Het korten op OS-budget ten behove van onderwijs |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Prospects for bilateral aid to basic education put students at risk» van het Fast Track Initiative, waarin wordt gewezen op grote, dreigende consequenties voor het onderwijs in OS-landen als gevolg van het terugtrekken van diverse internationale donoren?
Ja, dit rapport is mij bekend.
Wat is uw oordeel over dit rapport en welke gevolgtrekkingen verbindt u hieraan voor het Nederlandse OS-beleid, in het bijzonder op onderwijsgebied? Maakt dit rapport niet zeer aannemelijk, dat in het verleden behaalde resultaten op onderwijsgebied dreigen te verdampen?
Ter ondersteuning van mijn toezegging dat bilaterale onderwijsprogramma’s zorgvuldig worden afgebouwd, heeft Nederland als lid van de Bestuursraad van het Education for All / Fast Track Initiative (FTI) aangestuurd op onderzoek naar de huidige trends in (bilaterale) onderwijshulp.
Het rapport wijst op de mogelijk negatieve impact van individuele beslissingen van bilaterale donoren. Ik ben mij bewust van dit risico. Het rapport geeft ten onrechte de indruk dat de exit op zeer korte termijn en zonder afstemming wordt uitgevoerd. In het geval van Nederland wordt onderwijs uitgefaseerd aan de hand van een exit-strategie voor een periode van 2 à 3 jaar. Daarbij wordt nauw overlegd met de partnerlanden en andere donoren. Daarnaast stel ik € 120 miljoen beschikbaar aan het FTI om de Nederlandse afbouw te ondersteunen in de periode 2011–2014.
Nu in het bijzonder Burkina Faso, Nicaragua, Benin en Zambia extreem worden getroffen door het tegelijkertijd terugtrekken van meerdere donoren, op welke wijze kan deze «stapeling» nog worden voorkomen door onderlinge, internationale afspraken, zoals eerder is beoogd en betoogd?
Het rapport onderkent onvoldoende dat de exit niet abrupt is, maar plaatsvindt in de context van een gedegen exit-strategie, waarmee Nederland in enkele landen (Ethiopië, Mozambique, Rwanda) al ervaring heeft opgedaan. Met partnerlanden en andere donoren vindt overleg plaats. Dit proces is in volle gang. Australië en het Verenigd Koninkrijk hebben aangekondigd meer te willen investeren in de onderwijssector. Conform mijn toezegging, tijdens het Algemeen Overleg over de Focusbrief in juni, zal ik u hierover voor de Begrotingsbehandeling nader informeren.
Welke afspraken zijn / worden er thans concreet gemaakt met andere EU-lidstaten en bilaterale donoren om het tegelijkertijd terugtrekken van meerdere donoren te voorkomen? Wat is de stand van zaken hieromtrent? Voldoet dit overleg aan de verwachtingen van de staatssecretaris? Welke conclusies verbindt u aan het onverhoopt mislukken van de beoogde internationale afspraken ter zake?
In de loop van 2011 heeft regelmatig overleg plaatsgevonden tussen de Europese landen onderling en tussen de lidstaten en de Commissie over een betere werkverdeling. Daarbij wordt het belang van betere afstemming breed gedeeld, zeker nu veel landen hun bilaterale beleid herzien en het aantal partnerlanden verminderen. Hoewel veel lidstaten de analyse van het probleem delen, is er nog geen duidelijke overeenstemming over de wijze waarop deze coördinatie vorm moeten krijgen. Ook is helder dat werkverdeling en betere afstemming niet van bovenaf kunnen worden opgelegd. Flexibiliteit en respect voor nationale besluitvormingsprocedures van donoren en van partnerlanden moeten centraal staan. In het licht van de fragmentatie, overlap en gebrekkige afstemming van Europese hulpprogramma’s, is een grotere coördinerende rol voor de Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) essentieel voor het verbeteren van de werkverdeling op landenniveau.
De Commissie werkt aan voorstellen op dit terrein. Het «joint programming document» voor Soedan (dat de Tweede Kamer in juni toeging) is een voorbeeld hoe betere samenwerking en afstemming concreet vorm zou kunnen krijgen.
Wettigt het rapport het oordeel, dat de wijze waarop de EU-landen hun exit- stragieën vormgeven zeer discutabel en onzeker is? Zo ja, welke consequenties heeft dit? Zo niet, op welke wijze krijgen deze exit-stragieën op dit ogenblik in uw ogen dan wel een adequate uitvoering?
Nee, dat oordeel onderschrijf ik niet. Het proces van afstemming tussen EU-landen verloopt weliswaar niet zonder problemen, maar er zijn ook successen behaald. Zo is de afbouw van Nederlandse onderwijssteun in landen als Ethiopië, Mozambique en Rwanda met goed resultaat met andere donoren afgestemd. Het rapport zoomt in op Burkina Faso, Nicaragua en Zambia, waarvoor ik, conform de Focusbrief, in juni heb besloten tot uitfasering. In deze landen worden momenteel exit-strategieën ontwikkeld voor een periode van 2 tot 3 jaar. Gedurende deze periode biedt Nederland voor Burkina Faso en Zambia nog forse financiële ondersteuning. In Nicaragua, waar Nederland de onderwijssector ondersteunt middels een silent partnership met Canada, wordt hierover nog overlegd met de overheid en lokale donorgemeenschap. Ook zal Nederland deze landen ondersteunen bij een nieuwe aanvraag voor FTI-middelen na afloop van de lopende financiering.
Daar het rapport concludeert dat veel OS-landen relatief al veel investeren in onderwijs, van welke concrete OS-landen vindt u het desalniettemin reëel om nog meer investeringen in onderwijs te vragen?
Het rapport bevestigt dat de OS-landen in het laatste decennium zelf meer hebben geïnvesteerd in onderwijs. Dat is een positieve ontwikkeling die wijst op een afname van de afhankelijkheid van externe financiering. Tegelijkertijd is er een grote variatie tussen landen. De groep OS-landen die minder dan 4% van het BNP besteden aan onderwijs, moet aangespoord worden zelf meer te investeren. Daaronder vallen onderwijspartnerlanden als Pakistan en Zambia. Er is tevens veel te winnen bij een grotere kosteneffectiviteit. De IOB impactevaluaties van onderwijs in Uganda en Zambia wijzen op grote regionale ongelijkheden, grote absentie van leerkrachten en zwak schoolmanagement. Dit zijn belangrijke obstakels voor verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, waarvan de oplossing eerder ligt bij good governance dan bij grote financiële investeringen.
Wilt u in uw antwoorden ook ingaan op de in het rapport gesignaleerde ontwikkelingen bij multilaterale instellingen, zoals toezeggingen van de Wereldbank die uiteindelijk zeer weinig substantieel blijken te zijn?
Ik constateer een blijvende interesse in onderwijs bij multilaterale instellingen als de Wereldbank. De Wereldbank heeft dit jaar een nieuwe onderwijsstrategie goedgekeurd die juist inzet op een hoger ambitieniveau. Hoewel de uitgaven van de Wereldbank voor onderwijs jaarlijks fors fluctueren, is een groei voor deze sector realistisch in het licht van de toezegging van een additionele $ 750 miljoen voor onderwijs in FTI-landen voor de periode 2010–2014, waarvan een deel is ingezet om de Nederlandse terugtrekking uit Mozambique te compenseren.
De positie van pastoralisten in de hongersnood |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het boek «Modern and Mobile», door Ced Hesse en het artikel «Maak Afrikanen weerbaar tegen natuur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat droogte en honger met name bewoners van de aride en semi- aride gebieden treffen, pastoralisten, die al moeite hebben om te overleven met hun kuddes?
Ja, de zorgelijke situatie van de pastoralisten heeft mijn aandacht.
Deelt u de mening dat bij een structurele bestrijding van honger en tekort aan voedsel er specifieke aandacht moet zijn voor de bewoners van de aride en semi-aride gebieden (80% van het Keniaanse oppervlakte) en de pastorale volkeren, zoals de Masai en Turkana?
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid om kennis en kunde op het gebied van de speerpunten voedselzekerheid en water te benutten, zodat kan worden bijgedragen aan een structurele oplossing voor deze problematiek?
De Nederlandse speerpunten voedselzekerheid en water bieden zeker aanknopingspunten hiervoor. In het meerjarenplan van de ambassade Nairobi, dat momenteel wordt opgesteld, zullen de thema’s voedselzekerheid en water een centrale plaats krijgen. De inzet in Kenia zal zich onder meer richten op het versterken van ondernemers in de landbouwsector, met een verbetering van de voedselzekerheid tot gevolg. Ook bij waterbeheer zijn er goede mogelijkheden voor samenwerking met Nederland. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de problematiek in de aride en in de semi-aride gebieden. De interventies zullen in nauw overleg met de Keniaanse overheid, donoren en NGO’s worden geformuleerd.
Tijdens mijn bezoek aan Kenia op 19 juli jl. heb ik onder meer gesproken met de Keniaanse minister van Landbouw Sally Kosgei. Ik heb in dat overleg de noodzaak van een structurele oplossing voor de hongersnood en droogte benadrukt. Het is essentieel dat Kenia meer politieke prioriteit geeft aan ondersteuning van de bevolking woonachtig in de (semi)-aride gebieden. Volgens minister Kosgei waren uitbreiding van irrigatie en goed waterbeheer belangrijk om in de toekomst de droogte beter het hoofd te kunnen bieden. Daarnaast kon er nog meer worden gedaan aan goede voorbereiding door middel van bijvoorbeeld het aanhouden van grotere graanreserves.
Op 19 augustus jl. heb ik dezelfde onderwerpen besproken met een bezoekende delegatie van Keniaanse parlementariërs. De Keniaanse parlementariërs deelden de zorg en zien de noodzaak in van een structurele oplossing. In het Keniaanse meerjarige ontwikkelingsplan voorziet de overheid in grootschalige investeringen om de toegang tot het noorden van het land te verbeteren en de economische ontwikkeling te stimuleren.
Hoe wordt er nu, bij de bestrijding van de hongersnood, voorkomen dat de noodhulp, met name in de vorm van voedselhulp, voorbij gaat aan de specifiek situatie van pastoralisten of dat de noodhulp zelfs hun bestaansbasis nog verder ondermijnt?
De noodhulp is in eerste instantie gericht op de bevolkingsgroepen die vanwege de onveiligheid en de droogte hun woongebieden zijn ontvlucht, veelal met achterlating van het vee. De hulp voorziet in het lenigen van de eerste behoeften. Bij deze noodhulp wordt rekening gehouden met de specifieke lokale behoeften. Voorts worden analyses gemaakt welke vorm van noodhulp de lokale markt het minst verstoort. Op de langere termijn zijn structurele maatregelen noodzakelijk. Deze zullen deel uitmaken van de meerjarige strategische plannen van de Nederlandse ambassades in de betreffende partnerlanden. Daarbij is politieke wil van de betreffende landen een vereiste.
Bent u bekend met de LEGS methode (Livestock Emergency Guidelines and Standards) en kunt u de Kamer informeren in hoeverre die wordt toegepast zodat noodhulp effectief kan zijn?
Ja. In Kenia werkt de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) aan capaciteitsopbouw bij de overheid en NGO’s om de Livestock Emergency Guidelines and Standards toe te passen. Het gebruik van deze standaarden is van belang zodat de resultaten van de hulp effectiever en duurzamer zijn.
Kunt u toezeggen dat in de nota over Landbouw en Ontwikkeling, die de Kamer binnenkort hoopt te ontvangen, uw beleid ten aanzien van nomadische veelteelt en aride en semi-aride gebieden uiteengezet zal worden?
In de notitie voedselzekerheid zal ik mijn beleid in grote lijnen uiteen zetten. Per land zal dit beleid verder worden uitgewerkt. Al naar gelang de situatie in het land zal er aandacht zijn voor nomadische veeteelt en voor aride en semi-aride gebieden. De meerjarenplannen van de ambassades in de OS-partnerlanden worden momenteel geformuleerd.
Zie voor Kenia ook het antwoord op vraag 4.
Het opschorten van subsidies voor mondiaal burgerschap |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht over het per direct opschorten van subsidies voor mondiaal burgerschap?1
Ja.
Klopt het dat er voor 2011 nog een bedrag van 5 miljoen euro beschikbaar is? Zo ja, wat gebeurt daarmee?
Nee. Vanwege de noodzaak tot bezuinigen heb ik het oorspronkelijke subsidieplafond voor de periode tot eind 2011 moeten verlagen van € 32 mln naar de huidige € 27 mln. Voor dit verlaagde bedrag zijn reeds subsidiebeschikkingen verzonden. Deze bestrijken de periode tot en met 2014.
Klopt het dat er voor 2012 geen middelen voor de Subsidiefaciliteit voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) beschikbaar zullen zijn?
Er komen voor 2012 vooralsnog geen nieuwe middelen beschikbaar. Op basis van de tot aan de opschorting van SBOS aangegane verplichtingen zal in 2012 een bedrag van ongeveer € 6 mln worden uitgekeerd.
Hoe beoordeelt u opmerkingen, o.a. van de heer Schuil, directeur van OIKOS, dat door het per direct opschorten van de SBOS middelen het langgekoesterde uitgangspunt van het Nederlands ontwikkelingsbeleid – dat verandering daar en verandering hier onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn – ook per direct beëindigd is?
Daar ben ik het niet mee eens. Naar mijn mening wordt er met de tot nu toe in het kader van SBOS goedgekeurde aanvragen – samen met de inzet van de vernieuwde NCDO – substantieel invulling gegeven aan de bevordering van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking.
Hecht de regering aan het in stand houden van draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking en zo ja; op welke wijze wilt u dat in stand houden?
Ja, het beleid op dit terrein is derhalve fundamenteel vernieuwd. Veel zaken die een direct Nederlands belang raken, hebben een internationale dimensie. Burgers moeten zelf weloverwogen keuzes kunnen maken. Dat kan niet zonder een publiek bewustzijn over armoede en ontwikkeling in de wereld en het belang van Nederland om op deze terreinen actief te zijn. Het kan evenmin zonder een geïnformeerd publiek debat over deze vraagstukken en over beleidskeuzes die ermee samenhangen. De overheid heeft hierbij een voorwaarden scheppende en waar nodig en mogelijk een katalyserende rol. Dit wordt ingevuld door kennis en advies ter beschikking te stellen (via de vernieuwde NCDO) en waar mogelijk door financiële ondersteuning (via SBOS), alsmede door communicatie over het ontwikkelingsbeleid. Begrip in de samenleving voor het belang van internationale samenwerking is verder gediend met het tonen van effecten en resultaten, de manier hoe die (kunnen) worden bereikt – zonder dat te simpel voor te stellen – en hoe burgers daar zelf aan kunnen bijdragen.
Het opschorten van de investering in de Subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u inhoudelijk onderbouwen waarom u de Subsidiefaciliteit voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) op 5 augustus 2011 heeft opgeschort tot 1 januari 2013?1
De teruggang in het OS-budget dwingt tot het maken van keuzes. Gezien de stand van de tot nu toe in het kader van SBOS aangegane verplichtingen – € 27 mln tot en met 2014 – en met de inzet van de stevig vernieuwde NCDO wordt er, ondanks de bezuiniging, substantieel invulling gegeven aan de bevordering van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking.
Wat is het exacte bedrag dat u met deze maatregel heeft bezuinigd over 2011? En over 2012? Hoeveel geld bent u via de SBOS uitvoerende partijen in 2011 en 2012 nog kwijt aan een faciliteit die niet meer open staat?
Bij de publicatie van het SBOS-beleidskader in 2010 was een bedrag per jaar voorzien van € 19 mln op kasbasis, voor zowel de subsidiefaciliteit als het beheer van het programma. Voor 2011 is dit bedrag teruggebracht tot € 13 mln en voor 2012 tot € 6 mln.Hierin is het amendement El Fassed 32 500 V nr. 68 verwerkt. De bezuinigingen voor deze jaren bedragen dus resp. € 6 mln en € 13 mln. Tot op heden zijn er aanvragen gehonoreerd tot een bedrag van € 27 mln. Deze zullen in de jaren 2011 t/m 2015 tot betaling leiden. Met het consortium dat de SBOS-regeling uitvoert is overleg gaande over bijstelling van het contract. Opschorting van SBOS betekent immers minder werk voor wat betreft uitvoering en beheer. Over de hiermee gemoeide bedragen is er nog geen duidelijkheid en kan ik u nu niet nader informeren.
Waarom kiest u ervoor om dit besluit, dat een grote beleidswijziging met zich meebrengt, plotseling – en zonder vooraankondiging in de Focusbrief – te nemen? Waarom suggereert het ministerie in de verklaring van 6 augustus 2011,2 dat deze maatregel terug te vinden is in de Focusbrief en is goedgekeurd door de Kamer, terwijl beiden niet het geval is? Waarom koos u er niet voor te wachten op een gedegen behandeling van dit besluit tijdens het begrotingsdebat 2012 zoals u zelf eerder aangaf?3
Naar mijn oordeel is er geen sprake van «een grote beleidswijziging». Er blijft substantiële steun beschikbaar voor de bevordering van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking. De verwijzing naar de Focusbrief gold het algemene kader van enerzijds nieuwe beleidsprioriteiten, en anderzijds de door te voeren bezuinigingen.
Erkent u dat een succesvolle SBOS-aanvraag – terecht – veel voorbereiding, planning en afstemming vereist? Wat is uw reactie op de stelling van wetenschapper en draagvlakdeskundige Lau Schulpen van de Radboud Universiteit Nijmegen dat «het besluit wel rauw op het dak valt zo midden in de subsidieaanvraag» en dat het voor organisaties die midden in de aanvraag zaten «verloren moeite» betekent?4
Vanwege het effect en de kwaliteit van programma’s en projecten die worden beoogd, stelt het SBOS-programma inderdaad aan aanvragen hoge eisen. Garanties voor een succesvolle aanvraag zijn er echter niet. Ik kan me voorstellen dat de opschorting voor organisaties die van plan waren een aanvraag in te dienen als teleurstellend wordt ervaren.
Waarom is er geen inhoudelijke onderbouwing voor het besluit gegeven die verder gaat dan de bezuinigingsoperatie?
Voor mijn overwegingen voor dit besluit verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 3.
Deelt u de opvatting dat investeren in de ontwikkeling van ontwikkelingslanden onlosmakelijk is verbonden met het investeren in verandering en dus burgerparticipatie hier in Nederland? Is dit voor u nog altijd een fundamenteel uitgangspunt van Internationale Samenwerking en van Nederlandse overheidsbeleid op dit gebied? Zo ja, hoe geeft u daar in de komende jaren concreet uiting aan?
Ik hecht veel waarde aan maatschappelijke betrokkenheid bij internationale samenwerking en actief burgerschap. Veel zaken die een direct Nederlands belang raken, hebben een internationale dimensie. Burgers moeten zelf weloverwogen keuzes kunnen maken. Dat kan niet zonder een publiek bewustzijn over armoede en ontwikkeling in de wereld en het belang van Nederland om op deze terreinen actief te zijn. Het kan evenmin zonder een geïnformeerd publiek debat over deze vraagstukken en over beleidskeuzes die ermee samenhangen. De overheid heeft hierbij een voorwaarden scheppende en waar nodig en mogelijk een katalyserende rol. Dit wordt ingevuld door kennis en advies ter beschikking te stellen (via de vernieuwde NCDO) en door financiële ondersteuning (via SBOS), alsmede door communicatie over het ontwikkelingsbeleid. Begrip in de samenleving voor het belang van internationale samenwerking is verder gediend met het tonen van effecten en resultaten, de manier hoe die (kunnen) worden bereikt en hoe burgers daar zelf aan kunnen bijdragen.
Kunt u dit besluit nog terugdraaien en de SBOS-ronde van 1 september weer open stellen voor de tientallen maatschappelijke organisaties die in gerechtvaardigd vertrouwen reeds bezig waren met hun aanvraag? Zo neen, waarom niet?
Het alsnog openstellen van deze ronde is niet aan de orde omdat de budgettaire ruimte daarvoor ontbreekt.
De luchtbrug voor Somalië |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Zal het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de Verenigde Naties (VN) in de komende dagen een luchtbrug naar Mogadishu op touw zetten om hongerende kinderen in Zuid-Soedan van noodhulp te voorzien?1
Verschillende hulporganisaties, waaronder het Wereldvoedselprogramma, hebben in de afgelopen weken hulpgoederen per vliegtuig naar de Somalische hoofdstad Mogadishu getransporteerd.
Deelt u de mening van het WFP dat de situatie dermate ernstig is dat, indien er niet in de komende dagen extra voedsel naar Zuid-Soedan wordt gebracht, 2,2 miljoen mensen, die tot nu toe onbereikbaar waren, in acuut gevaar komen?
Ik ga ervan uit dat bedoeld werd naar de humanitaire situatie in Somalië te vragen. Deze is inderdaad buitengewoon ernstig, en is de afgelopen weken verslechterd. Inmiddels is in zes regio’s in Zuid- en Centraal-Somalië volgens de VN sprake van hongersnood. De toegang tot deze gebieden is echter moeilijk voor hulporganisaties. Waar mogelijk proberen reeds aanwezige organisaties hun activiteiten te intensiveren, met enig succes. In augustus bereikten hulporganisaties 1 miljoen mensen in de zuidelijke regio’s van Somalië. Dit is ruim een verdrievoudiging van het aantal bereikte mensen in de maand juli.
Binnenkort gaat uw Kamer, op verzoek van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken, een stand-van-zakenbrief toe over de humanitaire crisis in de Hoorn van Afrika. Het verslag van mijn recente bezoek aan Mogadishu is opgenomen in de Kamerbrief over de Nederlandse inzet op het gebied van geïntegreerde piraterijbestrijding en stabilisering van Somalië.
Deelt u de mening van het WFP dat de meerderheid van deze mensen inmiddels te zwak is om zichzelf naar elders te begeven op zoek naar eten en er dus niets anders op zit dan het eten naar hen toe te brengen? Zo ja, bent u bereid de luchtbrug te steunen met middelen die u ter beschikking staan, bijvoorbeeld een financiële bijdrage, maar mogelijk ook transportcapaciteit van de Koninklijke Luchtmacht? Zo ja, wat gaat de Nederlandse regering doen? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een grote behoefte aan voedselhulp en therapeutische voeding in Zuid- en Centraal-Somalië, evenals in enkele delen van Noord-Somalië. Nederland heeft extra geld beschikbaar gesteld, onder andere voor activiteiten van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) in Somalië. ICRC voert onder andere voedseldistributies uit in gebieden die onder controle staan van de radicaalislamitische Al Shabaab. Ook heb ik een additionele bijdrage van 10 miljoen euro gedaan aan het Gemeenschappelijke Humanitaire Fonds voor Somalië. Dit fonds wordt door de VN beheerd en kan snel, flexibel en verantwoord activiteiten financieren, zoals voedselhulp, veilig drinkwater en medische voorzieningen. In totaal bedraagt de Nederlandse humanitaire hulp aan de crisis in de Hoorn van Afrika nu ruim 25 miljoen euro.
WFP heeft aangegeven over voldoende middelen te beschikken voor de eerder genoemde luchttransporten naar Mogadishu, en heeft Nederland niet verzocht om transportcapaciteit ter beschikking te stellen.
Bent u bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden, aangezien het hier om een noodsituatie gaat?
Helaas is dat niet gelukt.
Hongersnood in Oost-Afrika |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Horn of Africa drought: Kenya pressed over Ifo II camp»?
Ja.
Onderschrijft u de stelling van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen Antonio Guterres, dat de huidige hongersnood in de Hoorn van Afrika de ergste humanitaire ramp wereldwijd betreft?
De situatie is inderdaad buitengewoon ernstig. Ethiopië, Kenia, Somalië en Djibouti kampen met de ergste droogte in 60 jaar. Op 20 juli jl. heeft de VN verklaard dat er in twee gebieden in Somalië sprake is van hongersnood – dit is de eerste keer in twintig jaar dat er volgens de VN in Somalië sprake is van hongersnood.
Kunt u bevestigen dat tienduizenden vluchtelingen het risico lopen te verhongeren zolang noodhulp hen niet bereikt omdat het vluchtelingenkamp ten noordoosten van Nairobi, geschikt voor 40 000 mensen, niet opengesteld wordt door de Keniase regering?
Kenia biedt momenteel onderdak aan ruim 600 000 vluchtelingen, waarvan het overgrote deel in vluchtelingenkampen wordt opvangen. Hulporganisaties zijn actief in alle kampen. Om de overbevolkte vluchtelingenkampen in Dadaab in het Noordoosten van Kenia te ontlasten, realiseerde de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR met toestemming van de Keniaanse autoriteiten een uitbreiding van het nabijgelegen Ifo-vluchtelingenkamp. Deze uitbreiding zal ruimte bieden aan ongeveer 40 000 vluchtelingen (zie verder het antwoord op vraag 6).
Het is inderdaad van belang dat hulporganisaties over voldoende middelen kunnen beschikken om de toegestroomde vluchtelingen hulp te bieden. Daarom heb ik 2 miljoen euro ter beschikking gesteld aan de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR voor het regionale hulpverzoek van deze organisatie. Dit maakt deel uit van een additionele bijdrage van 5 miljoen euro voor humanitaire hulp in de Hoorn van Afrika.
Deelt u de mening dat, gezien de omvang van deze humanitaire ramp, alle beschikbare hulpmiddelen zonder uitstel moeten worden ingezet en dit kamp in gebruik moet worden genomen om onnodig verder lijden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Met welke middelen, via bilaterale en multilaterale kanalen, heeft Nederland bijgedragen aan de totstandkoming van dit kamp?1 Welk bedrag is met deze Nederlandse bijdrage aan de totstandkoming van het kamp gemoeid?
In 2010 heeft Nederland 500 000 euro via UNHCR bijgedragen aan de uitbreiding van het Ifo-vluchtelingenkamp. Daarnaast kan UNHCR zowel de Nederlandse ongeoormerkte bijdrage (42 miljoen euro in 2011) als de hierboven genoemde additionele bijdrage van 2 miljoen euro op basis van de noden van zijn doelgroep inzetten.
Dringt u er per direct bij Kenia op aan het vluchtelingenkamp te openen? Kan de minister bij de Europese Raad van ministers van Buitenlandse Zaken van maandag 18 juli aanstaande bepleiten dat ook in Europees verband bij Kenia wordt aangedrongen op opening van het kamp?
Nederland gaf op 14 juli 2011 tijdens de informele bijeenkomst van Europese bewindspersonen verantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking (informele OS-raad) in Sopot, Polen, aan dat de kampuitbreiding zo snel mogelijk geopend moet worden, en dat de EU Kenia moet steunen.
Daarnaast heeft Nederland in Nairobi geregeld overleg met de Keniaanse regering over de vluchtelingensituatie, zowel bilateraal als binnen EU-verband, waarbij meermaals is gepleit voor openstelling van de uitbreiding, zo ook tijdens mijn bezoek aan Kenia op 19 juli jl. Ook andere donoren en de VN hebben bij de Keniaanse autoriteiten aangedrongen op een spoedige oplossing voor deze kwestie.
De Keniaanse Minister-President Raila Odinga kondigde op 14 juli jl aan dat de uitbreiding van het Ifo-vluchtelingenkamp binnen afzienbare termijn opengesteld zal worden. Ik ben verheugd over deze aankondiging. Tijdens mijn bezoek aan Dadaab op 19 juli jl. bleek de nieuwe faciliteit echter nog niet te zijn geopend. De Nederlandse ambassade in Nairobi volgt de voortgang nauwlettend en oefent samen met partners, waar nodig, druk uit op Kenia om de toezegging gestand te doen.
Ik heb begrip voor de uitdagingen waar de Keniaanse autoriteiten voor staan bij de opvang van het grote aantal vluchtelingen, en waardeer hun inspanning om tot een oplossing te komen.
De kosten van het SNV lobbykantoor in Washington DC |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het SNV jaarverslag 2010?
Ja.
Is het u ook opgevallen dat het SNV lobbykantoor in Washington DC in 2010 maar liefst 611 655 euro heeft gekost, terwijl de kosten voor 2010 «slechts» begroot waren op 450 000 euro en de kosten in 2009 417 336 euro bedroegen?1
Ja. Overigens is het SNV kantoor in Washington geen lobbykantoor. Het richt zich op fondswerving en het coördineren van de relaties met een aantal grote donoren (o.a. VN-organisaties).
Deelt u de mening dat de uitleg in het jaarverslag2 ten aanzien van deze enorme kostenoverschrijding veel te summier is en te wensen overlaat? Bent u bereid er bij SNV op aan te dringen een nadere, meer gespecificeerde uitleg te geven over deze gigantische budgetoverschrijding en die uitleg met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening omdat het hier om een forse kostenoverschrijding gaat en heb SNV om een uitgebreidere toelichting gevraagd.3
SNV geeft in de gevraagde toelichting aan dat het kantoor in Washington pas medio 2009 operationeel werd. De begroting 2010 die op 1 november 2009 bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd ingediend was noodzakelijkerwijs grotendeels gebaseerd op aannames en slechts in beperkte mate op ervaringscijfers.
De geconstateerde afwijking ten opzichte van de oorspronkelijke begroting is allereerst veroorzaakt door de onverwacht snelle en voorspoedige groei van de activiteiten van het kantoor, met name de deelname in meerdere partnerschappen onder meer op het gebied van capaciteitsversterking en duurzame energie. Daarnaast is sprake van hogere dan voorziene kosten voor werving en selectie alsmede de inhuur van tijdelijke krachten in afwachting van de benoeming van vaste staf.
Deze toelichting wordt door mij voldoende geacht.
De besteding van Europese hulpgelden via de VN |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Europese Rekenkamer-rapport «De efficiëntie en doeltreffendheid van EU-bijdragen, verstrekt in door conflicten getroffen landen via organisaties van de Verenigde Naties»?
Ja.
Deelt u de negatieve oordelen van de Europese Rekenkamer als het gaat om de doeltreffendheid en efficiency van en het toezicht op de besteding van Europese ontwikkelingsgelden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de analyse van de Europese Rekenkamer en onderschrijf de aanbevelingen die worden gedaan. De kwalificatie dat het oordeel van de Rekenkamer negatief is, deel ik niet. In de onderzochte projecten in Soedan, Irak en Afghanistan zijn volgens de Rekenkamer ondanks de moeilijke omstandigheden de belangrijkste doelstellingen gerealiseerd. De Rekenkamer concludeert daarnaast dat er een goede kans bestaat dat deze resultaten duurzaam zullen zijn en dus blijvend de situatie in deze landen zullen verbeteren. In het rapport wordt daarnaast erkend dat door gebruik te maken van het VN-kanaal, afgelegen gebieden bereikt konden worden waar anders zeer moeilijk activiteiten van de EU zouden kunnen worden uitgevoerd.
De belangrijkste aanbevelingen van de Rekenkamer richten zich op de timing en monitoring van de projecten. De onderzochte projecten hadden een te ambitieuze planning gezien de fragiele omstandigheden in de betrokken landen. Hoewel hier enig begrip voor kan zijn, ben ik ook van mening dat de Commissie moet proberen om doelen in de tijd realistisch te formuleren. Met betrekking tot de monitoring van projecten herhaalt de Rekenkamer de bevindingen uit het eerste deel van het onderzoek naar EU uitgaven via de VN ( «Besluitvorming en monitoring van Europese bijdragen aan VN-instellingen» speciaal rapport 15, 2009). De Commissie heeft de aanbevelingen uit het eerste rapport inmiddels ter hand genomen en heeft onder andere de rapportage richtlijnen eind 2010 in samenspraak met de VN aangescherpt.
Deelt u gezien het feit dat «Palestina» niet bestaat de mening dat de Europese Rekenkamer in haar rapport de term «Palestina» beter niet had kunnen gebruiken? Zo nee, waarom niet?
In technische EU-documenten is het niet ongewoon om de begrippen «Palestina», «Palestijnse Gebieden» of «Bezette Palestijnse Gebieden» naast elkaar te hanteren. Het gebruik van de term «Palestina» impliceert op geen enkele wijze erkenning van de Palestijnse staat door de EU of door de afzonderlijke EU-lidstaten.
Deelt u de mening dat de Europese Unie zich niet met ontwikkelingshulp zou moeten bezighouden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De EU heeft krachtens meerdere verdragen en in aanvulling op het beleid van de lidstaten een duidelijke rol te vervullen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Ik verwijs graag naar mijn uitgebreide antwoorden naar aanleiding van eerdere vragen van de leden van de PVV-fractie hierover in het schriftelijk overleg over de Informele OS-Raad van 21-22 oktober 2010 (uw kamerstuk 21 501–04 nr.117), de antwoorden op de Kamervragen van de PVV naar aanleiding van EU-hulp aan Egypte (d.d. 28 oktober 2010, aanhangselnummer 313) en de antwoorden op de Kamervragen van de PVV over ontwikkelingshulp van de Europese Unie aan Zimbabwe, Somalië, Libië, Syrië, Iran en Myanmar (d.d. 29 november 2010, aanhangselnummer 636).
De praktijken binnen de zwaar gesubsidieerde hulpclub SNV |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Klopt het dat Robert de Jongh nog altijd SNV-directeur in Latijns-Amerika is1? Deelt u de mening dat gezien de onthullingen over een cultuur van vriendjespolitiek bij SNV in Latijns-Amerika Robert de Jongh beter niet meer als SNV-directeur actief kan zijn2? Zo nee, waarom niet?
Ja. Met dien verstande dat hij SNV binnenkort zal verlaten.
Ik acht het de verantwoordelijkheid van de toenmalige directie van SNV om af te wegen of de aan het licht gebrachte feiten over onrechtmatigheden bij SNV in Latijns-Amerika zodanig verwijtbaar waren aan de directeur, dat hij zijn werkzaamheden niet langer had kunnen voortzetten.
Klopt het dat oud SNV-directeur Dirk Elsen in september 2009 – na een voor SNV Latijns-Amerika en daarmee ook voor Robert de Jongh zeer negatieve interne audit uit mei 2009 – met SNV-directielid Annemiek Jenniskens heeft overlegd om Robert de Jongh te promoveren tot directeur van SNV in Azië? Hoe oordeelt u over de wereldvreemdheid van de (toenmalige) directie van SNV?
Ik kan op deze vraag geen antwoord geven. Het is ook niet mijn streven om op de hoogte te zijn van alle gesprekken die medewerkers van SNV met elkaar voeren.
Klopt het dat naast Joke Brandt, directeur-generaal Internationale Samenwerking bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en tevens oud SNV-medewerkster, ook Jan Remijn, senior beleidsmedewerker op het directoraat-generaal, als ambtenaar betrokken is (geweest) bij de perikelen rondom SNV? Klop het dat ook Jan Remijn een verleden heeft bij SNV? Deelt u de mening dat ambtenaren met een SNV-verleden beter niet op het SNV-dossier ingezet kunnen worden? Deelt u de mening dat elke schijn van verwevenheid tussen het ministerie en SNV vermeden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De betrokken ambtenaar was tot begin 2003 werkzaam op het hoofdkantoor van SNV.
Sinds 2007 heeft betrokkene zich onder meer bezig gehouden met zaken betreffende SNV. Zijn kennis van de organisatie kwam daarbij goed van pas. Het ministerie kent adequate regelgeving om belangenverstrengeling en partijdigheid te voorkomen. Die regels worden strikt toegepast.
Overigens was SNV tot 2003 een onderdeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit impliceert logischerwijze dat veel medewerkers van het Departement in hun carrière ook voor SNV werkzaam zijn geweest.
Klopt het dat SNV adviesbureau «Huijskens Communications» in de arm heeft genomen? Zo ja, wat zijn de kosten hiervan voor de Nederlandse belastingbetaler? Deelt u de mening dat het inschakelen van een extern adviesbureau door SNV geen pas geeft? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tussen Huijskens Communications en SNV is een contract gesloten waarin is bepaald dat SNV dit jaar voor een bedrag van maximaal 75 000 euro gebruik kan maken van communicatie-advies van dit bureau.
Mijn voorkeur heeft het inhuren van externe bureaus over het algemeen niet, maar het is goed in dit geval rekening te houden met een Raad van Toezicht die zonder voorzitter was, zonder directievoorzitter en die zich tegelijkertijd met veel media-aandacht geconfronteerd zag.
De Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel» NCDO verdient corrigerende tik op de vingers»?1
Het geschetste beeld van een organisatie die enkel uit is op eigen profilering en op het beconcurreren van andere initiatieven en organisaties herken ik niet. In het nieuwe beleid voor Burgerschap & Internationale Samenwerking opereert de NCDO als kennis- en adviescentrum. De NCDO bevordert op een praktische en laagdrempelige wijze de toegankelijkheid en beschikbaarheid van kennis over en ervaringen op het terrein van Burgerschap & IS. De organisatie heeft daarin uitdrukkelijk een positie tússen overheid en samenleving. Zij hanteert naar mijn stellige indruk een open en op samenwerking gerichte houding naar overheid, politiek, de OS-sector en andere onderdelen in de samenleving. Dat brengt ook met zich mee dat zij naar buiten treedt.
Is het waar dat u eind juni uitsluitsel zult geven over de toekomst van de NCDO? Zo neen, wanneer dan wel?
Rol en taken van de NCDO nieuwe stijl zijn reeds vorig jaar2 vastgesteld als onderdeel van het vernieuwde beleid voor Burgerschap & Internationale Samenwerking . Het beleidsplan van de nieuwe NCDO voor de periode 2011–2014 is in december jl. goedgekeurd op voorwaarde van aanscherping op een aantal punten. Hieraan heeft de organisatie inmiddels voldaan. In 2011 staat de nieuwe NCDO voor € 9,6 mln op de begroting.
Welke taak ziet u voor het NCDO weggelegd?
Veel zaken die een direct Nederlands belang raken, hebben een internationale dimensie. De overheid investeert in de bevordering van het bewustzijn daarvan. Burgers moeten zelf weloverwogen keuzes kunnen maken. Dat kan niet zonder een publiek bewustzijn over vraagstukken van armoede en ontwikkeling en het belang van Nederland om op deze terreinen actief te zijn. Het kan evenmin zonder een geïnformeerd publiek debat over deze vraagstukken en over beleidskeuzes die ermee samenhangen. Tegen deze achtergrond omvat het werkterrein van de NCDO «nieuwe stijl» vier domeinen:
Bent u van mening dat in tijden van bezuinigingen op het budget voor ontwikkelingssamenwerking het budget voor draagvlakbeleid eveneens herzien moet worden? Zo ja, gaat u dit doen?
Er is op het budget voor dit beleidsterrein een forse korting doorgevoerd. In 2010 was voor de NCDO «oude stijl» een bedrag van € 27 mln beschikbaar. Daarbovenop besteedden andere particuliere organisaties nog eens een ongeveer even groot bedrag uit de MFS I-subsidie aan zogenoemde draagvlakactiviteiten. Dat laatste is onder MFS II niet meer mogelijk. Voor 2011 staat voor het nieuwe beleid voor Burgerschap & Internationale Samenwerking een totaalbedrag van € 22,6 mln op de begroting (€ 13 mln voor Subsidiefaciliteit Burgerschap & OS (SBOS) en € 9,6 mln voor de nieuwe NCDO). In de Begroting voor 2012 zal ik uitsluitsel geven over het beschikbare budget in 2012 en de jaren daarna.
Bent u van mening dat op een totaalbedrag van 30 miljoen euro voor draagvlakbeleid inderdaad een kenniscentrum nodig is dat van dat bedrag tussen de 9–11 miljoen euro per jaar opsoupeert? Zo ja, waarom?
De kwalificatie «opsouperen» laat ik voor rekening van de vragensteller. De vernieuwde NCDO heeft in het nieuwe beleid anders dan voorheen niet langer de rol van subsidieverstrekker. De verdeling van het beschikbare budget tussen de nieuwe Subsidiefaciliteit Burgerschap & OS (SBOS) en de NCDO als centrum voor kennis en advies (zie vraag 4) is gebaseerd op een door beide ingediend, goed onderbouwd beleids- en activiteitenplan.
Hoe wilt u voorkomen dat de NCDO anderen gaat beconcurreren?
De nieuwe NCDO heeft een eigen verantwoordelijkheid, maar uit haar beleidsplan voor 2010–2014 blijkt expliciet dat niet concurrentie, maar samenwerking de rode draad is. Dat sluit aan op de beleidsbrief «Investeren in mondiaal burgerschap» en het subsidiekader «Kennis voor Burgerschap en OS». Daarin worden complementariteit en samenwerking benadrukt.
Acht u het wenselijk dat IS zonder overheidssubsidie wordt gemaakt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer wilt u dit gaan invoeren?
Het publieksmagazine IS is één van de instrumenten waarmee de NCDO mondiaal burgerschap bevordert. Het magazine slaagt er in een grote en brede doelgroep te bereiken. Dat een deel van de subsidie daarvoor wordt gebruikt acht ik logisch. Wel is het van belang oneigenlijke concurrentie met andere niet-gesubsidieerde bladen over internationale samenwerking te voorkomen. In regulier beleidsoverleg met de NCDO en in de Redactieraad van IS (waarin het ministerie vertegenwoordigd is) zie ik daarop toe. Ook de mogelijkheid van diversificatie van inkomstenbronnen, waardoor de subsidieafhankelijkheid verkleind kan worden, staat daarbij expliciet op de agenda.
De verwevenheid van hulpclubs en het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat Joke Brandt, directeur-generaal Internationale Samenwerking bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, is aangesloten bij Worldconnectors1, een linkse pro-immigratie en pro-hulp club met leden als Tariq Ramadan, Doekle Terpstra, Ad Melkert, Jan Pronk, Dirk Elsen en Pieter Broertjes?2
Ja. Overigens neem ik afstand van uw kwalificaties van Worldconnectors.
Bent u ermee bekend dat Joke Brandt in de periodes 1985–1989 en 1998–2000 werkzaam was voor hulpclub SNV?
Ja, uiteraard. In deze periode was SNV onderdeel van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Hoe waardeert u het feit dat Joke Brandt is aangesloten bij Worldconnectors en zich zo nadrukkelijk afficheert met de linkse zaak? Wat zegt dat over de geloofwaardigheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken?
Als onderdeel van haar werkzaamheden is mevrouw Brandt actief betrokken bij externe netwerken, zoals de Worldconnectors. Actieve betrokkenheid van ambtenaren bij maatschappelijke ontwikkelingen en hun deelname in netwerken versterken de geloofwaardigheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en verhogen de kwaliteit van het beleid. Overigens neem ik afstand van de gebruikte terminologie.
Is of was Joke Brandt als directeur-generaal Internationale Samenwerking betrokken bij de perikelen rondom SNV? Zo ja, deelt u de mening dat zij gezien haar SNV-achtergrond daar beter niet bij betrokken kan of had kunnen zijn?
Het behoort tot de taken van Joke Brandt, die sinds 2008 werkzaam is als Directeur-Generaal Internationale Samenwerking, om het beleid op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, met inbegrip van de relaties met niet-gouvernementele organisaties zoals de SNV, ambtelijk voor te bereiden en uit te voeren. Dat zij in het verleden bij SNV werkzaam was, vormt voor de uitvoering van deze taken op geen enkele wijze een belemmering.
Hoe waardeert u het feit dat Dirk Elsen, de man die een puinhoop maakte van SNV, nog altijd is aangesloten bij Worldconnnectors? Komt dit de geloofwaardigheid van Worldconnectors naar uw mening ten goede?
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over deelname van personen aan externe netwerken of over de geloofwaardigheid van deze netwerken. De in de vraag gebruikte kwalificaties laat ik voor rekening van de vragensteller.
Acht u het wenselijk dat mensen die actief zijn geweest voor linkse hulpclubs sleutelposities innemen op het ministerie van Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn als Joke Brandt ofwel opstapt bij Worldconnectors, ofwel opstapt als ambtenaar bij het ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In welke mate is het ministerie van Buitenlandse Zaken verweven met linkse hulpclubs?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ministerie er alles aan zou moeten doen om elke mogelijke schijn van verwevenheid, partijdigheid en/of belangenverstrengeling te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard dienen partijdigheid en belangenverstrengeling te worden voorkomen. Hiervoor bestaat adequate regelgeving die op het ministerie nauwgezet wordt toegepast. Van partijdigheid of belangenverstrengeling is dan ook geen sprake.
Bent u bereid de Kamer op korte termijn een overzicht te sturen, desnoods geanonimiseerd, van ambtenaren die werkzaam zijn bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en een verleden hebben bij ontwikkelingsorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Nee. Daar is geen structureel overzicht van beschikbaar.
De dure wervingskosten voor goede doelen door commerciële bedrijven |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de door Stichting Vluchteling ingeschakelde straatwervingsbedrijven het merendeel van het gedoneerde geld ontvangen?1
Ja.
Bent u bekend met de wijze waarop deze straatwerving wordt gefinancierd? Is u bekend of de gemaakte kosten door Stichting Vluchteling voor fondsenwerving worden gefinancierd uit de via dat bedrijf geworven donaties?
Ik ben bekend met de wijze waarop straatwerving wordt gefinancierd. Stichting Vluchteling voert het CBF keurmerk en moet daarmee voldoen aan de gestelde normen van het CBF. Dat betekent dat Stichting Vluchteling niet meer dan 25% procent van het bedrag aan binnengekomen fondsen mag besteden aan fondsenwerving. Subsidies van het ministerie van Buitenlandse Zaken mogen niet besteed worden aan fondsenwervende activiteiten. Zolang zij binnen de normen van het CBF keurmerk blijven en voor fondsenwerving geen subsidiegeld gebruiken, laat ik de verantwoordelijkheid voor wervingsacties bij de betrokken organisaties zelf. Uit het artikel waar in de vragen naar verwezen wordt blijkt overigens ook dat betrokken organisaties ongewenste constructies zelf corrigeren.
Ziet u ook dat dit incident onderdeel uitmaakt van een opkomend patroon waarbij goede doelen, ook zij die wel subsidie ontvangen, gebruik maken van commerciële wervingsacties met bedenkelijke betalingsconstructies?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of dergelijke acties binnen de voor Fondsenwervingsacties geldende 25 procentnorm van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF-keurmerk) vallen?
Het CBF beoordeelt per organisatie of de totale kosten voor fondsenwerving zich op een juiste wijze verhouden tot de totale inkomsten. CBF bekijkt dit niet per fondsenwervingsactie of methode. Dit zou de controle complex en duurder maken. Indien organisaties niet aan de 25% norm voldoen, krijgen zij geen CBF keurmerk toegekend. Het CBF keurmerk is een zelfreguleringinstrument van goede doelen en het is niet wenselijk dat de overheid zich hierin mengt. De norm over fondsenwerving wordt dan ook vastgesteld door het CBF zelf en niet door de overheid. Indien het publiek of de markt hierom vraagt kan het CBF ervoor kiezen om bepaalde normen aan te passen. Het ministerie hanteert strikte regels en criteria voor het toekennen van subsidie waaronder op het vlak van fondsenwerving. Ik zie geen noodzaak om hierover verdere eisen te stellen aan organisaties en wil ook niet op de stoel van die organisaties gaan zitten. Dat een kritische openbaarheid de organisatie bevraagt, juich ik overigens toe.
Deelt u de mening dat deze toch al ruime norm per fondsenwervingscampagne in een beperkte periode moet gelden, in plaats van dat het kostenplaatje van de wervingscampagnes zich verhoudt over de hele boekhouding van de organisatie en/of over meerdere jaren wordt gespreid en op die manier toch aan de 25 procentnorm kan voldaan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening at binnen de huidige algemene 25 procentnorm de hulpclubs toestaat hun toevlucht te nemen tot dure marketingstrategieën in plaats van het uitdragen van effectiviteit van verricht ontwikkelingswerk, dat we dit recent ook vaker en vaker zien gebeuren en dat dit niet past bij goede doelen en vooral niet bij (andere) organisaties die via subsidies zwaar op belastinggeld rusten?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, bent u bereid een halt toe te roepen aan dit gedrag van de hulpclubs door de huidige criteria van het CBF-keurmerk aan te scherpen dan wel aanscherping te bereiken via subsidiecriteria, bijvoorbeeld door te eisen dat per actie maar een bepaald percentage aan kosten mag opgaan aan administratie, reclame en dergelijke?
Zie antwoord vraag 4.
De paranoïde uitspraken van vrijheidshater en voormalig GroenLinks lijsttrekker Rabbae |
|
Johan Driessen (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitlatingen van de heer Rabbae, voorzitter van het enge Landelijk Beraad Marokkanen (LBM) en lid van het comité van aanbeveling van de huiveringwekkende stichting Stop de Bezetting, over de vermeende Israëlische strategie die door de heer Wilders zou worden uitgevoerd?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van de uitlatingen van de heer Rabbae tijdens de landelijke demonstratie tegen racisme en discriminatie op 19 maart 2011 en zijn nadere duiding daarvan in de Volkskrant van 31 maart 2011.
Deelt u de opvatting dat dergelijke denkbeelden paranoïde en absurd zijn? Zo nee, waarom niet?
De regering deelt de aangehaalde opvattingen van de heer Rabbae niet.
In hoeverre zijn de uitlatingen van de heer Rabbae gedaan namens het LBM of Stop de bezetting?
Het is mij niet bekend in welke hoedanigheid de heer Rabbae deze uitlatingen heeft uitgesproken.
Op welke wijze wordt de organisatie LBM gefinancierd? Ontvangt het LBM direct of indirect subsidie van de Nederlandse overheid? Zo ja, hoeveel?
Het is mij niet bekend hoe het LBM wordt gefinancierd. De stichting Landelijk Beraad Marokkanen ontvangt noch direct, noch indirect subsidiegelden van de Nederlandse overheid voor haar statutaire activiteiten.
Deelt u de mening dat de stichting Stop de Bezetting nooit meer één cent subsidie mag ontvangen via door de Nederlandse overheid gesubsidieerde organisaties? Zo nee, waarom niet?
Gezien de huidige standpunten van de Stichting Stop de Bezetting kan subsidiëring met overheidsgeld niet aan de orde zijn.
Deelt u de visie dat het vrij sneu is dat er überhaupt een club is die zich keert tegen de bevrijding van Judea en Samaria in 1967? Zo nee, waarom niet?
Het oordeel van de Nederlandse regering over de gevolgen van de Zesdaagse Oorlog in 1967 is bekend en is in het regeerakkoord verwoord: Nederland is voorstander van een tweestatenoplossing, met als uitgangspunt de grenzen van 1967.
Het bericht dat het Fonds Economische Opbouw Uruzgan zou zijn mislukt |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Goede bedoelingen alleen helpen niet»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het beeld dat in het artikel wordt geschetst dat het Fonds Economische Opbouw Uruzgan (FEOU) zou zijn mislukt?
Het FEOU is in 2008, naar aanleiding van uw motie (motie Ferrier, Voordewind, Gillard, kamerstuk 31 200 V, nr. 28) voor een duur van twee jaar opgericht om private sectorontwikkeling in Uruzgan te stimuleren middels het betrekken van het Nederlandse en internationale bedrijfsleven. Economische ontwikkeling kan bijdragen aan de stabilisatie van de provincie, maar gezien de specifieke omstandigheden in Uruzgan hebben investeringen een hoog risicoprofiel. Bedrijven konden via het FEOU worden ondersteund om toch investeringen te doen.
Het feit dat na twee jaar slechts drie projecten van het FEOU van start zijn gegaan moet in de juiste context worden gezien. De lokale omstandigheden en de veiligheid in Uruzgan beperken de mogelijkheden om projecten uit te voeren die een duurzaam effect op de economie hebben. De economie van Uruzgan is klein, ruraal en kwetsbaar. De beeldvorming over Afghanistan is het afgelopen jaar niet beter geworden. Onzekerheid over de Nederlandse betrokkenheid in Uruzgan na 2010 had mogelijk ook een negatieve impact. Desondanks zijn er tien projectaanvragen ingediend, waarvan er drie zijn gehonoreerd. Er zijn twee haalbaarheidsstudies uitgevoerd en is een investeringsproject van start gegaan. De hieruit voortvloeiende kennis en ervaring zal de economie in Uruzgan ten goede komen, waaronder de werkgelegenheid. In die zin ben ik het niet eens met het artikel en oordeel ik positief over hetgeen wél bereikt is.
Kunt u een overzicht geven van de geïnvesteerde middelen en de resultaten die deze middelen tot nu toe hebben opgeleverd?
Vanuit het FEOU zijn drie projectaanvragen gehonoreerd. In totaal is 3.3 miljoen euro gecommitteerd. Het gaat om twee haalbaarheidsstudies en een investeringsproject:
Kunt u een overzicht geven van de projecten die opgestart zijn en daarbij aangeven of ze afgerond zijn, of ze vroegtijdig en zonder resultaat moeten worden afgebroken/stopgezet en wat ze uiteindelijk hebben opgeleverd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de stelling dat «onzekerheid over de betrokkenheid in Uruzgan ondernemers afschrikt»? Welke gevolgen heeft dit gehad voor dit project? Op welke wijze is het bedrijfsleven gestimuleerd om wel vertrouwen in de situatie in Uruzgan te krijgen? Waarom is dat niet succesvol geweest?
Onzekerheid over de Nederlandse betrokkenheid na 2010 had mogelijk een negatieve impact. De uitvoerder van het Fonds Economische Opbouw Uruzgan (FEOU), NL EVD Internationaal, heeft met gerichte communicatie het bedrijfsleven op de hoogte gesteld van het FEOU om deelname te stimuleren. Zo heeft NL EVD Internationaal verscheidene advertenties in vakbladen gepubliceerd, is er informatie op de website geplaatst en is het fonds onder de aandacht gebracht tijdens beurzen. Tevens heeft NL EVD Internationaal veel aandacht besteed aan het begeleiden van de individuele projectaanvragen, zodat er passende informatie werd gegeven over de mogelijkheden en de veiligheid voor ondernemers in Uruzgan.
In 2010 heeft NL EVD Internationaal de wervingsactiviteiten opgeschroefd met extra beursbezoek, online promotie en de organisatie van een groot seminar. Het feit dat dit niet heeft geleid tot een verhoogd aantal projectaanvragen suggereert dat bekendheid van het fonds niet de grootste beperkende factor was.
Het vertrouwen in investeren in Uruzgan heeft niet alleen te maken met de Nederlandse betrokkenheid in Uruzgan.
Tijdens een interne evaluatie van het FEOU door het ministerie van Buitenlandse Zaken en NL EVD Internationaal in april 2010 werden door potentiële investeerders de volgende knelpunten gevormd: de moeilijke omstandigheden in Uruzgan (beperkte afzetmarkt, gebrekkige infrastructuur, veiligheid), cultuurverschillen tussen bedrijfsleven en overheid, het feit dat niet alle kosten (zoals onroerend goed) gedekt worden en de negatieve beeldvorming over Afghanistan. Geconstateerd werd dat het FEOU in de praktijk was gericht op een kleine doelgroep en dat passende begeleiding van aanvragen noodzakelijk is. Op basis van de aanbevelingen heeft er meer gerichte promotie plaatsgevonden, zijn de ervaringen uitgedragen tijdens een seminar, is de website van NL EVD Internationaal verbeterd en is extra geïnvesteerd in het vergroten van wederzijds begrip tussen overheid en bedrijfsleven door communicatie en verwachtingsmanagement.
Bent u met ons van mening dat economische wederopbouw een belangrijk onderdeel vormt van de ontwikkeling van fragiele staten en dat dit in de toekomst zo moet blijven? Zo ja welke lessen trekt u uit de gang van zaken bij het FEOU?
Economische groei middels private sector ontwikkeling is een belangrijke voorwaarde voor armoedebestrijding en stabiliteit, ook in fragiele staten. De specifieke situatie in Uruzgan maakt het lastig om de koppeling met het Nederlandse (of internationale) bedrijfsleven te maken. Voor een geïsoleerd gebied als Uruzgan is het al een enorme uitdaging op aansluiting te vinden bij de nationale markten (Kandahar en Kabul) en regionale markten (Pakistan, India en de Golf regio).
Nederland blijft echter met bedrijfsleveninstrumenten werken gericht op heel Afghanistan. De activiteiten van de VNO/NCW Werkgroep Economische Wederopbouw Afghanistan (WEWA) en het project «Business partners for Uruzgan» hebben nuttige informatie en analyses opgeleverd over de mogelijkheden voor private sectorontwikkeling in Afghanistan. Onder andere het belang van lokale aanwezigheid voor de identificatie van mogelijkheden voor bedrijven om samen te werken en het leggen van contacten is duidelijk naar voren gekomen.
Nederland zal zich blijven inzetten voor private sectorontwikkeling en landbouw in Afghanistan en de lessen van de WEWA daarbij gebruiken. Concreet gaat het daarbij om het volgende.
Op welk moment zal er een eindevaluatie plaatsvinden van het FEOU? Bent u bereid de lessen hieruit te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 5 aangegeven, heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken in april 2010 met NL EVD Internationaal een interne tussentijdse evaluatie uitgevoerd. Een eindevaluatie zal plaatsvinden zodra het nog lopende project wordt afgerond (eind 2012). Vanzelfsprekend ben ik bereid het resultaat hiervan met de Kamer worden te delen.
Nu in het ontwikkelingsbeleid het bedrijfsleven meer betrokken zal worden: op welke manier gaat u de resultaten hiervan op ontwikkeling beoordelen en meten? Bent u bereid de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Net als bij de financiering van andere kanalen, zullen de resultaten van de bedrijfslevenprogramma’s tot op het niveau van outcomes en impact op de beoogde doelen als werkgelegenheid en inkomensverbetering worden gemeten. Daarvoor worden voor alle grote programma’s onder toezicht van de onafhankelijke inspectie heldere monitor en evaluatie protocollen opgezet met een consistente resultatenhiërarchie en wetenschappelijk verantwoorde meetsystematiek. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan de additionaliteit van de programma’s en de mogelijke gevolgen voor de lokale marktdynamiek.
Deze evaluaties maken onderdeel uit van de evaluatieprogrammering en worden uiteraard met de Kamer gedeeld.
Het salaris van ICCO-voorzitter Marnius Verweij |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Speelt ICCO-topman Marinus Verweij met vuur»?1
Ja.
Klopt het dat topman Marinus Verweij van subsidieslurper ICCO jaarlijks bijna 10 000 euro meer verdient dan zijn voorganger?
Ja. Volgens de uitkomsten van het onderzoek naar directiesalarissen dat op
29 oktober 2010 in een Kamerbrief is aangeboden aan de Tweede Kamer, bedroeg het salaris van de directievoorzitter van ICCO op dat moment Eur 114 991,– . Op 1 november 2010 is de heer Verweij aangetreden als voorzitter van de Raad van Bestuur van ICCO. De heer Verweij heeft in de laatste twee maanden van 2010 een bruto salaris van ICCO ontvangen van Eur 21 162,55. Wanneer dat geëxtrapoleerd wordt naar een jaarsalaris, zou dit Eur 126 975,– bedragen. Daarmee wordt voldaan aan de DG-norm voor 2010.
De kwalificatie «subsidieslurper» is een substantief dat ik mij in dit verband overigens niet eigen maak.
Hoe waardeert u deze aanzienlijke salarisverhoging?
Met het instellen van de zogenoemde DG-norm is beoogd in redelijkheid een grens te stellen aan salarissen in de OS-sector.
De verantwoordelijkheid voor de vaststelling van het salaris ligt, mits deze de DG-norm niet overschrijdt, bij de subsidieontvanger. Hoe wijs het is om in een tijd van noodzakelijke bezuinigingen en een kritisch maatschappelijk klimaat een dergelijke verhoging toe te passen, is weer een andere vraag.
Deelt u de mening dat de voorzitter van de Raad van Toezicht van ICCO – Doekle Terpstra – beter niet akkoord had kunnen gaan met deze salarisverhoging, zeker nu de subsidie voor ICCO naar beneden is bijgesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Het bericht dat hulpclubs Hivos en SNV ervan worden beschuldigd intellectueel eigendom te hebben gestolen |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hulporganisaties «stalen» project»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging dat de subsidieslurpers Hivos en SNV het intellectueel eigendom van een biogasproject in Afrika hebben gekaapt en vervolgens door de Nederlandse belastingbetaler hebben laten financieren?
Biogas wordt al jarenlang toegepast. De activiteit beoogt om met gebruikmaking van de jarenlange ervaringen van een succesvol regionaal Azië biogasprogramma ook een programma voor Afrika op te zetten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daartoe met publieke middelen in de periode 2007–2008 het voortraject voor een biogasprogramma in Afrika gefinancierd, bestaande uit de lancering van het initiatief en het verrichten van haalbaarheidsstudies. Van de tijdens voornoemde periode ontwikkelde studies berust het intellectuele eigendom bij BZ.
Klopt het dat het ministerie van Buitenlandse Zaken Hivos en SNV 30 miljoen euro subsidie heeft gegeven voor het zogeheten Africa Biogas Partnership Programme?
Nee, Hivos kreeg een subsidie van 30 miljoen euro. SNV draagt uit zijn eigen middelen aan het project bij.
Indien dit bericht op waarheid berust, bent u voornemens de uitgekeerde 30 miljoen euro van deze subsidieclubs terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Dit bericht berust niet op waarheid.
Een Afrikaans biogas project |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nederlandse hulporganisaties «stelen» Afrikaans project»?1
Ik betreur het dat een in mijn ogen goed lopend programma op deze manier in het nieuws komt.
Is het waar dat SNV en Hivos in 2009 het project hebben gekaapt en vervolgens door de Nederlandse regering laten financieren? Zo neen, wanneer is uw financiering van het project begonnen?
Biogas wordt al jarenlang toegepast. De activiteit beoogt om met gebruikmaking van de jarenlange ervaringen van een succesvol regionaal Azië biogasprogramma ook een programma voor Afrika op te zetten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daartoe met publieke middelen in de periode 2007–2008 het voortraject voor een biogasprogramma in Afrika gefinancierd, bestaande uit de lancering van het initiatief en het verrichten van haalbaarheidsstudies. Van de tijdens voornoemde periode ontwikkelde studies berust het intellectuele eigendom bij BZ.
Het Africa Biogas Partnership Program (ABPP) was een samenwerkingsverband van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Hivos, SNV en het Biogas for Africa Initiative, dat bestond uit enkele Afrikaanse organisaties. In 2008 werd het Biogas for Africa Initiatief, dat geen formele juridische status had, omgevormd tot de Stichting Biogas for Better Life. Naar het oordeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken waren de beheersmatige risico’s te groot om aan deze jonge en kleine stichting een subsidie van 30 miljoen Euro toe te kennen. Het ging en gaat immers om het uitvoeren vanaf 2009 van een omvangrijk en complex programma in Burkina Faso, Ethiopië, Kenia, Oeganda, Senegal en Tanzania. Er is toen om die redenen voor gekozen Hivos een subsidie toe te kennen van 30 miljoen Euro. SNV draagt uit zijn eigen middelen aan het project bij. Zij beschikten en beschikken wel over voldoende beheers- en uitvoeringscapaciteit. Bovendien hadden Hivos en SNV reeds ervaring opgedaan met de uitvoering biogasprogramma’s in Vietnam, Bangladesh, Cambodja en Laos.
De voorbereiding van het biogasprogramma is begonnen in 2006. Er werden o.m. haalbaarheidstudies uitgevoerd, een bijeenkomst met Afrikaanse stakeholders georganiseerd en een studie uitgevoerd voor een Research & Development programma.
Kunt u aangeven van wanneer het voorstel van de «stichting Biogas for Better Life» om toepassing van biogastechnologie in Afrika van de grond te krijgen dateert? Is het waar dat het voorstel reeds vóór aanvang van de Nederlandse financiering is ontwikkeld? Zo nee, wanneer dan wel?
De Stichting Biogas for Better Life heeft op 25 augustus 2008 een brief met bijgevoegd voorstel aangeboden aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het voorstel is ontwikkeld vóór aanvang van de Nederlandse financiering.
Was u op de hoogte van de klachten die de Afrikaanse bestuurders en adviseurs van de «stichting Biogas for Better Life: an African Initiative» middels interne communicatie aan SNV en Hivos hebben overgebracht?
Ja.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, kunt u dan aangeven van wanneer deze klachten dateren, waar de klachten uit bestonden en wat er met deze klachten is gedaan?
Deze klachten werden naar voren gebracht in de onder antwoord 3 genoemde brief van 25 augustus 2008. De belangrijkste klacht was dat de stichting het niet eens was met de aan haar door de andere partners toegemeten rol op het gebied van lobby, advocacy en communicatie. De stichting achtte deze rol te beperkt en wilde ook bij de uitvoering worden betrokken. Op 28 augustus 2008 werd hierover door het ministerie van Buitenlandse Zaken, Hivos, SNV en de stichting gesproken. De betrokkenen konden het echter niet eens worden over de omvang van de rol van de stichting waarna de stichting zelf op 28 augustus 2008 heeft besloten zich uit het samenwerkingsverband terug te trekken. Nadat de subsidie aan Hivos was verleend, hebben noch Hivos, SNV noch het ministerie signalen van de stichting ontvangen dat de stichting terug wilde komen op het eerder genomen besluit verder geen deel te willen nemen aan het partnerschap.
Indien het antwoord op vraag 4 ontkennend luidt, bent u dan bereid deze klachten alsnog te achterhalen en te openbaren? Zo neen, waarom niet?
Niet van toepassing.
Welke conclusies verbindt u aan deze kwestie?
De belangrijkste conclusie is dat het bewuste artikel in de Volkskrant van 7 maart jl. op onjuiste informatie berust.
Het biogas project in Afrika |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Klopt de aantijging van Afrikaanse bestuurders dat de ideeën van de stichting «Biogas for Better Life: an African Initiative» zijn gekaapt door Nederlandse ontwikkelingsorganisaties?1 Zo nee, hoe zit het dan?
Nee, deze aantijging klopt niet. Biogas wordt al jarenlang toegepast. De activiteit beoogt om met gebruikmaking van de jarenlange ervaringen van een succesvol regionaal Azië biogasprogramma ook een programma voor Afrika op te zetten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daartoe met publieke middelen in de periode 2007–2008 het voortraject voor een biogasprogramma in Afrika gefinancierd, bestaande uit de lancering van het initiatief en het verrichten van haalbaarheidsstudies. Van de tijdens voornoemde periode ontwikkelde studies berust het intellectuele eigendom bij BZ.
Klopt het dat het ministerie Buitenlandse Zaken de samenwerking met Biogas for Better Life heeft gestaakt omdat de stichting «niet over de gewenste beheercapaciteit beschikte»? Heeft het ministerie nog geprobeerd dit Afrikaanse initiatief betrokken te laten blijven bij het project? Is er samengewerkt met andere Afrikaanse organisaties?
Het Africa Biogas Partnership Program (ABPP) was een samenwerkingsverband van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Hivos, SNV en het Biogas for Africa Initiative, dat bestond uit enkele Afrikaanse organisaties. In 2008 werd het Biogas for Africa Initiatief, dat geen formele juridische status had, omgevormd tot de Stichting Biogas for Better Life. Naar het oordeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken waren de beheersmatige risico’s te groot om aan deze jonge en kleine stichting een subsidie van 30 miljoen Euro toe te kennen. Het ging en gaat immers om het uitvoeren vanaf 2009 van een omvangrijk en complex programma in Burkina Faso, Ethiopië, Kenia, Oeganda, Senegal en Tanzania. Er is toen om die redenen voor gekozen Hivos een subsidie toe te kennen van 30 miljoen Euro. SNV draagt uit zijn eigen middelen aan het project bij. Zij beschikten en beschikken wel over voldoende beheers- en uitvoeringscapaciteit. Bovendien hadden Hivos en SNV reeds ervaring opgedaan met de uitvoering van biogasprogramma’s in Vietnam, Bangladesh, Cambodja en Laos.
Er is geprobeerd om de Stichting Biogas for Better Life betrokken te laten blijven bij de implementatie van het programma. De rol op het gebied van lobby, advocacy en communicatie achtte de stichting echter te beperkt. Het ministerie, Hivos, SNV en de Stichting Biogas for Better Life konden het uiteindelijk niet eens worden over de rol van de Stichting, waarna de Stichting zelf op 28 augustus 2008 heeft besloten zich uit het ABPP samenwerkingsverband terug te trekken. Nadat de subsidie aan Hivos was verleend, hebben noch Hivos, SNV noch het ministerie signalen van de Stichting ontvangen dat het terug wilde komen op het eerder genomen besluit geen deel te willen nemen aan het partnerschap.
Deelt u de mening dat «Afrikaanse» betrokkenheid bij dergelijke projecten, gericht op zelfredzaamheid, van groot belang is en dat Nederlandse ontwikkelingsorganisaties Afrikaanse partners moeten betrekken? Zo ja, op welke manier zult u dat in dit geval bevorderen?
Ik onderschrijf uw mening. Het biogasprogramma in Afrika wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking met Afrikaanse overheden, lokale NGO’s en de lokale private sector.
Op welke manier bevordert u de Afrikaanse kennis en kunde, zodanig dat de betrokken Afrikaanse landen in de toekomst zelf in staat zullen zijn biogastechnologie toe te passen?
Een belangrijke component van dit biogasprogramma is de opbouw van capaciteit in de landen van uitvoering. In samenwerking met Afrikaanse overheden, lokale NGO’s en de lokale private sector worden door Nederlandse ontwikkelingsorganisaties seminars gegeven aan lokale beleidsmakers voor het formuleren van duurzaam energiebeleid alsmede trainingen c.q. opleidingen aan lokale practitioners en metselaars.
De onderdrukking van de Papoea's |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de verklaring van de kerken op Papoea over de onderdrukking van de inheemse bevolking?1
Ik heb hier met zorg kennis van genomen.
Deelt u de mening dat Papoea op dit moment een annexatieproces ondergaat, waarbij het leefgebied van de Papoea's ernstig wordt bedreigd en geschaad? Zo nee, waarom niet?
De provincies Papoea en West-Papoea maken sinds 1969 onlosmakelijk deel uit van Indonesië. Er is dus geen sprake van annexatie.
De implementatie van de speciale autonomiewet voor Papoea uit 2001, bedoeld als kader voor de politieke, sociale en economische ontwikkeling van de regio, verloopt minder voorspoedig dan waarop gehoopt was. Mede hierdoor blijft de sociaal-economische ontwikkeling in de provincies Papoea en West-Papoea achter bij die van andere provincies. Het gebrek aan capaciteit op lokaal overheids- en institutioneel niveau is hieraan mede debet.
De door de eigen bevolking gekozen volksvertegenwoordiging in Papoea lijkt niet bij machte om de situatie wezenlijk te verbeteren. De Indonesische autoriteiten zijn zich bewust van deze problematiek en werken momenteel, in overleg met de autoriteiten in Papoea, aan de oprichting van een nieuwe eenheid die tot doel heeft de ontwikkeling van Papoea te versnellen. Deze eenheid zal ressorteren onder de vice-president. Het is belangrijk dat duidelijker wordt hoe dit initiatief zich verhoudt tot de speciale autonomiewet. Nederland volgt met grote interesse hoe dit verder wordt vormgegeven.
Hoe beoordeelt u de aanklacht dat Indonesië een bewuste politiek voert waarin de mensenrechten van de Papoea's met voeten worden getreden?
De mensenrechtenschendingen op Papoea blijven een punt van zorg. Het inwinnen van betrouwbare informatie is moeilijk. In veel gevallen is de toedracht van mogelijke mensenrechtenschendingen moeilijk vast te stellen. Ik vind het belangrijk dat bij vermoeden van mensenrechtenschendingen objectief onderzoek wordt gedaan en dat de daders worden vervolgd en bestraft. De mensenrechtensituatie in Papoea vormt een vast onderdeel van de politieke dialoog met Indonesië. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u ingaan op de migratiepolitiek van Indonesië en de gevolgen die deze politiek heeft voor zowel de Papoea's als de flora en fauna in dit gebied?
De actieve financiële ondersteuning van de transmigratie in Indonesië door de Indonesische autoriteiten is sinds 2000 bijna volledig gestopt. Dit weerhoudt mensen uit andere delen van Indonesië er niet van om zich te vestigen in het relatief dun bevolkte Papoea. De gebieden waarin migranten zich officieel mogen vestigen, bevinden zich buiten de beschermde en productiebosgebieden. De provincie Papoea heeft recentelijk een ruimtelijk ordeningsplan aangeboden aan het Ministerie van Bosbouw. De inzet van het plan is om in Papoea de bescherming van bos- en veengebieden in hoge mate te garanderen.
Bent u bereid de Indonesische autoriteiten op te roepen tot het onmiddellijk stoppen met de schending van de mensenrechten van de Papoea's? Bent u daarnaast bereid te pleiten voor een duurzame ontwikkeling van Papoea waarbij wordt gezocht naar een dialoog tussen de regering en de Papoea's?
De situatie van de mensenrechten in Papoea, alsmede die in andere delen in Indonesië, vormt een vast onderdeel van de politieke dialoog tussen Nederland en Indonesië. De mensenrechtensituatie in Papoea is tevens besproken tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog, die plaatsvond op 9 maart jl. Nederland tracht via praktische samenwerking met Indonesië projecten te realiseren die de situatie in Papoea in gunstige zin beïnvloeden. Zo draagt Nederland bijvoorbeeld bij aan versterking van de lokale bestuurlijke capaciteit in Papoea.
De Indonesische denktank LIPI heeft in zijn road map for Papua (2009) voorstellen gedaan voor een dialoog tussen vertegenwoordigers van de Papoea-bevolking en de Indonesische autoriteiten. In contacten met de Indonesische autoriteiten moedigt Nederland deze ontwikkeling aan.
Mensen in ontwikkelingslanden gebruikt als proefpersoon |
|
Ewout Irrgang (SP), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht op de website Vice Versa: «Mensen in ontwikkelingslanden gebruikt als proefpersoon»?1
Ja ik heb hier kennis van genomen.
Wat is uw reactie op het bericht dat het toezicht op medicijntesten in ontwikkelende regio’s als India, Brazilië en Argentinië zeer te wensen over laat?
Ik ben op de hoogte van de ontwikkeling dat het uitvoeren van klinisch onderzoek steeds internationaler wordt. De redenen hiervoor zijn divers, bijvoorbeeld de beschikbaarheid van patiënten met een bepaalde ziekte, bereidheid van patiënten en artsen om deel te nemen aan klinisch onderzoek, de efficiëntie van het toetsingssysteem (Medisch Ethische Commissies) in een bepaald land, de kosten van het onderzoek enzovoort. Klinische onderzoeken ten behoeve van de registratie van geneesmiddelen in de EU waar ook ter wereld uitgevoerd, moeten voldoen aan alle regelgeving op het gebied van «Good Clinical Practice» (GCP) die geldt in de EU. Wat dat betreft maakt het niet uit of een onderzoek in of buiten Europa wordt uitgevoerd. Mocht worden getwijfeld aan het ingediende registratiedossier of de uitvoering van het onderzoek dan wordt, wanneer Nederland betrokken is, bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg een verzoek tot inspectie gedaan, die deze inspectie vervolgens uitvoert. Op Europees niveau worden in zo’n geval EU inspecteurs ingeschakeld via het Europese Geneesmiddelenbureau (EMA).
Bent u op de hoogte dat in de helft van de gevallen de farmaceutische bedrijven hun eigen medicijntesten niet meer uitvoeren, maar dat dit wordt uitbesteed aan onderaannemers, zogeheten Contract Research Organisations (CRO’s)?
Ja ik ben ervan op de hoogte dat veel farmaceutische bedrijven hun klinische onderzoeken met geneesmiddelen uitbesteden aan CRO’s.
Wereldwijd is er een tendens dat het klinisch onderzoek steeds meer via CRO’s wordt uitgezet (zie artikel NJEM 04-10-2007, Steinbrook). Ik hecht er echter aan enige nuancering aan te brengen. Er zijn verschillende typen CRO’s. Sommige CRO’s zijn in feite niet meer dan een administratiekantoor voor de farmaceutische industrie en verzorgen de documentenstromen, maar leveren zelf geen inhoudelijke bijdrage aan het onderzoek. Daarnaast zijn er CRO’s die zelf de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek met proefpersonen ter hand nemen. Binnen deze groep van CRO’s kan weer een onderscheid gemaakt worden tussen organisaties die met name een commercieel belang nastreven en CRO’s die in stichtingsverband onderzoek uitvoeren en zich sterk richten op het verwerven van nieuwe kennis.
De opkomst van de CRO’s (en met name van de CRO’s die zich beperken tot de administratieve zaken) wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de uitgebreide en complexe regelgeving bij geneesmiddelenonderzoek. Klinisch onderzoekers hebben in toenemende mate moeite om de regelgeving te overzien en te volgen. Om deze reden wordt steeds vaker een CRO ingeschakeld die de administratieve zaken voor haar rekening neemt. In ons land krijgen klinisch onderzoekers hulp in de vorm van voorbeeldbrieven, sjablonen en ICT-hulpmiddelen. In alle gevallen geldt dat CRO’s zich ook aan de regelgeving omtrent klinische onderzoeken moeten houden.
Kunt u een reactie geven op het feit dat uitbesteding van medicijntesten aan CRO’s leidt tot het opknippen van verantwoordelijkheden en minder overkoepelend overzicht over de test?
In Nederland is de opdrachtgever (verrichter) van de studie altijd eindverantwoordelijk voor het klinisch onderzoek. Hij dient te allen tijde een goed overzicht te hebben over het verloop van klinisch onderzoek, «aan het roer» te staan en wanneer nodig tijdig maatregelen te nemen. Daarnaast moet iedere instelling die onderzoek met mensen uitvoert beschikken over goed opgeleide klinische onderzoekers en een juiste infrastructuur voor het doen van klinisch onderzoek.
Bent u van mening dat de uitbesteding aan CRO’s in niet-traditionele onderzoekslanden ten koste gaat van de zorgvuldigheid, kwaliteit en naleving van ethische normen, en dat dit uiteindelijk ten koste gaat van de veiligheid van de proefpersonen en de kwaliteit van de medicijnen?
Zoals hierboven genoemd zijn er vele vormen van CRO’s en daarnaast zijn er ook vele vormen van klinisch onderzoek. Of een klinisch onderzoek wel of niet zorgvuldig uitgevoerd kan worden in niet-traditionele onderzoekslanden is sterk afhankelijk van deze twee zaken. Ik kan mij voorstellen dat er ook in sommige opkomende landen in bepaalde situaties uitstekend klinisch onderzoek kan worden uitgevoerd. Maar helaas is het ook mogelijk dat in bepaalde landen de zorgvuldigheid rond klinisch onderzoek niet goed geborgd is.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de statistische gegevens van de European Medicines Agency (EMA) over de medicijntesten die bepalend zijn voor markttoegang van medicijnen in Europa, 40% van de proefpersonen zich bevinden in niet-traditionele onderzoekslanden zoals India, Latijns-Amerika, China etc?2 Wat is uw reactie hierop?
Deze gegevens zijn mij bekend. Voor mijn reactie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat uit verschillende publicaties, waaronder een strategiepaper van het Europees Medicijnagentschap EMA3 blijkt dat bij het beoordelen van een geneesmiddel voor markttoegang dat getest is in niet-traditionele test regio’s, nauwelijks aandacht wordt besteed aan de naleving van ethische richtlijnen zoals de Verklaring van Helsinki, en het EMA daarom in 2010 voorstellen heeft gedaan om ethische richtlijnen beter te verankeren in het toelatingsproces van geneesmiddelen tot de Europese markt die in deze regio’s getest zijn? Kunt u inzicht verschaffen in de wijze waarop het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) nu de naleving van de Verklaring van Helsinki verifieert in het toelatingsproces van medicijnen die in niet-traditionele regio’s zijn getest?
Het CBG is, in nationaal of Europees verband via het Europese Geneesmiddelenbureau, betrokken bij verschillende fasen van het klinisch onderzoek. Daarbij gaat het om wetenschappelijk advies voorafgaand aan een aanvraag voor een handelsvergunning tot aan het beoordelen van de uiteindelijke onderzoeksresultaten. Het CBG werkt samen met EMA om de ethische richtlijnen Europees beter verankerd te krijgen en heeft hiervoor input geleverd aan EMA. Het CBG dient, net als EMA, erop toe te zien dat de Verklaring van Helsinki wordt nageleefd, alsmede de GCP-richtsnoeren. Dit betekent in het kort dat gekeken wordt of:
Kunt u inzicht verschaffen in de wijze waarop het CBG nu de naleving van de Verklaring van Helsinki door de contractpartners van farmaceutische bedrijven verifieert?
Het CBG krijgt in principe de resultaten van de klinische onderzoeken in het dossier achteraf (retrospectief). Daarbij gaat het vaak om klinische onderzoeken die in meerdere landen tegelijk zijn uitgevoerd. Hierdoor kunnen mogelijke problemen of ongerechtigheden pas ontdekt worden als ze al hebben plaatsgevonden. Gecontroleerd wordt wél of door de uitvoerder en/of de verrichter van het onderzoek verklaard is dat de studie conform wet- en regelgeving is uitgevoerd. Wanneer het CBG twijfelt aan de uitvoering van een klinisch onderzoek, wordt overleg gezocht met de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Dit kan gebeuren op nationaal (Inspectie voor de Gezondheidszorg), maar ook op Europees niveau (de zogenaamde Inspectors Working Party bij EMA).
Deelt u de zorg dat in de huidige markttoegang procedures te weinig onafhankelijke verificatie van de naleving van de Verklaring van Helsinki door de contractpartner van farmaceutische bedrijven bieden? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Het kan altijd beter en zorgvuldiger. Het is daarom goed om te weten dat de Europese Commissie momenteel de huidige Richtlijn met betrekking tot klinisch onderzoek gaat herzien. In oktober 2009 tot januari 2010 is er een consultatie door de Europese Commissie gedaan waarin er onder meer aandacht voor is gevraagd hoe toezicht op klinisch onderzoek in lage loonlanden kan worden verbeterd, inclusief de nationale toestemming om een onderzoek te starten. Daarnaast is er van 6–7 september 2010 een internationale workshop gehouden door EMA.
Daarnaast heeft Nederland de afgelopen jaren geïnvesteerd in het vergroten van de capaciteit in ontwikkelingslanden om zelf voorwaarden te kunnen stellen aan de (ethische) kwaliteit van klinische studies, onder andere via het European Developing Countries Clinical Trials Partnership (EDCTP) en via het VN onderzoeksprogramma voor tropische ziekten (TDR).
Bent u bereid u zowel op Europees niveau als in Nederland er hard voor te maken dat ethische richtlijnen daadwerkelijk worden verankerd in het toelatingsproces van medicijnen die in niet-traditionele regio’s zijn getest, zodat rechten van proefpersonen in ontwikkelingslanden zullen worden beschermd?
Ja ik ben bereid mij ervoor in te zetten dat de ethische richtlijnen daar waar dat nog niet voldoende het geval is daadwerkelijk worden verankerd in het toelatingsproces.
Bent u bereid tot het invoeren van een verplichte registratie van alle medicijntesten die ten grondslag liggen aan een aanvraag voor toegang tot de Europese markt, inclusief de testen die buiten Europa plaatsvinden, in de Europese publieke database van medicijntesten EudraPharm, zoals ook organisaties als SOMO dit vinden? Bent u van mening dat per medicijntest in deze database ook alle betrokken organisaties en bedrijven zouden moeten worden geregistreerd, inclusief de locaties waar de testen worden uitgevoerd?
Ik ben groot voorstander van meer transparantie rond klinisch onderzoek. In ons land wordt inmiddels van vrijwel alle klinische studies basisinformatie via de website van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) openbaar gemaakt. Ook als het gaat om klinisch onderzoek dat buiten Nederland en Europa wordt uitgevoerd is transparantie belangrijk. Veel farmaceutische bedrijven doen dat inmiddels en melden hun studies aan bij openbare databanken zoals www.clinicaltrails.gov en de International Clinical Trials Registry Platform (ICTRP) (zie http://www.who.int/ictrp/en/).
Eudrapharm is de Europese geneesmiddeleninformatiebank voor humane geneesmiddelen die een handelsvergunning hebben. Daarnaast is er de zogenaamde EudraCT databank voor klinische onderzoeken die zijn gestart, stopgezet of afgerond in de EU. EudraCT is een afgeschermde website.
Zeer recentelijk heeft de EMA bekend gemaakt (zie: http://www.cbg-meb.nl/CBG/nl/humane-geneesmiddelen/actueel/Lancering-Europees-register-klinisch-onderzoek/default.htm) dat er een openbaar EU klinisch onderzoeksregister (https://www.clinicaltrialsregister.eu/) van start is gegaan dat toegang geeft tot informatie die voorheen nog niet openbaar was. Het register geeft voor het eerst aan het publiek informatie over klinisch onderzoek met geneesmiddelen uit de 27 EU lidstaten, en daarnaast ook uit IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. De informatie van dit register komt uit het niet voor het publiek openbare EudraCT register.
Deze vorm van transparantie betekent dat het voor NGO’s als SOMO en WEMOS en alle andere geïnteresseerde partijen transparanter wordt welke onderzoeken er op welke locatie zijn en worden uitgevoerd.