Een aanval op Iraanse ballingen in Irak |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Two dead in Iraq rocket attack on Iran exiles»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een recente aanval met tientallen mortiergranaten op Iraanse ballingen in Camp Liberty in Irak tot twee doden en tientallen gewonden heeft geleid? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Op 15 juni heeft een aanval met een onbekend aantal projectielen op Kamp Hurriya geresulteerd in twee doden en veertien gewonden.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat hier een onafhankelijk onderzoek naar wordt gedaan en dat de verantwoordelijken voor dit bloedbad gerechtelijk worden vervolgd? Indien ja, bent u bereid hier op aan te dringen?
Ja. Ook bij eerdere aanvallen op Kamp Ashraf heeft de Nederlandse overheid aangedrongen op een onafhankelijk onderzoek, zoals bijvoorbeeld tijdens het bezoek van de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Irak in februari jl.
Kunt u aangeven in hoeverre Irak tot op heden gevolg heeft gegeven aan de door de EU gesteunde oproep tot een onafhankelijk onderzoek naar aanleiding van de vorige dodelijke aanval op Camp Liberty in februari dit jaar?2
Naar aanleiding van de aanval in Kamp Hurriya in februari jl. hebben de Iraakse autoriteiten een onderzoek ingesteld waarvan de uitkomst op dit moment nog niet bekend is.
Deelt u de analyse van VN-vertegenwoordiger voor Irak, Martin Kobler, dat «today’s second terror attack on camp Liberty is a reminder to third countries to come forward with serious offers to resettle Camp Liberty residents outside Iraq»? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet pleit voor opvang in de regio en, waar mogelijk, vrijwillige terugkeer naar Iran. Nederland neemt alleen bewoners op wanneer zij de Nederlandse nationaliteit hebben. Vier Nederlandse staatsburgers zijn vanuit Kamp Ashraf in 2011 terug naar Nederland gereisd.
Er bestaat geen gezamenlijk EU-beleid op het terrein van hervestiging. De individuele lidstaten bepalen zelf of zij bewoners van Kamp Hurriya willen hervestigen.
Indien ja, hoe bent u bereid hier, eventueel in EU verband, aan mee te werken?
Zie antwoord vraag 5.
De zorg aan militairen die niet onder de Zorgverzekeringswet valt |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Herinnert u zich de uitspraak in het wetgevingsoverleg over de Wet uniformering loonbegrip (WUL) van 27 mei 2013 dat de zorg aan militairen niet onder de Zorgverzekeringswet valt maar dat zij als het ware zorg in natura krijgen waarbij de werkgever alle kosten voor zijn rekening neemt?
Ja.
Klopt de uitspraak in de eerste vraag, namelijk zorg in natura en dat de werkgever alle kosten voor zijn rekening neemt?
Voor wat betreft zorg en inkomen is een vergelijking tussen de militair in actieve dienst en «gewone» werknemer niet eenvoudig te maken. Dat is altijd zo geweest. Het kenmerkende uitgangspunt van het Nederlandse zorgstelsel, namelijk dat iedere Nederlander verplicht is verzekerd, geldt ook voor militairen. Echter, vanwege hun bijzondere positie ontvangen militairen in actieve dienst op grond van de Militaire ambtenarenwet zorg deels rechtstreeks van militaire zorgverleners en -deels op verwijzing door militaire zorgverleners- van civiele zorgverleners. Om die reden zijn zij uitgezonderd van de wettelijke verplichting ingevolge de Zorgverzekeringswet.
Militairen zijn verplicht verzekerd bij de Stichting Ziektekostenverzekering Krijgsmacht (SZVK). De verplichte deelname aan het militaire zorgstelsel betekent onder meer soms verder reizen voor het verkrijgen van zorg, gedwongen winkelnering en een huisarts die, omdat hij ook de rol heeft van bedrijfsarts, de commandant informeert over de inzetbaarheid van de militair. De kosten van de zorg komen voor rekening van de werkgever en de werknemer via het werkgeversdeel en werknemersdeel van de SZVK-premie. De militaire en de civiele zorgverleners declareren voor de zorgverlening aan militairen namelijk bij de SZVK. De militair in actieve dienst betaalt het werknemersdeel van de SZVK-premie en hij betaalt loonheffing over het werkgeversdeel van de premie. Er wordt dus belasting betaald over de kosten van de werkgever voor de zorg minus de eigen bijdrage van de werknemer.
Voor werknemers die onder de Zorgverzekeringswet vallen, geldt dat zij verplicht zijn zichzelf bij een verzekeringsmaatschappij te verzekeren voor zorg. Dit loopt dus niet via de dienstbetrekking en dus ook niet via het loondomein. Zij betalen dan een verplichte nominale zorgpremie aan hun verzekeringsmaatschappij en hebben een verplicht eigen risico. Daarnaast is het zo dat hun werkgever de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (verder: IAB Zvw) verschuldigd is. De door de werkgever verschuldigde premie gaat geheel buiten de werknemer om. Het betreft hier dus geen arbeidsrechtelijke afspraak, maar een wettelijke verplichting.
De wettelijk verplichte inkomensafhankelijke bijdrage Zvw die van de werkgever wordt geheven is geen loonbestanddeel omdat deze wettelijke verplichting geheel buiten de werknemer om gaat. Het betreft hier dan ook geen bestanddeel dat tot het verzamelinkomen wordt gerekend. Het deel van de premie dat door het ministerie van Defensie wordt betaald, behoort wel tot het verzamelinkomen. Belangrijkste reden hiervoor is dat de regeling voor militairen een belaste aanspraak van de werkgever aan de werknemer is (en dus een heffing van de werknemer oplevert), terwijl de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw een van overheidswege opgelegde heffing van de werkgever is.
Overigens zijn er ook werkgevers die – naast de verplichte werkgeversheffing – in de arbeidsvoorwaarden een tegemoetkoming voor de zorgkosten van werknemers hebben opgenomen. Net als bij de militair wordt deze tegemoetkoming belast bij de werknemer en behoort deze dus ook tot het verzamelinkomen.
Klopt het dat bij militairen in actieve dienst, zowel de werkgever als de werknemer een inkomensafhankelijke bijdrage betaalt, terwijl bij «gewone» werknemers alleen de werkgever een inkomensafhankelijke bijdrage betaalt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de inkomensafhankelijke bijdrage van de werkgever van de militair belast is en dat die inkomensafhankelijke bijdrage onderdeel is van het verzamelinkomen van de militair, terwijl de inkomensafhankelijke bijdrage van alle andere werknemers in Nederland niet behoort tot het verzamelinkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een actief dienende militair bij een gelijk bruto inkomen (en een gelijke pensioenpremie) als zijn buurman door deze bijtelling een hoger verzamelinkomen heeft dan zijn buurman, een lager netto inkomen en ook nog recht op minder huurtoeslag en minder kinderopvangtoeslag?
Ja. Er is inderdaad een verschil in verzamelinkomen tussen een actief dienende militair en een «gewone» werknemer. Het verzamelinkomen van een actieve militair wordt verhoogd met het werkgeversdeel van de premies voor de geneeskundige verzorging en de militair betaalt een inkomensafhankelijke premie uit het nettoloon. Voor een werknemer geldt dat zijn verzamelinkomen niet verhoogd wordt met de IAB Zvw die voor rekening van de werkgever komt.
Klopt het dat zelfs de inkomensafhankelijke bijdrage die een werkgever betaalt voor een gewetensbezwaarde (die dus niet verzekerd is) niet gerekend wordt tot het belastbaar inkomen van deze persoon?
Als een werknemer gemoedsbezwaarde is voor de Zvw moet de werkgever ook voor deze werknemer de werkgeversheffing Zvw betalen. De werkgever moet deze betaling op dezelfde manier in de aangifte loonheffingen verwerken als voor een niet-gemoedsbezwaarde werknemer. Gemoedsbezwaarden betalen voorts geen nominale premie en hebben dan ook geen eigen risico. Wel is het zo dat de IAB Zvw die de werkgever afdraagt extracomptabel wordt bijgehouden en dat de zorg die zij afnemen van dat bedrag wordt afgeboekt. Indien zij over dat bedrag heengaan, dienen zij de zorg zelf te betalen.
Kunt u precies aangeven waar in het wetgevingsproces helder en onomwonden is aangegeven dat voor actief dienende militairen een andere route gevolgd is?
Op pagina 82 van de Memorie van toelichting bij de wetsvoorstel Regeling van een sociale verzekering voor geneeskundige zorg ten behoeve van de gehele bevolking (Zorgverzekeringswet)1 is aangegeven waarom militairen niet verzekeringsplichtig zijn voor de Zorgverzekeringswet. Verder is in aanvulling hierop op pagina 28 van de Memorie van toelichting van de Wet ULB aangegeven dat vanwege het feit dat militairen in werkelijke dienst niet verzekeringsplichtig zijn op grond van de Zorgverzekeringswet, de inhoudingsplichtige (in dit geval het ministerie van Defensie) over het loon van deze militairen geen werkgeversheffing als bedoeld in de Zorgverzekeringswet verschuldigd is.
Welk overleg is er gedurende het wetgevingsproces geweest tussen de Belastingdienst en het ministerie van Defensie?
De Belastingdienst kan in verband met de geheimhoudingsplicht geen mededelingen doen over met individuele belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen gevoerde gesprekken.
Klopt het dus dat voor actief dienende militairen wel de lastenverzwarende maatregelen van de WUL van toepassing zijn (zoals de afbouw van de heffingskortingen) maar de enige grote lastenverlichting (geen belasting meer betalen over de inkomensafhankelijke bijdrage) niet? Was dat een bewuste politieke keuze van de regering?
Ja. De ontstane situatie is het gevolg van de bijzondere positie van militairen binnen het zorgstelsel en de technische uitwerking van de Wet ULB.
Op welke wijze heeft u een oplossing gevonden voor deze problematiek?
De (eenmalige) oplossing voor militairen in 2013 bestaat uit twee maatregelen. Ten eerste is de door de militair verschuldigde loonheffing over het werkgeversdeel van de aanspraak vervangen door een eindheffing ten laste van de werkgever. Hierdoor neemt de inhoudingsplichtige de heffing van de werknemer voor haar rekening. Ten tweede is een maatregel getroffen die inhoudt dat de premie voor het zogenoemde VUT-equivalent wordt verlaagd. Met deze maatregelen wordt bereikt dat militairen er niet meer dan 1,5% in loon op achteruitgaan. De kosten van deze maatregelen zijn in totaal € 50 miljoen. Voor 2014 en verder wordt gewerkt aan een structurele oplossing
Kunt u deze vragen voor 24 juni 2013 beantwoorden in verband met het algemeen overleg over de Wet uniformering loonbegrip?
Het tijdpad voor beantwoording voor 24 juni was erg krap en is helaas niet gehaald.
Geweld in Soedan, in Zuid Soedan en de precaire situatie tussen beide landen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sudan: Fresh Clashesin South Kordofan Between Sudanese Army and Rebels» van 25 mei jl.? Bent u ervan op de hoogte dat het conflict in Darfur nu 10 jaar gaande is zonder enig reëel perspectief op een oplossing; dat 3,4 miljoen mensen nog steeds afhankelijk zijn van humanitaire hulp en dat de veiligheidssituatie verder aan het verslechteren is? Bent u er tevens van op de hoogte dat VN Secretaris Generaal Ban Ki-moon zijn zorgen heeft geuit over de grote toename van het aantal vluchtelingen in Darfur? Bent u ervan op de hoogte dat getuige Ali Kosheib, die gedaagd is door het Internationaal Strafhof (ICC) op verdenking van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, op de plaats van recente moorden, branden en plunderingen in Darfur gesignaleerd is? Bent u tot slot bekend met de recente uitspraak van President Bashir dat er geen onderhandelingen meer zullen plaatsvinden met de grootste rebellengroepen (JEM, SPLM-North en SRF)? Wat is uw analyse van de politieke situatie in Soedan?
Ja, we zijn op de hoogte van de genoemde ontwikkelingen. Door de gewapende conflicten en de economische malaise is de politieke situatie vrij gespannen. Voor een meer uitgebreide toelichting verwijzen wij u naar de recente Kamerbrief «Situatie in Darfur en de Nederlandse inzet in Sudan», van 7 juni jl.
Bent u bekend met het de oproep van Human Rights Watch, the Agency for Independent Media (AIM), Amnesty International en Committee to Protect Journalists (CPJ) aan Zuid-Soedan om de intimidatie van journalisten te stoppen? Bent u tevens bekend met de aanhoudende stroom aan berichten over schendingen van de mensenrechten door de Sudan People's Liberation Army (SPLA), bijvoorbeeld: «South Sudan: Army and police forcesshooting and raping civilians in Jonglei» en samengevat in «United Kingdom: Foreign andCommonwealth Office, Human Rights and Democracy: The 2012 Foreign & Commonwealth Office Report – South Sudan», 15 April 2013. Wat is uw analyse van de situatie in Zuid-Soedan?
Het beeld dat in de door u genoemde documenten wordt geschetst is zorgwekkend. Ook in UNMISS-rapporten wordt melding gemaakt van arbitraire arrestaties en detentie van individuen die kritisch zijn over de overheid alsmede van ernstige mensenrechtenschendingen door het leger, met name in conflictgebieden zoals Jonglei. Minister Ploumen heeft tijdens haar bezoek aan Zuid-Sudan in februari dit jaar bij de Zuid-Sudanese autoriteiten aangedrongen op het aanpakken van mensenrechtenschendingen door de veiligheidsdiensten. Naast het uitoefenen van brede internationale diplomatieke druk is het noodzakelijk om mensenrechtenorganisaties en andere instituties die overheid en veiligheidsdiensten ter verantwoording kunnen roepen te versterken. Tevens is een algehele versterking van de justitiesector nodig.
Bent u op de hoogte van de moord op Kuol Deng Kuol, de Paramount Chief van Abyei, door Misserya nomaden terwijl hij onder bescherming stond van de United Nations interim- Security Force for Abyei (UNISFA)? Bent u er tevens van op de hoogte dat de status van Abyei nog steeds niet overeengekomen is en dat dit bijdraagt aan de toename in de spanningen tussen beide landen? Bent u er ook van op de hoogte dat de spanningen tussen beide landen verder opgelopen zijn, nadat Soedan op 11 juni Zuid-Soedan heeft opgedragen de olie export op te schorten en opgeroepen heeft tot een «heilige oorlog»? Bent u er ook van op de hoogte dat President Kiir van Zuid-Soedan het opschorten van het olieverdrag getypeerd heeft al een oorlogsverklaring? Deelt u de mening dat dit een schending is van het olieverdrag? Bent u tevens van mening dat het opschorten van het olieverdrag grote negatieve consequenties heeft voor het uitvoeren van alle negen vredesverdragen en de relatie tussen beide landen in een buitengewoon precaire en mogelijk explosieve situatie brengt?
Het feit dat er nog geen overeenstemming is tussen Sudan en Zuid-Sudan over de definitieve status van Abyei is inderdaad een bron van spanning tussen beide landen. Er is blijvende internationale druk nodig op beide partijen om tot een duurzame vreedzame oplossing te komen.
De aankondiging van Sudan om het olietransport van Zuid-Sudanese olie te staken en de uitvoering van de Samenwerkingsakkoorden op te schorten is een zorgwekkende ontwikkeling. Zuid-Sudan heeft ontstemd maar gematigd gereageerd op de aankondiging van Sudan om het olietransport te staken. Het AU High Level Implementation Panel (AUHIP) heeft direct actie ondernomen richting president Bashir en president Kiir. Zowel Sudan als Zuid-Sudan hebben inmiddels voorzichtig positief gereageerd op nieuwe voorstellen van het AUHIP om het vredesproces op de rails te houden. Eén van de voorstellen is dat de AU Commissie en IGAD de komende weken de wederzijdse beschuldigingen van Sudan en Zuid-Sudan over steun aan rebellengroepen op elkaars territorium verder zullen onderzoeken. Ook riep AUHIP de partijen wederom op om zich te onthouden van vijandige retoriek. Momenteel is nog onduidelijk of Sudan de verklaring over het stopzetten van het olietransport zal herroepen. In het olieakkoord is afgesproken om een termijn van 60 dagen in acht te nemen voor een gecontroleerde stopzetting van de olieproductie. Een daadwerkelijke stopzetting van de olieproductie zou zeer negatieve consequenties hebben voor beide landen en dient derhalve voorkomen te worden.
Ben u bekend met het bericht van Amnesty International «Sudan: New evidence of scorched earth tactics against civilians in Blue Nile»? Beschikt u over gegevens over de humanitaire consequenties van het conflict in de Nuba Mountains inclusief aantallen burgerslachtoffers? Is het u bekend of er sprake is van oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen? Zo nee, welke stappen kan Nederland in EU- of VN-verband nemen om deze gegevens te verkrijgen?
Sinds de uitbraak van het conflict in de Nuba Mountains (Sudanese deelstaten South Kordofan en Blue Nile) is er beperkt toegang tot het gebied. De VN-gegevens over de humanitaire situatie gaan uit van de assessments van de situatie in de gebieden die onder de controle van het regeringsleger staan. Gegevens over de situatie in de gebieden onder de controle van de rebellengroepering SPLM-Noord zijn deels beschikbaar via de vertrouwelijke rapporten van lokale ngo’s en rapportages van de humanitaire afdeling van de SPLM-Noord. In deze rapporten wordt onder meer verwezen naar bombardementen op civiele doelen die mogelijk oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid inhouden. Het meest recente rapport van de lokale ngo’s zal u separaat worden toegestuurd. Om de gegevens in genoemde rapporten te kunnen verifiëren is humanitaire toegang tot deze gebieden nodig, alsmede een onafhankelijk onderzoek naar de mensenrechtensituatie in South Kordofan en Blue Nile. Nederland is hier een groot voorstander van en bepleit dit in de relevante fora, waaronder de VN Mensenrechtenraad.
Beschikt u over gegevens over de humanitaire consequenties van het conflict in Jonglei State inclusief aantallen burgerslachtoffers? Is het u bekend of er sprake is van oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen? Zo nee, welke stappen kan Nederland in EU- of VN-verband nemen om deze gegevens te verkrijgen?
Aangezien er nauwelijks humanitaire toegang is tot de conflictgebieden in Jonglei, is het vooralsnog niet mogelijk om een compleet beeld te krijgen van de omvang van de humanitaire problematiek en aantallen burgerslachtoffers. Ook de VN beschikt niet over deze gegevens. Feit is dat de burgerbevolking (met name leden van de Murle-stam) grotere plaatsen als Pibor en Boma town ontvlucht is vanwege het geweld. Een deel is uitgeweken naar de hoofdstad Juba, de deelstaat Eastern Equatoria en buurland Ethiopië. Artsen zonder Grenzen schat dat een groep van 100.000 mensen zich in de moerassen bevindt, onder primitieve omstandigheden. Andere schattingen gaan uit van lagere aantallen. Het gebrek aan humanitaire toegang is hoe dan ook zorgwekkend en niet acceptabel. Nederland dringt er, mede in EU-verband, bij de Zuid-Sudanese autoriteiten op aan om humanitaire organisaties toegang te verlenen. Ook roept Nederland de Zuid-Sudanese autoriteiten op om burgers te beschermen, ongeacht hun etnische achtergrond, en vermeende mensenrechtenschendingen door het Zuid-Sudanese leger (SPLA) een halt toe te roepen.
Bent u bereid om in VN-verband te bepleiten dat er een fact-finding missie wordt afgevaardigd om de humanitaire consequenties en eventuele oorlogsmisdaden gerelateerd aan het conflict in de Nuba Mountains in kaart te brengen?
Nederland is een actief bepleiter van het bevorderen van de zgn. cross line humanitaire toegang (over de frontlinie heen) tot de niet-overheidsgecontroleerde gebieden in de Nuba Mountains. Hiermee zouden de VN-organisaties en ngo’s de ruimte krijgen om ook in de gebieden onder de controle van de rebellengroepering humanitaire assessments uit te voeren en steun te bieden. De VN coördinerende humanitaire organisatie (OCHA) heeft onder meer naar aanleiding van het recente bezoek van de VN coördinator voor humanitaire zaken Valerie Amos aan Sudan (20–23 mei),1 de diplomatieke inzet om de humanitaire toegang te bewerkstelligen verder opgevoerd. In de VN Veiligheidsraad is er onvoldoende draagvlak voor het besluiten tot een internationale interventie ten aanzien van Sudan, zoals een fact-finding missie.
Welke stappen heeft u, al dan niet in EU-verband, genomen en kunt u nog nemen om de conflicterende partijen in Zuid-Kordofan aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om te streven naar een politieke oplossing, het bevorderen van bescherming van burgers en het verlichten van de humanitaire crisis?
Nederland steunt de inzet van de EU ten aanzien van het oplossen van de conflicten in Sudan. De EU Speciale Vertegenwoordiger voor Sudan en Zuid-Sudan, Rosalind Marsden, bepleit in haar contacten met de Sudanese regering en de rebellengroeperingen dat de partijen tot een staakt-het-vuren besluiten, humanitaire toegang verlenen en tot een politieke oplossing voor het conflict komen.
Wat is uw reactie op het artikel «Civil Society Forum on Sudan and South Sudan in Addis Ababa»? Wat is uw mening over de alarmerende geluiden over de steeds meer beperkte ruimte voor het maatschappelijk middenveld in zowel Soedan als Zuid-Soedan? Bent u van mening dat het noodzakelijk is om, in het kader van duurzame inclusieve groei en stabiliteit, hier vanuit Nederland ook op te reageren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welken stappen gaat u nemen om dit te doen teneinde het maatschappelijk middenveld ook in staat stellen om zich uit te blijven spreken? 9. Hoe ziet u bovengenoemde zaken in relatie tot de ontwikkelingsrelatie die Nederland met Zuid-Soedan heeft? Kunt u toelichten welke criteria er zijn om de hulp aan Zuid-Soedan mogelijk op te schorten?
Zowel in Sudan als Zuid-Sudan zijn er zorgen over de ruimte die de overheid geeft aan het maatschappelijk middenveld. Aangezien het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol vervult bij het aanjagen van maatschappelijk debat en het ter verantwoording roepen van de overheid heeft dit onze expliciete aandacht.
Nederland ondersteunt het maatschappelijk middenveld in Sudan en Zuid-Sudan onder meer via het MFS-programma, het Mensenrechtenfonds en faciliteiten voor kleine ambassadeprojecten. In Zuid-Sudan wordt door de donorgemeenschap gewerkt aan de totstandkoming van een Civil Society Fund ter versterking van het lokale pleitbezorgende maatschappelijk middenveld. Nederland is voornemens hieraan bij te dragen. Ook door dialoog ondersteunt Nederland mensenrechtenverdedigers. In aanvulling op de financiële ondersteuning onderneemt Nederland, al dan niet in het EU-verband, ook diplomatieke interventies om het maatschappelijk middenveld te steunen bij haar werk.
Wat is, naar uw oordeel, de specifieke verantwoordelijkheid van Nederland als mede-ondertekenaar van het Comprehensive Peace Agreement en historisch verantwoordelijke partij voor de drie gebieden (Abyei, South Kordofan en Blue Nile)? Hoe geeft de Nederlandse regering vorm aan deze verantwoordelijkheid? Is de Nederlandse regering van plan haar betrokkenheid te intensiveren, zo ja hoe?
De bevolking van Zuid-Sudan heeft enorm geleden onder de decennialange burgeroorlog en achterstelling door het regime in Khartoum. Nederland zal de regering van Zuid-Sudan aan blijven spreken op zijn verantwoordelijkheid om een betere toekomst te creëren voor de bevolking en te werken aan de opbouw van een democratische rechtsstaat. Nederland zal de vorderingen van de Zuid-Sudanese autoriteiten inzake mensenrechten, politieke ruimte, rechtsstaatontwikkeling en persvrijheid nauwlettend blijven monitoren. Indien verbeteringen uitblijven of een verdere verslechtering optreedt, zal de aard en invulling van de bilaterale relatie opnieuw worden bezien.
Welke stappen heeft u, al dan niet in EU-verband, genomen en kunt u nog nemen om Soedan en Zuid-Soedan aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om het Cooperation Agreement volledig en onconditioneel te implementeren?
Nederland was tot juli 2011 voorzitter van de Drie Gebieden-werkgroep van het Assessment and Evaluation Commission(AEC) voor de uitvoering van het Comprehensive Peace Agreement (CPA). Met de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan is het CPA verlopen en is de AEC ontbonden. De verantwoordelijkheid voor de nog openstaande kwesties uit het CPA is door de AU en de VN aan het AU High-level Implementation Panel (AUHIP) toebedeeld. In aanvulling op de politieke steun voor dit proces beziet Nederland de mogelijkheden om de inzet van het AUHIP te ondersteunen via een detachering en/of financiële bijdrage.
Wat is uw oordeel over het werk van de EU Speciale Vertegenwoordiger voor Soedan, Rosalind Marsden? Is er sprake van het opheffen van haar mandaat? Zo ja, kunt u toelichten wat hiervoor de redenen zijn, in de context van vragen 1, 2 en 3?
In de verklaring van Hoge Vertegenwoordiger Ashton van 10 juni jl. worden Sudan en Zuid-Sudan opgeroepen om de Samenwerkingsakkoorden onvoorwaardelijk te implementeren en de mechanismen die zijn opgericht voor de behandeling van klachten en het beslechten van conflicten in werking te stellen. Het is niet wenselijk dat één van de partijen zich plotseling onttrekt aan de uitvoering van de akkoorden. Beide landen moeten samenwerken met het AUHIP om tot een oplossing te komen. Zowel de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de Sudans als de VN gezant voor de Sudans hebben deze boodschappen ook afgegeven in hun directe contacten met de Sudanese en Zuid-Sudanese autoriteiten.
Bent u bereid in EU-verband een verlenging van het mandaat van Marsden te bepleiten met minimaal een half jaar inclusief de mogelijkheid van verlenging na deze zes maanden indien daar, afhankelijk van de ontwikkelingen in Zuid-Soedan en Soedan, zoals in de Nuba Mountains, op inhoudelijke gronden aanleiding toe is?
De EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de Sudans heeft sinds 2010 een belangrijke rol gespeeld bij het bevorderen van het vredesproces tussen Sudan en Zuid-Sudan en hierover gerapporteerd aan de lidstaten. Inmiddels is Zuid-Sudan een onafhankelijke staat en sloten Sudan en Zuid-Sudan op 29 september vorig jaar een omvangrijk Samenwerkingsakkoord.
Met het oog op stroomlijning van EUSV-posities wereldwijd, het voorkomen van inhoudelijke overlap en beperking van kosten, deed Hoge Vertegenwoordiger Ashton onlangs het voorstel om de taken en verantwoordelijkheden van de EUSV Sudans over te hevelen naar de EUSV voor de Hoorn van Afrika, Alexander Rondos. De EUSV voor de Hoorn van Afrika heeft Sudan en Zuid-Sudan reeds in zijn mandaat. De EU lidstaten hebben inmiddels ingestemd met een overheveling van taken en verantwoordelijkheden binnen vier maanden. Daarna zal het mandaat van de EUSV voor de Sudans worden beëindigd. In aanvulling op het werk van de EUSV voor de Hoorn van Afrika spelen de EU-delegaties in Khartoum en Juba een belangrijke rol bij de EU-dialoog met Sudan en Zuid-Sudan.
Wat is uw oordeel over het werk van het African Union High-Level Implementation Panel (AUHIP) onder voorzitterschap van Thabo Mbeki? Hoe moet het vredesproces binnen Soedan en tussen Soedan en Zuid-Soedan begeleid worden na het verlopen van de mandaat van het AUHIP? Wat zou, in uw oordeel, de rol van de EU, de Afrikaanse Unie en de VN hierbij moeten zijn?
Besluitvorming over beëindiging van het mandaat van EUSV Marsden is reeds afgerond.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg over Soedan van 3 juli a.s. beantwoorden?
Het AU High Level Implementation Panel (AUHIP) heeft naar onze mening een constructieve rol gespeeld bij het begeleiden van het vredesproces tussen Sudan en Zuid-Sudan. Het vredesproces wordt gekenmerkt door «ups-and-downs» maar het AUHIP en de AU Vrede en Veiligheidsraad zijn er toch telkenmale in geslaagd om betrokken partijen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen en commitment af te dwingen voor de uitvoering van gesloten akkoorden, ook al vordert het proces soms langzaam. De EU en VN-vertegenwoordigers stemmen hun benadering zoveel mogelijk af met de AU om daarmee de effectiviteit van de diplomatieke inzet richting beide partijen te optimaliseren.
Het AUHIP komt in juli 2013 met een eindrapport. Dit rapport zal aanbevelingen bevatten voor opvolging van het panel. Naar verwachting zal de AU een leidende rol blijven spelen in de begeleiding van het vredesproces. Het beleggen van deze verantwoordelijkheid bij de regio heeft onze steun.
De (mogelijke) inhuur van private bedrijven of particulieren door de Nederlandse krijgsmacht |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook oorlog kun je outsourcen»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle private bedrijven die door de Nederlandse krijgsmacht ingehuurd worden?
Een compleet overzicht is niet direct beschikbaar en zou zeer omvangrijk zijn. Uitbesteding zit tot in de haarvaten van de defensieorganisatie. In alle delen van de organisatie worden diensten geleverd, taken uitgevoerd en adviezen gegeven door externen. Om een compleet overzicht op te stellen, zouden alle desbetreffende contracten defensiebreed moeten worden verzameld en nagelopen. Eind 2012 is na een WOB-verzoek over uitbesteding bij de Defensie een globale, uitgaven gerelateerde, inventarisatie uitgevoerd, beperkt tot bedrijven waaraan Defensie in 2011 meer dan € 30.000 heeft uitgegeven. De daaruit voortgekomen lijst van de 100 bedrijven waaraan in 2011 het meest is uitgegeven, treft u in de bijlage2.
Zijn er naast inhuur via private bedrijven ook andere externen in dienst bij de krijgsmacht? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal externen dat in dienst is bij de Nederlandse krijgsmacht?
In overeenstemming met de richtlijn over externe inhuur bij de overheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en de Rijksbegrotingsvoorschriften rapporteert Defensie in haar jaarverslag over de uitgaven op het gebied van externe inhuur.
Afgezet tegen de totale loonsom van Defensie inclusief de baten-lastendiensten en de inhuuruitgaven, bedroeg het inhuurpercentage over 2012 2,3 procent. Het percentage voor externe inhuur valt daarmee ruim onder de norm van maximaal tien procent externe inhuur die is vastgesteld door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Zoals valt te lezen in het Jaarverslag Bedrijfsvoering Rijk 2012 is het percentage inhuur bij Defensie in vergelijking met andere overheden relatief laag. Naast uitzendkrachten vindt de inhuur vooral plaats voor accountancy, financiën en administratieve organisatie en voor organisatie- en formatieadvies.
In onderstaande tabel treft u de uitgaven voor externe inhuur bij Defensie zoals gepresenteerd in het jaarverslag Defensie 2012 en weergegeven in het Jaarverslag Bedrijfsvoering Rijk 2012.
1. Interim-management
0
2. Organisatie- en formatieadvies
1.866
3. Beleidsadvies
89
4. Communicatieadvisering
0
5. Juridisch advies
0
6. Advisering opdrachtgevers automatisering
478
7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie
1.400
8. Uitzendkrachten (formatie en piek)
73.813
Kunt u een overzicht geven van de externe inhuur bij defensie uitgesplitst naar krijgsmachtsonderdeel?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van alle werkzaamheden die door de Nederlandse krijgsmacht zijn uitbesteed, dan wel via private bedrijven dan wel via de rechtstreekse inhuur van externen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de bedragen die gemoeid zijn met de inhuur van de externen al dan niet via bedrijven per krijgsmachtsonderdeel?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u hierbij ook betrekken alle onderzoeksbureau’s, waaronder het extern bureau dat de pakketvergelijking gaat doen, waar de Nederlandse krijgsmacht gebruik van maakt?
Onderzoeksbureaus vallen onder de inhuur zoals weergegeven in het jaarverslag.
Kunt u aangeven binnen welk juridisch kader deze civiele partijen werken?
Het voor de werkzaamheden geldend juridisch kader cq toepasselijk rechtsregime is onder meer afhankelijk van verschillende factoren zoals de overeenkomst, het land van vestiging en de nationaliteit van de dienstverlener, de nationaliteit van het ingezette personeel en het land waar de diensten worden verricht.
Voor werkzaamheden van civiele dienstverleners in een operatiegebied is een en ander beschreven in de regeringsreactie op het AIV rapport «De inhuur van private militaire bedrijven» (31 200 X, nr. 116).
Kunnen of mogen deze civiele partijen meer dan wanneer de werkzaamheden in eigen beheer worden uitgevoerd?
Civiele partijen worden niet ingehuurd met het oogmerk om werkzaamheden uit te voeren die op grond van wet- en regelgeving niet in eigen beheer uitgevoerd mogen worden.
Vallen de werkzaamheden van deze civiele partijen (gedeeltelijk) onder buitenlandse rechtsregimes? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u op de hoogte van het recente voornemen van de Israëlische regering een wetsvoorstel in te dienen bij het parlement dat de weg moet vrijmaken voor de gedwongen verhuizing van 20 à 40.000 bedoeïenen uit hun traditionele akker- en graaslanden in de Negev naar een aantal daartoe gecreëerde «townships»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het met argumenten onderbouwde oordeel van Amnesty International dat dit voorstel een schending van het internationaal recht behelst? Zo ja, deelt u dit oordeel? Zo nee, kunt u aangeven op welke punten uw oordeel afwijkt van dat van AI en waarom?
Ik ben bekend met het oordeel van Amnesty International, dat relevante punten aanstipt. Het is niet aan het Nederlandse kabinet om een oordeel uit te spreken over een wetsvoorstel dat nog definitief door de Israëlische wetgevende macht moet worden beoordeeld.
Aannemende dat u dit oordeel onderschrijft en in aanmerking nemende dat dit voorstel een nieuw en schrijnend hoofdstuk dreigt toe te voegen aan de systematische discriminatie door de Staat Israël van de bedoeïenen van de Negev, bent u bereid er tijdens uw aankomende bezoek aan Israël bij de Israëlische regering op aan te dringen het wetsvoorstel in lijn te brengen met de verplichtingen die voortvloeien uit internationaal recht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid uw Israëlische gesprekspartners onder ogen te brengen dat niet alleen de voortgaande bouw van nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden, maar ook de discriminatoire behandeling van de Arabische minderheid binnen de grenzen van Israël zelf een hypotheek legt op de goede betrekkingen tussen Nederland en Israël? Zo nee: is dit naar uw oordeel niet het geval of acht u het minder opportuun dit feit onder de aandacht te brengen van uw Israëlische ambtgenoot? Indien het laatste van toepassing is, kunt u toelichten waarom dat minder opportuun moet worden geacht?
Het kabinet is structureel in dialoog met Israël over mensenrechten, waaronder de situatie van de Arabische minderheid, die in een structureel achtergestelde positie verkeert. De ambassade in Tel Aviv volgt deze kwestie nauwgezet en spreekt hierover met de Israëlische overheid, al dan niet in EU-verband. Waar opportuun en mogelijk ondersteunt de ambassade tevens organisaties die zich richten op het verbeteren van de sociaaleconomische situatie van Arabische Israëli’s. Mensenrechten zijn tevens besproken tijdens mijn eigen bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden van 17 tot 19 juni 2013.
De op 11 juni 2013 aangenomen resolutie over sociale huisvesting in de EU |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resolutie over sociale huisvesting in de Europese Unie die het Europees Parlement op 11 juni 2013 aannam, waarin wordt benadrukt dat overheden vrij zijn de doelgroep van sociale huisvesting vast te stellen en Europees mededingingsbeleid in geen geval mag worden gebruikt als instrument om diensten van algemeen economisch belang te ondermijnen?1
Ik heb kennis genomen van de resolutie.
Deelt u de zorgen over het feit dat door de geldende inkomensgrens voor sociale huisvesting van 34.229 euro, huishoudens met een inkomen net daarboven in veel gemeenten nog steeds moeilijk aan betaalbare woonruimte kunnen komen, ondanks de 10% toewijzingsruimte aan huishoudens met een inkomen tot maximaal 38.000 euro?
Vorig jaar heeft het Planbureau voor de Leefomgeving een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de staatssteunregeling voor de middeninkomensgroepen op de woningmarkt. In mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Voortman2 over deze studie en de brief van mijn ambtsvoorganger over dat onderzoek heb ik toen aangegeven:
«(...) Zoals ook in de brief van minister Spies aan de Tweede Kamer (TK 32 847, nr. 34) is aangegeven is de wachttijd voor huishoudens met een inkomen onder de € 34.000,– echter met 20% gedaald. Huishoudens die op de sociale huursector zijn aangewezen komen dus eerder in aanmerking voor een sociale huurwoning. Voor huishoudens met een inkomen tussen de € 33.000,– en € 38.000,– neemt die toe van 2,1 naar 3,2 jaar, voor huishoudens met een inkomen tussen € 38.000,– en € 43.000,– van 2,0 naar 2,7 jaar (...)»
De wachttijd voor hogere inkomens neemt dus weliswaar toe maar hogere inkomens hebben nog steeds toegang tot de sociale huursector. Voor huishoudens die op de sociale huursector zijn aangewezen neemt de wachttijd juist af.
Deelt u de inschatting dat Nederland zelf kan besluiten tot meer flexibiliteit in het toewijzen van sociale huurwoningen aan middeninkomens en dat het besluit van de Europese Commissie van 2009 onnodig gedetailleerde afspraken maakt over de doelgroep van de Nederlandse sociale woningmarkt?
In eerdergenoemde antwoorden op Kamervragen heb ik aangegeven dat het de lidstaten vrij staat om binnen de Europese mededingingsregels de eigen grenzen te bepalen. Specifiek is het volgende aangegeven:
«(...) Woningcorporaties zijn belast met openbare dienstverlening (de zogenoemde dienst van algemeen economisch belang (DAEB)) op het terrein van de sociale huisvesting. De inrichting en afbakening van een dergelijke dienst behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de nationale overheid maar dat neemt niet weg dat de EC heeft getoetst of de gekozen grenzen in overeenstemming zijn met de mededingingsregels. Het kader daarvoor vormde de zogenoemde vrijstellingsbeschikking van de EC. Daarin is opgenomen dat staatssteun uitsluitend kan worden ingezet voor achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen welke, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden.
Ik deel derhalve uw conclusie dat Nederland zelf kan besluiten tot de inrichting van het stelsel. Dit sluit ook aan bij de intenties zoals deze zijn vastgelegd in de resolutie van het Europees Parlement. Ik vind echter niet dat de Europese Commissie in 2009 onnodig gedetailleerde afspraken heeft gemaakt over de doelgroep van de Nederlandse sociale huurwoningmarkt en acht de destijds gemaakte afspraken goed werkbaar.
Bent u bereid om, in het licht van de steun die het Europees Parlement daarvoor geeft, met de Europese Commissie te overleggen over het verruimen van de doelgroep voor sociale woningbouw? Zo nee, waarom niet?
De toenmalig minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in haar brief van 30 oktober 2012 (TK 29 453, 277) verslag gedaan van haar verkenning bij de Europese Commissie (EC) om te komen tot een aanpassing van de inkomensgrens. Ik acht het niet noodzakelijk daarover opnieuw met de EC te overleggen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, leidt de inkomensgrens ertoe dat de wachttijd voor sociale huurwoningen voor huishoudens die tot de doelgroep behoren is afgenomen.
De benodigde aanpassingen in de wetgeving als gevolg van het besluit van de Europese Commissie van 15 december 2009 zijn vastgelegd in een tijdelijke regeling3 en worden verder op wetsniveau vormgegeven door middel van het wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (wetsvoorstel 32 769).
De anti-homowet in Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de anti-homowet vrijwel unaniem door de Doema in Rusland is aangenomen?1
Ja. Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen door de Russische Federatieraad en ondertekend door de President kunnen er administratieve boetes worden opgelegd voor «propaganda van niet-traditionele seksuele relaties onder minderjarigen».
Hoe beoordeelt u de veiligheid van LHBT's (Lesbisch, Homo-, Bi- en Transseksueel) in Rusland na deze ontwikkeling en van de NGO’s die zich hard maken voor de rechten van LHBT’s in Rusland? Kunt u bij dit laatste ook ingaan op de zogenaamde «foreign agents» wetgeving, en de effecten hiervan op deze organisaties?
Ik heb in gesprekken met mijn collega Lavrov aangegeven dat ik mij zorgen maak over de signaalwerking van deze wetgeving. Ook al wijst de Russische regering iedere vorm van discriminatie af, implementatie van deze wetgeving zal de bestaande stigmatisering van LHBT-personen vergroten en personen en organisaties met homofobe sentimenten sterken in hun overtuiging. Dit kan een negatief effect hebben op de veiligheid van LHBT personen en NGO’s die in het openbaar opkomen voor hun rechten en/of blijk geven van hun seksuele voorkeur.
De implementatie van de wetgeving die Russische NGO’s (die financiering uit het buitenland ontvangen en die zich richten op politieke thema’s) verplicht zich als «foreign agent» te registreren heeft inmiddels geleid tot een aantal rechtszaken, inclusief tegen de LHBT-NGO’s «Bok-o-Bok (Zij aan Zij)» en «Coming Out». Deze eerstgenoemde NGO is inmiddels veroordeeld tot een boete en ook loopt er een administratieve zaak tegen de directeur van de NGO.
Zal u de komende periode arrestaties en/of gerechtelijke procedures gaan monitoren en zo ja hoe?
Ja. Het voornemen is om de rechtszaken tegen NGO’s n.a.v. de «foreign agent»-wetgeving te (blijven) volgen in EU-verband, indien de betreffende NGO dit wenst. Hiervoor is in EU-verband een rooster opgesteld, waarbij wordt getracht de monitoring te laten doen door lidstaten die niet zelf donor zijn van de betreffende NGO (om te benadrukken dat de zorgen over deze wet EU-breed leven).
Wat is de stand van zaken van de ontwikkeling van een strategische aanpak van de mensenrechtensituatie in Rusland op Europees niveau?
Er is een EU-mensenrechtenstrategie die jaarlijks wordt geactualiseerd. Ook wordt twee keer per jaar een EU-rapportage geschreven over de actuele ontwikkelingen op mensenrechtengebied in Rusland ter voorbereiding van de EU-Rusland Mensenrechtenconsultaties, recentelijk op 17 mei in Brussel. De resultaten van deze consultaties worden meegenomen door de EU tijdens de EU-Rusland Top, recentelijk 3-4 juni in Yekaterinburg. In goed overleg met de EU-Lidstaten worden tijdens de Mensenrechtenconsultaties de verschillende onderwerpen opgebracht, waaronder de NGO-wetgeving en de LHBT-wetgeving. In Moskou is er regelmatig overleg tussen de EU-delegatie en vertegenwoordigingen van EU-Lidstaten over de ontwikkelingen op het gebied van de mensenrechten in Rusland, inclusief afstemming tussen EU-lidstaten die het maatschappelijk middenveld in Rusland financieel steunen.
Welke specifieke stappen heeft u tot op heden genomen om het belang van gelijke behandeling van LHBT’s in Rusland onder de aandacht te brengen?
Zowel voorafgaand aan, als tijdens mijn bezoek aan Moskou op 26 februari jl. heb ik publiekelijk aangegeven dat discriminatie van LHBT-personen onaanvaardbaar is. De rechten van LHBT-personen zijn mensenrechten. Rusland moet zich aan zijn internationale verplichtingen houden. Ik heb daarbij het Russische parlement opgeroepen de wet niet aan te nemen. Vervolgens heeft premier Rutte de Nederlandse zorgen overgebracht aan president Poetin, zowel tijdens diens bezoek aan Nederland op 8 april jl. als tijdens hun gesprek en marge van het St. Petersburg International Economic Forum op 20 juni jl. in St. Petersburg.
Welke gevolgen heeft de aangenomen anti-homowet voor de resterende activiteiten tijdens het Nederland-Rusland jaar?
Zoals bij de beantwoording van uw vragen van 28 januari van dit jaar is aangegeven, besteed het kabinet in het Nederland-Ruslandjaar ook nadrukkelijk aandacht aan zowel politieke als maatschappelijke onderwerpen. Nederland vindt een dialoog met Rusland belangrijk en beschouwt het bilaterale jaar als een mogelijkheid voor een intensivering hiervan. De bevordering van LHBT-rechten is daarbij een van de onderwerpen die in het bilaterale jaar (net als in voorafgaande jaren) op Nederlandse steun kan blijven rekenen.
Bent u bereid de Russische ambassadeur aan te spreken op de recente ontwikkelingen?
Vanuit het kabinet wordt bij iedere gelegenheid met de Russische autoriteiten gesproken over de Nederlandse zorgen over de ontwikkelingen in Rusland op het gebied van maatschappelijk middenveld en democratie. In de contacten tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Russische ambassade komen deze zorgen eveneens uitvoerig aan bod.
Voorgestelde wetgeving in Litouwen en Macedonië die de toegang tot abortus zal beperken |
|
Désirée Bonis (PvdA), Michiel Servaes (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat er in Litouwen en Macedonië wetgeving wordt voorgesteld om de toegang van vrouwen tot abortus te beperken?1 2
Ja.
Deelt u de opvatting dat het zorgelijk is wanneer de toegang tot abortus wordt beperkt, omdat hierdoor de gezondheid en rechten van vrouwen in het geding komen? Zo nee, waarom niet?
Het recht om zelf invulling te geven aan seksualiteit en het recht om zelf – vrij van druk of geweld – keuzes te maken over het krijgen van kinderen zijn, naast een kwestie van gezondheid van vrouwen en meisjes, fundamentele mensenrechten. Het kabinet betreurt iedere beperking van dit recht.
Bent u bereid om bij de autoriteiten van Litouwen en Macedonië uw zorgen te uiten en te pleiten de toegang van vrouwen tot legale abortus niet te beperken? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?
In Litouwen heeft een minderheidspartij onlangs een wetsvoorstel bij het parlement ingediend waarmee abortus zou worden verboden, met uitzondering van gevallen waarbij de zwangerschap het gevolg is van verkrachting of waarbij de gezondheid van de vrouw in gevaar is. Het initiatief zal door een parlementaire commissie worden behandeld. Naar verwachting volgt een plenaire behandeling van het voorstel in het najaar.
In Macedonië is bij parlementaire meerderheid een nieuwe wet aangenomen die volgens de Macedonische regering niet restrictiever is dan de vorige wet die uit 1972 stamt. De Macedonische minister van Gezondheid heeft verklaard dat er van een beperking van het recht op abortus geen sprake is.
Nederland zal bij de behandeling van mensenrechtenrapportages het beleid omrent Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten, inclusief abortuswetgeving en de uitvoering daarvan aan de orde stellen in de daarvoor geëigende gremia.
Een eventuele bijdrage van Nederland aan de EU trainingsmissie in Mali |
|
Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over een eventuele bijdrage van Nederland aan de EU trainingsmissie in Mali (EUTM)?1 2
Ja.
Klopt het dat Nederland een concreet aanbod gedaan heeft voor een bijdrage aan EUTM op een «force generation» conferentie op 21 mei jl.?
Op 18 januari 2013 heeft de regering, overeenkomstig het Toetsingskader 2009, de Kamer gemeld de mogelijkheid en de wenselijkheid van een bijdrage aan de EU trainingsmissie in Mali (EUTM Mali) te zullen bezien (Kamerstuk 29 521, nr. 202). Dit betekende de aanvang van een onderzoek waarbij factoren zoals inhoudelijke gronden, politieke wenselijkheid, toegevoegde waarde, behoeften en beschikbare capaciteiten in beschouwing zijn genomen.
Het force generation proces maakt hiervan deel uit. Force generation is een dynamisch proces waarin duidelijk wordt welke behoeften er bestaan in een missie. Landen doen aanbiedingen onder politiek voorbehoud. In dit proces wordt bezien waar de ruimte ligt voor een Nederlandse bijdrage en hoe die zich verhoudt tot bijdragen van andere lidstaten. Het is een onderdeel van de interne plannings- en besluitvormingsprocedure van de EU, waarover in het algemeen geen inhoudelijke mededelingen worden gedaan. Een van de onderdelen van het force generation proces is de force generation conference. Tijdens deze conferentie melden de verschillende landen welke capaciteiten ze, onder politiek voorbehoud, kunnen aanbieden. De missiecommandant kan op basis hiervan de samenstelling en de vulling van zijn missie bepalen. Of een Nederlandse bijdrage kan worden geleverd en, zo ja in welke vorm, is afhankelijk van zijn afwegingen. Het force generation proces maakte derhalve deel uit van het onderzoek naar de wenselijkheid en de mogelijkheid van een Nederlandse bijdrage aan EUTM Mali, dat zijn beslag kreeg in een besluit van de Ministerraad.
Op de force generation conference van 21 mei heeft Nederland – onder politiek voorbehoud – een aantal trainers, staffunctionarissen, een beveiligingseenheid (force protection) en ondersteunend personeel aangeboden. Tijdens de force generation hebben de lidstaten in ruime mate capaciteiten aangeboden. Als gevolg daarvan was in een aantal gevallen sprake van een overaanbod. Dit gold ook voor de bijdrage die Nederland wilde leveren. Binnen de missie bleek momenteel geen behoefte te bestaan aan de bijdrage die Nederland onder politiek voorbehoud had aangeboden. Wel zal Nederland, net als Luxemburg, een functionaris plaatsen in de staf van het Belgische detachement. Deze informatie heeft de regering op 24 juni jl. in vervolg op de brief van 18 januari 2013 met de Kamer gedeeld.
Tijdens het force generation proces hebben de lidstaten onderzocht hoe de gestelde behoeften konden worden ingevuld. Iedere lidstaat onderzoekt de mogelijkheden tot het kunnen leveren van een bijdrage aan de missie en biedt deze ook zelfstandig aan. Hierbij bezien de lidstaten ook eventuele samenwerkingsvormen. België, Nederland en Luxemburg hebben de mogelijke samenwerkingsvormen onderzocht. Tijdens het AO RBZ op 23 mei was het force generation proces nog gaande en refereerde de minister van Buitenlandse Zaken aan het onderzoeken van de behoefte binnen de missie gedurende dit proces.
Naar verwachting beschikt de missie tot het einde van haar mandaat, 19 mei 2014, over voldoende trainers en force protection. In de EU wordt gesproken over een mogelijke verlenging van het mandaat van EUTM Mali. Als het kabinet in de toekomst opnieuw een Nederlandse bijdrage overweegt, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Zo ja, waaruit bestond deze bijdrage? Klopt het dat het gaat om eenheden voor «force protection», alsmede trainers?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de minister van Buitenlandse Zaken in het algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken op 23 mei jl. gesteld dat de regering bereid is om een bijdrage te onderzoeken, terwijl er kennelijk daags daarvoor al een concreet aanbod door Nederland gedaan was?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de Kamer over dit aanbod niet geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de EU graag zou zien dat Nederland samen met België en Luxemburg tot een inzet komt, maar dat het daar niet van gekomen is? Waarom niet, als dit idee bij het Belgische ministerie van Defensie bekend was?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft Nederland desondanks zelf een aanbod richting de EU gedaan, kennelijk niet overlegd met België, dat nu zonder Nederland force protection zal leveren?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u de kans ook groot dat het aanbod van Nederland nu afgeslagen wordt door de EU, onder meer door gebrekkige beheersing van de Franse taal door Nederlandse militairen? Is Frans de nieuwe voertaal van militaire missies van de EU?
Wij achten die kans niet groot. Frans is niet de nieuwe voertaal van militaire missies van de EU. De beheersing van de Franse taal staat los van het feit dat er momenteel geen behoefte is aan een Nederlandse bijdrage.
Dreigt Nederland, na eerder dit jaar al geen uitsluitsel te geven over een deelname aan EUTM door verdeeldheid tussen de VVD en de PvdA, nu opnieuw de boot te missen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er een plan was binnen het Commando Luchtstrijdkrachten om aan de missie bij te dragen met een medische evacuatie eenheid, maar dat deze helikoptercapaciteit niet in Brussel aangeboden is, terwijl daar juist behoefte aan is?
Bij de besluitvorming over de deelneming aan missies wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen enerzijds de gevraagde capaciteiten en anderzijds de beschikbare capaciteiten en de consequenties van mogelijke inzet. Op basis van deze afweging worden al dan niet Nederlandse capaciteiten aangeboden. Omdat geen enkele lidstaat helikopters heeft aangeboden voor medische evacuatie, zal deze capaciteit na 31 juli waarschijnlijk particulier worden ingehuurd.
Waarom is dit voorstel kennelijk niet verder gekomen dan het Nederlandse ministerie van Defensie? Heeft de minister van Defensie dit aanbod tegengehouden?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe verhoudt zich dit tot het verzoek van de PvdA-fractie in het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken van 23 mei jl. om juist de medische evacuatiecapaciteit als bijdrage aan EUTM te overwegen? Waarom is hiermee kennelijk niets gedaan?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat de EUTM de medische evacuatie capaciteit nu mogelijk aan een particulier bedrijf moet uitbesteden, omdat geen van de landen heeft aangeboden het te doen?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat de VVD mee wil doen in Mali, omdat anders de kans toeneemt van extra bezuinigingen op Defensie? Klopt het dat de minister van Defensie deze bezuinigingen niet wil?
Een besluit tot deelneming aan een missie berust op inhoudelijke gronden, zoals politieke wenselijkheid, toegevoegde waarde, behoeften en beschikbare capaciteiten. De minister van Buitenlandse Zaken deed zijn uitspraak in het licht van het feit dat veel EU-lidstaten een bijdrage willen leveren aan EUTM Mali. Er is geen verband tussen de deelneming aan missies en bezuinigingen.
Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van de minister van Buitenlandse Zaken in het eerder genoemde algemeen overleg: «Het moet wel nuttig en nodig zijn. We moeten dit niet doen omdat we per se ook mee willen doen.»?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat deelname aan een missie om zo bezuinigingen op Defensie te voorkomen een verkeerde drijfveer is en dat extra bezuinigingen op Defensie sowieso onverantwoord zijn, ongedacht de deelname aan welke missie dan ook?
Zie antwoord vraag 14.
Dreigt Nederland nu opnieuw een diplomatieke zeperd op te lopen?
Nederland is en blijft een betrouwbare partner in het EU veiligheidsbeleid. Nederland draagt bij aan diverse GVDB-missies en is een belangrijke donor in Afrika op het gebied van ontwikkelingshulp en training en capaciteitsopbouw.
Wapenleveranties aan Indonesië |
|
Harry van Bommel (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel « Italian Munition Gives Naval Gun Ground Attack Capability»? Klopt het dat het nieuwe type munitie «Vulcano 76» voor de boordkanonnen van fregatten speciaal ontwikkeld is voor gebruik tegen doelen op land?1
Het artikel is bekend. Gegeven het feit dat Nederland niet betrokken is bij de ontwikkeling van Vulcano 76mm munitie, kan niet met zekerheid worden gezegd wat het oogmerk van de ontwikkeling is.
Is het waar dat Nederland meebetaalt aan de ontwikkeling van dit type munitie? Zo ja, voor welk bedrag?
Nederland is niet betrokken bij de ontwikkeling van Vulcano 76 mm munitie. Wel neemt Nederland sinds 2003 deel aan de ontwikkeling van Vulcano 127 mm Extended Range munitie; daaraan is voor ongeveer € 6,2 miljoen meebetaald door het ministerie van Defensie.
Wordt dit type munitie (in de toekomst) gebruikt op de vier fregatten die geleverd worden aan Indonesië?
De schepen worden uitgerust met een 76 mm kanon van het in het artikel genoemde Italiaanse bedrijf. Het is niet bekend bij welk bedrijf Indonesië munitie zal aanschaffen voor dit kanon.
Deelt u de mening dat deze bewapening de fregatten geschikt maakt voor het bombarderen van landdoelen en dus ook eventueel van rebellen die het Indonesische leger bestrijden?
In theorie kan vanaf een fregat met een dergelijk kanon ook op landdoelen worden geschoten. Het is niet bekend dat dergelijke voorvallen in Indonesië hebben plaatsgevonden.
Is een dergelijke inzet niet strijdig met uw stelling: «Het ligt niet voor de hand dat onderhavige goederen zullen bijdragen aan het toenemen van interne spanningen, mede gelet op het feit dat materieel van de Indonesische marine hierbij niet wordt ingezet.»?2
De levering van fregatten aan Indonesië is zorgvuldig getoetst aan de acht criteria voor wapenexport. Sinds de democratisering van Indonesië vanaf 1998 is geen geval bekend van betrokkenheid van materieel van de Indonesische marine bij mensenrechtenschendingen of interne onderdrukking.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg over wapenexport op 3 juli?
Deze vragen worden op de kortst mogelijke termijn beantwoord.
De situatie van Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s) en NGO-medewerkers in Egypte |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Egypte pakt ngo’s hard aan»?1
Ik heb grote zorgen over de actuele situatie rondom niet-gouvernementale organisaties (NGO’s) in Egypte.
Onderschrijft u de stelling van de voorzitter van de Duitse Konrad Adenauer Stichting dat de uitspraak van de rechtbank in Caïro «een zware aanslag [is] op de rechtsstaat»? Kunt u uw mening toelichten?
De gerechtelijke uitspraak in het strafproces tegen diverse internationale NGO’s, waaronder de Konrad Adenauer Stichting die sinds 1979 in Egypte heeft geopereerd, vermeldt dat de NGO’s de Egyptische democratie tegenwerken en het land destabiliseren. Daarmee wordt de indruk gewekt dat de uitspraak politiek gedreven is. De uitspraak vormt een schending van het grondrecht om in vrijheid te kunnen verenigen en vergaderen.
Bent u van mening dat de ontwerp ngo-wetgeving die momenteel op tafel ligt in Egypte, ernstige schade toebrengt aan het maatschappelijk middenveld in algemene zin en mensenrechtenorganisaties in het bijzonder? Zo ja, gaat u hier tegen optreden en op welke wijze gaat u dit doen?
De beperkingen in het Egyptische NGO-wetsvoorstel zijn volgens verschillende (internationale) experts in strijd met de internationale verplichtingen van Egypte en dan met name de vrijheden van vereniging en vergadering. Evenals de geldende regelgeving laat het meest recente wetsontwerp ruimte bestaan voor een interpretatie waarbij het maatschappelijk middenveld gecontroleerd wordt door de overheid. Het wetsvoorstel heeft daarmee de potentie om schade toe te brengen aan het maatschappelijke middenveld.
De Nederlandse ambassade heeft de zorgen over de NGO-regelgeving de afgelopen maanden herhaaldelijk overgebracht aan sleutelspelers binnen het interim--parlement, het presidentiële paleis en de overheid. Ook heeft Nederland voorbeelden van internationale best practices op het gebied van NGO-wetgeving gedeeld met senatoren. De EU heeft in diverse verklaringen, afgegeven door onder meer EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton, benadrukt dat Egypte zich dient te houden aan internationaalrechtelijke verplichtingen en Egypte aangesproken via de Mensenrechtenraad in Genève. De Egyptische autoriteiten hebben in contact met de Speciale EU-Vertegenwoordiger voor de Mensenrechten benadrukt dat men het voorstel nog wil verbeteren. De Commissie van Venetië van de Raad van Europa heeft Egypte eerder al adviesvoorstellen ter verbetering gedaan. Nederland heeft Egypte aangespoord opnieuw de Commissie van Venetië te raadplegen, om te komen tot een voorstel dat internationaalrechtelijke verplichtingen en standaarden respecteert.
Bent u bereid uw Egyptische ambtsgenoot aan te spreken op de veroordelingen van de 43 medewerkers van ngo’s en het verbieden van enkele ngo’s, waaronder Freedom House? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Nederland heeft Egypte aangesproken op de gerechtelijke uitspraak. De Nederlandse zorgen zijn daags na de uitspraak overgebracht in een gesprek met de Egyptische ambassadeur te Den Haag.
Bent u bereid Hoge Vertegenwoordiger Ashton op te roepen, in samenwerking met andere Europese collega’s, om concrete maatregelen tegen Egypte te overwegen? Zo ja, op welke termijn gaat u zich hiervoor inzetten en aan welke maatregelen denkt u? Zo neen, waarom niet?
Hoge Vertegenwoordiger Ashton en commissaris Füle hebben een verklaring uitgegeven waarin zij de situatie rondom NGO’s in Egypte veroordelen. Benadrukt moet worden dat het NGO-wetsvoorstel nog steeds niet aangenomen is en de wetgevingsagenda van de interim--president op dit moment nog onduidelijk is. Mocht een restrictief voorstel toch wet worden dan zal ik dat zo spoedig mogelijk in EU-verband aan de orde stellen.
Het bericht 'Poll: 39 procent Nederlanders wil uit EU' |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Poll: 39 procent Nederlanders wil uit EU»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een even groot percentage van de Nederlanders voor een vertrek van Nederland uit de EU zal stemmen als tegen?
De in het artikel genoemde peiling weerspiegelt de zorg van burgers omtrent het functioneren van de Europese Unie. Het kabinet neemt deze zorgen serieus. Zoals gesteld in de Staat van de Unie is het kabinet van mening dat herstel van het vertrouwen in de Europese samenwerking niet mogelijk zal zijn zonder hervorming van de EU. Het kabinet kiest ervoor om een actieve rol te spelen bij de aanpak van de bestaande tekortkomingen door zich in te zetten voor versterking van de Economische en Monetaire Unie, het verlagen van de administratieve uitgaven, het hervormen van het bestuur en het effectiever en efficiënter maken van de besluitvorming. Een vertrek van Nederland uit de EU is wat het kabinet betreft niet aan de orde.
Wat is uw reactie op het feit dat de meerderheid van de Nederlanders vindt dat het de verkeerde kant opgaat met de Europese Unie? Bent u inmiddels bereid de voorbereidingen voor een vertrek van Nederland uit de EU te treffen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo neen, bent u dan wel bereid om een referendum uit te schrijven zodat heel Nederland zich kan uitspreken over de vraag of Nederland uit de EU moet stappen? Zo neen, waarom bent u zo'n bangerik?
Nee, er is voor het kabinet noodzaak noch aanleiding hierover een referendum te houden.
FRAGO 242 |
|
Harry van Bommel (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Klopt de bewering in het Britse dagblad The Guardian dat de richtlijn FRAGO 242 werd verspreid onder de coalitietroepen?1 Kunt u aangeven of de richtlijn bekend was bij het Nederlandse contingentscommando bij het Britse regionale hoofdkwartier MND-SE, waaronder Stabilisation Force Iraq (SFIR) viel?
De achtereenvolgende Nederlandse detachementscommandanten die opereerden onder het commando van het Britse hoofdkwartier MND-SE waren niet bekend met FRAGO 242.
Wat waren de Nederlandse regels, waarover u schrijft dat het melden en rapporteren van incidenten en vermeende strafbare feiten mogelijk was voor Nederlandse militairen op basis van de Nederlandse regels2? Hoe verschilden ze van FRAGO 242?
Voor Nederlandse militairen gelden algemene aanwijzingen aangaande het melden van vermeende strafbare feiten en schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Dergelijke aanwijzingen golden ook ten tijde van de Nederlandse bijdrage aan de stabilisatiemacht in Irak. Deze waren destijds neergelegd in interne defensieregelgeving. Daarnaast stond in de instructiekaart geweldgebruik, die werd uitgereikt aan al het Nederlandse personeel in SFIR, de verplichting opgenomen om schendingen van het humanitair oorlogsrecht te voorkomen en vermoedelijke schendingen te melden. Aangezien ik niet bekend ben met FRAGO 242, kan ik geen uitspraken doen over hoe deze verschilt van genoemde Nederlandse aanwijzingen.
Zijn er door SFIR-personeel rapporten opgemaakt over schendingen van het oorlogsrecht? Wat is daar mee gebeurd?
Voor zover bekend zijn er door SFIR-personeel geen rapporten gemaakt over schendingen van het oorlogsrecht. Voor de volledigheid merk ik op dat door SFIR-personeel wel mogelijke strafbare feiten zijn gemeld. Over de afhandeling hiervan is de Kamer geïnformeerd met het rapport van de commissie van onderzoek naar de betrokkenheid van Nederlandse militairen bij mogelijke misstanden bij gesprekken met gedetineerden in Irak (Kamerstuk 23 432, nr. 228 van 19 juni 2007).
Was het Nederlandse contingentscommando bekend met de voorgaande Operations Order (OPORD) waarvan FRAGO 242 een gedeeltelijke wijziging was?
Nee, omdat FRAGO 242 bij Defensie niet bekend is, kan niet worden vastgesteld van welke operatieorder deze FRAGO is afgeleid.
Is het onderwerp schending van het oorlogsrecht als thema ooit onderwerp geweest van het reguliere overleg met de Britten en Amerikanen? Zo ja, op welk bevelsniveau gebeurde dit?
VN Veiligheidsraadresolutie 1483 van 22 mei 2003 riep alle betrokkenen op tot naleving van hun verplichtingen onder het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht. Naleving van het humanitair oorlogsrecht was ingebed in de orders en richtlijnen voor het Nederlandse detachement en voor de Multinationale divisie Zuid Oost (MND (SE)), alsmede in het MOU tussen het Verenigd Koninkrijk en de andere landen die deel uitmaakten van MND (SE). Deze orders en richtlijnen werden op diverse operationele niveaus op elkaar afgestemd.
Werden er door Generaal Sanchez Commanders Critical Information Requirements (CCIR's) uitgevaardigd? Waren die bekend bij het Nederlandse contingentscommando? Betrof een van de CCIR’s toepassing van het oorlogsrecht in Irak?3
CCIR’s kunnen een onderdeel zijn van operatieplannen. De bij Defensie bekende Amerikaanse en Britse operatieplannen voor de periode dat SFIR in Irak opereerde, bevatten echter geen CCIR’s met betrekking tot het oorlogsrecht. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 was het oorlogsrecht wel ingebed in andere orders en richtlijnen van de coalitie. Het is overigens gebruikelijk dat de rapportage over mogelijke strafbare feiten via nationale procedures verloopt. Voor Nederland zijn deze toegelicht in het antwoord op vraag 2.
De nieuwe NGO-wet in Egypte |
|
Harry van Bommel (SP), Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Bram van Ojik (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht »Concerns: Law on Associations» van Amnesty International?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wetsvoorstel, ondanks eerdere aanpassingen, nog altijd elementen bevat die zowel de vrijheid van meningsuiting als de vrijheid van vergadering, onder meer vastgelegd in Artikel 22 lid 1 van het BuPo-verdrag en Artikel 9 van het Afrikaans handvest voor de rechten van mens en volken, schenden?
De beperkingen in het Egyptische NGO-wetsvoorstel lijken in strijd te zijn met de internationale verplichtingen van Egypte en dan met name de vrijheden van vereniging en vergadering. Evenals de geldende regelgeving laat het meest recente wetsontwerp ruimte bestaan voor een interpretatie waarbij het maatschappelijk middenveld gecontroleerd wordt door de overheid. Het wetsvoorstel heeft daarmee de potentie om schade toe te brengen aan het maatschappelijke middenveld.
Deelt u de mening dat met dit wetsvoorstel de vrijheid om onderzoek te doen naar – en het bevorderen van- de mensenrechten ernstig wordt beknot? Welke consequenties heeft dit wetsvoorstel in uw optiek voor NGOs werkzaam in Egypte?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de zienswijze van Amnesty International dat, indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, het Morsi-regime op een vergelijkbare wijze met onafhankelijke mensenrechtenorganisaties omgaat als onder president Mubarak gebeurde? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft het aannemen van dit wetsvoorstel consequenties voor de houding van de regering ten opzichte van Egypte conform het beleid «less for less, more for more»? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Benadrukt moet worden dat het NGO-wetsvoorstel nog steeds niet aangenomen is en de wetgevingsagenda van de interim--president op dit moment nog onduidelijk is. Mocht een restrictief voorstel toch wet worden dan zal ik dat zo spoedig mogelijk in EU-verband aan de orde stellen. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het nabuurschapsbeleid blijft voor het kabinet het «more for more, less for less»- principe een belangrijk uitgangspunt, waarbij de conditionaliteitstoets met proportionaliteit en geduld wordt toegepast.
Is er op bilateraal en op Europees niveau met de Egyptische autoriteiten gesproken om zodoende bezwaar aan te tekenen tegen dit wetsvoorstel? Zo nee, bent u bereid hier alsnog werk van te maken?
De Nederlandse ambassade heeft de zorgen over de NGO-regelgeving de afgelopen maanden herhaaldelijk overgebracht aan sleutelspelers binnen het interim--parlement, het presidentiële paleis en de overheid. Ook heeft Nederland voorbeelden van internationale best practices op het gebied van NGO-wetgeving gedeeld met senatoren. Daarnaast zijn de Nederlandse zorgen overgebracht in een gesprek met de Egyptische ambassadeur te Den Haag. De EU heeft in diverse verklaringen, afgegeven door onder meer EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton, benadrukt dat Egypte zich dient te houden aan internationaalrechtelijke verplichtingen en Egypte aangesproken via de Mensenrechtenraad in Genève. De Egyptische autoriteiten hebben in contact met de Speciale EU-Vertegenwoordiger voor de Mensenrechten benadrukt dat men het voorstel nog wil verbeteren. De Commissie van Venetië van de Raad van Europa heeft Egypte eerder al adviesvoorstellen ter verbetering gedaan. Nederland heeft Egypte aangespoord opnieuw de Commissie van Venetië te raadplegen, om te komen tot een voorstel dat internationaalrechtelijke verplichtingen en standaarden respecteert.
Investeringen vanuit Nederland in Afrika |
|
Bram van Ojik (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht in het Financiële Dagblad dat ruim 20 procent van de investeringen in Afrika uit Nederland komt, dat wil zeggen € 80 miljard van de € 409 miljard die in Afrika geïnvesteerd werd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering dat bij deze investeringen in 38 procent van de gevallen sprake is van een echt Nederlands bedrijf en dat het in de overige 62 procent van de gevallen om buitenlandse multinationals gaat die via een Nederlandse financiële holding in Afrika investeren?
Zoals de Staatssecretaris van Financiën in zijn brief van 17 januari 2013 (TK 25 087-34) heeft beschreven kunnen internationale concerns, nadat zij winstbelasting hebben betaald in het land waar zij operationele activiteiten hebben, geconfronteerd worden met dubbele belasting door bronheffingen op de repatriëring van die (netto, na winstbelasting) concernwinsten. Met het oog daarop heeft Nederland een zeer groot aantal verdragen ter voorkoming van dubbele belasting gesloten waarin bronheffingen op dividenden zijn verminderd of in het geheel achterwege blijven. Nederland heeft met elf Afrikaanse landen een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting. Dat kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid voor bedrijven om zich in Nederland te vestigen en van daaruit in Afrika te investeren. In het genoemde overzicht zijn ongeveer 50 Afrikaanse landen opgenomen. Met 39 daarvan heeft Nederland geen belastingverdrag. Het bestaan van een verdrag is dus niet de enige verklaring. In het onderzoek naar een aantal belastingverdragen van Nederland met ontwikkelingslanden, dat momenteel loopt, wordt gekeken in hoeverre deze verdragen risico’s meebrengen dat ze tot onbedoeld gebruik leiden.
De vraag maakt onderscheid tussen «echte Nederlandse bedrijven» en «buitenlandse multinationals». Het internationale belastingrecht maakt dit onderscheid niet. Verdragen zijn van toepassing op inwoners van de verdragstaten. Wanneer een vennootschap inwoner van Nederland is en aan overige voorwaarden in het verdrag voldoet, heeft hij recht op de voordelen van dat verdrag. Wie de aandelen in deze vennootschap houdt is daarvoor niet relevant.
Wat zijn de oorzaken voor deze oververtegenwoordiging van Nederland in het rijtje van investeerders in Afrika?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom het overgrote merendeel van de Nederlandse investeringen in Afrika gedaan wordt door buitenlandse multinationals? Kunt u voorbeelden geven van redenen waarom een buitenlandse multinational specifiek via Nederland in Afrika investeert?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de fiscale structuren van de Nederlandse belastingverdragen met Afrikaanse landen het voor buitenlandse multinationals mogelijk maken om gebruik te maken van de bepalingen in deze verdragen en zo belastingvoordelen te realiseren? Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van dit soort praktijken, ook wel «treaty shopping» genoemd, in het licht van uw eigen voornemen uitholling van de belastinggrondslag van ontwikkelingslanden door multinationals tegen te gaan?2
Zoals gezegd onderscheidt het internationale belastingrecht geen «buitenlandse multinationals». Relevant is of inwoners van Nederland voldoen aan de voorwaarden van het desbetreffende verdrag. Anti-misbruik clausules in belastingverdragen kunnen bij risico’s op ongewenst gebruik helpen de definiëring van de doelgroep verder aan te scherpen. In hoeverre wat in de vraag «treaty shopping» wordt genoemd, schadelijk is voor de fiscale grondslag van andere landen is moeilijk te bepalen. Recente rapporten van SOMO en SEO hebben berekeningen gemaakt waarbij de inkomensstroom uit die landen is vermenigvuldigd met het verschil tussen het nationale tarief en het tarief dat op grond van het verdrag wordt toegepast. Zoals deze rapporten zelf al aangeven laat een dergelijke benadering ten onrechte buiten beschouwing of en in hoeverre die inkomensstroom even groot zou zijn zonder het verdrag.
De OESO besteedt in zijn project «Base Erosion and Profit Shifting» ook aandacht aan mogelijk onbedoeld verdragsgebruik en komt in juli met een actieplan, dat moet leiden tot maatregelen om ongewenste treaty shopping en agressieve tax planning terug te dringen. Nederland werkt actief en constructief mee in dat project. Nederland neemt in nieuwe verdragen desgewenst anti-misbruik clausules op en is ook bereid bestaande verdragen bij gebleken onbedoeld gebruik van het verdrag uit te breiden met anti-misbruik clausules, zoals gesteld in de Nota Fiscaal Verdragsbeleid.
Deelt u de opvatting dat het zogenaamde «treaty shopping» van buitenlandse multinationals schadelijk is voor de fiscale grondslag in ontwikkelingslanden, in casu Afrikaanse landen? Klopt het dat dit oneigenlijk gebruik van belastingverdragen door multinationals ontwikkelingslanden jaarlijks enkele honderden miljoenen euro’s aan bronbelasting op dividend en rente kost? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat het bedrag aan gederfde belastinginkomsten dan wel bedraagt, zo niet concreet dan een schatting?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze en met welke concrete inzet adresseert u deze vorm van belastingontwijking c.q. belastingontduiking momenteel?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid concrete maatregelen te nemen om deze vorm van «treaty shopping» tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u dit van plan?
Zie antwoord vraag 5.
Het opinieartikel ‘Timmermans' goede bedoelingen brengen Syrië dichter bij hel’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel «Timmermans» goede bedoelingen brengen Syrië dichter bij hel»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de door de auteur aangehaalde passage uit een standaardwerk over volkenrecht: «Met name het voortijdig erkennen van opstandelingen als de wettige regering van het betrokken land (dat wil zeggen nog voordat zij effectief het gezag hebben overgenomen) geldt als een volkerenrechtelijke onrechtmatige daad, aangezien dit een ontoelaatbare inmenging in de interne aangelegenheden van het betrokken land is.»?2 Hoe verhoudt zich dit tot de erkenning door de EU van de Syrische Nationale Coalitie als officiële vertegenwoordiger van het Syrische volk?
De aangehaalde passage ziet op de voortijdige erkenning van de gewapende oppositie als legitieme vertegenwoordiger van de betreffende staat. Dit is niet hetzelfde als de erkenning van opstandelingen als legitieme vertegenwoordiger van het volk. Deze erkenning is een politieke aangelegenheid zonder volkenrechtelijke implicaties.
Voor de erkenning van opstandelingen als legitieme vertegenwoordiger van een volk is geen rechtsgrond noodzakelijk anders dan de bevoegdheid van de regering op het terrein van de buitenlandse politiek, nu een dergelijke erkenning geen juridische doch een politieke stap is. Dit geldt minstens evenzeer voor de feitelijke vaststelling dat de SOC/Syrische Nationale Coalitie inmiddels gezien moet worden als de officiële vertegenwoordiger van het Syrische volk. Zowel de Nederlandse regering als de EU hebben de opstandelingen slechts als legitieme vertegenwoordigers van het volk erkend.
Op basis van welke rechtsgrond heeft de regering besloten tot deze erkenning over te gaan? Behelst deze erkenning ook de erkenning van de Syrische Nationale Coalitie als regering, nu Nederland het regime van Assad illegitiem heeft verklaard?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u in het algemeen overleg over Syrië d.d. 23 mei jl. gesteld dat wapenleveranties aan de Syrische rebellen legaal zouden zijn, omdat veel landen de rebellen erkend hebben als officiële vertegenwoordiger van het Syrische volk? Kunt u dit standpunt uitgebreid toelichten en onderbouwen op basis van het volkenrecht, ook in het licht van de in vraag 2 aangehaalde passage?
Ik verwijs hierbij naar de brief aan uw Kamer van 4 juni jl. met kenmerk BPZ-2013/130 over de volkenrechtelijke aspecten van het sanctieregime tegen Syrië.
Heeft u kennisgenomen van het standpunt van Oostenrijk over opheffing van het wapenembargo tegen Syrië?3
De visie van Oostenrijk is de regering bekend. Als gesteld in de bovenvermelde brief aan uw Kamer van 4 juni jl. geldt het verbod op inmenging in de interne aangelegenheden van een staat als volkenrechtelijk uitgangspunt. Dit non-interventiebeginsel is een essentiële tot het internationaal gewoonterecht behorende volkenrechtelijke norm. Het steunen van gewapende oppositie met materieel en het verzorgen van training vallen onder dit verbod.
Vanwege de redenen aangegeven in bovengenoemde brief heeft het kabinet er begrip voor dat het non-interventiebeginsel onder druk komt te staan. Het gebrek aan legitimiteit van het regime van Assad, en de brede erkenning van de SOC/Syrische Nationale Coalitie als legitieme vertegenwoordigers van het Syrische volk brengen het kabinet tot het oordeel dat het leveren van militair materieel aan de SOC in uitzonderlijke gevallen, en onder specifieke voorwaarden, niet in strijd zou behoeven te zijn met het internationaal recht. Een dergelijke afweging zal van geval tot geval moeten worden gemaakt in het licht van de specifieke omstandigheden. Er zij overigens onderstreept dat de Nederlandse overheid op dit moment geen wapenleveranties aan de Syrische oppositie overweegt.
De mening van Oostenrijk dat het leveren van wapens aan de Syrische rebellen in strijd is met Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944 kan ik niet in zijn algemeenheid onderschrijven of verwerpen. Artikel 1 van het Gemeenschappelijk Standpunt bepaalt dat een lidstaat per geval toetst of de aanvragen inzake uitvoervergunningen voldoen aan de criteria van artikel 2. Het is aan de lidstaten om dit te beoordelen. In de Kamerbrief (kenmerk BPZ-2013/130) heeft het kabinet aangegeven dat Nederland onder de huidige omstandigheden zeer waarschijnlijk niet tot een positief besluit zal komen als een aanvraag getoetst moet worden. Het kabinet heeft hierbij in het bijzonder gewezen op criterium 2 (mensenrechten) en criterium 3 (situatie van gewapend conflict). Ten aanzien van criterium 7 (eindbestemming) zijn er naar het oordeel van het kabinet geen absolute garanties te geven over eindgebruik van wapens die aan de Syrische oppositie zouden geleverd worden.
Deelt u de opvatting van Oostenrijk dat wapenleveranties aan de Syrische rebellen illegaal zijn op basis van – een inbreuk op het gewoonterechtelijke beginsel van niet inmenging in binnenlandse aangelegenheden en het geweldsverbod van artikel 4 lid 2 van het VN Handvest?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in de Nicaragua-zaak dat het leveren van wapens aan rebellen illegaal is, ook van toepassing op Syrië? Zo nee, waarom wijkt Syrië volgens u af van het verbod op inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van een staat door wapens aan de oppositie te leveren?
Het oordeel van het Internationaal Gerechtshof in de Nicaragua zaak herbevestigde de belangrijke volkenrechtelijke norm van non-interventie. De betekenis van deze specifieke zaak in het geval een Staat zou overwegen wapens te leveren aan de Syrische opstandelingen – hetgeen de Nederlandse regering op dit moment niet doet – dient door de betrokken Staat in elk individueel geval te worden overwogen.
Deelt u de mening van Oostenrijk dat het leveren van wapens aan de Syrische rebellen in strijd is met het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU inzake wapenexport?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van Oostenrijk dat het leveren van wapens aan de Syrische rebellen in strijd is met VN Veiligheidsraadresolutie 2083, waarin een wapenembargo ingesteld werd tegen individuen en entiteiten die geassocieerd zijn met Al-Qaida, aangezien er geen duidelijk onderscheid is tussen sommige eenheden van het Vrije Syrische Leger en de aan Al-Qaida gelieerde organisatie Al-Nusrah, eveneens een terroristische organisatie?
Het kabinet is van mening dat eventuele leveranties conform de afspraken die de Raad op 27 mei jl. heeft gemaakt VN-Veiligheidsraadresolutie 2083 niet schenden. Ook Oostenrijk heeft zich deze afspraken gecommitteerd. Deze afspraken dienen om te voorkomen dat wapens in verkeerde handen terecht komen. Lidstaten die militaire uitrusting leveren, moeten beschikken over adequate waarborgen om misbruik tegen te gaan, met name in de vorm van informatie over het eindgebruik en de eindbestemming van te leveren goederen. De Syrische Coalitie heeft in haar verklaring van 20 april jl. elke vorm van terrorisme afgewezen.
Bent u zich ervan bewust dat effectieve controle over wat er in Syrië gebeurt met aan rebellen geleverde wapens nauwelijks mogelijk is en dat zowel de terroristische beweging Al-Nusrah, maar ook onderdelen van het Vrije Syrische leger, zich schuldig maken aan gruwelijkheden en oorlogsmisdaden?
Onder de huidige omstandigheden zijn er naar het oordeel van het kabinet geen absolute garanties te geven over eindgebruik van wapens die aan de Syrische oppositie zouden geleverd worden.
Hoe reëel acht u het risico dat aan de Syrische rebellen te leveren wapens op de verkeerde manier ingezet worden, zoals tegen de christelijke minderheid, die nu al ernstig bedreigd wordt door soennitische extremisten?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat een deel van eerder door het Westen aan de rebellen in Libië geleverde wapens doorgegeven of verhandeld zijn aan terroristische groeperingen en later opgedoken zijn in conflicthaarden zoals in Mali?
Wapens uit Libië worden verhandeld in de regio. Dit betreft met name wapens uit de omvangrijke depots van Qaddafi. Het kan echter niet worden uitgesloten dat ook een deel van destijds aan de rebellen geleverde wapens zijn verhandeld in de regio. De internationale gemeenschap werkt samen met de Libische autoriteiten om verdere proliferatie tegen te gaan. Nederland draagt bijvoorbeeld bij aan ontwapening (m.n. mijnen en MANPADS) en de op handen zijnde EU-grensbewakingsmissie EUBAM Libië is er mede op gericht om verspreiding van wapens te helpen bestrijden.
Rechtvaardigt het beginsel van «Responsibility to Protect» het leveren van wapens aan rebellen in Syrië en daarmee het kiezen van partij in de burgeroorlog?
Het beginsel «Responsibility to Protect» kan geen zelfstandige rechtsbasis verschaffen voor de genoemde wapenleveranties, indien die onder het internationaal recht onrechtmatig zouden zijn.
Bent u, net als Oostenrijk, bereid publiekelijk een met duidelijke argumenten omkleed standpunt in te nemen over de legaliteit van wapenleveranties aan Syrische rebellen?
Ik verwijs hierbij naar de brief aan uw Kamer van 4 juni jl. over de volkenrechtelijke aspecten van het sanctieregime tegen Syrië.
Bent u alsnog bereid de Adviesraad Internationale Vraagstukken of de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) om advies te vragen over de legaliteit van wapenleveranties aan Syrische rebellen, respectievelijk over mogelijk toekomstig optreden van de EU of «coalitions of the willing» ten aanzien van Syrië, zoals het instellen van een no-fly zone? Zo nee, waarom niet?
Nee, de regering acht dit niet noodzakelijk.
Bent u bereid het juridische standpunt over de legaliteit van wapenleveranties aan de Syrische rebellen van uw eigen Directie Juridische Zaken openbaar te maken?
Het juridische standpunt van de Directie Juridische Zaken is meegenomen in de brief aan uw Kamer van 4 juni jl. over volkenrechtelijke aspecten van het sanctieregime tegen Syrië.
Heeft u advies gevraagd aan of gekregen van de volkenrechtelijk adviseur over de legaliteit van wapenleveranties aan de Syrische rebellen? Zo ja, bent u bereid dit advies openbaar te maken?
Nee. Zie antwoord op vraag 15.
Kunt u het advies van de juridische dienst van de Europese Raad over de legaliteit van wapenleveranties aan de Syrische rebellen openbaar maken?
De Juridische Dienst van de Raad heeft geen schriftelijk advies aan de Raad gestuurd. Deze dienst neemt deel aan de vergaderingen in Raadsverband en heeft daar mondeling zijn zienswijze uiteen gezet. Deze zienswijze is meegenomen in de brief aan uw Kamer van 4 juni jl.
Bent u bereid deze vragen vóór 9 juni a.s. te beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als bij een zorgvuldige beantwoording mogelijk was beantwoord.
Bent u bekend met het bericht «Iran actief in Suriname»?1
Ja.
Bent u bekend met de inhoud van het onderzoek van de Argentijnse officier van justitie Alberto Nisman naar de aanslagen op het Joodse AMIA-centrum in 1994 in Buenos Aires?
Het kabinet is bekend met een openbare samenvatting van het rapport. Het volledige onderzoek en het rapport zijn niet openbaar. De inhoud daarvan is mij onbekend.
Welke signalen zijn er bij uw ministerie dat Iran het postennetwerk gebruikt voor inlichtingendiensten en terreuraanslagen in Suriname?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen signalen gekregen dat Iran het postennetwerk gebruikt voor inlichtingendiensten en terreuraanslagen in Suriname.
Welke signalen zijn er bij uw ministerie over dergelijke activiteiten van Iran in de EU en in Nederland?
In de internationale media staan vaker onbevestigde berichten over vermeende terreur- en inlichtingenactiviteiten van Iran in het buitenland. De regering is voortdurend waakzaam en de relevante diensten in binnen- en buitenland zijn dagelijks bezig met het opsporen van ongewenste inmenging van buitenlandse inlichtingendiensten en voorbereidingen op terreurdaden. Het kabinet in het openbaar geen mededelingen doen over de uitkomst van hun onderzoek.
Bent u bekend met de stappen van Canada om de ambassade van Iran te sluiten? Is bij u bekend wat de reden van Canada is om tot deze stap over te gaan?
Canada heeft besloten om haar ambassade in Teheran te sluiten en Iraanse diplomaten in Canada personae non gratae te verklaren. Het Canadese ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in een verklaring op 7 september jl. aangegeven het Iraanse regime als grootste bedreiging voor de wereldvrede en -veiligheid op dit moment te beschouwen. Kort daarop is de Iraanse ambassade in Ottawa gesloten.
Bent u bekend met het rapport «Failing to make the grade: How the EU can pass its own test and work to improve the lives of Palestinians in Area C»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke vooruitgang dan wel achteruitgang er is geboekt met betrekking tot de implementatie van de EU-Raadsconclusies van 14 mei 2012 als het gaat om: 1 de gedwongen verhuizing van Palestijnse burgers en vernielingen van Palestijnse bezittingen door Israël; 2 versnelde goedkeuringen van Palestijnse «master plans» door Israël; 3 verbetering van de controle en toegang van de Palestijnse Autoriteit over Area C van de Westoever; en 4 verbetering van de mechanismen ten behoeve van implementatie van door donors gefinancierde ontwikkelingsprojecten in Area C? Deelt u de teleurstelling die uit het rapport spreekt over de behaalde resultaten op deze en andere punten? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds de Raadsconclusies van mei 2012 is er, ondanks de inspanningen die zijn geleverd door de EU, de EU-lidstaten en andere internationale spelers, nauwelijks vooruitgang geboekt bij de verbetering van de leefomstandigheden van Palestijnen in area C. Dit is betreurenswaardig.
Kunt u verder aangeven welke actie Nederland sinds de EU-Raadsconclusies werden aangenomen op bovengenoemde onderdelen heeft ondernomen om uitvoering van de EU-Raadsconclusies te bevorderen?
Nederland zet zich actief in voor het verbeteren van de coördinatie van de inspanningen van de internationale gemeenschap ten aanzien van area C. Doel is om effectiever te opereren in Area C en gezamenlijk op te trekken jegens Israël en de PA. Hiertoe voert Nederland regelmatig overleg in EU-verband, maar ook met het kantoor van de Kwartetgezant, en het kantoor van de UN Special Coordinator (UNSCO). Daarnaast draagt Nederland financieel bij aan de rehabilitatie en het opnieuw in gebruik nemen van landbouwgronden waaronder area C (Land Development Programme) en aan de assistentie van boeren met de ontwikkeling van een handelsketen voor tuinbouwproducten (High Value Crops programme). Binnenkort start Nederland de financiering van een volgend Land Development Programme waarvan 45% van het totale budget (€ 8 mln) wordt ingezet ten behoeve van gemeenschappen in area C.
Hoeveel vergunningen zijn er sinds de EU-Raadsconclusies door de Israëlische autoriteiten afgegeven voor Palestijns bouwwerken (huizen, waterputten, wegen etc.) in Area C en hoeveel van de aangevraagde vergunningen zijn geweigerd? Hoeveel vergunningen zijn er door de Israëlische autoriteiten afgegeven in dezelfde periode waar het aanvragen van kolonisten betreft?
Informatie over vergunningen die door Israël zijn afgewezen of afgegeven in area C is niet beschikbaar.
Hoeveel vergunningen heeft Israël sinds de EU-Raadsconclusies toegekend en hoeveel zijn er afgewezen voor ontwikkelingsprojecten gefinancierd door donoren in Area C? Betrof het hier ook (deels) Nederlandse projecten? Indien ja, hoeveel? Indien neen, waarom niet? Welke procedure volgt Nederland met betrekking tot het vragen van vergunningen voor de bouw van ontwikkelingsprojecten in Area C en hoe reageert Nederland op afwijzing van bouwvergunningen van (deels) Nederlandse projecten door Israël?
Informatie hierover is niet beschikbaar.
Nederland vraagt geen vergunningen aan voor projecten in area C. Het Nederlandse Land Development Programme betreft rehabilitatie en ontwikkeling van landbouwgronden. Het opwaarderen van landbouwgrond is van een andere orde dan de constructie van bijvoorbeeld woningen, scholen of klinieken en is, naar het oordeel van de internationale gemeenschap, niet vergunningplichtig.
Hoeveel Palestijnse «master plans» voor Area C zijn volledig goedgekeurd door de Israëlische autoriteiten sinds 14 mei 2012?
Er zijn tot op heden geen masterplans voor Palestijnse gemeenschappen in area C goedgekeurd.
Heeft Israël de administratieve procedures rondom het verkrijgen van vergunningen voor bouwprojecten in Area C het afgelopen jaar vereenvoudigd? Indien ja, waar blijkt dit uit?
Nee.
Deelt u de opvatting dat meer actie nodig is door de EU en door afzonderlijke lidstaten om tegemoet te komen aan de eigen ambities zoals verwoord in de EU-Raadsconclusies van mei vorig jaar? Indien neen, waarom niet? Indien ja, kunt u aangeven hoe u dit vorm wilt geven?
De verbetering van de sociaaleconomische leefomstandigheden van de Palestijnse bevolking in area C is een prioriteit van de EU. Daarom is besloten – in coördinatie met internationale partners en in samenwerking met de getroffen Palestijnse bevolking – om in te zetten op de ontwikkeling van gemeenschappen in area C middels masterplanning. Voor dezelfde gemeenschappen stelt de EU fondsen beschikbaar voor infrastructurele ontwikkeling. Daarnaast coördineert de EU de inzet van individuele lidstaten, om zo adequaat mogelijk in te spelen op de grootste noden, en inventariseert vernielingen door het Israëlische leger en kolonisten aan projecten die Europese steun (of steun van individuele lidstaten) ontvangen. Hiertoe worden regelmatig bezoeken gebracht door EU-lidstaten aan de getroffen gemeenschappen en aan de Palestijnse dorpen die met sloop worden bedreigd. De EU roept de Israëlische autoriteiten op om uitvaardiging en uitvoering van slooporders te stoppen, de gemeenschappen onvoorwaardelijke toegang te verschaffen tot water en humanitaire hulp, berechting van kolonistengeweld en beëindiging van nederzettingenactiviteiten.
Een waterproject in Israël |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen betreffende het Koning Willem-Alexander Waterproject in Israël?1 Herinnert u zich uw mededeling dat de stichting Joods Nationaal Fonds, initiatiefnemer van dit project, moet worden onderscheiden van Keren Kayemeth LeIsrael – Jewish National Fund (KKL-JNF)?
Ja.
Bent u bekend met de statuten van stichting Joods Nationaal Fonds?2 Heeft u gezien dat deze stichting in Nederland volgens haar statuten «geldinzamelingen [organiseert] ten behoeve van het Keren Kayemeth Leisrael (Jewish National Fund) en de met deze instelling verbonden instituten en verenigingen»? Klopt het dat alle gelden die de stichting inzamelt, behoudens de kosten voor verkrijging of beheer en tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, door haar worden afgedragen aan het Keren Kayemeth Leisrael?
De stichting Joods Nationaal Fonds werft fondsen voor projecten die worden uitgevoerd door KKL-JNF in Israel. KKL-JNF legt verantwoording af over de uitvoering van de projecten aan de stichting. De stichting werft volgens de mij beschikbare informatie geen fondsen voor aan KKL-JNF verbonden instituten en verenigingen.
Is het waar dat het hoofdbureau van het Keren Kayemeth Leisrael bij de benoeming, het ontslag en de salariëring van de directeur van stichting Joods Nationaal Fonds inspraak heeft en onder omstandigheden bevoegd is bestuursleden van de stichting Joods Nationaal Fonds te benoemen?
Het kabinet heeft van de stichting Joods Nationaal Fonds vernomen dat zij statutair verbonden is aan KKL-JNF. Dit houdt in dat KKL-JNF goedkeuring dient te geven aan wijziging van de statuten en aan door de stichting geworven en geselecteerde bestuurders. KKL-JNF is volgens de stichting slechts bevoegd een bestuurder te benoemen in het geval dat de stichting geen enkele bestuurder meer zou hebben.
Van aansturing door KKL-JNF is volgens de stichting echter geen sprake. Het bestuur van de stichting opereert autonoom en maakt zijn eigen afwegingen, bijvoorbeeld ten aanzien van het uitsluitend financieren van projecten die zich binnen de groene lijn bevinden, zoals dat ook geldt voor het waterproject in Mitspe Ramon.
Klopt het dat het bestuur van de stichting Joods Nationaal Fonds haar statuten alleen na verkregen goedkeuring van het hoofdbureau van het Keren Kayemeth Leisrael kan wijzigen en de stichting alleen kan ontbinden indien het hoofdbureau van deze Israëlische organisatie daarmee instemt?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, deelt u de mening dat hieruit blijkt dat de stichting Joods Nationaal Fonds en KKL-JNF feitelijk zeer nauw gelieerd zijn en dat de stichting Joods Nationaal Fonds niet onafhankelijk van KKL-JNF kán opereren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke organisatie implementeert het Koning Willem-Alexander Waterproject feitelijk? Welke rechtspersoon is verantwoordelijk voor dit project en is, c.q. wordt, projecteigenaar?
Het project wordt uitgevoerd door KKL-JNF, dat hierover verantwoording aflegt aan de stichting Joods Nationaal Fonds in Nederland. De Regional Council van Mitzpe Ramon wordt na oplevering juridisch eigenaar van het Koning Willem-Alexander waterproject.
Is het waar dat de stichting Joods Nationaal Fonds volgens haar statuten tot doel heeft «het brengen van grond in Israël in onvervreemd eigendom van het Joodse volk en het tot ontwikkeling brengen en bebossen van grond in Israël in het belang van het Joodse volk»? Zo ja, hoe beoordeelt u dit feit gezien het belang, zoals ook door de EU onderkend en behartigd, om democratische principes in Israël te bevorderen en discriminatie van minderheden aldaar tegen te gaan?
Navraag bij de stichting Joods Nationaal Fonds leert dat de door haar gefinancierde projecten zich binnen de internationaal erkende grenzen van de staat Israël bevinden en toegankelijk zijn voor alle bevolkingsgroepen in Israël.
Het gezag van het Internationaal Strafhof in Afrika |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Harry van Bommel (SP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Afrikaanse Unie het Internationaal Strafhof (ICC) beschuldigt van een «Afrikanenjacht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de voorzitter van de Afrikaanse Unie, Hailemariam Desalegn, van de Afrikaanse Unie? Wat is uw reactie op het feit dat de Afrikaanse Unie zich heeft uitgesproken tegen vervolging van de Keniaanse president Uhuru Kenyatta en vicepresident William Ruto door het Internationaal Strafhof?
Het kabinet is het oneens met de uitspraken van de voorzitter van de Afrikaanse Unie, Hailemariam Desalegn, waarin wordt geïmpliceerd dat het ICC vooringenomen zou zijn. Deze uitspraken zijn temeer opmerkelijk gezien het feit dat de helft van de Afrikaanse situaties die het ICC behandelt (of behandeld heeft) naar het ICC zijn verwezen door de Staten zelf (Uganda, Democratische Republiek Congo, Centraal-Afrikaanse Republiek en Mali) of door de VN Veiligheidsraad (Sudan en Libië). Slechts twee Afrikaanse situaties worden onderzocht op initiatief van de Aanklager van het ICC: Kenia en Ivoorkust. Het ICC is een onafhankelijke juridische instelling die zijn werk doet op basis van het Statuut van Rome. Besluiten over de vervolging van verdachten worden genomen door de onafhankelijke aanklager en eventueel getoetst door de rechters van het ICC.
Wat is uw reactie op het verzoek van de Afrikaanse Unie om de zaak tegen Uhuru en Ruto door te verwijzen naar lokale Keniaanse rechtbanken? Vindt u dat Kenia in staat is om deze verdachten zelf op een adequate wijze te berechten? Vindt u het wenselijk dat een eenmaal gestart proces bij het ICC teruggehaald wordt door een land? Heeft het naar uw mening de voorkeur dat het Internationaal Strafhof zich over deze zaken buigt,? Zo ja, hoe gaat u dat proberen te stimuleren?
Het is aan het Internationaal Strafhof om te beoordelen of de Keniaanse autoriteiten bereid en in staat zijn om verdachten te vervolgen. In mei 2011 heeft het Internationaal Strafhof een Keniaanse betwisting van de rechtsmacht («admissibility challenge») afgewezen, omdat Kenia niet genoeg bewijs had geleverd dat het de drie verdachten Francis Kirimi Muthaura, Uhuru Muigai Kenyatta en Mohammed Hussein Ali zelf vervolgde. Het is aan de verdediging van de verdachten om te beslissen of de rechtsmacht van het ICC opnieuw wordt betwist.
Wat zijn de gevolgen voor de positie van het Internationaal Strafhof van deze anti-Strafhof campagne?
De uitspraken die verschillende aanwezigen tijdens de Afrikaanse Unie-top hebben gedaan hebben geen formele gevolgen voor het ICC. Ze zijn echter niet goed voor het draagvlak van het ICC in verschillende landen. Het ICC zal zich moeten inspannen om, met hulp van de statenpartijen en het maatschappelijk middenveld, meer steun te verwerven in Afrika.
Wat was uw bijdrage tijdens de jubileumtop van de Afrikaanse Unie? Op welke wijze heeft u met de Afrikaanse leiders gesproken over het Internationaal strafhof? Kunt u een verslag van de top aan de Kamer sturen waarbij u met name ook ingaat op de kritiek op het Internationaal Strafhof?
De deelname van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 25 mei jl. aan de jubileumtop van de AU diende om het belang te onderstrepen dat Nederland hecht aan de AU als partner. Daarnaast vormde de top de mogelijkheid te netwerken met regeringsleiders, ministers en andere aanwezigen. De Afrikaanse staatshoofden en regeringsleiders hebben het ICC-dossier besproken tijdens het besloten gedeelte van de top op 26 en 27 mei. Hierbij waren EU-lidstaten niet uitgenodigd. Aansluitend heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens haar bezoek aan Uganda in gesprek met President Museveni aangedrongen op steun aan en samenwerking met het ICC.
Wat zult u in het algemeen doen om de positie van het Strafhof in Afrika in het algemeen en in Kenia in het bijzonder te verstevigen?
Nederland spant zich bilateraal en in EU-verband in om de positie van het ICC in Afrika te verbeteren. Nederland doet dit onder meer door (bij te dragen aan) het organiseren van seminars over het ICC in Afrika, door een bezoekersprogramma voor verschillende Afrikaanse landen naar Nederland te organiseren en door het verwerven van steun voor het werk van het ICC met behulp van stille diplomatie. Waar mogelijk trekt Nederland samen met de Europese Unie en andere gelijkgestemde partners op.