Het interview ‘Politiechef Anja Schouten: Er moet een eerste hulp bij onbegrepen gedrag komen’ en het opinieartikel ‘Laat de politie geen zorgtaken uitvoeren’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u de berichtgeving «Politiechef Anja Schouten: «Er moet een eerste hulp bij onbegrepen gedrag komen»1 en het opinieartikel «Laat de politie geen zorgtaken uitvoeren»?2
Ja.
Herkent u het signaal dat het aantal E33-meldingen («verward gedrag») niet alleen te verklaren is vanuit de geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Zo ja, hoe duidt u dit fenomeen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het signaal dat het aantal E33-meldingen niet alleen te verklaren is vanuit de geestelijke gezondheidszorg. De term «verward» in relatie tot de E33-meldingen is een containerbegrip, er ligt geen diagnose aan ten grondslag. Het zegt ook niets over de aard en de ernst van de problematiek. Achter het begrip «verward gedrag» gaat een veelheid aan problemen schuil: van dementie en middelengebruik tot (ernstige) psychiatrische aandoeningen.
Onderschrijft u de conclusie van politiechef Schouten dat de multi-problematiek rondom «verward gedrag» niet vanzelf overgaat? Zo ja, hoe ziet uw ideale aanpak er uit om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is beschreven, is de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep met diverse problematiek. De complexiteit en veelzijdigheid van de problematiek van personen met verward gedrag vragen om het langdurig leveren van maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke behoeften van de persoon in kwestie en anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorg- en ondersteuningsaanbod. De aanpak voor personen met verward gedrag kan dus per regio en per gemeente verschillen. Er bestaat dan ook niet één ideale aanpak om dit probleem aan te pakken. Graag verwijs ik ook naar de brief met de stand van zaken van de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen die ik op 10 december 2019 naar uw Kamer stuurde.3
Wat vindt u van de conclusie van Onno Hoes, voormalig voorzitter van het Schakelteam Personen met verward gedrag, dat het kabinet te weinig doet en ook de aanbevelingen onvoldoende opvolgt rondom deze problematiek? Kunt u een jaarlijks overzicht delen met de Kamer betreffende het aantal meldingen van personen met verward gedrag sinds 2011?
De conclusie van de heer Hoes deel ik niet. Zoals in de beleidsreactie op de eindrapportage van het Schakelteam staat, vergt dit vraagstuk een lange adem.4 Er wordt op landelijk niveau, maar ook in de regio’s hard gewerkt aan de implementatie van een goed werkende persoonsgerichte aanpak voor personen met verward gedrag. In voornoemde brief die ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid op 10 december 2019 aan de Tweede Kamer heb gestuurd, staat beschreven wat er tot op heden is gebeurd en wat er nog gaat gebeuren als het gaat om de implementatie van de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen, waaronder de groep personen met een hoog veiligheidsrisico. Bij genoemde brief is ook de rapportage Stand van het Land gevoegd, waaruit blijkt dat aan alle 9 bouwstenen voor de aanpak van verward gedrag in alle regio’s wordt gewerkt. Hieruit blijkt ook dat in het merendeel van gemeenten en regio’s burgemeesters en wethouders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de aanpak van personen met verward gedrag. De rapportage signaleert dat er in regio’s en gemeenten verbindingen zijn tussen de ondersteuning van mensen met verward gedrag, de implementatie van de Wet verplichte ggz, de Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang en de doorontwikkeling van de zorg- en veiligheidshuizen. Waar gemeenten aangeven behoefte te hebben aan ondersteuning bij het leggen van verbindingen, kan deze ondersteuning worden geboden door de regioadviseurs die namens de ministeries van VWS, JenV, BZK en de VNG actief zijn in het land om vraaggericht te ondersteunen.
In onderstaande tabel treft u het overzicht aan van het aantal meldingen dat door de politie is geregistreerd onder de code E33 (betreft een registratie van een incident van overlast door een verward persoon) over de periode 2011–2019. Deze cijfers zeggen niets over het unieke aantal personen. Het gaat om een diverse groep personen met een veelheid aan problemen; van dementie tot een ernstige psychiatrische aandoening. De aantallen meldingen worden jaarlijks gepubliceerd op www.data.politie.nl.
Jaar
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Aantal door de politie geregistreerde incidenten E33
40.419
44.569
52.167
59.596
66.022
74.934
83.607
90.633
99.623
Bent u van mening dat het kabinet voldoende actie onderneemt om de multi-problematiek rondom «verward gedrag» aan te pakken? Zo ja, wat is uw streefcijfer en binnen welke termijn? Zo nee, wat gaat u ondernemen?
Graag verwijs ik hierbij naar het antwoord op vraag 4 en, nogmaals, naar de aan de Tweede Kamer, op 10 december 2019 gestuurde brief over de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen,5 waarin ook staat aangegeven wat de ambitie is op dit onderwerp in de komende periode.
Wat vindt u van de oplossingsrichting om zogenoemde «veiligheidshuizen» te stimuleren om personen met gevaarlijk verward gedrag integrale hulp te bieden? Deelt u de zorg van de politiechef dat deze samenwerkingsverbanden onder druk staan vanwege onvoldoende financiële middelen bij gemeenten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De groep personen met ernstig verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico kenmerkt zich door steeds terugkerende (psychiatrische) problematiek en justitiecontacten. Dit is in principe geen financieel vraagstuk, maar cruciaal is dat zorgwekkende signalen vroegtijdig worden gezien, gemeld en opgepakt en dat deze personen langdurig worden gemonitord.
Doordat deze groep vaak pendelt tussen het zorg- en veiligheidsdomein is er behoefte aan een integrale multidisciplinaire persoonsgerichte aanpak waarbij ruimte is voor daadkracht, maatwerk en creativiteit.
Eén van de speerpunten van de ministeries van JenV en VWS is het verbeteren van de lokale en regionale aanpak van deze groep en het terugdringen van daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s. In de zorg- en veiligheidshuizen wordt vanuit een netwerksamenwerking met partners uit de verschillende domeinen de regie en coördinatie belegd op complexe domeinoverstijgende casuïstiek. Daarnaast is het van belang dat het aanbod van voorzieningen, zoals wonen, werk, inkomen, dagbesteding en zorg aansluit bij de doelgroep. Vanuit het Ministerie van JenV is de afgelopen jaren de ontwikkeling van de integrale persoonsgerichte aanpak voor deze doelgroep bij de zorg- en veiligheidshuizen reeds actief gefaciliteerd en gestimuleerd en dit wordt gecontinueerd in 2020. Inmiddels is het thema in elk zorg- en veiligheidshuis belegd.
Wat vindt u van de oplossingsrichting dat iedere regio een opvangplek moet hebben voor «eerste hulp bij onbegrepen gedrag»? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze opvangplekken te bewerkstelligen? Zo nee, bent u ten minste bereid dit verder te onderzoeken?
Zoals eerder is aangegeven, is de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep met diverse problematiek. Vanwege de diversiteit van de problematiek is het belangrijk om maatwerk te bieden en bij een melding per persoon te bekijken waar behoefte aan is. Wanneer een burger of instantie een melding maakt, dient er daarom een goede triage te worden uitgevoerd. De triage dient om te bepalen welke hulp en/of ondersteuning passend is. Hiervoor zijn verschillende reguliere mogelijkheden beschikbaar die naar aanleiding van de triage ingezet kunnen worden, zoals spoedeisende hulp, acute psychiatrische hulpverlening of maatschappelijke opvang. In eerdergenoemde brief van 10 december jl.6 staat dat onze ambitie voor 2020 is om bij iedere melding waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek, een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden.
We onderschrijven het belang van samenwerking tussen partijen, zoals tussen de politie en ggz-deskundigen, bij het uitvoeren van een goede triage. Het is echter aan de partijen in de regio om te bekijken op welke manier ze deze samenwerking willen vormgeven. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde in het verder verkennen van de oplossingsrichting dat iedere regio een opvangplek moet hebben voor «eerste hulp bij onbegrepen gedrag». Dit is slechts een van de mogelijkheden, ter keuze van de betreffende regio.
Wat vindt u van de suggestie om in iedere meldkamer een ggz-deskundige te laten plaatsnemen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten hoe andere landen in onze omgeving omgaan met meldingen van verward gedrag?
Het is in zijn algemeenheid niet mogelijk om iets te zeggen over de aanpak in andere landen. Elk land kent zijn eigen praktijk, wetgeving en aanpak. Daarnaast is het in kaart brengen van de aanpak in de landen in onze omgeving complex; dit vraagt zeer veel tijd en onderzoek.
Deelt u de mening dat een integrale landelijke aanpak op dit probleem ontbreekt?
De complexiteit van de problematiek van personen met verward gedrag vraagt om maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke behoeften van de persoon in kwestie en anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorg- en ondersteuningsaanbod. Dit betekent dus dat de aanpak voor personen met verward gedrag per regio en per gemeente kan verschillen. Eén landelijke aanpak zou ook geen recht doen aan de complexiteit van de problematiek en onvoldoende ruimte bieden voor lokaal maatwerk. Overigens sluit dit ook aan bij het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag en het eerdere advies van de heer Van der Vlist. Ook zij stellen dat op lokaal en regionaal niveau de oplossing ligt. We blijven de regio’s en de gemeenten vanuit onze brede verantwoordelijkheid ondersteunen, we moedigen hen aan om van elkaar te leren en stimuleren het uitwisselen van best practices.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één uitgebreid beantwoorden?
Ja
Tekortkomingen van Kustwachthelikopters |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat er een rapport over de Nederlandse Kustwachthelikopters is opgesteld door veiligheidsdeskundigen van KLM, Schiphol en het kenniscentrum Nederlands Lucht- en Ruimtevaart Centrum (NLR)? Zo ja, wanneer wordt dat rapport naar de Kamer gestuurd?1
De genoemde organisaties hebben een safety survey uitgevoerd naar de Search and Rescue (SAR) operatie van Noordzee Helikopters Vlaanderen (NHV) in Den Helder. Het is uitgevoerd in opdracht van Airport Medical Services B.V. (AMS). AMS heeft dit rapport niet openbaar gemaakt, maar wel gedeeld met het onderzoeksbureau dat een onderzoek in mijn opdracht heeft uitgevoerd. Laatstgenoemde rapport heb ik u heden toegezonden, voorzien van een reactie. Noordzee Helikopters Nederland (NHN) heeft mij laten weten de aanbevelingen van AMS mee te nemen in hun SAR-verbeterprogramma.
Klopt het dat de Kustwachthelikopters te krap zijn om de werkzaamheden voor patiënten uit te voeren? Zo ja, wat gaat daaraan gebeuren en binnen welke termijn?
Voor de bevindingen van het onderzoek dat in mijn opdracht is uitgevoerd en de maatregelen die naar aanleiding daarvan worden genomen, verwijs ik u naar het rapport en de reactie die ik u heden heb toegezonden.
Klopt het dat verpleegkundigen zich zorgen maken over hun veiligheid, omdat ze geen helm aangeleverd krijgen en zij zich aan boord niet altijd goed kunnen vastmaken en dat ook de brancard niet gezekerd kan worden? Zo ja, wat gaat daaraan gebeuren en op welke termijn?
Ik verwijs u naar het onderzoeksrapport dat ik u heden heb toegezonden. In aanvulling daarop kan ik melden dat NHN heeft aangeven dat zij maatregelen heeft getroffen om de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen voor alle bemanningsleden, waaronder de verpleegkundigen, te waarborgen.
Klopt het dat in 2016 de Onderzoeksraad voor Veiligheid al vaststelde dat er tekortkomingen waren? Zo ja, wat waren deze tekortkomingen en waarom zijn er nog geen wijzigingen doorgevoerd? Gaat dit nu wel gebeuren? Zo ja, binnen welke termijn?
Het onderzoek «Zorg tussen Wal en Schip» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in 2016 richtte zich niet specifiek op de SAR helikopter dienstverlening, maar op de gehele keten van medische hulpverlening op de Noordzee. Het OVV heeft in dit onderzoek geen tekortkomingen geconstateerd in de SAR helikopter dienstverlening.
Over de uitkomsten van het onderzoek van de OVV bent u op 15 december 2016 door de Minister van Infrastructuur en Milieu mede namens de Minister van VWS geïnformeerd.2 In de bijlage bij de brief van 13 december 2018 van de Minister van Justitie en Veiligheid bent u geïnformeerd over de stand van zaken van de implementatie van de aanbevelingen.3 De algemene conclusie van het onderzoek is dat er in de gehele keten van medische hulpverlening op de Noordzee tekorten zijn aangetroffen. Deze conclusie is aanleiding geweest om de processen door te lichten. In gezamenlijk overleg zijn structurele verbeteringen doorgevoerd binnen de Kustwachtorganisatie en is de samenwerking met de hulporganisaties op land verbeterd. Dit heeft ertoe geleid dat in 2017 een Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector Ketennorm is opgesteld voor de zorgketen die medische hulp op de (Noord)zee biedt, evenals een Kwaliteitskader Ambulancezorg op het water. Onder regie van de Kustwacht vindt tweejaarlijks evaluatie plaats van medische zorgverleningen op zee met de betrokken zorgaanbieders. Aanvullend op dit normenkader ontwikkelt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd momenteel een toetsingskader om toezicht te kunnen houden op de kwaliteit van medische zorg op de (Noord)zee. Dit jaar zal deze keten gecertificeerd worden.
Klopt het dat veel bemanningsleden uit verschillende Europese landen komen en niet altijd goed Engels spreken? Zo ja, wat gaat daaraan gebeuren en binnen welke termijn?
Ik verwijs u naar het onderzoeksrapport dat ik u heden heb toegezonden.
Wat waren de redenen om in 2015 te kiezen voor uitvoering door het Vlaamse helikopterbedrijf Noordzee Helikopters Vlaanderen (NHV)? Is er destijds op laagste prijs aanbesteed of op Economisch Meest Voordelige Inschrijving (EMVI)? Zo ja, wat waren de EMVI-eisen? Hoe waren de eisen ten aanzien van de veiligheid van patiënten en de veiligheid van medewerkers meegenomen?
Het contract is aan NHN – niet NHV – gegund op basis van laagste prijs.
Welke autoriteit of instantie is verantwoordelijk voor een periodieke keuring van Kustwachthelikopters? Wanneer is een dergelijke keuring voor het laatst gebeurd? Wat was hiervan de eindconclusie?
De SAR-vluchten worden uitgevoerd met Belgisch civiel geregistreerde helikopters.
Ten aanzien van de luchtwaardigheid van deze helikopters ligt de verantwoordelijkheid voor het toezicht bij de autoriteit van het land van registratie, in dit geval de Belgische luchtvaartautoriteit. Onderdeel van het luchtwaardigheidsproces is inspectie door de Continuing Airworthiness Management Organisation die deze inspecties plannen en uitvoeren. Indien dit onderzoek uitwijst dat een luchtvaartuig luchtwaardig is, wordt het onderzoek afgesloten met een Airworthiness Review Certificate (ARC). Het toezicht op dit proces ligt in dit geval ook bij de Belgische luchtvaartautoriteit.
De Belgische luchtvaartautoriteit bevestigt desgevraagd dat de helikopters een geldig Bewijs van Luchtwaardigheid hebben met een geldige ARC. De voorgenoemde luchtwaardigheidsonderzoeken hebben recent plaatsgevonden, de resultaten daarvan waren alle positief. De ARC is voor de helikopters met de registratienummers OO-NSZ afgegeven op 5 september 2019, voor de OO-NHU op 11 december 2019, voor de OO-NHV op 6 januari 2020 en voor de OO-NHM op 7 januari 2020.
Ten aanzien van de SAR-operaties die met de helikopters worden uitgevoerd, verwijs ik u naar mijn brief van 27 november 2019, waarin ik een uitwerking heb aangekondigd van de wijze waarop het toezicht vormgegeven moet worden.4
Hoe vaak moeten Kustwachthelikopters uitrukken om reddingsacties uit voeren? Kunt u hierbij cijfers over de laatste drie jaar geven?
In 2017, 2018 en 2019 was dit respectievelijk 121, 122 en 130 keer.
Het bericht ‘Fire at Norway Airport destroys hunderds of cars grounds planes’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van deze grote brand in een Noorse parkeergarage? Zou zoiets in Nederland kunnen plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit bericht. In het betreffende bericht is sprake dat de brand is begonnen in een elektrische auto. Uit nadere berichtgeving van de Noorse televisie volgt echter dat de brand mogelijk is begonnen in een oude dieselauto2. Ik heb navraag laten doen bij de Noorse overheid en die heeft laten weten dat zij nog een onderzoek laat uitvoeren naar deze brand. Als dit onderzoek is afgerond, zal ik de mogelijke consequenties voor Nederland nagaan.
Welke eisen voor brandveiligheid van gebouwen/parkeergarages worden er gesteld in Nederland en wijken deze eisen af van de eisen die hiervoor gelden in Noorwegen?
Het Bouwbesluit 2012 geeft eisen voor de brandveiligheid van gebouwen waaronder parkeergarages. Het is niet mij niet bekend of deze eisen afwijken van de eisen die in Noorwegen gelden. Ik wacht het in het voorgaande antwoord genoemde Noorse onderzoek af.
Nu het aantal elektrische auto’s ook in Nederland rap groeit, in hoeverre zijn gevaarlijke situatie met zelfontbrandende accu’s van elektrische auto’s, andere voertuigen (inclusief e-fiets) te verwachten?
De energietransitie brengt nieuwe mogelijkheden met zich mee, maar ook nieuwe en andere veiligheidsvraagstukken. In dit verband verwijs ik naar de brief van 28 januari jongstleden waarbij de Minister voor Milieu en Wonen uw Kamer heeft geïnformeerd3 over de strategische aanpak van batterijen, waaronder ook de accu’s van elektrische voertuigen. Hierin is gemeld dat verantwoord gebruik van batterijen onder meer aandacht voor veilig gebruik inclusief de beheersbaarheid van mogelijke incidenten betekend. In dit licht past ook de lopende actualisatie van een eerder onderzoek van TNO uit 20144 naar de veiligheid (waaronder brandveiligheid) van elektrische voertuigen. De resultaten hiervan zullen in de loop van 2020 beschikbaar komen.
Is er een reden om met de elektrificatie van het wagenpark nieuwe eisen te gaan stellen, of eisen te actualiseren, voor de brandveiligheid van gebouwen waarin dergelijke voertuigen geparkeerd worden?
Het Nederlandse Normalisatie Instituut werkt op mijn verzoek aan een nieuwe NEN-norm voor de integrale brandveiligheid van parkeergarages. Ik heb gevraagd om daarbij ook auto’s op alternatieve brandstoffen te beschouwen. In het kader hiervan onderzoekt TNO momenteel hoe in de bouwregelgeving van andere landen rekening wordt gehouden met elektrische voertuigen in parkeergarages. De nieuwe NEN-norm zal onderdeel worden van de landelijke bouwregelgeving.
Welke incidenten met elektrische auto’s die ontvlambaar bleken zijn u bekend? Wordt dat ergens bijgehouden?
Ik beschik niet over informatie van individuele incidenten met elektrische auto’s die ontvlambaar bleken. Voor zover mij bekend worden gegevens over branden met elektrische auto’s niet centraal bijgehouden.
Is bij hulpdiensten voldoende informatie voorhanden hoe om te gaan met incidenten, reddingsoperaties en branden waarbij elektrische voertuigen betrokken zijn?
Elektrische auto’s zijn anders opgebouwd dan auto’s die rijden op fossiele brandstoffen. Dit betekent dat ook de risico’s anders zijn. Zo kan een voertuig onder spanning staan, de batterij kan beschadigd zijn en is de vuurlast anders. Uit informatie van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) blijkt dat branden bij elektrische voertuigen vooral anders zijn qua duur, intensiteit en bestrijdbaarheid. Dit heeft gevolgen voor de brandbestrijding. Ook is de redding van beknelde slachtoffers anders wanneer een lithium-ion batterij onderdeel uitmaakt van de brand. De veiligheidsregio’s zijn over het algemeen bekend met de grootste risico’s bij de bestrijding van ongelukken met elektrische voertuigen. Landelijk wordt hierover informatie ontwikkeld, onder meer door het Instituut Fysieke Veiligheid dat hulpdiensten helpt bij incidenten met elektrische voertuigen. Hierbij wordt ook nadrukkelijk de samenwerking met de autobranche gezocht. Mij is niet bekend of bestuurders en passagiers zich voldoende bewust zijn van de andere veiligheidsrisico’s van elektrische auto’s.
In hoeverre maakt het verschil bij het redden van mensen die na een ongeval bekneld zitten in een elektrische auto? Zijn bestuurders en passagiers zich hiervan voldoende bewust?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van 30 oktober 2019 over het voornemen van de Nationale Politie tot sluiting van de arrestantencomplexen van de politiebureaus van Deventer, Doetinchem, Ede en Tiel? Herinnert u zich het antwoord op vraag acht waar u spreekt over meerdere toekomstscenario’s die zijn aangereikt door een extern onderzoeksbureau?1
Ja.
Bent u bereid de meerdere toekomstscenario’s die zijn aangereikt door het externe onderzoeksbureau naar de Kamer te sturen?
De politie heeft bij haar voorgenomen besluit over de sluiting van verschillende arrestantencomplexen in Oost-Nederland alle voor- en nadelen meegewogen, ook die van de lokale gezagsdragers en andere stakeholders.
Op dit moment is het besluitvormingsproces over het te kiezen toekomstscenario nog in volle gang. Er vinden momenteel gesprekken plaats tussen de politie, de betrokken lokale gezagsdragers en andere stakeholders over de beste oplossing. Er wordt daarbij toegewerkt naar een door alle partijen gedragen oplossing, waarbij ook de burgemeesters hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Omdat het besluitvormingsproces nog niet is afgerond, acht ik het toesturen van het onderzoek met toekomstscenario’s in dit stadium niet opportuun.
In het overleg van het Bestuurscollege Oost-Nederland dat zal plaatsvinden in het tweede kwartaal van 2020, waarin alle burgemeesters van Oost-Nederland en de hoofdofficier van justitie van Oost-Nederland zitting hebben, wordt dit onderwerp besproken en een besluit genomen. Tot die tijd blijven de huidige arrestantencomplexen in gebruik.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is ten aanzien van de besluitvorming over de arrestantencomplexen in Oost-Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Doofpot A.R. duurt voort. Hoe de politie voorkomt dat maatregelen tegen agenten uitgevoerd worden’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Doofpot A.R. duurt voort. Hoe de politie voorkomt dat maatregelen tegen agenten uitgevoerd worden» d.d. 3 december 2019, op de website van ControleAltDelete?1
Ja
Klopt het dat de casus waar de heer R. op duidt, betrekking heeft op een aanhouding in het politiebureau van Enschede op 27 mei 2016?
Ja
Deelt u de analyse dat in de loop der jaren deze casus – door de heer R. zelf, door media, in de documentaire Verdacht, door ControlAltDelete en door anderen – geduid is als een voorbeeld van etnisch profileren en van discriminerend optreden door de politie? Vindt u ook dat hier sprake is geweest van etnisch profileren?
Ik ga niet in op individuele casuïstiek. Daarnaast loopt er op dit moment nog een strafzaak waardoor ik hier zoals gebruikelijk geen uitspraken over kan doen.
Klopt het dat de politie Oost Nederland in april 2017 een persbericht heeft uitgebracht waarin de betrokken inspecteur met naam en toenaam werd genoemd en waarin werd gesteld dat de inspecteur R. ten onrechte had aangehouden en waarin werd verklaard dat hij vanwege plichtsverzuim berispt zou worden?
De politie is zich ervan bewust dat qua publicatie op 19 april 2017 niet juist is gehandeld, door een op dat moment nog voorgenomen besluit in een bericht te publiceren.2 Hierin werd melding gemaakt van de berisping en – in grote lijnen – de aanleiding voor die maatregel. De naam van de betrokkene is in de publicatie niet genoemd. De politie draagt er zorg dat een dergelijke situatie zich niet nogmaals voordoet.
Was – bij publicatie van dit persbericht – de straf van de betrokken inspecteur reeds onherroepelijk? Wat was de reden om expliciet de naam van de betrokken inspecteur te noemen? Hoe duidt u dit voortijdige en persoonlijke levenssfeer schendende media-optreden van de politie?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de korpschef geconcludeerd heeft dat er geen sprake was van plichtsverzuim, toen de betrokken inspecteur in beroep ging? Is er vervolgens opnieuw een zelfstandig persbericht uitgebracht waarin dit gecommuniceerd werd?
De korpschef oordeelde dat niet gezegd kan worden dat de betrokken inspecteur zodanig nalatig of onzorgvuldig heeft gehandeld dat er sprake is van plichtsverzuim. De korpschef is tot dit oordeel gekomen na advies uit de Bezwaar en Advies Commissie. Hierover is een bericht gepubliceerd op de website van de politie.3
Kan het zo zijn dat deze casus inmiddels onderdeel uitmaakt van het lesaanbod op de Politieacademie, als voorbeeld van etnisch profileren? Vindt u dat terecht?
Voornoemde casus maakt geen deel uit van het lesaanbod op de Politieacademie. Wel wordt tijdens de lessen op de Politieacademie gebruik gemaakt van fictieve situaties over bijvoorbeeld etnisch profileren. Van docenten wordt verwacht dat zij dit toepassen zodat daarmee de praktijk in het klaslokaal wordt gehaald.
Zijn ten aanzien van de vraag of sprake was van etnisch profileren deskundigen geraadpleegd? Bijvoorbeeld Pharesia? Wat was hun oordeel?
Bovengenoemde vragen gaan over een individueel geval. Hier laat ik mij niet over uit. Over de ontwikkelingen op het terrein van de aanpak van etnisch profileren4 heb ik uw Kamer met mijn brief van 12 december jl. geïnformeerd. Ik heb hierbij aangegeven dat bij de uitvoering van (bijvoorbeeld) controles de politie zonder objectieve rechtvaardiging geen onderscheid mag maken tussen burgers. Dit laatste is van groot belang bij het tegengaan van etnisch profileren en daarmee voor de legitimiteit van het optreden van de politie, het maatschappelijk vertrouwen van eenieder in de politie en effectief politieoptreden. In de bovengenoemde brief geef ik aan welke maatregelen de politie de afgelopen tijd heeft genomen en nog steeds neemt om etnisch profileren tegen te gaan.
Welke initiatieven zijn in deze casus ondernomen om door gesprekken of mediation te voorkomen dat een casus als deze zich zo ontwikkelt en jarenlang voortsleept? In hoeverre heeft de persoonlijke bereidheid van betrokkenen om daaraan mee te werken een beslissende rol gespeeld?
Zie antwoord vraag 8.
Is zowel het tuchtrechtelijk als het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak verricht door het bureau VIK (Veiligheid Integriteit en Klachten) van politie Oost Nederland? Wat is de intentie of bedoeling van het werk van een bureau VIK: het zoeken naar de waarheid of het bevestigen van beelden?
In zijn algemeenheid wordt het volgende onderscheid gehanteerd. Wanneer de signalen over een door een ambtenaar van politie mogelijk gepleegd plichtsverzuim voldoende concreet zijn, wordt een disciplinair onderzoek gestart door het bureau VIK (Veiligheid, Integriteit en Klachten) van de politie. In een disciplinair onderzoek worden gegevens verzameld die moeten uitwijzen of inderdaad plichtsverzuim heeft plaatsgevonden, of dit de betrokken ambtenaar verweten kan worden en onder welke omstandigheden het feit zich heeft afgespeeld. VIK-onderzoekers zoeken dus naar de waarheid. Als een strafrechtelijk onderzoek gaat over een ambtenaar van de politie zal in een dergelijk geval het OM de samenwerking zoeken met het bureau VIK. Zie voor nadere informatie over de interne onderzoeken door het bureau VIK ook mijn brieven van 15 januari 2019 en 4 september 20195.
Klopt het dat het VIK besloten heeft dat de heer A.R. een nacht ingesloten werd om de dag daarna gehoord te worden?
Zoals eerder vermeld ga ik niet in op de individuele casuïstiek. Deze zaak maakt heden nog deel uit van een strafrechtelijk onderzoek.
Klopt het dat de rapportage van het VIK zowel de basis is geweest voor de tuchtrechtelijke zaak tegen de betrokken inspecteur als voor de strafzaak die tegen deze inspecteur gestart is? In hoeverre zijn – overeenkomstig uw brief van 4 september 2019 – deze twee onderzoeken door verschillende VIK-onderzoekers uitgevoerd?2
Zoals eerder vermeld ga ik niet op de individuele casuïstiek in. Zoals ik in mijn brief van 15 januari 2019 heb gemeld worden de in het disciplinaire traject afgelegde verklaringen niet als bewijsmiddel gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek. Het strafrechtelijk onderzoek en het disciplinaire onderzoek zijn verschillende onderzoeken, waarbij sprake is van ander gezag, andere weging, ander rechtsgevolg, afzonderlijke dossiers en verschillende onderzoekers.
De korpschef heeft voorts opdracht gegeven het proces rondom interne onderzoeken te evalueren, waarbij kritisch gekeken zal worden naar de kwaliteit van interne onderzoeken, belemmeringen die mogelijk van invloed zijn op kwaliteitsverbeteringen en de omgang met de betrokkene en diens omgeving gedurende het onderzoek. Mocht uit de evaluatie van het proces rondom interne onderzoeken of anderszins blijken dat de oorzaak ervan is gelegen in het huidige disciplinaire stelsel voor politieambtenaren, dan zal ik op dat moment samen met de korpschef bezien welke aanpassingen aangewezen zijn.
Vanaf welk moment is het openbaar ministerie (OM) in Arnhem betrokken geweest bij deze casus? Is dat vanaf het allereerste begin geweest – het moment van aanhouding – of is het OM pas later bij deze zaak betrokken?
Zonder in te gaan op de casuïstiek, wijs ik de suggestie van de hand dat de politie samen met het OM tot afspraken komt over de afdoening van een zaak.
De bevoegdheid om een strafrechtelijk onderzoek te starten naar een politiemedewerker is belegd bij het openbaar ministerie (OM). Daarnaast heeft de korpschef de bevoegdheid om een disciplinair onderzoek in te stellen.
Beide procedures staan los van elkaar en het zijn daarmee twee gescheiden onderzoeken. Desondanks kan het OM de uitkomsten van het disciplinaire onderzoek meewegen in de eis die zij uiteindelijk stelt.
Mochten uit de eerdergenoemde evaluatie van het proces rondom interne onderzoeken andere signalen naar voren komen, dan zal ik op dat moment samen met de korpschef bezien welke aanpassingen noodzakelijk zijn.
Is het inzetten van een tuchtrechtelijke reactie onderdeel geweest van een afspraak tussen politie en OM, zodat het OM tot een seponering in deze zaak zou kunnen komen? Vindt u een zo nauwe betrekking tussen tuchtrechtelijke en strafrechtelijke afwegingen zuiver en terecht? Deelt u de mening dat de tuchtrechtelijke afdoening van een casus veel meer een eigen, professioneel politieoordeel zou moeten zijn en dat de vraag of sprake is geweest van strafbare feiten veel meer een eigen OM-overweging zou moeten zijn?
Zie antwoord vraag 13.
Wordt deze casus ook betrokken in de evaluatie van het proces rondom interne onderzoeken, zoals aangekondigd in de hierboven aangehaalde brief? Wanneer kan het resultaat van dit onderzoek tegemoet gezien worden?
De in de brief aangehaalde evaluatie gaat uit van een willekeurig geselecteerde casus. Daarmee is niet op voorhand zeker dat deze casus deel uitmaakt van die evaluatie. Tegelijkertijd is door de politie wel specifiek opdracht gegeven om het proces in deze casus extern te evalueren. De voorbereidingen voor de evaluatie zijn inmiddels gestart. Zodra de resultaten van deze evaluatie beschikbaar zijn. Hierover zal uw Kamer naar verwachting in het najaar 2020 geïnformeerd worden.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk te beantwoorden?
Zoals u ziet heb ik de meeste vragen individueel beantwoord.
De politieinzet in verschillende gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de onmogelijke keuzes die onder meer Amsterdam, Rotterdam en Utrecht moeten maken, vanwege de tekorten aan politiemensen?1 2 3
Ja.
Hoe verhouden deze maatregelen zich volgens u tot het signaal van agenten, die aangeven dat nóg meer tornen aan primaire politietaken onverantwoord is?4
Ik heb er begrip voor dat politiemedewerkers aan de bel trekken over de oplopende werkdruk. Het kabinet deelt de zorgen over de werkdruk. Tegelijkertijd moeten we het beeld niet vertroebelen. De vraag naar politie was altijd al groter dan het aanbod. Daarmee omgaan behoort tot het reguliere werk van het lokaal gezag en de politie.
Het lokaal gezag moet het steeds wisselende werkaanbod reguleren en afstemmen op de beschikbare politiecapaciteit. Natuurlijk zijn de maatregelen die nu getroffen moeten worden van een andere orde. Dat zouden wij allemaal graag anders zien, maar is in de huidige situatie helaas onvermijdelijk.
Ook de korpschef en ik nemen onze verantwoordelijkheid. Er worden maatregelen getroffen om de inzetbare politiecapaciteit te vergroten. Voor een toelichting op de maatregelen verwijs ik u naar mijn brief met mijn reactie op de voorstellen van de politievakbonden en de maatregelen van het lokaal gezag in diverse gemeenten van 17 december 2019.
Het kabinet heeft € 91 miljoen beschikbaar gesteld om de druk op de inzetbaarheid in de komende jaren te verlichten. Ook is recent eenmalig € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor het stelsel bewaken en beveiligen en de verlichting van de druk op de basispolitiezorg. De korpschef werkt voorts hard aan de structurele versterking van de politie, die het kabinet met de € 291 miljoen uit het Regeerakkoord mogelijk heeft gemaakt.
Bent u in overleg met de burgemeesters om te komen tot andere oplossingen dan minder zaken oppakken en bureaus eerder sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de politiecapaciteit in de aankomende jaren nog verder afneemt en de problemen met de veiligheid nog groter dreigen te worden?
De realiteit is dat de structurele versterking van de politiecapaciteit tijd vergt. Het komende jaar zal de druk op de politiecapaciteit voelbaar blijven. De komende jaren gaan relatief veel oudere, minder inplanbare agenten met pensioen. Zij worden vervangen door jongere agenten, waardoor de werkdruk in de 24-uursdiensten weer over meer collega’s kan worden verdeeld. Vanaf 2021 komt de verhoogde instroom van opgeleide medewerkers op gang en worden de effecten hiervan voelbaar, in het bijzonder in de basisteams.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende algemeen overleg over de politie van 19 december 2019?
Ja.
Onbetrouwbare hondengeurtesten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichten «De politie sjoemelde veel vaker met geurproeven» en «De hond wees wel erg vaak de verdachte aan»?1 2
Ja
Bent u van mening dat er meer dan genoeg aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat deze geurproeven op zijn best onbetrouwbaar zijn geweest en dat er mogelijk zelfs sprake was van het manipuleren van de uitkomsten, gezien de feiten dat geurproeven niet blind werden uitgevoerd, dat uit onderzoeken blijkt dat dat ook al voor 1997 niet het geval was, dat de geurproeven die door de genoemde Twentse hondengeleider werden uitgevoerd tot een abnormaal hoog percentage aan positieve resultaten leidden en de opmerking van de oud-brigadier over het Twents politiegeurtestteam? Zo ja, waarom en welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
In 2006 en 2007 hebben het bureau Integriteit en Veiligheid van de toenmalige politie Noord- en Oost-Gelderland en de Rijksrecherche onderzoek gedaan naar de wijze waarop geuridentificatieproeven zijn uitgevoerd in de periode 1997 tot en met maart 2007. Uit de onderzoeken bleek dat de zogeheten Oefengroep Oost geregeld heeft nagelaten de geur-identificatieproeven blind uit te voeren volgens het voorgeschreven protocol. Op basis van deze onderzoeken heeft het College van procureurs-generaal in 2007 besloten om het resultaat van deze proeven in de toen lopende strafzaken niet meer te gebruiken als bewijs.
De resultaten van de onderzoeken uit 2006 en 2007 gaven geen aanleiding te veronderstellen dat ook in andere regio’s de geurproeven niet volgens de regels zijn uitgevoerd. De Rijksrecherche is toentertijd verzocht haar onderzoek uit te breiden naar de periode voor 1997, maar een dergelijk onderzoek bleek niet opportuun omdat de mate van standaardisatie van de uitvoering van geurproeven pas in 1997 is vastgelegd in het Keuringsreglement politiespeurhond menselijke geur.3
Voor de volledigheid verwijs ik u naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger op Kamervragen uit 2007 over de betrouwbaarheid van geurproeven4. Zoals aangegeven in die beantwoording, is ten aanzien van afgesloten strafzaken de beslissing omtrent geldigheid van bewijsmiddelen voorbehouden aan de Hoge Raad, die op grond van artikel 457, eerste lid, 1 van het Wetboek van Strafvordering beslist op aanvragen tot herziening.
Deelt u de conclusie van de auteur van het bericht dat «Uitgaande van 20 jaar activiteiten van de drie hondengeleiders uit Oost-Nederland in 800 tot 1.000 keer heeft geleid tot een onterechte positieve uitslag, waarbij een verdachte onterecht gekoppeld werd met een bewijsmiddel, doordat de geurproeven niet blind werden uitgevoerd»? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om eventueel onrecht zoveel als mogelijk ongedaan te maken of te compenseren? Zo nee, waarom niet? En zo nee, hoe vaak acht u het naar schatting mogelijk dat personen ten onrechte zijn veroordeeld op basis van foutieve geurproeven?
Zie antwoord vraag 2.
Is de informatie in het genoemde bericht voor u aanleiding om ook de geurproeven die voor 1997 zijn uitgevoerd ongeldig te verklaren en veroordelingen op basis van een geurproef die gebaseerd zijn voor herziening, open te stellen? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u de betrouwbaarheid van de geurproeven van voor 1997 waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in het artikel alsnog aanleiding om onderzoek te laten verrichten naar het effect van het niet blind uitvoeren van geurproeven in het verleden en het effect daarvan op de uitkomst van rechtszaken? Zo ja, hoe gaat u dit laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor vervolgonderzoek. Zoals hierboven vermeld, zijn er reeds verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de betrouwbaarheid van geurproeven. De betrouwbaarheid van de resultaten is afhankelijk van verschillende factoren, waardoor de toepassing van de geurproeven kwetsbaar is. Daarom wordt sinds 2011 geen gebruik meer gemaakt van hondengeurtesten ten behoeve van de bewijsvoering.
De berichten ‘Neergeschoten vrouw in Alkmaar teisterde buurt al jaren: “Tweehonderd meldingen gemaakt”’ en ‘Door politie doodgeschoten vrouw (48) liep in Alkmaar met hamer en mes op agenten af’ |
|
Kelly Regterschot (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de nieuwsberichten «Neergeschoten vrouw in Alkmaar teisterde buurt al jaren: «Tweehonderd meldingen gemaakt»»1 en «Door politie doodgeschoten vrouw (48) liep in Alkmaar met hamer en mes op agenten af»?2
Ja.
Klopt het bericht dat al eerder honderden meldingen gedaan zijn bij de woningbouw, politie, GGZ en crisisdienst over de situatie van deze mevrouw? Zijn bij andere instanties ook meldingen gedaan? Zo nee, hoeveel meldingen zijn er gedaan? Zo ja, wat is precies gedaan met de meldingen? Hoe zijn de gemeente en partners met deze situaties omgegaan?
Het klopt dat er eerder meldingen zijn gedaan over mevrouw bij diverse instanties. De in de media genoemde «honderden meldingen» herken ik niet op basis van informatie die is aangeleverd door de gemeente Alkmaar in afstemming met de woningbouw, politie, verslavingszorg en ggz (waaronder ook de crisisdienst valt). Het is niet gebruikelijk om gedetailleerd in te gaan op een individuele casus, zoals deze. Er liepen meerdere interventies en verschillende instanties waren al betrokken bij mevrouw. Voor zover nu te beoordelen valt, is er door zowel politie als de verslavings- en geestelijke gezondheidszorg gehandeld volgens de landelijke richtlijnen.
Hoewel er al veel gebeurde, is het incident niet voorkomen. De problematiek van sommige personen is dermate complex dat incidenten helaas niet altijd te voorkomen zijn. Wat – naast het uiteindelijke incident – een specifiek punt van aandacht is, is dat de naasten en omwonenden onvoldoende het gevoel hebben gehad dat er geluisterd werd naar hun signalen door de betrokken partijen. Ook was het voor hen onvoldoende duidelijk dat er concrete acties ondernomen werden om mevrouw te helpen. Ik poog hierin ook verbetering te brengen. Zo hebben familie en naasten met de invoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die per 1 januari 2020 in werking is getreden, meer mogelijkheden tot inspraak en betrokkenheid. Zowel bij de voorbereiding, de uitvoering en de beëindiging van verplichte zorg.
Over hoeveel personen die in Alkmaar verward gedrag vertonen zijn meldingen gedaan? Hoeveel van deze personen die verward gedrag vertonen lopen nog vrij rond op straat en bij hoeveel van deze meldingen is daadwerkelijk ingegrepen? Bij hoeveel meldingen wordt sowieso ingegrepen? Kunt u per staffel van 25 meldingen aangeven om hoeveel personen het gaat en wat de aard van de meldingen is? Hoeveel van deze personen die verward gedrag vertonen, hebben agressief gedrag?
In het onderstaande wordt een overzicht gegeven van het aantal incidenten dat door de politie in de gemeente Alkmaar in de afgelopen 5 jaar is geregistreerd onder de code E33 (overlast door verward/overspannen persoon) waarbij één of meer personen met verward gedrag (conform de RIVM-definitie) waren betrokken:
aantal incidenten E33
jaar
gemeente
2015
2016
2017
2018
2019
totaal
Alkmaar
315
445
648
740
593
2.741
In de afgelopen 5 jaar waren bij de in totaal 2.741 incidenten in de gemeente Alkmaar 1.125 unieke personen betrokken. Het is op basis van de beschikbare gegevens niet mogelijk om gedetailleerder in te gaan op de aard van de meldingen.
Hoe is het mogelijk dat bij een persoon met verward gedrag, ook na meerdere meldingen vanuit haar omgeving, niet is ingegrepen? Zou u daar een verklaring voor kunnen geven? Welke maatregelen bent u bereid te treffen om beter met meldingen om te gaan om herhaling te voorkomen?
De meldingen die gedaan zijn, hebben er onder andere toe geleid dat mevrouw verschillende vormen van zorg en ondersteuning heeft gekregen. Zo liepen er meerdere interventies en waren er verschillende instanties, zoals de woningbouw, politie en verslavingszorg, betrokken bij mevrouw.
In meer algemene zin is het goed om op te merken dat de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep is met diverse problematiek. In deze groep zitten onder andere mensen met dementie, mensen met psychosociale problemen of een verstandelijke beperking en mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen. Het is belangrijk om te benadrukken dat het grootste deel van de groep personen met verward gedrag niet gevaarlijk is voor zichzelf of voor anderen en geen overlast veroorzaakt.
Dit laat uiteraard onverlet dat het van belang is om wanneer er een melding wordt gedaan over een acute situatie of een strafbaar feit deze serieus genomen wordt. Wanneer een burger of instantie een melding maakt bij de politie, dient er daarom in de meldkamer een goede triage te worden uitgevoerd. De triage dient om te bepalen welke hulp en of ondersteuning passend bij de betreffende situatie gepast is. In de brief «stand van zaken persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen» (die op 10 december jl. naar uw Kamer is gestuurd),3 is aangegeven dat onze ambitie voor 2020 is om bij iedere melding, waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek, een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden.
Bent u het ermee eens dat, als beter was geluisterd naar de klachten van de buren, de gemeente en alle instanties waar meldingen gedaan zijn, al veel eerder hadden kunnen ingrijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is verantwoordelijk voor het helpen en oppakken van personen met verward gedrag die een dreiging zijn voor de openbare orde?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is het vanwege de diversiteit van de problematiek van de groep personen met verward gedrag belangrijk om maatwerk te bieden bij een melding en per persoon te kijken wat het beste werkt. Wanneer er een melding verward gedrag (E33) gedaan wordt, is het zoals eerder beschreven van belang dat politie en zorgpartners een goede triage uitvoeren. Op die manier kan bepaald worden welke hulp door welke partij het meest passend is bij de situatie. Als er sprake is van een openbare-ordeverstoring of van een gevaarlijke situatie kan politie-ingrijpen nodig en/of gewenst zijn. Personen met verward gedrag die geen strafbaar feit hebben gepleegd en geen veiligheidsrisico zijn, vallen niet onder de verantwoordelijkheid van de politie, maar hebben een zorgbehoefte, waarin door andere partijen voorzien moet worden.
Kunt u aangeven welke acties u heeft ondernomen sinds in 2018 is de eindrapportage «Op weg naar een persoonsgerichte aanpak» gepresenteerd? In hoeverre heeft de gemeente Alkmaar deze aanpak verder geïmplementeerd en geborgd?
Recent hebben wij zoals gezegd de brief over de stand van zaken persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen naar uw de Kamer gestuurd.4 In deze brief beschrijven we de huidige stand van zaken rond de aanpak van personen met verward gedrag en wordt geschetst waar we de komende tijd op gaan inzetten. Wat betreft de gemeente Alkmaar geldt dat zij in 2017 samen met de overige gemeenten in Noord-Holland Noord, de ggz, de GGD (OGGZ), politie, OM, de reclassering en vertegenwoordigers van ervaringsdeskundigen de aanpak van personen met verward gedrag heeft opgepakt. Sindsdien zijn er verschillende trajecten ingezet om ketensamenwerking te verbeteren. Zo is het Team Complexe Casuïstiek ingesteld, wordt er zo nodig opgeschaald en wordt er nauw samengewerkt met het Zorg- en Veiligheidshuis. Daarnaast is met behulp van een subsidie van het Ministerie van JenV op schaal van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord in 2018 gestart met het project «Aanpak verwarde personen met een veiligheidsrisico». Dit project beoogt de overlast en het gevaar van deze groep terug te dringen, het perspectief voor de doelgroep te vergroten en de maatschappelijk kosten, die gepaard gaan met de inzet voor deze groep te verminderen. In het kader van dit project is uitgebreid onderzoek verricht naar de verbeterpunten ten opzichte van de huidige aanpak en is gestart met de ontwikkeling van een langdurige persoonsgerichte aanpak voor 45 geselecteerde personen. Daarnaast is begonnen met het project «Maatwerkvoorzieningen», dat beoogt een bijdrage te leveren en de realisatie van (soms onorthodoxe) passende woon- of verblijfsvoorzieningen van deze doelgroep. Deze aanpak is bestuurlijk geborgd in de bovenregionale, bestuurlijke commissie Zorg- en Veiligheid waarin zowel burgemeesters als wethouders samen sturing geven aan de aanpak van zorg- en veiligheidsdossiers.
Klopt het dat de woningcorporatie meerdere meldingen bij de politie heeft gedaan over het feit dat deze vrouw al jaren extreem agressief- en verward gedrag vertoonde? Klopt het dat, zoals in het artikel wordt gemeld, de woningcorporatie in al die jaren geen gedegen dossier heeft kunnen opbouwen? Zo ja, hoe kan dit? Welke eisen worden aan een «gedegen dossier» gesteld? Is een dergelijk gedegen dossier noodzakelijk voor de woningcorporatie of voor de politie om te kunnen handelen?
Er is een aantal (schriftelijke) meldingen gedaan bij woningcorporatie Woonwaard. Voorafgaande hieraan waren er bij de woningcorporatie geen signalen bekend van overlast door mevrouw. Om deze reden is er eerder ook geen dossier opgebouwd. Met het opbouwen van een dossier is in september begonnen naar aanleiding van de eerder gememoreerde (schriftelijke) meldingen.
In zijn algemeenheid geldt dat de volgende eisen worden gesteld aan een gedegen dossier van een woningcorporatie: hulpverlening is ingeschakeld, er is een schriftelijke waarschuwing gegeven en de overlast moet extreem en structureel zijn. Hierbij is het van belang dat al deze stappen gezet worden, want een dergelijk dossier is noodzakelijk voor de woningcorporatie om een juridische procedure op te starten tegen een huurder. Of het dossier gedegen genoeg is, is steeds een maatwerkweging van de rechter en is in dit geval dus niet te beoordelen.
Bent u het ermee eens dat het zeer zorgwekkend is dat dit soort incidenten voorkomen? Zo ja, welke maatregelen worden getroffen en welke maatregelen bent u bereid te treffen om het aantal incidenten terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Dit soort incidenten is verdrietig voor de directe betrokkenen en is ook zorgwekkend vanuit maatschappelijk perspectief. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 4 en 6 proberen we met alle betrokken partijen in gezamenlijkheid te kijken hoe we dit soort situaties het beste kunnen aanpakken, om waar mogelijk incidenten te voorkomen. De komende tijd zullen we, zoals we in de Kamerbrief van 10 december jl. hebben geschetst5, met onverminderd veel ambitie doorgaan om te komen tot een goed werkende aanpak voor mensen met verward gedrag. We hebben daarbij alle vertrouwen in alle professionals die zich elke dag inzetten voor deze persoonsgerichte aanpak. Tegelijkertijd is het ook belangrijk dat we ons realiseren dat incidenten als deze nooit helemaal te voorkomen zijn, zoals in bovenstaande antwoorden reeds opgemerkt is.
Klopt de constatering dat gemeentes er allemaal een verschillende aanpak ten aanzien van verwarde personen op na lijken te houden? Ziet u mogelijkheden om met een landelijke aanpak voor verwarde personen te komen? Zo ja, welke maatregelen bent u hiervoor bereid te treffen? Zo nee, waarom niet?
De complexiteit van de problematiek van personen met verward gedrag vraagt om maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van de persoon in kwestie, maar anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorgaanbod. Het klopt dus dat de aanpak voor personen met verward gedrag per regio en per gemeente kan verschillen. Eén landelijke aanpak zou ook geen recht doen aan de complexiteit van de problematiek en onvoldoende ruimte bieden voor lokaal maatwerk. Overigens sluit dit ook aan bij het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag en het eerder advies van de heer Van der Vlist. Ook zij stellen dat op lokaal en regionaal niveau de oplossing ligt. We blijven de regio’s en de gemeenten hierbinnen vanuit onze brede verantwoordelijkheid ondersteunen, moedigen hen aan om van elkaar te leren en stimuleren het uitwisselen van best practices.
Het bericht dat de politie niet mag noteren of zakkenrollers asielzoekers zijn |
|
Emiel van Dijk (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie mag niet noteren of zakkenrollers asielzoekers zijn»?1
Ja.
Op basis waarvan zou het niet mogelijk zijn om de verblijfstatus van verdachten te registreren?
De politie gaat de identiteit na van iedere verdachte. Het vaststellen van de identiteit van een verdachte geschiedt op basis van identiteitsdocumenten, documenten die daarmee verband houden en/of naam-, adres- en woonplaatsgegevens. Indien nodig voor de vaststelling van de identiteit van de verdachte wordt ook het systeem Basisvoorzieningen vreemdelingen (BVV) geraadpleegd, dit is een centrale ketentoepassing waarin alle basisgegevens van vreemdelingen in Nederland zijn opgeslagen.
Het vaststellen van de identiteit van een verdachte wordt in het kader van het strafrecht uitgevoerd. Om zicht te krijgen op welke personen betrokken zijn bij criminele activiteiten is het registreren van de verblijfsstatus niet relevant en om die reden is er voor de politie geen wettelijke grondslag voor het registreren van de juridische verblijfsstatus van verdachten.
Deelt u de mening dat het probleem met rovende en stelende asielzoekers in Amsterdam moet worden aangepakt en als het niet mogelijk zou zijn om de verblijfstatus van verdachten te registreren, dit dan geregeld moet worden? Zo ja, wat gaat u doen en per wanneer?
Los van de vraag of zich binnen de groep criminelen in Amsterdam waar het hier om gaat ook daadwerkelijk asielzoekers bevinden, wordt hard opgetreden tegen alle vreemdelingen die het met hun misdragingen verpesten voor de groep die recht heeft op bescherming. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en haar voorganger hebben hiertoe een breed palet aan maatregelen getroffen. Hierover is uw Kamer meerdere malen bij brief geïnformeerd.2 Een voorbeeld is het VRIS protocol, waarvan het doel is vreemdelingenrechtelijke gevolgen te verbinden aan door politie en justitie geconstateerde strafbare feiten. Zie voor de redenen waarom het registeren van de verblijfsstatus van verdachten door de politie niet noodzakelijk is, de antwoorden op de vragen 2 en 4.
En zo ja, bent u dan ook bereid om ervoor te zorgen dat de politie voortaan bij alle overtredingen en misdrijven noteert of dit een asielzoeker of illegale vreemdeling betreft om zo het probleem onder deze groep inzichtelijk te krijgen en op die manier ook beter aan te kunnen pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, het registreren van de verblijfstatus door de politie is niet noodzakelijk, gezien de politie in het eerdergenoemde systeem BVV de verblijfstatus al kan nagaan van een verdachte. Het registreren door de politie zou tot een extra werklast leiden, wat niet noodzakelijk is in het kader van het strafrecht.
Wel kan het koppelen van gegevens bijdragen aan de aanpak van fenomenen en/of trends. Zo wordt het binnenkort voor de politie inzichtelijk of een verdachte een asielzoeker is die voorkomt op de zogeheten Top-X lijst met de meest hardnekkige overlastgevende en/of criminele asielzoekers. Binnen de Top-X aanpak moet het binnen zowel de migratie- als strafrechtketen namelijk meteen duidelijk zijn dat een persoon op de zogeheten Top-X lijst voorkomt en daarmee afhankelijk van de problematiek kan rekenen op een individuele aanpak vanuit de migratie en/of strafrechtketen. Momenteel worden er in Noord-Nederland ervaringen opgedaan met de Top-X aanpak. De verwachting is dat de aanpak medio 2020 in heel Nederland is uitgerold.
En zo nee, deelt u de mening dat het probleem van rovende en stelende asielzoekers wordt verdoezeld?
Nee, zo biedt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onder andere jaarlijks uw Kamer de Rapportage Vreemdelingenketen (RVK) aan. Hierin wordt middels het incidentenoverzicht informatie verschaft over overlast en criminaliteit, waarvan asielzoekers verdacht worden.
Deelt u de mening dat asielzoekers die hier komen om te roven, stelen of zich op andere manieren crimineel gedragen, dienen te worden vastgezet net zo lang totdat ze kunnen worden uitgezet? Zo nee, waarom kiest u er dan voor om deze groepen de hand boven het hoofd te houden in plaats van onze samenleving te beschermen?
Allereerst kunnen asielzoekers, net als alle andere verdachten, in voorlopige hechtenis worden genomen, afhankelijk van het misdrijf waarvan zij worden verdacht.
Verder blijft vreemdelingenbewaring een ultimum remedium dat wordt opgelegd op basis van een afweging gebaseerd op de individuele omstandigheden. Het plegen van een strafbaar feit of het vertonen van overlastgevend gedrag is niet één van de gronden voor een bewaringsmaatregel, al kan het wel een rol spelen in de afweging. Wel acht ik het van belang om ook, in het licht van het regeerakkoord, de mogelijkheden voor de verwijdering en in bewaring stellen van vreemdelingen met strafrechtelijke antecedenten te versterken. Daarom ben ik verheugd dat de Europese Commissie het mogelijk wil maken om vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland zijn en een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid, in bewaring te stellen om hun uitzetting voor te bereiden. Ik wijs er wel op dat de gesprekken met onder meer het Europese parlement nog tot een conclusie moeten komen.
Volledigheidshalve wijs ik er bovendien op dat het op basis van dit voorstel echter niet zo zal zijn dat iedere vreemdeling die een misdrijf heeft gepleegd of daarvan wordt verdacht in bewaring kan worden gesteld.
En zo nee, erkent u dan dat de politie tijd besteedt aan het oppakken en opstellen van processen-verbaal terwijl de verdachten weer op roverspad gaan en ongestraft hun gang kunnen gaan?
Nee. Met een breed palet aan maatregelen wordt ingezet op de aanpak van alle asielzoekers die zich hier niet weten te gedragen.
Het bericht 'Politie vernietigde cruciaal document in zaak oud-Transaviapiloot Julio Poch' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie vernietigde cruciaal document in zaak oud-Transaviapiloot Julio Poch»?1
Ja.
Klopt het dat uit het vernietigde document van het eerste reisbezoek bleek hoe nauw oud-Minister Hirsch Ballin betrokken was bij de vervolging en omstreden uitlevering van Poch?
Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld bij de beantwoording d.d. 18 mei 2018 van Kamervragen van de leden Sjoerdsma en Groothuizen2 beschik ik niet over verslaglegging van de betreffende reis.
Waarom en op instigatie van wie is dit document verwijderd?
Hetgeen hierover bekend is uit een rapportage van de politie, die als bijlage was gevoegd bij een door het College van procureurs-generaal, mede namens de Korpschef van de Nationale Politie, aan mij gestuurd ambtsbericht van 30 november 2018, is het volgende.
Een medewerker van de politie geeft aan van zijn dienstreis een verslag te hebben opgesteld dat in zijn kluis op zijn werkplek lag. Na zijn vertrek heeft hij de inhoud van de kluis niet kunnen overdragen aan zijn opvolger, hij heeft geen beeld waar dit verslag nu zou kunnen zijn. Hij heeft zelf geen exemplaar meer. In die periode zijn volgens zijn opvolger geen documenten in de casus Poch overgedragen en is de inhoud van de kluis op enig moment vernietigd. Aldus de rapportage van de politie.
Op welk niveau is dit eerste bezoek destijds goedgekeurd? Was de toenmalige Minister op de hoogte van dit bezoek?
Voor zover mij bekend vond het bezoek plaats in het kader van het oriënterend onderzoek met medeweten en instemming van het Openbaar Ministerie. Na het eerste bezoek heeft het College van procureurs-generaal aan de toenmalig Minister laten weten dat de eerste contacten in Argentinië gelegd waren.
Aan wie was dit verslag gericht?
De inhoud van het betreffende verslag is mij niet bekend.
Ziet u mogelijkheden, bijvoorbeeld middels digitale recovery of het onderzoeken van back-ups, om deze bestanden alsnog terug te vinden? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De politie zal, met inachtneming van de wettelijke kaders van de Wpg, een digitale recovery uitvoeren en back-ups onderzoeken.
Welke bewijsvoering over mogelijke betrokkenheid van de heer Poch was voorafgaand aan dit eerste bezoek aanwezig op uw ministerie?
Het verzamelen van bewijs is aan de politie en het OM. Mijn ambtsvoorganger is op de hoogte gebracht van deze lopende zaak middels een ambtsbericht van het OM van 12 november 2007. Dit ambtsbericht bevatte informatie ten behoeve van de beantwoording van Kamervragen van het lid De Wit (SP).
Sinds wanneer is bij u bekend dat dit verslag is vernietigd?
Zie het antwoord op vraag 3 en 9.
Bestaat er een bewaarplicht voor dergelijke documenten? Ziet u enige verklaring voor het feit dat dit cruciale document vernietigd is?
De Wet Politiegegevens (Wpg) schrijft verschillende bewaartermijnen voor. De toepasselijke termijn hangt af van het soort gegevens. Ik ben niet bekend met de inhoud van het verslag. Daarom kan ik niet beoordelen welke bewaartermijn van toepassing is. Ik kan ook niet met zekerheid zeggen of het document vernietigd is. Zie tevens het antwoord op vraag 3.
Is het vernietigen van dit document in strijd met de Archiefwet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties zijn hieraan verbonden?
Ik ben niet bekend met de inhoud van het verslag. Daarom kan ik niet beoordelen of het eventuele vernietigen in strijd zou zijn met de Archiefwet.
Komt het naar uw oordeel vaker voor dat dergelijke documenten die van belang zijn in strafzaken vernietigd worden?
Van de inhoud van het document ben ik niet op de hoogte. Uitspraken over vergelijkbare documenten kan ik dan ook niet doen.
Zijn er andere verslagen gemaakt van dit reisbezoek, bijvoorbeeld door de Nederlandse ambassade, die op het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanwezig zijn? Zo ja, kunt u deze naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft mij laten weten dat het ministerie bezig is met het uitvoeren van een (archief)onderzoek. Tot op heden zijn er geen verslagen van het reisbezoek aangetroffen. Indien ik relevante nieuwe feiten over deze zaak verneem, zal ik Uw Kamer informeren.
Wat was de inhoud van de ambtsberichten van de top van het Openbaar Ministerie (OM) aan Minister Hirsch Ballin over het onderzoek naar Poch uit november 2007 en februari 2008?
Het ambtsbericht van november 2007 werd verstuurd naar aanleiding van Kamervragen van het lid De Wit op 26 oktober 2007. Het OM gaf hier informatie ten behoeve van de beantwoording van deze Kamervragen en heeft ook procesinformatie verstrekt over het voorbereidend onderzoek.
In het ambtsbericht van februari 2008 staat onder andere dat naar aanleiding van het voorbereidend onderzoek van de Nationale Recherche de opdracht is gegeven aan de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) om een vervolgtraject te starten. Verder staat er dat het hoofd van de CIE de eerste contacten in Argentinië heeft gelegd en dat op korte termijn met een officier van justitie van het Landelijk parket naar Argentinië zal worden gereisd. Ten slotte wordt in het ambtsbericht vermeld dat daarna zal worden beslist over het al dan niet instellen van een strafrechtelijk onderzoek.
Bent u bereid deze documenten te openbaren? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u dan bereid deze documenten vertrouwelijk aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee, in ambtsberichten informeert het College de Minister van Justitie en Veiligheid in alle vertrouwelijkheid over bepaalde gevoelige zaken en onderwerpen. Openbaarmaking van deze informatie kan de strafrechtelijke opsporing en vervolging en daarmee het goed functioneren van het OM frustreren. Daarnaast brengt openbaarmaking van deze documenten het reële risico met zich dat de volledige vrijheid en vertrouwelijkheid van de communicatie tussen mijn departement en het OM in het geding komt. Het is, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid, aan mij deze schriftelijke communicatiestroom tegen elke belemmering te beschermen.
Volledigheidshalve kan ik toevoegen dat de heer Machielse vanzelfsprekend beschikking heeft over de ambtsberichten.
Sinds wanneer bent u bekend met het bestaan en de inhoud van deze ambtsberichten?
Na mijn aantreden ben ik geïnformeerd over het dossier in algemene zin. Daarbij zijn de in vraag 13 genoemde ambtsberichten ook aan de orde gekomen.
Kunt u in een tijdlijn uiteenzetten welke ambtsberichten de toenmalige Minister (en zijn opvolger(s)) van het College heeft ontvangen over de zaak Poch, en welke informatie middels die ambtsberichten is gedeeld? 17. Zijn er ambtsberichten van de periode van de tweede dienstreis? Zo ja, wat was daarvan de inhoud?
De navolgende ambtsberichten zijn naar boven gekomen bij een grondige zoekslag:
30 november 2018
Een ambtsbericht naar aanleiding van de radio-uitzending van Argos met diverse bijlagen. In het ambtsbericht wordt onder andere ingegaan op de berichtgeving van Argos en de daarmee samenhangende Kamervragen, die zagen op een tijdlijn en het verkrijgen van vluchtgegevens. Verder zijn er enige bijlages bijgevoegd ter inhoudelijke ondersteuning van het ambtsbericht en ten behoeve van de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen.
13 november 2018
Een ambtsbericht over een aansprakelijkstelling van het Openbaar Ministerie in deze zaak.
26 april 2018
Een ambtsbericht over de sepotbeslissing in de Nederlandse strafzaak.
22 maart 2018
Een ambtsbericht waarin, naar aanleiding mediaberichten, uitgebreid nader wordt ingegaan op het Nederlandse en Argentijnse opsporings- en vervolgingsonderzoek, ontwikkelingen met betrekking tot de getuigen en contacten met de Argentijnse autoriteiten. Ook wordt ingegaan op de uitvoering van rechtshulpverzoeken.
21 december 2017
Een ambtsbericht waarin het Nederlands strafrechtelijk onderzoek, de voorkeur voor berechting in Argentinië, mediaberichten, gestelde Kamervragen en de verleende rechtshulp worden toegelicht.
21 oktober 2009
Een ambtsbericht waarbij is meegezonden het ambtsbericht van het Landelijk Parket d.d. 20 oktober 2009, waarin wordt ingegaan op verzoeken van de advocaat van de verdachte.
6 oktober 2009
Een ambtsbericht waarin, naar aanleiding van Kamervragen, de start van het onderzoek wordt toegelicht. In de bijlage wordt nader ingegaan op Kamervragen.
23 september 2009
Een ambtsbericht waarin melding wordt gemaakt van, en toeloop naar, de aanhouding in Spanje en het lopende Nederlandse strafrechtelijk onderzoek.
26 augustus 2009
Een ambtsbericht waarin wordt ingegaan op de mogelijkheden en onmogelijkheden van berechting in Nederland en mogelijke vervolgstappen ten aanzien van Argentinië in deze zaak.
17 juni 2009
Een ambtsbericht waarbij is meegezonden het ambtsbericht van het Landelijk Parket d.d. 10 juni 2009 waarin de stand van zaken in het onderzoek, de mogelijkheden voor samenwerking met Argentinië en de voorkeur voor berechting in Argentinië worden toegelicht.
6 februari 2008
Een ambtsbericht waarin onder andere staat dat naar aanleiding van het voorbereidend onderzoek van de Nationale Recherche de opdracht is gegeven aan de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) om een vervolgtraject te starten. Verder staat er dat het hoofd van de CIE de eerste contacten in Argentinië heeft gelegd en dat op korte termijn met een officier van justitie van het Landelijk parket naar Argentinië zal worden gereisd. Ten slotte wordt in het ambtsbericht vermeldt dat daarna zal worden beslist over het al dan niet instellen van een strafrechtelijk onderzoek.
12 november 2007
Een ambtsbericht naar aanleiding van Kamervragen van het lid De Wit op 26 oktober 2007 waarbij is meegezonden het ambtsbericht van het Landelijk Parket d.d. 6 november 2007. Het OM gaf hier informatie ten behoeve van de beantwoording van deze Kamervragen en heeft ook procesinformatie verstrekt over het voorbereidend onderzoek.
Bent u, gelet op het belang van waarheidsvinding en transparantie in deze reeds langslepende zaak, bereid het tweede reisverslag volledig te openbaren, nadat eerder in een wob-verzoek besloten is om dat niet te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 13.
Zo nee, bent u dan bereid dit document vertrouwelijk aan de Kamer te openbaren? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft bij het genoemde Wob-besluit het document deels geweigerd op de grond van art. 7 Wpg, 10.2.e, 10.2.g en 11.1 Wob. Tegen dat besluit is bezwaar gemaakt. De politie heeft dit bezwaar op dit moment in behandeling. Ik ga niet vooruitlopen op deze procedure.
Wanneer verwacht u het onderzoek van de heer Machielse te ontvangen?
Ik wacht de lopende bezwaarprocedure bij de politie af, zoals genoemd bij vraag 18, voordat ik besluit over (vertrouwelijke) verzending van het document aan de Kamer.
Bent u het eens met de stelling dat het in deze reeds langslepende zaak niet gepast is om cruciale documenten uit de openbaarheid te houden ten behoeve van een onderzoek zonder termijn, waardoor onduidelijkheid blijft bestaan en controle niet mogelijk is? Zo ja, bent u dan bereid de documenten die beschikbaar zijn gesteld aan de heer Machielse, danwel vertrouwelijk, aan de Kamer te doen toekomen?
Zoals ook vermeld in de beantwoording van de Kamervragen van 3 september 2019 is het onderzoek van de heer Machielse niet aan een termijn gebonden.
Bent u bereid een termijn aan de afwikkeling van het onderzoek te koppelen, gezien de zeer lange periode waarin de heer Poch al geleden heeft onder deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 18 januari heb aangegeven, hecht ik eraan dat er duidelijkheid is over de feiten van de zaak. Om die reden heb ik opdracht gegeven tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek naar het dossier. Op dit moment doet de heer Machielse onderzoek. Ik heb alle vertrouwen in het onderzoek van de heer Machielse en zal de documenten die beschikbaar zijn gesteld aan de heer Machielse niet ook aan de Tweede Kamer zenden. Zoals reeds toegezegd zal ik uw Kamer te gelegener tijd informeren over de bevindingen van de heer Machielse. Tevens zal ik uw Kamer blijven informeren wanneer ik op andere wijze relevante nieuwe feiten over deze zaak verneem.
Bent u, gelet op het vernietigen van cruciale documenten in deze zaak, nog steeds van mening dat de gang van zaken in dit dossier niet ongeoorloofd is?
Ik hecht aan een volledig en goed onderzoek naar dit dossier. De onderzoeksopdracht aan de heer Machielse is daarom ook ruim geformuleerd. Het staat de heer Machielse vrij zijn onderzoek uit te breiden, indien hij dat voor zijn onderzoek nodig acht. Ik bemoei mij niet met het onderzoek en laat de heer Machielse vrij het onderzoek zo uit te voeren zoals hij dat wil. Daar hoort bij dat ik geen termijn aan de afwikkeling van het onderzoek wil koppelen.
Bent u bereid de vragen 3, 4 en 10 van mijn schriftelijke vragen van 11 juli 2019 opnieuw te beantwoorden zonder te verwijzen naar het onderzoek van de heer Machielse, wiens onderzoek niet aan een termijn gebonden is, maar op basis van de informatie die u zelf tot uw beschikking heeft?2 Zo nee, waarom niet?
Mede gelet op de antwoorden 3, 5, 8, 9, 10 en 11 ben ik nog steeds van mening dat de gang van zaken in dit dossier niet ongeoorloofd is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Gelet op het lopende onderzoek van de heer Machielse ligt het uitvoeren van parallel zelfstandig onderzoek niet op mijn weg.
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van de nationale politie de arrestantencomplexen van de politiebureaus in Deventer, Doetinchem, Ede en Tiel te sluiten?1
Ja.
Bent u bekend met de zorgen van de burgemeesters in de regio Oost-Nederland aangaande de nadelige gevolgen van een dergelijke sluiting van arrestantencomplexen voor onder andere de beschikbare politiecapaciteit, aangezien agenten soms meer dan een uur onderweg zullen zijn om een arrestant naar een arrestantencel te brengen? Erkent u dat hierdoor te weinig politiecapaciteit in de regio beschikbaar zal zijn?
Ik ben bekend met deze en andere zorgen van een aantal burgemeesters in de regio Oost-Nederland. De eenheidsleiding van Oost-Nederland heeft in afstemming met haar gezag een extern onderzoeksbureau opdracht gegeven om met inachtneming van de strategische doelen van de politie (waaronder een effectieve arrestantenzorg en een efficiënte bedrijfsvoering) een toekomstbestendige arrestantenzorg in de eenheid te onderzoeken. Hierbij zijn ook de zorgen van de burgemeesters in beeld gebracht. De komende tijd werkt de politie, in afstemming met medewerkers en het lokale gezag, aan een duurzame oplossing.
Hoe verhoudt dit zich tot de aangenomen Kamermotie Van Toorenburg/Kooiman waarin expliciet werd opgeroepen de korpsleiding opdracht te geven niet over te gaan tot sluiting van het cellencomplex in Deventer?2
Deze motie is verworpen.
Kunt u aangeven hoe het besluitvormingsproces rondom een besluit, zoals het onderhavige besluit tot sluiting van de arrestantencomplexen van diverse politiebureaus, plaatsvindt?
Het is aan de politie om binnen het gestelde financiële kader te bepalen hoe zij haar huisvesting het beste kan inrichten en voorgenomen wijzigingen hierin af te stemmen met het betrokken gezag.
Deelt u de waarneming dat een besluit, als het besluit tot sluiting van de arrestantencomplexen van de politiebureaus van Deventer, Doetinchem, Ede en Tiel genomen wordt door de nationale politie, de lokale bestuurders pas in het eindstadium van de besluitvorming betrokken worden?
Bij het nemen van een besluit door de politie over mogelijke sluiting van een arrestantencomplex worden altijd de lokale bestuurders meegenomen. Ook in dit geval is het lokale gezag op meerdere momenten nauw betrokken geweest.
Waar eindigt de verantwoordelijkheid van de politie voor de eigen bedrijfsvoering en waar begint het gezag op de openbare orde en veiligheid van de burgemeester? Hoe is bij dergelijke besluiten de beslisbevoegdheid tussen politie enerzijds en lokale besturen anderzijds verdeeld?
De politie is verantwoordelijk voor de eigen bedrijfsvoering en mag zelfstandig over bedrijfsvoeringstaken besluiten. Daarbij spelen overwegingen van doeltreffendheid en doelmatigheid alsook overwegingen over kwaliteit van het politiewerk en de kwaliteit van de dienstverlening een rol. Het is goed gebruik bij de politie dat zij het gezag in de lokale driehoeken en de andere bestuurlijke overleggen in Oost-Nederland vroegtijdig meeneemt in de geplande besluiten met betrekking tot de bedrijfsvoering. Op die manier kunnen de reacties voorafgaand aan de besluitvorming worden meegenomen bij de afwegingen.
Bent u op de hoogte van de mogelijke nadelige gevolgen van een dergelijke sluiting vanwege de te verwachten extra reistijd van rechercheurs, advocaten, hulpverleners en forensisch artsen?
Ja.
In hoeverre is in de besluitvormingsprocedure omtrent de voorgenomen sluiting van arrestantencomplexen onderzoek gedaan naar de mogelijke nadelige gevolgen van dit besluit? In hoeverre zijn hierbij mogelijke alternatieve oplossingen voor de problematiek rond de arrestantencellen afgewogen?
Een extern onderzoeksbureau heeft meerdere toekomstscenario’s aangereikt. Aan de hand van verschillende criteria zijn deze scenario’s gewogen. Momenteel worden impactanalyses uitgevoerd naar het voorkeurscenario van de politie.
Bent u bereid te zoeken naar een oplossing die ervoor zorgt dat de basispolitiezorg in de hele regio Oost-Nederland op orde blijft?
Het is aan de politie en het lokale gezag om er bij voorgenomen wijzigingen ten aanzien van de bedrijfsvoering voor te zorgen dat de basispolitiezorg op orde blijft.
Bent u op de hoogte van alternatieven voor de sluiting van de arrestantencomplexen zoals de oplossing van een arrestantencomplex «light» in Deventer, waar gewerkt wordt met beperktere openingstijden en minder personeel? Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is om dit alternatief niet slechts als tijdelijke oplossing tot de sluiting van de arrestantencomplexen in 2022, maar ook op permanente basis mogelijk te maken?
Daar ben ik van op de hoogte. Het genoemde alternatief was een van de mogelijke toekomstvarianten. Gelet op alle criteria en na in- en externe consultatie heeft de politie niet het voornemen om op structurele basis op deze manier te gaan werken.
Bent u op de hoogte van mogelijke alternatieven voor het voorgestelde arrestantenvervoer, zoals het arrestantenvervoer opgezet door het politieteam Maas en Leijgraaf, actief in de driehoek tussen Boxmeer, Cuijk en Uden? Hoe denkt u over het genoemde alternatief?
In algemene zin ga ik ervan uit dat de politie-eenheid verschillende alternatieven meeneemt in het onderzoek waarbij de overwegingen die ik heb genoemd in het antwoord op vraag 6 een rol spelen. Het gezag wordt in dit proces meegenomen.
Bent u bekend met de oproep van de burgemeesters van de Achterhoek om een aparte vervoerdienst op te richten om het arrestantenvervoer uit te voeren? Hoe denkt u over deze oproep?
De politie-eenheid Oost-Nederland spant zich in om teams die nadelige effecten ondervinden zo ruim mogelijke ondersteuning te bieden. Een vervoersdienst is daarbij een van de opties die meegenomen wordt in de impactanalyse per locatie.
Bent u bereid om in te gaan op verschillende mogelijkheden om een aparte arrestantenvervoersdienst gestalte te geven, zoals een vervoersdienst vormgegeven naar het idee van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) van de Dienst Justitiële Inrichtingen of de optie om de werkzaamheden van de DV&O uit te breiden met het arrestantenvervoer?
De politie-eenheid Oost-Nederland heeft reeds gekeken naar het door derden overnemen van het arrestantenvervoer. Landelijk wordt de zogenoemde «business case rechtbankvervoer» al enige tijd door DV&O door middel van een landelijke pilot uitgevoerd. Over een definitieve invoering hiervan is besluitvorming aanstaande. Andere alternatieven uit de landelijke business case zijn op korte termijn niet voorzien. Wel is de afspraak gemaakt tussen politie en DV&O om daar waar samenwerking haalbaar is en efficiencywinst oplevert, dit wordt onderzocht.
Bent u bereid om samen met politie en lokale bestuurders naar genoemde en andere mogelijkheden te kijken om sluiting van de arrestantencomplexen van de politiebureaus in Deventer, Doetinchem, Ede en Tiel te voorkomen en de Kamer hierover te informeren?
Het is aan de politie om binnen het gestelde financiële kader te bepalen hoe zij de bedrijfsvoering het beste kan inrichten en voorgenomen wijzigingen hierin af te stemmen met het betrokken lokale gezag.
De sluiting van arrestantencellen in de politiebureaus van Doetinchem, Deventer, Ede en Tiel |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Politie sluit cellen in Ede, Tiel, Doetinchem, nieuw arrestantencomplex in Elst voor heel de regio»?1
Ja.
Hoeveel politie is er in de gemeenten Ede, Tiel, Doetinchem ’s avonds, ’s nachts en in de weekenden in de plattelandsgebieden beschikbaar?
De uitvoering van de brede politietaak in deze gebieden vindt plaats in overleg met het lokale gezag
Deelt u de mening dat het verlenen van noodhulp voorrang heeft boven het wegbrengen van arrestanten? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat de politie in het geval de genoemde arrestantencellen gesloten worden meer tijd niet meer beschikbaar is voor het verlenen van noodhulp? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat spoedmeldingen voorrang hebben boven het wegbrengen van arrestanten.
Het op professionele wijze bejegenen, verzorgen en vervoeren van arrestanten is een belangrijk onderdeel van het politiewerk. Verschillende ontwikkelingen, zoals de afnemende hoeveelheid arrestanten in algemene zin maar ook per politiecellencomplex, de inzet van medewerkers in geregeld lege cellencomplexen en de daarmee samenhangende, onverantwoordbare inzet van capaciteit en onevenredig hoge kosten van de bedrijfsvoering binnen politiecellencomplexen, hebben de politie, ook in de eenheid Oost-Nederland, genoodzaakt kritisch te kijken naar de werkprocessen rondom het vervoeren en insluiten van arrestanten.
De politie-eenheid Oost-Nederland heeft via onderzoeken en consultatierondes langs veiligheidsoverleggen binnen het district en lokale driehoeken de zorgpunten van de burgemeesters in beeld gebracht. Deze worden meegenomen in de impactanalyses en mogelijke oplossingen. In het voorjaar van 2020 zal een definitief besluit aan het bestuur in de eenheid Oost-Nederland worden voorgelegd. Tot die tijd zal de eenheid door de inzet van extra middelen de negen cellencomplexen op de huidige wijze open houden.
De eenheid Oost-Nederland onderzoekt welke impact de sluiting van arrestantencellen in de genoemde gemeenten hebben op het primaire proces. Daarbij spelen overwegingen van doeltreffendheid en doelmatigheid alsook overwegingen met betrekking tot de kwaliteit van het politiewerk en van de dienstverlening een rol. Uitgangspunt is dat het primaire proces zo goed mogelijk wordt ondersteund. De verwachting is dat de maatregelen, waaronder het sluiten van een aantal cellencomplexen, aanvullende arrangementen en werkprocessen mogelijk maken, zoals deze in onderzoek zijn binnen de politie-eenheid Oost-Nederland.
Deelt u de mening dat de sluiting van arrestantencellen in de genoemde gemeenten tot gevolg heeft dat de politie onevenredig veel tijd nodig zal gaan hebben om arrestanten elders onder te brengen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat sluiting van de arrestantencellen alleen een optie kan zijn als er, naar het voorbeeld van het politieteam Maas en Leijgraaf, een aparte vervoersdienst voor arrestanten komt om een tekort aan agenten in de genoemde gemeenten te voorkomen? Zo ja, kunt u er in overleg met de korpsleiding van de politie voor zorgen dat deze vervoersdienst er komt? Zo nee, waarom niet?2
Die mening deel ik niet. Het vervoeren, insluiten en verzorgen van arrestantentaken dient ter ondersteuning van de primaire processen binnen de politie. De politie voert deze wettelijke taak uit op een professionele manier onder toezicht van onafhankelijke toezichthouders. Op het moment dat verschillende omstandigheden de noodzaak geven tot een kritische beschouwing van de werkprocessen rondom arrestantentaken ga ik ervan uit dat de politie die uitvoert met de bedoeling om de professionaliteit van de dienstverlening in de arrestantenzorg ook in de toekomst op een hoog peil te houden. De politie heeft aangegeven dat het instellen van een externe vervoersdienst een van de flankerende maatregelen kan zijn op het moment dat er cellencomplexen sluiten. De invulling daarvan moet blijken uit nadere impactanalyses die de politie met het lokale gezag en het bestuur zal bespreken.
Kent u de berichtgeving van NRC Handelsblad waarin de burgemeesters in de regio Den Haag concluderen dat er geen sprake is van «een verziekte cultuur» als het gaat om discriminatie en racisme?1
Ja.
Deelt u de conclusie van deze elf burgemeesters dat er geen sprake is van «een verziekte cultuur» als het gaat om discriminatie en racisme? Vindt u het verstandig dat deze burgemeesters dit concluderen terwijl het onderzoek naar vermeende misstanden door het Bureau Veiligheid Integriteit en Klachten (VIK) van de Haagse politie nog loopt?
Ik wil benadrukken dat er momenteel een onderzoek loopt naar mogelijke misstanden aan bureau Hoefkade, niet naar de gehele Haagse politie. Gelet op het lopende onderzoek bij het team Hoefkade ga ik verder niet op deze casuïstiek in. Wel heeft de korpschef mij verzekerd dat de politie meldingen van ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag serieus neemt. In mijn brief van 4 september jl.2 heb ik u geïnformeerd over het bestaande beleid van de korpschef en over de aanvullende maatregel om een ombudsfunctionaris aan te stellen.
Hebben de elf desbetreffende burgemeesters zelf onderzoek verricht naar de cultuur binnen het politiekorps? Zo ja, kunt u de resultaten hiervan met de Kamer delen? Zo nee, op basis waarvan zijn zij tot deze conclusie gekomen?
De burgemeesters baseren zich als lokaal gezag op hun eigen ervaringen met de politie, waarbij de thema’s diversiteit en inclusie met regelmaat worden besproken. Overigens is de verklaring afkomstig van de burgemeesters van alle 27 gemeenten in het verzorgingsgebied van de politie-eenheid Den Haag.
Bent u ervan op de hoogte dat de politietop van het bureau Hoefkade in de Haagse Schilderswijk naar het eigen personeel een brief heeft geschreven waarin zij de zorgen uiten over een «ongewenste cultuur» en een «opeenstapeling van ongewenste gedragingen»? Zou u naar aanleiding van deze brief concluderen dat hier sprake is van een (ten dele) verziekte cultuur?
Ik ben ervan op de hoogte dat een dergelijke brief is verzonden. Ik voer regelmatig overleg met de korpschef over de ontwikkelingen binnen de politieorganisatie. In dat overleg komen ook onderwerpen als discriminatie, seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag aan bod. Waar nodig informeert de korpschef mij over casuïstiek.
Hoe duidt u het gegeven dat de afgelopen twee jaar tenminste elf mensen zijn ontslagen in Den Haag vanwege wangedrag? Waar bestond dit wangedrag uit? Wanneer is er sprake van een verziekte cultuur? Op basis van welke criteria worden agenten vanwege wangedrag ontslagen?
Met uw Kamer ben ik van mening dat ons grote terughoudendheid past om op individuele casussen in te gaan. Ik zie het als mijn taak om met de korpschef in gesprek te zijn over het belang van een open cultuur en de noodzaak om signalen van discriminatie en grensoverschrijdend gedrag serieus te nemen. De korpschef is verantwoordelijk voor het personeelsbeleid van de politie en die verantwoordelijkheid neemt hij ook. Voor de wijze van afdoening bij disciplinaire processen verwijs ik u naar mijn brief van 15 januari jl. over interne onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken bij de politie.3
Bent u van mening dat de politietop van de eenheid Den Haag naar behoren, adequaat en toereikend heeft gehandeld om discriminatie en ongewenst gedrag in de eenheid tegen te gaan? Zo ja, op basis waarvan trekt u deze conclusie? Zo nee, wat had met de kennis van nu beter gekund?
Het tegengaan van discriminatie en ongewenst is een topprioriteit voor de korpschef. Die prioriteit geldt ook voor de eenheidsleiding van Den Haag. Gelet op het lopende onderzoek bij het team Hoefkade ga ik verder niet op deze casuïstiek in. Voor de korpsleiding staat echter voorop dat ongewenst gedrag wordt onderzocht en aangepakt. In mijn brief van 4 september jl. heb ik u geïnformeerd over het bestaande beleid van de korpschef en over de aanvullende maatregel om een ombudsfunctionaris aan te stellen.4
Bent u van mening dat de stellingname van de elf burgemeesters naar verwachting bemoedigend of ontmoedigend werkt om signalen van discriminatie en ongewenst gedrag te melden?
De korpsleiding heeft aangegeven open te staan voor kritiek en heeft medewerkers juist opgeroepen zich te melden als in hun ogen sprake is van misstanden. De politieorganisatie heeft verschillende mogelijkheden beschikbaar voor het bespreekbaar maken van deze signalen, zoals (maar niet uitsluitend) het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten en het Landelijk Meldpunt Misstanden. Vervolgens is het van belang dat politiemedewerkers zich ook vrij voelen om intern misstanden te melden. Dit heeft dan ook de volste aandacht van de korpsleiding en andere leidinggevenden binnen de politie.
Herinnert u uw eigen brief van 15 oktober 2019 (Kamerstuk 29 628, nr. 911) waarin u stelt dat voormalig teamchef Fatima Aboulouafa niet zou zijn weggestuurd vanwege haar «inhoudelijke kritiek op de misstanden»? Heeft u tot u genomen dat politiechef Van Musscher aangeeft dat haar ontslag te maken had met «de manier waarop ze zich uitte op Instagram en in de media»? Kunt u zich voorstellen dat mevrouw Aboulouafa voor deze vorm heeft gekozen omdat andere manieren onvoldoende effectief waren gebleken om dit probleem aan te kaarten?
De teamchef is niet op non-actief gezet of ontslagen. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl.5 Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft bij de desbetreffende teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing. Daarnaast moeten politiemedewerkers zich vrij voelen om zich te uiten en kritisch te zijn binnen de grenzen van de ambtseed, dan wel belofte. Bij voorkeur gebeurt dit binnen de eigen organisatie zodat waar mogelijk samen een oplossing gevonden kan worden. Ik ga niet speculeren over de motivatie van mevrouw Aboulouafa om zich te uiten op de manier waar zij voor gekozen heeft. De politieorganisatie heeft verschillende mogelijkheden voor het bespreekbaar maken van signalen, zoals het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten, het Landelijk Meldpunt Misstanden en programma’s als de Kracht van het Verschil. Daarnaast besluit de politie binnenkort over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen. Deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. De klachtencommissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise. Om te voorkomen dat collega’s vastlopen in de organisatie wordt een ombudsfunctionaris aangesteld binnen de organisatie. De ombudsfunctionaris heeft een directe toegang tot de korpsleiding en is een aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen.
Welke stappen moeten volgens u ondernomen worden om een veilige, open en non-discriminatoire cultuur te creëren binnen het politiebureau Hoefkade?
De korpschef heeft mij ervan verzekerd dat de korpsleiding iedere melding van ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag serieus neemt. Bovenop het bestaande beleid en de genomen maatregel om een ombudsfunctionaris aan te stellen (zie mijn brief van 9 en 15 oktober jl.), zie ik thans geen noodzaak om aan te dringen op extra maatregelen. Daarbij heb ik uw Kamer in het Algemeen Overleg van 10 oktober jl. toegezegd om met de korpschef in gesprek te gaan over de voortgang van de cultuurverandering bij de politie, evenals de registratie en opvolging van interne klachten en meldingen.
Deelt u mijn opvatting dat structurele maatregelen nodig zijn, zoals het instellen van een onafhankelijk integriteitsbureau, waar klokkenluiders binnen de politie met hun klachten terecht kunnen?
Zie antwoord vraag 9.
Is de huidige beroepscode volgens u voldoende helder over (on)gewenste omgangsvormen, (on)gewenst taalgebruik en het tegengaan van discriminatie? Zo nee, bent u bereid het gesprek met de korpsleiding aan te gaan over aanpassing van de beroepscode?
Het integriteitsbeleid van de politie is in 2018 geactualiseerd. Er is nadrukkelijk aandacht voor het bevorderen van een ethisch werkklimaat waarin integriteit wordt gezien als kenmerk van goed politiewerk en de onderlinge dialoog wordt gestimuleerd. De beroepscode is één van de instrumenten voor medewerkers en leidinggevenden die ondersteuning biedt bij het voeren van gesprekken over dilemma’s en integriteitskwesties. Daarbij zijn ook themabladen bij de beroepscode beschikbaar waarin per onderwerp nader wordt ingegaan op wet- en regelgeving en dilemma’s. Daarnaast is door de Eenheid Den Haag recent een handreiking ontwikkeld die op een laagdrempelige manier bijdraagt aan de ondersteuning bij het voeren van gesprekken over dilemma’s en integriteitskwesties. Verder heb ik in mijn brief van 3 september jl. aan uw Kamer het beleid van de korpschef beschreven om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en behouden.6 De beroepscode is zodoende niet het enige instrument dat een veilig, divers en inclusief werkklimaat bewerkstelligt.
Kunt u zich het ongemak voorstellen over de zorgwekkende signalen betreffende de eenheid Den Haag en daaruit voortkomend de noodzaak om vragen te stellen over personele aangelegenheden?
Met uw Kamer ben ik van mening dat ons grote terughoudendheid past in te gaan op individuele casussen. Ik zie het als mijn taak om met de korpschef in gesprek te zijn over het belang van een open cultuur en de noodzaak om signalen van discriminatie en grensoverschrijdend gedrag serieus te nemen. De korpschef is verantwoordelijk voor het personeelsbeleid van de politie en die verantwoordelijkheid neemt hij ook.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden ruimschoots voor de begrotingsbehandeling van Justitie & Veiligheid?
Ja, al heb ik de keuze gemaakt om de antwoorden die grotendeels overeenkwamen met elkaar samen te voegen.
Het bericht ‘Teamchef politie niet meer welkom in Den Haag’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Teamchef politie niet meer welkom in Den Haag»?1
Ja. Meldingen over vermeende misstanden moeten en worden in de politieorganisatie altijd opgepakt.
Acht u het ook een goede zaak dat misstanden binnen de politie worden aangekaart?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met de heer Van Reenen, voormalig politieman, onderzoeker, directeur van de Politieacademie en hoogleraar politie en mensenrechten, eens dat mevrouw Aboulouafa «een vrouw met idealen is die bij de politie horen»?2
Zoals verwoord in mijn brief van 9 oktober jl. (Kamerstukken 29 628, nr. 909) is de korpschef verantwoordelijk voor het beheer van de organisatie, waaronder het personeelsbeleid. Daarom zal ik in de beantwoording niet inhoudelijk ingaan op individuele casuïstiek. Wel vind ik, en samen met mij de korpschef, dat politiemedewerkers zich vrij moeten voelen om zich te uiten en kritisch te zijn binnen de grenzen van de ambtseed, dan wel belofte. Bij voorkeur gebeurt dit binnen de eigen organisatie, zodat waar mogelijk samen een oplossing gevonden kan worden. De politieorganisatie heeft verschillende mogelijkheden beschikbaar voor het bespreekbaar maken van deze signalen, zoals (maar niet uitsluitend) het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten en het Landelijk Meldpunt Misstanden. Ook besluit de politie binnenkort over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen, voor formele klachten over deze specifieke ervaringen. Deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. De klachtencommissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise. Daarnaast heeft de korpschef besloten een ombudsfunctionaris aan te stellen waar collega’s die in de knel komen terecht kunnen om te voorkomen dat ze vastlopen in de organisatie. De ombudsfunctionaris heeft directe toegang tot de korpsleiding en is een aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen.
Schaart u zich achter de heer Van Reenen in zijn statement: «Ik gun de politie zijn Aboulouafa’s zeer»? Zo ja, c.q. zo nee, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zich vinden in de lezing van de heer Van Reenen dat mevrouw Aboulouafa onvoldoende gehoor vond bij de politieleiding op het moment dat zij de misstanden intern aan het licht bracht? Zo ja, c.q. zo nee, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke wijze de politieleiding gehoor heeft gegeven aan de klachten van mevrouw Aboulouafa? Kunt u daarbij ingaan op elke individuele klacht en aangeven hoe met elke individuele klacht is omgegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Welk signaal zendt de nationale politie volgens u uit met het wegsturen van mevrouw Aboulouafa naar mensen die misstanden binnen de nationale politie willen melden, zelfs als dit volgens u losstaat van de kritiek die zij op de organisatie had?
De korpschef heeft mij laten weten dat het opgezegde vertrouwen in de teamchef door haar directe collega’s losstaat van haar inhoudelijke kritiek op de misstanden. Dit heb ik als zodanig dan ook aan uw Kamer bericht in mijn brief van 15 oktober jl.4 De korpsleiding is op dit moment in gesprek met de teamchef en heeft bij haar een aanbod uitstaan om met een onafhankelijke externe verkenner naar een duurzame oplossing te zoeken. De korpschef is vanuit zijn rol verantwoordelijk voor het beheer van de organisatie, waaronder het personeelsbeleid. Daarom zal ik ook niet nader ingaan op individuele casuïstiek.
Kunt u toelichten op basis waarvan is besloten mevrouw Aboulouafa weg te sturen? Waar schuilt volgens u de grondoorzaak in van de vertrouwensbreuk?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u nogmaals bevestigen dat de vertrouwensbreuk tussen mevrouw Aboulouafa en de politieleiding volledig losstaat van haar kritische uitlatingen over de organisatie, zoals u aangeeft in uw brief aan de Kamer?3
Zie antwoord vraag 7.
Wat zeggen de klachten van mevrouw Aboulouafa en het gevolg dat hieraan is gegeven over de sociale veiligheid binnen het politieapparaat?
De politieorganisatie is een grote organisatie van 65.000 medewerkers die er naar streeft een veilige en inclusieve werkomgeving te realiseren en te behouden. Incidenten komen helaas voor, net als in iedere organisatie. Voor de korpsleiding staat echter voorop dat ongewenst gedrag wordt onderzocht en aangepakt. Onderwerpen als discriminatie, seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag dienen dan ook doorlopend de aandacht te krijgen. Dat is ook de blijvende inzet van de korpschef. De adviezen die de heer Boers geeft in zijn open brief, passen binnen het beleid van de korpschef m.b.t. diversiteit, inclusie en omgangsvormen, waarover ik uw Kamer in mijn brief van 3 september jl.5 geïnformeerd heb. Ik spreek in mijn reguliere overleggen met de korpschef regelmatig over de ontwikkelingen op dit gebied.
Heeft u een verklaring voor het feit dat uw visie en de visie van bijvoorbeeld mevrouw Aboulouafa of oud-adviseur Boers met betrekking tot de sociale veiligheid binnen de nationale politie uiteenlopen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Op grond van welke maatstaven evalueert u de sociale veiligheid binnen de politie?
De politie zet een aantal instrumenten in waarmee getoetst wordt in hoeverre veiligheid op de werkvloer wordt ervaren. Het belangrijkste instrument is het gesprek tussen de medewerker en de leidinggevende. Daarnaast kent de politie de MedewerkersMonitor, een anonieme uitvraag onder politiemedewerkers, onder meer over de sociale veiligheid en inclusiviteit op de werkvloer, die elke drie jaar plaatsvindt. De resultaten van de MedewerkersMonitor wordt in de teams besproken en waar nodig ondersteund door HR-specialisten. Indien nodig wordt ondersteuning geboden om verbeteringen aan te brengen die moeten leiden tot toename van medewerkers tevredenheid.
De korpschef heeft alle ruimte om ieder aanvullend onderzoek te doen wat hij nodig acht. In dat kader zie ik op dit moment aan mijn kant geen reden om aan te dringen op een nader onafhankelijk onderzoek. Daarbij heeft de korpsleiding mij gemeld dat de eenheidsleiding van Den Haag een externe evaluatie uit zal laten voeren naar de omgang met incidenten en signalen, zoals het signaal dat leidde tot het interne onderzoek bij bureau Hoefkade. Het doel is om leerpunten op te halen voor wat betreft de aanpak van signalen over misstanden in het algemeen. Het beleid dat de korpschef voert op dit onderwerp heeft tijd nodig. Mijn streven is om in het halfjaarbericht politie in het voorjaar van 2020 uw kamer hier nader over te informeren.
Hoe waarborgt u de waarheidsgetrouwheid van de gebruikte maatstaven en de hieruit volgende resultaten met betrekking tot sociale veiligheid binnen de nationale politie?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe staat u tegenover het laten uitvoeren van een mogelijk onderzoek naar de sociale veiligheid binnen de nationale politie, zoals eerder reeds door de Commissie Giebels bij het Ministerie van Defensie is gedaan?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt de bewering dat u het niet mogelijk acht een historisch overzicht van interne klachten van agenten én de genomen maatregelen te leveren? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, kan dit alsnog met de Tweede Kamer gedeeld worden?
Er is een onderscheid tussen klachten en disciplinaire maatregelen. In de eerdere Kamervragen die zijn gesteld over een veilig en inclusief werkklimaat is gevraagd naar de disciplinaire maatregelen. Die worden geregistreerd, doch niet eenduidig. In een zaak kan er sprake zijn van meerdere disciplinaire maatregelen naar aanleiding van meerdere soorten plichtsverzuim. De bestaande registratie is ontoereikend om zonder arbeidsintensief individueel dossieronderzoek de gevraagde informatie op te leveren. Daarom is in opdracht van de korpsleiding een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf komend jaar in de jaarverantwoording worden opgenomen. Daarnaast heeft de politie op 7 november jl. een overzicht gepubliceerd met het aantal integriteitsschendingen per categorie over de jaren 2016, 2017 en 2018.6
Bent u bereid al deze vragen individueel te beantwoorden?
Zoals u ziet heb ik de keuze gemaakt om de antwoorden welke grotendeels overeenkwamen met elkaar samen te voegen.
Het bericht ‘Veel meer ongevallen, veel minder politie op snelweg’ |
|
Rutger Schonis (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Veel meer ongevallen, veel minder politie op snelweg»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek voor Verkeersveiligheid (SWOV) dat het wegvallen van politietoezicht de mogelijk belangrijkste oorzaak is van de verslechterde verkeersveiligheid in ons land? Zo nee, welke oorzaken herkent u dan?
Het onderzoek van SWOV «Verkeershandhaving op Nederlandse autosnelwegen» is gericht op de verkeershandhaving. Er is geen onderzoek gedaan naar andere mogelijke oorzaken van de toename van het aantal ongevallen op snelwegen in de afgelopen jaren. Zoals ook in het rapport aangegeven, zijn er meerdere factoren die een rol kunnen spelen. Verder schetst het rapport geen beeld van de totale inzet op verkeershandhaving op snelwegen in de afgelopen jaren. De focus ligt op de inzet van de Landelijke Eenheid en niet op de inzet van de regionale eenheden die de afgelopen jaren meer handhaven op snelwegen. Het totaalaantal verkeersboetes door staande houdingen op snelwegen is sinds 2012 redelijk stabiel.
Vindt u het onacceptabel dat de verkeersveiligheid achteruit gaat?
Ja. Het is de inzet van het kabinet om de verkeersveiligheid te laten toenemen. Daartoe is vorig jaar het Strategisch Plan Verkeersveiligheid opgesteld waarin onder meer aandacht wordt gevraagd voor een integrale aanpak op het gebied van infrastructuur, educatie en handhaving.
Hoe verklaart u de stijging aan aantal kop-staartbotsingen en eenzijdige bermongevallen?
In het rapport «Dodelijke verkeersongevallen op rijkswegen in 2017» (R-2019–8) dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat uw Kamer op 5 augustus 2019 heeft aangeboden,2 worden kop-staartbotsingen en eenzijdige bermongevallen genoemd als belangrijke ongevalstypen met dodelijke afloop. Uit dat rapport van de SWOV blijkt dat verkeersongevallen ontstaan door een variëteit aan mogelijke oorzaken. Zo wordt gewezen op de weginrichting, inclusief berm, die weinig ruimte biedt voor menselijke fouten, spelen voertuigdefecten een rol en zijn oorzaken als onoplettendheid en/of bewust risicogedrag van de weggebruiker een oorzaak.
Welke consequenties verbindt u aan de stijgende verkeersongevallen en het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (SPV) waarin een ambitie is opgenomen om het aantal verkeersslachtoffers naar nul terug te brengen?
Vanwege het stijgend aantal verkeersslachtoffers is eind vorig jaar met het SPV ingezet op een nieuw gezamenlijk verkeersveiligheidsbeleid met overheden, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Deze aanpak is risicogestuurd; weten welke verkeersveiligheidsrisico’s er zijn en op basis daarvan maatregelen treffen. Iedere partner pakt dit op vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid. Onze ambitie is daarbij duidelijk: nul verkeersslachtoffers in 2050, want elk slachtoffer is er één te veel.
Een analyse van de SWOV van de dodelijke ongevallen op rijkswegen uit 2017 geeft ons inzicht in de risico’s op ernstige verkeersongevallen. Op basis daarvan kunnen maatregelen worden genomen. Hierbij kan gedacht worden aan het programma «Meer Veilig» van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat inzet op het veiliger inrichten van bermen. Verder worden filegevoelige locaties voorzien van verkeerssignalering en kan aan de hand van verkeersveiligheidsanalyses worden bepaald waar de inzet van de politie het meest effectief is.
Bent u bereid om de conclusies en resultaten van het SWOV-rapport te verwerken en te vertalen in het SPV? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het bericht «Effectievere radarcontroles en surveillance maken snelweg veiliger»?2
Ja.
Was u voor de verschijning van dit bericht op de hoogte van de negatieve wederkerige relatie tussen verkeerscontroles en de veiligheid op de snelwegen?
Ja. Verkeershandhaving is, na een veilige inrichting van de infrastructuur en educatie, een belangrijk instrument dat de overheid ter beschikking staat ter verhoging van de verkeersveiligheid.
Kunt u toelichten hoe de situatie zich heeft kunnen ontwikkelen dat het overgrote deel van de selectie van radarsnelheidslocaties gekozen blijkt te zijn op grond van algemene criminaliteitsopsporing in plaats van verkeershandhaving?
De combinatie van radarsnelheidscontroles op autosnelwegen met de opsporing van criminaliteit leidt tot een efficiëntere inzet van politiepersoneel. Wij hebben uw Kamer al eerder geïnformeerd over het feit dat handhaving plaatsvindt op plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is.4 De keuze van de locaties wordt altijd bepaald door de relevantie voor de verkeersveiligheid.
Kunt u aantonen welke positieve resultaten met betrekking tot opsporingsdoeleinden de onevenwichtige selectie van radarsnelheidslocaties heeft opgeleverd? Bent u tevreden met de resultaten en de gemaakte afweging om opsporingsdoeleinden de overhand te geven op verkeersveiligheidsdoeleinden?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe staat u tegenover het in gebruik nemen en doorontwikkelen van het door de stuurgroep gecreëerde data-instrument, de Analysetool Handhaving, om radarsnelheidslocaties gerichter te selecteren? Welke partijen bent u van plan hierbij te betrekken?
Wij staan positief tegenover het initiatief van Rijkswaterstaat, het Openbaar Ministerie en de politie om de Analysetool Handhaving in gebruik te nemen en door te ontwikkelen. Dit instrument draagt eraan bij dat de locaties voor radarcontroles op basis van de risico’s beter kunnen worden gekozen.
Bent u bekend met het fenomeen van stoorzenders, zoals voorinformatie via apps als Flitsmeister, die de subjectieve pakkans, en hiermee de verkeersveiligheid, negatief beïnvloeden?
Weggebruikers moeten zich aan de maximumsnelheid houden, ongeacht of er verkeerscontroles plaatsvinden of niet.
Systemen die weggebruikers informeren over politie- en radarcontroles zijn mij bekend. De systemen dragen bij aan de bekendheid van de handhavingsinzet van de politie. Dit is een van de aanbevelingen uit het rapport van de SWOV. Het is algemeen bekend dat dergelijke applicaties niet voor alle controles waarschuwen waarmee enige onvoorspelbaarheid van politiecontroles behouden blijft. Bovendien kan informatie over de handhavingsinzet van de politie juist ook bijdragen aan de subjectieve pakkans.
Kunt u toelichten wat uw standpunt ten aanzien van dergelijke stoorzenders is? Ziet u dit als een goede of slechte ontwikkeling en ziet u voor het kabinet dan ook een rol om het gebruik van dergelijke apps overeenkomstig met deze kwalificatie te promoten of te beteugelen? Waarom wel? Waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe staat u tegenover de aanbeveling om een apart beleidsplan op te stellen voor verkeershandhaving op autosnelwegen? Indien positief, bent u bereid om per aanbeveling aan te geven hoe u gehoor geeft aan de conclusies uit dit onderzoeksrapport?
De driehoek voor het hoofdwegennet, zijnde het parket CVOM, Rijkswaterstaat en de politie komen regelmatig bijeen en maken afspraken over de verkeershandhaving op de autosnelwegen. Deze afspraken worden jaarlijks vastgelegd in een operationeel plan. Een aanvullend beleidsplan voor de verkeershandhaving is dan ook niet nodig.
Het rapport «Verkeershandhaving op de Nederlandse autosnelwegen» en de conclusies worden in dit gremium besproken. Hiermee wordt voldaan aan de toezegging van de Minister van IenW tijdens de begrotingsbehandeling IenW. Bij de beantwoording van vraag 11 wordt ook al positief ingegaan op een van de conclusies, de doorontwikkeling van de Analysetool Handhaving.
Bent u van mening dat handhaving ook extra dient te worden toegespitst op het dragen van verkeersgordels? Hoe kwalificeert u in het licht van de onderzoeksresultaten de uitspraak van de Minister van Economische Zaken en Klimaat dat hij zelf af en toe «een beetje stout is» en kiest zijn verkeersgordel niet te gebruiken?3 Welk beeld geeft de Minister-President af door de Minister van Economische Zaken en Klimaat hierin bij te vallen?
Het dragen van een gordel is en blijft van cruciaal belang bij het waarborgen van de verkeersveiligheid en het voorkomen van (ernstige) ongevallen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft VVN en de ANWB hierop geattendeerd conform haar toezegging in de eerdergenoemde brief van 5 augustus jl. Daarnaast heeft zij de collega-bewindslieden Wiebes en Rutte gewezen op het belang van het dragen van de gordel en hun voorbeeldfunctie in dezen. De bewindslieden hebben hierop aangegeven een symbolisch geldbedrag over te maken aan VVN en voortaan de gordel te dragen.
Hoe bent u van plan de tekortschietende samenwerking van het Team Elektronisch Verkeerstoezicht (EVT) en de landelijke eenheid van de politie samen met de verkeerspolitie te verbeteren?
De chefs verkeerspolitie van de regionale eenheden en landelijke eenheid komen regelmatig in overleg samen om ontwikkelingen, best practices en handhavingsconcepten te bespreken. Een voorbeeld is de ontwikkeling van de digitale handhaving en nieuwe methoden van handhaving aangaande afleiding op autosnelwegen en onderliggend wegennet. Er gaat daarnaast extra aandacht uit naar de doorontwikkeling van het gebruik van de Analysetool Handhaving.
Ziet u heil in het intensiveren van trajectcontroles om de positieve effecten van snelheidscontroles over een langere afstanden te continueren? Zo ja, hoe bent u van plan dit aan te pakken?
In het Landelijk Actieplan bij het SPV heeft een van de actiepunten betrekking op trajectcontroles. Het OM heeft samen met de politie en de wegbeheerders in kaart gebracht of er in Nederland locaties op N-wegen zijn die op grond van de verkeersveiligheid in aanmerking komen voor het plaatsen van een trajectcontrolesysteem. Het gaat hierbij met name om de provinciale wegen, omdat op deze wegen per gereden kilometer gezien veel verkeersslachtoffers vallen en handhaving met trajectcontrolesystemen een effectieve en efficiënte manier is om de naleving van de geldende snelheidslimiet op deze wegen te bevorderen. Er zijn 20 locaties geïnventariseerd. Het is de verwachting dat een deel van deze systemen dit jaar aan gaat en de overige systemen in 2020.
Het bericht 'Ik heb een paar mannen pissed off gemaakt , interview Fatima Aboulouafa teamchef politie' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het interview met Fatima Aboulouafa, teamchef politie?1
Ja.
Kunt u mij een overzicht verschaffen van de huidige bezetting van de zogenaamde top 61 van de Nederlandse politie? Kunt u in dit overzicht in ieder geval opnemen de namen van betrokkenen en de datum van aanstelling in hun huidige functie?
De strategische top wordt gevormd door de leden van de korpsleiding, de leiding van de regionale- en de landelijke eenheid, de stafdirecteuren van de directies van de Staf Korpsleiding, de directeur politiedienstencentrum en de diensthoofden van de diensten van het politiedienstencentrum.
De politie en de Algemene Bestuursdienst informeren via nieuwsberichten over nieuwe benoemingen binnen de politietop. In deze nieuwsberichten maken zij ook telkens bekend vanaf welke datum de benoeming ingaat. Hierbij treft u een overzicht aan van deze openbare informatie.
De strategische top van de politie bestaat uit:
Bent u bekend met leiderschapsprogramma Strategische Posities Politie? Klopt het dat dit programma is gestart in 2017 en dat het programma bedoeld was om divers talent binnen een termijn van 1 tot 3 jaar zich versneld door te laten ontwikkelen naar de strategische top van de politie? Kunt u aangeven met hoeveel mensen dit programma in 2017 van start is gegaan?
Ja, De politie werkt met het leiderschapsprogramma strategische top, kortweg LST. Eind 2017 heeft de selectie voor deelname in het programma plaats gevonden. Voorziene lengte van het traject is tussen 1 – 3 jaar, tot het moment waarop de deelnemer benoembaar is verklaard voor een strategische toppositie. Dit is afhankelijk van de professionele- en persoonlijke ontwikkeling van de persoon. De trajectduur is per persoon verschillend omdat de profielen van de instromers divers zijn en de ontwikkelstap om naar het strategische niveau door te groeien variatie kent. Tijdens het programma verandert de deelnemer van context. Zij gaan functioneren, toegevoegd aan een eenheidsleiding of aanverwante andere management development-plek op strategisch niveau, gelijk aan het niveau van de strategische top.
Het programma is gestart in februari 2018 met zeven deelnemers. In juni 2018 zijn er drie deelnemers gestart, in september 2019 één deelnemer en in november 2019 start nog één deelnemer.
Hoeveel mensen zijn er tot dit moment succesvol uitgestroomd uit dit leiderschapsprogramma binnen de politie? Hoeveel mensen uit dit programma zijn er buiten de politie gaan werken en om welke redenen zijn zij bij de politie vertrokken? Hoeveel mensen uit dit programma zijn nu actief binnen de top 61 van de politie? Zitten er nog mensen in het programma die wachten op een plek?
In totaal zijn vanaf februari 2018 11 deelnemers gestart. Daarnaast zal één deelnemer in november dit jaar starten. Er is één deelnemer succesvol uitgestroomd uit het leiderschapsprogramma en benoemd binnen de strategische top van de politie. Eén deelnemer is na een detachering buiten de politie (als onderdeel van het leiderschapsprogramma) succesvol en in goed overleg uitgestroomd naar deze organisatie. Van de overige negen deelnemers is één deelnemer als onderdeel van het leiderschapsprogramma gedetacheerd bij het Openbaar Ministerie. Zij functioneren allen op een management development-plek. Van deze negen deelnemers zijn vier deelnemers in oktober dit jaar benoembaar verklaard voor een strategische topfunctie (zij vullen deze functie nu nog niet in). Vijf deelnemers zijn nog niet benoembaar verklaard voor een strategische topfunctie en draaien nog volledig mee in het Leiderschapsprogramma.
Niet meer kunnen blussen door een vrijwillige brandweerman vanwege extreme wachttijden Centraal Bureau Rijvaardigheden (CBR) |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Brandweerman Peter kan niet meer blussen door extreme wachttijden CBR: «te bizar voor woorden»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het werk van brandweervrijwilligers net zo belangrijk is als het werk van beroepschauffeurs? En dat het dus van groot belang is dat deze groep vrijwilligers tijdig hun rijbewijs verlengd krijgen?
Voor iedereen die afhankelijk is van zijn rijbewijs is het van groot belang dat het rijbewijs tijdig kan worden verlengd. Dit geldt ook voor brandweervrijwilligers en ik betreur het ten zeerste dat zij hinder ondervinden van de problemen bij het CBR.
Kunt u aangeven of deze groep vrijwilligers net zo snel in de procedure worden geholpen als beroepschauffeurs? Zo niet, bent u bereid het CBR deze opdracht te geven zodat dit wel het geval zal zijn?
Alle houders van een CDE rijbewijs worden bij het CBR met voorrang behandeld. Bij het in behandeling nemen van de gezondheidsverklaring houdt het CBR de verloopdatum van het rijbewijs van deze groep in de gaten. Dat laat onverlet dat in sommige situaties de houder met een verlopen rijbewijs geconfronteerd wordt, omdat bijvoorbeeld de chauffeur aan de late kant is begonnen en na doorverwijzing het CBR moet wachten op de uitslag van een keuring.
Kunt u aangeven waarom deze brandweerman extra moet betalen voor een spoedprocedure, terwijl de reden van vertraging bij het CBR ligt en niet bij de brandweerman?
Zodra het CBR heeft besloten dat iemand veilig kan blijven rijden, kan deze klant een nieuw rijbewijs aanvragen bij de gemeente. Vijf werkdagen na de aanvraag ligt dan het nieuwe rijbewijs klaar. Er bestaat ook de mogelijkheid voor een spoedaanvraag. Dan is het rijbewijs vaak al de volgende werkdag in bezit. De spoedaanvraag kost bij de gemeente ongeveer 35 euro extra.
Deze kosten voor het met spoed aanvragen van het rijbewijs kunnen worden gedeclareerd bij het CBR. Daarvoor gelden enkele voorwaarden die op de website van het CBR gepubliceerd zijn. In de tweede herinneringsbrief van de RDW, die burgers een week voor de verloopdatum van het rijbewijs ontvangen, wordt gewezen op de mogelijkheid dat het CBR de kosten voor de spoedaanvraag vergoedt.
Hoeveel mensen die ruim van tevoren zijn begonnen met de verlengingsaanvraag van hun rijbewijs krijgen een brief waarin hen wordt gevraagd extra te betalen voor een spoedprocedure?
Het CBR rekent geen kosten voor de spoedprocedure, en stuurt hier ook geen brief over. Nadat het CBR een besluit heeft genomen over de rijgeschiktheid kan een klant kiezen voor de spoedprocedure bij de gemeente om sneller over het nieuwe rijbewijs te beschikken. Daarvoor brengt de gemeente kosten in rekening. In bepaalde gevallen komen mensen in aanmerking voor vergoeding van deze kosten door het CBR (zie ook het antwoord bij vraag 4).
Zijn er sinds uw vorige berichtgeving (zomer 2019) over het verwisselen van medische dossiers bij het CBR nog meer dossiers verwisseld of kwijtgeraakt?
Op 29 augustus jl. heb ik u geïnformeerd over de datalekken bij het CBR met medische dossiers waarbij een document van een bepaalde klant in het (digitale) dossier van een andere klant raadpleegbaar bleek te zijn. Op 10 september jl. heb ik u gemeld dat het CBR heeft aangegeven dat bij het scannen van op papier ontvangen formulieren, het mogelijk is dat er fouten worden gemaakt omdat dit een menselijke handeling betreft. Daarbij heb ik aangegeven dat het CBR om die reden de raadpleegfunctie van medische documenten in MijnCBR uit gaat zetten voor documenten die vanaf papier via het scanningproces in de OPUS-systemen zijn opgenomen. Zoals gemeld kunnen klanten wel digitaal de statusinformatie raadplegen om te zien hoe het ervoor staat met hun aanvraag. Het CBR heeft mij bericht dat deze werkwijze sinds 17 september jl. is ingevoerd. Met deze interventie borgt het CBR dat er geen datalekken meer kunnen ontstaan via het proces van ingescande papieren documenten.
Het bericht ‘Politiechef die racisme aankaartte weggestuurd’ |
|
Niels van den Berge (GL), Monica den Boer (D66), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Politiechef die racisme aankaartte weggestuurd»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de teamchef van de politie in Leiden, die zich kritisch heeft uitgelaten over racisme, machtsmisbruik en interne pesterij binnen de politie, op non-actief is gesteld door de korpsleiding van de politie? Zo ja, waarom is deze keuze gemaakt? Zo nee, kunt u uitleggen wat er is gebeurd?
De teamchef is niet op non-actief gezet. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 628, nrs. 909 en 911) Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft de desbetreffende teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing.
De korpsleiding heeft mij verzekerd dat iedere melding van ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen. Zo ook de melding van de betrokken teamchef. In mijn brief van 3 september jl. heb ik het beleid van de korpschef toegelicht dat gericht is op het realiseren en behouden van een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving.
Deelt u de mening dat de cultuur betreffende discriminatie en uitsluiting binnen de politie zeer zorgelijk is? Kunt u toelichten waarom juist een teamchef die deze problematiek aan de kaak stelt naar huis wordt gestuurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nader ingaan op de interne spanningen die volgens andere leidinggevenden zijn ontstaan in de eenheid Den Haag?
De korpschef heeft mij bevestigd dat meldingen over grensoverschrijdend en ontoelaatbaar gedrag in de organisatie worden opgepakt. Zoals ik u in mijn brieven van 9 oktober jl. en 15 oktober jl. heb gemeld is door het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten begin 2019 een (oriënterend en later disciplinair) onderzoek gestart naar aanleiding van de meldingen over vermeende misstanden binnen een team van de politie-eenheid Den Haag. Daarnaast heeft de politiechef aan een extern bureau opdracht gegeven om een teamanalyse (management) te laten uitvoeren.
In mijn brief van 3 september jl. heb ik uw Kamer bericht over het beleid van de korpschef om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en bevorderen.2 Het streven is een klimaat waar eenieder zich vrij voelt zich te uiten en waarin collega’s voor elkaar zorgen, naar elkaar luisteren, open staan voor kritiek en daar samen van willen leren. Daarnaast heeft de korpschef besloten een ombudsfunctonaris aan te stellen waar collega’s die in de knel komen terecht kunnen om te voorkomen dat ze vastlopen in de organisatie. Deze functionaris heeft directe toegang tot de korpsleiding en is een aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen.
Deelt u de mening dat, gelet op de gang van zaken, het er op zijn minst de schijn van heeft dat de aangekaarte problematiek onvoldoende serieus wordt genomen binnen de korpsleiding?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het op non-actief stellen van de Leidse teamchef zich tot de eerdere uitspraken van de korpsleiding dat het wegkijken bij meldingen over fout gedrag van politieagenten «pijnlijk en onacceptabel" is?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit blijkt volgens u dat de politie de meldingen over de verziekte cultuur serieus neemt?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen over het bericht «Discriminatie en wangedrag bij politie Den Haag»?2
Ja.
Hoe verhouden uw antwoorden «Voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag zoals intimidatie, discriminatie en pesten is binnen de politie geen plaats. De ervaringen van politiemedewerkers over de afhandeling van signalen en meldingen van grensoverschrijdend gedrag neem ik zeer serieus.», «De korpsleiding heeft mij verzekerd dat iedere melding van grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen», «De korpschef heeft mij verzekerd dat de politieorganisatie iedere melding van grensoverschrijdend gedrag serieus neemt en aanpakt», «Leidinggevenden vervullen een centrale rol in het realiseren van een veilige en inclusief werkklimaat» zich tot de berichten zoals gemeld door NRC over de op non-actief gestelde teamchef?
De korpsleiding heeft mij gemeld dat de teamchef niet op non-actief is gesteld. De korpsleiding heeft mij daarnaast verzekerd dat iedere melding van ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen. In mijn brief van 3 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3848) heb ik u geïnformeerd over het bestaande beleid van de korpschef en over de aanvullende maatregel om een ombudsfunctionaris aan te stellen. Verder heb ik uw Kamer in het Algemeen Overleg van 10 oktober (Kamerstuk 29 628, nr. 914) toegezegd met de korpschef in gesprek te gaan over de inzet voor de totstandkoming van een cultuurverandering bij de politie, evenals de registratie en opvolging van interne klachten en meldingen.
Kunt u zich het ongemak voorstellen om personele zaken in de Tweede Kamer aan te kaarten, maar dat het belang van een open cultuur binnen de politie in deze casus zwaarder weegt? Deelt u de mening dat de signalen over discriminatie en uitsluiting mogelijk het vertrouwen in de politieleiding schaden?
Met uw Kamer ben ik van mening dat ons grote terughoudendheid past in te gaan op individuele casussen. Ik zie het als mijn taak om met de korpschef in gesprek te zijn over het belang van een open cultuur en de noodzaak om signalen van discriminatie en grensoverschrijdend gedrag serieus te nemen. De korpschef is verantwoordelijk voor het personeelsbeleid van de politie en die verantwoordelijkheid neemt hij ook.
De betreffende teamchef is niet op non-actief gezet. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl. Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft bij deze teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de teamchef uit Leiden over de problematiek die zij aankaart? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Supersnelle politie-Audi’s staan stil’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Supersnelle politie-Audi’s staan stil»?1
Ja.
Klopt het dat de politie Audi’s heeft aangekocht om jacht te maken op criminelen en verkeershufters, maar dat ruim de helft van deze Audi’s al een half jaar stil staan en waarschijnlijk nog een jaar stil zullen blijven staan? Zo ja, wat is de reden daarvan? Wat is de oorzaak dat deze aangekochte Audi’s nog minimaal een jaar in de garage kunnen blijven staan?
Nee, dat klopt niet. Alle geleverde voertuigen worden ingezet voor reguliere werkzaamheden. De werkzaamheden om jacht te kunnen maken op criminelen vragen een aanvullende rijopleiding. Deze rijopleiding is in de meeste eenheden door de medewerkers doorlopen. De meeste voertuigen zijn hierdoor ook al inzetbaar voor deze specifieke werkzaamheden.
Deelt u de mening dat zorgvuldig met belastinggeld moet worden omgegaan en dat dat hier niet is gebeurd? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke situaties in de toekomst worden voorkomen?
Ja, ik deel de mening dat zorgvuldig met belastinggeld moet worden omgegaan. Dat is bij deze aanbesteding ook gebeurd.
Waarom is de aanbesteding van de auto’s gedaan zonder vooraf de zekerheid te hebben dat er ook inderdaad voldoende chauffeurs beschikbaar zouden zijn?
Voor de inzet van de voertuigen bij de specifieke werkzaamheden is een aanvullende rijopleiding noodzakelijk vanwege de hogere kruissnelheid van de voertuigen, die boven de brancherichtlijn ligt. De beschikbaarheid van de voertuigen is randvoorwaardelijk voor deze opleiding waardoor pas gestart kon worden met de opleiding nadat de voertuigen waren geleverd.
Was dit probleem van te voren bij u bekend? Hoe is de Kamer geïnformeerd over de aangekochte auto’s die al maanden stilstaan?
De kwaliteit van de bedrijfsvoering is een eerste verantwoordelijkheid van de korpschef. Daarom ben ik over dit onderwerp niet geïnformeerd. Bovendien worden de voertuigen alvast ingezet voor reguliere werkzaamheden. Hierdoor heeft de bedrijfsvoering geen negatieve effecten ondervonden.
Klopt het dat het 200 agenten betreft, zoals in het artikel wordt genoemd, die op de wachtlijst staan voor een speciale rijopleiding en dat het nog minimaal een jaar zal duren voordat al deze agenten de speciale rijopleiding hebben afgerond? Zo ja, wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat voldoende agenten de speciale rijopleiding eerder afronden?
Nee, er is geen wachtlijst met 200 agenten voor de speciale rijopleiding. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 bleek een aanvullende module noodzakelijk op deze rijopleiding. Ervaren gebruikers hebben deze module inmiddels gevolgd. De volledige speciale rijopleiding (inclusief aanvullende module) voor gebruikers met geen of weinig ervaring is sinds augustus van dit jaar beschikbaar. De inschrijving is afhankelijk van de capaciteit binnen de teams en daarvoor geselecteerde medewerkers in de eenheden. De capaciteitsvraag in de teams voor het uitvoeren van reguliere werkzaamheden heeft daarbij prioriteit ten opzichte van het volgen van aanvullende opleidingen.
Klopt het dat, zoals in het artikel wordt genoemd, zo’n 70 auto’s geleverd zijn waarvan de helft op het moment in de garage staat? Zijn deze cijfers correct en wat is de huidige stand van zaken?
Nee dit klopt niet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef worden alle geleverde voertuigen, dat zijn inderdaad zo’n 70 auto’s, ingezet voor reguliere werkzaamheden.
Deelt u de mening dat het voor de verkeersveiligheid van groot belang is om op de vlucht geslagen criminelen en verkeershufters zo snel mogelijk aan te kunnen houden? Is er een manier om de auto’s alsnog eerder in gebruik te nemen? Zo ja, hoe?
De verkeersveiligheid is gebaat bij het optimaal gebruik van deze voertuigen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn alle voertuigen in gebruik en worden ook de meeste voertuigen voor de specifieke werkzaamheden ingezet. Van de verkoop van deze voertuigen is geen sprake.
Wat bent u van plan te doen indien niet alle auto’s op korte termijn in gebruik worden genomen? Wordt in dat geval bijvoorbeeld verkoop van de auto’s overwogen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor dit probleem?
Zoals ik heb aangegeven werkt de politie aan het opleiden van voldoende mensen voor de beschikbare auto’s (in alle eenheden).
Het bericht dat er een klokkenluider bij de politie naar huis is gestuurd |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat een teamchef van de Leidse politie op non-actief is gesteld omdat haar kritische houding teveel spanning bij collega’s zou oproepen?1
De teamchef is niet op non-actief gezet. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl.2 Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft bij de desbetreffende teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing.
Hoe verhoudt deze schorsing zich tot de uitspraak van de korpschef die naar aanleiding van de signalen van de agente benadrukte dat de leiding soms wegkeek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze schorsing zich tot het benadelingsverbod dat geldt voor klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt deze klokkenluider in ere hersteld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Herkent u zich in het beeld dat agenten die zich misdragen niet worden aangepakt omdat er capaciteitsproblemen zijn bij de politie?
Nee.
Welke maatregelen zijn genomen bij het Haagse politiebureau Hoefkade?
De korpschef heeft mij bevestigd dat meldingen over grensoverschrijdend en ontoelaatbaar gedrag in de organisatie worden opgepakt. Zoals ik u in mijn brieven van 9 oktober jl. en 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 628, nrs. 909 en 911) heb gemeld is door het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten begin 2019 een (oriënterend en later disciplinair) onderzoek gestart naar aanleiding van de meldingen over vermeende misstanden binnen een team van de politie-eenheid Den Haag. Daarnaast hebben de team- en sectorleiding gesprekken gevoerd met de medewerkers en zijn de medewerkers geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek en reeds genomen stappen.
Waarom is het zo arbeidsintensief om het aantal geregistreerde eerdere klachten boven tafel te krijgen? Werden deze eerder niet goed bijgehouden?2
Het klopt dat de bestaande registraties ontoereikend waren om zonder arbeidsintensief, individueel dossieronderzoek de gevraagd informatie op te leveren. Daarom is op verzoek van de korpsleiding een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Een overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 bovendien in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Bent u nu wel bereid onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar veiligheid op de werkvloer bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Voor de korpschef en voor mij is het onderwerp veiligheid op de werkvloer van eminent belang. Ik steun de korpschef in zijn beleid om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en te behouden. Evident is dat sommige maatregelen daarvan meer tijd kosten dan anderen om volle effectiviteit te bereiken. De korpschef heeft alle ruimte om ieder aanvullend onderzoek te doen wat hij nodig acht. In dat kader zie ik op dit moment aan mijn kant geen reden om aan te dringen op een nader onafhankelijk onderzoek.