen het niet lukte om te komen tot concrete afspraken met de moskeebesturen tot het verrichten van onderzoek. Hierover heb ik u bericht per brief van 14 januari 2011 (Kamerstuk 31 143 nr. 86).
Het andere onderzoek betreft een inventariserend onderzoek van GGD Nederland, in opdracht van de ministeries van VWS en BZK, naar de aard en omvang van signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving van kinderen (niet zijnde de thuis- en formele schoolsituatie). Aanleiding voor het onderzoek van GGD Nederland waren verontrustende signalen over kindermishandeling in de sociale leefomgeving2 die naar voren kwamen uit een pilotonderzoek van de GGD Den Haag. Naar aanleiding hiervan heeft de GGD Den Haag in 2009 een werkwijze ontwikkeld waarbij de JGZ tijdens het reguliere contactmoment systematisch navraag doet naar dit soort situaties. Deze werkwijze is in het landelijke onderzoek uitgebreid naar GGD’en van Rotterdam en Eindhoven. Het onderzoek is nog gaande en de resultaten van het onderzoek van GGD Nederland worden eind 2011 verwacht.
Voor deelname aan dit vervolgonderzoek zijn verschillende gemeenten benaderd. Bij de selectie van gemeenten voor deelname aan het onderzoek zijn een aantal criteria benoemd, zoals: de praktische inpasbaarheid van het onderzoek, de omvang en kenmerken van de 9–10 jarige populatie in de gemeenten en de beschikbare middelen. Uiteindelijk is besloten om (naast de gemeente Den Haag) het onderzoek uit te voeren in de gemeenten Rotterdam en Eindhoven.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen teneinde te bewerkstelligen dat alsnog onderzoek wordt gedaan naar de misstanden in deze tempels van treurnis?
Zie antwoord vraag 2.
NAVO-trainers in Afghanistan |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat sinds maart 2009 ten minste 36 NAVO-trainers in Afghanistan zijn gedood door rekruten of personen die zich voordeden als Afghaanse politieagent of soldaat?1
Betrouwbare cijfers hierover zijn niet voorhanden. Wel is het waarschijnlijk dat sinds maart 2009 enkele tientallen medewerkers van ISAF zijn gedood door personen die zich op enigerlei wijze voordeden als medewerker van de Afghaanse veiligheidsdiensten. Het betrof trainers en ander personeel. In vrijwel alle gevallen is overigens geen sprake van infiltratie in het Afghaanse leger of de politie, maar van opstandelingen die een uniform hebben bemachtigd of hebben laten namaken, of van getraumatiseerde Afghaanse militairen of agenten die door de Taliban zijn gedwongen tot gewelddadigheden. Er zijn geen bewijzen voor systematische infiltratie van de Taliban in het Afghaanse leger of de politie.
Hoe wilt u voorkomen dat er aan de Nederlandse trainingsmissie infiltranten deelnemen met als doel Nederlandse trainers te doden of verwonden?
De regering hecht er sterk aan – net als alle andere partijen die in Afghanistan actief zijn – veiligheidsrisico’s zo veel mogelijk te beperken. Dat geldt ook voor het risico van infiltratie bij de politie. In het selectieproces wordt getracht gemotiveerde rekruten te werven en het risico op infiltratie te verkleinen. Dit selectieproces is formeel in handen van het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarbij wordt intensief samengewerkt met de NATO Training Mission – Afghanistan. Bovendien heeft Nederland de bevoegdheid rekruten bij aanvang van de basisopleiding te weigeren. Uiteraard is onafgebroken oplettendheid geboden om vroegtijdig aanwijzingen van infiltratie te kunnen signaleren. Daarnaast monitoren Afghaanse contra-inlichtingeneenheden het leger en de politie op tekenen van compromittering en stress bij het personeel.
Deelt u de opvatting van de Nederlandse Politiebond (NPB) dat de veiligheidssituatie duidelijk is verslechterd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een geactualiseerde veiligheidsanalyse naar de Kamer te sturen?
De veiligheidssituatie in Kunduz past in het beeld dat in januari met uw Kamer is besproken. De toename van het aantal geweldsincidenten van de afgelopen jaren, zoals gemeld in de brief aan de Kamer van 7 januari jl. (Kamerstuk 27 925 nr. 415), heeft zich dit jaar vooralsnog niet voorgedaan. Wel is een verschuiving zichtbaar van directe confrontaties naar een meer asymmetrisch optreden en opzienbarende aanslagen. Dat geldt ook voor de dreiging tegen de Nederlandse militairen en burgermedewerkers die in Kunduz worden ingezet. Dit beeld werd bevestigd in de contacten van minister Rosenthal tijdens zijn bezoek aan Kunduz op 6 juli.
De regering heeft er vertrouwen in dat de politietrainingsmissie haar activiteiten onder deze omstandigheden op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Zij houdt de algemene veiligheidssituatie nauwlettend in de gaten.
Is het waar dat de NPB overweegt agenten op te roepen niet deel te nemen aan de politietrainingsmissie in Afghanistan?
Op dit moment roept de NPB agenten niet op af te zien van deelneming aan de missie in Afghanistan.Zoals op de website van de NPB staat (www.politiebond.nl), houdt ook de NPB de ontwikkelingen goed in de gaten.
Welke minimale vrijwillige aanmelding van agenten is noodzakelijk om de missie op zinvolle wijze door te laten gaan?
Op dit moment zijn er voldoende politiefunctionarissen van het KLPD beschikbaar in de uitzendpool.
Komt er een nieuw afwegingsmoment alvorens de politietrainers eind dit jaar naar Kunduz gaan?
Zoals gemeld in de brief van 27 januari 2011 (Kamerstuk 27 925 nr. 419) zal de Nederlandse regering bij een structurele, ernstige verslechtering van de situatie de Nederlandse bijdrage nader bezien. Daarvoor is op dit moment geen aanleiding.
Het mogelijke negatieve advies van de Nederlandse Politiebond inzake de missie in Afghanistan |
|
Joël Voordewind (CU), Mariko Peters (GL) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten1 over het mogelijke negatieve advies van de Nederlandse Politiebond over de veiligheidssituatie in Afghanistan?
Ja.
Wat is op dit moment de actuele veiligheidssituatie in het gebied waarin Nederlandse politievrijwilligers actief zullen zijn? In hoeverre verandert dit de actuele veiligheidssituatie voor de betrokken politievrijwilligers die als trainer (binnen de poort) werkzaam zullen zijn?
De veiligheidssituatie in Kunduz past in het beeld dat in januari met uw Kamer is besproken. De toename van het aantal geweldsincidenten van de afgelopen jaren, zoals gemeld in de brief aan de Kamer van 7 januari jl. (Kamerstuk 27 925 nr. 415), heeft zich dit jaar vooralsnog niet voorgedaan. Wel is een verschuiving zichtbaar van directe confrontaties naar een meer asymmetrisch optreden. De huidige situatie onderstreept het belang van een goede politiemacht en juridische sector in Afghanistan, en van de Nederlandse politietrainingsmissie die is gericht op de versterking daarvan, De regering heeft er vertrouwen in dat de politiefunctionarissen in de EUPOL missie onder deze omstandigheden hun taken op een verantwoorde wijze kunnen uitvoeren en houdt de algemene veiligheidssituatie nauwlettend in het oog. EUPOL beoordeelt daarnaast tweemaal per dag de veiligheidssituatie in Kunduz. Ook worden nauwe contacten met de Duitse collega’s van het GermanPolice en Project Team (GPPT) onderhouden. Dit beeld werd bevestigd in de contacten van minister Rosenthal tijdens zijn bezoek aan Kunduz op 6 juli.
Wat is er waar van de zorgwekkende signalen die de Nederlandse Politiebond heeft ontvangen van Duitse collega’s?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de actuele veiligheidsinformatie over Kunduz met de politiebonden te delen omdat zij een belangrijke taak hebben richting betrokken politievrijwilligers?
De politievakbonden worden regelmatig geïnformeerd over de veiligheidssituatie. Meest recentelijk zijn de politievakbonden op 30 juni jl. door de Minister van Veiligheid en Justitie geïnformeerd.
Is er reden tot zorg over voldoende animo onder de politieagenten om uitgezonden te worden naar Kunduz, nu dit op vrijwillige basis gebeurt? Zo ja, welke?
Nee, op dit moment is het aanbod van politiefunctionarissen toereikend. Er zijn geen aanwijzingen dat het aanbod afneemt.
Verwacht u onder gelijkblijvende (veiligheids)omstandigheden nog steeds dat de trainingen effectief van start kunnen zoals beoogd?
Zie antwoord vraag 2.
Het project Munnikenland en PKB Ruimte voor de Rivier |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in het project Munnikenland van het programma Ruimte voor de Rivier (Zaltbommel) Staatsbosbeheer een belangrijke rol speelt in het toekomstig beheer van de binnen- en buitendijkse gebieden, die in de Planologische kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier als «natuur» zijn aangemerkt, en dat de gemeenteraad van Zaltbommel op 7 juli 2011 een besluit dient te nemen over het bestemmingsplan, terwijl er nog grote onduidelijkheden zijn over de flexibiliteit die de PKB Ruimte voor de Rivier biedt ten aanzien van de bestemming «Natuur»?
Ja.
Deelt u de mening dat een goed onderhoud en beheer van de uiterwaarden en buitendijkse polder essentieel is voor de waterveiligheid, gezien het negatieve effect van opslag in de uiterwaarden voor het waterbergend vermogen? Begrijpt u de zorgen die er leven in de gemeenteraad van Zaltbommel ten aanzien van de mate waarin Staatsbosbeheer haar afspraken in dit gebied ten aanzien van een goed beheer van de natuurgebieden kan nakomen, gezien de bezuinigingen en de discussie over de positie van Staatbosbeheer?
Ja, een goed beheer is essentieel voor de waterveiligheid. Vanwege dit belang is het beheer al tijdens het planproces meegenomen in de vaststelling van het ontwerp voor de maatregel (SNIP3-beslissing) door de minister van Verkeer en Waterstaat op 21 juni 2010.
Ik heb kennis genomen van de zorgen van de gemeenteraad. Bij de projectbeslissing is vastgelegd wanneer er moet worden ingegrepen in de vegetatie omwille van waterveiligheid. Bij het bestemmingsplan is een plan «Beheer en onderhoud» gevoegd. Hierin wordt aangegeven hoe de inrichting van het Munnikenland duurzaam in stand gehouden kan worden, zodat ook in de toekomst aan de hydraulische taakstelling wordt voldaan. Overigens zorgt Rijkswaterstaat ervoor dat het beheer, onafhankelijk van wie het gaat uitvoeren, zodanig wordt uitgevoerd dat de waterveiligheid blijft behouden.
Kunt u aangeven of het wijzigen van de bestemming «Natuur» in een dubbelbestemming met agrarisch beheer/medegebruik mogelijk is binnen de PKB Ruimte voor de Rivier, met het oog op de beweging dat er binnen het project Munnikenland niet gekozen kan worden voor een minder onderhoudsintensieve variant van «Natuur» in de vorm van agrarisch natuurbeheer of natuurlijke landbouw, omdat in de PKB onderdelen van project zijn aangewezen als «Natuur»?
Binnen de bestemming «natuur» is agrarisch medegebruik mogelijk; een dubbelbestemming is daarvoor niet nodig. De gemeenteraad is op 25 augustus jl. akkoord gegaan met het ontwerp bestemmingsplan, met daarbij de opdracht aan het college om binnen de natuurbestemming een volwaardige invulling van agrarisch natuurbeheer mogelijk te maken. De mogelijkheden hiertoe zullen worden onderzocht, waarbij de wethouder ook heeft aangegeven dat er hierdoor geen vertraging mag optreden in het tijdig realiseren van het veiligheidsniveau.
De projectorganisatie verkent de mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer overigens al langer.
Bent u bereid nog voor 7 juli 2011 contact op te nemen met de wethouder en de uitvoeringsorganisatie van het project Munnikenland en met hen te verkennen welke flexibiliteit er is ten aanzien van de bestemming en de uitvoering van dit project binnen de PKB Ruimte voor de Rivier en het goedgekeurde inrichtingsplan, om zo tot een breed gedragen aanpak te komen voor dit project tussen Rijk en regio?
De Programmadirectie Ruimte voor de Rivier heeft contact onderhouden met de wethouder en de uitvoeringsorganisatie, met de insteek om te kijken welke mogelijkheden er zijn voor agrarisch natuurbeheer, zonder dat dit de waterveiligheidsdoelstelling raakt. Het besluit van de raad sluit hierbij aan.
Het onderzoek naar de vliegramp in Tripoli |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat volgens internationale regels het Bureau d'Enquête et d'Analyse (BEA) en de National Transport Safety Board niets mogen publiceren zonder uitdrukkelijke toestemming van de desbetreffende lidstaat, in dit geval Libië?
Het ICAO-verdrag kent geen mogelijkheid om zonder toestemming of zonder verzoek van de voor het onderzoek verantwoordelijke lidstaat eigenstandig acties te ondernemen. De genoemde mogelijkheid om de deelrapporten van de bij het onderzoek betrokken instanties het Franse Bureau d'Enquête et d'Analyse (BEA) en de National Transport Safety Board te publiceren, bestaat, maar is dus afhankelijk van de instemming van de Libische autoriteiten en zal niet de gewenste integrale analyse over de toedracht op kunnen leveren. De ICAO heeft aangegeven eerst de verdere ontwikkelingen in Libië af te willen wachten.
Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de antwoorden die u op 8 juni 2011 naar de Kamer stuurde waarin u zegt «Een mogelijkheid zou zijn de deelrapporten van de bij het onderzoek betrokken instanties het Franse Bureau d'Enquête et d'Analyse (BEA) en de National Transport Safety Board te publiceren»?1
Zie antwoord vraag 1.
Is het correct dat nabestaanden van de vliegramp niets meer van Buitenlandse Zaken (en niets meer van de Onderzoeksraad voor veiligheid) hebben vernomen sinds uw toespraak op 12 mei 2011? Zo ja, waarom is er geen contact gezocht?
Ik ben doordrongen van het leed van de nabestaanden en van de grote behoefte die er bestaat om antwoord te krijgen op de vragen naar het onderzoek en afhandeling van de ramp. Om de nabestaanden niet vanuit diverse overheidsinstanties te benaderen, ligt de uitvoerende en coördinerende taak voor communicatie met de nabestaanden bij Slachtofferhulp Nederland. De medewerkers van Slachtofferhulp Nederland hebben in nauw overleg met het ministerie van Buitenlandse Zaken contact met de nabestaanden als daar aanleiding voor is of behoefte aan bestaat bij de nabestaanden. Vanzelfsprekend wordt alle relevante informatie met nabestaanden gedeeld via de zo afgesproken weg. Ik ben daarbij echter wel afhankelijk van de informatie die de onderzoekers kunnen en mogen verstrekken dan wel de facto verstrekken. Helaas zijn er sinds mijn toespraak op 12 mei nog geen gegevens beschikbaar gekomen om te delen met de nabestaanden.
Met Slachtofferhulp Nederland is afgesproken dat in samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken binnenkort een bijeenkomst zal worden georganiseerd voor nabestaanden om, voor zover beschikbaar, nadere informatie te delen over de gang van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de oorzaken van de vliegramp.
Is het waar dat de nabestaanden in 2011 alleen op 21 april een bericht van de regering hebben gekregen en verder niets hebben gehoord (op uw toespraak na)? Zo ja, waarom heeft u er niet voor gekozen om hen vaker – en uitvoeriger – informatie te verstrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit zich tot uw belofte dat informatie «steeds» met nabestaanden zou worden gedeeld?1 Zult u in de toekomst meer van u laten horen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u de berichtgeving in NRC Handelsblad2 dat het ICAO «verbaasd» was over uitspraken van het ministerie, omdat deze «tegen alle procedures» in zouden gaan?
De in NRC Handelsblad genoteerde «verbazing» van de woordvoerder van ICAO heeft betrekking op mijn toezegging te onderzoeken of ICAO kan ingrijpen, bijvoorbeeld door het onderzoek over te nemen. De toezegging betrof niet de aankondiging van een ICAO-onderzoek. Aanleiding tot de toezegging waren schriftelijke vragen van de leden Pechtold en Van Veldhoven d.d. 12 mei 2011 aan de ministers van BZ en van I&M waarin gevraagd wordt te onderzoeken of de ICAO een onderzoek kan starten naar de ramp in Tripoli op 12 mei 2010. Op die vragen is op 29 juni jl. antwoord gegeven.
Wordt er momenteel op politiek of diplomatiek niveau geprobeerd meer informatie over de voortgang van het onderzoek in te winnen en/of het onderzoek te bespoedigen? Zo ja, op welke manier, en hoe wordt de Kamer in de procedure meegenomen?
Ik wijs op de beantwoording door staatsecretaris Atsma van Infrastructuur en Milieu d.d. 29 juli jl, waarin hij mede namens mij ingaat op de mogelijkheden informatie te verkrijgen en het onderzoek te bespoedigen. Hoezeer ik ook hecht aan een spoedige afwikkeling van dit onderzoek naar de ware toedracht, moet ik wijzen op de huidige omstandigheden in Libië. Veel zal afhangen van een verandering in een situatie in Libië. Ook onder deze moeilijke omstandigheden zal Nederland iedere gelegenheid aangrijpen om aan te dringen op een spoedige en zorgvuldige afronding van het onderzoek en de Kamer daarover informeren als daar aanleiding toe is.
Alhoewel de Libische autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het onderzoek zich in Tripoli bevinden, heb ik ook in contacten met de Nationale Overgangsraad (TNC) gewezen op het grote belang van spoedige afronding van het onderzoek.
De aanslag op het Intercontinental Hotel in Kabul |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de bloedige aanslag op het Intercontinental Hotel in Kabul, waarbij 21 mensen om het leven zijn gekomen?1
Ja.
Zijn daarbij negen terroristen, bewapend met bommen en automatische wapens, zonder problemen door de beveiliging gekomen van één van de best beveiligde gebouwen in Kabul? Zo ja, deelt u de veronderstelling in de internationale pers dat de terroristen daarbij geholpen werden door Afghaanse politiefunctionarissen verantwoordelijk voor de beveiliging? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
De precieze toedracht van het incident is vooralsnog niet duidelijk. Wel is bekend dat de bezetting van het hotel op weerstand stuitte. De negen zwaarbewapende strijders bleken in staat zich urenlang in het hotel op te houden. De Afghaanse autoriteiten hebben snel en adequaat gereageerd, met slechts beperkte ondersteuning van ISAF. In de vroege ochtend van 29 juni is een eind gemaakt aan de bezetting.
Hoe beoordeelt u de verklaringen van veel ooggetuigen dat de Afghaanse politie niet of nauwelijks weerstand heeft geboden tegen de aanvallers en vooral weggerend is? Klopt de conclusie dat de aanvallers alleen dankzij ingrijpen door Navo troepen zijn uitgeschakeld en dat, als het aan de Afghaanse veiligheidsdiensten had gelegen, de terroristen nog zeer lang met hun moordpartij door hadden kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, in hoeverre zijn de Afghaanse veiligheidsdiensten dan in staat de taken over te nemen die ISAF vanaf zeer binnenkort in Kabul aan hen over gaan dragen? Toont de aanslag op het Intercontinental Hotel niet aan dat zelfs op de verondersteld meest veilige plek van Afghanistan de Afghaanse autoriteiten niet in staat zijn de veiligheid te garanderen? Zo ja, welke conclusies verbind u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Helaas komen in Afghanistan nog steeds regelmatig aanslagen voor. De aanslag op het Intercontinental Hotel is daar een voorbeeld van. De inzet van de internationale gemeenschap is gericht op het overdragen van de verantwoordelijkheid voor de veiligheid aan de Afghaanse autoriteiten. De aanslag onderstreept eens te meer de noodzaak van capaciteitsopbouw bij de Afghaanse politie en het leger. De Afghanen zullen de veiligheid zelf moeten gaan waarborgen. Er is sprake van een veelomvattend proces, waarin de opbouw van de rechtsstaat, verzoening en re-integratie centraal staan. Dit proces zal enige jaren in beslag nemen. Overigens zijn dergelijke aanslagen nooit volledig uit te sluiten.
ISAF ondersteunt het transitieproces door agenten en militairen te trainen. Een aantal landen, waaronder Nederland, ondersteunt de verdere versterking van de rechtsstaat. Daarbij staat voorop dat duurzame stabiliteit alleen mogelijk is als de betrokken organisaties hun eigen taak naar behoren vervullen. Dat betekent dat de civiele politie civiele politietaken verricht, het leger de opstandelingen bestrijdt, en de justitiesector zorg draagt voor vervolging, berechting en bestraffing. De regering maakt zich sterk voor deze taakverdeling. Voor de Nederlandse trainingsactiviteiten in Kunduz heeft de regering hiervoor garanties verkregen (Kamerstuk 27 925 nr. 425).
Nu blijkt dat zelfs in Kabul de Taliban in staat zijn, kennelijk met hulp van Afghaanse politiefunctionarissen, dood en verderf te zaaien, wat zegt dit over de betrouwbaarheid van de Afghaanse politie als partner?
De regering hecht er sterk aan – net als alle andere partijen die in Afghanistan actief zijn – veiligheidsrisico’s zo veel mogelijk te beperken. Dat geldt ook voor het risico van infiltratie bij de politie. In het selectieproces wordt getracht gemotiveerde rekruten te werven en het risico op infiltratie te verkleinen. Dit selectieproces is formeel in handen van het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarbij wordt intensief samengewerkt met de NATO Training Mission – Afghanistan. Nederland heeft bovendien de bevoegdheid rekruten bij aanvang van de basisopleiding te weigeren. Uiteraard is onafgebroken oplettendheid geboden om vroegtijdig aanwijzingen van infiltratie te kunnen signaleren. Daarnaast monitoren Afghaanse contra-inlichtingeneenheden het leger en de politie op tekenen van compromittering en stress bij het personeel.
In vrijwel alle gevallen is overigens geen sprake van infiltratie in het Afghaanse leger of de politie, maar van opstandelingen die een uniform hebben bemachtigd of hebben laten namaken, of van getraumatiseerde Afghaanse militairen of agenten die door de Taliban zijn gedwongen tot gewelddadigheden. Er zijn geen bewijzen voor systematische infiltratie van de Taliban in het Afghaanse leger of de politie.
(Zie ook Kamervragen van 30 juni gesteld door het lid Van Bommel (SP) met kenmerk 2011Z14709).
Deelt u de mening dat de Afghaanse politie kennelijk zo geïnfiltreerd is door Taliban sympathisanten, dat het voor ISAF en andere buitenlandse politiemensen buitengewoon risicovol is om met deze politie samen te werken? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat deze aanslag, op de meest veilige locatie van Afghanistan, nog maar eens aantoont dat de Afghaanse politie in de frontlinie staat bij de oorlog tegen de Taliban en dat de Afghaanse politie minstens evenveel risico loopt als het Afghaanse Nationale Leger om in een gewapende confrontatie met de Taliban terecht te komen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan voor de Nederlandse inzet in Afghanistan? Zo nee, uit welke feiten maakt u dan op dat de Afghaanse politie zich ook maar enigszins kan onttrekken aan de gewapende strijd tegen de Taliban?
Zie antwoord vraag 4.
Subsidies voor niets doen in landbouw |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veel subsidie voor niets doen in landbouw»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alle subsidies structureel aan controles onderworpen moeten worden en de reeds betaalde subsidies aan landbouwgrond waar niets of nauwelijks wat mee gebeurt per direct teruggehaald moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De bedrijfstoeslagregeling is directe inkomenssteun die voortkomt uit het oorspronkelijke stelsel van Europese productiesteun. Deze productiesteun is (grotendeels) ontkoppeld en omgezet naar toeslagrechten. Deze toeslagrechten kunnen voor uitbetaling van de bedrijfstoeslag verzilverd worden op hectaren landbouwgrond. Vanuit de Europese regelgeving zijn hier randvoorwaarden op het gebied van milieu, gezondheid en dierenwelzijn aan verbonden (zogenoemde cross compliance). Onderdeel van deze voorwaarden zien toe op het behoud van grond- en bodemkwaliteit: de «Goede Landbouw- en milieucondities van landbouwgrond».
Ik deel de mening dat subsidies structureel aan controles onderworpen moeten worden. Dit gebeurt ook. Conform de EU controle verordening en regelgeving worden de betalingen van de bedrijfstoeslagregeling 100% administratief gecontroleerd en wordt er in ieder geval 5% ter plaatse fysiek gecontroleerd en wanneer daar aanleiding toe is. Bij overtredingen worden er kortingen en sancties opgelegd. Alle lidstaten zijn verplicht die controles uit te voeren. De Europese Commissie ziet daarop toe.
Deelt u de mening dat het subsidiëren van grondbezitters die niets met hun (landbouw)grond doen een schande is en dat dit alleen tot stand is gekomen door grote nalatigheid van de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nu onmiddellijk heel veel geld terug te halen uit Europa voor onze eigen boeren?
Dit is niet aan de orde. De betalingen zijn aan de stringente Europese voorwaarden gebonden. De betalingen worden hierop gecontroleerd en zijn daarmee rechtmatig.
Net als alle andere lidstaten maakt Nederland zich op voor het nieuwe GLB dat ingaat in 2014. De lijn van het kabinet voor toekomstige betalingen is op hoofdlijnen weergegeven in de kamerbrief van 26 november 2010 (Kamerstuk 28 625, nr. 108, reactie op de Mededeling van de Commissie over het nieuwe GLB) en nader uitgewerkt in de kamerbrief van 8 maart 2011 (Kamerstuk 28 625, nr. 117).
De kern van de Nederlandse inzet is dat de huidige betalingen vervangen worden, met in acht name van een overgangsperiode, door doelgerichte betalingen gericht op concurrentiekracht, duurzaamheid en innovatie en beloningen voor maatschappelijke prestaties (bijvoorbeeld dierenwelzijn, diergezondheid en landschap).
Wat is reden dat u de Kamer en andere betrokkenen pas vier dagen voorafgaand aan de ingangsdatum van de forse verhoging van leges voor verblijfsvergunningen regulier hierover informeert?1
Ik besef dat de Kamer en andere betrokkenen pas zeer kort van te voren zijn geïnformeerd over de legesverhoging.
De verhoging van de leges naar een hoger niveau van kostendekkendheid is een uitwerking van het regeerakkoord. In de voorjaarsnota is evenwel vastgelegd dat ik nog voor dit jaar € 9 mln. aan meeropbrengsten regulier leges zal realiseren. Om dit mogelijk te maken, dienden de leges op zeer korte termijn te worden verhoogd. Elke maand langer wachten zou nog meer verhoging van de leges betekenen om dat doel te kunnen bereiken. Een besluit tot een latere invoeringsdatum van de legesverhoging is dan ook niet wenselijk.
Om tegemoet te komen aan de problemen van de onderwijsinstellingen heb ik wel besloten, dat de IND coulant omgaat met die aanvragen waarbij de student reeds vóór 1 juli jl. de leges had betaald aan de onderwijsinstelling. In deze gevallen geldt dat ook al wordt de aanvraag ingediend op of na 1 juli met het oude legesbedrag genoegen wordt genomen. Ook zal voor wat betreft overige verblijfsdoelen in die gevallen waarin de aanvraag of adviesaanvraag voor 1 juli door de IND ontvangen is het oude legestarief van kracht blijven.
Deelt u de mening dat het niet van behoorlijk bestuur getuigt om leges voor een verblijfsvergunning, waar mensen soms tijden voor hebben gespaard, plotseling met tientallen procenten/honderden euro’s te verhogen? Waarom heeft u niet gekozen voor een fatsoenlijke overgangsregeling, of een latere ingangsdatum van de verhoging van de leges? Bent u daar alsnog toe bereid?
Zie antwoord vraag 1.
Welke kosten van de verschillende producten verblijfsvergunningen worden door u precies doorberekend aan de desbetreffende migrant? Waarom is dit niet in uw brief opgenomen? Kunt u garanderen dat er geen indirecte kosten aan de migrant worden doorberekend, conform de Handreiking Kostentoerekening «Leges en Tarieven» van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ?
In mijn brief van 27 juni jl., in het bijzonder in bijlage twee «Kostprijzen en legestarieven» is uiteengezet welke kosten worden doorberekend in de legestarieven.
Indirecte kosten, zoals gedefinieerd in de Handreiking Kostentoerekening Leges en Tarieven, worden niet doorberekend. Dit betekent dat de kosten van handhaving en van bezwaar- en beroepsprocedures niet worden doorberekend.
Tot slot wil ik benadrukken dat het meer kostendekkend maken van de leges niet alleen een verhoging van de leges inhoudt, maar dat ik ernaar streef om ook de kostprijs naar beneden te brengen.
Waar baseert u op, dat de leges van 1 250 euro voor een verblijfsvergunning vanwege gezinshereniging het «nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet beperken? Waarom acht u dat toelaatbaar en in overeenstemming met recht en jurisprudentie? Bent u bereid ten aanzien van deze verhoging van ruim 400 euro advies te vragen aan de Europese Commissie over de vraag of die in overeenstemming is met de Gezinsherenigingsrichtlijn?
Gelet op het inkomensvereiste dat geldt voor gezinshereniging ben ik van mening dat de legestarieven niet afdoen aan het «nuttig effect» van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Dit inkomen maakt het mogelijk om ook de verhoogde legestarieven te betalen. Tot nog toe is mij geen jurisprudentie bekend, waaruit blijkt dat hoge legestarieven strijdig zouden zijn met bovengenoemde richtlijn. In de richtlijn zelf is ook geen bepaling opgenomen ter zake van leges. Ik ben dan ook niet voornemens om advies te vragen aan de Europese Commissie over de vraag of de verhoging in overeenstemming is met deze richtlijn.
Waarom heeft u niet gekozen voor geleidelijke verhogingen van leges, in plaats van verhogingen met soms 30 tot 40%, die ook nog eens aanvullend zijn op recente andere forse verhogingen? Deelt u de mening dat de rechtszekerheid voor burgers ook een zekere betrouwbaarheid van de overheid vraagt, die onder meer inhoudt dat leges voor vergunningen niet binnen een te korte tijd met een te hoog percentage of fors bedrag worden verhoogd?
Zoals ik in het antwoord op de eerste en de tweede vraag heb weergegeven, was vanwege de financiële taakstelling een geleidelijker legesverhoging niet aan de orde.
Wat betreft de rechtszekerheid van de burger en de betrouwbaarheid van de overheid ben ik van mening dat deze niet in het geding zijn bij deze en volgende legesverhogingen, omdat de verhoging alleen ziet op nieuwe aanvragen.
Weliswaar is de legesverhoging fors, maar zeker zolang de leges niet kostendekkend zijn, is de legesverhoging niet als onbetrouwbaar overheidshandelen te kwalificeren.
Vindt u, nu u zelf verwijst naar het advies van de ACVZ «Leges voor (arbeids)migratie naar Nederland», dat de verhogingen (verdriedubbelingen) van de leges voor een verblijfsvergunning «medisch» en «buiten schuld» te rijmen zijn met de conclusie van de ACVZ in dat advies, dat de legestarieven voor reguliere gezinsmigranten een behoorlijke financiële druk vormen en de hoge legestarieven voor kwetsbare migrantengroepen een nog grotere belemmering zijn? Kunt u dit toelichten?
Wat betreft de legestarieven voor reguliere gezinsmigranten wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 4. Met betrekking tot kwetsbare migrantengroepen geldt dat de legeshoogte inderdaad als een behoorlijke financiële druk kan worden ervaren; vreemdelingen die legaal in Nederland verblijven, hebben evenwel een inkomen, dat het mogelijk maakt om ook de verhoogde leges te kunnen betalen.
Ik heb echter besloten de legesverhoging voor een beperkt aantal kwetsbare categorieën vreemdelingen minder te verhogen dan aangekondigd in de brief van 27 juni 2011 (Kamerstukken II 2010–2011, 30 573, nr. 73). Dit betreft personen die in het kader van huiselijk geweld, eergerelateerd geweld, achterlating of mensenhandel voortgezet verblijf aanvragen. Ook voor hen zijn de leges voor een aanvraag om voortgezet verblijf per 1 juli 2011 verhoogd van € 331 naar € 950. Bij de voorbereiding van dit voorstel is over het hoofd gezien dat de legesverhoging die categorieën op deze wijze zou treffen. Daarom heb ik besloten de leges voor voortgezet verblijf voor deze categorieën tot een minimum te beperken, namelijk € 350.
Waarop baseert u de aanname in uw brief dat de aanzienlijke tariefsverhoging van de leges bij verlenging van een verblijfsvergunning niet schadelijk is voor de positie van de Nederlandse kenniseconomie, maar dat een verhoging van het tarief voor de eerste toelating dat wel zou zijn? Deelt u de mening dat dit een scheve redenatie is aangezien de drempel weliswaar niet verhoogd wordt, maar dat deze verhoging mensen wel dwingt om tussentijds terug te keren door de enorm gestegen kosten voor verblijf? Heeft u onderzocht wat de effecten zullen zijn op de afweging van buitenlandse studenten en onderzoekers op hun komst naar Nederland als de tarieven voor verlenging enorm verhoogd worden? Heeft u in dit verband tevens kennis genomen van de kritiek van koepelorganisatie van Nederlandse universiteiten en van studentenorganisaties op de abrupte verhoging van leges voor verlenging van de verblijfsstatus van buitenlandse studenten? Zo ja, hoe beoordeelt u deze kritiek?
De tarieven voor de verlenging van de verblijfsvergunning voor kennismigranten zijn verhoogd. Ik ben van mening dat dit geen drempel vormt voor kennismigranten om het verblijf Nederland voort te zetten. Ik baseer dit op het feit dat kennismigranten beschikken over een inkomen, dat moet voldoen aan de criteria van de kennismigrantenregeling, waardoor deze verhoging financieel geen probleem hoeft te zijn.
Bovendien is het aantal verlengingen van verblijfsvergunningen door kennismigranten zeer beperkt, aangezien een verblijfsvergunning wordt afgegeven voor de duur van het verblijf, met een maximum van vijf jaar.
Het advies van de ACVZ «Leges voor (arbeids)migratie naar Nederland» van mei 2008 geeft evenmin aanleiding om te veronderstellen dat kennismigranten hun verblijf in Nederland af zouden breken vanwege de hoogte van het tarief voor de verlenging. Het tarief voor eerste toelating voor kennismigranten is niet verhoogd. Dit is een beleidsmatige keuze, gebaseerd op het belang dat het kabinet hecht aan de toelating van kennismigranten.
Wat betreft de verhoging van de leges voor verlenging van de verblijfsstatus van buitenlandse studenten, ben ik van mening dat deze verhoging geen onoverkomelijk probleem hoeft te vormen, aangezien deze kosten een zeer beperkt deel zijn van de totale kosten die studenten van buiten de EU in het kader van hun studie moeten maken.
Tenslotte zal wanneer het Modern Migratiebeleid in werking is getreden, een student direct een verblijfsvergunning krijgen voor de duur van de studie en is een verlenging van de vergunning vrijwel niet meer aan de orde.
Waarom verhoogt u de leges precies gedurende de piek in aanvragen voor studentenvisa, terwijl de betrokken instellingen en de IND de legesbedragen al hebben gecommuniceerd naar de studenten die in september starten, en die soms zelfs al geïnd zijn? Is de minister bereid deze verhogingen uit te stellen tot januari 2012 zodat de studenten en instellingen tijdig kunnen worden geïnformeerd?
Zoals ik in het antwoord op de vragen een en twee heb aangegeven, heb ik besloten dat studenten die de leges vóór 1 juli jl. al betaald hadden en pas daarna de aanvraag om de mvv c.q. verblijfsvergunning hebben ingediend, de verhoging niet hoeven bij te betalen.
Voor wat betreft het tijdstip van de verhoging verwijs ik u eveneens naar bovengenoemd antwoord op de eerste en tweede vraag.
Waarom liggen de leges voor kennismigranten en studentenvisa in Nederland zoveel hoger dan in buurlanden, waar eveneens van kostendekkendheid wordt uitgegaan?
De leges voor kennismigranten en studenten liggen in Nederland inderdaad hoger dan in omringende landen, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk.
Het ACVZ-onderzoek naar de leges voor (arbeids) migratie naar Nederland (mei 2008) stelt inderdaad dat in de omringende landen kostendekkendheid van de leges het uitgangspunt is. Uit het desbetreffende onderzoek wordt echter niet duidelijk in hoeverre dit uitgangspunt ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Wel laat het onderzoek zien dat in omringende landen, evenals in Nederland, niet alleen de kostprijs, maar ook het verblijfsdoel mede bepalend kan zijn voor de hoogte van de leges. Bij de vaststelling van de leges voor kennismigranten heeft in Nederland bijvoorbeeld het draagkrachtbeginsel mede een rol gespeeld.
Een internationale vergelijking naar de hoogte van leges is bovendien complex, omdat niet alleen de hoogte van de leges maar ook de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning bepalend is voor de totale legeskosten tijdens het verblijf van een kennismigrant of student. In tegenstelling tot omringende landen krijgt een kennismigrant in Nederland bijvoorbeeld een verblijfsvergunning voor de gehele duur van het verblijf (met een maximum van vijf jaar) en is een verlenging van de vergunning derhalve niet nodig.
Waarom worden de leges voor studenten en kennismigranten steeds hoger, terwijl de universiteiten en hogescholen, conform de Wet Modern Migratiebeleid, steeds meer taken van de IND hebben overgenomen?
Voor de verkorte procedure blijft een lager legestarief gelden dan voor de normale procedure, met uitzondering van de kennismigrantenregeling, waarvoor al eerder een hoger tarief gold. Bij vaststelling van de leges voor kennismigranten heeft het draagkrachtbeginsel mede een rol gespeeld.
Bent u bereid om deze verhoging te heroverwegen en hierover eerst met de Kamer in overleg te treden over noodzaak, alternatieven en nadelige effecten met betrekking tot de Nederlandse kenniseconomie?
Omdat de legesverhoging past binnen het afgesproken kabinetsbeleid om de leges regulier zoveel mogelijk kostendekkend te maken en binnen de financiële afspraken die zijn gemaakt, is het niet wenselijk om de legesverhoging van 1 juli jl. te heroverwegen.
Dit laat echter onverlet dat ik altijd bereid ben om in overleg te treden met de Kamer.
Bent u bekend met het interview dat de Russische cyberanalist Evgeny Kaspersky heeft gegeven in het Duitse blad Der Spiegel?1
Ja.
Is het waar dat zijn Russische bedrijf Kaspersky Lab de virusscanner levert aan het ministerie van Defensie van een van de NAVO-lidstaten, terwijl dit bedrijf en de oprichter in het verleden banden hadden met de communistische inlichtingendienst KGB?
Kaspersky is een bekende leverancier van ICT-gerelateerde beveiligingsproducten. Meerdere beveiligingsproducten van Kaspersky zijn goedgekeurd voor gebruik tot een door de NAVO vastgesteld beveiligingsniveau.
Zo ja, kunt u uiteenzetten of deze virusscanner, al dan niet via bepaalde computersystemen, met netwerken van andere NAVO-landen verbonden is en welke veiligheidsrisico’s dit inhoudt voor het desbetreffende NAVO-land en de NAVO als geheel?
Het gebruik van een virusscanner van Kaspersky op een netwerk van een Navo-lidstaat heeft geen invloed op de veiligheid van daaraan gekoppelde netwerken van andere lidstaten. Zoals binnen de Navo is afgesproken beschikt ieder netwerk over een eigen scanner. Deze detecteert ook op mogelijke virussen afkomstig van het netwerk dat van de Kaspersky-scanner gebruik maakt.
Klopt het dat hackerscollectief LulzSec via de gehackte NAVO-bookshop emailadressen en wachtwoorden van Nederlandse defensiemedewerkers heeft gelekt?2
Het hackerscollectief Lulzsec heeft e-mailadressen en bijbehorende wachtwoorden gepubliceerd die door de betreffende E-bookshop werden gebruikt. Het betrof onder andere de e-mailadressen en wachtwoorden voor regulier internetgebruik van vijftien Nederlandse defensiemedewerkers.
Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe dit precies heeft kunnen gebeuren en welke risico’s Defensie heeft opgelopen? Welke maatregelen neemt u of zijn er genomen om de emailadressen en wachtwoorden bij Defensie beter te beveiligen?
De Navo heeft niet gemeld hoe Lulzsec toegang tot de E-Bookshop server heeft verkregen.
Defensie heeft als gevolg van de inbraak geen extra risico gelopen. Met een e-mailadres en het wachtwoord voor de E-bookshop kan geen toegang tot defensienetwerken worden verkregen.
Gecompromitteerde e-mailadressen kunnen worden gebruikt voor zogenaamde phishing-pogingen, spamdoeleinden en als accountnaam voor het aanmelden bij internetservices. Deze risico’s zijn niet nieuw, maar vallen onder het reguliere risicoprofiel dat door Defensie wordt gehanteerd.
Als extra voorzorgsmaatregel heeft de Navo onmiddellijk de E-bookshop gesloten. Defensie heeft de houders van de gecompromitteerde e-mailadressen geïnformeerd en geadviseerd het wachtwoord te vervangen.
Kunt u inschatten welke rol het NAVO Cyber Defense Centre speelt of heeft gespeeld in de gehackte NAVO-bookshop en wat zijn visie is over het gebruik van de Russische virusscanner door een van de NAVO-lidstaten?
Het Cooperative Cyber Defence Centre of Excellence (CCD COE) heeft geen directe rol gespeeld ten aanzien van de inbraak op het netwerk van de Navo E-bookshop. Het CCD COE is een instituut van de Navo op het terrein van cyber defense dat onderzoek uitvoert, trainingen verzorgt en kennis ontwikkelt. Het CCD COE heeft niet de taak advies te geven over het gebruik van specifieke producten.