De toekomstplannen van de ISLA raffinaderij te Curaçao |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Curaçao de ISLA raffinaderij niet wil sluiten of verplaatsen? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik ben op de hoogte van de verschillende berichten in de media naar aanleiding van het door Curaçao opgeleverde plan van aanpak over de toekomst van de Isla raffinaderij. Curaçao geeft daarin aan een tweesporenbeleid na te streven. Er wordt getracht zo spoedig mogelijk één of meerdere investeerders te vinden om de raffinaderij zodanig te moderniseren dat deze voldoet aan internationaal gangbare milieunormen. Tegelijkertijd bereidt Curaçao zich voor op sluiting in 2019 indien de benodigde investeringen niet gerealiseerd kunnen worden. Het past de Nederlandse regering niet hier een mening over te hebben, omdat dit een autonome aangelegenheid is van Curaçao.
Kunt u aangeven hoe het bestuur van Curaçao deze keuze heeft onderbouwd en hoe de afweging tussen sluiting, verplaatsing en voortzetting van deze raffinaderij precies is gemaakt?
De regering heeft voor de onderbouwing van het plan van aanpak primair het onderzoeksrapport van Ecorys gebruikt. Het plan van aanpak volgt de lijn van het rapport.
Deelt u de mening dat dit wel een heel erg schrale toekomstvisie op de ISLA raffinaderij is? Hoe lang duurt het nog voordat er een precies inzicht ontstaat in hoe de voorgenomen moderniseringsplannen worden ingevuld?
Ik heb geen mening over de inhoud van het plan van aanpak, anders dan dat het document voldoet aan hetgeen afgesproken in het kader van het Sociaal Economisch Initiatief (SEI). Het plan van aanpak geeft aan dat de regering van Curaçao op korte termijn een projectteam zal opzetten die beide trajecten zal uitvoeren. Daarbij worden ook de nadere bepalingen en voorwaarden voor het moderniseringstraject opgesteld. Daarbij is verder geen tijdpad gegeven.
In hoeverre bent u betrokken bij de verdere invulling van het voornemen om de door de ISLA raffinaderij veroorzaakte vervuiling te beperken?
De Nederlandse regering blijft met Curaçao in gesprek over de ontwikkelingen omtrent de Isla raffinaderij en zal de uitvoering van het plan van aanpak blijven volgen. Waar het gaat om het maken van beleidskeuzes ligt de verantwoordelijkheid primair bij Curaçao zelf.
Deelt u de mening dat uitgangspunt moet zijn dat de ISLA raffinaderij na modernisering überhaupt geen milieuoverlast mag veroorzaken? Zo ja, hoe zal dat worden gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
Een installatie als een raffinaderij zal altijd een zekere mate van invloed op het milieu hebben. Ik ben wel – samen met de regering van Curaçao – van mening dat de Isla raffinaderij na modernisering zou moeten voldoen aan internationaal gangbare milieunormen.
Kunt u aangeven hoe het tijdpad van de verdere besluitvorming eruit ziet? Bent u bereid om de Kamer te informeren over elke vervolgstap in dit slepende dossier?
Ik informeer uw Kamer met regelmaat over zaken omtrent de Isla raffinaderij en zal dat blijven doen. Doorgaans wordt dat meegenomen in de verslagen aangaande de werkbezoeken die ik aan Curaçao afleg, zoals ook na mijn meest recente bezoek is gebeurd.
Inspecties van de GGD van kinderopvangcentra en peuterspeelzalen |
|
Ybeltje Berckmoes-Duindam (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de jaarlijkse inspectie en eventuele herhaalinspecties op de kwaliteit van kinderdagverblijven, BSO en peuterspeelzalen waarvan de kosten € 1 000,– en € 1 200 zijn en voor controle van een gastouder € 400 zijn, worden gefinancierd door de overheid?
De kosten van het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit op de kinderopvang en op de peuterspeelzalen worden sinds de invoering van de Wet kinderopvang gefinancierd uit een structurele storting van het Rijk in het gemeentefonds. De hoogte van deze storting is gebaseerd op landelijke financieringsafspraken. Daarbij is ondermeer uitgegaan van de volgende uitgangspunten. De kosten voor een reguliere inspectie in de kindercentra liggen tussen circa € 400 (voor een eerder goed beoordeelde organisatie) en circa € 2000. De kosten voor een reguliere inspectie van de gastoudervoorziening zijn circa € 250. Dit zijn gemiddelden op basis waarvan de landelijke financieringsafspraken zijn gemaakt. De werkelijke kosten van een inspectie zijn afhankelijk van de lokale situatie en van lokale financieringsafspraken.
Kunt u aangeven hoeveel herhaalinspecties (gespecificeerd in tweede, derde en eventuele volgende inspecties en verdeeld over kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang (BSO), peuterspeelzalen en gastouders) de GGD jaarlijks uitvoert?
In 2010 vonden er bij de kinderdagverblijven in totaal 611 herhaalinspecties en bij de buitenschoolse opvang in totaal 833 herhaalinspecties plaats. Het toezicht op de peuterspeelzalen volgens landelijke kwaliteitseisen en de gastouderopvang is van zo’n recente datum dat daarover geen geaggregeerde informatie beschikbaar is.
Kunt u de Kamer berichten hoeveel geld is gemoeid met het uitvoeren van herhaalinspecties van kinderdagverblijven, BSO’s, peuterspeelzalen, gastouderbureaus’s en gastoudergezinnen?
Op basis van de landelijke financieringsafspraken, stort het rijk vanaf 2012 jaarlijks in totaal € 29,4 miljoen in het gemeentefonds. De werkelijk gemaakte kosten voor het toezicht op de verschillende soorten opvang worden bepaald door het aantal uitgevoerde inspecties en de financieringsafspraken die hierover tussen gemeenten en GGD-en zijn gemaakt. De kosten van een herinspectie zijn tevens afhankelijk van de aard van de eerder geconstateerde tekortkomingen, en het aantal uren dat de herinspectie kost. Hierover bestaat geen overzicht op een geaggregreerd niveau.
Kunt u aangeven welke opties er zijn om de kosten die gemoeid zijn met herhaalinspecties te verminderen? Heeft u bijvoorbeeld overwogen om kinderopvangondernemingen, peuterspeelzalen en/of gastouders zelf de kosten voor herhaalinspecties van de GGD te laten betalen? Wat zijn de voor- en nadelen hiervan? Of is het hanteren van hogere boetes voor organisaties die herhaaldelijk de wet niet naleven, een optie?
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de kinderopvang en peuterspeelzalen ligt primair bij de organisaties in de sector. Die kwaliteit dient te worden verbeterd, want er worden in de inspectierapporten nog te veel tekortkomingen op de wettelijke minimumeisen geconstateerd. Daarom heb ik, mede naar aanleiding van het rapport van de Commissie Gunning, het initiatief genomen om samen met alle betrokkenen een gezamenlijke kwaliteitsagenda op te stellen.1 Daarvan maakt een striktere handhaving onderdeel uit: die ondernemers, die de regels niet naleven en daarin persisteren, moeten hard worden aangepakt.
Tevens geldt het onderscheid tussen het toezicht door de GGD en de handhaving door de gemeente. De GGD bepaalt of er een herinspectie vereist is. Dit is afhankelijk van de aard van de eerder geconstateerde tekortkomingen en tevens om te kunnen constateren of de tekortkomingen inmiddels al dan niet zijn opgelost. De gemeente is vervolgens aan zet om te handhaven. Daarvoor heeft de gemeente verschillende instrumenten. Dat betreft in de eerste plaats de bestuurlijke boete. Het doel hiervan is om de ondernemer voor een overtreding te straffen. De maximale hoogte van de boete bedraagt € 45 000 per overtreding en kan dus meerdere keren worden ingezet. Daarnaast kent de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen in samenhang met de Algemene wet bestuursrecht ook herstelsancties. Doel van deze sancties is een einde te maken aan een overtreding of herhaling van een overtreding te voorkómen. De bedragen van de dwangsom dienen in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
De suggesties om de kosten van de herinspecties door de overtredende ondernemer zelf te laten betalen, evenals het hanteren van hogere boetes voor organisaties die herhaaldelijk de wet niet naleven, zal ik nader onderzoeken. Dit zal onderdeel uitmaken van een onderzoek naar de effectiviteit van gemeentelijke handhavingsbeleid. Onderzocht wordt welke interventies van gemeenten en GGD-en effectief zijn, het nalevingsgedrag van organisaties bevorderen en recidive tegengaan.
De miljoenenschuld van GGD Zuid-Holland Zuid |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «GGD: burger moet tekort betalen»?1
Hoe lang bent u al op de hoogte van de schulden van GGD Zuid-Holland Zuid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Hoe komt het dat GGD Zuid-Holland Zuid in 2010 al kampte met schulden? Wat is hier de oorzaak van? Wilt u uw antwoord toelichten?
Waarom zijn de schulden van GGD Zuid-Holland Zuid niet eerder aangepakt? Om welke reden is de schuld zo hoog opgelopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Welk onderzoek is verricht waaruit blijkt dat er teveel bestuurders in dienst waren? Bent u bereid de Kamer de resultaten van dit onderzoek te sturen?
Met welke reden had de GGD Zuid-Holland Zuid zoveel bestuurders in dienst? Acht u het wenselijk dat een zorgorganisatie zoveel bestuurders in dienst heeft? Wilt u uw antwoord toelichten?
Is u bekend hoe hoog de salariëring van deze bestuurders was/is? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Met welke reden is gekozen om burgers € 5 euro te laten betalen om op deze wijze het miljoenentekort op te lossen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Acht u het wenselijk dat door beleid van GGD Zuid-Holland Zuid burgers ongevraagd opgezadeld worden met de rekening? Wilt u uw antwoord toelichten?
Wanneer gaan gemeenten beslissen over de heffing van € 5 euro per persoon? Welke druk gaat u uitoefenen om te voorkomen dat burgers het tekort moeten betalen?
Is u bekend wie het groot onderzoek heeft ingesteld naar GGD Zuid-Holland West en wanneer dit onderzoek is afgerond? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Is u bekend of het onderzoek afgerond is voordat gemeenten een beslissing nemen over de € 5 euro heffing per persoon? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Is u bekend of in het onderzoek ook aanbevelingen worden gedaan om het miljoenentekort op een andere wijze op te lossen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Is u bekend of er meer GGD-regio’s zijn die met financiële problemen kampen? Zo ja, welke regio’s zijn dit? Hoe gaat u voorkomen dat andere regio’s ook in de problemen komen?
De betrokkenheid van een Nederlands trustkantoor bij illegale houtkap |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Greenpeace zet trustkantoor onder druk vanwege illegale houtkap in Indonesië»1 en de notitie «Onregelmatigheden bij de Nederlandse holdingmaatschappijen van APP die worden beheerd door trustkantoor ANT» van Profundo voor De Nederlandsche Bank (DNB)? Wat vindt u ervan dat een Nederlands trustkantoor betrokken is bij illegale houtkap?
Ja.
Vindt u dat DNB voldoende heeft opgetreden in deze? Vindt u dat DNB voldoende zicht heeft op de UBO’s (Ultimate Benficial Owner) van Paper Excellence en Bentoning Holding?
Door wettelijke geheimhoudingsverplichtingen voor de Belastingdienst en De Nederlandsche Bank (DNB) kan ik op de bijzonderheden van dit individuele geval niet zonder meer ingaan. Ik verwijs in dit verband naar de brief die ik uw Kamer mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 16 mei 2012 stuurde (Kamerstukken II 2011/12; 33 003, nr. 83). Evenwel zal ik hierna de verscheidene aspecten van deze zaak, zoals in de vragen aan de orde gesteld, in algemene zin inhoudelijk behandelen.
Sinds de invoering van de Wet toezicht trustkantoren in 2004 heeft overleg tussen wetgever en toezichthouder geleid tot voortdurende aanscherping van de regulering van trustkantoren. In dit overleg wordt mede acht geslagen op het maatschappelijk debat over trustkantoren.
DNB houdt toezicht op de naleving van de Wet toezicht trustkantoren. Artikel 10 van die wet is uitgewerkt in de Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren van DNB. Daarin is aangegeven op welke manier een trustkantoor een integere bedrijfsvoering moet waarborgen. DNB houdt dus toezicht op de bedrijfsvoering van het trustkantoor, niet op de uiteindelijk belanghebbenden van cliënten of doelvennootschappen van het trustkantoor (vraag 3). Bij de beoordeling van de bedrijfsvoering van het trustkantoor controleert DNB of deze zodanig is ingericht dat een trustkantoor, onder meer, kennis heeft van de uiteindelijk belanghebbende en de herkomst van het vermogen van de doelvennootschap, alsmede van de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort en het doel waarmee die structuur is opgezet. Verder moet een trustkantoor beschikken over gegevens die ten grondslag liggen aan de herkomst en bestemming van middelen van de doelvennootschap en beoordelen of hieraan integriteitsrisico’s zijn verbonden. Daarnaast dient het trustkantoor te weten met welk doel gebruik wordt gemaakt van zijn dienstverlening. DNB ziet hier zowel in haar lopend toezicht als middels themaonderzoeken op toe: zo concentreerde DNB zich in 2011 met een themaonderzoek op trustkantoren die diensten verlenen aan operationele doelvennootschappen. Dit is toegelicht in de ZBO-verantwoording van DNB over het jaar 2011, beschikbaar via: www.dnb.nl/binaries/ZBO-verantwoording%202011_tcm46–270513.pdf (vragen 4 en 5).
In Nederland gevestigde ondernemingen vallen civielrechtelijk onder de Nederlandse wet- en regelgeving voor zover zij naar Nederlands recht zijn opgericht (vraag 5). Voorts is de Nederlandse strafwet van toepassing op een ieder – ongeacht de vraag of een bedrijf in Nederland is gevestigd – die zich in Nederland schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit. Het kan tevens gaan om strafbare feiten die voor een deel in Nederland worden gepleegd, en voor een deel in het buitenland. Te denken valt aan de via de Wet op de economische delicten gesanctioneerde invoer zonder (juiste) vergunning van bepaalde door bijvoorbeeld het CITES-verdrag beschermde boomsoorten. Daarnaast kan er in verband daarmee onder omstandigheden sprake zijn van witwassen of heling.
Verder is het Nederlandse strafrecht van toepassing op Nederlanders en op Nederlandse bedrijven die zich in het buitenland schuldig maken aan het plegen van strafbare feiten. Daartoe is meestal wel vereist dat de gedragingen waaraan zij zich schuldig maken in het betreffende buitenland eveneens strafbaar zijn. De bewijsvoering in dit soort zaken is overigens complex gezien het internationale karakter ervan.
Over de toepasselijkheid van jaarrekeningvoorschriften op grond van het Burgerlijk Wetboek (vraag 6) kan ik het volgende opmerken. Ten algemene zullen holdings doorgaans zowel een enkelvoudige jaarrekening van de holdingmaatschappij zelf moeten opstellen, als een geconsolideerde jaarrekening waarbij ook de financiële informatie van alle dochters is meegenomen. Holdings kunnen net als alle andere rechtspersonen die een jaarrekening moeten opstellen, vrijstellingen hebben van jaarrekeningvoorschriften: kleine rechtspersonen hoeven slechts een beperkte balans en toelichting te publiceren (artikel 2:396 Burgerlijk Wetboek (BW)) en ook middelgrote rechtspersonen kennen enkele vrijstellingen (artikel 2:397 BW). Een rechtspersoon moet de vraag of hij klein of middelgroot is, beoordelen op geconsolideerde grondslag. Dat betekent dat bij de waarde van de criteria aan de hand waarvan de omvang van de rechtspersoon bepaald wordt – activa, netto-omzet en aantal werknemers – ook de waarden moeten worden meegeteld van de groepsmaatschappijen die in de consolidatie zouden moeten worden betrokken, als de rechtspersoon een geconsolideerde jaarrekening zou moeten opmaken. Een holding die op geconsolideerde basis groot is, zal dus een volledige enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening moeten opstellen en publiceren, ook al is de holding zelf klein. Alleen als de holding op geconsolideerd niveau klein is, hoeft zij geen geconsolideerde jaarrekening op te stellen, maar alleen haar eigen enkelvoudige jaarrekening. Als een onderneming op twee opeenvolgende jaren voldoet aan de criteria van een middelgrote of grote rechtspersonen, mag zij de vrijstellingen voor kleine respectievelijk middelgrote rechtspersonen niet meer toepassen.
Aldus is er voldoende transparantie ten aanzien van vermogen en resultaat van de holding en haar dochters. Ik zie dan ook geen reden voor aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, te meer omdat het Burgerlijk Wetboek in lijn is met de vierde en zevende vennootschapsrichtlijn van de EU (richtlijnen 78/660/EEG, Pb 1978 L 222/11 en 83/349/EEG, Pb 1983 L 193/1).
Vraag 7 over vermeend misbruik van belastingverdragen lijkt voort te komen uit de Profundo-notitie waaruit is op te maken dat de onderzoekers vermoeden dat het uiteindelijke belang in twee in Nederland gevestigde vennootschappen in handen is van één familie. Van deze twee vennootschappen zou de ene de aandelen bezitten in een aantal buitenlandse vennootschappen terwijl de andere vennootschap vorderingen op diezelfde buitenlandse vennootschappen heeft.
Daargelaten dat ik niet kan ingaan op de posities van een individuele belastingplichtige, vind ik het onjuist te reageren op vermoedens.
Wel kan ik in het algemeen aangeven dat belastingplichtigen het recht hebben zelf te kiezen voor financiering met vreemd vermogen of met eigen vermogen. Het staat de betrokken belastingplichtigen dus ook vrij via één concernvennootschap eigen vermogen en via een andere vreemd vermogen te verstrekken. Betrokken overheden verbinden met hun nationale regelgeving en met verdragen fiscale gevolgen aan die keuze en kunnen daarmee aangeven welke financieringsvormen zij ongewenst vinden. Toepassing van het desbetreffende verdrag en het nationale recht in beide betrokken staten kan er toe leiden dat de belastingdruk op dividenden zwaarder is dan op interest.
Een «vriendelijke lening» zoals bedoeld in vraag 8 zou onder Nederlandse financiële toezichtsregels worden beoordeeld in het licht van prudentiële en integriteitsregels inzake ondermeer leningen aan gerelateerde partijen en het tegengaan van belangenverstrengeling. De Nederlandse financiële toezichtsregels zijn echter in beginsel niet van toepassing op instellingen buiten Nederland. Verder is er geen financieel toezichtsregel die zich ertegen verzet dat ondernemingen in Nederland geld lenen tegen een laag rentetarief. Overigens blijkt uit de beschikbare informatie niet dat de bedoelde Chinese bank op de Nederlandse markt actief is geweest in strijd met regels inzake markttoegang in de Wet op het financieel toezicht. Zodoende zijn er geen aanwijzingen dat de bedoelde lening in strijd zou zijn met de Nederlandse financiële toezichtsregels.
Tenslotte heb ik bij brief van 25 juni 2012 (Kamerstukken II 2011/12; 25 087 nr. 32) uitvoering gegeven aan de motie van de leden Braakhuis en Groot (Kamerstukken II 2011/12; 33 003, nr. 62) om de Nederlandse substance-eisen (vragen 9 en 10) tegen het licht te houden. In die brief ben ik uitgebreid ingegaan op de plaats en functie van substance-eisen in de verdragen en ons nationale recht.
Is het toezicht van DNB in deze in overeenstemming met artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toezicht trustkantoren, waarin trustkantoren worden verplicht «de identiteit (te kennen) van de uiteindelijk belanghebbende of over informatie (te beschikken) waaruit blijkt dat er geen uiteindelijk belanghebbende is»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het feit dat de holdings in Nederland zijn gevestigd ook betekent dat zij onder de Nederlandse regelgeving vallen en dat betrokkenheid bij illegale houtkap dus onwettig is? Bent u van mening dat genoemd artikel waarin is bepaald dat trustkantoren kennis moeten hebben «van de herkomst en de bestemming van de gelden van de doelvennootschap» (artikel 10, eerste lid, onderdeel b) en «van de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort» (artikel 10, eerste lid, onderdeel c) van toepassing is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door het loskoppelen van eigendom en financiering de holdingmaatschappij zich ten onrechte onttrekt aan de in het Burgerlijk Wetboek vastgelegde verplichting om een geconsolideerde jaarrekening op te maken, die de buitenwereld meer inzicht zou bieden in de gezamenlijke inkomsten, uitgaven, bezittingen en schulden van de dochterbedrijven van de holdingmaatschappij? Vindt u ook dat het Burgerlijk Wetboek (Boek 2, artikel 396, eerste lid) aangepast zou moeten worden om deze onwenselijke situatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een tweede gevolg van het loskoppelen van het eigendom (in handen van de holdingmaatschappij) en het leeuwendeel van de financiering van de acht pulp- en papierfabrieken (door Bentoning Holding en haar dochters) is, dat er hier sprake lijkt te zijn van misbruik van de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten met Canada, Maleisië en Indonesië, waarin is opgenomen dat dividendbetalingen zwaarder belast worden dan interestbetalingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de «vriendelijke» lening van US$ 17,5 miljoen, die de holdingmaatschappij leende van de Chinese Ningbo Bank International tegen een rente van slechts 0,01%, in overeenstemming is met de Nederlandse financiële toezichtsregels?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de betrokken in Nederland gevestigde financiële holdings in deze voldoen aan de substance-eisen die voor hen gelden?
Zie antwoord vraag 2.
Mede in het licht van het op mijn verzoek lopende substance-onderzoek, bent u bereid om naar aanleiding van deze vragen actie te ondernemen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘27 Weken zwangere toeriste niet welkom’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «27 weken zwangere toeriste niet welkom»?1
Ja.
Is het waar dat een 27 weken zwangere Nederlandse vrouw de toegang tot Curaçao werd geweigerd omdat een eventuele bevalling wel eens ten koste had kunnen gaan van de Curaçaose overheid?
Door een fout van een individuele immigratiefunctionaris op Hato Airport heeft een Nederlandse vrouw niet direct toegang gekregen tot Curaçao, terwijl zij wel in bezit was van een geldig paspoort. Toen de fout aan het licht kwam is de toeriste meteen toegelaten.
Kunt u aangeven of er vaker Nederlanders met een geldig paspoort de toegang tot Curaçao wordt geweigerd? Zo ja, wat zijn hiervoor de redenen? Zo nee, waarom niet?
Het toegangsbeleid is een landsaangelegenheid. Ik beschik niet over informatie waaruit blijkt dat Nederlanders vaker de toegang tot Curaçao geweigerd wordt.
Deelt u de mening dat inwoners van Nederland met een geldig paspoort te allen tijden toegang moeten krijgen tot Curaçao? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is dat met een geldig Nederlands paspoort gereisd kan worden binnen het Koninkrijk. Inwoners van Nederland zouden met een geldig Nederlands paspoort toegang moeten krijgen tot Curaçao.
Deelt u de mening dat wanneer Nederlanders de toegang tot Curaçao wordt geweigerd wanneer zij zwanger zijn, de verantwoordelijke minister van Curaçao moet worden aangesproken? Bent u van plan dit te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de betrokken toeriste alsnog is toegelaten, beschouw ik dit voorval als een betreurenswaardig incident. Ik zie geen aanleiding om, op basis van een incident, de verantwoordelijk minister van Curaçao aan te spreken.
Kunt u aangeven hoeveel mensen van Curaçao jaarlijks, op kosten van de Nederlandse belastingbetaler, onverzekerd gebruik maken van Nederlandse zorgfaciliteiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en waar wordt dit geld verhaald?
Nee, ik beschik niet over deze gegevens.
Het oneigenlijk gebruik van de pensioenknip |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Pensioenknip verzekert werknemers van pensioenverlies»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de bekendheid is met de «pensioenknip» bij deelnemers en bij verzekeraars?
Nee, de bekendheid bij deelnemers en verzekeraars met de pensioenknip wordt niet gemeten. Ik ga er vanuit dat deelnemers en pensioenuitvoerders op de hoogte zijn van de mogelijkheid om het pensioen gesplitst te kunnen inkopen. De tijdelijke regeling pensioenknip2 schrijft namelijk voor dat pensioenuitvoerders degenen die ervoor in aanmerking komen, actief wijzen op de mogelijkheid en de voorwaarden van de pensioenknip. Het Verbond van Verzekeraars heeft mij desgevraagd bevestigd dat verzekeraars bekend zijn met de pensioenknip en dat zij deelnemers enkele maanden voor pensionering over de mogelijkheid ervan informeren.
Kunt u aangeven waarom het aantal mensen dat gebruik maakt van de pensioenknip beperkt is? Deelt u de mening dat onbekendheid over de regeling bij deelnemers en/of bij verzekeraars kan bijdragen aan het beperkte gebruik?
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij desgevraagd laten weten dat voor zover hen bekend het gebruik van de knip inderdaad beperkt is. Zoals ik op vraag 2 heb geantwoord, heeft dit in mijn ogen niet te maken met onbekendheid. Verzekeraars dragen aan dat degenen die van de pensioenknip gebruik kunnen maken, daar in de praktijk vaak van af zien vanwege de eraan verbonden risico’s. Mensen blijken over het algemeen risico avers. De knip biedt de gelegenheid om te kunnen profiteren als de rente stijgt, zodat een hogere uitkering kan worden ingekocht. Dat de rente stijgt, staat niet vast. Sinds de introductie van de pensioenknip is de rente verder gedaald. Het risico op (verdere) rentedaling brengt deelnemers er vaak toe de pensioenknip achterwege te laten.
Bent u bekend met signalen dat verzekeraars weigeren de pensioenknip toe te passen? Wat kunnen de reden hiervan zijn? Kunt u aangeven wat de instrumenten zijn van deelnemers om het toepassen van de (wettelijke plicht op een) pensioenknip bij pensioenuitvoerders af te dwingen?
Bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zijn over 2011 en 2012 vier klachten binnengekomen over verzekeraars die weigeren de pensioenknip toe te passen op pensioendatum. Het gaat telkens om situaties waarin de deelnemer op pensioendatum de uitkering bij een andere uitvoerder heeft ingekocht dan waar het pensioen is opgebouwd (zogenaamde shoppen) en vervolgens van de pensioenknip gebruik wil maken.
Het Verbond van Verzekeraars onderkent dat het in die specifieke situaties kan voorkomen dat verzekeraars medewerking aan de pensioenknip weigeren. Dit heeft in de ogen van het Verbond een technische oorzaak die verband houdt met de tijdelijke regeling pensioenknip. Die kent de bepaling dat het risicoprofiel van de beleggingen van het resterend kapitaal (voor de levenslange uitkering) vergelijkbaar of lager moet zijn dan op het moment van inkoop van de tijdelijke uitkering. Deze bepaling belet dat tijdens de periode van de tijdelijke uitkering zeer risicovol wordt belegd. De beleggingsmixen van pensioenuitvoerders zijn divers en hun risicoprofielen daardoor niet altijd eenvoudig vergelijkbaar. De aangehaalde bepaling uit de regeling leidt ertoe dat het volgens verzekeraars in de praktijk niet mogelijk is om «shoppers» de mogelijkheid van de pensioenknip aan te bieden.
Als een deelnemer, gewezen deelnemer of andere aanspraakgerechtigde verzoekt om gesplitste aankoop van het pensioen en er is voldaan aan de voorwaarden van de regeling, dan is de pensioenuitvoerder verplicht om aan dat verzoek mee te werken. Als een pensioenuitvoerder deze medewerking weigert, kan betrokkene de uitvoerder daarop aanspreken en als dat niet tot medewerking leidt naar de rechter stappen. Dat geldt ook voor de boven beschreven specifieke situaties.
Wat vindt u er van dat sommige pensioenuitvoerders bij gebruik van de pensioenknip een veel lagere rente vaststellen voor de eerste uitkeringsperiode waardoor de pensioenknip veel minder aantrekkelijk wordt?
Pensioenuitvoerders moeten de tijdelijke uitkering inkopen tegen de geldende, korte marktrente. Die is op dit moment laag en lager dan de lange rente.
Wat vindt u er van dat sommige pensioenuitvoerders er voor kiezen om enkel mee te werken aan de pensioenknip door het gehele kapitaal op te eisen, zonder het recht op aankoop bij een andere uitvoerder na afloop van de eerste uitkeringsperiode (de knip)?
De regeling schrijft niet voor dat betrokkene na afloop van de tijdelijke uitkering het recht heeft om de tweede, levenslange uitkering bij een andere uitvoerder aan te kopen. Betrokkene heeft dus voor het inkopen van de tweede, levenslange uitkering geen recht op shoppen. Er is één wettelijk moment waarop de mogelijkheid van shoppen moet worden aangeboden, namelijk pensioeningangsdatum.
Ik heb het Verbond van Verzekeraars gevraagd naar de praktijk bij shoppen voor de inkoop van de tweede, levenslange uitkering. Het Verbond zijn geen situaties bekend waarin een gepensioneerde erom heeft verzocht om bij de aankoop van de levenslange uitkering te kunnen shoppen. Verzekeraars laten overigens weten dat een dergelijke shopmogelijkheid om praktische redenen onuitvoerbaar zou zijn. De gepensioneerde kan op elk gewenst moment tijdens de tijdelijke uitkering de levenslange uitkering inkopen, die ingaat aansluitend aan de tijdelijke uitkering. Het (rest)kapitaal voor de levenslange uitkering staat echter vast bij de verzekeraar waar de tijdelijke uitkering is ingekocht. Deze verzekeraar kan daarom geen koopsom storten bij een andere verzekeraar als de aankoop van de levenslange uitkering plaatsvindt tijdens de looptijd van de tijdelijke uitkering. Dat is in theorie wel mogelijk na afloop van de tijdelijke uitkering.
De verhouding tussen handhaving door stadswachten en de politie |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het incident in Amsterdam waarbij stadswachten een toerist op de fiets hardhandig aanpakken?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uniformen en geweldsmiddelen waarover deze stadswachten beschikken?
Ja.
Hoe verhoudt zich de door u voorgenomen uitbreiding van opsporingsbevoegdheden van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) tot de taken die juist bij de politie zijn belegd vanwege het geweldsmonopolie van de politie?
Het verzorgen van veiligheid in het publieke domein is niet alleen een zaak van de politie. De burgemeester kan diverse middelen inzetten ter invulling van zijn verantwoordelijkheden op dit gebied. Eén van die middelen is de inzet van gemeentelijk toezicht en handhaving. Deze gemeentelijke buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) werken naast en samen met de politie, niet in plaats van de politie. De taken van de boa’s en de (bekwaamheids)eisen waaraan zij dienen te voldoen, zijn omschreven in de circulaire buitengewone opsporingsambtenaren, evenals de zes domeinen waar boa’s kunnen worden ingezet (Staatscourant 2011, 926, kenmerk 5679441/10). Behoudens de pilot met de winkelboa’s, waarbij in de gemeenten waar de pilot uitgevoerd wordt een (tijdelijke) uitbreiding van domein I (Openbare ruimte) plaatsvindt met opsporingsactiviteiten op het gebied van winkeldiefstal, zijn er geen uitbreidingen voorgenomen.
Deelt u de mening dat boa’s steeds meer handhavingstaken van de politie overnemen waardoor de rol van de politie in buurten en wijken steeds verder verschraalt? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Het is van het grootste belang dat ook andere partijen dan de politie zich inspannen om onveiligheid te voorkomen dan wel te bestrijden. Gemeenten hebben immers een eigenstandige taak naast de politie waar het gaat om optreden tegen overlast en verloedering. Daarvoor kunnen zij naast politie ook boa’s inzetten. Dit betekent niet dat de politie zich terugtrekt uit de wijken. Boa's zijn geen vervanging of concurrent van de politie, maar een uiting van de verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur om zaken op het terrein van leefbaarheid, verloedering en overlast in de openbare ruimte aan te pakken. De afstemming van de inzet van de gemeentelijke straattoezicht- en handhavingsdiensten en de politie vindt plaats in de driehoek en dient gemaakt te worden op basis van lokale prioriteiten, kunde, verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
Hoe voorkomt u dat straks bij invoering van de nationale politie de wijkagent wordt ingeruild voor boa’s die ten koste van de politie als gemeentepolitie gaan fungeren?
Het wetsvoorstel tot vaststelling van een nieuwe Politiewet dat momenteel bij de Eerste Kamer aanhangig is (Kamerstukken 30 880) brengt geen verandering aan in het beleid ten aanzien van boa’s. Evenmin is de ontwikkeling dat gemeenten naast de politie ook eigen toezicht en handhaving inzetten, een gevolg van de in dat voorstel beoogde bestelwijziging. Gemeenten hebben al sinds 1994 de mogelijkheid om boa’s aan te stellen. Hun taken en bevoegdheden zijn in de bestaande regelgeving voldoende omschreven en ingekaderd. Dat gemeentelijke diensten straattoezicht en handhaving verzorgen binnen de domeinen die de circulaire boa’s noemt, betekent niet dat de politietaak hierdoor is ingeperkt. Er is dan ook geen sprake van het ontstaan van een gemeentepolitie.
Op welke wijze bent u voornemens om het onderscheid tussen boa’s en politieagenten in bevoegdheden en uiterlijk expliciet te verduidelijken?
Boa’s zijn herkenbaar aan het insigne. Ik onderken evenwel dat de verscheidenheid aan uniformen tot verwarring kan leiden over bevoegdheden, en dat dit het gezag en de uitstraling van de boa ondermijnt. Om dit tegen te gaan vind ik meer uniformiteit voor de boa’s die werkzaam zijn in de openbare ruimte gewenst. Samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), politie, Openbaar Ministerie, de brancheorganisatie BOPV en de beroepsorganisatie voor boa’s (Beboa) onderzoek ik de mogelijkheden hiervoor. De VNG heeft aangegeven dit mee te willen nemen in een bredere standpuntbepaling over de positie van de gemeentelijke boa. Naar aanleiding hiervan zullen wij in het najaar verder over dit onderwerp spreken. Om de bekendheid van burgers met de rol en taken van boa’s te verbeteren is in ieder geval voorlichting nodig. Samen met de VNG en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) worden voorbeelden verzameld over de wijze waarop gemeenten burgers hierover kunnen informeren.
De onzekerheid bij patiënten door een te groot gebruik van flexwerkers in de verpleeg- en thuiszorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat medewerkers in verpleeg- en verzorgingshuizen zeggen dat ze door de steeds vaker voorkomende flexcontracten eigenlijk hun werk niet goed meer kunnen doen?
Ik vind het belangrijk dat medewerkers in verpleeg- en verzorgingshuizen in staat worden gesteld goed hun werk te doen. De werkgevers, de bestuurders van verpleeg- en verzorgingshuizen, zijn primair verantwoordelijk om medewerkers hiertoe in staat te stellen. Het is ook aan de bestuurders om een keuze te maken voor het type dienstverband dat zij aanbieden. Naast deze factor zijn ook andere factoren van belang, zoals de opleiding van het personeel, de organisatie van het arbeidsproces, arbeidsomstandigheden en de organisatiecultuur om het werk goed te kunnen doen.
Ik vind het wel van belang dat er een goede balans is tussen het aantal vaste medewerkers en medewerkers die flexibel worden ingezet. De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van zorg, mede in relatie tot de personele bezetting. Hiernaast vind ik het van belang dat bestuurders van zorginstellingen, mede met het oog op een aantrekkelijke arbeidsmarkt, alles in het werk stellen om medewerkers aan zich te binden en dat zij zorgen voor goede arbeidsvoorwaarden.
Deelt u de mening dat het aantal bewoners in verpleeg- en verzorgingshuizen per jaar geen grote schommelingen laat zien, maar vastligt op de capaciteit van het huis en dat dus grote fluctuaties in bezetting geen reden zijn om veel flexwerkers in huis te hebben?
Indien er sprake is van een stabiel aantal cliënten (bezetting), zijn grote fluctuaties in bezetting inderdaad geen reden om veel flexwerkers in huis te hebben. Er kunnen wel andere redenen zijn waarom werkgevers flexwerkers inzetten, zoals bijvoorbeeld het opvangen van ziekteverzuim.
Deelt u de mening dat bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen baat hebben bij zo weinig mogelijk wisseling van medewerkers, omdat men zich het veiligst voelt bij een vast en vertrouwd team? Deelt u de mening dat het werken met veel flexwerkers de continuïteit van zorg vanuit het oogpunt van de bewoners niet ten goede komt?
Voor de continuïteit van zorg is het inderdaad van belang dat er sprake is van vaste medewerkers die de cliënten en de organisatie kennen en waarmee cliënten vertrouwd zijn. Het kan ook nodig zijn om, naast vaste medewerkers, flexwerkers in te zetten om bijvoorbeeld de continuïteit van zorg te waarborgen bij een (tijdelijke) uitval van personeel als gevolg van ziekteverzuim of om cliënten in bepaalde situaties extra aandacht te kunnen geven. Het is aan de bestuurders van instellingen zelf om te zorgen voor een passende mix van goed opgeleid personeel en een goede organisatie van het arbeidsproces om de kwaliteit van zorg te kunnen waarborgen. Dit geldt ook voor instellingen die zorg leveren aan cliënten thuis.
Vindt u dat hetzelfde geldt voor ouderen die zo lang mogelijk thuis willen blijven wonen?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u vraag 3 en 4 onderschrijft, kunt u dan aangeven waarom in de verpleging, verzorging en thuiszorg sector (VVT-sector) zoveel gebruik wordt gemaakt van flexwerkers?
Er zijn mij geen gegevens bekend over het aantal flexwerkers in de zorg. Zoals eerder aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor het aannemen en inzetten van personeel primair bij de werkgevers in de zorg. Het is ook aan hen om ervoor te zorgen dat er zorg van goede kwaliteit wordt geleverd en dat hiervoor voldoende en adequaat opgeleid personeel wordt ingezet. Met het programma In voor Zorg! Ondersteun ik zorginstellingen bij het goed inrichten van het arbeidsproces. Dit heeft geresulteerd in diverse aansprekende voorbeelden op het terrein van de inzetbaarheid van personeel.
In meer algemene zin voer ik arbeidsmarktbeleid om ervoor te zorgen dat er voldoende en goed opgeleid personeel voor de zorg voorhanden is. Hierover hebben wij recent in het AO van 7 juni 2012 ook gesproken. De inzet van flexwerkers is hier een onderdeel van. In bredere zin heb ik in het kader van de CAO-VVT toegezegd om de rol van het «olievrouwtje» op me te willen nemen. Om verkeerde verwachtingen te voorkomen heb ik dat geconcretiseerd in de toezegging «om partijen te horen en te bekijken hoe ik een zo gelijk mogelijk speelveld kan helpen creëren voor de volgende ronde». Die toezegging doe ik uiteraard gestand. De motie 29 282, nr. 161 van de leden Voortman en Leijten, die bij de stemming erover is verworpen, spreekt van mijn «invloed aanwenden om de partijen bij elkaar te brengen». Met mijn tijdens het AO gedane toezegging en mijn concretisering ervan wordt als het ware automatische de aangehaalde motie uitgevoerd, ook al is zij verworpen.
Kunt u beleid ontwikkelen waardoor het aantal flexwerkers in de VVT-sector wordt teruggedrongen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat heeft u tot dusver ondernomen om te bevorderen dat er in de VVT-sector zoveel mogelijk met vaste teams wordt gewerkt?
Zie antwoord vraag 5.
Uitkeringsfraude door niet-westerse allochtonen |
|
Léon de Jong (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Milliardenschäden durch ausländische Sozialbetrüger»?1
Ja.
In hoeverre heeft u zicht op de omvang van uitkeringsfraude door niet-westerse allochtonen in Nederland?
Het kabinet geeft hoge prioriteit aan fraudebestrijding in de sociale zekerheid. Fraude mag nooit lonen en moet altijd streng bestraft worden. Het kabinet voert echter geen beleid op basis van herkomst.
Op welke wijze wordt er momenteel door de overheid gecontroleerd of niet-westerse allochtonen met een uitkering buitenlands onroerend goed bezitten?
Gemeenten zijn bij de uitvoering van de Wet werk en bijstand (WWB), en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) bij de uitvoering van de WWB/Algemene Inkomensondersteuning voor 65-plussers, zeer alert op de mogelijkheid dat bijstandsontvangers bezittingen of inkomsten verzwijgen. Dat geldt ook voor bezittingen in het buitenland, zoals onroerend goed.
De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de controles in het buitenland. Deze controles vinden plaats zodra er een vermoeden van fraude is of op basis van steekproeven.
De gemeenten worden hierbij ondersteund door het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) van het UWV, dat door het Minist.erie van SZW is aangewezen als coördinatiepunt voor grensoverschrijdende uitwisseling van fraude-informatie. Via het IBF laten gemeenten verificatie in het buitenland plaatsvinden. De controles worden vervolgens uitgevoerd door de bureaus van de attachés voor Sociale Zaken, die in Turkije, Marokko, Suriname en Spanje verbonden zijn aan de Nederlandse ambassade. In landen zonder sociaal attaché verloopt dit ook via de Nederlandse ambassades, die dan bijvoorbeeld gebruik maken van advocaten ter plaatse.
De onderzoeken kunnen in alle landen plaatsvinden. In 2011 zijn voor de WWB 403 vermogensonderzoeken uitgevoerd, in meer dan 50 landen. Het merendeel van deze onderzoeken vond plaats in Turkije (137), Marokko (84) en Suriname (34). In 163 gevallen is daadwerkelijk vermogen aangetroffen. In totaal is hierbij voor € 10 miljoen vermogen getraceerd.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar uitkeringsfraude door niet-westerse allochtonen in verband met het bezit van buitenlands onroerend goed? Zo neen, waarom niet?
Wij zien geen aanleiding om in aanvulling op bovenstaande werkzaamheden van de gemeenten en de SVB vanuit onze ministeries een onderzoek te starten naar uitkeringsfraude door niet-westerse allochtonen in verband met het bezit van buitenlands onroerend goed.
Zoals de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 6 juni jl. streeft hij ernaar uw Kamer in het derde kwartaal van dit jaar een meer volledig overzicht te geven van de controles in het buitenland en de resultaten daarvan.
Vrijgevestigde psychotherapeuten en zorgverzekeraar CZ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «CZ laat eigen verzekerden in de steek»?1 Is dit bericht juist?
Om de zorgkosten te beheersen heeft CZ ervoor gekozen om per 2012 binnen de gehele curatieve GGZ omzetplafonds te hanteren. Het staat zorgverzekeraars vrij om omzetplafonds af te spreken met zowel gebudgetteerde instellingen als met niet gebudgetteerde instellingen als met vrijgevestigde zorgaanbieders, zolang de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht kan voldoen. Dergelijke afspraken passen in de context van de afspraken die zijn gemaakt tussen mij en Zorgverzekeraars Nederland over een scherpere inkoop door zorgverzekeraars in 2012, zoals ik ook heb aangekondigd in mijn brief d.d. 10 juni 20112. Onderdeel van deze afspraken is dat verzekeraars afspraken maken met zorgaanbieders over volume. Daarbij dienen zorgverzekeraars uiteraard aan de zorgplicht te voldoen en dient voorkomen te worden dat wachtlijsten ontstaan. Derhalve zal de volumebeperking vooral worden gerealiseerd door gepast gebruik van zorg daadwerkelijk in praktijk te brengen.
De omzetplafonds die CZ met de afzonderlijke vrijgevestigde psychologen en psychotherapeuten is overeengekomen voor 2012 zijn gebaseerd op opgaven van de zorgaanbieders zelf over het aantal werkuren, inzet van hulppersoneel en het marktaandeel van de CZ-verzekerden in de praktijk van de zorgaanbieder.
CZ heeft geconstateerd dat een deel van de opgaven van de zorgaanbieders afwijkt van de historische omvang van declaraties of het marktaandeel van CZ in de betreffende gemeente waar de zorgaanbieder gevestigd is. Daarom heeft CZ de betreffende zorgaanbieders aangeschreven met het verzoek de eigen opgave te controleren ten opzichte van de geconstateerde afwijkingen en verschillen toe te lichten. CZ heeft daarbij een voorstel gedaan het overeengekomen omzetplafond bij te stellen op basis van eigen gegevens over marktaandeel en eerder gerealiseerde omzet in 2011. Indien de zorgaanbieder daarmee akkoord gaat wordt het omzetplafond bijgesteld. CZ heeft aangegeven dat een meerderheid van de zorgaanbieders hiertoe bereid is gebleken.
CZ heeft aangegeven dat zij, ook na bijstellen van de omzetplafonds, voldoende zorg hebben ingekocht om aan hun zorgplicht te voldoen. De NZa houdt hier toezicht op.
In hoeverre valt het ingezette beleid van zorgverzekeraar CZ onder «contractbreuk» en is het daarmee onrechtmatig? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Er is geen sprake van contractbreuk. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 1 wordt het contract (het omzetplafond) alleen aangepast indien de zorgaanbieder daarmee akkoord is. Mocht achteraf blijken dat de gegevens niet naar waarheid zijn ingevuld, ondanks de mogelijkheid tot bijstellen van de opgave, zou dit kunnen leiden tot beëindiging van de overeenkomst.
Wat is uw oordeel over het feit dat zorgverzekeraar CZ voor gecontracteerde therapeuten een maximum hanteert van het aantal patiënten dat ze mogen behandelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het inkoopbeleid van de zorgverzekeraar kan er toe leiden dat een bepaalde zorgaanbieder wegens een omzetplafond gedurende het jaar geen ruimte meer heeft om nieuwe patiënten te behandelen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 past het maken van omzetplafonds in de context van de afspraken die zijn gemaakt tussen mij en Zorgverzekeraars Nederland over een scherpere inkoop door zorgverzekeraars in 2012. Op deze manier beogen zorgverzekeraars het volume en daarmee de kosten van de zorg in de hand te houden. Uiteraard dient een zorgverzekeraar daarbij zijn zorgplicht in acht te nemen en moet hij voldoende zorg inkopen om aan de zorgvraag van zijn verzekerden te voldoen.
Hoe verhoudt dit maximum zich tot het patiëntenrecht de vrije keuze voor een therapeut?
Het hanteren van omzetplafonds staat naar mijn mening de vrije keuze voor een therapeut niet in de weg. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en hebben doorgaans voldoende zorgaanbieders gecontracteerd waaruit een verzekerde een keuze kan maken.
Hoe gaat u ervoor te zorgen dat CZ-verzekerden bij hun vertrouwde therapeut in behandeling kunnen blijven? Kunt u een toelichting geven?
Het kan voorkomen dat vanwege overschrijding van een omzetplafond een zorgaanbieder geen ruimte meer heeft voor een patiënt. Het is naar mijn mening aan de zorgverzekeraar (en in het belang van zijn imago) om goede afspraken te maken met zorgaanbieders over dergelijke situaties. CZ heeft aangegeven dat mocht blijken dat een omzetplafond overschreden dreigt te worden, CZ per situatie zal bekijken welke actie wordt ondernomen. Daarnaast heeft CZ aangegeven dat het omzetplafond voor 2012 alleen van toepassing is op zorg die in 2012 wordt gestart.
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (NVVP) dat het optreden van zorgverzekeraar CZ als intimiderend ervaren kan worden en onwenselijk is? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen in de toekomst?
De wijze waarop een zorgverzekeraar over zijn zorginkoopbeleid communiceert, ligt buiten mijn verantwoordelijkheid. Ik heb begrepen dat CZ en de NVVP inmiddels met elkaar gesproken hebben over de onrust die is ontstaan bij een aantal vrijgevestigde aanbieders. CZ heeft daarbij haar werkwijze nader toegelicht.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat, wanneer iemand een terugval krijgt, diegene niet bij zijn oude, vertrouwde therapeut terecht kan?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Op basis van welke berekeningen stelt zorgverzekeraar CZ een omzetplafond in?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe gaat u voorkomen dat bij zorgverzekeraar CZ en andere zorgverzekeraars de keuzevrijheid van patiënten in het gedrang komt?
De keuzevrijheid van de patiënt is naar mijn mening niet in het gedrang. Zie verder mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Deelt u de mening dat deze kwestie weer aangeeft dat zorgverzekeraars te veel macht hebben in Nederland en op de stoel van de behandelaar dan wel politiek gaan zitten? Zo ja, wat gaat u doen om die macht in te perken? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals aangegeven op mijn antwoord bij vraag 1 en 3 passen het maken van omzetplafonds in de context van de afspraken die zijn gemaakt tussen mij en Zorgverzekeraars Nederland over een scherpere inkoop door zorgverzekeraars in 2012. Op deze manier beogen zorgverzekeraars het volume en daarmee de kosten van de zorg in de hand te houden.
Waarborging van de veiligheid van kinderen in de kinderopvang |
|
Ybeltje Berckmoes-Duindam (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van situaties waarin personeel van kindercentra zich ongepast gedraagt, maar dat deze misdragingen niet zo zwaar zijn dat dit personeel hier strafrechtelijk voor is veroordeeld?
Het is mij bekend dat dergelijke situaties zich (kunnen) voordoen.
Wat vindt u ervan dat de mensen die zich hebben misdragen, maar hiervoor niet strafrechtelijk zijn veroordeeld, op een andere plek weer met kinderen kunnen gaan werken?
Het is van groot belang dat de kindercentra veilig zijn en de (pedagogische) kwaliteit op orde is. Het is daarom gewenst dat ondernemers in de kinderopvang hun toekomstig personeel goed screenen om te voorkómen dat mensen die zich hebben misdragen, zonder strafrechtelijk te zijn veroordeeld, op een andere plek weer met kinderen kunnen werken. Ook de Commissie Gunning deed hierover in haar rapport over de Zedenzaak in Amsterdam een aantal behartenswaardige aanbevelingen. De Commissie beval de ondernemers aan om altijd zowel naar referenties te vragen als naar de reden van ontslag bij eerdere werkgevers en tevens alert te zijn op signalen dat een medewerker niet goed in een team functioneert.
Heeft u overwogen om tegen deze situaties ook stappen te ondernemen? Zo nee, waarom niet? Wat zijn hier de mogelijkheden toe?
De verantwoordelijkheid bij de strafrechtelijke kant van misdragingen van het personeel ligt bij de rijksoverheid. Daarom zal ik een vorm van screening introduceren waarbij continue wordt bekeken of op de naam van een medewerker in de kinderopvang of in het peuterspeelzaalwerk een nieuw, relevant strafbaar feit in het Justitiële Documentatie systeem is bijgeschreven. Daarnaast zal ik een wettelijke meldplicht voor seksueel misbruik en geweld door professionals invoeren. Daarbij zal worden aangesloten bij het systeem zoals dat geldt voor het basisonderwijs.
Bij het omgaan met gedragingen van (toekomstig) personeel die het strafrecht niet raken, ligt de primaire verantwoordelijkheid bij de private partijen zelf. Het is de verantwoordelijkheid van de ondernemers en de branche om op een zorgvuldige en verantwoorde manier invulling te geven aan de screening van het personeel bij de sollicitatieprocedure. Naar aanleiding van het rapport van de Commissie Gunning ontwikkelt de Brancheorganisatie Kinderopvang op dit moment een procedure, waarin opgenomen is aan welke voorwaarden de selectie van een kandidaat zou moeten voldoen. Daarnaast heeft deze brancheorganisatie een specifieke meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling opgesteld die ook ingaat op de situatie van vermoedens van kindermishandeling gepleegd door een beroepskracht en de daarbij te volgen stappen.
Het gedwongen duurzaam maken van woningen in Amsterdam-West |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Oude huizen gedwongen duurzamer»?1
Ja.
Is het waar dat de stadsdeelraad Amsterdam-West eigenaren wil dwingen om woningen duurzamer te maken? Zo ja, waar is dit op gebaseerd en is een dergelijke aanpak niet onredelijk en in strijd met het eigendomsrecht van eigenaren van woningen?
De aanpak die de stadsdeelraad voorstaat gaat in beginsel uit van het vrijwillig treffen van duurzaamheidsheidsvoorzieningen aan woningen, waaraan vanwege de slechte technische staat toch al technische voorzieningen getroffen gaan worden. De stadsdeelraad wil eigenaren daartoe informeren en stimuleren tot het tegelijkertijd treffen van voorzieningen die de woning energiezuiniger maken. Slechts in uitzonderingssituaties wil de raad indien noodzakelijk een eigenaar dwingen om zijn woning duurzamer te maken. Op grond van artikel 13 van de Woningwet kan het bevoegd gezag een eigenaar (of degene die uit andere hoofde bevoegd is) verplichten voorzieningen te treffen die hoger liggen dan het niveau voor bestaande bouwwerken Bouwbesluit 2012 maar niet hoger dan het niveau voor nieuw te bouwen bouwwerken. Die voorzieningen dienen dan noodzakelijk te zijn en het bevoegd gezag zal die noodzaak in het concrete geval goed moeten motiveren. Wanneer de eigenaar niet met de opgelegde plicht instemt, kan hij het geschil in beroep aan de rechter voorleggen. Ik acht die aanpak, gegeven het wettelijk kader van de Woningwet en de voor eigenaren openstaande rechtsbeschermingsmogelijkheden, niet onredelijk.
Deelt u de mening dat duurzaamheidsmaatregelen die verder gaan dan het Bouwbesluit niet verplichtend kunnen worden opgelegd aan huiseigenaren? Bent u bereid om in overleg te gaan met het stadsdeel Amsterdam-West om zodoende een einde te maken aan dit dwangbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening voor zover wordt gedoeld op duurzaamheidsmaatregelen die verder gaan dan het nieuwbouwniveau uit het Bouwbesluit. Blijkens de mij beschikbare informatie is in dit geval evenwel geen sprake van zulke verdergaande eisen.
In gevallen dat het bevoegd gezag binnen de hem op grond van artikel 13 van de Woningwet gegeven bandbreedte blijft, deel ik die mening niet.
Ik ga niet in overleg met het stadsdeel Amsterdam-West omdat het in dit geval gaat om een discretionaire bevoegdheid die het bevoegd gezag op grond van de Woningwet toekomt, ik op voorhand geen aanleiding heb om te veronderstellen dat die bevoegdheid niet zorgvuldig zal worden uitgeoefend en het aan de rechter is om in een voorkomend geval te toetsen of het bevoegd gezag bij het uitoefenen van de hem toekomende bevoegdheid rechtens juist heeft gehandeld.
Hoeveel «dwangaanschrijvingen» over het duurzaam maken van woningen betreft het in Amsterdam-West? Welke kosten hebben de bewoners hiervoor moeten maken? Hebben de bewoners hiervoor een extra hypotheek moeten afsluiten? Zijn er nog meer gemeenten in Nederland die «dwangaanschrijvingen» inzake duurzaamheid als beleid hanteren?
Met het actieprogramma Duurzaam Bouwen van de stadsdeelraad wordt ingezet op het tegengaan van slechte woningen en wordt gestimuleerd om op vrijwillige basis woningen duurzamer te maken. Er zal een subsidieverordening worden vastgesteld om indien men op vrijwillige basis overgaat tot verduurzaming een bijdrage te leveren in de kosten. Met de uitvoering van dit programma is nog geen begin gemaakt. Er zijn dan ook tot nu toe geen kosten door woningeigenaren gemaakt en nog geen aanschrijvingen op grond van artikel 13 van de Woningwet gedaan. Het kan incidenteel voorkomen dat het bevoegd gezag het noodzakelijk acht om dit instrument in te zetten.
Overigens richt het beleid zich niet enkel op eigenaren die tevens bewoner zijn, maar ook op particuliere verhuurders, mede als uitvloeisel van een convenant dat met Vastgoed Belang is afgesloten, en op woningcorporaties.
Of er meer gemeenten zijn die dit instrumentarium voor duurzaamheid sec gebruiken is mij niet bekend.
Het bericht dat artsen vinden dat ernstig zieke patiënten te lang worden doorbehandeld |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Artsen: ernstig zieke patiënten worden te lang doorbehandeld»?1
Ik vind het erg belangrijk dat er aandacht is voor de vraag welke behandeldoelen nagestreefd worden. De aandacht daarvoor van professionals is overigens niet gestart met de enquête in Medisch Contact2 waaraan door1 gerefereerd wordt. Deze vraag wordt professioneel al veel langer gesteld. Ik heb er zelf op veel spreekbeurten met artsen over gesproken, veel artsen agenderen dit onderwerp al langere tijd. Dat is heel belangrijk, omdat hier sprake is van een reëel probleem.
Wat vindt u van de mening van een groot aantal artsen dat ernstig zieke patiënten die in hun laatste levensfase verkeren te lang worden doorbehandeld?
De artsen verwoorden daarmee dat de keuze die zij vooraf professioneel zouden moeten maken, niet overeenkomt met het uiteindelijk in overleg met de patiënt ingestelde behandelbeleid. Die discrepantie kan twee oorzaken hebben: ofwel de patiënt heeft heel andere preferenties dan de arts, ofwel artsen houden er collectief andere opvattingen op na dan zij individueel in de praktijk brengen. Beiden zijn relevant, zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat artsen bij het doorbehandelen van patiënten die in hun laatste levensfase verkeren de kwaliteit van leven centraal moeten stellen?
Ja. Maar met de kanttekening dat sommige intensieve (door)behandelingen juist met het oog op kwaliteit van levenwinst worden toegepast en daarmee dus niet uit in beeld verdwijnen.
Deelt u de mening dat artsen meer ondersteuning kunnen gebruiken bij het voeren van gesprekken over doorbehandelen van patiënten die in hun laatste levensfase verkeren? Zo ja, hoe wilt u daarin voorzien? Zo nee, waarom niet?
Het voeren van gesprekken over het naderende levenseinde is een kerncompetentie van artsen en ik zie daarin geen tekortkomingen die een uitgebreider curriculum kan corrigeren. De enquête geeft wel aan dat de insteek die de professional kiest bij dat gesprek wellicht een andere kan zijn. De lessen van de enquête beperken zich uitsluitend tot de insteek van de professional. Niet zelden kiezen patiënten en familie zelf niet voor kwaliteit van leven, maar voor doorbehandelen totdat alle behandelopties, inclusief de laatste strohalmen, uitgeput zijn. Het vergt dus ook een cultuuromslag aan de kant van de patiënt en zijn familie om de keuze die arts en patiënt samen maken een andere te doen zijn.
Ook moeten we onderkennen dat de moeilijke laatste fase in het leven van mensen afwegingen met zich mee kan brengen die niet louter rationeel te duiden zijn. Daarom is het zo belangrijk dat juist in de beroepsgroepen en ook in de samenleving wordt gesproken over «moet alles wat kan». Ik juich initiatieven daartoe dan ook toe en agendeer dit thema ook regelmatig zelf.
Bent u bereid te onderzoeken of er in het curriculum van de opleiding geneeskunde meer aandacht kan worden besteed aan het voeren van gesprekken met ernstig zieke patiënten over doorbehandelen in de laatste levensfase? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De verduistering van Nederlands ontwikkelingsgeld in Oeganda. |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlands ontwikkelingsgeld verduisterd»?1
Ja, zie mijn brief aan de Kamer gedateerd 1 juni 2012 met referentie DSO-188/12.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de besteding van Nederlandse ontwikkelingsgelden aan Makerere, de grootste universiteit van Oeganda? Stelt ook de Netherlands Universities» Foundation for International Cooperation (Nuffic), dat met belastinggeld hoger onderwijs in ontwikkelingslanden ondersteunt, een onderzoek in? Bent u bereid de Kamer zo snel mogelijk in kennis te stellen van de uitkomsten?
Er is al een onderzoek door de Oegandese Auditor General in gang gezet. De Nuffic is een diepgaand onderzoek gestart, zoals vermeld in mijn eerder genoemde brief aan de Tweede Kamer. Ik zal de Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken.
Is het waar dat universiteitsbestuurder Baryamureeba, naar wie een politieonderzoek loopt, persoonlijk geld ontving van Nuffic?
Nee, de Nuffic kent in het kader van NPT-projecten (Netherlands Programme for Institutional Strengthening of post-secondary Education and Training Capacity) geen fondsen toe aan individuen.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat alle hulp aan Makerere stopt indien blijkt dat er inderdaad Nederlands hulpgeld is verduisterd? Zo nee, waarom niet?
Indien uit onderzoek zou blijken dat Nederlandse fondsen zijn misbruikt, dan zal ik er op toezien dat de nodige (juridische) stappen ondernomen worden en gelden worden teruggevorderd. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek zijn ook verdere stappen denkbaar.
De Nederlandse toestemming voor het massaal doden van ganzen met behulp van CO2, terwijl dit in Europa is verboden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u het bedrijf Duke Faunabeheer vrijstelling heeft verleend van het verbod op het gebruik van CO2 voor het vergassen van ganzen rondom Schiphol?1
Ja.
Hoe verantwoordt u uw besluit om toestemming te verlenen voor het vergassen van ganzen rondom Schiphol met CO2, terwijl de Europese biocidenrichtlijn2, waar de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden uitvoering aan geeft, dit verbiedt?
Ik verwijs naar de toelichting bij de vrijstelling (Nr. IenMbsk-201269716) van 10 mei 2012 welke op 15 mei 2012 in de Staatscourant gepubliceerd is.
De Kamer heeft bij motie van 22 december (32 372 nr. 77) gevraagd om een integrale aanpak van de ganzenproblematiek met een breed draagvlak.
Het bedwelmen en doden van ganzen rondom Schiphol met CO2 is één van de vier sporen in het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol van 16 april 2012 dat invulling geeft aan die motie. De andere sporen zijn het voorkomen van nieuwe vogelaantrekkende bestemmingen in de omgeving Schiphol, het beperken van foerageermogelijkheden in de omgeving Schiphol en het ontwikkelen van vogeldetectie apparatuur. Alle partijen die het convenant hebben getekend zijn het erover eens dat je geen van de vier sporen kunt missen.
Hoe kan het dat het kabinet alles in het werk stelt om financiële Europese afspraken koste wat kost na te komen, maar dat – zodra het regelgeving betreft op het gebied van natuur en dieren – deze regelgeving gewoon aan de kant geschoven wordt omdat het dit kabinet niet uitkomt hieraan te voldoen?
De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden biedt de mogelijkheid van het afgeven van een vrijstelling. Er is dus geen sprake van «aan de kant schuiven». Daarnaast is begin dit jaar het traject in gang gezet voor een aanvraag in Europa en een toelating in Nederland van de stof koolstofdioxide als avicide.
Kent u de specifieke voorwaarde voor het afwijken van de Europese biocidenrichtlijn conform artikel 15, die stelt dat een lidstaat alleen tijdelijk verboden biociden mag inzetten indien dit noodzakelijk blijkt wegens een onvoorzien, niet op andere wijze te bestrijden gevaar? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe deze voorwaarde zich verhoudt tot de te voorziene situatie rondom Schiphol, gezien er al jaren signalen zijn dat de populatie ganzen toeneemt in de omgeving van Schiphol en algemeen bekend is dat de inrichting van het landschap rondom Schiphol aantrekkelijk is voor vogels en dit een vergrote kans op vogelaanvaringen met relatief zware vogels oplevert? Hoe kunt u in dit licht spreken van een onvoorzien gevaar, dat niet op andere wijze te bestrijden is? Op basis waarvan negeert u de Europese voorschriften?
Ja. De verwachting was dat de genomen maatregelen afdoende zouden helpen om de risico’s op aanvaringen tussen ganzen en vliegtuigen tot een minimum terug te brengen. Dat het risico toch zo sterk is toegenomen, ondanks de genomen maatregelen, was niet te voorzien.
Heeft u de Europese Commissie geïnformeerd over uw beslissing om hun besluit omtrent toelating van CO2 als biocide niet af te wachten? Zo ja, kunt u uiteenzetten of u de Commissie heeft laten weten dat het hier om een «onvoorzien, niet op andere wijze te bestrijden gevaar» gaat en hoe precies uw onderbouwing hiervoor luidde? Zo nee, waarom heeft u de Europese Commissie niet ingelicht?
Ja. De Europese Commissie is geïnformeerd over het besluit en de onderliggende redenen om dit besluit te nemen.
Kunt u bevestigen dat de Europese biocidenrichtlijn vereist dat middelen getoetst moeten worden op het niet veroorzaken van onnodig pijn en lijden, waarbij zal moeten worden onderzocht binnen hoeveel tijd de dood van het dier intreedt en onder welke omstandigheden dat gebeurt? Zo ja, op basis van welke wetenschappelijke onderzoeken omtrent de effecten van biociden op dieren meent u de vereiste toets door de Europese Commissie niet te hoeven afwachten? Vindt u dat ganzen niet onnodig lijden als zij pas na minstens één minuut het bewustzijn verliezen nadat zij snakkend naar adem proberen te vluchten waarbij ze door de stress steeds verder buiten adem raken? Waarom ontbreekt de argumentatie over de dierenwelzijneffecten in uw besluit?
De Europese biocidenrichtlijn geeft in artikel 5 aan dat biociden slechts toegelaten mogen worden als getoetst is of dergelijke middelen geen onaanvaardbare effecten hebben op de doelorganismen, zoals onaanvaardbare resistentie of kruisresistentie of onnodig lijden en pijn voor gewervelde dieren. De toelating van biociden gebeurt door lidstaten na toetsing door die lidstaten, niet door de Europese Commissie. Voor de dierenwelzijneffecten verwijs ik naar het rapport «Het doden van wilde ganzen met CO2 en argon» van de Wageningen Universiteit (nr. 338a). Daarop is mijn besluit gebaseerd. Uit deze studie blijkt dat de methode van doden met oplopende CO2-concentraties (van 0 tot 80% in 1 minuut) als acceptabel wordt bevonden. Mogelijkheden tot verminderen van de dierenwelzijnrisico’s bij het doden van wilde ganzen worden niet gevonden in de toepassing van andere dodingmethoden.
Kunt u uiteenzetten wat de kosten bedragen van de grootschalige vergassing die u wilt toestaan en wie deze kosten betaalt? Zo nee, waarom niet?
Deze bedragen € 4 000 per vangdag inclusief vervoer naar een poelier. De kosten worden door het ministerie van Infrastructuur en Milieu betaald. Er zijn in de eerste fase van 8 dagen ongeveer 5 000 grauwe ganzen gevangen.
Onderschrijft u dat de grote toename in het aantal ganzen in Nederland voornamelijk wordt veroorzaakt door het steeds groter wordende aanbod van zeer eiwitrijk grasland, dat ontstaat door het grootschalig mestgebruik in de landbouw? Zo ja, deelt u de mening dat het niet gerechtvaardigd is om nu grootschalig ganzen te vergassen terwijl uw beleid zelf bijdraagt aan groei van de populatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, kent het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol een vier sporenaanpak. Eén van de sporen is het beperken van de foerageermogelijkheden voor risicovolle vogelsoorten in de omgeving van Schiphol. Ook erkennen zeven maatschappelijk organisaties met hun ganzenakkoord dat ingrijpen in de zomerpopulaties ganzen noodzakelijk is en dat daartoe het streven is om de schade terug te brengen naar het niveau van 2005. De urgentie van het risico op vogelaanvaringen maakt dat ik deze maatregel moet nemen.
Wat vindt u er van dat diverse onderzoeken uitwijzen dat de waterpartijen en landbouwgewassen die nog steeds worden geteeld in de directe omgeving van de luchthaven, de omgeving erg aantrekkelijk maken voor vogelsoorten die het luchtverkeer in gevaar kunnen brengen, terwijl internationale voorschriften3 voorschrijven dat vogelaantrekkende bronnen op en in de omgeving van een luchthaven dienen te worden voorkomen?
Binnen 6 kilometer van het banenstelsel van Schiphol wordt al jaren getoetst op vogelaantrekkende bronnen. Mede daardoor zijn er geen grote waterpartijen aangelegd sinds de aanbevelingen van de Internationale burgerluchtvaartorganisatie in relatie tot het vogelbeperkingsgebied voor het eerst werden gepubliceerd (1991).
In het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol is afgesproken dat onderzocht moet worden of de vogelbeperkingszone rondom Schiphol uitgebreid moet worden tot 10 of 13 km en met welke criteria deze zone het beste uitgebreid kan worden.
Daarnaast wordt in het convenant ook ingezet op het beperken van foerageermogelijkheden in de directe nabijheid van de start- en landingsbanen rondom Schiphol.
Waarom heeft u niet in een vroeger stadium internationale voorschriften en adviesrapporten in acht genomen en daaruit voortvloeiend preventieve maatregelen getroffen om de ganzen in de omgeving van Schiphol op een diervriendelijke wijze te weren, terwijl er wel degelijk al jaren signalen zijn dat de omgeving een aantrekkende werking op vogels had en de ganzenaantallen toenamen?
Zonder veranderingen in de omgeving heeft in vijf jaar tijd een vertienvoudiging van de populatie grauwe ganzen in de 20 km zone rondom Schiphol plaatsgevonden. Dit vergt dat ik nu met betrokken partijen deze maatregelen moet nemen.
Mogelijke bezuinigingen op de luchtmacht |
|
Jasper van Dijk |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Krimp naar 42 F-16's; Leeuwarden dicht»?1
Het genoemde bericht berust kennelijk op het document «Opties budgettaire consolidatie» dat als technische basis diende voor de onderhandelingen in het Catshuis over een aanvullend begrotingsakkoord. Het document is niet vertrouwelijk, maar als bijlage gevoegd bij de brief van de minister-president van 23 april jl. (Kamerstuk 33 242, nr. 1). In dit document worden bezuinigingsopties opgesomd op uiteenlopende beleidsterreinen. Ten aanzien van Defensie wordt onder meer genoemd de mogelijkheid om het aantal F-16»s te verminderen tot 42 en een vliegbasis te sluiten.
Bij de brief van de minister-president van 23 april jl. is tevens als bijlage gevoegd het conceptakkoord waarover VVD, CDA en PVV uiteindelijk geen overeenstemming hebben bereikt. In tegenstelling tot het aangehaalde bericht bevat dit conceptakkoord geen maatregel waarbij het aantal F-16»s wordt verminderd of een vliegbasis wordt gesloten.
Met de beleidsbrief van april 2011 is besloten het aantal F-16»s te verminderen van 87 tot 68 en de huidige vliegbases Leeuwarden en Volkel te handhaven. Defensie heeft geen enkel voornemen voor een verdere vermindering van het aantal F-16»s of de sluiting van een van deze vliegbases. Ik betreur de onrust die in Friesland is ontstaan naar aanleiding van de berichtgeving.
Is het waar dat door het ministerie van Defensie in enigerlei vorm een studie of onderzoek is gedaan naar het inkrimpen van de F-16 vloot tot 42 toestellen? Zo ja, wanneer is opdracht gegeven hiervoor?
Met de beleidsbrief «Wereldwijd dienstbaar» van 18 september 2007 (Kamerstuk 31 243, nr. 1) is besloten het aantal F-16 jachtvliegtuigen te verminderen van 105 naar 87.
In het voorjaar van 2010 heeft de Kamer twee studies ontvangen naar mogelijkheden voor een herstructurering van de krijgsmacht. Op 29 maart 2010 heeft de minister van Defensie het eindrapport van het interdepartementale project Verkenningen, «Houvast voor de krijgsmacht van de toekomst», naar de Kamer gezonden (Kamerstuk 31 243, nr. 16). In dit rapport zijn vier beleidsopties uitgewerkt voor de inrichting van de krijgsmacht waarbij voor iedere optie tevens een «plus» en een «min»-variant zijn geformuleerd. De min-varianten zijn opgenomen in deelrapport 20 van het rapport Brede Heroverwegingen dat de minister-president op 1 april 2010 naar de Kamer heeft gezonden (Kamerstuk 32 359, nr. 1). In deze vier min-varianten werd steeds uitgegaan van 68 toestellen. Het rapport Brede Heroverwegingen bevatte daarnaast nog andere varianten met een lager aantal toestellen die niet uit de Verkenningen voortkwamen.
Bij de voorbereiding van de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis (Kamerstuk 32 733 nr. 1 van 8 april 2011) zijn allerlei varianten op uiteenlopende beleidsterreinen de revue gepasseerd. Besloten is tot een vermindering van het aantal F-16»s van 87 tot 68. In de besluitvorming is een vermindering tot een substantieel lager aantal nooit aan de orde geweest. De toestellen blijven gestationeerd op de vliegbases Leeuwarden en Volkel. Defensie heeft geen enkel voornemen voor een verdere vermindering van het aantal F-16»s of de sluiting van een vliegbasis.
Volgens het in vraag 1 aangehaalde bericht zou het voor Defensie al sinds 2005 duidelijk zijn dat niet alle 85 F-35»s konden worden aangeschaft. Hierbij geldt dat al sinds 2002 consequent het planningsaantal van 85 F-35 toestellen is gehanteerd. Omstreeks 2005 is ten behoeve van een aanschafbesluit de «batch-benadering» uitgewerkt waarbij de F-35 toestellen niet in één keer maar in batches zouden worden aangeschaft. De staatssecretaris van Defensie is hierop ingegaan tijdens de plenaire behandeling van de ontwerpbegroting 2006 op 17 november 2005. Zoals bekend is het in die periode door de val van het kabinet-Balkenende II in 2006 niet tot een aanschafbesluit gekomen.
Welke studies of onderzoeken zijn na 2005 exact verricht voor reducties van het aantal jachtvliegtuigen en om welke redenen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke garantie kunt u geven dat de luchtmachtbasis Leeuwarden in ieder geval tot 2018 open blijft zonder aanzienlijke reductie van het personeelsbestand?
Het kabinet heeft geen enkel voornemen voor de sluiting van de vliegbasis Leeuwarden.
Is het waar dat deze drastische bezuinigingen het gevolg zijn van de toenemende kosten van de JSF, waarvan volgens huidige berekeningen alleen 42 toestellen kunnen worden aangeschaft?2
Het is mij onbekend op welke drastische bezuinigingen op het gebied van jachtvliegtuigen wordt gedoeld. Ook is het mij niet bekend op welke berekening de stelling berust dat slechts 42 F-35 toestellen zouden kunnen worden aangeschaft. Het document «Opties budgettaire consolidatie» waarnaar in de voetnoot van vraag 5 wordt verwezen, noemt een optie voor een vermindering van het aantal F-16»s tot 42. Op een aantal aan te schaffen F-35 toestellen gaat het document niet in.
Defensie heeft voor de vervanging van de F-16 voor planningsdoeleinden vooralsnog een bedrag van € 4,5 miljard gereserveerd in het investeringsoverzicht. Dit bedrag komt geheel ten laste van de reguliere defensiebegroting. Besluiten over de vervanger van de F-16, een aantal toestellen en de daarvoor benodigde budgetten zullen worden genomen door een volgend kabinet. Defensie zal het bedrag van € 4,5 miljard niet aanpassen aan wijzigingen van het prijspeil, de dollarkoers of de stuksprijs van de F-35A, de beoogde opvolger van de F-16.
Deelt u de mening dat de mogelijkheden van de luchtmacht om op hetzelfde niveau als nu te opereren, door de aanschaf van de JSF ernstig worden aangetast? Zo nee, waarom niet?
Neen. Ten behoeve van de in 2008 uitgevoerde kandidatenevaluatie voor de vervanging van de F-16 zijn zes algemene missieprofielen opgesteld voor multi-rolejachtvliegtuigen. De F-35 bleek als enige toestel in staat te zijn al deze zes soorten missies uit te voeren (Kamerstuk 26 488, nr. 131, 18 december 2008). De F-35 belichaamt de modernisering van de Nederlandse luchtstrijdkrachten. Het is niet slechts een jachtvliegtuig met ongeëvenaarde eigenschappen, maar ook een platform met waarnemingscapaciteiten dat de situational awareness van de gehele krijgsmacht aanzienlijk zal verbeteren.
Is het op grond van de huidige berekeningen en beschikbare gegevens niet beter om af te zien van deelname aan het JSF project en de plannen voor aanschaf voor onbepaalde tijd op te schorten?
Neen. De F-16 jachtvliegtuigen moeten worden vervangen als gevolg van operationele en technische veroudering. De exploitatielasten van de F-16 zullen stijgen als gevolg van de veroudering van het toestel. De scheurvorming in de dragende delen en de vleugels neemt toe en inspecties en reparaties zijn vaker nodig. Hierdoor kan minder vaak met de toestellen worden gevlogen. Langdurig uitstel van de vervanging van de F-16 zou de operationele slagkracht van de luchtstrijdkrachten aantasten.
De F-35 is sinds 2002 de beoogde vervanger van de F-16. De kandidatenevaluatie van 2008 bevestigde dat de F-35 het beste toestel is. Het verloop van het testprogramma tot dusver komt overeen met de verwachting dat het toestel goed aan de eisen voldoet. Zoals uiteengezet in de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 van 6 juni jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 294) zit het F-35 programma, na de herstructurering ervan door de Amerikaanse overheid, op het goede spoor.
De gevolgen van een besluit om uit het F-35 programma te stappen zouden aanzienlijk zijn. Een dergelijk besluit zou de Nederlandse luchtvaartindustrie ernstig belemmeren bij het verkrijgen van F-35 productieopdrachten. Dit zou slecht zijn voor de werkgelegenheid in deze technologisch geavanceerde sector.
De (on)veiligheid op en rond het water |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Veiligheid op water onder druk»? Hoeveel mensen overlijden er jaarlijks ten gevolge van verdrinking in openbare wateren? Kunt u een overzicht geven van de cijfers over de afgelopen vijf jaren?1
Ja. Ter voorbereiding op de nieuwe Zwemwaterwet heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu een analyse2 laten uitvoeren naar de risico’s van zwemmen. De meest actuele gegevens die uit deze analyse naar boven zijn gekomen geven een beeld van de periode 2000 tot 2008. Gemiddeld ligt het aantal verdrinkingen in badinrichtingen in Nederland tussen de vier en zeven gevallen per jaar. Uit deze risicoanalyse is tevens gebleken dat er per jaar gemiddeld circa vijf mensen verdrinken in zee, in grote rivieren of in stilstaande wateren. Uit recent onderzoek naar verdrinking in grote rivieren dat door de Erasmus Universiteit3 is uitgevoerd, is gebleken dat de afgelopen zeven jaren in totaal 44 mensen zijn verdronken.
Is het waar dat er in westelijk rivierengebied van Gelderland bijna nergens toezicht door reddingsbrigades is, en dat ook op andere plaatsen de reddingsbrigades minder actief zijn? Zo ja, hoe komt dit en welke gevolgen verwacht u van dit gebrek aan toezicht? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
Er is geen preventief toezicht in het westelijk rivierengebied van Gelderland, behalve bij diverse waterevenementen. Uit informatie van Reddingsbrigade Nederland blijkt dat ook elders in Nederland de reddingsbrigades minder worden ingezet. Het al of niet houden van toezicht is een afweging die op lokaal niveau wordt genomen. Om de risico´s bij verminderd toezicht te beperken hebben de gemeenten de mogelijkheid ook andere preventieve maatregelen te nemen, zoals het plaatsen van borden met waarschuwingsteksten.
Is er sprake van minder subsidies voor reddingsbrigades? Zo ja, hoe komt dit en wat zijn de gevolgen voor de dienstverlening door reddingsbrigades?
De overeenkomst tussen het ministerie van Veiligheid en Justitie en Reddingsbrigade Nederland, die in 2011 is afgesloten en een looptijd heeft van vijf jaar, heeft als doel de implementatie van de Regionale Voorziening Reddingbrigades (RVR) te stimuleren. De RVR is een samenwerkingsverband van reddingsbrigades op de schaal van de veiligheidsregio’s. Op deze wijze is de RVR in nauwe samenwerking met de veiligheidsregio’s een belangrijke partner in de rampenbestrijding. De aan deze overeenkomst verbonden bijdrage bedroeg in 2011 € 500 000,=. Het ministerie van Veiligheid en Justitie verstrekt geen bijdragen aan lokale reddingsbrigades. Dit is een lokale aangelegenheid.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van goed toezicht en gekwalificeerd reddingspersoneel noodzakelijk is voor het redden van levens, ook omdat de gebieden op en rond het water vaak lastig of niet tijdig te bereiken zijn door ambulancediensten?
Uit eerder genoemde analyse naar de risico´s van zwemmen blijkt dat de aanwezigheid van toezicht het risico op verdrinking verlaagt. Er zijn echter ook andere maatregelen om het risico te verkleinen.
De vigerende wetgeving legt voor een zeer beperkt aantal zwemlocaties op dat er voldoende toezicht moet zijn. In de praktijk hebben provincies hiervoor vaak ontheffing verleend, omdat deze eis vaak niet uitvoerbaar is. In het in voorbereiding zijnde voorstel voor een nieuwe Zwemwaterwet zullen vooralsnog geen regels ten aanzien van toezicht op voorkoming van verdrinking worden opgenomen. In geval van beheerde zwemlocaties is dat een afweging van de beheerder. Daarbij kan ook de bereikbaarheid voor ambulancediensten in beschouwing worden genomen. Naast toezicht zijn ook andere maatregelen mogelijk. Bijvoorbeeld het limiteren van het aantal bezoekers, het niet toelaten van jeugdige bezoekers zonder begeleiding door volwassenen, of het plaatsen of aanbrengen van diepteaanduidingen, ballenlijnen en waarschuwingsborden. Daarnaast draagt ook de zwemmer zelf een verantwoordelijkheid door zich er vooraf van te vergewissen dat er op een locatie veilig gezwommen kan worden en zich niet willens en wetens in een gevaarlijke situatie te begeven.
Hoe beoordeelt u de stelling van de beheerder RCV dat het ondoenlijk is om overal toezicht te houden? Deelt u de mening dat er naast een eigen verantwoordelijkheid van de ouders voor de veiligheid van hun kinderen ook een verantwoordelijkheid ligt bij de beheerder en de (lokale) overheid? Zo ja, hoe ziet u deze verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Naast de verantwoordelijkheid van ouders voor de veiligheid van hun kinderen, ligt er ook een verantwoordelijkheid bij de beheerder/exploitant. Ik heb in mijn antwoord op vraag 4 al geschetst hoe de beheerder/exploitant aan die verantwoordelijkheid invulling kan geven.
Wie bepaalt waar en wanneer er reddingsbrigades aanwezig moeten zijn en op grond van welke criteria? Bent u van mening dat huidige afspraken toereikend zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Dit is een afweging die op lokaal niveau, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, moet worden gemaakt. Zoals in het antwoord op vraag 3 is weergegeven is, om de mogelijkheid van de inzet van reddingsbrigades te bevorderen en de samenwerking met de veiligheidsregio’s te versterken, met de Reddingsbrigade Nederland een overeenkomst afgesloten.
Deelt u de mening dat het terugdringen van het aantal gevallen van verdrinkingsdood een prioriteit van de overheid dient te zijn? Zo ja, hoe komt dit tot uiting? Welke overheden spelen een rol bij het terugdringen van het aantal doden door verdrinking?
Het beperken van het aantal gevallen van verdrinkingsdood maakt deel uit van de gemeentelijke taken op het gebied van openbare orde en veiligheid en is daarmee een lokale verantwoordelijkheid. Daarnaast draagt ook de zwemmer zelf een verantwoordelijkheid door zich er vooraf van te vergewissen dat er op niet beheerde locaties veilig gezwommen kan worden en zich niet willens en wetens in een gevaarlijke situatie te begeven.
Zullen er in het in voorbereiding zijnde voorstel voor een nieuwe Zwemwaterwet voorwaarden staan die worden gesteld aan de aanwezigheid van gekwalificeerde en goed opgeleide reddingsbrigades?
In het wetsvoorstel voor de nieuwe Zwemwaterwet, dat door mij wordt voorbereid, zijn vooralsnog geen voorwaarden gesteld aan de aanwezigheid van gekwalificeerde en goed opgeleide reddingsbrigades. Regulering door de rijksoverheid moet proportioneel zijn aan de maatschappelijke risico’s en kosten om die risico’s te beperken. Daarom kunnen afwegingen ter beperking van de risico’s van verdrinking, het beste op lokaal niveau gemaakt worden.
De onbetrouwbaarheid van de Hospital Standardized Mortality Ratio (HSMR) als indicator van kwaliteit van zorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat de openbaarmaking van de Hospital Standardized Mortality Rate (HSMR) van ziekenhuizen zou leiden tot betere kwaliteit van zorg? Wat is in dit verband uw reactie op een recente wetenschappelijke publicatie, waaruit blijkt dat de HSMR zeer onbetrouwbaar is en derhalve niet gebruikt zou moeten worden voor vergelijking van de kwaliteit van zorg?1 2
Ik herinner mij dat ik in mijn antwoorden op eerdere vragen van de leden Leijten (SP) en Van Gerven (SP) vooral heb benadrukt dat variatie in HSMR door andere bronnen kan worden veroorzaakt dan door de kwaliteit van zorg. Voorts heb ik aangegeven dat de HSMR een signaalfunctie kan vervullen voor de instelling zelf en voor gesprekken met de zorgverzekeraar en de inspectie. Het openbaar maken van gegevens zoals de HSMR kan op die wijze een prikkel vormen om de registratie van kwaliteit verder te verbeteren en daaruit voortvloeiend ook de kwaliteit van zorg. Deze antwoorden heb ik op 4 november 2011 aan uw Kamer gestuurd.
In Publicatie2 wordt gesteld dat de huidige HSMR als zodanig niet bruikbaar is voor een rechtstreekse één op één vergelijking tussen ziekenhuizen. Deze conclusie sluit aan bij de visie van brancheorganisaties van ziekenhuizen, de NVZ ( Nederlandse vereniging van Ziekenhuizen) en de NFU ( Nederlandse Federatie van Universitair medische Centra).
Verder vind ik het goed dat in wetenschappelijke literatuur gerapporteerd wordt over het huidige HSMR model, over de beperkingen van het model en over de vraag hoe het model verder te verbeteren is door alle factoren die bijdragen aan de kwaliteit in de casemix correctie daarin te betrekken.
Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoorden, waarin u stelde dat de HSMR een signaalfunctie heeft die aanleiding kan geven tot een gesprek tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen over de vraag in welke mate een bijzonder hoge of lage HSMR wordt veroorzaakt door verschillen in kwaliteit van zorg of door andere oorzaken? Op grond waarvan kunt u staande houden dat openbaarmaking van HSMR de kwaliteit van zorg dient, terwijl dit instrument als zodanig helemaal niets zegt over de kwaliteit van zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat herinner ik mij. Ik wil benadrukken dat het de ziekenhuizen zelf zijn die de HSMR en andere gegevens over hun functioneren publiceren. De Nederlandse ziekenhuizen hebben op 20 december 2011 bij monde van de NVZ en de NFU de publicatie van de gestandaardiseerde sterftecijfers over 2010 voorzien van een uitgebreide toelichting. Zij geven daarin aan dat het berekenen van sterftecijfers een ontwikkeling is die past binnen het streven naar verbetering en zichtbaarheid van kwaliteit en dat ondanks de beperkingen van het model toch gekozen is voor publicatie. Veel ziekenhuizen lichten op hun eigen website het gepubliceerde sterftecijfer toe.
Wat is uw reactie op de bevinding dat het opnames van patiënten vanuit een ander ziekenhuis veelal opnames betreft in verband met complexe gespecialiseerde zorg met hogere overlijdenskans, terwijl de HSMR niet corrigeert voor een verblijf thuis door de patiënt tussen beide opnames? Vindt u het niet bizar dat in dit voorbeeld het doorverwijzende ziekenhuis punten scoort omdat de patiënt het ziekenhuis levend verlaat, terwijl het behandelende ziekenhuis strafpunten krijgt als de patiënt daar overlijdt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijns inziens onderstreept dit voorbeeld het belang om door casemixcorrectie tot betere interpretatie van sterftecijfers te komen. Het principe van casemixcorrectie is een zeer gangbaar middel om te corrigeren voor reële verschillen tussen ziekenhuizen. Dat beperkt zich overigens niet tot sterftecijfers alleen maar kan ook voor interpretatie van andere uitkomsten van medische zorg bruikbaar zijn. Daarnaast pleit ik ervoor om niet alleen de HSMR, maar ook verschillende SMR’s te publiceren. SMR’s zijn sterftecijfers per ziekenhuis per diagnose. Door beide te optimaliseren krijgen de cijfers meer zeggenschap. Publicatie is echter niet mijn verantwoordelijkheid, maar die van de Nederlandse ziekenhuizen zelf.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het aanbieden van terminale zorg en de mogelijkheid om in het ziekenhuis te overlijden een stijgende HSMR tot gevolg heeft? Deelt u de mening dat een systeem waarin zorgverzekeraars ziekenhuizen publiekelijk afrekenen op hun HSMR kan leiden tot het weigeren van patiënten met een te hoog sterfterisico? Zo nee, op welke wijze voorkomt u dit?
Ik vind dat de discussie over (door)behandelen in terminale fase en de betere kennis en voorlichting over palliatieve zorgverlening voorop zou moeten staan. Ik kan me dan ook voorstellen dat niet alleen de sterfte in ziekenhuizen wordt meegenomen, maar ook de sterfte binnen 30 dagen na ontslag, zoals dat ook in het Verenigd Koninkrijk wordt gedaan.
Van verzekeraars verwacht ik dat zij bij de zorginkoop verantwoord om zullen gaan met de complexe werkelijkheid achter de cijfers en het belang van een goede onderbouwing van de kwaliteitseisen die zij hanteren. Verder ga ik er vanuit dat zij zorgvuldig zullen zijn in hun communicatie naar zowel hun verzekerden als de zorgaanbieders.
Hoe voorkomt u dat publicatie van oordelen over kwaliteit van zorg op basis van onbetrouwbare gegevens leidt tot beschadiging van patiënten, ziekenhuizen en het vertrouwen in de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben, zoals gezegd, niet primair verantwoordelijk voor het publiceren van de HSMR en andere gegevens over het functioneren van ziekenhuizen. In mijn optiek ligt er een verantwoordelijkheid voor alle betrokken partijen, ziekenhuizen, zorgverzekeraars, overheid en patiëntenorganisaties, om op een verantwoorde manier met deze openbare gegevens om te gaan, om te voorkomen dat deze informatie zou kunnen leiden tot een afname van vertrouwen in de zorg. Ik beschik overigens niet over signalen die erop duiden dat van een dergelijke afname sprake is. Transparantie in de zorg is anderzijds belangrijk om te zien wat er gebeurt, wie wat levert en van welke kwaliteit. Er is bij de start van de publicatie van de HSMR heel helder gemaakt dat dit gezien moet worden als een eerste stap in een ontwikkeling. Op basis van de HSMR is een één-op-één vergelijking van ziekenhuizen niet mogelijk. Wel kan op basis van de HSMR beter worden benaderd wat er in ziekenhuizen gebeurt en kunnen ziekenhuizen leren van elkaars ervaringen.
Deelt u de mening dat de HSMR niet eerder gepubliceerd moet worden door zorgverzekeraars voordat de tekortkomingen door onvolledige data zijn opgelost, zoals case-mix, codeervariatie tussen ziekenhuizen, ziekte-ernst, doorverwijspatronen, palliatieve zorg en de plaats van overlijden?
De publicatie van de HSMR wordt door de ziekenhuizen zelf verzorgd. De HSMR is vooral voor het interne kwaliteitsbeleid van ziekenhuizen en ziekenhuisafdelingen van belang, naast de betekenis die derden eraan hechten. Wat betreft de codeerpraktijken en de kwaliteit en volledigheid van de gegevens zijn de instellingen zelf aan zet om op dat punt orde op zaken te stellen. Van ziekenhuizen mag ook verwacht worden dat zij in staat zijn om relevante gegevens op verantwoorde wijze te produceren die kunnen bijdragen aan landelijke kwaliteitsdata over zorgprocessen en zorguitkomsten.
Kan de Kamer een afschrift ontvangen van uw reactie op de brief die de schrijvers van het artikel in Medical Care aan u hebben gericht?3
Deze brief is mij niet bekend.
Hoe kunt u marktwerking en concurrentie tussen ziekenhuizen bepleiten, wanneer deze op basis van ondeugdelijke gegevens met elkaar worden vergeleken? Is het niet beter om met dit schadelijke beleid te stoppen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is wel degelijk mogelijk om ziekenhuizen betekenisvol met elkaar te vergelijken. De HSMR is slechts één van de vele parameters die beschikbaar zijn. Het beleid om betekenisvolle transparantie-informatie te genereren en (onder andere) te gebruiken bij selectieve zorginkoop en keuze informatie zal naar verwachting de komende tijd alleen maar versterkt gaan worden. Er is een lange weg te gaan. Te lang is er naar ziekenhuizen gekeken alsof overal dezelfde zorg wordt geleverd. Dat is onjuist. Het publiek, de patiënt mag dat ook weten. U moet deze ontwikkeling zien als een ontwikkeling die pas is begonnen.
Over welke sanctiemogelijkheden beschikt u voor zorgverzekeraars die ongefundeerd ziekenhuizen in een kwaad daglicht zetten en daarmee onrust en angst veroorzaken bij patiënten en burgers? Indien u niet over mogelijkheden beschikt, wordt het dan niet tijd om hier wel voor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga ervan uit dat u doelt op de situatie waarbij zorgverzekeraars op basis van beschikbare gegevens (zoals HSMR) tot selectieve zorginkoop besluiten. Een dergelijke situatie heeft zich voorgedaan bij de selectieve inkoop van borstkankerzorg en is toen door betrokken partijen aan de rechter voorgelegd. Dat is een zaak tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars is waar ik buiten sta. Ik heb ook geen sanctiemogelijkheden. De opvatting dat in een dergelijke situatie sprake is van in een kwaad daglicht stellen en onrust en angst zaaien deel ik niet. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
De aanhoudende problemen met de postvoorziening op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba |
|
Wassila Hachchi (D66), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat de postvoorziening op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba nog altijd niet naar behoren functioneert?
Ja.
Is het u bekend dat burgers aanmaningen krijgen van rekeningen die ze niet of te laat hebben ontvangen of anderzijds niet aan verplichtingen kunnen doen en daarbij boetes riskeren? Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is om burgers aansprakelijk te stellen voor dergelijke boetes en andere schades als gevolg van de problemen bij de postvoorziening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen zodat burgers hiervan niet langer de dupe zullen zijn?
Er kunnen verschillende redenen zijn dat burgers rekeningen niet of te laat betalen. Een reden zou kunnen zijn dat de post niet of te laat op de juiste bestemming wordt bezorgd. Van geval tot geval zal dan bepaald moeten worden wat de ware toedracht is als burgers hun betalingsverplichtingen niet nakomen. De bewijslast zal evenwel lastig zijn. De Wet Post BES, die rechtstreeks is gebaseerd op de destijds voor de Nederlandse Antillen geldende Postlandsverordening 1998, kent in artikel 7 een regeling met betrekking tot de aansprakelijkheid van de concessiehouder. Hierbij is geregeld dat schadeclaims als gevolg van verlies, beschadiging of vertraagde aflevering van poststukken slechts kunnen worden ingediend door degene die de post heeft verzonden, de afzender. Ondervinden anderen dan de afzender schade, dan is de afzender bevoegd ten behoeve van die ander een schadeclaim in te dienen. Uiteindelijk beslist de rechter in een concreet geval of er sprake is van aansprakelijkheid. Ook het antwoord op de vraag of degene die een rekening of aanmaning verzendt, wetende dat de postbezorging niet altijd goed verloopt, redelijkerwijs extra kosten mag berekenen of boetes mag opleggen, is uiteindelijk aan de rechter. Organisaties kunnen hun klanten overigens ook andere mogelijkheden bieden om hun rekeningen te voldoen, zoals betaling via automatische incasso. Bekend is voorts dat er op Caribisch Nederland organisaties zijn die betalingsverzoeken per eigen koerier of per email versturen.
Kunt u in detail aangeven welke problemen zich nog altijd bij de postvoorziening voordoen? Deelt u de mening dat het instellen van postcodes voor de openbare lichamen een groot deel van de problemen zou verhelpen? Zo ja, wanneer worden de postcodes ingevoerd? Zo nee, waarom niet? In hoeverre zijn de problemen met de postvoorziening te wijten aan de doorvoer van de post via Curaçao? In hoeverre zijn de problemen te wijten aan het feit dat internationale postbedrijven nog altijd onvoldoende op de hoogte zijn van de staatsrechtelijke wijzigingen van 10-10-2010? Heeft de Universal Postal Union (UPU) inmiddels uw verzoek overgenomen om »Caribisch Nederland» dan wel »Dutch Caribbean» toe te voegen aan het codesysteem?
De problematiek met de postvoorziening blijkt uit de overkomstduur, dat is het gemiddelde aantal dagen dat zit tussen de aanbieding van poststukken en de bezorging daarvan. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb aangegeven, waren er ook voor de transitiedatum van 10 oktober 2010 veel klachten over de overkomstduur en de kwaliteit van de postdienstverlening. Helaas is er sinds oktober 2010 nog onvoldoende verbetering opgetreden. Volgens de concessievoorwaarden dient post op een eilandgebied gemiddeld genomen twee dagen na aanbieding bezorgd te zijn. Post tussen de eilanden van Caribisch Nederland dient binnen gemiddeld vier dagen na aanbieding bezorgd te zijn.
In mijn antwoord op eerdere vragen uit uw Kamer (Kamerstukken 2010/11, aanhangsel 2263) heb ik aangegeven dat ik samen met de toezichthouder, het Agentschap Telecom, richting de huidige concessiehouder, Nieuwe Post Nederlandse Antillen (NPNA), een verbetertraject heb ingezet. Dit traject zou in de loop van 2011 moeten leiden tot verbeteringen in de postdienstverlening. Helaas bleek dat niet het geval. Daarom heb ik besloten NPNA te ondersteunen om tot een kwaliteitsslag in de interne organisatie te komen. In het najaar van 2011 heb ik het hele logistieke proces van NPNA door externe adviseurs laten doorlichten. Deze doorlichting heeft een aantal praktische en ook relatief eenvoudig te implementeren verbeterpunten opgeleverd in onder meer de aansturing en de inrichting van het logistieke proces van het postbedrijf. Op basis van deze doorlichting heb ik bovendien een plan van aanpak laten opstellen, waarmee een aantal van deze verbeteringen kan worden doorgevoerd. Ik kan echter niet op de stoel van de onderneming gaan zitten. Het is aan NPNA zelf om deze verbeteringen door te voeren. Ik kan het bedrijf slechts beoordelen op het nakomen van de concessievoorwaarden.
Eén van de aangedragen verbeterpunten betreft de invoering van een systeem van postcodes. De invoering van zo’n systeem zou inderdaad op langere termijn tot enige verbetering kunnen leiden, maar dit vergt wel de nodige (financiële) investeringen en bijvoorbeeld ook een uitgebreide voorlichtingscampagne om er voor te zorgen dat verzenders van post – ingezetenen en niet-ingezetenen van Caribisch Nederland – ook daadwerkelijk dit systeem van adressering gaan gebruiken. De Nederlandse ervaring laat zien dat dat vele jaren duurt. De vraag is daarnaast of een systeem van postcodes de meest logische en doelmatige oplossing is. Postcodes hebben vooral betekenis als er sprake is van een fijnmazig en uitgebreid netwerk van bezorgpunten. Dat is in Caribisch Nederland niet het geval. Om tot een betere overkomstduur te komen is meer te verwachten van het voornemen van de Bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba om straatnamen en huisnummers op bestuurlijk niveau vast te stellen, kenbaar te maken aan bewoners en eigenaren en deze zichtbaar te maken in de openbare ruimte. Ook van de beoogde doorvoering van de vastgestelde straatnamen en huisnummers van bewoonde panden in de bevolkingsadministratie «PIVA» valt effect te verwachten, aangezien de vastgestelde adressen dan ook zullen worden toegepast door de gebruikers van de persoonsgegevens uit PIVA.
De overkomstduur van internationale post is afhankelijk van het gehele logistieke proces van aanlevering van post. Naar schatting is ruim de helft van de inkomende post bestemd voor Caribisch Nederland afkomstig van Nederland en bijna een kwart komt uit de Verenigde Staten en Europese landen als Duitsland en Frankrijk. NPNA is verantwoordelijk voor het proces van afhandeling van internationale inkomende post vanaf het moment dat de post op Curaçao, Bonaire of Sint Maarten wordt aangeleverd. Dat kan afhankelijk van de routing en de keuzes van het aanbiedende postbedrijf (PostNL, US Postal, La Poste, e.d.) een aantal dagen duren. Om er voor te zorgen dat alle internationale postbedrijven op de hoogte zijn van de staatsrechtelijke wijzigingen en de status van Caribisch Nederland heb ik de Universal Postal Union (UPU) formeel verzocht om op de officiële lijst van aangesloten leden en lidstaten, de «ISO Country Code», de bestemmingen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan te duiden met «Caribisch Nederland» of »Dutch Caribbean».
De UPU heeft inmiddels deze aanduiding overgenomen als «Caribbean part of Netherlands (Bonaire, Saba and Sint Eustatius)» en heeft deze wijziging met de leden en lidstaten gecommuniceerd. Het is vervolgens aan de gebruikers, de wereldwijde verzenders van particuliere of zakelijke post, om vervolgens ook deze adressering te gebruiken. Doen zij dit niet, dan kan dit leiden tot miszendingen en derhalve tot vertraging.
Sinds de transitie heeft de toezichthouder meerdere metingen uitgevoerd met als uitkomst dat de overkomstduur nog steeds niet voldoet aan de concessievoorwaarden. De laatste meting vond in mei dit jaar plaats en betrof alleen Bonaire. Hoewel de uitkomst nog steeds onvoldoende is, laat deze meting wel een aanmerkelijke verbetering zien ten opzichte van de in februari dit jaar gehouden meting. In februari werd de helft van de brieven in de steekproef op Bonaire pas na meer dan vijf dagen na aanbieding bezorgd. In de steekproef van mei was dat percentage gedaald tot circa 15%. Binnenkort volgen nog metingen ten behoeve van Sint Eustatius en Saba en wordt nog een meting gehouden op Bonaire, waaruit zal moeten blijken of de verbetering zich doorzet.
Hoe verhoudt de aanhoudende problematiek zich met de toezegging van u dat de postvoorziening vanaf eind 2011 tot een acceptabel kwaliteitsniveau moet hebben geleid?1
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhouden deze problemen zich met het plan van aanpak met concrete verbeterplannen waarover u in februari 2012 sprak?2 Bent u bereid een overzicht te verschaffen van de belangrijkste verbeterplannen die zijn afgesproken? Is de Nieuwe Post N.V. in de optiek van u voortvarend aan de slag gegaan met deze verbeterplannen? Zo nee, welke maatregelen heeft u, in nauw overleg met de toezichthouder, ondernomen? Zo ja, op welke punten zijn er duidelijke verbeterslagen gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Voldoet de Nieuwe Post N.V. , met inachtneming met de aanhoudende problematiek die nu al twee jaar voortsleept, aan haar wettelijke verplichtingen? Heeft de toezichthouder, het Agentschap Telecom, aanleiding gezien om een aanwijzing te geven? Zo ja, kunt u aangeven of er voldoende gevolg aan deze aanwijzing is gegeven? Zo nee, kunt u aangeven op basis waarvan er geen aanwijzing is gegeven?
Nee, NPNA voldoet sinds de transitie per 10 oktober 2010 niet aan haar wettelijke verplichtingen. Zoals in mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5 al is aangegeven, is de problematiek echter niet nieuw. Ook voor de transitie werd niet voldaan aan de concessievoorwaarden. Ondanks de inspanningen en handreikingen om tot een betere kwaliteit te komen en er recent dus verbetering is gemeten, zijn de resultaten nog onvoldoende. Zoals in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer en in het op 30 januari jl. met uw Kamer gehouden algemeen overleg inzake BES aangelegenheden is aangegeven, kan handhavend worden opgetreden. Op grond van de Wet Post BES heeft de toezichthouder, het Agentschap Telecom, de mogelijkheid een aanwijzing te geven. Indien daar niet aan wordt voldaan, dan kan een administratieve boete worden opgelegd. Hiervan is echter nog geen gebruik gemaakt. De noodzaak en vorm van handhavend optreden worden bekeken aan de hand van de resultaten van de laatste metingen. In die afweging zal ook rekening worden gehouden met de omstandigheden, het effect, de proportionaliteit en de effectiviteit van zo’n maatregel.
Anders dan in Nederland is NPNA niet de wettelijk aangewezen postvervoerder. Dat kan ook niet. NPNA is sinds de transitie het postbedrijf van een ander land, namelijk van Curaçao. NPNA is houder van de postconcessie ten behoeve van Caribisch Nederland en betaalt daarvoor een vergoeding. Op basis van nog van NPNA te ontvangen financiële rapportage, waarin over het jaar 2011 een onderscheid is gemaakt in kosten en opbrengsten per eilandgebied, moet blijken in hoeverre er sprake is geweest van een kostendekkende postvoorziening op Caribisch Nederland. In dit verband hecht ik er ook aan de gewijzigde context te schetsen. Wereldwijd lopen de postvolumes als gevolg van elektronische alternatieven (e-mail, internet, e.d.) sterk terug. Ik heb uw Kamer daarover onlangs geïnformeerd (Kamerstukken 2011/12, 29 502, nr. 77). Om een voor iedereen bereikbaar en betaalbaar netwerk van postdienstverlening in stand te houden zijn schaal en volume van belang. Hoe groter schaal en volume en hoe eenduidiger het verzorgingsgebied, hoe lager de kosten per posteenheid zijn. Gegeven de teruglopende volumes en rekening houdend met de huidige (gelimiteerde) posttarieven is het voor iedere postvervoerder een serieuze uitdaging om op rendabele wijze aan de concessievoorwaarden te voldoen. De toezichthouder zal kortom met deze ontwikkeling en omstandigheden rekening moeten houden in de besluitvorming om handhavend op te treden.
Zoals ik ook reeds heb aangegeven in het eerder met uw Kamer gevoerde algemeen overleg inzake BES-aangelegenheden wil ik me een goed beeld vormen van mogelijke alternatieven voor de postdienstverlening op en ten behoeve van Caribisch Nederland. Daarbij gaat het niet alleen om een verkenning naar alternatieve postvervoerders, maar ik zal ook bezien of aanpassing van wetgeving of van de concessievoorwaarden kan bijdragen aan een verbeterde postdienstverlening. Van NPNA zijn reeds voorstellen tot aanpassing ontvangen, onder meer ten aanzien van de mogelijkheden van uitbesteding van (delen van) de postdienstverlening aan derden en het toestaan van gebundelde afleverpunten («community boxes»).
Ik heb inmiddels een extern bureau opdracht gegeven om een verkenning uit te voeren of, en zo ja onder welke voorwaarden partijen bereid zijn om (delen van) de postvoorziening ten behoeve van Caribisch Nederland op zich te nemen. De uitkomsten van deze verkenning, die in september dit jaar zal zijn afgerond, zal ik betrekken in de verdere besluitvorming over de verlenging van de postconcessie per 1 januari 2013. Uit eerdere, globale verkenningen is overigens gebleken dat het aantal serieuze alternatieven voor de postdienstverlening ten behoeve van Caribisch Nederland beperkt is. Een kwalitatief goede postvoorziening kost geld en zal – uitgaande van een systeem, waarin de kosten worden gedekt uit de opbrengsten – ook consequenties hebben voor de te hanteren tarieven.
Zijn de aanhoudende problemen aanleiding om per 1 januari 2013, wanneer de postconcessie van Nieuwe Post N.V. verloopt, een nieuwe postleverancier te overwegen? Zo ja, heeft u al een andere leverancier op het oog?
Zie antwoord vraag 6.
Honderden opgepakte Tibetanen |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hundreds detained in Lhasa»?1
Ja.
Is het waar dat honderden mensen in en rond de Tibetaanse stad Lhasa de laatste paar dagen zijn opgepakt en dat anderen van buiten de Tibetaanse regio deze regio zijn uitgezet? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u aangeven hoeveel mensen zijn opgepakt en hoeveel er de Tibetaanse regio zijn uitgezet?
Open bronnen maken melding van grote aantallen Tibetaanse pelgrims die na de zelfverbrandingen zouden zijn opgepakt. Het is onmogelijk uit eerste hand betrouwbare informatie te verkrijgen, omdat verschillende Tibetaanse gebieden niet vrij toegankelijk zijn voor buitenlandse journalisten en diplomaten. De EU heeft meermaals, met actieve steun van Nederland, de Chinese autoriteiten opgeroepen EU vertegenwoordigers toegang te geven tot de Tibetaanse gebieden in China. Daarnaast stelt de EU de situatie in Tibet aan de orde bij Chinese autoriteiten, laatstelijk tijdens de EU-China mensenrechtendialoog op 29 mei jl. Er zijn mij geen Nederlanders bekend die de Tibetaanse gebieden hebben moeten verlaten.
Is het verder waar dat tientallen personen zijn opgepakt omdat zij met hun camera’s en fototoestellen de demonstratie vastlegden waarbij twee monikken in Lhasa zichzelf in brand staken? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat toeristen die bij de protesten aanwezig waren door de Chinese autoriteiten zijn opgedragen de Tibetaanse regio te verlaten? Zaten hier Nederlandse toeristen bij?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de Chinese autoriteiten de twee mannen in Lhasa of de vrouw in Dzamthang, die zichzelf uit protest in brand hebben gestoken, aangemerkt als terroristen?
In verschillende media worden woordvoerders van het Chinese ministerie van Buitenlandse Zaken geciteerd die de zelfverbrandingen als terroristische daad aanmerkten.
Bent u bereid rechtstreeks bij de Chinese autoriteiten te informeren naar het lot van de arrestanten en een rechtsstatelijke behandeling te bepleiten met inbegrip van vrijlating voor geweldloze activisten?
Nederland volgt deze zaak nauwgezet en spreekt de Chinese autoriteiten aan op hun internationale en nationale verplichtingen op het gebied van het eerbiedigen van mensenrechten, zowel in EU-verband als bilateraal.