Het bericht ‘Doorstroming van oudere in ziekenhuis ligt plat door griep’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Doorstroming van oudere in ziekenhuis ligt plat door griep»?1
Ja.
Hoe groot is het tekort aan (voormalig) verzorgingshuisplekken inmiddels geworden? Wilt u alstublieft een concreet aantal als antwoord geven?
In het artikel in de Nationale Zorggids wordt gesproken over «verpleeghuisplekken» waar ouderen na een ziekenhuisopname kunnen aansterken, om vervolgens weer naar huis te gaan. De benaming «verpleeghuisplekken» is echter onjuist. Bij dergelijk tijdelijk verblijf gaat het om het eerstelijnsverblijf (ELV); de langdurige zorg is bedoeld voor mensen die niet meer terug naar huis kunnen.
Eén van de factoren die een rol hebben gespeeld bij de drukte in de ziekenhuizen ten gevolge van de griepepidemie was inderdaad een gebrekkige doorstroming van patiënten richting vervolgzorg. Ik heb onder meer op dat punt dan ook afspraken met het Landelijk Netwerk Acute Zorg, ActiZ en Zorgverzekeraars Nederland gemaakt, voor zowel de korte als de langere termijn.
Wij hebben afgesproken dat de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) sector op korte termijn zou zorgen voor een soepele toegang voor de patiënt en waar nodig en mogelijk gezamenlijk extra capaciteit in de regio zou organiseren, voor extra doorstroom uit de ziekenhuizen richting vervolgzorg. Ik heb geen overzicht over of en zo ja, hoeveel extra capaciteit er per regio nodig was; de Regionale Overleggen Acute Zorg (ROAZen) hebben hierover het gesprek met de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg aanbieders in hun regio gevoerd. Zorgverzekeraars zijn verplicht ervoor te zorgen dat er voldoende zorg voor hun verzekerden beschikbaar is; de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft in het kader van zijn toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars wekelijks contact met alle zorgverzekeraars gehad over de drukte in de ziekenhuizen tijdens de griepepidemie en de maatregelen die de zorgaanbieders en zorgverzekeraars in dat kader namen.
Belangrijk is dat de aanbieders van vervolgzorg bij het organiseren van een soepele toegang en extra capaciteit geen belemmeringen in de financiering ervaren. Zorgverzekeraars Nederland heeft bevestigd dat zorgverzekeraars in die regio’s waar problemen waren afspraken moesten maken met de partijen om te komen tot verlichting van de keten, en daarbij het voorbeeld van Rotterdam genoemd. Daar hebben de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg aanbieders een acute opname afdeling met extra bedden gerealiseerd; zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft aangegeven garant te staan voor de financiering van deze bedden tijdens de huidige epidemie.
Voor een soepele toegang van patiënten tot vervolgzorg vind ik het ook belangrijk dat er in alle regio’s goed werkende coördinatiepunten voor eerstelijnsverblijf zijn, en dat deze regionale coördinatiepunten eind dit jaar zijn verbreed naar alle vormen van vervolgzorg (tijdelijk, niet medisch-specialistisch, verblijf). Met behulp van dergelijke coördinatiepunten wordt het voor de ziekenhuizen (en ook voor de huisartsen) makkelijker om snel een bed in de regio te vinden voor patiënten die een plaats in eerstelijnsverblijf, respijtzorg of een andere vorm van «vervolgzorg» nodig hebben. De Tweede Kamer ontvangt van mij één dezer dagen een aparte brief over de stand van zaken ten aanzien van deze coördinatiepunten.
Hoe veel groter is het tekort als er zoveel ouderen zoals nu geveld zijn door griep? Wilt u alstublieft een concreet aantal als antwoord geven?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Langer in kliniek door tekort aan thuiszorg’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Langer in kliniek door tekort aan thuiszorg»?1
Ja.
Hoe groot is het tekort aan wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden op dit moment (maart 2018), in absolute aantallen en percentagegewijs? Kunt u alstublieft een concreet aantal en percentage noemen en niet verwijzen naar een website?
Volgens het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn werken er naar schatting momenteel circa 15.000 wijkverpleegkundigen (hbo), circa 20.000 verpleegkundigen in de wijk (mbo) en circa 49.000 verzorgenden in de thuiszorg. Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar over de tekorten aan personeel in de wijk op dit moment. Dit is alleen bij benadering aan te geven op basis van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Als de ontwikkeling in de wijk vergelijkbaar is aan die van de beroepsgroep als geheel in de huidige trends en ontwikkelingen, zal het in 2018 bij benadering gaan om een tekort aan circa 1.000 hbo wijkverpleegkundigen, 1.000 mbo wijkverpleegkundigen en 550 wijkverzorgenden.
Verder beschikt het UWV over cijfers over het aantal openstaande vacatures voor de brede beroepsgroep gespecialiseerd verpleegkundigen, hieronder valt de wijkverpleegkundige. Deze cijfers geven het totale aantal openstaande vacatures op een bepaald peilmoment en staan daarmee niet gelijk aan de omvang van het tekort. De meest recente cijfers van het UWV (peilmoment vierde kwartaal van 2017) laten zien dat er naar schatting 1.700 vacatures voor gespecialiseerd verpleegkundige openstaan. Ter vergelijk: in het vierde kwartaal van 2016 was dit circa 1.400. Het is niet mogelijk om hierbinnen een nauwkeurige schatting te geven over de wijkverpleegkundige, noch om aan te geven welk aandeel moeilijk vervulbaar is. Wel is bekend dat de arbeidsmarkt voor verpleegkundigen (en ook specifiek die voor wijkverpleegkundigen) zeer krap is momenteel2 en dat naar verwachting veel van de vacatures moeilijk vervulbaar zijn.
Hoeveel mensen konden in de afgelopen zes maanden door het tekort aan wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden niet thuis sterven? Hoeveel mensen die thuis wilden sterven kregen te maken met een wachttijd van meer dan acht uur voor de zorg thuis?
Ten aanzien van deze gevraagde gegevens zijn mij geen cijfers bekend.
Waarom kan er na berichtgeving in de media wel de benodigde zorg geleverd worden? Moet iedereen voortaan contact opnemen met de media om wel zorg te krijgen? Wat zegt dit over het systeem?
Wanneer een verzekerde aanspraak maakt op zorg, dan moet de zorg geleverd worden die nodig is. Op grond van de zorgverzekeringswet heeft een zorgverzekeraar een zorgplicht tegenover zijn verzekerden. Wanneer een patiënt te maken krijgt met een situatie dat de nodige zorg in eerste instantie niet geleverd wordt, dan raad ik hem/haar aan om contact op te nemen met zijn/haar zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar kan dan zorgbemiddeling starten. Mocht dit geen soelaas bieden, dan kan door de patiënt contact worden opgenomen met de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza). De NZa houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering van de zorgverzekeringswet door zorgverzekeraars. De Nza kan handhavend optreden als blijkt dat een zorgverzekeraar onvoldoende uitvoering geeft aan zijn zorgplicht.
Hoe lang duurt het nog voordat het tekort aan wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden is opgelost? Kunt u een concrete streefdatum noemen?
De tekorten in de wijk staan vanzelfsprekend niet op zichzelf. Voor de gehele zorg en welzijn geldt de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde medewerkers als belangrijke opgave. Daarom heb ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onlangs het Actieprogramma Werken in de Zorg gepresenteerd. Samen met landelijke en regionale partners zetten we in op drie actielijnen: meer kiezen voor de zorg; beter leren in de zorg en anders werken in de zorg.
Dit vraagt tijd, de opgave die voorligt is immers niet van de ene andere op de andere dag opgelost. De focus ligt daarbij op de regio: daar wonen, leren en werken mensen. In elke zorgregio worden regionale actieplannen aanpak tekorten (RAAT) opgesteld waarin werkgevers in zorg en welzijn met onderwijs regionale ambities uitspreken en zich committeren aan de daaruit volgende acties. Bijvoorbeeld door voldoende passende stageplaatsen te bieden, door zorgonderwijs goed te laten aansluiten op de werkpraktijk en door het optimaal inrichten van zorgprocessen en functies. De gezamenlijke ambitie die hierin is geformuleerd is fors: we streven naar het terugdringen van de personeelstekorten in zorg en welzijn naar nul in 2022 of daar dichtbij.
Het bericht dat thuiszorgorganisaties cliënten van Zilveren Kruis weren |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Thuiszorgorganisaties weren klanten van Zilveren Kruis»?1
Ja.
Waarom maakt Zilveren Kruis het zorgaanbieders zo lastig om een contract te krijgen? Kunt u een opsomming geven van zaken die verkrijgen van een contract lastig maken?
Zorgverzekeraars sluiten met zorgaanbieders contracten af, maar het is voor de zorgplicht niet noodzakelijk dat zorgverzekeraars alle zorgaanbieders contracteren. Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden, zodat patiënten tijdig en in hun eigen regio terecht kunnen.
In het onderzoek naar (niet-) gecontracteerde zorg in de wijkverpleging dat ik op 22 januari naar uw Kamer heb gestuurd hebben zorgaanbieders drie redenen genoemd waarom zij geen contract met een zorgverzekeraar hebben. Een deel van deze zorgaanbieders komt niet in aanmerking voor een contract met de zorgverzekeraar; dit geldt voor veel ZZP’ers en kleine zorgaanbieders. Een andere reden van de zorgaanbieders is dat zij het tarief/budgetplafond van de zorgverzekeraars te laag vinden. Tot slot zijn er zorgaanbieders die meer vrijheid willen om zelf regie te voeren, zonder bemoeienis van zorgverzekeraars over bijvoorbeeld de doelmatigheid. De laatste twee groepen kiezen dan ook bewust om niet-gecontracteerde zorg te leveren.
Zilveren Kruis geeft aan een goed en gevarieerd aanbod van aanbieders van wijkverpleging te contracteren. Zilveren Kruis contracteert nieuwe aanbieders als meer capaciteit nodig is om aan de zorgvraag te kunnen voldoen, of als aanbieders nieuwe vormen van zorg aanbieden die een aanvulling vormen op het reeds gecontracteerde zorgaanbod. Elk jaar is het mogelijk om als nieuwe aanbieder een aanvraag te doen voor een contract. De eisen die Zilveren Kruis stelt aan nieuwe aanbieders om in aanmerking te komen voor een contract worden in het inkoopbeleid Wijkverpleging transparant beschreven. Zorgverzekeraars publiceren het inkoopbeleid voor het volgende jaar jaarlijks voor 1 april.
Welke actie heeft u ondernomen op de in het algemeen overleg over onder andere de zorgverzekeringswet (25 januari 2018) schetste situatie dat aanbieders in kleine kernen een minimumomzet (van wel 100.000 euro) omzet moeten genereren alvorens ze gecontracteerd kunnen worden door een verzekeraar en dit daarom niet kunnen doen?
In de wijkverpleging werkt het merendeel van de zorgaanbieders op basis van een contract met een zorgverzekeraar; een klein, maar groeiend aandeel werkt zonder contract. Ik vind dit een onwenselijke situatie. Het (meerjarige) contract tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars is de basis voor het maken van afspraken over kwaliteit en doelmatigheid van de zorgverlening. Daarom zal ik uw Kamer voor het zomerreces van 2018 per brief berichten over de acties die ik zelf ga inzetten om (meerjaren)contractering te stimuleren.
Klopt het dat Zilveren Kruis in sommige gebieden slechts met één zorgaanbieder werkt? Mag dat? Zo ja, kan de keuzevrijheid van de cliënt hierdoor in het geding komen?
Zilveren Kruis is in 2016 gestart met een nieuw inkoopmodel voor de wijkverpleging in enkele gemeenten. In Utrecht, Zwolle, Ommen en Hardenberg is gestart met een pilot waarbij één voorkeursaanbieder per wijk is geselecteerd. Dat is toegestaan en kan het organiserend vermogen van de verzorging en verpleging in de wijk en de samenwerking met andere partijen zoals huisartsen en sociale wijkteams ten goede komen. Tegelijkertijd zijn klanten vrij om voor andere (voorkeurs)aanbieders in de gemeente te kiezen. Doordat er één voorkeursaanbieder per wijk is geselecteerd zijn er meerdere voorkeursaanbieders op het niveau van de gemeente. De keuzevrijheid komt hierdoor niet in het geding. Deze pilot is in aangepaste versie ook uitgerold in de gemeenten Almere, Amsterdam en Hoogeveen-De Wolden. Het belangrijkste verschil is dat er in de nieuwe opzet niet meer 1 voorkeursaanbieder per wijk is gecontracteerd maar een aantal voorkeursaanbieders per wijk.
Hoeveel geld is er bij Zilveren Kruis op de plank beland door dit zuinige inkoopbeleid?
Daar heb ik in deze specifieke pilot geen zicht op. Zilveren Kruis geeft aan dat het verlagen van de zorgkosten niet het doel is van de pilot. Het doel van de pilot van Zilveren Kruis is om de coördinatie te versterken en de inhoud van de zorg te verbeteren waarbij zorgaanbieders zelf meer invulling geven aan preventie en zelfredzaamheid, sturen op uitkomsten en het benutten van innovaties.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgaanbieders blijven zeggen: «Jammer, we helpen niet u want u bent klant van Zilveren Kruis»?
Zoals ook gemeld in mijn antwoord op vraag 2 heeft Zilveren Kruis een zorgplicht naar haar verzekerden. Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden, zodat patiënten tijdig en in hun eigen regio terecht kunnen. Wanneer een zorgaanbieder de zorg niet kan of wil leveren aan een verzekerde van een specifieke zorgverzekeraar, zal de zorgverzekeraar zorgbemiddeling naar een andere (geselecteerde) zorgaanbieder aanbieden.
Het bericht ‘Enorm tekort aan wijkverpleegkundigen: “Mijn zoon slaapt op de bank”’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Enorm tekort aan wijkverpleegkundigen: «Mijn zoon slaapt op de bank»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zorg voor iemand die ongeneeslijk ziek en uitbehandeld altijd direct geleverd moet worden, dus dat er geen wachttijd of wachtlijst gehanteerd mag worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Voorop staat dat patiënten de zorg krijgen die nodig is en dat dit tijdig gebeurt. Dit volgt uit de zorgplicht van de zorgverzekeraar. Mensen die problemen ondervinden met de toegang tot wijkverpleegkundige zorg kunnen contact opnemen met hun verzekeraar. Wanneer deze niet met een oplossing komt, kunnen mensen dit melden bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
De NZa kan handhavend optreden als blijkt dat een zorgverzekeraar onvoldoende uitvoering geeft aan zijn zorgplicht. Tot nu toe heeft de NZa geen signalen ontvangen dat dit het geval is.
Komend voorjaar komt de NZa met een nieuwe Monitor contractering wijkverpleging. Deze zal ik u met een reactie doen toekomen. Vooruitlopend daarop, en naar aanleiding van de drie moties van Agema en Gerbrands, Marijnissen en van der Staaij uit het dertigledendebat van 26 september 20172, heb ik de NZa verzocht om haar tussentijdse bevindingen te delen. De NZa heeft bevestigd geen signalen te hebben ontvangen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht niet nakomen.
Hoe groot is het tekort aan wijkverpleegkundigen op dit moment (in absolute aantallen)? Hoe groot is de totale populatie wijkverpleegkundigen op dit moment?
De meest recente cijfers van het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn geven een goed beeld van de totale opgave voor de arbeidsmarkt in de zorg. Deze hebben we u gestuurd met de Kamerbrief van 1 december 2017 (Kamerstuk 29 282, nr. 292). In mijn brief van 1 december (Kamerstuk 2982, nr. 292) en het algemeen overleg arbeidsmarkt op 7 december heb ik een zorgbrede arbeidsmarktaanpak toegezegd. Hiertoe is tevens de motie van het lid De Lange aangenomen (Kamerstuk 29 282, nr. 298). Ik heb toegezegd uw Kamer twee keer per jaar te informeren over de voortgang, in het voorjaar en in het najaar. In het voorjaar zal ik u een actueel beeld geven, uitgesplitst naar de verschillende branches en beroepen, waaronder de wijkverpleegkundige.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er nog dit jaar een passende oplossing komt voor het groeiende tekort aan personeel in de wijkverpleegkundige zorg?
Voldoende goed opgeleid personeel is één van de belangrijkste opgaven voor goede zorg. Dit geldt ook zeker voor de wijk, waar steeds meer verpleegkundigen nodig zijn. Het tekort aan wijkverpleegkundigen staat niet op zichzelf. In mijn brief van 1 december (Kamerstuk 29 282, nr. 292) en het algemeen overleg arbeidsmarkt op 7 december heb ik voor dit voorjaar een zorgbrede arbeidsmarktaanpak toegezegd.
Ondertussen werken partijen op regionaal niveau aan regionale actieplannen gericht op het aantrekken, opleiden en behouden van zorgverleners. Ik ondersteun deze actieplannen met middelen voor op-, bij- en nascholing via SectorplanPlus. Er is reeds € 80 miljoen beschikbaar gesteld zodat zorginstellingen extra kunnen investeren in het aantrekken van nieuw personeel.
Ook is er meer geld beschikbaar voor de wijkverpleging. Vanaf 2015 groeit het budget voor de wijkverpleging jaarlijks. In 2018 is voor de wijkverpleging € 250 miljoen meer beschikbaar dan in 2017. Daarnaast is in 2018 € 1,6 miljoen beschikbaar voor de uitvoering van de ontwikkelagenda van de wijkverpleegkundigen bovenop de 1 miljoen die al eerder jaarlijks beschikbaar is gesteld voor richtlijnen. Verder wil ik in het voorjaar van dit jaar met partijen een nieuw hoofdlijnenakkoord voor de komende jaren afsluiten, waarin ook specifiek aandacht is voor de wijkverpleging.
Realiseert u zich dat de mantra van dat mensen zelf zo lang mogelijk thuis willen blijven wonen een farce is als er thuis niet voldoende wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Wijkverpleging/dementie/palliatieve zorg van 25 januari 2018?
Ja.
Het bericht dat senioren in Apeldoorn overdonderd zijn door de komst van Turkse leeftijdsgenoten |
|
Alexander Kops (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Senioren in Apeldoorn overdonderd door komst Turkse leeftijdsgenoten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een onzalig plan is, waarmee bewoners van een seniorencomplex in Apeldoorn zijn overvallen, om in het vervolg ieder vrijkomend appartement te verhuren aan Turkse ouderen – die thuiszorg ontvangen van Waalstad – en de flat daarmee in «klein-Turkije» te veranderen?
Woningcorporaties zijn, binnen de kaders van de Woningwet en de Huisvestingswet, vrij om hun toewijzingsbeleid vorm te geven. Volgens de Woningwet worden woningcorporaties geacht hun beleid in samenspraak met gemeenten en huurdersorganisaties vorm te geven. Huurders kunnen zodoende de keuzes die corporaties in hun beleid willen maken beïnvloeden. Idealiter leidt dit proces tot concrete prestatieafspraken, die onder meer kunnen gaan over de huisvesting van bepaalde doelgroepen, zoals personen met een zorgvraag. Woningcorporaties kunnen ervoor kiezen samen te werken met een zorgaanbieder en cliënten van de laatste te huisvesten. Dit is met name in de ouderen- en gehandicaptenzorg niet ongebruikelijk omdat dit de zorgverlening efficiënter kan maken. Soms wordt er daarbij voor gekozen mensen met een gemeenschappelijke noemer, zoals een zorgzwaarte, beperking, leefstijl of achtergrond bijeen te laten wonen.
In de Wet op het overleg huurders verhuurder (ook wel Overlegwet genoemd) staat op welke wijze verhuurders hun huurders bij voorgenomen wijzigingen in het beleid, waaronder het toewijzings- en verhuurbeleid, moeten betrekken. De huurdersorganisatie heeft adviesrecht bij het toewijzings- en verhuurbeleid. En bij beleidsvoornemens voor een specifiek wooncomplex heeft ook de bewonerscommissie van dat wooncomplex, als die er is, adviesrecht. Dit houdt in dat de verhuurder de huurdersorganisatie (en bewonerscommissie) over de voorgenomen beleidswijziging moet informeren, er met hen overleg over moet voeren indien de huurdersvertegenwoordiging dat wenst en de gelegenheid moet geven binnen 6 weken schriftelijk advies uit te brengen.
Voor zover ik kan nagaan heeft de woningcorporatie binnen de kaders van de wet gehandeld. Dat neemt niet weg dat bewoners ontevreden kunnen zijn over een door de corporatie genomen besluit. Corporaties zijn daarom verplicht een onafhankelijke klachtencommissie in te stellen. Bij Ons Huis is deze, zoals bij meer woningcorporaties, regionaal georganiseerd. Een huurder die vindt dat zijn klacht niet goed door een corporatie is afgewikkeld kan naar de rechter stappen.
Ik heb in het toewijzingsbeleid van individuele woningcorporaties geen rol, maar hoop dat bewoners en woningcorporatie tot een vergelijk kunnen komen.
Deelt u de mening dat het achterbaks is de huidige bewoners, zonder enige vorm van inspraak, voor een voldongen feit te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom worden Nederlandse ouderen gediscrimineerd ten opzichte van Turkse ouderen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe bestaat het dat een thuiszorgorganisatie een heel seniorencomplex kaapt? Deelt u de mening dat dit van de zotte is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze discriminatie van Nederlandse ouderen te staken en met betrokken partijen in overleg te gaan, zodat deze plannen van tafel kunnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wel of geen deal met Vertex Pharmaceuticals inzake het geneesmiddel Orkambi |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat met het geneesmiddel Orkambi voor het eerst bij een erfelijke ziekte als Cystic Fibrosis (CF) de omslag gemaakt kan worden van symptoombestrijding naar oorzakelijke therapie?
Het klopt dat de werking van Orkambi gericht is op het opheffen van een verstoorde functionaliteit van de cel. Er is dus inderdaad sprake dat de behandeling zich richt op de oorzaak van de ziekte. Dit is niet de eerste keer, ook voor andere erfelijke ziekten bestaan geneesmiddelen die op de oorzaak zijn gericht. Voorbeelden daarvan zijn middelen voor hemofilie, ziekte van Gaucher, de ziekte van Hunter en hypofosfatasia.
Hoe kan het dat u in uw eerste termijn tijdens het vragenuur stelde dat de prijs van Orkambi niet in verhouding staat tot de ontwikkelkosten en dat u daarna na een vraag van een collega-Kamerlid antwoordde dat u de ontwikkelkosten van Orkambi niet weet?1 2 3
Zoals ik in mijn eerste termijn van het debat al aangaf weten wij inderdaad niet of de prijs zich verhoudt tot de ontwikkelkosten. Ik heb aangegeven dat als Vertex kan aantonen dat de prijs zo hoog is vanwege de ontwikkelkosten dat natuurlijk verdisconteerd wordt in wat wij bereid zijn te betalen. Vertex heeft echter geen inzage gegeven in hun ontwikkelingskosten. Daarnaast heb ik aangegeven dat de exorbitante hoge prijs zich niet verhoudt met wat de fabrikant er al mee verdient. Omdat Orkambi levenslang moet worden gebruikt is dat uit te rekenen. Verder in het debat heb ik gesteld dat volgens het Zorginstituut, en andere collega instituten de prijs niet in verhouding staat tot de effecten van het medicijn.
Hoe kan het dat u doet alsof de werking van Orkambi een «betrekkelijk bescheiden effect» betreft, waar het een oordeel naar aanleiding van een subjectieve (welke criteria en wie stelt die?) kosten-baten analyse van het Zorginstituut betreft? Deelt u de mening dat dit misinformatie betreft omtrent de spectaculaire «lifechanger» die Orkambi voor CF-patiënten is?
Ik verwijs hiervoor naar het oordeel van het Zorginstituut Nederland over de therapeutische waarde van Orkambi en het advies dat zij aan mij heeft uitgebracht. Het Zorginstituut heeft dit advies gepubliceerd op haar website.
Het Zorginstituut heeft Orkambi beoordeeld op beschikbare medisch-wetenschappelijke gegevens over de effecten van Orkambi. Die gegevens betreffen o.a. het effect op de longfunctie, de kwaliteit van leven, opvlammingen van de ziekte en het voorkomen van ziekenhuisbezoek. Er zijn over Orkambi door de fabrikant geen gegevens geleverd over andere effecten.
Het Zorginstituut spreekt in haar adviezen over betrekkelijk bescheiden effecten van Orkambi. Er is sprake van enkele procenten verbetering van de longfunctie. De verbetering van de kwaliteit van leven komt bij de meeste patiënten niet boven de grens van klinische relevantie uit. Er is inderdaad sprake van een vermindering van het ziekenhuisbezoek.
Wat betreft de gunstige effecten op de longfunctie en op de kwaliteit van leven stelt het Zorginstituut op basis van studiegegevens van Orkambi dat deze na twee jaar weer wegzakken; er is volgens het Zorginstituut sprake van een tijdelijk effect.
Hoewel er geen gegevens beschikbaar zijn over het effect van Orkambi op de overleving, heeft het Zorginstituut bij de berekening van de kosteneffectiviteit (de kosten-batenanalyse waarnaar u refereert) wel rekening gehouden met de mogelijkheid dat er gunstige effecten op de overleving kunnen zijn. Dit is gebaseerd op extrapolaties waarbij wordt aangenomen dat het vertragen van de verslechtering van de longfunctie leidt tot een langere overleving. Het zorginstituut heeft dus met beduidend meer eindpunten rekening gehouden dan alleen de longfunctie.
Het klopt toch dat u tijdens het vragenuur antwoordde: «Er komt een reeks aan medicijnen aan waarbij we voor hetzelfde dilemma staan»? Is dit de ware reden waarom u, terwijl Orkambi in december al twee jaar toegelaten is, nu uw poot stijf houdt?
In mijn brief aan de Tweede Kamer heb ik mijn beweegredenen bij dit besluit uiteengezet waaruit blijkt welk dilemma er voor ligt. Deze brief staat niet op zich zelf maar moet worden gelezen in het kader van mijn geneesmiddelenvisie (899467145972 – GMT). Het is niet verantwoord om de exorbitant hoge prijs voor Orkambi zomaar te honoreren. Als ik dat wel zou doen dan zou dit voor mij persoonlijk een gemakkelijker weg zijn. Tegelijkertijd zou dat ook een, in mijn ogen onhoudbare weg zijn omdat we kunnen verwachten dat steeds meer nieuwe innovatieve geneesmiddelen op de markt worden gebracht tegen exorbitante prijzen waarmee deze goede zorg onbereikbaar wordt voor patiënten of dat de financiering van andere zorg in het geding komt. Mijn besluit over Orkambi stond op zich zelf. Ik heb inmiddels met 23 fabrikanten eenzelfde traject doorlopen met succesvolle afloop. Het gaat hier niet om het stellen van een voorbeeld: de prijs en de macrokosten van Orkambi zijn buitengewoon hoog en staan volgens het Zorginstituut niet in verhouding met de effecten.
Vandaag heb ik alsnog een aanvaardbare prijs kunnen overeenkomen met de leverancier van Orkambi. Daarom heb ik vandaag besloten om Orkambi alsnog en per 1 november a.s. tot het basispakket toe te laten. Ik heb daarover uw Kamer zojuist geïnformeerd.
Had u voor deze zeer ver strekkende politieke lijn niet gewoon de steun van een Kamermeerderheid moeten vragen? Welke Kamermeerderheid gaf u het recht een spectaculair levensreddend medicijn twee jaar lang te onthouden aan ernstig zieke kinderen en jongeren?
Als Minister neem ik besluiten over welke extramurale geneesmiddelen ik opneem in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) van het basispakket. De procedure om opgenomen te worden in het GVS is vastgelegd in het Besluit zorgverzekering en de Regeling zorgverzekering van de Zorgverzekeringswet. Een onderdeel van de procedure is dat het Zorginstituut mij adviseert over het betreffende geneesmiddel, zo ook bij Orkambi. Het Zorginstituut adviseert hierbij aan de hand van de pakketcriteria. Ik neem bij mijn besluit het advies van het Zorginstituut mee en tevens ook de uitkomsten van de onderhandelingen. Overigens zou ook een besluit om Orkambi wel in het pakket op te nemen ver strekkende gevolgen hebben, zie daarvoor mijn antwoord op vraag 4. Overigens heeft de termijn ook te maken met het uiterst moeizame onderhandelingstraject.
Voor de volledigheid wijs ik erop dat de eerste vergoedingsaanvraag van de fabrikant in februari 2016 is ingediend. Nadat het Zorginstituut vaststelde dat de onderbouwing van de kosteneffectiviteitsberekening door de fabrikant niet op orde was heeft de fabrikant in oktober 2016 een nieuwe aanvraag gedaan. Nadat het Zorginstituut op 15 december 2016 advies aan mij uitbracht zijn de onderhandelingen (samen met België) in februari 2017 gestart. Afgelopen mei volgde een negatief vergoedingbesluit in Nederland en België waarna ik in juli een nieuwe onderhandeling heb gestart. Ook heeft het Zorginstituut eind deze zomer op mijn verzoek nog eens de meest recente beschikbare onderzoeksgegevens over Orkambi bekeken en mij daarover geïnformeerd zoals ik u ook met mijn brief over het vergoedingsbesluit heb laten weten.
Heeft u ook tientallen brieven van ouders van CF-patiënten gekregen? Wat doet het met u, dat ze door uw koppigheid ernstig ziek blijven en al twee jaar langer dan nodig geen betere kwaliteit van leven hebben?
Ja ik ontvang deze brieven ook en ik hoef u niet uit te leggen dat ik zeer begaan ben met deze ouders en mij hun situatie zeer aantrek. Ik ben dan ook zeer verheugd dat ik het middel alsnog tot het basispakket heb kunnen toelaten
Kreeg u de brief van een vader die een dochter van dertien verloor toen ze stikte in haar slaap in een tijd dat er nog geen medicijn was? Hoe denkt u dat al die ouders die nu elke nacht weer vrezen dat hun kind stikt, terwijl er nu wel een medicijn is, oordelen over uw weigering om dit te vergoeden?
Zie antwoord vraag 6.
Al deze CF-patiënten zijn allemaal verplicht meeverzekerd voor de zorgverzekering en een arts schrijft dit middel voor, wie bent u of het Zorginstituut om dit te blokkeren?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Per 1 november wordt Orkambi dus alsnog tot het pakket toegelaten.
Hoe verantwoordt u aan CF-patiënten dat lotgenoten in Duitsland, Denemarken, Ierland, Amerika, etc. Orkambi wel krijgen?
Het is onjuist dat alle collega EU ministers eerst vergoeden en dan onderhandelen. Orkambi is momenteel in zeven EU landen in het pakket, derhalve in 21 van de EU lidstaten niet. Bovendien ga ik niet over de beslissingen die sommigen mijn collega ministers in andere landen nemen. Het inrichten van een zorgstelsel is een nationale aangelegenheid waarbij ieder land zijn eigen keuzes maakt ten aanzien van de betaalbaarheid en houdbaarheid van het zorgstelsel. Ik heb ervaren dat mijn collega’s in diverse andere landen net zo goed worstelen met deze kwestie en dezelfde bezwaren en kritiek hebben wat betreft de hoge en niet onderbouwde prijs van Orkambi. Zo hebben in Ierland onderhandelingen tot twee keer toe niet tot een acceptabele uitkomst geleid en pas daarna wel.
Waarom vergoedde u niet eerst, net zoals uw Europese collega-ministers, het middel Orkambi en bent u daarna een robbertje gaan vechten met de fabrikant?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom is uw reflex op dure geneesmiddelen (waarvan er kennelijk nog zoveel aankomen?) zo verschrikkelijk? Waarom bent u niet heel erg blij voor al die ernstig zieke mensen in ons land die weer hoop kunnen krijgen?
Zoals ik in mijn geneesmiddelenvisie ook heb gesteld is het geweldig nieuws dat er nieuwe geneesmiddelen beschikbaar komen voor kwetsbare en ernstig zieke mensen. Ik ben dan ook heel blij voor deze mensen. Daarom doe ik een uiterste inspanning om deze nieuwe geneesmiddelen zo veel mogelijk toe te laten tot het basispakket en bijna in alle gevallen tegen hogere kosten dan bestaande behandelingen, al dan niet na een prijsonderhandeling. Het is mijn verantwoordelijkheid om goede zorg betaalbaar en toegankelijk te houden voor mensen in Nederland. Daar handel ik naar en in de meeste gevallen met succes.
Is het bod voor Orkambi met een bandbreedte tussen de 34 en 46 miljoen euro afhankelijk van het aantal patiënten afkomstig van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of van de fabrikant?
Zoals ik in het vragenuur heb aangegeven betreft dit het laatste bod van het ministerie. Het gaat om een prijs/volume bod waarbij als 444 mensen Orkambi zouden gebruiken 34 miljoen euro en als alle patiënten Orkambi zouden gebruiken 46 miljoen euro zou zijn gemoeid.
Hoelang lag dit bod al op de onderhandelingstafel? Kunt u dit aantonen?
Dit schriftelijk bod is uitgebracht op 1 september jl.
Is dit bod, wat een prijsreductie betekent van 63%, voor beide partijen acceptabel? Zo ja, waarom is er dan toch geen overeenstemming over de vergoeding? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het debat heb vermeld heeft de prijsreductie van 63% betrekking op het scenario dat er 750 patiënten behandeld zouden worden; in dat geval was ik bereid 46 miljoen euro per jaar te betalen. Het bedrag van 34 miljoen (een gemiddelde korting van 54%) euro heeft betrekking op het scenario dat 444 patiënten in behandeld zouden worden. Er was geen sluitende overeenstemming over deze bandbreedte en ook niet over onderliggende prijs/volume kortingen.
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, nadat er overeenkomst was over het bod, met aanvullende voorwaarden is gekomen waaraan de fabrikant niet kan of wil voldoen? Zo ja, wat zijn die voorwaarden? Zo nee, waar zijn de onderhandelingen dan op afgehaakt?
Dit is niet juist. Zie ook mijn antwoorden op vraag 12 en 13.
Hoe zag het «pay-for-performance» voorstel van de fabrikant er uit, welke rol speelde het Hubrecht Instituut hierbij en waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dit afgewezen? Is dit niet juist een voorbeeld van de samenwerking tussen patiënten, deskundigen en fabrikanten waar we met z’n allen naar streven?
Ik heb geen pay for performance voorstel ontvangen van de fabrikant. Ik sta open voor een dergelijke aanpak bij financiële arrangementen. Daarbij is het wel noodzakelijk dat tijdens de behandeling eenduidig vast gesteld kan worden dat een behandeling bij een patiënt aanslaat of niet. Dit is in de praktijk vaak lastig, ook bij CF. Ook is het zo dat een pay for performance afspraak niet per se een garantie geeft op redelijke of aanvaardbare macrokosten dan wel op een kosteneffectieve prijs. Overigens is zoals ik in het debat heb vermeld in mijn laatste voorstel een clausule opgenomen dat erin voorziet dat Vertex een wat hogere prijs dan mijn voorgestelde prijs gehonoreerd krijgt in het geval en vanaf het moment dat er een voorspellende diagnostische test (van Hubrecht) beschikbaar zou komen en alleen die patiënten behandeld zouden worden waarvan op basis van de test verwacht wordt dat die baat zouden hebben bij de behandeling. Het betreft een bonus van 10%.
Herinnert u zich dat u in het mondelinge vragenuur van dinsdag 10 oktober 2017 benadrukte dat Orkambi niet geschikt is voor kleine kinderen maar alleen voor kinderen vanaf 12 jaar? Het is toch zo dar er een Europese registratie voor kinderen van 6–11 jaar ligt, in navolging van de Verenigde Staten waar Orkambi al voor deze kinderen beschikbaar is. Wanneer verwacht u dat deze Europese registratie goedgekeurd wordt en verandert dit iets aan uw beoordeling?
Op dit moment is er sprake van een lopende Europese registratieaanvraag voor de behandeling van kinderen van 6 – 11 jaar. Eventuele goedkeuring van deze indicatie wordt verwacht in de eerste helft van 2018. Zodra deze registratie een
feit is zal bij een nieuwe vergoedingsaanvraag door de fabrikant het Zorginstituut mij adviseren over de vergoeding ervan via het basispakket.
Deelt u de mening dat voor de beoordeling van de kosteneffectiviteit van een geneesmiddel structureel patiënten en behandelaars moeten worden betrokken? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd bij Orkambi? Zo nee, waarom niet?
Het Zorginstituut berekent de kosteneffectiviteit als de balans tussen alle kosten van het middel en alle opbrengsten van het middel, afgezet tegen de effecten op de gezondheid van de patiënten. Die opbrengsten omvatten bijvoorbeeld ook de financiële baten van (gedeeltelijke) terugkeer naar werk. In klinische studies kunnen patiënten zelf aangeven in hoeverre hun kwaliteit van leven verbetert. Bij de gezondheidseffecten weegt het Zorginstituut ook deze verbeteringen in de kwaliteit van leven mee. Op dit punt is de inbreng van patiënten dan ook structureel geregeld. Dit is ook het geval geweest bij de beoordeling door het Zorginstituut van Orkambi.
Behandelaars zijn uiteraard betrokken bij de klinische studies waarop het Zorginstituut zijn berekeningen baseert. In de aanpak van het Zorginstituut worden behandelaren en patiënten ook actief betrokken. Enerzijds omdat zij bij iedere wetenschappelijke beoordeling van het Zorginstituut geconsulteerd worden en anderzijds om dat deze betrokkenen ook ruimte krijgen voor inbreng en inspraak in de maatschappelijke toetsing door de Adviescommissie Pakket (ACP). In het geval van Orkambi heeft de Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting daar ook gebruik van gemaakt.
Waarom spreekt het Zorginstituut Nederland over slechts enkele percentages verbetering van de longfunctie, terwijl het in werkelijkheid gaat om een aanzienlijke verbetering van de levensverwachting en de kwaliteit van leven voor kinderen van wellicht tientallen jaren?
Volgens het Zorginstituut berusten alle uitspraken over langer leven door Orkambi op extrapolaties. Er zijn nog geen gegevens die onderbouwen dat gebruik van Orkambi leidt tot een verlengd leven. Er wordt dan aangenomen dat een gunstig effect op de longfunctie (dan wel een vertraagde verslechtering van de longfunctie) een indicatie is voor een langere overleving. Deze aanname heeft het Zorginstituut wel degelijk meegenomen in haar analyse van de kosteneffectiviteit van Orkambi.
Wanneer verloopt het patent op Orkambi en welke prijsreductie treedt er gemiddeld op nadat een patent op een duur geneesmiddel verloopt?
De exacte datum van het patentverloop is mij niet bekend. Uit het vergoedingsaanvraag van de fabrikant kan worden afgeleid dat er nog vele jaren sprake zal zijn van een unieke marktpositie voor Orkambi. Kortingen bij patentverloop over generieke alternatieven voor biologische geneesmiddelen (biosmilars) zullen per product verschillen en zijn niet openbaar. Bij de zogenaamde chemische generieke geneesmiddelen daalt de prijs vaak aanzienlijk (met wel 80–90%).
Kunt u uitleggen waarom u zich juist bij dit geneesmiddel zo hard opstelt terwijl andere dure geneesmiddelen zonder veel discussie zijn vergoed?
Zie mijn antwoorden op vragen 3 en 4. Ik heb me bij dit geneesmiddel niet anders op dan bij andere geneesmiddelen.
Wat is uw finale beoordeling van de gevoerde onderhandeltactiek,waarbij veel patiënten langdurig en onnodig medicatie is onthouden? Ging het hier om een politieke of om een inhoudelijke beslissing?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor uw vertrek of schuift u dit liever door naar de volgende Minister(s) van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Bijgaand treft u mijn antwoorden aan.
Het bericht dat de gemeente Eindhoven met het criterium ‘schoon huis’ wil gaan werken, terwijl jurisprudentie aangeeft dat dit niet mag |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zuidzorg teleurgesteld door collegebesluit: «Zonder korting minder werk»»?1
Ja
Klopt het dat de gemeente Eindhoven een «schoon huis» als prestatiecriterium wil gaan invoeren? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Ja. Voor de beantwoording van deze vraag heb ik informatie bij de gemeente Eindhoven ingewonnen. De gemeente Eindhoven geeft aan dat het nieuwe beleid zich verhoudt met het wettelijke kader en de door de Centrale Raad voor Beroep (CRvB) in 2016 gedane uitspraak in een zaak over resultaatfinanciering (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2016:1491) alsmede de in vervolg op die uitspraak uitgevoerde onderzoeken en uitspraken.
De gemeente Eindhoven geeft aan de volgende uitgangspunten te hanteren voor de implementatie van resultaatfinanciering:
Op basis van deze uitgangspunten is het nieuwe uitvoeringsbeleid in Eindhoven tot stand gekomen. In de gewijzigde werkwijze bepaalt de generalist in Eindhoven enkel dater ondersteuning nodig is en welk resultaat daarmee bereikt moet worden. De inwoner gaat vervolgens met de aanbieder in gesprek om vast te stellen hoedit resultaat bereikt moet worden. Dit wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan dat onderdeel uitmaakt van de door de gemeente af te geven beschikking. Het beleid van de gemeente Eindhoven leidt ertoe dat gebruik wordt gemaakt van de deskundigheid van de aanbieders van huishoudelijke ondersteuning en dat de inwoner meer mogelijkheden van regie over het eigen leven wordt geboden. De inwoner bepaalt samen met de aanbieder wat belangrijk is en wat in zijn persoonlijke situatie bijdraagt aan het realiseren van de genoemde resultaten. De rechtszekerheid is gewaarborgd doordat het ondersteuningsplan onderdeel is van de beschikking.
Het wijzigingsvoorstel is in lijn met de uitspraak van de CRvB. Derhalve is er voor mij geen aanleiding om actie jegens de gemeente te ondernemen.
Bent u ervan op de hoogte dat de rechtbank Amsterdam onlangs oordeelde dat het criterium «schoon en leefbaar» huis niet door een thuiszorgorganisatie gehanteerd mag worden?
De rechtbank heeft vastgesteld dat met het toekennen van de voorziening hulp bij het huishouden voor een «schoon en leefbaar huis» een te bereiken resultaat wordt toegekend. Wat er voor nodig is om dit resultaat te bereiken is afhankelijk van feiten en omstandigheden van het individuele geval. Waar een cliënt recht op heeft, kan dus per geval verschillen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aan het college is rechten en plichten van cliënten vast te stellen. Wat het recht op een schoon en leefbaar huis inhoudt, moet dus door het college vastgesteld worden. Een thuiszorgorganisatie kan voor de uitvoering het criterium «schoon en leefbaar huis» hanteren, zolang de afspraken hoe dit resultaat bereikt zal worden onderdeel uitmaken van de beschikking die het college afgeeft.
Hoe gaat u bewerkstellingen dat noch de gemeente Eindhoven noch andere gemeenten dit criterium hanteren dan wel gaan hanteren?
Uit het antwoord op vraag 2 blijkt dat het hanteren van het prestatiecriterium «schoon huis» voor huishoudelijke ondersteuning onder – door de CRvB geëxpliciteerde – voorwaarden mogelijk is.
Denk u dat als de Huishoudelijke Hulp Toelage in Eindhoven wegvalt, de 670 betrokken ouderen een dusdanige inkomenspositie hebben dat ze tussen de 22,50 en 24 euro per uur voor huishoudelijke hulp kunnen betalen? Zo nee, vindt u dit gevolg ook niet erg verdrietig?
De Wmo 2015 biedt de waarborg dat een cliënt, die voor zijn zelfredzaamheid of participatie is aangewezen op ondersteuning en daarin niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn netwerk kan voorzien, recht heeft op ondersteuning, bijvoorbeeld in de vorm van huishoudelijke hulp. Het kan daarbij gaan om een algemene voorziening als deze voor de cliënt passend is of om een maatwerkvoorziening. Onderdeel van de passendheid van een voorziening is dat deze voor de cliënt financieel haalbaar moet zijn.
In Eindhoven vervalt de mogelijkheid om via de algemene voorziening HHT extra uren huishoudelijke hulp in te kopen bij zorginstellingen. Dit doet niets af aan de hiervoor genoemde wettelijke waarborg. Na een melding, onderzoek of aanvraag is het aan de gemeente om daar waar nodig een passende voorziening aan te bieden. Deze passendheid betreft ook de omvang van de voorziening.
Voor inwoners blijft daarbij de mogelijkheid bestaan om tegen een gereduceerd tarief huishoudelijke hulp in te kopen via het werkgelegenheidsproject «Gascogne Thuis» voor mensen die een beroep doen op de Participatiewet.
Vindt u het ook raar dat daar waar huishoudelijke hulp medewerkers nu nog een dankbare baan hebben, dat hetzelfde geld waar zij nu nog van betaald worden straks gebruikt wordt om een onzeker aantal andere mensen uit de bijstand te krijgen?
Uit informatie van de gemeente Eindhoven is mij gebleken dat de gemeente samen met UWV aan medewerkers die daarvoor in aanmerking willen komen, aanbiedt om hen zo mogelijk van werk naar werk te helpen.
Het bericht ‘Het nieuwe product van kinderbeschermers is intimidatie’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het nieuwe product van kinderbeschermers is intimidatie»?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Vindt u het wenselijk dat er drangmaatregelen als een product gebruikt worden?
Allereerst wil ik ervoor waken te spreken van drangmaatregelen. Een maatregel refereert aan een door de rechter opgelegde maatregel, het zogenaamde gedwongen kader. Daarvan is nu juist geen sprake bij de hier bedoelde drang.
In de memorie van toelichting op de Jeugdwet wordt drang als volgt beschreven:
«Ook wil het wetsvoorstel de ruimte vergroten om een gezinsvoogdijmedewerker, werkzaam bij een gecertificeerde instelling, nog voordat een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken in te zetten, met als doel ouders te bewegen – al dan niet met zachte drang – tot vrijwillige medewerking. Dit bevordert de continuïteit van hulpverlening.»
In de Jeugdwet is aldus ruimte gelaten voor de inzet van de Gecertificeerde Instelling (GI) voordat een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken. Het betreft inzet in vrijwillig kader met het doel waar mogelijk een gedwongen maatregel te voorkomen. In opdracht van de gemeente kan een jeugdbeschermer in structureel complexe gezinssituaties ingezet worden om de casusregie te voeren, om zo te komen tot een stabiele situatie waarin het kind weer veilig kan opgroeien.
Het gaat hierbij om de inzet van een specifiek soort expertise op het gebied van veiligheid van kinderen in een gezin en het motiveren van ouders om (alsnog) hulp in het vrijwillig kader te accepteren. Ik zie drang als een professionele houding, een attitude, die soms kan helpen om alsnog een doorbraak te bereiken in vrijwillig kader. Het kan en mag nooit zo zijn dat de inzet wordt gebruikt als pressiemiddel.
De term product wordt hierbij voornamelijk gebruikt als financiële term, omdat de inzet van de gezinsvoogdijwerker ook in preventief kader nu eenmaal gefinancierd moet worden.
Klopt het dat drang als een soort tussenvorm is ontstaan onder de nieuwe Jeugdwet, zodat het lijkt alsof het aantal gedwongen maatregelen daalt? Past de drangmaatregel beter in het inkoopbeleid van gemeenten?
Hetgeen nu drang wordt genoemd, is in de aanloop naar de Jeugdwet 2015 al tot ontwikkeling gekomen. Er is de laatste jaren veel geïnvesteerd in de methodische vernieuwing van jeugdbescherming, onder andere in de Vliegwielprojecten en de SWING-projecten. In veel regio’s zijn de inspanningen gericht op het terugdringen van de instroom naar de jeugdbescherming, door betere samenwerking met gezinnen en kinderen en met wijkteams. Als de voor de veiligheid van het kind benodigde hulp vanuit vrijwilligheid op gang komt, heeft dat de voorkeur. Is dat niet het geval, dan staat alsnog de route van gedwongen inzet open.
Gemeenten zijn volgens de Jeugdwet (art. 2.2) verplicht periodiek een plan vast te stellen dat richting geeft aan de door de gemeenteraad en het college te nemen beslissingen betreffende preventie en jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Hierin leggen zij de hoofdlijnen van het (inkoop)beleid vast, met als belangrijk doel het voorkomen van de inzet van zware jeugdhulp en gedwongen maatregelen.
Is het een gevolg van de drangmaatregel dat het aantal jeugdbeschermingsmaatregelen daalde met 2% over de gehele linie en het aantal ondertoezichtstellingen zelfs met 5%? Zo nee, waarom niet?
In de rapportage «Jeugdbescherming en jeugdreclassering 2016» van het CBS is te lezen dat het totaal aantal jeugdbeschermingsmaatregelen in 2016 is gedaald. Op 31 december 2016 waren er bijna 2 procent minder maatregelen actief dan op 1 januari van dat jaar en het aantal ondertoezichtstellingen daalde in 2016 met ruim 5%.
De vraag of het aantal gedwongen kinderbeschermingsmaatregelen is gedaald door de inzet van drang kunnen we niet met zekerheid beantwoorden. De tijdige inzet van passende jeugdhulp is ook een factor van belang in het voorkomen van een gedwongen maatregel. Wel lieten de eerdergenoemde Vliegwielprojecten in de jaren 2012 en 2013 een afname zien van het aantal ondertoezichtstellingen, de duur van de ondertoezichtstelling en de afname van uithuisplaatsingen2.
Hoe vaak is in 2015, 2016 en in de eerste helft van 2017 de drangmaatregel toegepast?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar.
Deelt u de mening dat het verschrikkelijk is dat organisaties in drang een nieuwe manier van geld verdienen zien over de rug van ouders en kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat onschuldige ouders en kinderen hiervan de dupe worden?
Ik deel niet de mening dat organisaties in drang een nieuwe manier van geld verdienen zien over de rug van ouders en kinderen.
In de ene gemeente wordt bijvoorbeeld verwacht dat het wijkteam deze rol op zich kan nemen, in de andere wordt gekozen voor de inzet van medewerkers van de GI om dit te doen. Welke professional het ook is, essentieel is en blijft het gesprek met de ouders en het kind, de uitleg van de stappen en de mogelijke consequenties. Dit alles laat onverlet dat het voor ouders duidelijk moet zijn dat de inzet zonder uitspraak van de rechter3 vrijwillig is en dat ze daar dus niet mee hoeven in te stemmen. Ook moet voor ouders duidelijk zijn dat de weg van bezwaar, klacht en tuchtprocedures open staan, eventueel met ondersteuning door het AKJ.
Deelt u de mening dat alleen een rechter mag bepalen of een kind uit huis geplaatst wordt? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik en dit is wettelijk ook zo geregeld. Een kinderrechter beslist over een gedwongen uithuisplaatsing.
Bent u bereid om tot op de bodem uit te zoeken of hier sprake is van organisaties die een gat in de markt gevonden hebben in het onnodig toepassen van de drangmaatregel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Op dit moment vindt een tussenevaluatie van de Jeugdwet plaats. De verwachting is dat in deze evaluatie ook in wordt gegaan op de toepassing en het effect van drang. Ik laat het aan mijn ambtsopvolger om op basis van de uitkomsten van de tussenevaluatie te besluiten of en zo ja op welke manier nader onderzoek nodig is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg jeugd van 4 december 2017?
Ja.
Het bericht dat de wachttijden voor een plaats in een verpleeghuis toenemen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «de wachttijden voor een plaats in een verpleeghuis nemen toe. Er is een situatie ontstaan waar dringend iets aan moet worden gedaan»?1
Ja. Het bericht in Medisch Contact is een reactie op het artikel in de Consumentengids van september 2017 over wachtlijsten voor verpleeghuizen. Naar aanleiding van dat bericht heb ik op verzoek van de vaste commissie van VWS op 11 september een brief over dit onderwerp gestuurd (Kamerstuk 34 104, nr. 192).
Klopt het dat de wachttijden toenemen door het aantal acute plaatsingen?
Het zorgkantoor kan de meeste cliënten met een opnamewens die een Wlz-indicatie hebben snel een aanbod doen. Uit de cijfers van het Zorginstituut blijkt dat het zorgkantoor er in het overgrote deel van de gevallen in slaagt om binnen 6 weken na de indicatiestelling een plaats aan te bieden. Het aantal is de afgelopen kwartalen vrij stabiel. Uit de cijfers van het Zorginstituut is niet af te leiden dat de wachttijd toeneemt.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak het voorkomt dat dementerenden afzien van een Wet langdurige zorg (Wlz)-indicatie voor een verpleeghuisplek, omdat de eigen bijdrage hoger is? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk dat cliënten die zorg vanuit de Zvw en/of gemeente ontvangen een eventuele aanvraag voor Wlz-zorg bij het CIZ uitstellen. Er zijn geen gegevens of dat vaak aan de orde is en in hoeverre daarbij financiële motieven een rol spelen. Tijdens het dertigledendebat over acute zorg van 13 september jl. heeft mevrouw Ellemeet een motie ingediend, waarin zij de regering verzoekt om hier onderzoek naar te doen (Kamerstuk 29 247, nr. 238). Deze motie is aangenomen en hier zal uitvoering aan worden gegeven.
Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de wachttijden voor mensen die wel een Wlz-indicatie hebben en wachten op een verpleeghuisplek nog langer worden, door deze acute plaatsingen? Hoe gaat u dit oplossen?
Het is van groot belang dat cliënten die met spoed moeten worden opgenomen snel een plaats kunnen vinden. Ook in gevallen waar minder spoed is bij een opname slaagt het zorgkantoor er in nagenoeg alle gevallen in binnen 6 weken na de indicatiestelling een plaats aan te bieden. Het aantal cliënten met een Wlz-indicatie dat wacht op een verpleeghuisplek van eerste voorkeur is redelijk stabiel.
U kunt toch niet verkopen dat mensen voor dezelfde, soms zelfs voor minder zorg, meer geld moeten betalen? Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat mensen meer geld gaan betalen voor minder zorg?
Als cliënten die een Wlz-indicatie hebben aangevraagd wachten op een opname, krijgen zij extramurale zorg ter overbrugging. In mijn brief van 11 september jl. ben ik hierop ingegaan. De eigen bijdrage die men in de Wlz verschuldigd is, verschilt van de regimes in de Zvw en de Wmo. Uit het eerder genoemde onderzoek naar aanleiding van de motie Ellemeet zal moeten blijken of en in hoeverre cliënten hierop anticiperen en of dit van invloed is op het moment van het aanvragen van Wlz-zorg.
Het bericht dat stervende patiënten overgeplaatst worden om het sterftecijfer laag te houden |
|
Karen Gerbrands (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dokter Sander is kwaad: Deze stervende vrouw heeft goede zorg nodig»?1
Ik heb kennisgenomen het artikel van Sander de Hosson. Ziekenhuizen zijn sinds 2013 verplicht hun sterftecijfers te publiceren. Het doel daarvan is kwaliteitsverbetering. Ziekenhuizen registreren sterfte van patiënten en berekenen de zogenaamde HSMR2- en SMR3-scores. De HSMR geeft de verhouding weer tussen het werkelijk aantal overleden patiënten in een ziekenhuis ten opzichte van het verwachte aantal te overlijden patiënten in een ziekenhuis. De SMR geeft net als de HSMR aan hoe hoog de sterfte in een ziekenhuis is vergeleken met het landelijk gemiddelde, maar dan voor specifieke groepen patiënten. De HSMR is gebaseerd op een groot aantal diagnosegroepen. HSMR dient genuanceerd te worden bekeken. Het sterftecijfer geeft inzicht in slechts één onderdeel van de totale kwaliteit van een ziekenhuis. Deze analyse van sterfte levert voor het ziekenhuis waardevolle informatie op, waarmee de zorg nog verder verbeterd kan worden. Vergelijken van ziekenhuizen onderling enkel op basis van dit sterftecijfer gaat niet. Als redenen daarvoor (bron: zie4) worden onder meer aangevoerd dat:
Veel ziekenhuizen geven zelf een toelichting op hun sterftecijfers als deze hoger of lager zijn dan verwacht. Deze toelichting staat meestal op de website van het ziekenhuis, bijvoorbeeld in het kwaliteitsvenster.
De IGZ ziet ziekenhuissterfte (HSMR) als een indicator voor mogelijk suboptimale kwaliteit van zorg. Bij een significant hoog sterftecijfer is het van belang dat het ziekenhuis onderzoek doet naar mogelijk structurele redenen voor de hoger dan verwachte sterfte en risico’s voor kwaliteit en veiligheid. Het doel van het monitoren van deze gegevens is juist het verbeteren van de kwaliteit van zorg voor iedere patiënt. Indicatoren dienen ondersteunend te zijn. Artsen en verpleegkundigen moeten keuzes maken die in het belang zijn van de patiënt en angst voor een hoger sterftecijfer mag daar geen rol bij spelen. De IGZ spreekt ziekenhuizen dus niet aan op een hoog sterftecijfer, maar vraagt hen om nader onderzoek te doen. Ook besteedt de IGZ veel energie aan uitleg geven aan zorgaanbieders over het doel van bijvoorbeeld indicatoren.
Juist omdat inmiddels wel bekend is welke nuances er rond de HSMR spelen, heeft dit artikel mij verrast. Ik zie het artikel vooral als een «cri de coeur» van een betrokken behandelaar die zich kritisch uitlaat over de toepassing van de HSMR. De auteur suggereert dat de HSMR door het overplaatsingsbeleid van een ziekenhuis gemanipuleerd wordt om zo de (HSMR)resultaten van een ziekenhuis te verbeteren. Uit het artikel blijkt gelukkig dat ook patiënten in het Wilhelmina ziekenhuis kunnen rekenen op menswaardige zorg en dat zij kunnen sterven waar zij willen. Dit laatste is ook mijn uitgangspunt, namelijk dat goede en menswaardige zorg voor alles komt en dat zorgprofessionals de vrijheid moeten hebben om te doen wat noodzakelijk is om die zorg te verlenen, binnen of buiten het ziekenhuis. Hiertoe zijn bestuurders van ziekenhuizen en artsen zelfs gehouden. Het publiceren van sterftecijfers, of andere cijfers, in het kader van transparantie, mag hierin geen enkele invloed hebben. Als zorgprofessionals of bestuurders concrete aanwijzingen hebben dat goede zorg aan patiënten onthouden wordt, zijn zij gehouden om in te grijpen.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat er door ziekenhuizen met stervende patiënten wordt gezeuld om het sterftecijfer laag te houden?
Concrete aanwijzingen voor tekortschietende zorg bij stervende patiënten zijn aan het artikel niet te ontlenen. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat hiermee weer een mantra van u, dat iedereen mag sterven waar hij of zij wenst, naar het rijk der fabelen is verwezen? Zo nee, waarom regelt u dan niet goed dat stervenden niet tussen de spaken van het systeem vallen als ze nog steeds niet mogen sterven waar ze wensen?
Zie antwoord vraag 2.
Blijkt hieruit niet dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tekort schiet in haar toezicht op palliatieve zorg? Zo nee, waarom niet?
Nee. De auteur spreekt zich niet uit over de kwaliteit van de palliatieve zorg op enige locatie.
Wat gaat u doen om dit soort beschamende situaties te voorkomen?
Concrete aanwijzingen dat ziekenhuizen concreet tekortschieten, zijn aan het artikel niet te ontlenen. Ik zie onder die omstandigheden geen aanleiding voor verdere acties, laat staan speculeren over sanctionering.
Welke sancties kunt u ziekenhuizen opleggen die op deze manier de sterftecijfers proberen te beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak deze praktijken voorkomen en in welke ziekenhuizen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat een vertrekkend bestuurder een zorginstelling vier ton kost |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg waarin een bestuurder 400.000 euro meekrijgt?1
Ja.
Vindt u het niet bizar dat een grote zorgorganisatie, die al jaren kampt met grote verliezen en sinds 2016 onder intensief toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) staat, 400.000 euro aan zorggeld verkwanselt?
Het is en blijft inderdaad irritant dat geld moet worden besteed aan schadevergoedingen. Het is aan de Raad van Toezicht om toe te zien op een zorgvuldige ontslagprocedure.
Gaan extra zorgbanen verloren vanwege deze onkostenpost van 4 ton, nog naast de miljoenen die de ziekenhuizen van deze organisatie moeten bezuinigen?
Dat is mij niet bekend. Aangezien dit een eenmalige kostenpost is, lijkt het effect beperkt.
Realiseert u zich dat deze instelling voor dit bedrag een jaar lang 7,5 extra fulltime goed opgeleide verpleegkundigen extra had kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wettelijke mogelijkheden heeft u om deze exorbitante uitspraken tot het verleden te laten behoren of welke wetten moeten hiervoor worden aangepast?
De uitspraak van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg is bindend. Het door het Scheidsgerecht toegekende bedrag van € 400.000 bestaat uit verschillende elementen, waaronder doorbetaling van salaris, een ontslagvergoeding en een tegemoetkoming in de proceskosten. Bij de vaststelling van de verschillende elementen houdt het Scheidsgerecht rekening met relevante wet- en regelgeving, waaronder de normen uit de WNT.
Het bericht dat zorginstellingen verontrustend vaak verlies leiden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verontrustend vaak lijden zorginstellingen verlies: 40% in de rode cijfers»?1
Ja.
Hoeveel thuiszorgorganisaties gingen in 2015 en 2016 failliet door te lage tarieven?
Ik heb geen overzicht van thuiszorgorganisaties die in 2015 en 2016 failliet zijn gegaan (door te lage tarieven).
Hoe gaat u zorgen dat de thuiszorg in zijn geheel overeind blijft en kwetsbare ouderen in de toekomst nog zorg kunnen ontvangen?
Vanaf 2015 zijn gemeenten op basis van de Wmo 2015 wettelijk verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht kunnen participeren in de samenleving. Gemeenten hebben de beschikking over de middelen en instrumenten om deze verantwoordelijkheid waar te maken. De Wmo bevat verschillende randvoorwaarden die er voor moeten zorgen dat burgers de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben.
De recent in werking getreden AMvB reële prijs Wmo 20152 waarborgt dat gemeenten bij hun inkoop uitgaan van een goede verhouding tussen de prijs en kwaliteit van Wmo-dienstverlening. Daarvoor dienen de gemeenten een reële prijs vast te stellen, op basis van de relevante kostprijselementen zoals gedefinieerd door deze AMvB. De gemeente hanteert deze reële prijs met het oog op kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening als ondergrens voor een inschrijving in de aanbestedingsprocedure. Daarbij moeten de gemeenten en de zorgaanbieder ook in gesprek over het kostenelement «overheadkosten», waarbij zij gezamenlijk moeten bepalen welk percentage nodig is om de organisatie van de zorgaanbieder rendabel te houden. Deze AMvB heeft als doel dat de kwaliteit en continuïteit van de ondersteuning van mensen gewaarborgd wordt door het gemeentebestuur en de gecontracteerde aanbieders. Om gemeenten te ondersteunen in de uitvoering van de AMvB heeft de VNG recent een handreiking uitgebracht en verschillende voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd.
Naast de ondersteuning vanuit gemeenten kunnen kwetsbare ouderen ook verpleging en verzorging krijgen van een wijkverpleegkundige. Ik vind het belangrijk dat hiervoor voldoende aanbod beschikbaar is. Een zorgverzekeraar heeft altijd zorgplicht voor zijn verzekerden. Dat betekent dat de verzekeraar de benodigde zorg voor zijn verzekerden zeker dient te stellen. Dit kan de zorgverzekeraar doen door – als dit nodig is – aanvullende zorg te contracteren bij de betreffende aanbieder of door voor voldoende aanbod in de omgeving te zorgen. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen en heeft aangegeven contact op te nemen met partijen wanneer blijkt dat wijkverpleging niet kan worden geleverd. De NZa zal er bovendien bij de betreffende aanbieders en verzekeraars op aandringen dat zij cliënten duidelijk informeren over waar zij terecht kunnen. Mensen die toch problemen ondervinden met de toegang tot wijkverpleegkundige zorg, kunnen contact opnemen met hun verzekeraar. Als dit niets oplevert, kunnen zij zich melden bij de NZa die hiervoor een meldpunt heeft ingericht.
Klopt het dat de personele kosten in de ouderenzorg oplopen omdat de uitstroom van personeel groter is dan de instroom en dit opgevuld wordt met dure uitzendkrachten? Zo nee, waarom klopt dit niet en komt dit niet voor dan?
In het rapport «Barometer Nederlandse Gezondheidszorg» van EY, waar de Volkskrant in het artikel naar refereert, wordt niet zozeer gesteld dat de personeelskosten zijn gestegen, maar dat deze ten opzichte van de omzetontwikkeling relatief minder zijn gedaald. Het is de instellingen dus niet gelukt om de ontwikkeling van de personele kosten in lijn te brengen met de ontwikkeling van de omzet. In het rapport van EY wordt gesteld dat de lagere daling van de personele kosten met name een incidentele oorzaak heeft. Dit betreft de genoemde nabetaling van de onregelmatigheidstoeslag over de opgenomen vakantiedagen over de periode 2012 tot en met 2016 en de eenmalige uitkering van 1,2% in december 2016. Het rapport doet geen uitlatingen over welke andere factoren gezorgd hebben voor de mindere daling van de personeelskosten
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de 400 miljoen euro extra voor een minimale bezetting in de verpleeghuizen besteedt gaat worden aan meer personeel in plaats van aan het verbeteren van de financiële positie van instellingen? Hoe kunt u dit controleren?
Zorginstellingen moeten zich maximaal inspannen om hun personeelsbezetting zo snel mogelijk op het niveau, zoals beschreven in het «Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg»3 te brengen. Bij de Voorjaarnota 2017 is € 275 miljoen beschikbaar gesteld om deze ontwikkeling te stimuleren4. Werkgevers kunnen deze middelen aanwenden voor de op-, bij- of omscholing van hun medewerkers. Zorgkantoren geven via het proces van de zorginkoop en de contractering invulling aan hun zorgplicht en letten er op dat het «Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg» leidraad is.
Indien in de praktijk blijkt dat de gewenste verbeteringen niet worden gerealiseerd en geen sprake is van samen leren of verbeteren, kan het zorgkantoor in het kader van contractering en inkoop maatregelen treffen. Daarbij kan gedacht worden aan het neerwaarts bijstellen van afspraken over volumes, prestaties en tarieven of het opzeggen van de overeenkomst.
Klopt het dat banken extra rente zullen gaan vragen van zorginstellingen die de 1,5% winstnorm niet halen? Deelt u de mening dat geld dat voor zorg bedoeld is, aan zorg uitgegeven moet worden en niet verloren mag gaan in een gebrekkige bedrijfsvoering?
Het is niet zo dat een tegenvallend resultaat automatisch leidt tot hogere rentelasten voor een zorgaanbieder. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft mij desgevraagd laten weten dat het voor financiers veel belangrijker is dat een zorgaanbieder een toekomstbestendig beleid voert en laat zien zich te kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden en zorgvraag. Dit stimuleert zorgaanbieders juist om de behoefte van hun cliënten centraal te stellen. Natuurlijk is een positief rendement op termijn noodzakelijk om dit waar te kunnen blijven maken, maar uiteindelijk zijn de strategie en visie van een zorgaanbieder leidend. Daarmee wordt juist voorkomen dat gebrekkige bedrijfsvoering leidt tot verspilling van zorggeld.
Worden zorgafhankelijke ouderen zo niet de dupe van het systeem als er hierdoor te weinig zorgverleners aan het bed staan?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat verpleeghuizen Careyn bijna kopje-onder gaan |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verpleeghuizen Careyn gaan bijna kopje-onder»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het hebben van een speciaal draaiboek voor inspectiebezoeken maar een doel heeft en dat is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om de tuin leiden? Zo nee, waarom niet?
De IGZ mag vanzelfsprekend nooit in de uitvoering van haar taken belemmerd worden. De IGZ geeft zelf aan niet belemmerd te worden in haar werk en het kunnen komen tot een goed oordeel over Careyn. Careyn geeft aan met het algemeen geformuleerd draaiboek geen andere bedoeling te hebben dan om medewerkers adequaat toe te rusten teneinde het IGZ-bezoek goed en professioneel te laten verlopen. Het draaiboek heeft met name een faciliterend karakter. Bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat de documenten, waarvan Careyn verwacht dat de IGZ ze wil hebben, bij binnenkomst zo snel mogelijk klaar liggen.
Deelt u tevens de mening dat de IGZ vooral onaangekondigde bezoeken moet afleggen, omdat alleen dat een eerlijk beeld geeft van de situatie?
Alle bezoeken bij Careyn ter beoordeling van de aanwijzing zijn onaangekondigd. Careyn is vooraf niet op de hoogte welke locaties door de IGZ bezocht worden en wanneer. Daarnaast ontvangt de IGZ resultaatverslagen en worden gesprekken gevoerd met onder andere de cliëntenraad, de verpleegkundige adviesraad en de Raad van Bestuur. Op deze wijze vormt de IGZ zich een totaalbeeld van Careyn.
Vindt u dat het onacceptabel is dat medewerkers voorafgaand aan een inspectiebezoek worden geïnstrueerd dat zij geen persoonlijk ongenoegen mogen uiten en geen ongevraagde extra informatie mogen geven? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat medewerkers zich vrij moeten kunnen voelen om informatie te geven aan de IGZ, zodat deze haar toezicht goed kan uitvoeren. Een zin ten aanzien van het niet mogen uiten van persoonlijk ongenoegen wekt inderdaad een verkeerde indruk. Careyn heeft desgevraagd laten weten dat dit zeker niet de bedoeling is. Het is de verantwoordelijkheid van de IGZ om een oordeel te vormen over de kwaliteit van zorg. Onder andere door middel van (onaangekondigde) bezoeken aan de locaties van Careyn geeft de IGZ hier invulling aan. Ik heb momenteel geen aanwijzingen die er op wijzen dat de IGZ hierin wordt gehinderd.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze praktijken een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Komt de veiligheid van de bewoners in gevaar doordat er met niet-gediplomeerde vakantiekrachten gewerkt wordt? Bent u ook heel benieuwd of deze vakantiekrachten ook ingezet worden tijdens de inspectiebezoeken?
Desgevraagd laat Careyn weten dat er in de zomerperiode onder begeleiding wordt gewerkt met niet-gediplomeerde vakantiekrachten voor ondersteunende werkzaamheden. Niet-gediplomeerde vakantiekrachten zijn veelal stagiaires van de HBO-V of andere medische opleidingen die een stageverleden hebben bij en dus bekend zijn met Careyn. De vakantiekrachten worden altijd ondersteunend ingezet; de verantwoordelijkheid ligt te allen tijde bij gediplomeerde professionals die aanwezig zijn op de werkvloer.
Het is aan de IGZ om te bepalen of de kwaliteit en de veiligheid van bewoners adequaat is, ook als er vakantiekrachten aanwezig zijn.
Deelt u de mening dat de bedrijfsvoering verziekt is en dat groter niet altijd beter is?
Groter is inderdaad niet altijd beter. Hoewel de grootte van een instelling geen verband hoeft te houden met de kwaliteit van zorg, omdat ook een grote organisatie de zorg kleinschalig kan organiseren, dreigt ook het gevaar van een te grote overhead en bureaucratie. Daarvoor moet gewaakt worden.
Vindt u dat de IGZ nu eindelijk eens de opsplitsingsbevoegdheid moet krijgen, zodat deze organisatie opgeknipt kan worden in kleine locaties en zo opnieuw kan beginnen?
De IGZ ziet toe op de kwaliteit van zorg. Als die in het geding is, zal door de raad van bestuur naar alle randvoorwaarden moeten worden gekeken, inclusief de organisatorische.
Het bizarre bericht ‘In de zorg is gevoel belangrijker dan taalkennis’ |
|
Karen Gerbrands (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In de zorg is gevoel belangrijker dan taalkennis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het te zot voor woorden is dat er 37.000 mensen ontslagen zijn, maar dat er nu maximaal wordt ingezet om vluchtelingen en statushouders aan te trekken?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren, veelal samen met werkgevers, werknemers en gemeenten, verschillende maatregelen genomen om de transities op de arbeidsmarkt op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden. Daarbij heeft het kabinet ingezet op het voorkomen van onnodige ontslagen. Daar waar ontslag onvermijdelijk was, is ingezet op het mensen zo goed mogelijk naar een andere baan helpen. Denk hierbij onder andere aan de regionale sectorplannen en het akkoord van 4 december 2016 met vakbonden en gemeenten.
Om aan de stijgende vraag naar personeel te kunnen voldoen ligt er een grote opgave voor de zorgsector om voldoende nieuwe mensen aan te trekken en huidig personeel te behouden. In dat kader hebben partijen in de zorg de actieagenda «Aan het werk voor ouderen» opgesteld.
Ook op regionaal niveau worden talrijke initiatieven ontplooid om deze opgave aan te gaan. In Noord-Brabant heeft de tot het werkgeversverband Regioplus behorende werkgeversvereniging Transvorm het actieprogramma «Zonder Zorg 2020» opgesteld. Daarin committeren de deelnemende organisaties zich tot het nastreven van een verhouding van 15 opleidingsplaatsen op elke 100 zorginhoudelijke werkers. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is het nodig de vijver van potentiële nieuwe medewerkers te vergroten. Daarbij wordt ook gekeken naar de recente toestroom van statushouders (erkende vluchtelingen volgens het Vluchtelingenverdrag). Statushouders mogen immers een opleiding volgen en werken in Nederland.
De kwaliteit en veiligheid van de zorg staat voorop. Daarbij is er geen onderscheid tussen de nieuw tot de Nederlandse zorgarbeidsmarkt toetredende statushouders en de al tot de zorgarbeidsmarkt behorende zorgprofessionals.
De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) zijn gewoon van toepassing.
Deelt u verder de mening dat het onacceptabel is dat normen en eisen waaraan iedere Nederlandse medewerker in de zorg moet voldoen, voor vluchtelingen en statushouders overboord worden gegooid?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraak van Marc Veldhoven, aanjager van het project Zonder Zorg 2020, dat opleiding niet belangrijk is om voor mensen met dementie te kunnen zorgen?
De heer Veldhoven stelt in het artikel dat mensen die bijvoorbeeld dementerenden gezelschap kunnen houden niet per se heel hoog opgeleid hoeven zijn. Daarmee zegt hij niet dat opleiding niet belangrijk is, maar bevestigt hij ook mijn overtuiging dat in de zorg werk op elk niveau zinvol en belangrijk is.
Wat vindt u van zijn uitspraak dat het spreken van de Nederlandse taal niet belangrijk is in de zorg voor mensen met dementie?
Goede communicatie staat aan de basis van zorgverlening. De beheersing van de Nederlandse taal is daarbij van belang. Dit komt ook tot uiting in wet- en regelgeving. Zo bepaalt de wet Geneeskundige behandelingsovereenkomst dat hulpverlener en patiënt elkaar goed moeten kunnen begrijpen. De wet BIG stelt eisen omtrent het niveau van taalkennis om in aanmerking te komen voor BIG registratie. Voor beroepen waarvoor geen BIG registratie verplicht is, geldt geen taalcontrole vooraf. In de Wkkgz staat evenwel dat de zorgverlener goede zorg moet verlenen. Dat betekent onder andere dat zorgverleners voldoende moeten kunnen communiceren met de patiënten om goede en veilige zorg te kunnen verlenen.
De individuele zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het dusdanig organiseren van de zorg dat dit leidt tot het leveren van goede zorg.
De gestelde normen en eisen waaraan medewerkers in de zorg moeten voldoen zijn in Nederland voor iedereen hetzelfde. Deze normen en eisen gelden dus ook voor vluchtelingen met een verblijfsvergunning (statushouders).
Wat vindt u van het feit dat er bij vluchtelingen en statushouders geen verklaring omtrent het gedrag (VOG) opgevraagd kan worden en we dus niet weten of ouderen veilig zijn in de zorg?
Voor deze mensen kan wel een VOG worden aangevraagd. Bij de beoordeling van die aanvraag wordt bekeken of er in ons Justitieel Documentatiesysteem (JDS) feiten bekend zijn, die indien herhaald een bezwaar zouden zijn voor het vervullen van de functie waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Het gaat bij statushouders dan om alle strafrechtelijke zaken vanaf het moment dat zij in Nederland zijn binnengekomen. Dat wil zeggen dat ook de periode dat iemand in procedure zat voor verkrijging van een verblijfstatus als toegelaten vluchteling wordt meegenomen.
Hoe verhoudt dit alles zich tot het verbeteren van de zorg voor ouderen in het algemeen en de zorg voor mensen met dementie in het bijzonder?
Kwaliteit van zorg staat voorop. Zorgprofessionals zijn in het algemeen zeer gedreven en hechten zeer aan het kunnen leveren van voldoende en goede zorg. De beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel is erg belangrijk. Daar wordt ook vol door partijen op ingezet. Daarnaast is het heel belangrijk om fors in te zetten op technologie en innovatie.
Het aanboren van een nieuwe groep potentiële medewerkers biedt, zeker bij een krappe arbeidsmarkt, nieuwe mogelijkheden om het aantal medewerkers op peil te brengen en te houden. De (kwaliteits)eisen waaraan medewerkers in de zorg moeten voldoen veranderen niet als er een nieuwe doelgroep wordt aangeboord. De individuele zorginstellingen blijven verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun personeel en het voldoen aan de randvoorwaarden die daaraan vanuit wet- en regelgeving gesteld worden.
De Inspectie van de Gezondheidszorg houdt toezicht op de kwaliteit van zorg, onder meer op eisen die op basis van de Wkkgz aan de zorginstellingen worden gesteld. Als de IGZ daar aanleiding toe ziet zal zij ingrijpen.
Hoe denkt u dat dit voor al die medewerkers is die zich kapot werken in de ouderenzorg en allemaal bezig zijn om de kwaliteit van de zorg naar een hoger plan te trekken? Waarom moeten zij nu lijdzaam toezien hoe de eisen en normen voor het werken in de zorg tot een triest dieptepunt worden teruggebracht?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om deze schandalige ontwikkeling per direct te stoppen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Tekort aan handjes: zorg smeekt ontslagen werknemers terug te keren’ |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tekort aan handjes: zorg smeekt ontslagen werknemers terug te keren»?1
Ja.
Hoe kan het, gezien dat de afgelopen jaren tienduizenden werknemers onnodig zijn ontslagen door uw beleid, dat er alleen maar naar de harde euro's is gekeken die zonodig bezuinigd moesten worden en niet naar de gevolgen, waar meerdere malen voor gewaarschuwd is?
De afgelopen jaren heeft het kabinet noodzakelijke hervormingen doorgevoerd, omdat de eisen die we stellen aan de organisatie van de zorg veranderden en de zorg harder groeide dan we als maatschappij aan konden. Het beter, efficiënter en goedkoper organiseren van de langdurige zorg en ondersteuning heeft ook tot verlies van werkgelegenheid geleid.
Het Kabinet heeft de afgelopen jaren – veelal samen met werkgevers, werknemers en gemeenten – verschillende maatregelen genomen om deze transitie op de arbeidsmarkt op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden. Daarbij heeft het kabinet ingezet op het voorkomen van onnodige ontslagen en daar waar ontslag onvermijdelijk was, mensen zo goed mogelijk naar een andere baan helpen. Denk hierbij onder andere aan de regionale sectorplannen, waarbij werknemers in de zorg zijn om- en bijgeschoold zodat ze beter in staat zijn in te spelen op de veranderingen in de zorg. Een ander voorbeeld is de huishoudelijke hulp toelage, de code verantwoord marktgedrag thuisondersteuning en het akkoord van 4 december met vakbonden en gemeenten.
Is het niet van de zotte dat er eerst tienduizenden werknemers ontslagen worden en het doel nu is dat er dit jaar nog 200 vluchtelingen in de zorg gaan werken? Wie heeft dit doel gesteld en wat zegt dit over de kwaliteit van zorg?
Er ligt een grote opgave voor de hele zorgsector om voldoende nieuwe mensen aan te trekken en bestaand personeel te behouden om aan de stijgende vraag naar personeel te kunnen voldoen. In dat kader heeft de werkgeversvereniging Transvorm het plan Zonder Zorg 2020 gelanceerd gericht op de aanpak van het (dreigende) personeelstekort in de zorg in de regio Noord-Brabant. Partijen in de regio hebben bestuurlijke afspraken gemaakt, ondermeer over het streven naar 15 opleidingsplaatsen op elke 100 zorginhoudelijke werkers. Om een grotere instroom te kunnen realiseren kijken ze daarbij ook naar mogelijkheden van het werven en scholen van migranten en mensen met enige vorm van beperking.
De kwaliteit en veiligheid van de zorg blijft daarbij voorop staan. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) zijn gewoon van toepassing. Dit betekent onder andere dat zorgverleners – indien van toepassing – bevoegd en voldoende bekwaam (gekwalificeerd) moeten zijn om de zorg te verlenen en dat zij moeten handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit de professionele standaard.
Wie verzint dat mensen met een fysieke of geestelijke beperking actief worden benaderd om in de zorg te komen werken, terwijl er nog altijd wordt gesneden in verzorgenden niveau 2 en 3? Wat zegt dit over de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zijn er nog steeds studentenstops op sommige hbo-opleidingen?
Het aantal nieuwe hbo- verpleegkundige studenten is in de afgelopen jaren sterk gestegen. Het aantal steeg van ruim 5.000 in 2014 naar bijna 6.500 in 2017. Voor het komende schooljaar verwachten de hogescholen nog eens ruim 2.000 extra voltijd studenten op te leiden. Een aantal opleidingen hbo-verpleegkunde heeft vanwege deze sterke stijging in de afgelopen jaren een numerus fixus gehanteerd om zo de kwaliteit van de opleiding te waarborgen. Een specifiek aandachtspunt is voldoende kwalitatieve stages. Hiervoor hebben we het Stagefonds Zorg (€ 112 miljoen euro per jaar) voor de begeleiding van studenten. Om de komende periode de groei van het aantal studenten vast te houden, zetten we het Stagefonds nadrukkelijker in op beroepen in de zorg waar een tekort dreigt, zoals hbo-verpleegkundigen. Daarnaast gaan hogescholen en werkgevers in het kader van de Arbeidsmarktagenda 2023 Aan het werk voor ouderen op regionaal niveau afspraken maken over het aantal stages. Ook gaan deze partijen met de ministeries van OCW en VWS op landelijk niveau eventuele knelpunten adresseren die (goede) stages kunnen belemmeren.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er zo spoedig mogelijk een passende oplossing komt voor het groeiende tekort aan personeel in de zorg?
Op 12 juli jl. is de arbeidsmarktagenda «Aan het werk voor ouderen» gepresenteerd waarin een aantal partijen (ActiZ, BTN, CNV, FNV, de MBO-raad, NVZ en VWS) hebben afgesproken om gezamenlijk te werken aan oplossingen. VWS faciliteert en stimuleert deze aanpak actief. Daarnaast geven we de agenda een extra impuls met de voor de periode 2017 tot 2021 bij Voorjaarsnota extra beschikbaar gestelde € 72 miljoen. Dit bedrag is bestemd voor het verbeteren van het beeld van werken in de zorg en voor scholing van nieuw aan te trekken personeel. Dit komt bovenop het bestaande instrumentarium, zoals het hierboven genoemde Stagefonds Zorg.
Wanneer wordt er eens gestopt met zorgmedewerkers als speelballen te gebruiken die al naar gelang hoe de politieke pet erbij hangt moeten vertrekken danwel weer teruggehaald worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft het kabinet de afgelopen jaren noodzakelijke hervormingen doorgevoerd, omdat de eisen die we stellen aan de organisatie van de zorg veranderden en de zorg harder groeide dan we als maatschappij aan konden. Veranderingen in de zorg, bijvoorbeeld van lichte ondersteuning naar complexe zorg, zullen ook veranderingen in werkgelegenheid met zich (blijven) meebrengen. In de arbeidsmarktagenda «Aan het werk voor ouderen» is afgesproken toe te werken naar het bieden van werkzekerheid in de sector, zodat goed zorgpersoneel behouden blijft.
Het bericht ‘bezuiniging ouderenzorg nutteloos’ |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «bezuiniging ouderenzorg nutteloos»?1
Ja.
Kloppen de berekeningen van het Algemeen Dagblad (AD), de Groene Amsterdammer en het platform voor onderzoeksjournalistiek Investico, dat de bezuinigingen op ouderenzorg niets opgeleverd hebben?
De conclusie dat de bezuinigingen op de ouderenzorg nutteloos zijn geweest is incorrect. Toen het kabinet startte in 2012 was het van plan om op de langdurige zorg structureel € 3,5 miljard te bezuinigingen. Deze bezuinigingen zaten vooral bij de wijkverpleging en de huishoudelijke hulp. De verpleeghuiszorg is daarbij grotendeels ontzien. In de loop van de jaren zijn de bezuinigingen op de wijkverpleging en de huishoudelijke hulp ten dele teruggedraaid. Hierbij is altijd rekening gehouden met het houdbaarheidsvraagstuk. Zonder de bezuinigingen zouden de zorgkosten nu miljarden hoger liggen.
Als deze berekeningen inderdaad kloppen, hoe kan het dan, dat u onze eerdere vragen en berekeningen van tijdens de begrotingsbehandelingen heeft weggezet als onzin?
De berekeningen kloppen niet. Ik meen me niet te kunnen herinneren uw vragen te hebben weggezet als onzin. Van meet af aan heeft het kabinet aangegeven dat de totale kosten voor de langdurige zorg ondanks de maatregelen uit het regeerakkoord aan het einde van de kabinetsperiode (2017) hoger zouden zijn dan het oude niveau (2012). Dat is ook logisch, gezien de vergrijzing en het daaruit voortvloeiende groeiende beroep op zorg en ondersteuning. Het doel van het kabinet was om de uitgavenontwikkeling in deze regeerperiode bij te buigen naar een houdbaar tempo. Zonder de maatregelen waren we miljarden meer kwijt geweest.
Bij de hervorming van de langdurige zorg is een aantal taken en verantwoordelijkheden verschoven vanuit de AWBZ naar de zorgverzekeraars (Zvw) en gemeenten (Wmo en Jeugdwet). Het is dus niet verwonderlijk dat de uitgaven in deze domeinen de afgelopen jaren zijn toegenomen. Hiermee is rekening gehouden bij de verdeling van de financiële middelen voor de langdurige zorg. Vanuit de AWBZ is per 2015 ruim € 3 miljard overgeheveld naar de Zvw en bijna € 6 miljard naar gemeenten. Daarbij is ook rekening gehouden met de trend dat ouderen langer thuis wonen.
De conclusie dat de kortdurende opvang voor ouderen die om medische redenen niet thuis kunnen wonen in 2015 met 87 procent toenam, is niet terecht. Deze vorm van zorg bestond ook voor 2015, maar werd bekostigd vanuit de AWBZ en de uitgaven daaraan werden niet apart geregistreerd.
Op grond van het bovenstaande stel ik vast dat de gemaakte berekeningen en conclusies op belangrijke onderdelen onjuist zijn.
Schaamt u zich niet kapot dat nu blijkt dat de enorme bezuinigingen op de ouderenzorg niets opgeleverd hebben en onder uw beleid de ouderenzorg kapot bezuinigd is? Wat zegt u nu tegen al die mensen die geleden hebben onder uw beleid, doordat u deze enorme bezuinigingen zonder onderbouwende onderzoeken er gewoon doorgedrukt heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid nog iets voor de ouderen te doen? Heropent u de verzorgingshuizen? Draait u de bezuinigingen op de dagbesteding, begeleiding en huishoudelijke hulp terug? Zo nee, waarom niet?
Mijn doel is altijd geweest om de beste zorg op de juiste plek te realiseren. Dichterbij bij mensen thuis. Aansluitend bij de veranderende vraag naar zorg en ondersteuning. De hervorming heeft het mogelijk gemaakt dat de zorg dichterbij de mensen georganiseerd wordt. Bij gemeenten ontstaat hierdoor de mogelijkheid om bij een hulpvraag ook bijvoorbeeld te kijken naar de veiligheid thuis, zoals risico’s op vallen. Daarnaast kan de wijkverpleegkundige nu zelfstandig indiceren, waarmee de zorg direct kan worden aangepast aan de behoefte van de cliënt.
Het kabinet heeft daarnaast extra middelen beschikbaar gesteld voor de kwaliteit in verpleeghuizen. Dit als uitkomst van een breed gedragen wens om kwaliteit te verbeteren. Zo heeft de Tweede Kamer het manifest van Hugo Borst en Carin Gaemers «Scherp op Ouderenzorg» omarmd, waar de personeelsnorm een belangrijk onderdeel van was. Ook de motie van het lid Klever cs, om hogere kwaliteitseisen aan verpleegzorg te stellen en meer personeel aan te stellen, is Kamerbreed gesteund. Het is gericht geïnvesteerd in het verbeteren van de kwaliteit van de zorg voor ouderen.
Het niet vergoeden van een medicijn tegen taaislijmziekte |
|
Karen Gerbrands (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de online actie «Orkambi in het basispakket» en de ruim 76.000 ondersteunende handtekeningen?1 Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben op de hoogte van de petitie.
Het betekent dat veel mensen naar aanleiding van dit besluit bezorgd zijn over de gezondheid van hun naasten, familie en vrienden met cystische fibrose (CF). En dat begrijp ik goed. Ondanks de sterk verbeterde CF zorg zijn de behandelmogelijkheden beperkt en hebben patiënten met CF nog altijd te maken met een sterk verminderde kwaliteit van leven en een veel kortere levensverwachting. Ik ben me er dan ook van bewust dat het besluit deze patiënten direct raakt in hun hoop op een beter leven. Ik heb dan ook alle begrip voor deze actie.
Tegelijk wil ik stellen dat het juist mijn doel en verantwoordelijkheid is om patiënten deze zorg te kunnen bieden binnen het basispakket. Het is echter de prijs van het geneesmiddel die de fabrikant vraagt die aanleiding is tot dit besluit, en die een barrière vormt voor de toegang tot deze behandeling.
Het is mijn verantwoordelijkheid om – binnen de grenzen van het zorgbudget – waarborgen te bieden voor toegankelijke, betaalbare zorg van goede kwaliteit. Als we dat willen realiseren zullen we kritisch moeten kijken naar de besteding van dat budget en naar de kosten en de therapeutische waarde van behandelingen. Een besluit over vergoeding van een duur geneesmiddel en de inzet van zorggeld raakt immers behalve mensen die het middel nodig hebben ook mensen die andere zorg nodig hebben. Er is in het geval van Orkambi alle reden om kritisch te zijn, wat maakt dat ik niet anders kan dan te besluiten zoals ik heb gedaan, juist in het belang van iedereen die vroeg of later zorg nodig heeft en er dan op rekent daar ook toegang toe te krijgen.
Gezien de ernst van de aandoening en de nog grote behandelbehoefte bij CF is het beschikbaar komen van een nieuwe behandeling voor CF van enorm belang en waardevol voor patiënten en behandelaren. Ik wil me er dan ook voor inzetten dat nieuwe behandelingen voor CF in het pakket komen, dit geldt ook voor Orkambi. Het gegeven dat het Zorginstituut op basis van wetenschappelijke gegevens kritisch is over de effectiviteit van het geneesmiddel en de mate waarin dat is aangetoond betekent niet dat ik het geneesmiddel per definitie niet wil vergoeden. Het gaat hier erom dat ik het geneesmiddel niet zomaar wil vergoeden tegen elke prijs. Indien de prijs maatschappelijk aanvaardbaar is kan het geneesmiddel worden opgenomen in het basispakket.
In het geval van Orkambi is er niet sprake van «zomaar» weer een dure behandeling zoals we die de laatste jaren steeds vaker zien. Zoals uit het advies van het Zorginstituut is gebleken, kost de behandeling op basis van de officiële prijs van de fabrikant € 170.000 per jaar, en het totale macro kostenbeslag kan oplopen tot 125 miljoen per jaar bij behandeling van 750 patiënten. Het is zeer uitzonderlijk dat bij een dergelijk toch aanzienlijk aantal patiënten een dergelijke hoge prijs wordt gevraagd. Binnen het (extramurale) geneesmiddelvergoedingensysteem zou Orkambi op basis van die prijs het geneesmiddel zijn met het hoogste jaarlijkse kostenbeslag. Bij de dure ziekenhuisgeneesmiddelen hebben alleen de zogenaamde TNF alfaremmers een hoger totaal kostenbeslag dan Orkambi, maar die middelen worden dan wel bij tienduizenden patiënten ingezet. Het kostenbeslag voor Orkambi is dus uitzonderlijk hoog en legt beslag op een zeer aanzienlijk deel van het geneesmiddelbudget. In zo’n situatie verwacht ik dat een fabrikant transparant is over zijn prijsstelling. Het is niet verantwoord iedere willekeurige prijs te betalen die een fabrikant vraagt. Als ik dat wel zou doen zullen de prijzen van nieuwe geneesmiddelen volledig uit de hand lopen en zullen dergelijke behandelingen onbetaalbaar en onbereikbaar worden, of zal andere zorg niet vergoed kunnen worden. Behalve voorgaande vraag over de redelijkheid van de prijs van de fabrikant is ook de vraag van belang of de hoge uitgaven ook in een redelijke verhouding staan tot de gezondheidwinst van de behandeling. Het Zorginstituut is van oordeel dat die kosteneffectiviteitverhouding ongunstig is, wat volgens het Zorginstituut een gevolg is van het relatief bescheiden effect en de zeer hoge prijs van het geneesmiddel. Dit leidt volgens het Zorginstituut tot verdringing van andere meer kosteneffectieve zorg.
Al het voorgaande leidt ertoe dat ik op dit moment Orkambi niet op verantwoorde wijze kan opnemen in het basispakket. Het uiteindelijke doel van de onderhandeling is om het middel tegen aanvaardbare kosten wel beschikbaar te maken voor de patiënt. Uw Kamer heeft mij ook bij regelmaat ook opgeroepen om scherp te onderhandelen met farmaceutische bedrijven, juist om ervoor te zorgen dat geneesmiddelen toegankelijk blijven voor patiënten. In dit geval heeft de onderhandeling echter niet tot een toereikend en verantwoord resultaat geleid. Dat betreur ik. Ik ben echter zeker bereid een nieuw en serieus voorstel van de fabrikant opnieuw in overweging te nemen.
Waarom ontneemt u 750 cystische fibrose (CF) patiënten in Nederland de kans op een beter en langer leven?
Zie antwoord vraag 1.
Welk alternatief kunt u CF-patiënten bieden?
Circa 1/3 van de patiënten met CF komen op grond van hun medische kenmerken in aanmerking voor de behandeling met Orkambi. Het alternatief voor deze groep patiënten is het voortzetten van de huidige standaardbehandeling. De huidige standaardbehandeling is symptoom gericht en bestaat uit een combinatie van geneesmiddelen gericht op bestrijding van longinfecties en ontstekingen (antibiotica), klaring van taaislijm (mucolytica) en verbetering van de voedingstoestand (pancreasenzymsuppletie-therapie). Bij patiënten met een slechte longfunctie (FEV1 lager dan 30%) kan een longtransplantatie noodzakelijk zijn of overwogen worden.
Is in de overwegingen ook meegenomen dat naast een verbeterde longfunctie CF-patiënten ook minder vaak opgenomen worden, minder vermoeid zijn en een vermindering van diabetes ervaren? Zo nee, waarom niet?
Het Zorginstituut heeft alle gepubliceerde gegevens die de fabrikant had aangeleverd gebruikt bij het bepalen van de effectiviteit en kosteneffectiviteit van Orkambi. Het Zorginstituut heeft het effect van de behandeling op kwaliteit van leven, de verbeterde longfunctie en de vermindering van het aantal ziekenhuisopnames voor exacerbaties zeker meegenomen in de analyses. Omdat het effect van Orkambi op diabetes en vermoeidheid niet is gemeten in gerandomiseerde studies (of de resultaten niet zijn gepresenteerd door de fabrikant), is het onbekend of de behandeling resulteert in een afname van de incidentie van diabetes en/of vermoeidheid. Daardoor heeft het Zorginstituut deze effecten niet mee kunnen nemen in de analyses.
Kunt u een overzicht geven van alle landen waar Orkambi wel vergoed wordt?
Orkambi wordt vergoed in de Verenigde Staten, Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg en Denemarken. In de overige landen wordt, voor zover onze informatie strekt, het niet vergoed of lopen er nog onderhandelingen.
Wat is het aandeel van Orkambi op het totale geneesmiddelenbudget?
Het kader 2017 (stand begroting) voor extramurale geneesmiddelen bedraagt € 4.841 miljoen. Indien de uitgaven aan Orkambi € 125 miljoen bedragen, dan bedraagt het aandeel van Orkambi circa 2,5% van het extramurale geneesmiddelenbudget.
Deelt u de mening dat er een ander procedure moet komen voor het beoordelen van weesgeneesmiddelen zodat we niet elk jaar dezelfde discussie over vergoeding hoeven te voeren?
Doordat er steeds meer weesgeneesmiddelen op de markt komen tegen vaak hoge prijzen, kunnen de toegankelijkheid en betaalbaarheid ervan onder druk komen te staan. De huidige beoordelingssystematiek voor de beoordeling of een geneesmiddel voor vergoeding in aanmerking komt, biedt goede aanknopingspunten om te beoordelen of een weesgeneesmiddel wel of niet uit het basispakket moet worden vergoed. Het Zorginstituut heeft in haar rapport «Pakketbeheer weesgeneesmiddelen» van 26 oktober 2015 bekeken of er redenen zijn om af te wijken van de toepassing van de pakketprincipes (noodzakelijkheid, effectiviteit, kosteneffectiviteit en uitvoerbaarheid) bij het beoordelen van vergoeding van weesgeneesmiddelen. Het Zorginstituut kwam hierbij tot de conclusie dat vanwege de vaak hoge en ondoorzichtige prijsstelling van weesgeneesmiddelen, het beperkte budget voor de gezondheidzorg en het potentiële verdringingseffect, het niet wenselijk is weesgeneesmiddelen een aparte status te geven. Ik onderschrijf het standpunt van het Zorginstituut. Zoals in de geneesmiddelenvisie is gesignaleerd zien we steeds vaker innovatieve geneesmiddelen die slechts voor een zeer kleine groep mensen geschikt zijn, terwijl ze bij andere patiënten met dezelfde ziekte niets doen. In die visie is ook aangegeven dat ik bekijk hoe we het beste kunnen omgaan met het feit dat er bij weesgeneesmiddelen en «personalised medicine» soms minder en andere type gegevens beschikbaar zijn.
Klopt het dat fabrikant Vertex een significante korting heeft aangeboden op de lijstprijs van 170.000 euro?
Ik doe geen inhoudelijke uitspraken over het onderhandelingsproces.
Wanneer gaat u op het aanbod van de fabrikant Vertex in om weer verder te onderhandelen?
Ik heb op 20 juni aanstaande een gesprek met de fabrikant om te praten over een mogelijk vervolg van de gesprekken tezamen met Nederland en België. Dit betekent dat we bereid zijn verder te gaan praten. Of er een vervolg onderhandeling komt zal in belangrijke mate afhangen van de opstelling van de fabrikant.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Pakketbeheer voorzien op 22 juni 2017?
Ja.
Het bericht dat zorgketens voor kwetsbare ouderen aan alle kanten kraken |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ketenzorg kwetsbare ouderen kraakt aan alle kanten»?1
Ja.
Hoe kan het dat de situatie nog steeds nijpender wordt, terwijl de Stichting Samenwerkende Instellingen Gezondheidszorg Regio Amsterdam (SIGRA) al in april 2015 waarschuwde voor knelpunten in de doorstroming van patiënten die (soms tijdelijk) niet langer thuis kunnen wonen na een voorval thuis of een ziekenhuisopname?
SIGRA constateert dat sinds 2015 al gewerkt wordt aan het verbeteren van de samenwerking rondom kwetsbare ouderen in Amsterdam. De aandacht die dit onderwerp sindsdien regionaal en landelijk heeft gekregen heeft al tot veel verbetering geleid. Toch staat men in deze regio nog voor een grote uitdaging.
SIGRA heeft de problematiek in de regio Amsterdam grondig geanalyseerd, waar ik de regio’s in mijn Kamerbrief «aanpak acute zorg» van 5 oktober jl. ook om heb gevraagd, en biedt met dit document handvatten voor de individuele zorgverleners en aanbieders om de zorg verder te verbeteren. Ik vind het belangrijk dat partijen er alles aan doen om te zorgen dat de patiënt op de juiste plek terecht komt. SIGRA levert daar naar mijn oordeel een belangrijke bijdrage aan met het document dat de organisatie heeft opgeleverd. Hierin staan handvatten voor verbetering van de zorg in de regio Amsterdam. Ik vind het document ook zeer waardevol voor andere partijen in de keten van de acute zorg en ouderenzorg en zal het document daarom ook breder verspreiden.
Welke acties zijn er sindsdien genomen en waarom blijft het resultaat van die acties onvoldoende?
Ik verwijs voor het antwoord op de vraag naar mijn brief «Voortgang aanpak drukte in de acute zorg».
Bent u bereid uit te zoeken hoeveel ouderen momenteel niet op de juiste plek verblijven? Zo nee, waarom niet?
Dit wordt niet landelijk geregistreerd. Er zijn hiervoor ook geen criteria. De situaties van individuele patiënten verschillen van elkaar. Het is van groot belang dat alle energie wordt gezet op de omslag die nodig is in de verschillende organisaties om de patiënt de zorg te geven op de juiste plek. Daarop zijn alle acties ook gericht. Zie verder de brief «Voortgang aanpak drukte in de acute zorg».
Deelt u de mening dat de verzorgingshuizen nooit gesloten hadden mogen worden omdat dit een ook goede plek was voor tijdelijke opname na een ziekenhuisopname?
Het kabinet heeft belangrijke stelselwijzigingen doorgevoerd, zoals de overheveling van de wijkverpleging naar de Zvw, de decentralisaties naar de gemeenten en de invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz). Dit om mensen juist in staat te stellen zoveel mogelijk kwaliteit van leven te behouden en zo lang als het gaat thuis, in hun eigen vertrouwde omgeving, te blijven wonen. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten had vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Dit sloot aan op de trend dat mensen langer thuis willen wonen. Een belangrijke ontbrekende schakel in de zorg dicht bij huis was de mogelijkheid tot kortdurende opname bekostigd vanuit de Zvw. Per 2017 heeft het kabinet daarom het eerstelijns verblijf ondergebracht in de Zvw. Het eerstelijns verblijf heeft een andere functie dan de verzorgingshuizen. Het eerstelijns verblijf is een essentiële voorziening die bijdraagt aan het zo lang als mogelijk thuis kunnen wonen, het voorkomen van onnodige ziekenhuisopnames en tijdig ontslag uit het ziekenhuis.
Zie voor meer informatie de brief » Voortgang aanpak drukte in de acute zorg».
Het bericht 'Opa Penning overlijdt door inschattingsfout' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Opa Penning overlijdt door inschattingsfout»?1
Ja.
Waarom zijn (exact dezelfde) verbeterpunten na het eerdere sterfgeval niet gelijk doorgevoerd? Vindt u dat niet wrang voor de nabestaanden van meneer Penning?
De IGZ heeft bij deze meldingen de gebruikelijke procedure gevolgd. De instelling heeft op verzoek van de IGZ de sterfgevallen onderzocht, onder leiding van een onafhankelijk externe voorzitter van de onderzoekscommissie. De verbetermaatregelen naar aanleiding van het onderzoek naar het eerdere sterfgeval waren nog niet geformuleerd en doorgevoerd toen de heer Penning overleed. Inmiddels zijn de onderzoeken afgerond. Bij beide onderzoeken zijn verbeterpunten geformuleerd om in de toekomst dergelijke ongevallen met tragische gevolgen zo veel mogelijk te voorkomen. De omstandigheden en verbetermaatregelen blijken niet hetzelfde te zijn.
De IGZ heeft deze onderzoeken beoordeeld en geoordeeld dat de geformuleerde verbetermaatregelen voldoende waren. Daarnaast heeft de IGZ ook de praktijk getoetst door inspectiebezoeken te brengen, de rapporten hiervan zijn te vinden op de website van de IGZ. De inspectie concludeerde op basis van deze bezoeken dat de instelling voldoende heeft laten zien de verbetermaatregelen op te pakken. Zo maakt de zorgaanbieder afspraken met het ziekenhuis om de overdracht van zorg kwalitatief verder te verbeteren.
Ik zie nu geen aanleiding om het handelen van de IGZ in deze casus te onderzoeken.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gefaald in haar toezichthoudende taak? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de inschattingsfout bij meneer Penning mede een gevolg van de hoge werkdruk en het tekort aan (goed opgeleide) medewerkers?
Uit het onderzoek van de instelling is gebleken dat het gaat om lacunes in het opnameproces en niet dat de werkdruk en tekort aan gekwalificeerd personeel een rol speelde. Uit de toezichtbezoeken die de inspectie uitvoerde bleek daarnaast dat de bezetting en deskundigheid van zorgverleners op orde was.
Zo nee, denkt u niet dat de kans groter is dat een dodelijke aanval door een medebewoner, zoals meneer Penning vermoedelijk overkomen is, beter te voorkomen is, als er op dit moment wel al een bezettingsnorm van minimaal 2 medewerkers op 8 bewoners zou zijn?
Twijfels bij het overlijden van een jongen in een instelling |
|
Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van RTL Late Night van 18 april 2017?1
Ja.
Is het in de uitzending besproken overlijden van een jongen in een instelling niet typisch een overlijden dat middels de NODO (Nader Onderzoek Doodsoorzaak)-procedure opgehelderd had kunnen worden, in plaats van dat men nu in het duister tast over de oorzaak van het overlijden van deze jongen? Zo nee, waarom niet?
We onderschrijven het belang voor nabestaanden/ouders om te weten waaraan een kind is overleden.
De NODO-procedure had tot doel gevallen van kindermishandeling op te sporen. In 2013 is de procedure geëvalueerd. Van de 40 onderzoeken die hebben plaatsgevonden via de NODO-procedure was er bij 38 sprake van natuurlijk overlijden. Bij de overige 2 gevallen was er geen sprake van kindermishandeling. Uit de evaluatie bleek dat de doelstelling van het opsporen van kindermishandeling tijdens de startfase van 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2013 niet is behaald.
In de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 16 december 20132 is medegedeeld dat per 1 januari 2014 gestopt zou worden met NODO-procedure.
Na het beëindigen van de NODO-procedure is samen met een groot aantal betrokkenen gekeken naar het ontstaan van mogelijke witte vlekken (oftewel of er gaten zouden ontstaan na de beëindiging van de NODO-procedure). Geconcludeerd is dat dat niet het geval was, behalve ten aanzien van de rouwverwerking van ouders.3 Met het oog hierop heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de subsidieregeling Nader onderzoek doodsoorzaken bij kinderen (NODOK) ingesteld. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 30 juni 2016. De NODOK-regeling maakt nader onderzoek naar de doodsoorzaak bij overleden minderjarigen mogelijk op nadrukkelijk verzoek van de betrokken ouders in die gevallen waarin er in eerste instantie geen overtuigende verklaring voor het overlijden kan worden gevonden én er geen aanwijzingen zijn voor een niet-natuurlijk overlijden. De regeling is volledig gericht op de rouwverwerking van de ouders en heeft geen justitiële doelstelling. De regeling maakt onderzoek mogelijk van 1 augustus 2016 t/m eind 2018.
In deze zaak was geen sprake van onverklaard overlijden en is een niet-natuurlijk overlijden vastgesteld. Als er aanwijzingen zijn van een mogelijk strafbaar feit kan onderzoek plaatsvinden op justitiële gronden volgens de daarvoor gangbare procedures. Over nader onderzoek in deze specifieke situatie kunnen wij, in het kader van de privacy van de nabestaanden, geen mededelingen doen.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat de nabestaanden van deze jongen niet weten wat de precieze toedracht van het overlijden van deze jongen is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de financiering van de NODO-procedure? Welk ministerie is nu verantwoordelijk en neemt de verantwoordelijkheid ook? Hoe groot is het budget voor de NODO-procedure? Is dat toereikend?
Zie antwoord vraag 2.
Is in voornoemde casus de NODO-procedure overwogen danwel aangeboden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in één dag 20 gevallen van een vermoedelijk niet natuurlijk overlijden door nabestaanden aangemeld zijn? Hoe gaat u deze onderzoeken begeleiden en mogelijk maken?
In de uitzending is aangegeven dat er op één dag 20 aanmeldingen zijn gedaan via de website doodsoorzaak onbekend. Dit betreft een particulier initiatief waarbij de ministeries niet zijn betrokken. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval kan bekeken worden of ze in aanmerking komen voor nader onderzoek via de reguliere procedures in het strafrecht of via de NODOK-procedure.