Het bericht: ‘Folkerts vrij man’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «Folkerts vrij man»?1
Ja.
Klopt het dat het hoogste rechtscollege in de deelstaat Hamburg gisteren definitief heeft bepaald dat Folkerts, een Duitse RAF-terrorist en de moordenaar van een Nederlandse politieagent zijn Nederlandse straf voor deze moord in Nederland niet hoeft uit te zitten en een vrij man is?
Het gerechtshof Hamburg heeft definitief beslist dat de straf die in Nederland is opgelegd aan het voormalig RAF-lid Folkerts, niet in Duitsland ten uitvoer zal worden gelegd. Deze beslissing laat onverlet dat de Nederlandse vrijheidsstraf gehandhaafd blijft en indien mogelijk door Nederland ten uitvoer zal worden gelegd.
Welke overwegingen lagen er aan die beslissing ten grondslag?
Het gerechtshof Hamburg acht het ten uitvoer leggen van de Nederlandse vrijheidsstraf door de Duitse autoriteiten in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dat beginsel is neergelegd in artikel 49 lid 3 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Daarbij overwoog het gerechtshof dat wanneer Folkerts in 1980 in Duitsland ook voor de in Nederland gepleegde daden zou zijn berecht, aan hem naast de veroordeling tot levenslang geen andere straf had kunnen worden opgelegd. Het Duitse recht kent geen meervoudige levenslange gevangenisstraf. Het Hof acht het onredelijk wanneer nu nog zou worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zoals opgelegd bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Utrecht van 20 december 1977. Daarbij kent het Hof eveneens betekenis toe aan het feit dat Folkerts, nadat hij zijn Duitse straf had uitgezeten, al bijna 16 jaar een – in strafrechtelijk opzicht – correct en geresocialiseerd leven leidt.
Is het zo dat een rechter in een ander land kan bepalen of een persoon met een veroordeling in Nederland, deze in Nederland opgelegde straf niet hoeft te ondergaan? Zo ja, deelt u mening dat het aan Nederland zelf is om dat te bepalen? Zo nee, waarom niet?
De Duitse rechter heeft zich uitgesproken over de vraag of tenuitvoerlegging van het Nederlandse vonnis in Duitsland toelaatbaar is. Over het recht op tenuitvoerlegging van de Nederlandse straf door Nederland, heeft het Hof zich niet uitgelaten. Dat blijft dan ook ter bepaling van Nederland. Het Nederlandse standpunt dat de tenuitvoerlegging nog altijd gewenst is, blijft ongewijzigd. Indien de mogelijkheid zich voordoet kan en zal Nederland deze straf dan ook ten uitvoer leggen.
Welke mogelijkheden zijn er, ondanks dat Duitsland geen onderdanen uitlevert, om deze moordenaar alsnog zijn bij Nederlandse veroordeling opgelegde straf te laten uitzitten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit per direct te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De Duitse autoriteiten hebben aangegeven dat tegen de beslissing van het Hof in Hamburg geen beroep mogelijk is, zodat naar Duits recht de middelen om over te gaan tot overname van de tenuitvoerlegging van de Nederlandse straf, zijn uitgeput. Folkerts staat sinds oktober 2001 door Interpol gesignaleerd ter fine van uitlevering aan Nederland. In die situatie komt door de uitspraak van het Hamburgse Hof geen verandering. Mocht Folkerts zich buiten Duitsland begeven, dan zal hij kunnen worden aangehouden en uitgeleverd.
Klopt het dat de weduwe van de in Nederland vermoorde politieagent door zowel de Nederlandse als de Duitse Justitie niet in kennis is gesteld van deze uitspraak? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de communicatie tussen justitie en slachtoffers beter te laten verlopen?
Het Hof in Hamburg heeft zijn beslissing door middel van een persbericht bekend gemaakt voordat het Duitse en Nederlandse departement van Justitie en ik op de hoogte waren gebracht. Als gevolg hiervan heeft de weduwe van de vermoorde politieman de uitspraak van het Duitse Hof via de media vernomen. Dat valt te betreuren, maar tegen het beleid inzake de bekendmaking van beslissingen door buitenlandse gerechten kan ik geen maatregelen treffen. Met de weduwe onderhoudt mijn departement regelmatig contact. Voor vragen of toelichting heeft zij een vast aanspreekpunt.
Het bericht ‘Verzet bij Inholland’ |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verzet bij Inholland»1, over het verzet van de Raad van Toezicht van Inholland tegen de afspraak om de onterechte declaraties en gemiste transacties zo mogelijk persoonlijk op de ex-bestuurders te verhalen?
Ja.
Bent u net als een voormalig bestuurder geschokt over de inhoud van de documenten en deelt u zijn mening dat dit aantoont dat deze raad op oude voet verdergaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb afspraken gemaakt met de huidige voorzitter van het College van Bestuur om ondoelmatig verstrekte declaraties en uitgaven zoveel mogelijk op de betrokken personen te verhalen. Hij heeft mij verzekerd dat hij de met mij gemaakte afspraken zal nakomen. Bovendien is Inholland gestart met de herziening van de samenstelling van de Raad van Toezicht. De zittende leden zijn onlangs teruggetreden en per 1 juli 2011 is Henk Breukink aangetreden als nieuwe voorzitter.
Klopt de veronderstelde bewering van een van de leden van de Raad van Toezicht dat er toezeggingen aan de staatssecretaris zouden zijn gedaan? Zo nee, wat zijn de exacte toezeggingen?
Er van uitgaand dat u doelt op de uitspraak in het artikel in de Telegraaf van 21 juni dat er geen toezeggingen zouden zijn gedaan, bericht ik u het volgende.
Ik heb de huidige voorzitter van het College van Bestuur van Inholland gemeld dat ik alle bedragen, die als ondoelmatig en onrechtmatig door de inspectie zijn vastgesteld, zal terugvorderen bij Inholland. Ik houd daarbij rekening met de eerder teruggevorderde € 183 000 betreffende de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007.
Ik heb voorts de toezegging van de huidige voorzitter dat hij, indien mogelijk, de ondoelmatige uitgaven betreffende de voormalige leden van het College van Bestuur terug zal vorderen. Uitgangspunt daarbij is dat er sprake moet zijn van individueel profijt. Bovendien moet een dergelijke terugvordering een wettelijke basis hebben.
Ik heb tevens met de huidige voorzitter van het College van Bestuur besproken dat Inholland de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007 alsnog om een opgave vraagt van de totale inkomsten in de periode 2007–2010. Inholland heeft dat inmiddels gedaan. Indien sprake is van meerinkomsten ten opzichte van de € 199 200 aan neveninkomsten bij een consultancybureau, moeten deze conform afspraken alsnog terug vloeien naar Inholland.
Daarnaast heeft de huidige voorzitter mij toegezegd dat de door het nieuwe College van Bestuur ingezette cultuur van transparantie, soberheid en integer handelen wordt doorgezet. Inholland blijft daarop waakzaam en zorgt ervoor dat de nieuwe cultuur verder wordt geborgd in de organisatie. De voorzitter rapporteert mij daarover per 1 september 2011.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat een raad van toezicht probeert te ontkomen aan een afspraak met een bewindspersoon? Zo nee, waarom niet?
De voorzitter van het College van Bestuur heeft het departement per direct laten weten dat de gemaakte afspraken gestand worden gedaan. Ik ga ervan uit dat de Raad van Toezicht zich – net als de voorzitter van het College van Bestuur – houdt aan de afspraken.
Deelt u de mening dat het inschakelen van een huisadvocaat op rekening van de belastingbetaler met als doel te ontkomen aan een terugvordering in dit geval bijzonder ongepast is? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De voorzitter van het huidige College van Bestuur van Inholland heeft mij gemeld dat de huisadvocaat is ingeschakeld om te onderzoeken wat de juridische (on)mogelijkheden zijn van het terugvorderen van ondoelmatig verstrekte declaraties en uitgaven op de betrokken voormalige bestuursleden. Inholland komt de met mij gemaakte afspraken over terugbetaling na.
Bent u er zeker van dat de voorzitter van het College van Bestuur de afspraak zal nakomen?
Zie vraag 4.
Welke opties ziet u om het geld alsnog persoonlijk op de ex-bestuurders te verhalen indien Inholland zich niet aan de afspraak houdt?
De regering beschikt over één instrument; het terughalen van middelen bij de instelling. Ik kan de te veel betaalde middelen niet direct bij de ex-bestuurders terughalen.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen indien de afspraak toch niet wordt nagekomen?
Ik heb geen reden te veronderstellen dat het College van Bestuur van Inholland zijn afspraken op dit punt niet nakomt.
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Financieel Dagblad van 8 juni «Lang wachten op pensioenvehikel»?
Ja.
Deelt u de inschatting van de sector dat DNB wel heel erg lang doet over de procedure, nu al bijna zes maanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dit een gevaar voor de aantrekkelijkheid van de PPI kan vormen?
De PPI-wetgeving is van kracht sinds 1 januari 2011. Ik heb van DNB begrepen dat sinds januari 2011 zes vergunningaanvragen zijn ingediend, waarvan twee aanvragen in januari 2011. Daarvan is inmiddels één vergunning verleend, te weten op 24 juni jl.. Verder zijn in april twee aanvragen ingediend, één in mei en één in juni.
Voor het verlenen van een vergunning geldt in beginsel een beslistermijn van 13 weken. De beslistermijn van dertien weken wordt verlengd als de aanvraag niet compleet is of als aanvullende informatie dient te worden aangeleverd. In dat geval wordt de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop ontbrekende stukken of informatie alsnog worden verstrekt. In de praktijk wordt vergunningaanvragers een aantal keren om aanvullende informatie gevraagd. Met het aanleveren daarvan is veelal een aantal weken per verzoek gemoeid. In het algemeen geldt hoe hoger de kwaliteit (zowel qua inhoud als qua volledigheid) van het ingediende dossier, hoe korter de doorlooptijd.
De toezichthouders geven aan dat zij de doorlooptijd die thans wordt gerealiseerd in het proces van vergunningverlening PPI derhalve niet als ongebruikelijk ervaren, mede gegeven het feit dat zowel marktpartijen als toezichthouders voor het eerst ervaring opdoen met deze categorie financiële onderneming.
Met u constateer ik dat er marktpartijen zijn die het proces van vergunningverlening als (te) lang ervaren. Vanuit het verlangen van deze partijen om hun diensten snel aan te kunnen bieden in binnen- en buitenland vind ik de zorgen over het verloop van de aanvraagprocedures zeer begrijpelijk. Evenzeer begrijpelijk vind ik de behoeften van de beide toezichthouders om een adequate invulling te geven aan hun wettelijke taken en tegemoet te komen aan de maatschappelijke wens om de kwaliteit van financiële dienstverlening, waaronder ook de kwaliteit van pensioenuitvoering, meer indringend en vasthoudend te toetsen. Tevens wordt van de toezichthouders verlangd de innovatie in de financiële markten te ondersteunen, door voortvarend op te treden bij vergunningaanvragen en ook door mee te denken met partijen die willen toetsen onder welke voorwaarden nieuwe vormen van dienstverlening kunnen worden aangeboden. Deze doelstellingen kunnen in elkaars verlengde liggen, maar kunnen op enig moment ook botsen. Dit vooral waar toezichthouders en marktpartijen zich richten op een vorm van dienstverlening die nog niet eerder in die vorm en context is aangeboden. Uit de reactie van DNB in genoemd artikel, waarin ze aangeeft dat ze de druk vanuit de markt voelt, maar daar niet de consequentie aan kan verbinden om lichtvaardig te toetsen, blijkt dat de toezichthouder zich ter dege bewust is van de noodzaak tot het zoeken van een balans tussen al deze doelstellingen.
De toezichthouders worden zowel aangesproken op de adequaatheid van de toetsing als op de kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures. In dat kader heeft DNB – als reactie op de geuite zorgen – begin juni het initiatief genomen tot een informatiesessie, om marktpartijen beter te informeren over wat van hen verwacht wordt bij het indienen van een vergunningaanvraag. Deze informatiesessie heeft op 27 juni jl. plaatsgevonden en is goed bezocht door vertegenwoordigers van Holland Financial Centre (HFC) en een aantal marktpartijen. Gesproken is over het proces van vergunningverlening. Verschillende partijen waren kritisch over het verloop hiervan. Na afloop hebben DNB en HFC aangegeven dat zij denken, door aan partijen inzicht te geven in de toepasselijke wet- en regelgeving en de wijze waarop de vergunningaanvragen worden beoordeeld, bij te dragen aan een verantwoorde introductie van de PPI. Ik ga er van uit dat deze bundeling van krachten bijdraagt tot de kwaliteit van de aanvragen en dat de procedure daardoor in de toekomst sneller kan verlopen.
Al met al meen ik dat zowel marktpartijen als toezichthouders er veel aan is gelegen louter partijen toe te laten tot de markt die afdoende hebben aangetoond in staat te zijn hun klanten een adequate kwaliteit van dienstverlening te kunnen bieden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er in een zeer laat stadium van de vergunningsaanvraag steeds extra vragen worden gesteld die DNB zelf niet gesteld heeft in het aanvraagformulier? Deelt u tevens de mening dat dit een gevaar voor de rechtszekerheid kan vormen?
De aanvraagformulieren die door de toezichthouders worden gebruikt in het kader van de vergunningverlening hebben tot doel aanvragers te ondersteunen bij het aanleveren van informatie die dient als basis voor de gevraagde toetsing. De toezichthouders gebruiken deze informatie voor een eerste beoordeling van de aanvraag, het formuleren van nadere vragen en het vormgeven van het verdere proces. Naar ik heb begrepen van DNB is het opvragen van nadere informatie in verband met de veelal complexe vergunningaanvragen zeer gebruikelijk.
In het aanvraagformulier wordt verwezen naar de vergunningvereisten die volgen uit wet- en regelgeving. Het is aan de aanvrager van de vergunning om aan te tonen dat aan deze vereisten wordt voldaan, om een reële inschatting te maken van de risico’s die zich kunnen voordoen in verband met de voorgenomen activiteiten en om aan te geven hoe deze beheerst kunnen worden. DNB beoordeelt vervolgens in samenwerking met de AFM of de inschatting van de risico’s en de beheersing daarvan toereikend is. Die beoordeling heeft tot doel te achterhalen of de belangen van de pensioendeelnemer wiens gelden aan een premiepensioeninstelling worden toevertrouwd, adequaat worden beschermd. De aanvrager kan in elk stadium van de aanvraag in de gelegenheid worden gesteld zijn aanvraag aan te vullen. Ik heb er alle vertrouwen in dat DNB daar adequaat en met inachtneming van de geldende termijnen mee om gaat. Met de toezichthouders vind ik het van belang dat een proces van vergunningverlening ordentelijk en zo efficiënt mogelijk verloopt. Het kan zijn dat bepaalde vragen pas rijzen in de loop van het proces, bijvoorbeeld naar aanleiding van verstrekte aanvullende informatie. Zolang de toetsing plaatsheeft conform de daarvoor geldende normen is de rechtszekerheid naar mijn mening niet in het geding.
Deelt u de mening dat er geen hogere eisen gesteld mogen worden dan de wet toelaat?
Elke vraag die wordt gesteld in het kader van een proces van vergunningverlening moet in overeenstemming zijn met de wet- en regelgeving die van relevant is voor de betreffende activiteit.
Energiegebruik van warmtepompen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel In Trouw «In de praktijk vreet populaire warmtepomp juist energie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regelgeving hier zijn doel voorbij schiet? Zo nee, waarom niet?
Nee, De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) eis kan met meerdere maatregelenpakketten gehaald worden. Of maatregelen in de praktijk opleveren wat berekend is, hangt af van de kwaliteit van het ontwerp, de uitvoering van de bouw, het beheer en gebruiksgedrag. Het leveren van een goed werkend systeem is de verantwoordelijkheid van de leverancier.
Er is thans geen regelgeving voor warmtepompen die betrekking heeft op de integrale kwaliteit van de installatie, inclusief energierendement. Het in de toekomst voorkómen van incidenten zoals in Zutphen is een belangrijke reden voor de AMvB Bodemenergiesystemen die dit voorjaar naar Uw Kamer is gezonden.
Waarom worden de mensen niet goed geïnformeerd over het hoge energieverbruik van warmtepompen? Welke lobby is hier gaande? En wie heeft een informatietaak in deze?
De hoge energiebehoefte van de woningen en daarmee het energiegebruik van de warmtepompen was niet voorzien. Er is voor zover mij bekend geen sprake van een lobby of van het bewust geven van verkeerde informatie.
Een goed ontworpen en uitgevoerd warmtepompsysteem leidt tot een forse besparing op het gebruik van fossiele energie en op de uitstoot van CO2.
De informatietaak over het energiegebruik van verwarmingssystemen in woningen, dus ook van warmtepompen, ligt bij de leveranciers, uiteindelijk de verkoper van de woning. In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert en informeert AgentschapNL marktpartijen en andere overheden over dit onderwerp.
Binnen het Samenwerkingsprogramma WKO (Warmte-Koude-Opslag; warmtepompen zijn een vorm van WKO) is gestart met een traject dat is gericht op certificering van ontwerpers en installateurs, met aandacht voor het goed functioneren van het totale systeem. Daarnaast is recent een praktijkonderzoek gestart in ruim zestig projecten naar het energierendement van WKO-systemen en wat de cruciale factoren zijn in de hele keten waarop ze kunnen sturen. Tevens werkt het Ministerie van I&M aan een handreiking voor vergunningverlening voor bodemenergiesystemen door provincies en gemeenten. Daarin wordt veel aandacht besteed aan het energierendement. Deze activiteiten zijn een uitwerking dan wel vervolg op de AMvB Bodemenergiesystemen. Medio 2012 treedt de AMvB naar verwachting in werking. Certificering, handreiking voor vergunningverlening en andere ondersteuningsmiddelen zijn dan eveneens volgens planning gereed.
Waarom zit er op een staafmixer of een koffiezetapparaat wel garantie, en zoiets essentieels als een warmtepomp niet?
Zoals elk product kennen warmtepompen marktconforme garantievoorwaarden. De woningen zijn 8 jaar oud, waarmee de garantieperiode op de apparatuur formeel isverstreken. Uiteraard gelden deze garantievoorwaarden alleen wanneer het toestel op de juiste manier is toegepast. Sommige leveranciers geven al een vorm van prestatiegarantie op het gehele systeem.
Bij welke van de betrokken partijen, de bouwer, de leverancier van warmwaterpompen, de installateur, de architect, de gemeente, de verzekeraar, de overheid die de EPC norm oplegt, kunnen mensen de hogere energiekosten en schade als gevolg van stroomstoring en uitval van de warmtepomp, verhalen?
De verantwoordelijkheid is geregeld als bij elke aankoop en de contracten die daarbij gesloten zijn.
In het project de Teuge in Zutphen is sprake van een vraagstuk van juridische aansprakelijkheid, dat door de complexe situatie in dit project niet eenduidig te beantwoorden is. Binnen het overleg dat door de betrokkenen momenteel plaats vindt, zal dit ook een van de onderwerpen zijn. De betrokkenen in het overleg om hier een oplossing te vinden zijn: Gemeente Zutphen, Bewonersvereniging «De Teuge», IFF Technologie, BAM Techniek, de betreffende installatiebedrijven, IJsselbouw. Het overleg wordt door TNO Bouw en Ondergrond, als onafhankelijk technisch expert, ondersteund.
Om hoeveel woningen zou het landelijk kunnen gaan, zowel bestaande woningen als woningen in aanbouw?
In 2010 zijn ongeveer 4000 warmtepompen in de woningbouw geplaatst. Daarvan is circa de helft met een gesloten bron (koel/warmtemedium wordt door bodem geleid) en de andere helft aangesloten op een open bron (grondwater wordt opgepompt en gebruikt voor verwarming of koeling). Het grootste deel hiervan wordt geplaatst in de nieuwbouw (maar deze gegevens worden niet apart bijgehouden door CBS). Volgens cijfers van het CBS staan er nu ruim 20 000 warmtepompen in woningen. Deze genoemde aantallen zijn totale aantallen. Er zijn geen aanwijzingen dat er zich bij grote aantallen van deze warmtepompen problemen voordoen zoals nu in Zutphen.
Compensatie binnenvissers |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Palingvissers luiden noodklok»?1
Ja.
Waarom is er nog steeds niets gecompenseerd, denkende aan de toezegging om de bedrijfsmiddelen met een afschrijftermijn van zeven jaar te compenseren?
Ik heb u tijdens de behandeling van de wijziging van de Visserijwet op 16 maart jl. toegezegd dat ik de betreffende visserijbedrijven via 3 sporen wil tegemoetkomen. Ik pak dit voortvarend op. Via het eerste spoor zijn de aan de Staat betaalde huurgelden en vergoedingen voor de resterende periode inmiddels terugbetaald. Verhuurders van andere wateren, de niet-staatswateren, heb ik verzocht datzelfde te doen. Via het tweede spoor zal ingevolge de Algemene Voorwaarden (AV) van de met de Staat gesloten huurovereenkomsten, voor zover de redelijkheid en billijkheid dit meebrengen, aan de ondernemers een tegemoetkoming worden verleend voor met het oog op de visserij gedurende de huurtijd gemaakte kosten, die wegens de vroegere beëindiging van de huur niet meer uit de te verkrijgen opbrengsten van de visserij kunnen worden goedgemaakt. Deze tegemoetkoming zal ook worden verstrekt aan de houders van toestemmingen in staatswateren en aan vissers in niet-staatswateren. Over de uitwerking van spoor twee informeer ik u een dezer dagen. Naar verwachting zullen de betalingen via het tweede spoor grotendeels deze zomer plaatsvinden.
Via een derde spoor zal er worden bezien of en in welke mate een tegemoetkoming verleend kan worden die gerelateerd is aan de hoeveelheid op zich niet vervuilde paling en wolhandkrab in de gesloten gebieden en het daaraan verbonden inkomensverlies. Voor dit laatste spoor wacht ik nog op uitsluitsel van nader onderzoek en instemming van Brussel. Ik heb u hierover onlangs geïnformeerd (PDOC01/215462).
Worden de vissers bijgestaan in het omscholen of in het vinden van nieuw werk? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet specifiek. Hiervoor heeft de overheid een sociaal vangnet: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen.
Daarnaast heb ik de afgelopen tijd alle beroepsvissers op de binnenwateren hulp aangeboden bij het opstellen van bedrijfsplannen door het Landbouw Economisch Instituut (LEI). Dit project wordt deze zomer afgesloten. Tot slot ligt ook nog de uitnodiging op tafel voor de sector om te komen met een eigen toekomstvisie. Het is aan de sector zelf om hierin het voortouw te nemen. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan kan ik mogelijk in ondersteunende zin een bijdrage leveren, waarbij ik op voorhand wil benadrukken dat de mogelijkheden hiervoor op dit moment beperkt zijn.
Kunt u deze vragen voor het zomerreces beantwoorden, gezien de financiële situatie van de vissers?
Ja.
De eigenstandige positie van Taiwan |
|
Kees van der Staaij (SGP), Wim Kortenoeven (PVV), Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verschillende recente resoluties en verklaringen van onder meer de Europese Commissie, het Europees Parlement, maar ook van het Amerikaanse Congres, waarin de betekenisvolle positie van Taiwan op het internationale toneel wordt onderstreept en haar toegang wordt geboden of toegezegd tot internationale (VN-)gremia en aanverwante privileges?1
Ja.
Welke trend ziet u in internationaal opzicht ten aanzien van de erkenning van de eigenstandige positie van Taiwan?
Het beleid van de Verenigde Staten, de Europese Unie en de individuele lidstaten van de EU is de laatste jaren niet gewijzigd. De resoluties en verklaringen waarnaar wordt verwezen, zijn geen afwijking van het huidige beleid. Taiwans lidmaatschap van internationale organisaties wordt uitsluitend gesteund indien alle betrokken landen kunnen instemmen met de modaliteiten voor deelname van Taiwan aan bepaalde internationale afspraken.
Welke trend ziet u in het beleid van China ten aanzien van de erkenning van de eigenstandige positie van Taiwan?
Sinds begin 2008 is er ontspanning tussen beide zijden van de Straat van Taiwan. Er zijn diverse overeenkomsten gesloten tussen de Straits Exchange Foundation, gevestigd op Taiwan, en de Association for Relations Across the Taiwan Strait, die is gevestigd in Peking. Desondanks houdt de regering in Peking vast aan hereniging van Taiwan met het vasteland. De Chinese gevoeligheid ten aanzien van de eigenstandige positie van Taiwan blijft dan ook groot.
Welke opstelling kiest Nederland tot nu toe in het internationale discours ten opzichte van de positie van Taiwan?
Nederland en de EU blijven Peking en Taipei oproepen via constructieve dialoog een vreedzame oplossing te vinden en initiatieven te nemen die bijdragen aan het opbouwen van wederzijds vertrouwen.
Bent u bereid de verschillende, internationale initiatieven die worden ontplooid om Taiwan een volwaardige positie te geven op het wereldtoneel te ondersteunen? Welke concrete gelegenheden ziet u hiervoor in de nabije toekomst?
Nederland en de andere lidstaten van de EU erkennen de regering in Peking als wettige regering van China (één China beleid). De EU-lidstaten erkennen Taiwan niet als onafhankelijke staat. Daarom kan de EU niet instemmen met het lidmaatschap van Taiwan van internationale organisaties zoals de VN, waarvan alleen soevereine staten lid kunnen worden. De EU steunt aansluiting van Taiwan bij gespecialiseerde internationale fora indien dat voor de EU en de wereld toegevoegde waarde heeft, evenwel steeds binnen de beperkingen van het één China beleid. Eventuele verzoeken van Taiwan om zich aan te sluiten bij internationale fora worden in dit licht beoordeeld.
Het bericht dat jeugdzorginstellingen signalen van seksueel misbruik onvoldoende oppikken |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op de constatering van de commissie Samson dat jeugdzorginstellingen signalen van seksueel misbruik onvoldoende oppikken?1
Het herkennen van signalen van seksueel misbruik is cruciaal om dit misbruik ook aan te kunnen pakken, zodat de jeugdzorg kinderen een veilige plek biedt. Ik ben het dan ook met de voorzitter van de commissie Samson eens dat het van belang is dat medewerkers in de jeugdzorg daartoe in staat zijn.
Er is de afgelopen jaren door mijn voorgangers, dit kabinet en de organisaties en medewerkers in de jeugdzorg veel in gang gezet om misbruik in de jeugdzorg te voorkomen en te signaleren. De werkzaamheden van de commissie Samson dragen bij aan de aandacht die er voor dit onderwerp is. De conclusies en aanbevelingen uit het eindrapport van de commissie Samson dat in 2012 zal worden afgerond zal ik bovendien benutten om te bezien of het systeem van jeugdzorg verder verbeterd moet worden. Als er in de tussentijd zaken aan het licht komen die directe actie vragen, dan zal ik die natuurlijk waar nodig inzetten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de motie Langkamp2, die de regering verzoekt ervoor te zorgen dat alle professionals die gaan werken met de verwijsindex en de verplichte meldcode in het signaleren, melden en bespreekbaar maken van een melding geschoold worden, wordt uitgevoerd?
De motie Langkamp voer ik op de volgende manier uit. Professionals, waaronder jeugdhulpverleners, worden op verschillende manieren geschoold en ondersteund bij het werken met de verwijsindex risicojongeren (VIR) en bij de implementatie van de meldcode. Dit als voorbereiding op wettelijke verankering van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Zo verzorgen gemeenten de scholing van meldingsbevoegde professionals voor het werken met de VIR. Onder alle professionals is de praktische «Handreiking Melden» verspreid waarin een afwegingenkader is opgenomen voor het doen van een melding in de verwijsindex. Een tweede brochure «Samenwerken in de jeugdketen» wordt verspreid. Op verzoek worden vanuit mijn ministerie workshops over de VIR verzorgd.
Als het gaat om het signaleren, melden en bespreekbaar maken van misbruik van kinderen in huiselijke kring biedt de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling professionals veel houvast. Ik heb verschillende modules voor training laten ontwikkelen zowel praktisch via de computer als «face to face». Zo is een basismodule «Werken met een meldcode» ontwikkeld die professionals leert te werken met een meldcode. Trainers die de «Train de Trainer-cursus» volgen, kunnen deze module geven. De aanbieders van deze en andere trainingen op het gebied van de meldcode en geweld in huiselijke kring zijn te vinden op de virtuele databank cursussen en trainingen. Daarnaast is voor professionals een e-learning module ontwikkeld. In deze module wordt ingegaan op het werken met de stappen uit de meldcode (waaronder het in kaart brengen van signalen, collegiale consultatie en melden), de verschillende vormen van geweld in huiselijke kring en de rol van ketenpartners. Ook is een module ontwikkeld die specifiek ingaat op het bespreken van geweld in huiselijke kring met de cliënt.
Begin 2012 zal een campagne van start gaan die zich richt op de implementatie van de meldcode. Deze campagne zal de modulen (en andere implementatie-instrumenten) onder de aandacht brengen bij organisaties die vallen onder de voorgenomen wet verplichte meldcode.
Bent u het met commissie voorzitter Rieke Samsom Geerlings eens dat jeugdhulpverleners extra en heftig getraind moeten worden in het herkennen van signalen dat een kind is misbruikt? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Ik ben het met mevrouw Samson eens dat het trainen van hulpverleners in het herkennen van signalen van groot belang is. In de afgelopen jaren zijn verschillende stappen gezet om daaraan te werken. Ik constateer dan ook dat het onderwerp goed op de agenda staat.
In het competentieprofiel dat voor medewerkers in de jeugdzorg is ontwikkeld is opgenomen dat een medewerker in staat moet zijn om signalen van mishandeling te herkennen. Dit competentieprofiel wordt zowel in de vooropleiding, als in de bij- en nascholing gebruikt.
Als ondersteuning bij het herkennen van signalen werken professionals met signaleringsinstrumenten. Een van de activiteiten die voortvloeien uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, «de fysieke veiligheid van jonge kinderen» is dat een werkgroep aan de slag is met het verbeteren van signalerings- en risicotaxatie instrumenten en het gebruik daarvan door professionals. Ik heb de Tweede Kamer onlangs van deze acties op de hoogte gebracht (Kamerstukken II 2010/11, 31 839, nr. 124).
Ook in het veld zelf wordt het goed voorbereiden van medewerkers op dit vlak van groot belang geacht. Jeugdzorg Nederland heeft mij geïnformeerd dat de organisaties voor Jeugd en Opvoedhulp en de bureaus jeugdzorg dit voorjaar met elkaar een kader hebben vastgesteld, waarin is opgenomen op welke wijze organisaties omgaan met seksueel overschrijdend gedrag. Het trainen in het herkennen van signalen en het melden van risicosituaties maken onderdeel uit van het kwaliteitskader. De praktische richtlijnen zijn gericht op voorkomen, signaleren en melden van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Juist in de jeugdzorg is het noodzakelijk dat een veilig en professioneel behandelingsklimaat wordt geboden. Daarnaast is in het kader ook expliciet aandacht voor lichamelijke aspecten die wel passen bij het opvoedingsklimaat van een instelling. Vooral bij kleine kinderen is sprake van verzorging en het bieden van genegenheid. Het kader bevat ook afspraken over de wijze waarop de organisaties daarmee omgaan.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de cultuur binnen jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen zodanig verandert dat kindermishandeling, waaronder ook seksueel misbruik, bespreekbaar wordt?
In het veld staat dit thema al expliciet op de agenda. Instellingen en pleeggezinnen hebben te maken met kwetsbare kinderen die bijvoorbeeld in verband met hun problematiek seksueel wervend gedrag vertonen. Medewerkers en pleegouders worden dan ook voorbereid in het omgaan met dergelijk gedrag.
Met het kwaliteitskader van Jeugdzorg Nederland hebben de instellingen zich gecommitteerd aan het creëren van een open cultuur. In het kwaliteitskader zijn bijvoorbeeld afspraken gemaakt over interne richtlijnen met regels over het melden van signalen en de manier waarop die signalen vervolgens worden onderzocht en, zo nodig, gemeld aan de Inspectie Jeugdzorg en de politie. Ook is in het kwaliteitskader opgenomen dat het management van de organisatie zorg dient te dragen voor een open cultuur waarbij het onderwerp seksualiteit en seksueel misbruik in overleg tussen medewerkers wordt besproken. Hulpverleners worden bijvoorbeeld door het management gestimuleerd steun aan elkaar te vragen in risicosituaties.
Bij pleegouders is zowel bij de screening, als bij de voorbereiding expliciet aandacht voor dit onderwerp. Pleegouders worden onder meer gescreend op het kunnen bieden van een veilige omgeving van het kind. Bovendien worden pleegouders in de voorbereiding en begeleiding getraind in het omgaan met kinderen met problematisch seksueel gedrag.
Zou het naar uw mening bijvoorbeeld kunnen helpen wanneer de seksuele voorlichting aan jongeren binnen jeugdzorginstellingen zou verbeteren, waardoor vermoedelijk misbruik beter bespreekbaar wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?
Seksuele voorlichting maakt onderdeel uit van de algemene opvoeding die instellingen aan de daar verblijvende jongeren bieden. Dat gebeurt bijvoorbeeld op basis van programma’s die samen met de Rutgers Nisso groep zijn opgezet. De programma’s worden niet alleen ingezet in dagelijkse opvoedingssituaties, maar bijvoorbeeld ook specifiek, in het kader van weerbaarheidstraining, bij slachtoffers van loverboys.
Mij zijn geen signalen bekend dat de gebruikte programma’s voor seksuele voorlichting niet voldoen of niet voldoende worden ingezet.
Bent u voornemens jeugdhulpverleners niet enkel via een computer een training te geven, maar hen ook (face to face) daadwerkelijk een scholing aan te bieden? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het dumpen van zware stenen door Greenpeace op Klaverbank |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat Greenpeace standbeelden met zware stenen dumpt op de Klaverbank in het Nederlandse deel van de Noordzee?1
Ja.
Deelt u de mening dat besluitvorming over de te beschermen gebieden en zeereservaten in het parlement thuishoort en dat het eigenmachtig optreden van Greenpeace daarom als onrechtmatig en ondemocratisch veroordeeld dient te worden?
De staatssecretaris van EL&I is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het beleid met betrekking tot de te beschermen gebieden. De discussie hierover hoort in het parlement thuis. Greenpeace is in haar handelen gehouden aan de geldende wettelijke bepalingen.
Bent u van mening dat het storten van zware stenen in beginsel verboden is op basis van de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken en de Wet verontreiniging zeewater, dat dit tevens gevaar kan opleveren voor vissers die in dat gebied vissen en dat er derhalve sprake is van een onrechtmatige daad waartegen direct opgetreden dient te worden?
Bij invoering van de Waterwet zijn de Wet beheer rijkswaterstaatwerken en de Wet verontreiniging zeewater ingetrokken. Op grond van de Waterwet is het niet toegestaan om zonder vergunning stenen met beelden te dumpen op de bodem. Er is dus sprake van een overtreding van de Waterwet. Er is geen sprake van een overtreding van de Wet Milieubeheer aangezien deze wet alleen van toepassing is binnen de territoriale wateren en de stenen zich buiten de territoriale wateren bevinden. De locaties waar Greenpeace de stenen heeft gestort en de omgeving daarvan zijn nader onderzocht. Daarbij is geconstateerd dat er in het gebied honderden stenen voorkomen die een vergelijkbare omvang hebben als de stenen die door Greenpeace zijn gestort. Vanwege het grote aantal stenen dat van nature voorkomt in het gebied leveren de door Greenpeace gestorte stenen niet of nauwelijks een verhoogd gevaar op voor de visserij. Om deze redenen is er onvoldoende grond om de verwijdering van de stenen te eisen. Het storten van stenen zonder vergunning blijft evenwel in strijd met de Waterwet. Daarom heb ik Greenpeace een dwangsom opgelegd die erop gericht is te voorkomen dat Greenpeace in de toekomst opnieuw stenen zou storten in de Noordzee.
Bent u bereid om direct actie te ondernemen en de kustwacht in te schakelen om verdere schade in het gebied te voorkomen?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 21 juni jl. heeft de staatssecretaris van EL&I duidelijk gemaakt dat hij de kustwacht zal vragen om extra inspecties in het gebied en zo mogelijk op te treden. Inmiddels kan ik u mededelen dat op 23 juni het ministerie van I&M een gesprek heeft gehad een vertegenwoordiger van Greenpeace met betrekking tot deze actie. Het storten van stenen is toen niet opgehouden. Op 25 juni 2011 is een waarschuwingsbrief uitgegaan naar Greenpeace waarin de organisatie wordt gesommeerd te stoppen met het storten van stenen in strijd met de Waterwet. Bovendien is op zondag 26 juni de kustwacht aan boord gegaan van het schip van Greenpeace om het schip te inspecteren. Op 6 juli 2011 is conform de Algemene wet bestuursrecht het voornemen tot handhavend optreden aan Greenpeace bekend gemaakt. Op dit moment bevind ik mij in het proces aangaande de juridische vervolgstappen tegen Greenpeace, zie antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat Greenpeace ook financieel aansprakelijk gesteld dient te worden voor de veroorzaakte schade, onder andere mogelijke schade aan de netten van vissersschepen en gederfde inkomsten voor vissers wanneer visgronden ontoegankelijk gemaakt worden? Zo, ja welke acties gaat u ondernemen om Greenpeace financieel aansprakelijk te stellen?
Indien vissers schade hebben en deze kunnen aantonen, staat hen de weg naar de civiele rechter open om deze schade te verhalen op Greenpeace.
Belangenverstrengeling bij de TU Delft |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Foute familiezaken op de universiteit», waaruit blijkt dat een decaan van de Technische Universiteit Delft voor € 750 000 aan opdrachten aan zijn vrouw verleende?1
Naar aanleiding van onder meer dit artikel heeft het College van Bestuur van TU Delft in overleg met de Inspectie van het Onderwijs een accountant een onafhankelijk feitenonderzoek laten uitvoeren. Dit feitenonderzoek heeft een aantal aandachtspunten in het inkoopproces binnen de universiteit blootgelegd. TU Delft heeft op deze punten inmiddels ook maatregelen genomen. Ik ben van mening dat de TU Delft deze casus afdoende heeft afgehandeld.
Deelt u de mening dat de geconstateerde belangenverstrengeling buitengewoon slecht is voor het aanzien van de wetenschap?
Ondanks het feit dat de werkzaamheden van de echtgenote van de betrokken decaan geen betrekking hadden op wetenschappelijke activiteiten ben ik van mening dat TU Delft zich in dergelijke gevallen maximaal moet inspannen om belangenverstrengeling te voorkomen en het aanzien van de wetenschap niet te schaden.
Vindt u de zaak een interne aangelegenheid van de TU Delft of deelt u de mening dat u ook een taak heeft in het waarborgen van de integriteit en onafhankelijkheid van het wetenschappelijk personeel?
Het behoort tot de taakopdracht van het universiteitsbestuur van TU Delft om de bestuurlijke en wetenschappelijke integriteit te waarborgen. Inmiddels is het College van Bestuur van TU Delft binnen de universiteit gestart met een project, waarmee in 2012 de interne gedragsregels extra onder de aandacht worden gebracht. De Raad van Toezicht heeft mij toegezegd de komende tijd extra aandacht te besteden aan het op- en bijstellen, naleven en handhaven van de interne regelgeving.
Is er een sanctie opgelegd naar aanleiding van het gebeurde of blijft het bij de constatering dat het «onvoorzichtig en niet gewenst» is? Vindt u dit afdoende?
In overleg met het College van Bestuur van TU Delft heeft betrokkene inmiddels zijn functie als decaan binnen de universiteit neergelegd. Ik vind dat afdoende.
Op welke manier gaat de TU Delft de gedragscode aanscherpen? Gaat u erop toezien dat dit op een adequate manier gebeurt?
Zie het antwoord op vraag 3.
In hoeverre kunnen dit soort zaken ook bij andere universiteiten voorkomen? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Om het risico van incidenten zo veel mogelijk te voorkomen is in de Wet hoger onderwijs en onderzoek geregeld hoe de governancestructuur van een instelling moet zijn ingericht. Ik heb vooralsnog geen aanleiding te veronderstellen dat onderzoek op dit punt bij andere instellingen noodzakelijk is.
Gaat u erop toezien dat ook andere universiteiten hun gedragscode aanscherpen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe staat het met de transparantie rond de nevenfuncties van hoogleraren bij bedrijven, et cetera? Bent u bereid hiervan een overzicht te geven, zodat er volstrekte openheid bestaat over de bijbanen van het wetenschappelijk personeel?2
De TU Delft heeft een overzicht verstrekt van nevenfuncties van alle Delftse hoogleraren en bestuurders. Het beleid van TU Delft is om deze nevenfuncties – zoals mijn ambtsvoorganger destijds voor alle universiteiten met de VSNU heeft afgesproken – te publiceren. Het College van Bestuur van TU Delft scherpt de procedures op dit moment aan, zodat de regeling nog beter wordt nageleefd.
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor een centraal totaaloverzicht van nevenfuncties van alle hoogleraren.
Powned en Wakker NL |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving van RTL over Powned op 17 juni?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de officiële afspraken met Powned en Wakker NL zijn conform artikel 2.27 Mediawet ten aanzien van de peildatum van het ledenaantal per omroepvereniging?
Er zijn noch met POWned en WNL noch met andere omroepverenigingen afspraken gemaakt over de peildatum. Op grond van de Mediawet 2008 (artikel 2.27, eerste lid) stelt de minister de peildatum vast. Uit de wettelijke systematiek vloeit voort dat de peildatum op een zodanig tijdstip wordt vastgesteld dat de omroepverenigingen het door het Commissariaat voor de Media vastgestelde aantal leden in hun aanvragen voor een erkenning kunnen opnemen (artikel 3a van de Mediaregeling 2008). Aanvragen worden ingediend in de maand juni van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de erkenning eindigt (artikel 3 van de Mediaregeling 2008). Daarom is bij de erkenningverlening voor de periode 2010–2015 de peildatum op 1 april 2009 vastgesteld, rekening houdend met het feit dat het Commissariaat enkele maanden nodig heeft om de ledentelling uit te voeren. Deze systematiek leidt er toe dat de peildatum voor de ledentelling voor de komende erkenningverlening in het voorjaar van 2014 komt te liggen.2
Wat is uw reactie op de stelling van Powned dat de afspraken (onder andere ten aanzien van de peildatum) geschonden worden?
Zoals gezegd zijn er geen afspraken over de peildatum gemaakt. De vaststelling van de peildatum volgt uit de wettelijke systematiek. POWned, en ook WNL, moeten hoe dan ook, dus ook bij ongewijzigde regelgeving, voldoen aan de eis van minimaal 150 000 leden en hebben tot het voorjaar van 2014 de tijd om leden te werven. Ten aanzien van het vereiste ledental en de peildatum worden er geen spelregels veranderd. Gerekend vanaf het verlenen van de voorlopige erkenning aan POWned en WNL, te weten 6 november 2009, kunnen POWned en WNL bijna de volledige erkenningperiode benutten voor ledenwerving.
Verder geldt voor alle omroepverenigingen dat zij vooraf geen aanspraken kunnen doen gelden op een eventuele nieuwe erkenning voor een volgende erkenningperiode. Zij zullen bij de komende erkenningverlening worden getoetst op de dan geldende wettelijke voorwaarden. Die voorwaarden zijn ruim van te voren bekend en vastgesteld, zodat omroepen zich daarop kunnen instellen. Het is aan de omroepverenigingen om te bepalen of zij voor een nieuwe erkenning in aanmerking willen komen.
Deelt u de mening dat gemaakte afspraken tussentijds niet gewijzigd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zorgen dat de beantwoording van deze vragen betrokken kan worden bij het nota-overleg van maandag 27 juni aanstaande?
Ik span mij in om de antwoorden vóór het genoemde overleg aan uw Kamer toe te zenden.
De nieuwe Gaza-flottielje |
|
Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geld Hamas naar Gazavloot?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de nieuwe vloot over circa tien dagen vertrekt richting de Gaza?
De Griekse minister van Burgerbescherming heeft op 1 juli besloten dat schepen die willen deelnemen aan de flottielje niet mogen uitvaren. Dit verbod wordt gehandhaafd door de Griekse kustwacht.
Kunt u bevestigen dat Internationale Steun Rechtstreeks Aan Armen (ISRAA), onder leiding van Ibrahim Akkari, in Nederland ongeveer 100.000 euro heeft gecollecteerd voor de nieuwe vloot? Kunt u tevens bevestigen dat de heer Akkari een «centraal figuur is in de Nederlandse moslimbroeders»?
Stichting ISRAA speelt een voorname rol bij de organisatie van de Nederlandse deelname aan de Gaza-flottielje en zamelt geld in voor dit doel. Op de website van de Italiaanse stichting «Associazione Benefica Di Solidarietà Con Il Popolo Palestinese (ABSPP)» is een bericht geplaatst, dat ISRAA 100 000 euro bijdraagt ten behoeve van de aanschaf van een vaartuig dat deel uit gaat maken van de flottielje. Over de juistheid van dit bericht kan ik geen oordeel geven.
De heer Akkari speelt binnen ISRAA een rol. De Moslimbroederschap in Nederland vormt geen formele organisatie waarvan het lidmaatschap onomstotelijk vast te stellen is. Er is sprake van diffuus netwerk van personen die sympathie hebben voor het religieuze gedachtegoed van de Moslimbroederschap (brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 april 2011 over de resultaten van het onderzoek van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) naar de Moslimbroederschap in Nederland (Kamerstukken 29 614, nr. 26).
De «Associazione Benefica Di Solidarietà Con Il Popolo Palestinese (ABSPP)» is een actief pleitbezorger van, en deelnemer aan de Gaza-flottielje. ABSPP is actief betrokken bij de fondsenwerving voor de Gaza-flottielje.
Ik kan geen mededelingen doen over mogelijke banden met de Union of Good.
De regering blijft onverminderd tegen de organisatie van een nieuw flottielje en betreurt de fondsenwerving voor het flottielje. Nederlandse organisaties en personen zijn dan ook herhaaldelijk met klem afgeraden deel te nemen. De regering kan evenwel niet verhinderen dat personen of organisaties eraan deelnemen (zie onder meer mijn brief van 26 april 2011, Kamerstukken II 2010/11, 32 500 V, nr. 179 en het daaropvolgende spoeddebat over de Gaza-flottielje van 28 april 2011).
In hoeverre is de Associazione Benefica Di Solidarietà Con Popolo Palestinese (ABSPP-ONLUS) betrokken bij de aankoop van de Gazavloot? In hoeverre is deze organisatie betrokken bij de Union of Good?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre geeft deze informatie er aanleiding toe om opnieuw te kritisch te kijken naar banden tussen deelnemende organisaties, inclusief de Union of Good? Zo ja, in hoeverre heeft dit gevolgen voor het vertrek van de Gazavloot?
Zie antwoord vraag 3.
Het niet aanhouden van een verdachte in verband met noodweer |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De OM-aanwijzing inzake noodweer. Is de niet-aangehouden verdachte werkelijk beter af»?1
Ja.
Is er bij het tot stand komen van de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer nagedacht over de mogelijk nadelige gevolgen die het niet-aanhouden van zich verwerende burgers heeft? Zo ja, waar blijkt dat uit en wat waren daarbij de overwegingen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 3 en 7. Zoals ik in mijn antwoorden op de overige vragen uiteen zet, ben ik van mening dat verder geen sprake is van nadelige gevolgen bij het niet aanhouden van deze categorie verdachten.
Deelt u de mening van de auteurs van het genoemde artikel dat in het geval van een invrijheid verkerende verdachte het opsporingsonderzoek minder effectief kan zijn omdat die verdachte in de gelegenheid is verklaringen af te stemmen of sporen te wissen? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit risico bestaat. Om die reden is in de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer (Stcrt. 21 december 2010, nr. 20474) opgenomen dat wanneer er op enig moment in het onderzoek aanwijzingen zijn dat de verdachte het opsporingsonderzoek tegenwerkt of de waarheidsvinding belemmert, alsnog tot aanhouding kan worden overgegaan.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat onder het regime van de Aanwijzing de verdachte enerzijds alsnog kan worden aangehouden als er signalen zijn dat hij het onderzoek dwarsboomt (en dus niet meewerkt) en anderzijds gewezen wordt op zijn recht om te zwijgen en dat hij niet tot bepaalde medewerking verplicht is? Zo ja, hoe kan deze tegenstrijdigheid worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is er geen sprake van een tegenstrijdigheid. Deze personen krijgen door de politie uitgelegd dat zij verdachte zijn en vanwege – kort gezegd – een vermoedelijke noodweersituatie enerzijds op vrije voeten worden gelaten en dat anderzijds hun medewerking aan het opsporingsonderzoek wordt verwacht. Onder het laatste wordt onder andere verstaan het meewerken aan het onderzoek aan kleding en lichaam. Zij krijgen ook meegedeeld dat zij niet tot medewerking verplicht zijn en dat zich mogen beroepen op hun zwijgrecht. Als de verdachte – na een eerder beroep op en toekenning van de bijzondere positie – ervoor kiest om (verder) te zwijgen, kan dit er een reden voor zijn dat de bijzondere positie niet kan worden gehandhaafd. Dit is erin gelegen dat bij een zwijgende verdachte niet goed ingeschat kan worden of hij het onderzoek zal gaan tegenwerken of de waarheidsvinding zal gaan belemmeren. Van een automatische aanhouding is echter geen sprake. Of dit dwangmiddel alsnog ingezet moet worden, hangt af van het verloop van het onderzoek. Als de verdachte alsnog wordt aangehouden, gebeurt dat dus niet om hem tot verklaren te dwingen, maar om te voorkomen dat hij bijvoorbeeld het sporenonderzoek tegenwerkt of getuigen beïnvloedt. Om die reden is het al dan niet aanhouden ook geen pressiemiddel om verdachte te weerhouden van zijn zwijgrecht gebruik te maken. Overigens kan de verdachte, zoals in elke zaak, zich door een raadsman laten bijstaan bij het maken van de afwegingen of hij zich op zijn zwijgrecht zal beroepen of dat hij medewerking zal verlenen aan het opsporingsonderzoek.
Herkent u het dilemma van een niet- aangehouden verdachte, die nog het risico loopt om te worden aangehouden vanwege het niet verlenen van volledige medewerking aan het onderzoek, om zich enerzijds te beroepen op zijn zwijgrecht maar daar anderzijds vanwege de vrees van aanhouding toch vanaf meent te moeten zien? Zo ja, geeft dan het niet aanhouden van de verdachte niet juist een extra pressiemiddel in de handen van de verhorende ambtenaren en verzwakt dat de positie van de verdachte juist niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de verdachte niet altijd recht heeft op rechtsbijstand voorafgaand aan het eerste verhoor in het geval hij niet is aangehouden? Zo ja, deelt u de mening dat bij ontbreken van een aanhouding, de verdachte in een nadeliger positie verkeerd dan wanneer hij wel zou zijn aangehouden? Deelt u de mening dat de Aanwijzing zou moeten worden gecorrigeerd en wel in de zin van dat de niet-aangehouden zich verwerende burger niet eerder mag worden verhoord dan nadat deze een raadman heeft kunnen consulteren? Zo nee, waarom niet?
De Salduz-jurisprudentie houdt in dat als een aangehouden verdachte niet, dan wel niet binnen redelijke grenzen, de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, dat in beginsel een vormverzuim oplevert als bedoeld in art. 359a Sv. Dit vormverzuim dient na een daartoe strekkend verweer in de regel – behoudens enkele uitzonderingen – te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen (vergelijk Hoge Raad (HR) 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349). De HR heeft aangegeven (9 november 2010, LJN BN7727) dat de opvatting onjuist is dat uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) voortvloeit dat deze regel zonder meer ook geldt als het gaat om een niet-aangehouden verdachte. De ratio daarachter is verwoord in een uitspraak van de rechtbank te Maastricht (8 februari 2011, LJN BQ0852): de niet-aangehouden verdachte heeft de vrijheid en de mogelijkheid om zich voorafgaand aan het verhoor, waartoe hij is uitgenodigd, zelfstandig tot een raadsman te wenden.
In de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor (Stcrt. 16 maart 2010, nr. 4003) is opgenomen dat een niet-aangehouden verdachte die schriftelijk wordt uitgenodigd voor verhoor op een politiebureau, in de brief wordt gewezen op de mogelijkheid om voorafgaand aan het verhoor een raadsman te raadplegen. Ook als een op vrije voeten verkerende verdachte er niet voor heeft gekozen vooraf een raadsman te raadplegen, kan het eerste verhoor doorgang vinden en kunnen de door hem afgelegde verklaringen gebruikt worden voor het bewijs.
Er is naar mijn mening op dit vlak geen sprake van minder waarborgen voor of een nadeliger positie van een niet-aangehouden verdachte ten opzichte van een wel aangehouden verdachte. Wel wordt initiatief verwacht van een verdachte die op vrije voeten verkeert, juist omdat die de vrijheid en de mogelijkheid heeft zich zelfstandig tot een raadsman te wenden. Vanwege de vermoedelijke noodweersituatie wijst de politie deze verdachten op de mogelijkheid om een beroep te doen op slachtofferhulp. Slachtofferhulp Nederland kan hen terzijde staan en bijvoorbeeld doorverwijzen naar een advocaat.
Er bestaat derhalve geen aanleiding de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer aan te passen.
Is het waar dat de minvermogende niet-aangehouden zich verwerende burger geen recht heeft op gesubsidieerde rechtsbijstand, ook al wordt hij wel in de gelegenheid gesteld een advocaat voorafgaand aan het verhoor te consulteren? Zo ja, wat betekent dit voor de positie van die verdachte? Zo nee, waarom niet?
Zolang iemand verdachte is, heeft hij afhankelijk van zijn draagkracht recht op gefinancierde rechtsbijstand. In beginsel betaalt een niet-aangehouden verdachte daar wel een eigen bijdrage voor in tegenstelling tot aangehouden verdachten of personen die alleen als slachtoffer zijn aangemerkt. Ik acht het wenselijk dit verschil op te heffen voor niet-aangehouden verdachten in de zin van de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer. Een hiertoe strekkende wijziging van de Wet op de rechtsbijstand zal ik op enig moment bevorderen. Het betreft een uitbreiding van de regeling van artikel 44, vierde lid, van de Wet op de rechtsbijstand, welk voorziet in kosteloze rechtsbijstand aan een slachtoffer van een misdrijf tegen de zeden of een geweldsmisdrijf. Vooruitlopend hierop heb ik aan de Raad voor rechtsbijstand verzocht te bewerkstelligen dat in voorkomende gevallen aan deze categorie verdachten geen eigen bijdrage wordt opgelegd en zij op het geëigende moment op de mogelijkheid van rechtsbijstand worden gewezen.
Is het waar dat eventuele belastende verklaringen van de niet-aangehouden verdachte voor het bewijs kunnen worden gebruikt, ook als die verdachte voor of tijdens zijn verhoor geen bijstand van een advocaat heeft gehad? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, wat klopt hier aan dan niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat vanwege het niet verlenen van rechtsbijstand aan een op vrije voeten verblijvende verdachte, er minder waarborgen kunnen zijn waardoor de verdachte in een nadeliger positie terecht kan komen, dan wanneer hij wel aangehouden zou zijn? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de conclusie van de auteurs van het genoemde artikel dat de zich verwerende burger beter af is met een aanhouding dan zonder aanhouding? Zo ja, wat gaat u dan doen om de Aanwijzing aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De hervormingsplannen van de Marokkaanse koning |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de plannen voor staatshervorming die de Marokkaanse koning Mohammed VI vrijdag 17 juni 2011 heeft aangekondigd?
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van de reactie van een vertegenwoordiger van de 20 Februari Beweging, die heeft opgeroepen tot een vreedzame demonstratie tegen de plannen van de koning omdat deze tekortschieten?
Ja.
Hoe beoordeelt u de plannen van koning Mohammed VI? Komen deze voldoende tegemoet aan de gerechtvaardigde eisen van de 20 Februari Beweging op bijvoorbeeld het vlak van een duidelijkere scheiding der machten in Marokko?
De regering oordeelt positief over de herziene grondwet als een stap naar meer democratie en rechtsstatelijkheid. De herziene grondwet kreeg grote steun van de Marokkaanse bevolking: 98,5% heeft op 1 juli jl. in een referendum vóór de grondwet. In de ogen van de 20 Februari Beweging gaat het voorstel niet ver genoeg in de richting van een parlementaire monarchie, vooral wat de bevoegdheden van de koning betreft. De Nederlandse regering volgt de hervormingen in Marokko op de voet en zal rechtstreeks en via de EU de Marokkaanse regering blijven aanmoedigen verdere stappen naar democratisering te zetten.
Deelt u de mening dat weliswaar de rol van de premier wordt uitgebreid, maar de macht van de koning in essentie onaangetast blijft, waardoor er in de verhouding tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke machten in feite niets verandert?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, deelt u de mening dat de hervormingen, zoals nu aangekondigd, slechts marginale verbeteringen in de Marokkaanse democratie aanbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, ziet u dan aanleiding (via de EU) te blijven aandringen op verdere democratisering van Marokko? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De gevaren voor Tibetaanse vluchtelingen in Nepal |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van International Campaign for Tibet dat een alarmerend beeld schetst van de positie van Tibetaanse vluchtelingen in Nepal?1
Ja.
Deelt u de analyse en de conclusies van dit rapport, waarvan de essentie is dat zowel de VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR) als de Nepalese regering, vermoedelijk onder druk van China, te weinig doet om Tibetaanse vluchtelingen te behandelen volgens de regels die het internationale recht voorschrijft?
Nepal is geen partij bij het Vluchtelingenverdrag en het Staatloosheidsverdrag en kent geen nationale wetgeving voor vluchtelingen of asielprocedures. UNHCR en Nepal hebben wel een informele afspraak over onder andere het principe van non-refoulement en een veilige doorgang naar andere landen. Tibetanen die voor 1990 Nepal zijn binnengekomen, hebben zich permanent mogen vestigen. Nepal ziet Tibetanen die daarna zijn binnengekomen als illegale migranten, maar staat tijdelijk verblijf toe.
Hoe beoordeelt u verder de aanbevelingen van het rapport? Bent u bereid zich er voor sterk te maken dat deze aanbevelingen door de internationale gemeenschap worden overgenomen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De meeste aanbevelingen worden al zoveel mogelijk in de praktijk gebracht. Nepal is echter een ontwikkelingsland dat over beperkte middelen beschikt. Vertegenwoordigers van de EU en landen zoals de VS, die in Kathmandu vertegenwoordigd zijn, stellen de situatie van Tibetaanse vluchtelingen in Nepal regelmatig aan de orde bij de Nepalese autoriteiten.
Klopt het dat de Nepalese regering niet eens bereid is het internationaal erkende principe van non refoulement van vluchtelingen te eerbiedigen en dus ook mensen die evident rechtstreeks gevaar lopen voor (politieke) vervolging, marteling en wrede behandeling terugstuurt naar Tibet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zo ja, bent u bereid, zowel bilateraal, via de EU en multilateraal UNHCR en de Nepalese regering te wijzen op hun verplichtingen en aan te sporen die verplichtingen ook na te komen?
Zie het antwoord op vraag 3. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de VN in Geneve heeft deze kwestie besproken met UNHCR. Dat kanaal is het meest effectief.
De omgang van Philadelphia met een bewoner en diens kritische ouders |
|
Renske Leijten |
|
Vindt u in het algemeen dat ouders van een cliënt het recht hebben op het uiten van kritiek op het beleid van de instelling, zeker als jarenlange maatregelen en bevindingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aangeven dat deze kritiek terecht is?1
Jazeker, ik hecht zeer aan het oordeel van ouders en vind het belangrijk dat zij gehoord worden. Daarom ook probeer ik via het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) en de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen de positie van cliënten en hun vertegenwoordigers te verbeteren (zie voorts antwoorden vraag 8 en 9).
Overigens ben ik blij dat er inmiddels een oplossing is gevonden via een schikking tussen de ouders van de gehandicapte man en zorginstelling Philadelphia zodat er nu voor de betrokken partijen duidelijkheid is ontstaan: de zoon kan tot 1 januari 2012 in Philadelphia blijven.
Deelt u de mening dat het in het algemeen wenselijk is als klachtenprocedures door middel van mediation worden opgelost? Zijn er maatregelen mogelijk tegen instellingen die zich ondanks gemaakte afspraken aan mediation onttrekken, zoals Philadelphia in dit geval heeft gedaan?
Ik vind het wenselijk dat klachten zorgvuldig en vlot worden behandeld. Het beste is het natuurlijk als een klachtenprocedure in samenspraak tussen klager en de instelling wordt afgehandeld. Wanneer partijen dat overeenkomen kan mediation daaraan bijdragen. Bij mediation moeten de betrokken partijen onderling en op vrijwillige basis besluiten hiervoor te kiezen. Wanneer mediation niet slaagt, dan wordt de oorspronkelijk ingezette procedure hervat. Dit kan uiteindelijk leiden tot een gang naar de rechter.
Waar kunnen ouders naartoe nu de interne klachtencommissie van de instelling hun klacht ongegrond heeft verklaard en in de toelichting daarop helemaal niet op de argumenten van de klagers is ingegaan?
Op dit moment is het nog zo dat als een aanbieder niet adequaat omgaat met een wettelijke plicht, een actie uit onrechtmatige daad kan worden ingesteld voor de civiele rechter. Wanneer de Wet cliëntenrechten zorg in werking is getreden kunnen dergelijke geschillen ook worden voorgelegd aan een geschilleninstantie die dan een bindend advies kan geven.
Begrijpt u de twijfel aan de eenzijdige uitspraak van de klachtencommissie in het licht van de waarneming van de IGZ dat er tussen de instelling en de cliëntvertegenwoordigers sprake was van «twee gesloten werelden met ieder hun eigen gelijk en perceptie»; een situatie die de IGZ «verontrustend» noemt?2
Ik kan mij de twijfel wel voorstellen. Niettemin is het zo dat het inspectierapport en de uitspraak van de klachtencommissie los van elkaar staan.
Begrijpt u het gevoel van de ouders dat Philadelphia de zorgverleningsovereenkomst met hun zoon opzegt omdat de instelling van de «lastige» ouders afwil? Op welke manier kunnen klokkenluiders zoals deze ouders in het algemeen worden beschermd tegen wraakacties zoals deze actie van Philadelphia?
Er is sprake van een serieus en langslepend conflict tussen de ouders en Philadelphia. Op basis daarvan kan ik mij de reactie van de ouders wel enigszins voorstellen. Ik heb echter geen aanwijzing dat hier sprake is van een «wraakactie»van de kant van Philadelphia.
Overigens is het opzeggen van een zorg- en dienstverleningsovereenkomst door een zorginstelling gebonden aan zorgvuldigheidseisen. De VGN heeft hiervoor een richtlijn opgesteld («Bezinnen over beginnen of stoppen, Handreiking niet-aangaan/ beëindigen zorg- en dienstverleningsovereenkomst»). De IGZ toetst hierop de gevolgde procedure wanneer een instelling een zorg-en dienstverleningsovereenkomst opzegt.
De voornoemde Handreiking is in overleg met cliëntenorganisaties herzien, waarbij vooral aandacht is uitgegaan naar het voortraject van conflicten. Juist door in het voortraject goed naar elkaar te luisteren, kunnen escalaties van conflicten worden voorkomen.
Is er volgens u sprake van een gelijk speelveld tussen enerzijds een grote instelling als Philadelphia met een juridische afdeling en anderzijds de klager? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om cliënten en hun vertegenwoordigers beter te beschermen als zij in een conflict met een zorgaanbieder komen?
In algemene zin ben ik het zeker met u eens dat de positie van zorgcliënten verbetering behoeft. Met het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) wordt dan ook beoogd de positie van de cliënt te verbeteren. Ook wanneer deze in een klachtenprocedure is verwikkeld. De Wcz verplicht de zorgaanbieder aangesloten te zijn bij een onafhankelijke geschilleninstantie en stelt de zorgaanbieder verantwoordelijk voor de behandeling van klachten. In de Wcz is voorts opgenomen dat de zorgaanbieder moet beschikken over een klachtenfunctionaris waar de cliënt kosteloos bij terecht kan voor begeleiding en advies met betrekking tot een eventuele klacht. Om onder andere de onafhankelijkheid van de klachtenfunctionaris te borgen is in de Wcz een bepaling opgenomen dat de klachtenfunctionaris, wanneer deze in dienst is van de zorgaanbieder, zijn werk moet kunnen doen zonder dat hij het risico loopt te worden ontslagen wanneer hij een beslissing neemt die de zorgaanbieder onwelgevallig is. Ook voorziet de Wcz in een instemmingsrecht voor de cliëntenraad op de klachtenregeling en het profiel van de klachtenfunctionaris, waardoor cliënten een vinger in de pap krijgen met betrekking tot de vormgeving van de klachtenbehandeling door de zorgaanbieder. Als de tussenkomst van de klachtenfunctionaris de onvrede bij de cliënt niet heeft weggenomen kan de cliënt een klacht indienen bij de zorgaanbieder. Wanneer ook dit niet tot een voor de cliënt aanvaardbare oplossing leidt kan de cliënt naar de geschilleninstantie voor een onafhankelijk oordeel.
Wat is uw oordeel over het feit dat Philadelphia te kennen heeft gegeven dat desbetreffende 37 jarige man op 25 augustus moet zijn vertrokken? Voldoet Philadelphia aan zijn zorgplicht nu de cliënt per 25 augustus aanstaande op straat wordt gezet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1, waaruit blijkt dat de betrokken persoon tot 1 januari 2012 bij Philadelphia kan blijven.
Is het opzeggen van de zorgverleners overeenkomst in overeenstemming met de oplossingsrichting die Philadelphia richting de IGZ heeft aangegeven, waarin staat dat «cliëntvertegenwoordigers onderdeel van de oplossing zijn en dus bij de oplossing worden betrokken»? Is deze zaak een reden voor de IGZ om het standpunt in te nemen dat Philadelphia zich niet houdt aan de gemaakte afspraken?
Het opzeggen van de zorgovereenkomst is niet in strijd met de oplossingsrichting die Philadelphia aan de IGZ heeft aangegeven. Ook was sprake van mediation; om samen een weg te vinden om de overeenkomst op een zorgvuldige wijze te beëindigen. Helaas is dat traject voortijdig afgebroken.
Philadelphia betrekt de participatieraad bij de oplossingsrichting en voert met alle ouders afzonderlijk gesprekken met het doel bevorderen van wederzijds vertrouwen.
In oktober vindt een inspectiebezoek plaats waarin de resultaten hiervan worden getoetst.
Hebben ouders in het algemeen voldoende mogelijkheden om invloed op de zorg voor hun kinderen in instellingen uit te oefenen? Zo ja, op welke manieren kunnen zij dit doen? Zo nee, op welke manier wil u dit bewerkstelligen?
Cliënten, of in het geval deze niet zelf in staat zijn om voor hun belangen op te komen de ouders of andere wettelijke vertegenwoordigers, kunnen zitting nemen in de cliëntenraad en langs deze weg op een structurele manier invloed uitoefenen op bijvoorbeeld de kwaliteit van de zorgverlening in algemene zin. Cliënten of hun vertegenwoordigers kunnen ten behoeve van individuele kwesties in eerste instantie in overleg treden met zorgverleners, het management en/of bestuur van de betreffende zorginstelling. Voorts kan men een beroep doen op de klachtenprocedures van de zorginstellingen daarnaast bestaat altijd de mogelijkheid om een melding bij de inspectie te doen t.a.v. de kwaliteit en veiligheid. Op basis van een melding of meldingen kan de inspectie besluiten om een onderzoek in te stellen bij de betrokken zorgverlener en indien nodig besluiten om (vergaande) maatregelen te nemen. Daarnaast voorziet de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen in de mogelijkheid voor cliënten en hun wettelijke vertegenwoordigers tot het indienen van ernstige klachten met betrekking tot persoonlijke verzorging en bejegening bij de inspectie.
Is het verantwoord dat Philadelphia plotseling al het personeel in de betreffende locatie heeft ontslagen en vervangen door uitzendkrachten? Hoe ziet u deze actie van Philadelphia in het licht van de eerdere en aanhoudende kritiek van de IGZ dat het grote verloop onder het personeel juist een belangrijk aandachtspunt was?
De Raad van Bestuur van Philadelphia was van oordeel dat de benodigde kwaliteitsverbetering andere competenties vragen dan de toenmalige medewerkers in huis hadden. Op de betreffende locatie gold dat voor alle niveaus. Het bleek niet eenvoudig om de juiste mensen te vinden. Wanneer een medewerker niet aan de verwachtingen voldeed is ingegrepen. Dat heeft recentelijk geleid tot een radicale wisseling van personeel.
Met het oog op het leveren van voldoende kwalitatieve en veilige zorg heeft de IGZ dan ook aandacht gevraagd voor de mogelijke negatieve effecten van de personeelswisselingen. Daarbij is het belang van een goed evenwicht tussen ingrijpen en continuïteit besproken.
IGZ laat zich door Philadelphia regelmatig informeren over de voortgang en de effecten van de verbetermaatregelen. In oktober 2011 zal de inspectie een vervolgbezoek aan de betreffende locatie brengen. Daarbij zal ook aandacht worden geschonken aan de eventuele effecten van personele wisselingen op de kwaliteit van zorg.
Hoe kan het dat de kwaliteit van zorg op deze locatie jarenlang onder de maat is geweest? Waarom kon Philadelphia, ondanks herhaald ingrijpen van de IGZ, toch hiermee doorgaan?
Philadelphia heeft keer op keer geprobeerd om uit de problemen te komen. De inspectie geeft Philadelphia een laatste kans om op de betreffende locatie de noodzakelijke verbeteringen te bewerkstelligen. Als Philadelphia er niet in slaagt om uit de problemen te komen zal de IGZ na het bezoek in oktober 2011 maatregelen nemen op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen.
Wat zegt het over de kwaliteit van zorg op deze locatie dat al het personeel plotseling is ontslagen en de IGZ de kwaliteit van zorg herhaaldelijk problematisch heeft genoemd? Onderstreept dit niet dat de ouders terecht aan de bel hebben getrokken over het gebrek aan kwaliteit van de zorg en intransparantie van de financiën?
Zie ook mijn antwoord op vraag 10. Het gebrek aan kwaliteit van de zorg en transparantie van de financiën bij Philadelphia is mede naar aanleiding van deze casus door de IGZ onder de loupe genomen en zijn hierover met Philadelphia afspraken gemaakt.
Deelt u de mening dat de Wet Cliëntenrechten Zorg klagende ouders niet zal beschermen tegen wraakacties van een zorgaanbieder zoals in deze zaak het geval lijkt? Hoe gaat u cliënten en ouders hiertegen beschermen?
In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg is geregeld dat cliënten en ouders gebruik kunnen maken van de diensten van de klachtenfunctionaris. In het uiterste geval kunnen de ouders naar een geschilleninstantie stappen. In de Wcz is geregeld dat de uitspraken van de geschilleninstantie geanonimiseerd (niet tot de cliënt herleidbaar) openbaar worden gemaakt. Dit zal voor zorgaanbieders een prikkel zijn om klachten goed af te handelen. Daarnaast – zoals ik al eerder aangaf in mijn antwoord op vraag 9 – voorziet de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen in de mogelijkheid voor cliënten en hun wettelijke vertegenwoordigers tot het indienen van ernstige klachten met betrekking tot persoonlijke verzorging en bejegening bij de inspectie.
Op grond waarvan meent u dat ondersteuning van de klagende ouders door een door de zorgaanbieder aangewezen persoon, zoals in het wetsvoorstel van de Wet Cliëntenrechten Zorg wordt geregeld, de ouders een betere positie zal geven in dit type conflicten? Hoe kan onafhankelijkheid van de ondersteuning worden geborgd als instelling zelf deze ondersteuning toewijzen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid en de kwaliteit van een interne klachtencommissie moet worden gewaarborgd? Op welke wijze gaat u dit regelen en wat voegt de Wet Cliëntenrechten Zorg hieraan toe?
De Wet klachtrecht cliënten zorgsector verplicht zorgaanbieders tot het hebben van een klachtencommissie met een onafhankelijke voorzitter. In de praktijk wordt dit als onvoldoende ervaren. Daarom wordt in de Wcz de verplichting voor zorgaanbieders om een klachtencommissie te hebben geschrapt. De zorgaanbieder is zelf verantwoordelijk voor de behandeling van klachten. Daarnaast verplicht ik zorgaanbieders in de Wcz aangesloten te zijn bij een onafhankelijke geschilleninstantie die een bindend advies kan geven. Indien nodig kan de cliënt dus altijd een onafhankelijk oordeel verkrijgen.
Hoeveel meldingen heeft de IGZ in de afgelopen twee jaar gehad van slechte of ontbrekende zorg bij Philadelphia?
In de afgelopen twee jaar ontving de inspectie over Philadelphia 20 meldingen.
Hoeveel locaties van Philadelphia staan nog onder verscherpt toezicht van de IGZ?
Op dit moment geen.
Uitlatingen van de Afghaanse president Karzai |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Heeft de Afghaanse president Karzai verklaard dat de Amerikanen vredesgesprekken voeren met de Taliban?1
President Karzai heeft inderdaad verklaard dat er gesprekken plaatsvinden met de Taliban. De toenmalige Amerikaanse minister van Defensie, Gates, heeft aangegeven dat het gaat om eerste, aftastende contacten. Vooralsnog zijn deze contacten erop gericht potentiële betrouwbare en invloedrijke gesprekpartners in kaart te brengen. Er zijn geen formele onderhandelingen of vredesbesprekingen bezig.
Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de status van die gesprekken en de doelstellingen die ermee worden beoogd?
Zie antwoord vraag 1.
Voeren de Amerikanen deze gesprekken namens de International Security Assistance Force (ISAF) en dus ook namens alle NAVO-partners? Zo ja, wordt Nederland dan ook op de hoogte gehouden van het verloop van die gesprekken en wordt Nederland ook geraadpleegd over de doelstellingen van de vredesbesprekingen?
Nederland pleit voor actieve internationale betrokkenheid bij het Afghaans geleide vredesproces. Het bereiken van een politieke oplossing voor het conflict in Afghanistan door middel van een proces van verzoening en re-integratie is een centraal onderdeel van de strategie van de internationale gemeenschap en Afghanistan, zoals vastgelegd tijdens de Afghanistanconferentie in Londen in januari 2010 en tijdens de vredesjirga in Kabul in juni van hetzelfde jaar. Tijdens deze vredesjirga zijn ook de voorwaarden voor een politieke oplossing vastgelegd: breken met terroristische organisaties, afzweren van geweld, bereidheid bij te dragen aan de vreedzame wederopbouw van het land en respect voor de grondwet, inclusief de daarin verankerde mensenrechten.
Zo nee, welke status hebben deze vredesbesprekingen dan? Welke betekenis moet ISAF voor haar inzet en strategie in Afghanistan aan deze gesprekken verbinden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het wenselijk op dezelfde weg door te gaan in de wetenschap dat er vredesgesprekken plaatsvinden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Kloppen uw uitlatingen in Tros Kamerbreed,2 waaruit blijkt dat u niet op de hoogte was van de vredesbesprekingen? Zo ja, zijn de Amerikanen niet bereid deze informatie met bondgenoten te delen, terwijl zij tegelijkertijd een beroep doen op de bondgenoten om de Amerikaanse (exit)strategie in Afghanistan te ondersteunen?
Zie de beantwoording van vraag 2. De strategie, waar het bereiken van een politieke oplossing en een proces van verzoening deel van uitmaakt, is in internationaal verband overeengekomen en regelmatig onderwerp van gesprek tussen Afghanistan en de internationale bondgenoten, waaronder de Verenigde Staten, en tussen bondgenoten onderling.
Zo ja, deelt u dan de mening dat bondgenootschappelijke solidariteit geen eenrichtingsverkeer zou moeten zijn en dat de Amerikanen hun inzet en strategie ten aanzien van de Taliban eerlijk en open met bondgenoten zouden moeten delen? Zo ja, welke consequenties bent u bereid hieraan te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Ik kan tot mijn tevredenheid constateren dat de internationale gemeenschap eensgezind optreedt aan de hand van een gezamenlijk overeengekomen strategie. Ik zie dus geen reden hier consequenties aan te verbinden.
Het stopzetten van de opslag van vingerafdrukken |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw bief van 26 april 2011 betreffende reisdocumenten?1
Ja.
Herinnert u zich tevens de volgende uitspraken tijdens het algemeen overleg van 27 april jl.2?:
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete stappen heeft u ondernomen om de opslag van vingerafdrukken in een decentrale reisdocumentenadministratie stop te zetten?
Ik heb in mijn brief van 19 mei 2011 (TK 25 764, nr. 48) aan de Kamer beschreven welke stappen ik ga zetten om de permanente opslag van de vingerafdrukken in de decentrale reisdocumentenadministratie te beëindigen. In aanvulling daarop kan ik u het volgende melden.
De gewijzigde ministeriële uitvoeringsregelingen zijn op 23 en 24 juni 2011 in werking getreden. De regelingen voorzien in de eerste plaats in een verkorting van de bewaartermijn van de vingerafdrukken die in het kader van een aanvraag voor een reisdocument worden opgenomen in de reisdocumentenadministratie. Geregeld wordt namelijk dat in tegenstelling tot de andere gegevens die in de reisdocumentenadministratie zijn opgenomen, waarvoor een bewaartermijn geldt van 11 jaar, de opgenomen vingerafdrukken worden bewaard tot het moment dat de uitreiking van het aangevraagde reisdocument, dan wel de reden voor het niet uitreiken daarvan, in het reisdocumentenstation is geregistreerd. Het beëindigen van de bewaartermijn betekent dat raadpleging of verstrekking van de desbetreffende vingerafdrukken niet meer aan de orde is.
Op 23 juni 2011 is bij de eerste vier uitgevende instanties de aangepaste programmatuur voor de reisdocumentenaanvraag- en archiefstations (RAAS) geïnstalleerd. De uitrol van de aangepaste programmatuur gaat geleidelijk. Nadat is geconstateerd dat de gewijzigde programmatuur goed werkt bij de eerste vier uitgevende instanties wordt de programmatuur geïnstalleerd bij 7 andere uitgevende instanties. Daarna volgen alle andere uitgevende instanties. De planning is dat eind juli 2011 de gewijzigde programmatuur bij alle uitgevende instanties zal zijn geïnstalleerd. De aangepaste programmatuur zorgt ervoor dat de vingerafdrukken die voor nieuwe aanvragen zijn opgenomen niet meer in de administratie kunnen worden geraadpleegd. Hiervoor wordt, zoals gemeld in mijn brief van 19 mei 2011, gebruik gemaakt van de zogenaamde standaard verwijder- functionaliteit. De gemeenten zijn over de wijzigingen die worden doorgevoerd geïnformeerd.
Het onderzoek naar de wijze waarop de volledige verwijdering van de vingerafdrukken (en de sporen daarvan) uit het RAAS moet gaan plaatsvinden is volop gaande. De verwachting is dat eind augustus 2011 duidelijk zal zijn hoe de (sporen van de) vingerafdrukken verwijderd kunnen worden en dat ook in een testomgeving is vastgesteld dat de methode werkt. Met dat resultaat kan dan vervolgens bepaald worden hoe de programmatuur van het RAAS moet worden aangepast, hoe lang het gaat duren om dat te ontwikkelen én hoe lang het gaat duren om de gewijzigde programmatuur uit te rollen. Ik verwacht dat de planning hiervoor er in september 2011 zal zijn. Ik zal dan de Kamer over de planning informeren.
Kunt u een tijdschema aan de Kamer zenden, waarin u uiteenzet welke stappen u op welk moment neemt, zowel wetstechnisch als uitvoerend, om de opslag van vingerafdrukken in een decentrale reisdocumentenadministratie stop te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw uitspraak: «Ik zal zo snel mogelijk, per AMvB of als het kan per ministeriële regeling, de opslagtermijn van de vingerafdrukken terugbrengen tot de termijn die nodig is voor de afgifte van het paspoort. Daarmee verdwijnen alle gegevens als ze opgeslagen worden, evenals alle oude gegevens die opgeslagen zijn. Die zijn dan langer aangehouden dan de termijn.»?3 Per wanneer treedt de tijdelijke oplossing, om de opslagtermijn van vingerafdrukken in de decentrale opslag te stellen op de duur die nodig is om het paspoort te maken, in werking?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden zijn er voor gewetensbezwaarden om een identiteitsbewijs aan te vragen in het licht van de door u en de Kamer vastgestelde twijfelachtige kwaliteit van de opslag van vingerafdrukken?
Zolang de Nederlandse identiteitskaart als een reisdocument in de Paspoortwet is opgenomen, is de Europese verordening van toepassing die voorschrijft dat in het document een chip is aangebracht met vingerafdrukken van de houder. De Europese verordening (en in navolging daarvan de Paspoortwet) kent geen uitzondering op deze verplichting ten behoeve van gewetensbezwaarden. De kwaliteit van de opgenomen vingerafdrukken maakt dit niet anders.
Bent u het eens dat, gezien de slechte kwaliteit van de vingerafdrukken en bijbehorende mogelijke gevolgen, haast geboden is bij het stopzetten van de opslag van vingerafdrukken in een decentrale reisdocumentenadministratie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen voor het zomerreces te beantwoorden?
Ja.
De schending van mensenrechten door de EU-lidstaten in asielprocedures |
|
Myrthe Hilkens (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten in Trouw «Mensenrechtenorganisaties: Europa schendt rechten asielzoekers» en «Tijd dringt voor een gemeenschappelijk asielbeleid EU»?
Ja.
Deelt u de mening dat alle EU lidstaten het fundamentele recht om asiel te zoeken dienen na te leven? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat er op de kortst mogelijke termijn een einde dient te komen aan de schrijnende situatie waarin asielzoekers in sommige landen in de EU verkeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover daar sprake van is deel ik die mening. (Onder meer) in de JBZ-Raad van 12 mei 2011 is gesproken over migratie en de zuidelijke nabuurschapregio. In mijn interventie heb ik aangegeven dat het van belang is dat de EU zichzelf als een gemeenschap van vertrouwen, solidariteit en onderlinge samenwerking laat zien. Daarbij is het van belang dat de lidstaten de gemaakte afspraken nakomen, de gezamenlijke buitengrenzen efficiënt en effectief bewaken en dat de lidstaten elkaar praktisch bijstaan als de nood te hoog wordt middels de bestaande EU-instrumenten zoals Europese fondsen, FRONTEX en EASO.
Deelt u de mening dat de huidige ontwikkelingen waarbij afzonderlijke EU lidstaten zich voornamelijk concentreren op het buitenhouden van asielzoekers uit hun eigen land in plaats van in te zetten op een gemeenschappelijk asielbeleid een slechte ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de geschetste tegenstelling niet. Asielbeleid is erop gericht om opvang te bieden aan vluchtelingen en aan hen die op grond van internationale verdragen bescherming toekomt. Om het draagvlak daarvoor op peil te houden is het van belang om illegale immigratie van kansarme economische migranten zoveel mogelijk tegen te gaan. Het GEAS is (juist) gebaseerd op de veronderstelling dat een gemeenschappelijk beleid moet zorgen voor een vermindering van illegale secundaire migratiestromen.
Hoe oordeelt u over de conclusies van de Europese vluchtelingenorganisaties ECRE dat de huidige situatie asielzoekers in sommige landen in de EU de kans op een eerlijke procedure ontneemt en dat niet – dan wel onvoldoende – wordt onderzocht welke gevaren de vluchtelingen in eigen land lopen?
Uitgangspunt van de EU is dat geen afbreuk wordt gedaan aan het in de internationale verdragen verankerde recht op asiel en non-refoulementgebod. Alle lidstaten zijn gebonden aan deze verdragen alsmede het EU-asielacquis. De Commissie en de (inter)nationale rechters hebben in dezen een belangrijke controlerende taak.
Deelt u de mening dat het van groot belang is voor zowel de asielzoekers als voor de afzonderlijke lidstaten -en dus ook voor Nederland-, dat er uiterlijk in 2012 een gemeenschappelijk Europees asielbeleid tot stand komt dat geharmoniseerd is en dat de mensenrechten volledig respecteert? Zo nee, waarom niet? Heeft u er vertrouwen in dat de deadline van 2012 voor een gemeenschappelijk asielbeleid wordt gehaald? Zo ja, waarop is dat gebaseerd?
Ja, ik deel de ambitie van een GEAS uiterlijk in 2012 en vind deze ambitie nog steeds realistisch. Van 1 juli tot en met 31 december 2011 vervult Polen het (roulerende) voorzitterschap van de Europese Unie. Polen heeft meermaals aangegeven de ambities van een gemeenschappelijk asielbeleid in 2012 te onderschrijven. Het Poolse voorzitterschap heeft in zijn eerste weken aan deze ambitie invulling gegeven door het GEAS te agenderen voor de informele JBZ-Raad van 18 juli 2011. Daarnaast heeft het voorzitterschap direct bij aantreden meerdere bijeenkomsten voor de raadswerkgroep asiel belegd waar nieuwe voorstellen voor zowel de Procedure- als de Opvangrichtlijn worden besproken.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen om de naleving van de mensenrechten, inclusief het recht op asiel, in de EU-lidstaten te bevorderen en te bewerkstelligen dat er een gemeenschappelijk asielbeleid komt dat de mensenrechten respecteert en een gerechtelijke toets kan doorstaan?
Allereerst is het aan de Commissie om lidstaten aan te spreken die hun in de EU-regelgeving neergelegde verplichtingen niet nakomen en zonodig een inbreukprocedure op te starten. Individuele klachtzaken kunnen daarnaast ook worden voorgelegd aan de (inter)nationale rechtscolleges. Uiteraard wordt ook in de JBZ-Raad frequent gesproken over de problemen waarmee lidstaten ten gevolge van een hoge migratiedruk te maken hebben en de verantwoordelijkheid voor de naleving van de mensenrechten. Andere lidstaten, zoals Nederland, kunnen hierbij hun verantwoordelijkheid nemen door deze lidstaten praktisch te ondersteunen. Bij de gesprekken over een gemeenschappelijk asielbeleid en de hiertoe voorgestelde regelgeving zijn de in de internationale verdragen neergelegde normen en de jurisprudentie van het EHRM (Straatsburg) en Hof van Justitie-EU (Luxemburg) in sterke mate mede bepalend.
Correspondentie met de Europese Commissie over de afbraak van het natuurbeleid |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel uit de NRC-Next van 19 mei 2011, de dag ná het debat over Natura 2000?
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie een informatieverzoek heeft gedaan inzake het natuurbeleid, zoals voorgenomen door het Kabinet?
Ik heb de EU-pilot brief inmiddels op vertrouwelijke wijze uw Kamer doen toekomen.
Klopt het dat dit de eerste stap is in een ingebrekestelling?
Nee. Het gaat om twee verschillende procedures. Deze brief is verzonden in het kader van de EU Pilot met het doel om op ambtelijk niveau en op informele wijze informatie in te winnen.
Een ingebrekestelling is de eerste fase van de formele infractieprocedure, zoals beschreven in artikel 258 van het EU Verdrag. Daar is in het onderhavige geval geen sprake van.
Klopt het dat in het informatieverzoek is gevraagd naar Hedwigepolder, het Kierbesluit, het ontgrenzen van twee natura 2000-gebieden, het soortenbeleid en het loslaten van milieukwaliteitdoelstellingen
Zie antwoord vraag 2.
Welke onderwerpen zijn er nog meer aan de orde?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in geval van ingebrekestelling een boete van maximaal 300 000 euro kan worden verwacht?
Nee. Een boete kan alleen door het Europese Hof van Justitie worden opgelegd wanneer een lidstaat al door datzelfde Hof is veroordeeld voor een schending van het Europees recht, maar deze schending niet binnen een bepaalde termijn ongedaan heeft gemaakt. Een ingebrekestelling door de Europese Commissie is de eerste stap van de administratieve fase van de infractieprocedure die vooraf gaat aan het eventuele aanhangig maken van de zaak bij het Hof van Justitie door de Europese Commissie.
De aangekondigde opnamestop door de GGZ |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw inhoudelijke reactie op het bericht «GGZ gaat over tot harde actie en last opnamestop in»?1
Om een duurzaam zorgstelsel te realiseren is het nodig om de groei in de GGZ af te remmen. Het staat iedereen vrij om zijn mening te geven over deze en andere voorstellen. Ik vind het daarbij van groot belang dat de patiënt hiervan niets merkt en geen negatieve gevolgen ondervindt.
Deelt u de mening dat een opnamestop een volstrekt onverantwoorde actie is? Zo nee waarom niet?
Elke vorm van actievoeren ten nadele van de cliënt keur ik af. Partijen zijn daarnaast verplicht om spoedeisende zorg te verlenen. Vanuit dat oogpunt garanderen partijen de continuïteit van spoedzorg. Ik ga ervan uit dat elke GGZ-instelling goed naar de individuele patiënt kijkt en zorgt dat spoedzorg en zorg ook echt geboden gaat worden als dit noodzakelijk voor de patiënt is. Ik heb de IGZ gevraagd in de actieperiode extra alert te zijn daar waar het continuïteit van de spoedzorg en zorg betreft. Als zij misstanden constateert, dan treedt het reguliere toezichtmechanisme inwerking.
Wat gaat u doen om deze opnamestop tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.