Een intensieve mediacampagne via de Stichting Ether Reclame (STER) gericht tegen Nederlanders die kritisch staan tegenover de massa-immigratie en de islam. |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «SIRE-campagne over tolerantie»1 en «SIRE houdt ons een spiegel voor»?2
Ja.
Heeft u in het bericht »SIRE-campagne over tolerantie» kennisgenomen van de meningen welke volgens SIRE «intolerant» zouden zijn, namelijk kritisch staan tegenover toestroom van asielzoekers, hoofddoekjes en bouw van moskeeën?
Ja.
Is het de taak van de STER en de publieke omroep Nederlanders die kritisch staan tegenover een middeleeuwse woestijnideologie weg te zetten als «intolerant»?
Het is de wettelijke taak van de STER om voor de landelijke publieke omroep media-aanbod te verzorgen dat bestaat uit reclame- en telewinkelboodschappen die zijn aangeboden door derden. Het staat in beginsel een ieder vrij om als derde zijn reclameboodschap voor uitzending aan te bieden aan de STER. Daarvoor is geen overheidsstimulans nodig.
Wel verplicht de Mediawet de STER tot aansluiting bij de Reclame Code Commissie. Reclameboodschappen die via de STER worden uitgezonden, dienen dan ook te voldoen aan de regels die gehanteerd worden door deze Commissie. Indien iemand van mening is dat de reclameboodschappen daar niet aan voldoen, dan kan hij of zij zich wenden tot deze instantie.
Acht u het in het kader van de Mediawet (in het bijzonder artikel 2.1, lid 2 b die regelt dat de publieke omroep «op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geeft en de pluriformiteit van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied weerspiegelt;») juist als er «equal time» ontstaat tussen islamfans en islamcritici in de zendtijd van de publieke omroep? Zo ja, bent u bereid via uw vertegenwoordigers in het bestuur van de STER te stimuleren dat de STER beide zijden in staat stelt spotjes uit te zenden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het raadzaam STER-zendtijd af te staan aan een politiek-correcte club als SIRE met in hun Raad van Toezicht de D66»er Paul Schnabel en Astrid Joosten van de socialistische VARA, en waarvan de directeur politieke uitspraken doet waarin hij stelt dat de vorige coalitie verantwoordelijk is voor het verminderen van tolerantie?
Acht u het geloofwaardig van de tolerante reclame-bobo’s dat zij Jorgen Rayman als tolerante beschermheer van hun tolerante reclame-actie hebben ingehuurd, een linkse grappenmaker die in 2008 partij was in het tolerante politieke proces tegen Geert Wilders in een tolerante poging hem het zwijgen op te leggen?
Het bericht dat prijzen van Nederlandse verblijfsvergunningen te hoog zijn |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Leers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat Nederland te hoge leges vraagt voor verblijfsvergunningen ten behoeve van gezinshereniging?1
Welke consequenties verbindt u aan deze rechterlijke uitspraak? Gaat u de leges verlagen van € 1250,00 naar de voorgestelde € 130,00?
Bent u bereid uw antwoord op deze vragen voor 30 oktober 2012 naar de Kamer te sturen?
Diplomatieke betrekkingen met Iran |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Canada sluit ambassade in Iran en zet Iraanse diplomaten uit»?1
Ja.
Hoe kwalificeert u Canada’s besluit om Iran aan te merken als staatssponsor van terreur en grootste bedreiger van de wereldvrede op basis van de volgende feiten:
De zorgen van Canada over diverse aspecten van het Iraans buitenlands beleid, worden door het kabinet gedeeld.
Deelt u de mening dat het diplomatieke spoor met betrekking tot Iran een doodlopend spoor is gebleken en het nu meer dan ooit noodzakelijk is Iran te isoleren, daar zij het gewelddadige Syrische regime steunt, zelfs in VN-verband antisemitische toespraken houdt en haar nucleaire activiteiten ondanks alle diplomatieke druk een exorbitante vlucht hebben genomen?
Nederland maakt zich zorgen over Irans nucleaire programma, de mensenrechtensituatie en de negatieve rol van het land in de regio. Zo heb ik tijdens de AVVN in New York nog de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken Salehi aangesproken op de steun die het land verleent aan het regime van Assad in Syrië en Hezbollah.
Het kabinet acht het belangrijk om een communicatiekanaal met de Iraanse regering open te houden. Via diplomatie en sancties oefent Nederland, bilateraal en als lid van de EU, maximale druk uit op het Iraanse regime om het beleid op bovenstaande gebieden te wijzigen. Het is nu niet het moment om te speculeren over andere opties, noch deze uit te sluiten. Diplomatieke betrekkingen stellen ons daarenboven in staat om de belangen van Nederlanders in Iran te behartigen.
Bent u bereid in navolging van Canada de diplomatieke betrekkingen met Iran op te schorten en hier ook in EU-verband voor te pleiten? Zo nee, hoe kunt u dit rijmen met uw pleidooi in de EU om Hezbollah, de proxy van Iran, als terroristische groepering aan te merken als u Iran zelf niet als staatssponsor van terreur beschouwt en daar naar handelt?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht u onverhoopt niet bereid zijn tot het opschorten van de diplomatieke betrekkingen met Iran, bent u dan wel bereid de diplomatieke betrekkingen met Iran tot een absoluut minimum te reduceren? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Wilt u deze vragen voor 23 oktober 2012 12.00 uur beantwoorden?
Ja.
De aanvallen vanuit Syrië op Turkije |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Turkije zinkt weg in Syrische moeras»?1
Kunt u bevestigen dat de gebruikte munitie bij de dodelijke aanval vanuit Syrië op Turkije van NAVO-makelij was? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Kunt u bevestigen dat het Syrische leger vrijwel uitsluitend Russisch oorlogsmateriaal gebruikt? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Bent u ervan overtuigd dat de dodelijke aanval vanuit Syrië op Turkije afkomstig was van het Syrische regime? Indien ja, waarop is deze overtuiging precies gebaseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u ervan overtuigd dat alle andere aanvallen vanuit Syrië op Turkije, zowel vóór als na het dodelijke incident, afkomstig waren van het Syrische regime? Indien ja, waarop is deze overtuiging precies gebaseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de opvatting dat het van het allergrootste belang is dat er geen enkele onduidelijkheid bestaat over de afkomst van de aanvallen vanuit Syrië op Turkije voordat er een verdergaande militaire reactie op volgt, bijvoorbeeld in NAVO-verband? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bekend met de uitlating van Bassam Imadi, lid van de Syrische Nationale Raad, dat de Turkse reactie op de aanvallen vanuit Syrië heeft geleid tot een «de-facto buffer zone»?2 Kunt u bevestigen dat er de facto een bufferzone is ontstaan aan de Turks-Syrische grens? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Indien ja, acht u het creëren van een bufferzone door Turkije als een gevaarlijke, escalerende ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bericht “Nederland is onvoldoende voorbereid op nieuwe uitbraak dier op mens overdraagbare ziektes |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Wat geld(t) in de zorg?» (One Health VvAA trendonderzoek onder zorgaanbieders over een duurzame en gezamenlijke aanpak van de gezondheidszorg voor mens, dier en milieu)?1 2
Ja.
Is het waar dat «Nederland onvoldoende voorbereid is op een nieuwe uitbraak van van dier op mens overdraagbare ziektes»? Zo nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, hoe gaat u voor voldoende voorbereiding zorgen?
Reeds voor de Q-koorts uitbraak vanaf 2007 is een omvangrijk project uitgevoerd door een consortium van onderzoeksinstellingen onder leiding van het RIVM dat een blauwdruk heeft gemaakt voor signalering van nieuwe risico’s en de blinde vlekken in de surveillance van nieuwe bedreigingen in kaart heeft gebracht. Het resultaat van dit project, het zogenoemde EmZoo-rapport is, met de reactie van de toenmalige Minister van LNV, op 6 oktober 2010 (TK 29 683, nr. 60) aangeboden aan uw Kamer.
Daarna heeft de Commissie van Dijk, naar aanleiding van de Q-koorts uitbraak aanbevelingen gedaan ten aanzien van het risicomanagement. De uitwerking daarvan hebben wij uw Kamer op 18 mei 2011 (TK 28 286, nr. 505) doen toekomen.
Daarmee is in Nederland een nieuwe gezamenlijke humaan veterinaire structuur ingericht voor de risico-analyse van (nieuwe) besmettelijke ziekten die overdraagbaar zijn van mens op dier. Deze nieuwe structuur is een samenwerking van professionals uit het veterinaire en het medische domein.
Hoe beoordeelt u het dat, ondanks het feit dat alle nieuwe infecties van de afgelopen 25 jaar afkomstig zijn van dieren, de kennis van humane artsen beperkt is bij het herkennen, reageren en behandelen van ziekten die zijn overgedragen door dieren? Op welke wijze gaat u deze tekortkoming oplossen?
In het rapport wordt nergens melding gemaakt van beperkte kennis van humane artsen bij het herkennen, reageren en behandelen van ziekten die zijn overgedragen door dieren. Uit de antwoorden van de eerste- en tweedelijns zorgaanbieders kan wel geconcludeerd worden dat zij slechts beperkt geconfronteerd worden met zoönosen, meer dan de helft van de huisartsen is zelfs niet eenmalig met een zoönose geconfronteerd tegen slechts zo’n 20% bij dierenartsen. Dit doet vanzelfsprekend niets af aan het belang dat wij ook hechten aan kennis over zoönosen. De afgelopen jaren is er een groot aantal bijeenkomsten en congressen georganiseerd juist over dit onderwerp. Voor zoönosen is het OneHealth portal opgericht en is er een vademecum zoönosen, een praktische gids over de melding, signalering en bestrijding van zoönosen in de humane en veterinaire gezondheidszorg, opgesteld.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat 81 procent van de dierenartsen de samenwerking met humane artsen onvoldoende vindt?
Eén van de lessen naar aanleiding van de Q-koorts is dat samenwerking op de werkvloer tussen veterinairen en medici heel nuttig is. De afgelopen jaren zijn er tal van activiteiten ontplooid door overheden en instellingen in het veterinaire en medische domein om de veterinairen en medici bewust te maken van nut en noodzaak om beter samen te werken c.q. beter met elkaar te communiceren.
De nieuwe gezamenlijke humaan veterinaire structuur voor de risico-analyse van (nieuwe) besmettelijke ziekten die overdraagbaar zijn van mens op dier, gaat overigens uit van meldingen van artsen én dierenartsen aan hun reguliere partners, die vervolgens deze signalen gezamenlijk beoordelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat 76 procent van de dierenartsen het oneens is met de stelling dat de kans dat in Nederland zoönose uitbreekt beperkt is? Wat is uw mening over deze stelling?
Ik deel de opvatting van de meerderheid van de geënquêteerde dierenartsen dat de kans op een uitbraak van een nieuwe zoönose in Nederland reëel is.
Op welke manier en met welke methodes acht u het mogelijk om meer samenwerking te bewerkstelligen tussen dierenartsen en humane artsen als het gaat om de relatie gezondheidszorg voor mens, dier en milieu?
De activiteiten genoemd bij vraag 4 bestaan uit het organiseren van conferenties, studiedagen, aandacht in vakbladen. Dit zijn geëigende methoden om aandacht te vragen van de professionals voor noodzakelijke samenwerking. Naast de samenwerking tussen de beide betrokken Ministeries, de samenwerking en gegevensuitwisseling tussen NVWA, GGD, RIVM en GD en de samenwerking tussen de humane en veterinaire onderzoeksinstituten komt er ook bij de medische en veterinaire opleidingen meer aandacht voor de aspecten van de veterinaire volksgezondheid.
Ten aanzien van het standpunt over «One Health» zie onder meer de brief aan uw Kamer van 6 oktober 2010 (TK 29 683, nr. 60) en die van 18 mei 2011 (TK 28 286, nr. 505).
Hoe staat u tegenover de «One Health» benadering? Op welke wijze is het mogelijk om samenwerking tussen humane artsen en dierenartsen te stimuleren? Welke verbeteringen en veranderingen zijn er nodig voor een gezamenlijke aanpak van de gezondheidszorg voor mens, dier en milieu?
Zie antwoord vraag 6.
Campylobacterbesmettingen in slachthuizen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Risico op Campylobacter verschilt per slachthuis»?1
Ja
Acht u het acceptabel dat de werkwijze in slachthuizen kennelijk niet zodanig volgens vaststaande normen is, dat deze verschillen zich kunnen voordoen? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze en termijn bent u bereid hieraan een einde te maken, bijvoorbeeld via verplichte ISO normering?
Campylobacter is een zeer moeilijk te bestrijden bacterie. Voor slachthuizen gelden HACCP eisen. Hieronder valt het uitvoeren van een gevarenanalyse, het instellen van beheersmaatregelen en het benoemen van kritische controlepunten. De producent voert deze analyse uit en zal ten aanzien van de kritische punten in het slachtproces extra goed moet opletten. Om HACCP goed toe te passen moet eerst duidelijk zijn waar in het slachtproces deze kritische punten voor de Campylobacter besmetting van kippenvlees liggen. Vervolgens moet worden bepaald hoe besmetting op deze punten te voorkomen is. Voor Campylobacter is dit nog onvoldoende bekend. Het tussen VWS en de sector afgesloten Convenant Campylobacter heeft tot doel hier meer inzicht in te krijgen. Op basis hiervan zullen slachthuizen gerichter maatregelen kunnen treffen om Campylobacter besmetting te voorkomen.
Hoe verklaart u de aangetroffen misstanden in relatie tot de kabinetstoezeggingen uit 1997 om de besmetting structureel terug te dringen?2
Er is hier geen sprake van misstanden. Campylobacter is zoals gezegd een zeer moeilijk te bestrijden bacterie. Uit de resultaten van het Convenant blijkt dat pluimveevlees afkomstig uit Nederlandse slachthuizen over het algemeen minder met Campylobacter is besmet dan pluimveevlees afkomstig uit slachthuizen buiten Nederland. Ik wil u hier ook verwijzen naar mijn antwoord op de vraag 5 van uw fractiegenoot mevrouw Hazekamp (2012Z17383) van 14 maart van dit jaar. De resultaten van het Convenant zullen bijdragen aan een verdere verbetering van de huidige situatie.
Deelt u de mening dat 15 jaar een onacceptabel lange termijn is om een regeringsbelofte op het gebied van een ernstig volksgezondheidsprobleem in te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u de aanwezigheid van pathogenen in kippenvlees volledig verbieden?
Ik wil u verwijzen naar mijn antwoorden op de vragen 2,3,4 en 9 van uw fractiegenoot mevrouw Hazekamp (2012Z17383) van 14 maart van dit jaar.
Kunt u aangeven hoeveel geregistreerde ziektegevallen van besmetting met pathogenen geregistreerd zijn in 2011 en 2012 , die te herleiden zijn tot slachtproducten en kunt dit uitsplitsen naar de verschillende pathogenen? Acht u dit een representatieve weergave? Zo nee, waarom niet?
De incidentie en ziektelast van 14 darminfecties worden jaarlijks door het RIVM gerapporteerd3.
In deze rapportage wordt de totale ziektelast opgesplitst naar verschillende bronnen (voedsel, milieu, direct contact met dieren, direct contact tussen mensen en reizen). Deze opsplitsing wordt niet toegepast op de geregistreerde gevallen maar op een schatting van het werkelijk aantal ziektegevallen, waarvan de geregistreerde gevallen slechts een klein deel zijn. Van de 1,99 miljoen ziektegevallen door deze 14 darminfecties in 2010 werden er naar schatting 725 000 door voedsel overgedragen. Daarbinnen werden 217 000 gevallen toegeschreven aan vlees van runderen, schapen, varkens en kippen. Een uitsplitsing naar pathogenen is ook in de betreffende rapportage gegeven. De belangrijkste ziekteverwekkers die via genoemde soorten vlees worden overgedragen zijn Clostridium perfringens (97 000 gevallen), Staphylococcus aureus (61 000 gevallen) en Campylobacter spp. (28 000 gevallen). Ziektegevallen door Campylobacter zijn over het algemeen ernstiger. Er zijn nog geen rapportages over 2011 en 2012.
Kunt u aangeven bij welke vleesproducten de kans op besmetting het grootst is, met een exacte uitsplitsing naar de verschillende pathogenen en de verschillende productsoorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording?
De kans op Campylobacter besmetting is het grootst bij rauw kippenvlees zoals uit onderstaande tabel blijkt.
Levensmiddel
Locatie
Cam
pylo
bacter
Salmonella
E. coli O157
STEC
Lis
teria
Vers vlees
slachthuis/
uitsnijderij
Kip
34,4%
Vers vlees
import (diep
gevroren)
kip
0,7%
6,6%
Vers vlees
retail
kip
22,8%
3,4%
Vers vlees
retail
kalkoen
9,7%
1,9%
Vers vlees
retail
varken
0,3%
1,4%
Vers vlees
retail
rund
0,2%
0,2%
0,3%
Vers vlees
retail
kalf
0,9%
0,0%
0,0%
Vers vlees
retail
lam
2,2%
0,0%
0,0%
gehakt/bereiding
retail
kip
4,3%
3,3%
gehakt/bereiding
retail
rund
0,7%
0,2%
3,5%
gehakt/bereiding
retail
varken
1,9%
rauw te consumeren vleesbereidingen
retail
rund
0,6%
0,0%
3,0%
vleesproducten
retail
geferm. worst
0,9%
0,0%
vleesproducten
retail
vleeswaar
0,0%
0,0%
0,0%
vleesproducten
retail
pate
1,3%
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van pathogenen in voedsel, dat aan consumenten wordt aangeboden, onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u zorgen dat aangeboden slachtproducten 100% vrij zijn van pathogenen?
Voedsel moet veilig zijn. De producent is daarvoor verantwoordelijk. Het geheel pathogeen vrij krijgen van alle voedingsmiddelen is, zonder gebruik te maken van decontaminerende methoden, een onhaalbaar doel en ook niet nodig. Lage gehaltes pathogenen zullen veelal niet tot ziekte leiden en spelen wellicht een positieve rol bij de opbouw van weerstand.
Bent u bereid strengere sancties op te leggen voor slachthuizen, die langdurig en stelselmatig de volksgezondheid in gevaar brengen via het hanteren van een werkwijze die de aanwezigheid van pathogenen bevordert of in elk geval niet uitsluit? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Tegen bedrijven die de volksgezondheid in gevaar brengen wordt door de NVWA handhavend opgetreden. Indien deze overtreding langdurig en stelselmatig is zal proportioneel zwaarder worden ingegrepen.
Kunt u aangeven waarom het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet openbaar maakt welke slachterijen een duidelijk verhoogd risico voor de volksgezondheid vormen en acht u het acceptabel dat slachterijen, die een duidelijk verhoogd risico vormen, daarmee gewoon door kunnen gaan en niet bekend worden of gestraft? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke termijn en wijze gaat u deze risico’s wegnemen?
Het RIVM beschikt niet over deze gegevens. De gegevens over Campylobacter besmettingen van pluimveevlees worden verzameld door alle Nederlandse slachterijen onder coördinatie van de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie (Nepluvi). Nepluvi rapporteert zelfstandig over de bevindingen4. In het convenant tussen VWS en Nepluvi is afgesproken dat alle resultaten door Nepluvi geanonimiseerd inzichtelijk worden gemaakt voor betrokken vleeskuikenslachterijen en VWS. Het RIVM heeft deze geanonimiseerde gegevens aan een nadere analyse onderworpen, en kan dus geen individuele bedrijven identificeren. Ik wil u verder ook verwijzen naar mijn antwoord op de tweede vraag.
Het uitzetten van vreemdelingen naar Guinee |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Leers |
|
![]() |
Is het waar dat de aangifte wegens corruptie van advocaat de heer mr. F.L.M. van Haren tegen de Dienst Terugkeer & Vertrek niet in behandeling is genomen, omdat slechts tot vervolging van ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen van (voormalige) bewindspersonen kan worden overgegaan indien daartoe opdracht is gegeven bij Koninklijk Besluit of bij besluit van de Tweede Kamer?
Het Openbaar Ministerie heeft mij op 6 juli jl. per brief laten weten de aangifte niet in behandeling te nemen. Daarbij heeft het Arrondissementsparket Den Haag overwogen dat, voor zover de aangifte strafrechtelijk van aard is, strafvervolging van een (voormalige) bewindspersoon alleen mogelijk is op grond van een Koninklijk Besluit dan wel een besluit van de Tweede Kamer en dus niet tot de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie behoort. Voor zover de aangifte bestuursrechtelijk van aard is, behoort deze eveneens niet tot de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie.
Is het waar dat naar aanleiding van de aangifte geen onderzoek is gestart door het Openbaar Ministerie, omdat het een zaak van bestuursrechtelijke en niet van strafrechtelijke aard betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak tijdens het mondelinge vragenuur van 9 oktober jl, waarin u letterlijk stelt dat de genoemde zaak is onderzocht?
In het mondeling vragenuur heb ik gemeld dat de zaak door het Openbaar Ministerie is onderzocht. De conclusie van dit onderzoek was dat de aangifte niet in behandeling werd genomen, zoals ik uw Kamer in het vragenuur meldde. Inhoudelijke conclusies zijn er derhalve door het Openbaar Ministerie niet getrokken.
Daarnaast heb ik u in het mondelinge vragenuur aangegeven dat ik de genoemde individuele zaak zal bekijken.
Bent u bereid om deze vragen voor 30 oktober 2012 te beantwoorden?
Door bovenstaande beantwoording heb ik voldaan aan uw verzoek.
Het bericht dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland onder verscherpt toezicht is gesteld |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland onder verscherpt toezicht is gesteld?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland al bijna drie jaar onvoldoende scoort op de kwaliteit van de adviezen over kinderbeschermingsmaatregelen?
In 2010 heeft de Inspectie Jeugdzorg een landelijk onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de besluiten van de Raad voor de Kinderbescherming en bureau jeugdzorg om al dan niet een raadsonderzoek te starten. Het oordeel van de inspectie luidde toen dat de zorgvuldigheid waarmee de Raad en bureau jeugdzorg besluiten nemen om wel of geen raadsonderzoek te starten onvoldoende was. Dat gold voor alle onderzochte regio’s.
In 2011 heeft de inspectie vervolgonderzoek gedaan naar de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van bureau jeugdzorg aan de Raad voor de Kinderbescherming. Bij dit vervolgonderzoek bleek de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van twee bureaus jeugdzorg, Haaglanden en Groningen, niet voldoende. De inspectie heeft deze bureaus jeugdzorg verzocht de benodigde verbeteringen zo spoedig mogelijk in te voeren.
Bureau jeugdzorg Haaglanden heeft vervolgens maatregelen getroffen om de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek te verbeteren. Medio 2012 heeft het bureau een interne audit verricht naar de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek. Daaruit bleek dat de kwaliteit nog niet voldoende was. In september 2012 heeft de inspectie de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van zowel bureau jeugdzorg Haaglanden als Zuid-Holland getoetst. De kwaliteit was bij beide bureaus niet voldoende. Om die reden heeft de inspectie bureau jeugdzorg Haaglanden en Zuid Holland onder verscherpt toezicht gesteld. Beide bureaus zijn niet in staat gebleken om de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek te verbeteren, ondanks herhaald toezicht van de inspectie en voorgenomen verbetermaatregelen van de instelling. Hieruit constateert de inspectie dat het aan kwaliteitsbewaking van bureau jeugdzorg heeft ontbroken. Het verscherpt toezicht betreft daarom zowel de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek als het bewaken van deze kwaliteit.
Kunt u aangeven wat er in de tussentijd is gebeurd om de kwaliteit van de adviezen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom de ondernomen actie in de afgelopen jaren onvoldoende is geweest om een (voldoende) verbetering tot stand te brengen bij het genoemde bureau Jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de kwaliteit van de adviezen die de Raad voor de Kinderbescherming aan de kinderrechter heeft voorgelegd?
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna Raad) heeft een zelfstandige onderzoekstaak binnen de jeugdzorg. De inspectie heeft geconstateerd dat in de regel de kwaliteit van de meldingen van bureaus jeugdzorg van voldoende kwaliteit zijn. Wanneer er wel onduidelijkheden in de melding van bureau jeugdzorg aan de Raad staan dan wel informatie ontbreekt, bevraagt de Raad standaard bureau jeugdzorg. Zo nodig wordt afgesproken dat bureau jeugdzorg de informatie aanvult, terwijl de Raad zijn onderzoek start. Op basis van dit onderzoek vraagt de Raad de kinderrechter, indien noodzakelijk, om een kinderbeschermingsmaatregel. De Raad is bovendien bij de bureaus jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland extra alert op de volledigheid en juistheid van de melding of het verzoek om onderzoek dat zij krijgt. Op deze manier is de kwaliteit van het verzoek aan de kinderrechter gewaarborgd.
Zijn er op basis van deze adviezen van dit bureau Jeugdzorg kinderbeschermingsmaatregelen door de kinderrechter uitgesproken, terwijl de Inspectie op de hoogte was van de slechte kwaliteit van de adviezen? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan?
Niet de adviezen van bureau jeugdzorg, maar het eigenstandige onderzoek van de Raad leidt tot een verzoek aan de kinderechter. Zie ook antwoord op vraag 5.
De kwaliteit van de melding van bureau jeugdzorg heeft mogelijk wel invloed op de duur van het onderzoek door de Raad en de snelheid waarmee een maatregel geëffectueerd kan worden. Gedurende het onderzoek van de Raad loopt, indien mogelijk, de vrijwillige hulpverlening door. Als dit niet mogelijk is, wordt overwogen of een voorlopige maatregel nodig is. Hierdoor blijft er zicht op de veiligheid van het kind bestaan.
Kunt u aangeven hoeveel ouders en kinderen hiervan de dupe zijn geweest, en wat de effecten zijn voor de getroffen ouders en kinderen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of dit kwaliteitsprobleem bij andere bureaus Jeugdzorg ook speelt? Kunt u dit onderbouwen?
Bij het vervolgonderzoek van de inspectie in 2011 bleek de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van twee bureaus jeugdzorg, Haaglanden en Groningen, niet voldoende. Bureau jeugdzorg Groningen heeft naar aanleiding van de aanbeveling van de inspectie uit 2011 maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren. De inspectie heeft deze verbeteringen in 2012 nauwgezet gevolgd. In september 2012 heeft de inspectie de kwaliteit van de verzoeken tot onderzoek van bureau jeugdzorg Groningen opnieuw getoetst. De inspectie beoordeelt de kwaliteit van de meldingen van dit bureau op basis van deze laatste toets als voldoende.
Welke conclusies trekt u ten aanzien van het instrumentarium dat wordt ingezet bij het verbeteren van dergelijke situaties bij bureaus Jeugdzorg? Is dat instrumentarium voldoende?
Provincies en stadsregio’s zijn primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg die jeugdzorgaanbieders en de bureaus jeugdzorg leveren. De inspectie houdt hier toezicht op. Indien de inspectie van mening is dat de kwaliteit onvoldoende is, heeft zij diverse mogelijkheden om in te grijpen:
In het kader van het nieuwe jeugdzorgstelsel ben ik, samen met mijn collega bewindslieden, aan het bezien hoe het geïntegreerd Rijkstoezicht op jeugd vorm gaat krijgen. Uiteraard wordt ook bekeken over welke instrumenten de Rijkstoezichthouder zou moeten beschikken. Inmiddels is besloten dat de handhavingstaak na de stelselwijziging bij de Rijkstoezichthouder komt te liggen.
Daar waar de inspectie constateert dat instellingen niet aan de vereiste kwaliteitseisen voldoen moet snel, maar in het belang van het kind, zorgvuldig worden ingegrepen. De inspectie beoordeelt ter plekke wat proportioneel is voor de situatie die ze bij een instelling aantreft. Als de verbeterpunten niet adequaat worden opgepakt, staat de weg open naar een zwaarder middel.
Voor het einde van het jaar informeer ik u, zoals toegezegd tijdens het Verzamel AO van 13 juni jl., over de wijze waarop de Inspectie Jeugdzorg omgaat met instellingen die voortdurend niet aan de eisen van de inspectie voldoen.
Op dit moment staan de bureaus jeugdzorg voor de duur van maximaal één jaar onder verscherpt toezicht. De bureaus jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland hebben een verbeterplan opgesteld. De inspectie toetst begin 2013 of de verzoeken tot onderzoek kwalitatief voldoende zijn.
Deelt u de mening dat deze situatie nooit meerdere jaren had mogen voortduren? Zo ja, hoe gaat deze situatie op de kortst mogelijke termijn opgelost worden?
Zie antwoord vraag 9.
De noodzaak om cookies te accepteren voor bezoekers van NPO websites |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Maxime Verhagen (CDA), Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat er afspraken zijn tussen de NPO1 en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap waaraan de NPO zich voor wat betreft zijn websites dient te houden en dat deze afspraken betekenen dat de NPO van bezoekers van de websites toestemming moet eisen om cookies te gebruiken? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover gedetailleerd in te lichten waarbij u ingaat op de functionaliteit waarvan de NPO meent dat deze niet te realiseren is zonder gebruik van cookies?2
Op 1 juli 2012 is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet – de zogenoemde nieuwe cookiebepaling – van kracht geworden. De Nederlandse Publieke Omroep (NPO) vraagt alle gebruikers voorafgaand aan het bezoek van de websites (eenmalig) om toestemming voor het plaatsen van cookies.
Cookies zijn er in vele soorten en maten. De NPO maakt gebruik van vier verschillende soorten cookies voor verschillende doeleinden. Voor de zogenoemde functionele cookies is op grond van de nieuwe wetgeving geen toestemming vereist. Dit zijn cookies die noodzakelijk zijn voor de werking van de website. Daarnaast maakt de NPO gebruik van analytische cookies die worden gebruikt voor het verzamelen van webstatistieken. De analytische cookies geven de NPO inzicht in het gebruik van de website en de daarop aangeboden audio en video. Deze cookies worden niet gebruikt om het surfgedrag van bezoekers van andere websites te bekijken en zijn geen tracking cookies. Zoals bij het Algemeen Overleg Telecommunicatie van 21 november jongstleden is toegezegd wordt momenteel onderzocht of, en zo ja onder welke voorwaarden, analytische cookies kunnen worden beschouwd als noodzakelijk cookies, zodat ook voor deze cookies toestemming achterwege zou kunnen blijven.
Het verzamelen van gebruikersstatistieken, door middel van plaatsing van analytische cookies, vindt plaats op grond van generieke afspraken over het bereik van de landelijke publieke mediadienst. Deze afspraken zijn vastgelegd in het concessiebeleidsplan en de prestatieovereenkomst en vloeien voort uit art. 2.20 lid 2 a en art. 2.22 lid 2 a Mediawet. De NPO maakt sinds 2012 onderscheid tussen het bereik van audio- en videodiensten en niet langer afzonderlijk voor televisie, radio en internet. Om de bereikdoelstellingen te kunnen toetsen is bereikonderzoek op internet nodig. Hiervoor worden analytische cookies gebruikt. Er zijn op dit moment geen andere technieken die op het huidige detailniveau inzicht bieden in het gebruikersgedrag. Daarnaast maakt de NPO ook aanvullend gebruik van het Internet Bereikonderzoek van de STIR. De analytische cookies worden ook gebruikt voor de eigen bedrijfsvoering.
Er wordt verder gebruik gemaakt van reclamecookies voor de uitvoering van de mediawettelijke taak van de Ster en er zijn cookies voor het gebruik van invoegtoepassingen van sociale media (bijvoorbeeld Facebook en Google+).
De NPO vraagt, mede namens de Ster en eerdergenoemde sociale media, voor het gebruik van al deze cookies vooraf expliciet toestemming.
Ik hecht er tot slot veel waarde aan dat de publieke omroep voldoende inzicht heeft in het gebruik van zijn websites zodat het aanbod kan worden aangepast aan de wensen van de gebruikers.
Is er overleg geweest tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de cookiewetgeving en de effecten daarvan op de bereikbaarheid van de websites van de NPO?
Er is hierover geen voorafgaand overleg geweest tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Economische Zaken.
Kunt u toelichten of de gegevens, die de NPO ontvangt dankzij de implementatie van cookies, inderdaad uitsluitend de veilige en stabiele werking van de websites zelf ten doel hebben, dan wel nodig zijn om te voldoen aan een eerder genoemde verplichting die is opgelegd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of dat die gegevens tevens aan derde partijen worden verstrekt voor andere (commerciële) doeleinden?
Het is juist dat de NPO voor het uitoefenen van zijn mediawettelijke taak functionele en analytische cookies nodig acht. Daarnaast genereert de Ster inkomsten met internetreclame. Om hier in het veranderende medialandschap optimaal gebruik van te maken werkt de Ster met advertentiecookies. Deze cookies worden onder meer gebruikt om ervoor te zorgen dat iemand een reclame niet twee keer achter elkaar ziet. Daarnaast kan de reclame worden afgestemd op de bezoeker. Op grond van art. 2.99 Mediawet is de Ster verantwoordelijk voor de inhoud van de reclameblokken en reclame-uitingen voor de landelijke publieke mediadienst. Binnen de Mediawettelijke kaders heeft de Ster de zelfstandige bevoegdheid al datgene te doen dat zij noodzakelijk acht voor de invulling van dit media-aanbod. Zoals bekend vloeien de inkomsten van de Ster terug in de mediabegroting. Overigens zijn al deze gegevens volgens de NPO en de Ster niet herleidbaar tot identificeerbare natuurlijke personen, en wordt vooraf toestemming gevraagd van de gebruiker.
Naast de wettelijke verplichtingen en de toepassing van reclamecookies gebruikt de NPO ook cookies voor de eigen bedrijfsvoering. Trackingcookies zijn geen onderdeel van de analytische cookies die de NPO hanteert.
Voor het gebruik van social media worden door derden via de websites van de NPO op de computers van eindgebruikers cookies geplaatst. Deze cookies kunnen trackingcookies bevatten waarbij de gegevens die worden verzameld ook aan derden kunnen worden verstrekt. Het gebruik van deze gegevens komt voor rekening van de desbetreffende sociale media aanbieder. Gebruikers kunnen op de websites van deze desbetreffende sociale media aanbieders lezen waar de verzamelde gegevens voor worden gebruikt.
Bent u bereid de Kamer de parameters ofwel de datasets, die nu door de cookies op NPO websites worden geregistreerd, – over zowel de gebruikers van de sites als het gebruik zelf – te doen toekomen voor zover deze inderdaad onderdeel zijn van een verplichting opgelegd vanaf de zijde van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
De NPO dient zich te houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en heeft zicht aangesloten bij de Gedragscode voor onderzoek en statistiek. Dit betekent dat de NPO wel geanonimiseerd gegevens verzamelt en kan verspreiden op geaggregeerd niveau ten behoeve van rapportages over de naleving van de prestatieovereenkomst, maar dat de NPO in geen enkel geval datasets kan, mag of zal afstaan aan derden.
Ouderbetrokkenheid bij passend onderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat ouders betrokken moeten zijn bij het onderwijs en vooral bij het passend onderwijs van hun kinderen en dat ouders als een volwaardige gesprekspartner moeten kunnen meedenken over de zorg en ondersteuning van hun kinderen op school?
Ja.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders vooraf betrokken worden bij het opstellen van een handelingsplan voor hun kind en dat ouders niet geconfronteerd worden met een opgesteld plan waar zij slechts hun instemming voor moeten geven?
Het handelingsplan wordt nu nog jaarlijks voor elke geïndiceerde leerling vastgesteld in overeenstemming met de ouders. Ook wordt het handelingsplan jaarlijks samen met de ouders geëvalueerd.
Vanaf 1 augustus 2013 wordt het handelingsplan in het (voortgezet) speciaal onderwijs vervangen door het ontwikkelingsperspectief. Voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben in het regulier onderwijs wordt in passend onderwijs ook een ontwikkelingsperspectief vastgesteld, met ingang van 1 augustus 2014. Het ontwikkelingsperspectief wordt door het bevoegd gezag van de school vastgesteld na op overeenstemming gericht overleg met de ouders. Tenminste één keer per jaar evalueren school en ouders het perspectief.
Een goede afstemming tussen school en ouders is van belang om eventuele problemen te voorkomen of vroegtijdig op te lossen. Zijn ouders het desondanks niet eens met het vastgestelde ontwikkelingsperspectief, dan kunnen zij hierover een oordeel vragen aan de landelijke geschillencommissie passend onderwijs.
Heeft u er zicht op in hoeverre ouders vanaf het eerste begin worden betrokken bij de inrichting, het beleid en de budgetverdeling binnen de samenwerkingsverbanden? Houdt de onderwijsinspectie toezicht op de invloed die ouders hierbij vroegtijdig wordt gegund?
De invoering van de wet passend onderwijs heeft een extra voorbereidingsjaar gekregen. De extra tijd biedt meer ruimte aan samenwerkingsverbanden in oprichting om passend onderwijs inhoudelijk verder vorm te geven. Eén van de aandachtspunten daarbij is de (tijdige) inrichting van de ondersteuningsplanraad. Ouders worden via deze medezeggenschap betrokken bij de invoering van passend onderwijs.
Ik heb daarom de VOO verzocht om in samenwerking met de denominatieve ouderorganisaties, Balans, CG-Raad, het LAKS en de vakbonden een plan op te stellen voor de invulling en uitvoering van de inspraak door ouders, leerlingen en leraren op het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan. Afgesproken is dat deze organisaties onder andere gezamenlijk een centraal steunpunt medezeggenschap gaan vormgeven om samenwerkingsverbanden en medezeggenschapsraden bij de invoering te ondersteunen. Ik heb toegezegd de inrichting van dit steunpunt te ondersteunen.
De rol van de inspectie krijgt invulling bij de beoordeling van de ondersteuningsplannen die uiterlijk 1 mei 2014 bij de inspectie moeten worden ingediend. Zij gaat daarbij onder andere na of ouders, leerlingen en personeel via de ondersteuningsplanraad met dit plan hebben ingestemd.
Graag verwijs ik u ook naar de antwoorden op de Kamervragen van het lid Dijsselbloem (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 290).
Bent u bekend met de wens van veel ouders om onderwijsconsulenten ook voor kinderen zonder indicatie in te zetten, zodat ouders goed geïnformeerd worden over hun rechten en mogelijkheden binnen passend onderwijs? Welke maatregelen gaat u treffen om tegemoet te komen aan deze wens?
Ik vind het belangrijk om ouders, óók in passend onderwijs, goed te informeren over hun rechten en mogelijkheden. Deze taak is echter niet bij de onderwijsconsulenten belegd, maar is op andere manieren geborgd. Scholen informeren ouders via de schoolgids (en het schoolondersteuningsprofiel), via hun website en in persoonlijke gesprekken. Ouders kunnen met hun vragen ook terecht bij het ouderinformatiepunt 5 010 en op www.passendonderwijs.nl. Ook het Centrum voor jeugd en Gezin, en organisaties als bijvoorbeeld MEE, kunnen informatie en advies geven, vooral daar waar het de situatie betreft dat passend onderwijs gecombineerd wordt met ondersteuning in het gezin. In de wet passend onderwijs is verder geregeld dat elk samenwerkingsverband in het ondersteuningsplan moet aangeven op welke wijze ouders kunnen worden ondersteund en hoe ouders over die mogelijkheden worden geïnformeerd.
Als er desondanks een probleem ontstaat tussen ouders en school en betrokken partijen er samen niet uitkomen, dan kunnen ouders, school en/of leerling een beroep doen op ondersteuning door een onderwijsconsulent. Onderwijsconsulenten zijn onafhankelijke deskundigen waar ouders en scholen een beroep op kunnen doen als zij het niet eens worden over de plaatsing van een leerling die extra ondersteuning nodig heeft of over de ondersteuning die door de school wordt geboden. Op 8 maart 2012 heb ik in het debat met uw Kamer over het wetsvoorstel passend onderwijs toegezegd om bij de invoering van het nieuwe stelsel extra middelen beschikbaar te stellen voor ondersteuning aan ouders door de onderwijsconsulenten. De consulenten blijven dus bestaan in passend onderwijs, ook als de landelijke indicatiestelling vervalt.
Wat gaat u doen om de negatieve benadering van ouderbetrokkenheid binnen pabo’s, zoals het vak «hoe om te gaan met lastige ouders», te veranderen in een positieve benadering?
Juist omdat betrokken ouders de leerprestaties van kinderen verhogen en zij een nadrukkelijke rol spelen bij het voorkomen van schoolverzuim- en uitval, vind ik het zeer belangrijk dat (aankomende en zittende) leerkrachten weten hoe zij ouders op de juiste manier bij de ontwikkeling en het onderwijs van hun kind kunnen betrekken. En dat zij ouders met een open en positieve houding tegemoet treden.
Lerarenopleidingen en pabo’s moeten opleiden tot bekwaamheidseisen, die hiervoor een richtinggevend kader bieden. Zo moeten leraren bekwaam zijn om de omgeving bij het onderwijs te betrekken, in het belang van de leerlingen. Dat houdt in dat leraren goede contacten moeten kunnen onderhouden met de ouders en verzorgers in het belang van de leerlingen. Binnen het kader hebben lerarenopleidingen de ruimte om zelf invulling te geven aan dit thema dat van belang is voor de voorbereiding van leraren op hun beroep.
In een door pabo’s en lerarenopleidingen georganiseerde conferentie op mijn ministerie hebben lerarenopleiders, met input van hun studenten, van gedachten gewisseld over dit thema. Verschillende lerarenopleidingen maken zich hard voor een opleiding aan studenten waarin op een positieve manier aandacht wordt besteed aan het partnerschap met ouders. Zij organiseren hierover komend jaar een vervolgbijeenkomst, die voor alle lerarenopleidingen en pabo’s toegankelijk is.
Ik zal dit initiatief van harte ondersteunen door het belang van positief partnerschap met ouders te blijven benadrukken en geef hier een impuls aan door betrokken partijen te stimuleren, activeren en ondersteunen en hen met elkaar te verbinden opdat zij elkaar kunnen versterken.
Over strengere eisen aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) bij het verstrekken van kredieten |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Waarom is het verlenen van kredieten aan het MKB nu riskanter dan kredietverlening aan het grootbedrijf (GB) dan vóór de kredietcrisis van 2008?1
De rente op kredieten wordt in de markt bepaald. Feit is dat het MKB, door de bank genomen en ongeacht de stand van de conjunctuur, een hogere rente betaalt dan het GB. Hiervoor is een aantal belangrijke oorzaken: de relatief hoge transactiekosten van kleine kredieten, de informatie asymmetrie (minder informatie beschikbaar) bij de financiering van kleine bedrijven, de grotere deskundigheid van grotere bedrijven op financieel gebied, de grotere kwetsbaarheid van MKB bedrijven voor de uitval van personeel en voor het wegvallen van klanten en de lagere solvabiliteit van het MKB in combinatie met een beperkte toegang tot extern eigen vermogen.
Structureel zijn de risicoverschillen tussen het MKB en het grootbedrijf (GB) als gevolg van de crisis niet toegenomen. Mogelijke verklaringen van het toenemende verschil zijn dat het risico van kredietverlening aan het MKB is toegenomen door de verslechterde economische vooruitzichten. Daar het MKB meer op de Nederlandse markt gericht is kan het verschil in ontwikkeling van de vraag op de binnenlandse markt en bij export, die zich beter ontwikkelt, een rol spelen.
Doordat het MKB sowieso al kwetsbaarder is voor vraagschommelingen kan dit de oploop van het renteverschil verklaren. Dit is op zich een reële ontwikkeling. Daarnaast is van belang dat de toezichtsregels banken stimuleren om risico’s op financieringen, en de verschillen daarin, sterker dan voorheen in de rente te verwerken. Indien dat in het verleden onvoldoende geschiedde, leidt dat tot een algehele stijging van de risico-opslag, dus ongeacht het type onderneming, en tot een relatief sterkere stijging van de oplag bij kredieten aan het MKB.
Overigens blijkt uit cijfers van DNB dat hoewel het renteverschil oploopt, het tarief voor MKB (leningen van maximaal € 1 mln.) in absolute zin lager is dan voor de crisis en lager is dan het Europese gemiddelde. Voor het MKB is het absolute niveau van de rente van belang, niet het renteverschil tussen grote en kleine leningen.
Van de borgstellingsregeling voor het MKB (BMKB) kan gebruik worden gemaakt als de onderneming een gezond toekomstperspectief heeft, maar onvoldoende zekerheden om voor krediet in aanmerking te komen. Voor het MKB speelt financiering op basis van zekerheden in het algemeen een grote rol. Het risico van de onderneming neemt door de borgstelling niet af, alleen de dekkingspositie voor de kredietverstrekker verbetert voor het moment dat niet langer aan de betalingsverplichtingen kan worden voldaan.
Wat is uw reactie op het bericht dat het MKB een hogere rente moet betalen dan het grootbedrijf (GB)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u tevens reageren op het bericht de Rabobank constateert dat het totale kredietvolume van MKB-bedrijven het afgelopen kwartaal is gedaald?2
In mijn brief van 31 mei jl. heb ik u een aantal rapporten toegestuurd over de ontwikkeling van de kredietverlening. Diverse indicatoren wijzen op het achterblijven van de vraag in vergelijking met voorgaande perioden. Er is geconstateerd dat het niveau van kredietverlening in Nederland voor het bedrijfsleven als geheel, maar ook voor het grootste deel van het MKB, gemiddeld redelijk in stand is gebleven. Wel zijn leningen en rekening courant krediet van minder dan € 250 000 teruggelopen. Er is sprake van een dalende behoefte aan financiering en er is een oplopend percentage aan bedrijven dat in de monitor aangeeft de externe financiering niet te kunnen realiseren, met als belangrijkste reden een te hoog risicoprofiel in de ogen van banken. Het bericht van Rabobank lijkt te indiceren dat de hiervoor genoemde ontwikkelingen doorzetten.
Eind van dit jaar zal ik u een nieuwe financieringsmonitor aanbieden, welke verder licht zal werpen op de ontwikkelingen omtrent kredietverlening aan het bedrijfsleven.
In hoeverre is kredietverlening aan het MKB riskanter dan aan grote ondernemingen, gegeven het bestaan van garanties als de Borgstellingsregeling MKB?
Zie antwoord vraag 1.
Is het, volgens de banken, toegenomen risico om krediet te verstrekken aan het MKB reëel? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen van de president van de Nederlandse Bank (DNB) dat deze trend ongewenst is? Zo nee waarom niet?
In het Overzicht Financiële Stabiliteit van DNB wordt gesteld dat banken een prikkel kunnen hebben om de kredietvraag niet te accommoderen, om op die manier hun kapitaalratio te verbeteren. Wanneer de kredietvraag weer aantrekt, zou dit de economische groei kunnen remmen. Dat is ongewenst. Diverse indicatoren wijzen op dit moment echter op het achterblijven van de kredietvraag. Gezien de onzekere economische vooruitzichten is dat niet onlogisch.
Deelt u de mening dat het voornemen van de banken om de leencriteria aan het MKB flink te verscherpen op termijn funest is voor de innovatie en werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Aangescherpte leencriteria kunnen innovatiemogelijkheden remmen. Hierbij moet worden aangetekend dat de aangescherpte criteria deels een weergave zijn van de nieuwe economische realiteit: kredieten zullen minder makkelijk worden verstrekt dan in de periode voor 2008. Gegeven de risico’s die banken op deze «makkelijke» kredieten bleken te lopen tijdens de crisis is het economisch verstandig dat banken hier terughoudender in zijn geworden. Wel is het belangrijk ervoor te zorgen dat goede bedrijfsplannen nog steeds voldoende financiering krijgen. Uit diverse indicatoren blijkt gelukkig dat de kredietverlening aan het MKB tot nu toe gemiddeld redelijk op peil is gebleven en de rente lager ligt dan voor de crisis. Wel is het zo dat uit studies naar voren komt dat het MKB een minder breed palet aan financieringsopties heeft dan het grootbedrijf. Inmiddels is een groot aantal initiatieven in ontwikkeling of tot stand gekomen, die deze lacunes op de financieringsmarkt, met name voor het MKB, willen opvullen. Het financieringsinstrumentarium van mijn ministerie is daarnaast primair op het MKB gericht.
In hoeverre worden alternatieve manieren van financiering (Kredietunies, achtergestelde leningen voor het MKB (het Nederlandse MKB Fonds, NMF), crowdfunding, Nederlandse Participatie Exchange (NPEX) en Nationale Investeringsbank, regionale ontwikkelingsmaatschappijen, investeringsfondsen van pensioenfondsen) toegepast dan wel overwogen als instrument om de kredietverlening aan het MKB te versterken?
Sinds het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering (Cie. De Swaan) worden alternatieve vormen van financiering actief onderzocht en gestimuleerd. Zo heb ik een startkrediet verstrekt voor het opzetten van enkele pilots met Kredietunies, bezie ik samen met mijn ambtgenoot van Financiën, de toezichthouders en initiatiefnemers op welke wijze Kredietunies kunnen worden ingepast in het huidige toezichtskader, heb ik ronde tafelgesprekken tussen crowdfundingplatforms en toezichthouders georganiseerd en zal ik binnenkort op dit gebied een onderzoek starten naar ontwikkelingen en samenwerkingsmogelijkheden, en is sinds 19 oktober de borgstellingsregeling voor het MKB (BMKB) opengesteld voor niet-banken. Daarnaast overleggen mijn medewerkers regelmatig met nieuwe initiatieven, waarvan een aantal in uw vraag genoemd, waarbij deze geïnformeerd worden over de ontwikkelingen ten aanzien van MKB financiering, bestaande stimuleringsmaatregelen en samenwerkingsmogelijkheden.
Hoeveel krediet is inmiddels verstrekt door het Innovatiefonds MKB+ sinds de start op 1 januari 2012?
Vanuit het InnovatiefondsMKB+ zijn sinds 1 januari vijf nieuwe investeringsfondsen gefinancierd met in totaal € 16 mln. en is € 24 mln. direct geïnvesteerd in innovatieve ondernemingen. Daar bovenop wordt verwacht dat dit jaar vanuit innovatieve ondernemingen ongeveer € 60 mln. aan financiering zal worden gevraagd, waarvan nu ongeveer € 40 mln. al in behandeling is bij het Agentschap NL.
Kunt u een overzicht geven van de verstrekte kredieten en projecten die worden ondersteund door het Innovatiefonds MKB+?
Ja, in onderstaande tabel staat een overzicht van de financieringen vanuit het InnovatiefondsMKB+ in 2012.
Naam fonds
Doelgroep van het investeringsfonds
5square Seed Fund I B.V.
Technologische, innovatieve of creatieve ondernemingen jonger dan vijf jaar. Focus op de sectoren: informatietechnologie, financiële dienstverlening, educatie, IT-portals, social media en entertainment.
Zeeuws Investeringsfonds B.V.
Er is geen specifieke sectorfocus, maar geografisch ligt de primaire focus op de regio Scheldemonde (Zeeland, Brabant, Zuid-Holland en Vlaanderen) met specifiek aandacht voor Zeeland.
Enabling Technology Fund BV i.o.
Vroege fase ondernemingen in de sectoren: mobiel, cloud/SaaS, convergentie en nieuwe media.
TIIN TechFund 3 BV
Vroege fase technologiebedrijven met als focus ICT (incl. nano/micro systeem technologie), medische technologie en innovatieve maakindustrie.
Holland Venture Zorg Innovaties I BV
Innovatieve MKB-ondernemingen die nog in de beginfase van ontwikkeling verkeren, actief zijn binnen de zorgsector (innovatieve behandelmethoden, – hulpmiddelen en -processen) en een aanzienlijke groeipotentie kennen.
Naam onderneming
Naam innovatieproject
Omschrijving innovatieproject
Aeon Astron Europe BV
Artificial biocornea
Biotech bedrijf dat nieuwe innovatieve producten ontwikkelt op het gebied van weefselregeneratie. Het gaat nu vooral om producten op het gebied van oogheelkunde, zoals een kunstmatig hoornvlies (biocornea) en een biolens.
Xenikos B.V.
T-Guard, resetting the immune system
Biotech bedrijf dat een experimenteel medicijn ontwikkelt gebaseerd op de werking van antilichamen. Het medicijn kan het immuunsysteem van patiënten «resetten» door snel en efficiënt ongewenste T-cellen te vernietigen.
To-BBB Technologies BV
Brain-targeted anti-inflammatory therapy for Multiple Sclerosis
To-BBB ontwikkelt innovatieve drug delivery technologie voor hersenaandoeningen.
Mapper Lithography Holding B.V.
Development of the Matrix 1.1: Imaging
Mapper ontwikkelt een volgende generatie lithografiemachine op basis van parallelle elektronenbundels voor het produceren van halfgeleiders zonder hulp van een masker.
AM- Pharma Holding B.V. verh.
Verhoging
AM-Pharma is een biofarmaceutisch bedrijf dat zich richt op de preklinische en klinische ontwikkeling van alkalische fosfatase voor de behandeling van ernstige aandoeningen waarbij ontsteking een belangrijke rol speelt.
Fysicon Groep B.V.
QynetiQ CompaQt
Fysicon ontwikkelt hard- en software voor medische apparatuur. QynetiQ is een hemodynamisch meetsysteem.
AlcmAir
A step beyond healing limits «VitaQ"
Het medische technologie bedrijf AlcmAir Partners ontwikkelt de VitaQ, een nieuwe generatie anesthesie en beademingsapparatuur. Deze ontwikkeling geeft de arts veel meer controle (zuurstofverbruik patiënt en onbloedige hartfunctiemeting) over de interacties tijdens operaties en op de intensive care afdeling, waardoor de patiënt veel nauwkeuriger beademd of onder narcose gebracht kan worden.
NDF Special Light Products Bv
Color conversion by remote phosphor
NDF ontwikkelt een backlicht voor LED beeldschermen voor mission-critial applicaties.
Innoluce B.V.
Engineering pilot voor de laserprintermarkt
Innoluce ontwikkelt MEMS voor toepassing in laserprinters.
OLED technologies and Solutions B.V.
The development of advanced materials: Making an Organic Light Emitting Diode Stack
OLED ontwikkelt een innovatief productieproces om met inktjetprinten OLED beeldschermen te maken.
Simax
LED Stepper
Simax levert een compleet pakket van ontwikkelings- en ondersteuningsdiensten aan gebruikers van machines voor het produceren van halfgeleiders en helpt klanten hun lithografische productie-uitrusting te optimaliseren.
NEO BV
Satsignals
NEO levert informatie op basis van satelliet- en luchtfoto's en ontwikkeld software voor het geautomatiseerd detecteren van wijzigingen.
Femtogrid Energy Solutions B.V.
Femtogrid Solar System
Femtogrid ontwikkelt energie-efficiënte beheersystemen.
ORCA Therapeutics
CLinical Development an effective oncolytic andenovirus
ORCA Therapeutics BV is een biofarmaceutisch bedrijf dat zich richt op de ontwikkeling van nieuwe anti-kanker behandelingen met oncolytische replicatiecompetente middelen.
Vijf ondernemingen
Informatie is binnenkort publiceerbaar.
Op welke manier kan het Innovatiefonds MKB+ volgens u worden omgevormd tot een Nationale Investeringsbank, zoals bedoeld in het verkiezingsprogramma van de PvdA?
Een besluit hiertoe is aan een volgend kabinet. Ik zal me beperken tot de technische mogelijkheden. Het oprichten van een nieuwe institutie is vanzelfsprekend mogelijk, maar zal wel tijd kosten om dit te implementeren. Wanneer gehecht wordt aan een snellere oplossing kan dit gevonden worden in het aanpassen van het bestaande instrumentarium. Het bestaande instrumentarium omvat reeds een garantieregeling (Groeifaciliteit), die hetzelfde doel heeft als de garantieregeling Bijzondere Financiering, op basis waarvan de NIB destijds risicokapitaal in de vorm van achtergestelde leningen verstrekte. Daarnaast is het Innovatiefonds MKB+ beschikbaar. Dit fonds richt zich nu op risicokapitaal voor innovatieve bedrijven. Het toevoegen van risicokapitaal voor niet innovatieve bedrijven is in technische zin mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van alle bestaande instrumenten en alle instrumenten die worden overwogen of voorbereid?
In de benuttingsrapportage die ik halfjaarlijks de Tweede Kamer aanbied3 zijn de EL&I bedrijfsfinancieringsinstrumenten opgenomen. Dit zijn: Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO), Groeifaciliteit, SEED-faciliteit, Faciliteit Opkomende Markten (FOM) en Microkredieten. Verder zijn opgenomen de instrumenten die aan bedrijfsfinanciering verwant zijn: de Exportkredietverzekering (EKV) en de Innovatiekredieten. De rapportage bevat ook de benutting van de Garantstelling Landbouw en de Garantstelling Landbouw Plus.
Daarnaast is dit jaar Finance for International Business opengesteld voor Nederlandse mkb-ondernemingen met een Nederlandse vennootschap, die willen investeren in China, India, Vietnam, Colombia of Zuid-Afrika. Naar verwachting zal voor eind dit jaar de aangepaste Garantieregeling Scheepsnieuwbouw worden gepubliceerd. De introductie van het Fund-of-Fund als onderdeel van het Innovatiefonds MKB+ is voorzien voor eind van het jaar.
Op dit moment liggen de Garantstelling Zeevisserij en de Garantstelling Aquacultuur bij de Europese Commissie. Beide regelingen doorlopen een staatssteunprocedure. Ik ben voornemens deze regelingen na goedkeuring van de Europese Commissie open te stellen.
Welke rol kan de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) spelen om het MKB het benodigde krediet te verschaffen?
Ik zie geen rol voor BNG weggelegd bij het direct verlenen van kredieten aan MKB bedrijven. De kerntaak van BNG is het verstrekken van lange termijnkredietverlening tegen lage tarieven aan decentrale overheden en aan door deze overheden gegarandeerde instellingen in de semipublieke sector. Deze taak is zo afgesproken tussen de bank en haar aandeelhouders en is ook statutair vastgelegd. Ik acht het onverstandig en onwenselijk als BNG buiten het terrein van haar kerncompetenties zou treden. Kredietverlening aan het MKB past niet in het bedrijfsmodel van de bank, dat gebaseerd is op zeer kredietwaardige klanten en mede daardoor op een hoge credit rating van BNG. Dit model vertaalt zich in lage inkooptarieven die de bank doorgeeft aan de decentrale overheden en woningcorporaties in Nederland. De BNG beschikt ook niet over de organisatie om kredieten aan grote aantallen MKB bedrijven te verstrekken.
Welke rol kunnen pensioenfondsen spelen? Op welke manier kunnen zij bewogen worden om meer in Nederland te investeren? Kunt u de sociale partners daarop aanspreken?
De primaire verantwoordelijkheid van pensioenfondsen is een optimaal rendement op hun beleggingen. Binnen die randvoorwaarde bekijken pensioenfondsen of en waar ze in Nederland kunnen investeren. Getuige hun recente betrokkenheid bij de aanleg van de N33 zien pensioenfondsen hiervoor nieuwe mogelijkheden.
Bent u van plan, gelet op de uitspraak van de bankpresident dat het MKB weinig alternatieven heeft voor bancaire kredietverlening, de alternatieve vormen van financiering actief in het beleid uit te dragen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de bankpresident bevestigt het advies van de expertgroep bedrijfsfinanciering (Cie. De Swaan) uit 2011. Op basis van dit advies ben ik in 2011 gestart met het actief stimuleren van nieuwe vormen van kredietverlening. Zie het antwoord op vraag 8 voor een beschrijving van op dit gebied reeds ontplooide activiteiten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 5 november 2012?
Middels toezending van deze antwoorden heb ik aan deze wens van u voldaan.
Gedwongen prostitutie en mensenhandel |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Naar de bron van mensenhandel»1 en «Blog: Gedwongen of vrijwillig achter het raam»?2
Ja.
Hebt u door de genoemde uitzending dan wel de blog nieuwe feiten ten aanzien van mensenhandel leren kennen? Zo ja, welke feiten zijn dat?
De uitzending en het blog bevatten voor mij geen nieuwe feiten.
Deelt u de mening dat de uitzending en blog wederom duidelijk maken dat het probleem van mensenhandel niet alleen in Nederland maar ook bij de bron dient te worden aangepakt? Zo ja, bent u in overleg met uw collega's uit andere landen, waaronder Hongarije, over dit probleem? Zo ja, wat zijn de resultaten daarvan tot nu toe? Zo nee, bent u voornemens dit alsnog te doen?
Bron- en bestemmingslanden hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om mensenhandel aan te pakken en nauwe samenwerking tussen deze landen is daarbij van groot belang. Vertegenwoordigers van het ministerie van Veiligheid en Justitie, het Openbaar Ministerie en de politie zijn in overleg met de autoriteiten in Hongarije om de samenwerking te versterken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de uitgebreide ervaring die OM en politie hebben opgedaan in vergelijkbare mensenhandelprojecten met bronlanden als Bulgarije en Roemenië. Mede in het licht van de motie Schouten van 6 december 20113 – waarin de regering werd verzocht zich actiever in te zetten voor slachtoffers van mensenhandel uit Roemenië, Bulgarije en Hongarije – wordt veel aandacht geschonken aan het opzetten van samenwerkingsprojecten en structureel overleg met deze landen.
Politiesamenwerking tussen Hongarije en Nederland op het gebied van mensenhandel bestaat al langer, maar is vanwege het toenemende aantal Hongaarse slachtoffers het afgelopen jaar in een stroomversnelling geraakt. Zo is begin 2012 aan de politie gevraagd om een project voor niet-operationele samenwerking met Hongarije op te zetten. Het bezoek van de Hongaarse politie aan Nederland, dat ook in de Nieuwsuur uitzending te zien was, was onderdeel van dat project. De Hongaarse politie heeft eerder dit jaar aan Nederland voorgesteld om als onderdeel van het EMPACT-project mensenhandel4 een bilateraal operationeel afstemmingsoverleg met Nederland op te richten dat 2 à 3 keer per jaar bijeenkomt om de lopende opsporingsonderzoeken te bespreken. In een groot aantal opsporingsonderzoeken waarin sprake is van Hongaarse daders en Hongaarse slachtoffers wordt samengewerkt met de Hongaren. Wanneer dit nodig is wordt samenwerking gezocht en verkregen. De Hongaren nemen actief deel aan het EMPACT-project en horen bij de lidstaten die de meeste informatie aanleveren bij Europol.
Wat gebeurt er in Hongarije, bijvoorbeeld aan voorlichting, om vrouwen duidelijk te maken wat hun lot in Nederland kan zijn als zij hier al dan niet vrijwillig in de prostitutie terecht komen?
Voorlichting in Hongarije over de gevaren van mensenhandel is uiteraard een verantwoordelijkheid van de Hongaarse overheid. Nederland steekt daarbij wel een helpende hand toe. Zo hebben de ambassades van Nederland en een aantal andere landen in Hongarije samen met het Hongaarse ministerie van Binnenlandse Zaken afgelopen zomer awareness-activiteiten over mensenhandel georganiseerd tijdens het jaarlijkse Sziget Festival te Boedapest. Ten aanzien van voorlichting over arbeidsmigratie in het algemeen wordt er in overleg met Hongarije gewerkt aan de verspreiding van de folder «Nieuw in Nederland»5. Hoewel de folder niet specifiek gericht is op vrouwen die in de prostitutie terecht komen, wordt daarin wel gewezen op het risico van uitbuiting en wordt geadviseerd om bij uitbuiting contact op te nemen met de Inspectie SZW, Meld Misdaad Anoniem of de NGO Fairwork.
Hoe en op welke termijn verwacht u dat de Europese plannen ten aanzien van de bestrijding van mensenhandel, zoals opgenomen in de desbetreffende Europese richtlijn en uitgewerkt in de Mededeling over de «EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012–2016», vruchten gaan afwerpen? Welke concrete, afrekenbare doelen worden er gesteld en welke instrumenten worden daarbij voorgesteld?
De EU-Lidstaten moeten de EU-mensenhandelrichtlijn op 6 april 2013 hebben geïmplementeerd in hun nationale wetgeving en beleid. De EU-mensenhandelstrategie loopt van 2012 tot 2016 en bevat zeer concrete doelen. Nederland draagt op vele manieren bij aan de uitvoering van deze strategie, onder adere door de reeds genoemde bilaterale operationele en niet-operationele samenwerking met Bulgarije, Roemenië en Hongarije en door de leidende rol die Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk speelt in het EMPACT-project mensenhandel. Nederland neemt bovendien deel aan een project om richtlijnen op te stellen voor de identificatie van slachtoffers van mensenhandel (een project dat genoemd wordt onderaan pagina 6 van de strategie), organiseert een grote EU-conferentie in 2013 over multidisciplinaire samenwerking tegen mensenhandel samen met Polen en Cyprus en verzorgt trainingen over arbeidsuitbuiting in 14 landen in Midden- en Oost-Europa.
Is het waar dat er vrouwen op de Wallen aanwezig zijn die niet eens in staat zijn aangifte te doen tegen welk misbruik dan ook? Zo ja, wat kunt u doen om specifiek deze groep extra kwetsbare vrouwen te beschermen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Mensenhandel is een ernstig misdrijf dat een grote impact heeft op de slachtoffers. Het komt regelmatig voor dat slachtoffers bijvoorbeeld te angstig zijn om aangifte te doen. Het beleid is er dan ook op gericht om mensen die in aanraking komen met mogelijke slachtoffers bewust te maken van of te trainen op het herkennen van signalen van mensenhandel. Zo worden opsporingsfunctionarissen en toezichthouders getraind en worden er verschillende voorlichtingscampagnes op dit terrein gevoerd.6 Een van deze campagnes heb ik op 13 juni jl. gelanceerd. Dit betrof een campagne van stichting M (Meld Misdaad Anoniem) om klanten van prostituees te stimuleren informatie over mensenhandel te melden bij politie of stichting M. Met de signalen kunnen politie en OM de mensenhandelaren aanpakken en de slachtoffers uit hun benarde situatie bevrijden. Er zijn opvangvoorzieningen waar de slachtoffers vervolgens in een veilige omgeving zorg en hulp krijgen.
Beschikt u, als de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, in de Eerste Kamer wordt aangenomen over meer mogelijkheden om vrouwen die gedwongen in de prostitutie zitten, te helpen? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dit? Kan op grond van het gesprek dat met een vrouw moet worden gevoerd voor dat zij als prostituée werkzaam mag worden (artikel 6 van het wetsvoorstel), ook gevraagd worden naar signalen die op dwang duiden?
Zoals u wellicht weet heb ik de Eerste Kamer verzocht de behandeling van het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche aan te houden. Ik beraad mij momenteel op mogelijke vervolgstappen.
Deelt u de mening dat, ook al voelen veel buitenlandse prostituees in Nederland zich niet uitgebuit of ook al ondernemen zij niets om uit hun situatie te komen, zij naar de maatstaven van uitbuiting, zoals bedoeld in het Wetboek van strafrecht (Sr), wel degelijk uitgebuit worden? Zo ja, in hoeverre kan, ook als het slachtoffer zelf geen aangifte doet, een actief opsporings- en vervolgingsbeleid mensenhandel tegengaan? Zo ja, in hoeverre gebeurt dit ook?
Het komt voor dat slachtoffers van mensenhandel niets ondernemen om uit hun situatie te komen. Slachtoffers weten of durven vaak de weg naar politie of hulpverleningsinstanties niet te vinden. Het opsporings- en vervolgingsbeleid betreffende mensenhandel is er dan ook op gericht, zoals vermeld in antwoord op vraag 6, om actief signalen op te pikken en niet alleen op te treden naar aanleiding van een aangifte door het slachtoffer. Naast bewustwordingscampagnes en de training van opsporingsfunctionarissen en toezichthouders worden diverse integrale opsporings- en handhavingsacties uitgevoerd om uitbuiting tegen te gaan. Zo is naar aanleiding van ernstige signalen van mensenhandel op 23 maart 2012 een grootschalige actie tegen internationale mensenhandel uitgevoerd op het Baekelandplein in Eindhoven7. Een soortgelijke actie vond vorig jaar plaats in de Doubletstraat in Den Haag.
Hoeveel vervolgingen wegens mensenhandel of uitbuiting (artikel 273f Sr) worden er naar schatting per jaar gedaan op grond van een aangifte en hoe vaak gebeurt dat ambtshalve?
In de registratiesystemen van het Openbaar Ministerie wordt geen onderscheid gemaakt tussen een ambtshalve vervolging of een vervolging die is ingesteld naar aanleiding van een aangifte.
Het buitenspel zetten van makelaars bij tijdelijke verhuur |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Liesbeth Spies (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «het buitenspel zetten van makelaars bij tijdelijke verhuur»?1
Ja.
Is het waar dat woningbezitters die hun huis tijdelijk willen verhuren door de grote banken, waaronder staatsbank ABN-AMRO, worden verplicht, dan wel zeer streng worden aangeraden om zich te wenden tot slechts drie door hen geselecteerde partijen en hierdoor alle andere partijen op de (tijdelijke) verhuurmarkt worden uitgesloten door de banken? Zo ja, welke partijen? Zo nee, wat klopt er dan wel van deze berichtgeving?
In hypotheekvoorwaarden wordt verhuur van de woning veelal verboden. Banken moeten daarom toestemming geven voor tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet. Omdat bij verhuur op grond van de Leegstandwet de huur bij verkoop van de woning eenvoudig kan worden opgezegd staan banken, zoals ook is gemeld in de brief van 17 januari 2012 over ondermeer tijdelijk huren en de Leegstandwet (Kamerstukken II 2011–2012, 27 926 nr. 178) hier in het algemeen positief tegenover. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft dit deze zomer nogmaals bevestigd, naar aanleiding van een rondvraag bij diverse banken.
In bovengenoemd Telegraaf-artikel worden ABN AMRO, ING, SNS Reaal, Van Lanschot en Obvion genoemd als banken die aan het verlenen van toestemming voor tijdelijke verhuur de voorwaarde verbinden dat dit via door hen geselecteerde bemiddelingsbureaus gebeurt.
ABN AMRO geeft aan bij tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet te werken met enkele «preferred suppliers», te weten Overbruggingsverhuur.nl, Stichting Tijdelijk Twee Woningen en Huisover.nl. De bank geeft klanten een dringend advies om bij tijdelijke verhuur met een van deze partijen in zee te gaan. Het gaat niet om een verplichting.
ING werkt samen met dezelfde drie partijen, en verplicht huiseigenaren met deze partijen te werken wanneer zij toestemming willen krijgen voor tijdelijke verhuur. De ING heeft met enkele andere partijen overleg om dit aantal van drie uit te breiden.
Ook Obvion en SNS geven slechts toestemming voor tijdelijke verhuur als dit via twee door hen geselecteerde partijen gaat. Dit zijn Stichting Tijdelijk Twee Woningen en Overbruggingsverhuur.nl.
Van Lanschot bank geeft aan in het geheel niet met bemiddelingsbureaus samen te werken.
Wat vindt u van het feit dat commerciële makelaars hierdoor effectief uitgesloten zijn van de tijdelijke verhuurmarkt voor particuliere woningeigenaren? Komt de keuzevrijheid voor consumenten hiermee niet in het geding? Deelt u de opvatting dat hierdoor sprake kan zijn van een prijsopdrijvend effect, omdat banken geen andere toetreders tot de markt van makelaars bij tijdelijke verhuur toelaten? Vindt u deze situatie wenselijk voor de woningbezitters, in het licht van het feit dat huizen langer te koop staan en tijdelijke verhuur een optie is die door steeds meer woningbezitters wordt toegepast? Zo nee, kunt u aangeven welke waarborgen er zijn dat zowel de keuzevrijheid als het risico van prijsopdrijving wordt voorkomen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om deze situatie te veranderen?
Om woonruimte tijdelijk te kunnen verhuren op grond van de Leegstandwet dient een vergunning aangevraagd te worden bij de gemeente, in de huurovereenkomst te worden verwezen naar die vergunning, toestemming te worden gevraagd aan de bank wanneer de hypotheekvoorwaarden verhuur verbieden en navraag te worden gedaan bij de verzekeraar over de dekking van de opstalverzekering bij verhuur.
Zowel het ministerie voor Wonen en Rijksdienst, Vereniging Eigen Huis als de VNG geven op hun websites uitgebreide informatie over verhuur op grond van de Leegstandwet. Vereniging Eigen Huis heeft op haar website een modelhuurovereenkomst beschikbaar voor verhuur op grond van de Leegstandwet. Deze modelhuurovereenkomst voldoet aan de voor Leegstandwet-verhuur geldende voorwaarden.
Banken geven aan in het verleden geconfronteerd te zijn met ondeugdelijke contracten. Dit is zowel voor de bank als voor de eigenaar een probleem; wanneer in het huurcontract niet aan de voorwaarden van de Leegstandwet wordt voldaan geldt de reguliere huurbescherming en kan de huur bij verkoop niet worden opgezegd. Om die reden hebben bovengenoemde banken er voor gekozen om tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet uitsluitend toe te staan wanneer dit door een bemiddelingsbureau wordt geregeld waarvan zij weten dat dit correcte huurovereenkomsten hanteert.
Onder welke voorwaarden banken hun toestemming voor tijdelijke verhuur geven, kan ik uiteraard niet voorschrijven. Dat valt onder de bevoegdheid van de hypotheekbanken zelf, zo lang zij zich daarbij aan geldende wet- en regelgeving houden. Desalniettemin acht ik een verplichting voor een woningeigenaar om gebruik te maken van bepaalde bemiddelingsbureaus in het algemeen niet wenselijk voor de hypotheekverstrekkers enerzijds en woningeigenaren anderzijds.
Banken zouden erbij gebaat zijn zorg te dragen voor een concurrerend klimaat op de markt voor de bemiddeling bij tijdelijke verhuur in geval van leegstand, waardoor ook op termijn kwalitatief goede bemiddeling is gewaarborgd. Dit kan bijvoorbeeld door objectieve criteria te stellen waaraan de bemiddeling zou moeten voldoen, in plaats van specifieke bemiddelingsbureaus te verplichten of aan te bevelen.
Woningeigenaren kunnen zelf tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet gemakkelijk regelen, aan de hand van de informatie die ondermeer door Vereniging Eigen Huis en het ministerie voor Wonen en Rijksdienst beschikbaar is gesteld. Wanneer eigenaren behoefte hebben aan hulp van een bemiddelingsbureau, makelaar of andere adviseur, zouden ze dat mijns inziens zelf moeten kunnen kiezen. Ik kan me daarbij wel voorstellen dat banken hen bij de keuze van een adviseur ondersteunen.
Ik zal hierover in overleg treden met de betreffende banken.
Wat vindt u ervan dat banken in het artikel aangeven dat de commerciële makelaars niet in staat zijn geweest om deugdelijke contracten af te sluiten, waardoor er extra werkbelasting wordt veroorzaakt en banken meer risico’s lopen omdat woningen onverzekerd kunnen blijken bij schade door slechte afspraken? Vindt u de door de banken getroffen maatregel proportioneel in relatie tot de risico’s die zij mogelijk lopen en de consequentie dat woningbezitters beperkt worden in hun keuzevrijheid? Bent u bereid om met de banken alternatieve mogelijkheden te bespreken om «slechte afspraken» te voorkomen, zoals modelhuurovereenkomsten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat, gelet op het feit dat in het artikel wordt gesproken over malafide praktijken bij tijdelijke verhuur en wordt gesteld dat er een goede screening van de huurder nodig is om eventuele malafide praktijken te voorkomen, malafide praktijken moeten worden aangepakt en dat dit verankerd moet worden in de herziening van de Leegstandswet?
Een woningeigenaar die zijn woning wil verhuren doet er goed aan om zich te verdiepen in wat er allemaal komt kijken bij verhuur. Vereniging Eigen Huis geeft op haar website tips waar op moet worden gelet. Een goede verhuurmakelaar zal in dezelfde geest te werk gaan.
Een goede screening van huurders is bovenal in het belang van de verhuurder, en hoeft niet wettelijk te worden verplicht. Wanneer een huurder illegale praktijken uitoefent in de gehuurde woning, dan kan de verhuurder het huurcontract opzeggen. Eventuele schade kan middels een civielrechtelijke procedure op de huurder worden verhaald. Dat kan eventueel ook bij de verhuurbemiddelaar, indien kan worden aangetoond dat deze weet en/of profijt heeft gehad van de illegale praktijken van de huurder.
Ik heb eerder aangegeven, naar aanleiding van vragen van het lid De Boer (Kamerstukken II 2011–2012, Aanhangsel nr. 1442), dat de aanpak van malafide praktijken door makelaars niet gepaard moet gaan met meer regels. Overigens merk ik op dat illegale praktijken door huurders zich bij alle verhuurde woningen kunnen voordoen, niet alleen bij tijdelijk verhuurde woningen. Een aanpassing van de Leegstandwet ligt om deze redenen dan ook niet voor de hand.
Het miljoenentekort bij basisscholen Oost |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Reorganisatie nodig bij basisscholen Oost»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe gaat het tekort van ruim tien miljoen euro, dat de gezamenlijke Amsterdamse basisscholen leden, gedekt worden?
Ik heb mij over dit onderwerp laten informeren door de gemeente Amsterdam. Uit gemeenteraadsstukken van de stad Amsterdam blijkt dat er meer schoolbesturen zijn met tekorten. Uit de jaarcijfers van 2010 blijkt dat het gaat om € 10,8 mln. Uit dezelfde stukken blijkt dat het hier soms bewust beleid betreft om reserves af te bouwen, of omdat er een grote investering is gedaan. De schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiën en financiële beleid. Zij dienen zelf eventuele tekorten te dekken. De meeste besturen hebben hier nog voldoende (algemene) reserves voor. Als dat niet het geval is dienen zij een reorganisatieplan op te stellen en uit te voeren.
Deelt u de mening dat het schoolbestuur én de Raad van Toezicht van STAIJ2 ernstig hebben gefaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat dit gevolgen moet hebben voor de Raad van Toezicht en daarmee voor (de voorzitter van) het stadsdeelbestuur?
In het geval van STAIJ is de stadsdeelraad toezichthouder en is er niet gekozen voor een Raad van Toezichtmodel. Het stadsdeel geeft STAIJ en zichzelf eerst een serieuze kans om in een verhelderde onderlinge relatie zorg te dragen voor een goede sturing op het openbaar onderwijs in stadsdeel Oost. Die verheldering vereist onder meer een verscherpte inrichting van het toezicht door respectievelijk het stichtingsbestuur en de deelraad Oost.
De gemeente Amsterdam is voornemens om de toezichthoudende rol op het openbaar onderwijs- nu belegd bij de stadsdelen- te herzien. Stad en stadsdelen zijn hierover al in gesprek.
Vindt u het verstandig dat het politieke bestuur, in dit geval het stadsdeelbestuur, fungeert als Raad van Toezicht van een schoolbestuur?
Met het aannemen van de wet Goed onderwijs goed bestuur heeft uw Kamer vanwege de bestuurlijke variëteit en de vrijheid van inrichting besloten om de vormgeving van het interne toezicht vrij te laten. Bijzonder en openbaar onderwijs kunnen zelf bepalen welk bestuurlijk model het best past bij de eigen situatie. De gemeenteraad kan, net als voorheen, zelf als toezichthouder blijven functioneren of zij kan een raad van toezicht instellen. Als de gemeente toezichthouder blijft, oefenen de gemeenteraadsleden het toezicht op het verzelfstandigd openbaar onderwijs uit. Als gekozen wordt voor het raad van toezichtmodel, benoemt de gemeente de leden van de raad van toezicht, behoudens een aantal leden dat wordt benoemd op bindende voordracht van ouders en de medezeggenschapsraad.
Uit de statuten van de stichting blijkt dat de stadsdeelraden van Oost-Watergraafsmeer en Zeeburg als gemeentelijke toezichthouder van de stichting STAIJ fungeren. Dit is dus een figuur die past binnen de wet op het primair onderwijs.
Waarom is de eindverantwoordelijke voorzitter van het stadsdeel /Raad van Toezicht niet eerder in actie gekomen?
Ook voor de beantwoording van deze vraag ben ik te rade gegaan bij het stadsdeelbestuur Oost. In de statuten is opgenomen dat de deelraad mag optreden om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen voor zover het openbaar onderwijs betreft indien er sprake is van ernstige taakverwaarlozing.
Op het moment dat de financiële problemen bij het stadsdeel bekend waren heeft de verantwoordelijke wethouder Onderwijs de deelraad geïnformeerd en zijn stappen ondernomen (waaronder een financiële analyse van een extern bureau) om te komen tot een verheldering van de situatie en de noodzakelijke maatregelen die genomen dienen te worden, teneinde de continuïteit te kunnen waarborgen.
Over het convenant leegstand kantoren |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oprichting sloopfonds kantoren loopt spaak»?1
Ja.
Klopt de veronderstelling in dit artikel dat, nu een aantal gemeenten heeft aangegeven zich te verzetten tegen een sloopfonds waarin publieke middelen zouden worden opgenomen, de steun van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) voor het Convenant aanpak leegstand kantoren is ingetrokken?
De steun van de VNG voor het convenant aanpak leegstand kantoren is niet ingetrokken.
Momenteel is mijn ministerie in gesprek met die gemeenten die op dit moment aan de VNG hebben aangegeven nog met vragen te zitten betreffende het convenant leegstand kantoren om te verkennen waar mogelijke discussiepunten liggen. Ik heb er vertrouwen in dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
Deelt u de mening dat – aangezien in het convenant (art 5.1) is opgenomen dat het mogelijk is een regionaal kantorenfonds op te richten en het derhalve geen verplichting is voor de provincies en gemeenten – er daarom ook geen reden voor paniek hoeft te zijn?
Ik deel uw mening dat er geen reden is voor paniek. Marktpartijen en overheden hebben de mogelijkheid een fonds op te zetten. Hierbij is geen sprake van een verplichting. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat de wens om te komen tot een kantorenfonds «van onderop komt» en er in een regio voldoende draagvlak bij de betrokken eigenaren is om een heffing aan een eventueel kantorenfonds te betalen.
Is er al één of zijn er al enkele voorstellen van regionale fondsen, zoals bedoeld in artikel 5.2 van het convenant, waar gesproken wordt van één of enkele voorstellen voor een sloopfonds?
In het convenant is afgesproken «dat één of enkele voorstellen uitgewerkt zullen worden, waarna een keuze en/of verdere detaillering regionaal nader kan worden ingevuld». Momenteel hebben mij nog geen voorstellen bereikt. Overigens worden in enkele gemeenten (Amsterdam, Nieuwegein) wel voorstellen in die richting ontwikkeld.
Wat is uw reactie op de vrees van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat sprake kan zijn van prijsopdrijving door de sloop van kantoren? Denkt u met de NMA dat bij onttrekking van 1% of minder van de kantorenmarkt er verstoring of prijsopdrijving plaats zou vinden?
Het uit de markt nemen van kantoren met behulp van een eventueel kantorenfonds heeft tot doel de structurele overcapaciteit die de markt niet zelf kan herstellen uit de markt te nemen, dit valt onder het zogenaamde «crisiskartel». Prijsopdrijving of marktverstoring zijn daarom niet te verwachten.
Welke mogelijkheden ziet u voor vastgoedeigenaren en andere belanghebbenden om sloopfondsen op te richten zónder publieke middelen van gemeenten?
De mogelijkheid tot het oprichten van kantorenfondsen is «van en voor de markt». Het initiatief is afkomstig van de markt zelf. Het oprichten van een kantorenfonds betekent niet per definitie dat er publiek geld in gestopt wordt.
Op welke wijze ziet u toe op de beperking van de nieuwbouw van nieuwe kantoren?
In de SVIR heb ik de sturingsfilosofie uitgedragen dat de besluitvorming zo dicht mogelijk plaatsvindt op het niveau dat het betreft. Gemeenten moeten de ladder voor duurzame verstedelijking gebruiken om al hun ruimtelijke besluiten te motiveren. Voorts is in het convenant vastgelegd dat – conform deze ladder voor duurzame verstedelijking – op regionaal niveau de afstemming van vraag en aanbod zal plaatsvinden.
Hoe staat het met de opdrachten voor het Rijk die zijn opgenomen in het convenant leegstand kantoren (art1, waaronder het oprichten van een expertteam dat gemeenten bijstaat bij kantoortransformatie?
Het Expertteam Kantoortransformatie is inmiddels aan het werk in een aantal gemeenten met grote kantorenleegstand. De overige acties waaraan het rijk zich heeft gecommitteerd in het convenant zijn in gang gezet.
Seksueel misbruik door zorgverleners |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden patiënten misbruikt door zorgverlener»?1
Ja.
Zijn de cijfers die RTL heeft opgevraagd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg al langer bekend? Zo ja, bij wie, en was ook u daarvan op de hoogte? Hoe komt het dan dat die cijfers niet eerder openbaar zijn geworden? Zo nee, waarom is onderzoek van RTL daarvoor nodig geweest?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) publiceert jaarlijks over het totaal aantal ontvangen meldingen in het «Jaarbeeld». De IGZ differentieert in het jaarbeeld niet naar de aard van de melding vanwege de diversiteit van de ontvangen meldingen. De jaarbeelden worden gepubliceerd op de website van de IGZ.
Houdt de Inspectie alleen individuele meldingen van seksueel misbruik bij? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat van het geaggregeerd bijhouden van soorten van klachten en daarover rapporteren een belangrijke signaalfunctie kan uitgaan? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Zorgaanbieders zijn verplicht om seksueel misbruik te melden bij de IGZ. De IGZ registreert alle meldingen van (vermeend) seksueel misbruik op individueel niveau, maar rapporteert alleen over het totaal van ontvangen meldingen (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoeveel en welke handhavingsinstrumenten heeft de Inspectie gebruikt tegen zorgverleners waarvan in de genoemde periode 2007 tot en met 2012 meldingen van seksueel misbruik zijn binnengekomen?
RTL hanteert in het betreffende nieuwsbericht cijfers van meldingen bij de IGZ over seksueel grensoverschrijdend gedrag door hulpverleners in de eerstelijnsgezondheidszorg, specialistisch somatische zorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg in de periode januari 2007 tot mei 2012. Dit is breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Zo bevat dit overzicht ook meldingen die bijvoorbeeld betrekking hebben op seksueel getinte opmerkingen door hulpverleners.
In geval van meldingen betreffende vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag hanteert de IGZ een beoordelingsschema aan de hand waarvan besloten wordt welke stappen worden gezet. Deze stappen zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de melding, in het bijzonder de ernst en aard van het seksueel grensoverschrijdende gedrag. De meldingen van vermeend seksueel misbruik zoals gepresenteerd door RTL hebben betrekking op alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, variërend van seksueel getinte opmerkingen tot seksuele contact(en)2.
Bij 11% van de meldingen volgde een strafrechtelijk traject.
In 15% van de gevallen volgde een tuchtrechtelijk traject (11% van de tuchtklachten werd door de IGZ zelf ingediend, 4% van de tuchtklachten werd door derden ingediend).
Bij 18% van de meldingen bleek na onderzoek van de IGZ dat er geen sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag, of werd de melding ingetrokken.
In 23% van de gevallen trof de instelling zelf – na intern – onderzoek voldoende maatregelen om de kans op herhaling te voorkomen (waaronder ontslag van betreffende hulpverlener).
In 34% van de gevallen heeft de betrokken hulpverlener op eigen initiatief afdoende maatregelen getroffen, veelal als gevolg van eigen onderzoek door de IGZ en/of een gesprek tussen de IGZ en de hulpverlener.
Tot slot is in 1% van de gevallen naar de klachtencommissie van de instelling verwezen, bijvoorbeeld wanneer de melder anoniem wil blijven en ook de naam van de betrokken hulpverlener niet wil geven.
In hoeveel van de in het bericht genoemde meldingen van seksueel misbruik heeft de Inspectie een opsporingsonderzoek uitgevoerd, en hoe vaak is er aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie? Hoe vaak heeft dit tot een strafrechtelijke vervolging, respectievelijk veroordeling geleid? Waarom hebben de overige meldingen niet tot aangifte respectievelijk vervolging geleid?
Zie het antwoord bij vraag 4. De overige meldingen hebben niet tot aangifte geleid vanwege de aard van het seksueel overschrijdend gedrag of omdat het Openbaar Ministerie op voorhand aangaf niet tot vervolging over te zullen gaan.
Deelt u de mening dat meldingen van seksueel misbruik door zorgverleners zelden een zaak mogen zijn van alleen de Inspectie, en dat seksueel misbruik vrijwel altijd onder de aandacht van de justitiële autoriteiten moet worden gebracht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is het overzicht van RTL breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het seksueel grensoverschrijdend gedrag is hier al dan niet een rol voor justitiële autoriteiten. Vaak zullen dergelijke gevallen inderdaad onder de aandacht van justitiële autoriteiten moeten worden gebracht. Dit kan de IGZ zelf doen. Ook de instelling of het slachtoffer kan zelf aangifte doen bij de politie en/of tot een civielrechtelijk traject overgaan.
Deelt u de mening dat er meer aandacht moet komen voor het probleem van seksueel misbruik tijdens de opleiding voor zorgpersoneel? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de opleiding wordt reeds stilgestaan bij de professionalisering van beroepsbeoefenaren. IJkpunt voor het handelen van professionals is hun beroepscode met als onderdeel de ongelijke relatie tussen cliënt en professional waarvan geen misbruik mag worden gemaakt. Wordt de code overtreden dan kan de professional door de tuchtrechter uit het beroepsregister worden geschrapt.
In het rapport van de Commissie Samson naar seksueel misbruik waarover uw Kamer op 8 oktober jongstleden is geïnformeerd (TK, 2012–2013, 33 435, nr. 1) worden een aantal aanbevelingen gedaan op het gebied van opleidingen en permanente educatie. Onze reactie hierop ontvangt uw Kamer voor het kerstreces.
Hoeveel zorgverleners tegen wie een melding van seksueel misbruik is gedaan, beschikten over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?
Het al dan niet kunnen overleggen van een VOG door een instelling heeft op dit moment geen wettelijke basis waardoor de IGZ hierop niet kan handhaven. De IGZ heeft deze gegevens dan ook niet geregistreerd. Dit neemt niet weg dat zorginstellingen zelf aan risicomanagement kunnen doen door structureel om een VOG te vragen.
Zou het verplicht stellen van de VOG voor werknemers in de zorg kunnen helpen bij het terugdringen van seksueel misbruik? Zo ja, in welke mate, en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Een VOG biedt de mogelijkheid om het justitiële verleden van werknemers in de zorg te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Bij de afgifte van de VOG kan echter alleen gekeken worden naar de justitiële gegevens die op dat moment geregistreerd staan in de justitiële documentatie. Zodoende geeft de VOG alleen het justitiële verleden weer en niet het gehele levenspad van de betrokkene. Tevens zegt de VOG niets over toekomstig gedrag of de psychische gesteldheid van de aanvrager. Hoewel een VOG dus geen garanties biedt dat er geen incidenten meer zullen plaatsvinden is het wel een belangrijk hulpmiddel dat de kans op seksueel misbruik terugdringt.
Ik ben dan ook een warm voorstander van de praktijk van veel zorgverleners om systematisch te vragen naar een VOG bij het in dienst nemen van een zorgverlener en wil dat ook wettelijk regelen. Zoals hiervoor gezegd is er op dit moment nog geen wettelijke basis om de VOG verplicht te stellen voor werknemers in de zorg. Een voorstel om de VOG in de jeugdzorg te verplichten is 8 oktober jongstleden naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 2012–2013, 33 062, nr. 8). Ik zal mij beraden over het opnemen van een verplichte VOG voor overige werknemers in de zorg.
De groeiende verschillen in de kredietverlening tussen grootbedrijf en midden- en kleinbedrijf (MKB) |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u reageren op het artikel «Mkb krijgt lastiger krediet dan grote onderneming»?1
In mijn brief van 31 mei jl. heb ik u een aantal rapporten toegestuurd over de ontwikkeling van de kredietverlening. Diverse indicatoren wijzen op het achterblijven van de vraag in vergelijking met voorgaande perioden. Er is geconstateerd dat het niveau van kredietverlening in Nederland voor het bedrijfsleven als geheel, maar ook voor het grootste deel van het MKB, gemiddeld redelijk in stand is gebleven. Wel zijn leningen en rekening courant krediet van minder dan € 250 000 teruggelopen. Er is sprake van een dalende behoefte aan financiering en er is een oplopend percentage aan bedrijven dat in de monitor aangeeft de externe financiering niet te kunnen realiseren, met als belangrijkste reden een te hoog risicoprofiel in de ogen van banken. Eind van dit jaar zal ik u een nieuwe financieringsmonitor aanbieden, welke verder licht zal werpen op de ontwikkelingen omtrent kredietverlening aan het bedrijfsleven.
Kunt u ingaan op de constatering dat het renteverschil tussen grootbedrijf en MKB altijd al bestaan heeft, maar dat dit de afgelopen vier jaar is gegroeid van 0,5% tot 1,75%?
De rente op kredieten wordt in de markt bepaald. Feit is dat het MKB, door de bank genomen en ongeacht de stand van de conjunctuur, een hogere rente betaalt dan het GB. Hiervoor is een aantal belangrijke oorzaken: de relatief hoge transactiekosten van kleine kredieten, de informatie asymmetrie (minder informatie beschikbaar) bij de financiering van kleine bedrijven, de grotere deskundigheid van grotere bedrijven op financieel gebied, de grotere kwetsbaarheid van MKB bedrijven voor de uitval van personeel en voor het wegvallen van klanten en de lagere solvabiliteit van het MKB in combinatie met een beperkte toegang tot extern eigen vermogen.
Mogelijke verklaringen van het toenemende verschil zijn dat het risico van kredietverlening aan het MKB is toegenomen door de verslechterde economische vooruitzichten. Daar het MKB meer op de Nederlandse markt gericht is kan het verschil in ontwikkeling van de vraag op de binnenlandse markt en bij export een rol spelen. Doordat het MKB sowieso al kwetsbaarder is voor vraagschommelingen kan dit de oploop van het renteverschil verklaren. Daarnaast is van belang dat de toezichtsregels banken stimuleren om risico’s op financieringen, en de verschillen daarin, sterker dan voorheen in de rente te verwerken. Indien dat in het verleden onvoldoende geschiedde, leidt dat tot een algehele stijging van de risico-opslag, dus ongeacht het type onderneming, en tot een relatief sterkere stijging van de opslag bij kredieten aan het MKB.
Overigens blijkt uit cijfers van DNB dat hoewel het renteverschil oploopt, het tarief voor het MKB (leningen van maximaal € 1 mln.) in absolute zin lager is dan voor de crisis en lager is dan het Europese gemiddelde. Voor het MKB is het absolute niveau van de rente van belang, niet het renteverschil tussen grote en kleine leningen.
Vindt u ook dat het MKB de motor van de economie is en dat veel innovaties juist uit deze groep bedrijven voortkomen?
Ja.
Is het waar dat juist de mogelijkheid voor het MKB om te innoveren geschaad wordt door gebrekkig krediet en gebrekkige financiering?
Onvoldoende kredietverlening en financiering kunnen innovatie remmen. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is de kredietverlening in zijn algemeenheid redelijk op peil gebleven. Wel is het zo dat uit studies naar voren komt dat het MKB een minder breed palet aan financieringsopties heeft dan het grootbedrijf. Inmiddels is een groot aantal initiatieven in ontwikkeling of tot stand gekomen, die deze lacunes op de financieringsmarkt, met name voor het MKB, willen opvullen.
Deelt u de conclusie dat op basis van deze onderzoeksresultaten gezegd kan worden dat het aanvullend pakket voor MKB-financiering dat in de markt is gezet door de ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Financiën met daarin bijvoorbeeld (de verruiming van) het Borgstellingsregeling MKB (BMKB), de afgelopen jaren onvoldoende effect heeft gehad en dat meer nodig is om het MKB op de been te houden?
Het Innovatiefonds MKB+ is als onderdeel van het aanvullende pakket voor MKB financiering aangekondigd bij de totstandkoming van het huidige kabinet. Één van de onderdelen (fund of fund voor later stage venture capital) zal naar verwachting dit jaar starten. De verruiming van het BMKB budget kan het verkrijgen van financiering ondersteunen op het moment dat de conjunctuur, en daarmee de vraag naar financiering, aantrekt. De wijziging van de BMKB, waarmee de openstelling van deze regeling voor niet-banken is gerealiseerd, is op 19 oktober jl. gepubliceerd. Het lijkt me daarom te vroeg voor een conclusie dat het aanvullend pakket onvoldoende effect heeft gehad. Wel is het gezien de snelle veranderingen op de kapitaalmarkt wenselijk goed de vinger aan de pols te houden zodat we snel signalen oppikken als het instrumentarium niet (meer) voldoet.
Deelt u de mening dat dit probleem een prominente plek moet krijgen op de onderhandelingstafel voor een nieuw kabinet omdat dit direct raakt aan het groeivermogen van Nederland en de weg uit de crisis?
Dat is de verantwoordelijkheid van de partijen die nu aan de onderhandelingstafel zitten.
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voor de begrotingsbehandeling Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zodat dit belangrijke thema daar besproken kan worden?
Middels deze toezending heb ik aan deze wens van u voldaan.
Een Amerikaans rapport inzake gedragingen van Chinese telecombedrijven |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u het rapport van de inlichtingencommissie van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, waarin de Chinese telecombedrijven Huawei en ZTE worden beschuldigd van «cyberoorlogvoering» en «online spionage»?
Zo ja, hoe beoordeelt u de inhoud van het rapport en welk oordeel hecht u aan de alarmerende conclusie dat de genoemde Chinese bedrijven een bedreiging vormen voor de Amerikaanse nationale veiligheid?
Deelt u de mening dat in het rapport geen hard bewijs wordt geleverd voor de spionagepraktijken en dat alleen verwezen wordt naar niet nader gespecificeerde «merkwaardige of alarmerende incidenten» met apparatuur van Huawei en ZTE?
Hebben zich ook in Nederland en in andere Europese landen waar genoemde bedrijven actief zijn, «merkwaardige of alarmerende incidenten» met die apparatuur voorgedaan? Zo ja, kunt u deze melden?
Hoe beoordeelt u de Chinese reacties, die erop neerkomen dat het Amerikaanse rapport een onderdeel is van een politiek spel in de verkiezingscampagne voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen of een poging is om de markt af te schermen voor concurrentie?
Zou dit rapport naar uw oordeel gevolgen moeten hebben voor de samenwerking van KPN (of andere Nederlandse bedrijven) met Huawei en ZTE? Zo ja, welke gevolgen zouden hieraan verbonden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid deze kwestie voor te leggen aan de Cyber Security Raad, ten einde van deze raad een oordeel te ontvangen over eventuele bedreigingen voor de nationale veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Het artikel 'Eigen zorgcentrum Marokkanen absurd' |
|
Joram van Klaveren (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Leers , van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Eigen zorgcentrum Marokkanen absurd»?1
Ja.
Hoeveel belastinggeld (direct en indirect) ontvangt zorgcentrum Julianastaete per jaar?
Uit de resultatenrekening in het Jaarverslag 2011 (dat Zorgpartners Midden-Holland – waar zorgcentrum Julianastaete onderdeel van is – op de eigen website heeft gepubliceerd) blijkt dat Zorgpartners Midden-Holland in 2011 € 108 529 061,-- aan premie-middelen heeft ontvangen voor AWBZ- en Zvw-zorg in natura. Voorts heeft Zorgpartners Midden-Holland € 203 181,-- ontvangen (deze zijn tevens in het genoemde verslagjaar opgenomen) in de vorm van persoonsgebonden en -volgende budgetten. Daarnaast ontving Zorgpartners € 6 158 730,-- aan Wmo-middelen en subsidies. Aangezien het hier een geconsolideerde resultatenrekening betreft, is niet bekend hoeveel van bovengenoemde middelen zijn ontvangen in verband met de dienstverlening op de locatie Julianastaete.
Op welke wijze denkt u dat specifiek Marokkaans-islamitische zorgcentra de mislukte integratie van Marokkanen in Nederland gaat wijzigen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat algemene voorzieningen voor iedereen toegankelijk moeten zijn. De Kwaliteitswet zorginstellingen stelt dat zorginstellingen verantwoorde zorg moeten leveren. Verantwoord betekent onder meer dat de zorg moet zijn afgestemd op de specifieke behoeften van de cliënt. Ook als het gaat om zaken zoals omgeving, privacy, voeding. Bovendien geldt dat als een zorginstelling zich op andere doelgroepen wil gaan richten, dat niet kan zonder de bestaande cliënten en hun (collectieve) inspraakmogelijkheden te passeren. Op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen geldt namelijk dat cliëntenraden een verzwaard adviesrecht hebben als het bijvoorbeeld gaat over voedingsaangelegenheden of de vormgeving van de geestelijke verzorging binnen de instelling. Ook geldt er een adviesrecht voor de cliëntenraad als de instelling haar grondslag wil wijzigen.
Daar waar de prognose in een lokale situatie is dat vooral één doelgroep in de toekomst in grote getale aanwezig zal zijn, in dit geval Marokkaanse ouderen, ligt het voor de hand dat hun specifieke behoeften worden meegenomen in het zorgaanbod ter plaatse voor die groep. Uiteraard mag dit er niet toe leiden dat autochtone ouderen zich uitgesloten voelen. Het gaat om maatwerk binnen het generieke zorgaanbod van de instelling dat voor iedereen toegankelijk moet zijn. Er zijn ook instellingen die zich specifiek richten op bijv. Molukse of Joodse Nederlanders of op ouderen met een bepaalde levensbeschouwing.
In aanvulling op het bovenstaande zij opgemerkt dat het op grond van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) verboden is om toegang tot een instelling of bepaalde afdelingen te weigeren op grond van een andere geloofsovertuiging of een andere etnische- of culturele achtergrond.
In de parlementaire geschiedenis van de AWGB staat hierover dat instellingen desgevraagd gastvrijheid moeten bieden aan anderen dan de eigen geloofsgenoten. De instellingen mogen op grond van de huisregels wel respect voor grondslag en doel van de instelling vragen. Deze huisregels mogen nooit zover gaan dat zij neerkomen op het door de AWGB verboden onderscheid. De conclusie is dan ook dat een zorginstelling zich mag richten op specifieke doelgroepen en ook gericht mag werven onder deze groepen. De instelling mag in haar toelatingsbeleid echter niemand uitsluiten op de gronden die de AWGB beschermt. Zo wordt gewaarborgd dat alle bevolkingsgroepen in Nederland gebruik kunnen en mogen maken van voorzieningen op het gebied van welzijn, zorg en volkshuisvesting.
De wijze waarop het zorgaanbod door Julianastaete wordt opgezet staat al met al niet haaks op het integratiebeleid.
Wat is de reden dat de voorzitter van de raad van bestuur bewust toewerkt naar een situatie waarvan hij verwacht dat Nederlandse ouderen geen kamer meer wensen in het zorgcentrum?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre deelt u de visie dat gebedsruimtes, het serveren van halalvoedsel en het langzaam toewerken naar andere Marokkaans-islamitische culturele eigenaardigheden, de huidige bewoners (opnieuw) een multiculturele leefomgeving opdringt? Wat gaat u doen om dat te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u bereid om die Marokkaanse ouderen, die na al die jaren in Nederland nog steeds moeite hebben met onze taal, onze cultuur en onze gewoonten, te adviseren terug te keren naar het land van herkomst?
Hiertoe ben ik niet bereid. Het terugkeren naar het land van herkomst is een individuele vrije keuze.
Het bericht dat ziekenhuizen voor ruim een half miljard euro aan zorggeld hebben opgepot |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ziekenhuizen steeds grotere bedragen als reserves apart zetten en dat deze vorig jaar zijn gestegen tot ruim een half miljard euro? Vindt u dit een doelmatige besteding van zorggeld? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Het is noodzakelijk dat ziekenhuizen voldoende financiële reserves hebben om eventuele financiële tegenslagen op te vangen. Het is dus zeker wenselijk dat ziekenhuizen sparen voor toekomstige uitgaven, zoals groot onderhoud en vernieuwingen. Indien ziekenhuizen geen reserves hebben kunnen zij bovendien door de minste of geringste tegenslag in de financiële problemen komen. Dit is onwenselijk en leidt tot een instabiele zorgsector. De sector zelf heeft richtlijnen opgesteld over de gewenste financiële buffer bij zorgaanbieders. Op dit moment beschikken de meeste ziekenhuizen nog niet over de door de sector gewenste minimumsolvabiliteit van 20%.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen primair bezig moeten zijn met verlenen van zorg en dat de vele middelen en inspanningen om zich in te dekken tegen risico’s en de eigen marktpositie te versterken hieraan afbreuk doen? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard deel ik de mening dat ziekenhuizen primair bezig moeten zijn met zorgverlening. Voor een goede zorgverlening is het noodzakelijk dat ziekenhuizen goede huisvesting, apparatuur en een een gezonde financiële positie hebben. Onderdeel van het verlenen van zorg is ook het vooruit kijken naar zorg verlenen in de (nabije) toekomst. Ziekenhuizen moeten bijvoorbeeld sparen voor grotere voorziene en onvoorziene uitgaven. Een goede financiële positie draagt bij aan een goede zorgverlening door ruimte te bieden voor tegenslagen, investeringen en innovaties.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van de reserves van ziekenhuizen sinds de invoering van de marktwerking in 2006?
Ik kan een overzicht geven van de financiële posities van zorgaanbieders door de ontwikkeling in de solvabiliteit van zorgaanbieders te schetsen. Begin dit jaar heeft het CBS een rapport opgeleverd genaamd «Financiële kengetallen zorginstellingen 2010». Hierin heeft het CBS enkele financiële kengetallen geanalyseerd. Een goede indicator voor de financiële weerbaarheid van zorginstellingen is de solvabiliteit. Uit het rapport van het CBS blijkt dat in de curatieve zorg de solvabiliteit is opgelopen van 10,8% (in 2007) tot 15,8% (in 2010).
Wat is uw oordeel over de analyse dat ziekenhuizen voorzieningen gebruiken om winst af te romen? Wilt u hier onderzoek naar doen, gelet op het feit dat het hier gaat over publiek geld?1
Een voorziening is niets anders dan een spaarpotje met een bepaald doel. Zo kan een ziekenhuis bijvoorbeeld een voorziening treffen voor onderhoud aan het gebouw. Indien een ziekenhuis aan het eind van het jaar een positief resultaat heeft, kan dit resultaat worden toegevoegd aan de voorzieningen of reserves en komt aldus ten goede aan de zorg. Momenteel is er, zoals ik hierboven schetste, zeker geen situatie van een te grote solvabiliteit bij de Nederlandse ziekenhuizen. Een onderzoek is dan ook op het moment niet nodig. Wel is het van belang de algemene solvabiliteitspositie van de Nederlandse ziekenhuizen in de gaten te houden, aangezien de gewenste solvabiliteit van ten minimaal 20% nog lang niet overal bereikt is. De cijfers die het CBS jaarlijks uitbrengt zijn daarvoor een goede maatstaf.
Hoe kan de Kamer en de premiebetalende burger nagaan welk deel van de reserves nog noodzakelijk is om risico’s het hoofd te bieden? Welke grens is er aan het eindeloos oppotten van geld?
Zorgaanbieders hebben zelf de verantwoordelijkheid om in te schatten welke risico’s zij lopen. Zoals blijkt uit mijn eerdere antwoorden hebben veel zorginstellingen deze ondergrens van 20% nog niet bereikt. Zij zullen in de toekomst streven naar een betere financiële positie om niet door geringe tegenslagen grote financiële problemen te hoeven ondervinden.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat zorggeld aan zorg wordt besteed en niet in de reservepot verdwijnt?
De voorzieningen die ziekenhuizen treffen komen uiteindelijk ook ten goede aan de zorg. Zoals eerder gezegd is het wenselijk dat zorgaanbieders sparen voor grotere uitgaven en een gezonde financiële buffer hebben om eventuele tegenslagen op te vangen. Ik wil juist stimuleren dat zorgaanbieders een betere financiële positie krijgen zodat we ook op de langere termijn een stabiele zorgsector hebben.
Is het niet beter ziekenhuizen te vrijwaren van markt- en vastgoedrisico’s, zodat zij zich weer kunnen richten op hun primaire taak, in plaats van de kas te spekken met zorggeld? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het zorgstelsel waarvoor is gekozen met de Zorgverzekeringswet stelt centraal dat cliënten de vrijheid hebben om zorgaanbieders of zorgverzekeraars te kiezen. De vrijheid om te kiezen stimuleert zorgaanbieders om goede kwaliteit te leveren. Hierbij hoort dat zorgaanbieders de vrijheid hebben om passende apparatuur en huisvesting te kiezen en kunnen inspelen op de wensen van de client. Om dat blijvend te kunnen doen is het nodig dat ziekenhuizen sparen voor toekomstige voorziene en onvoorziene uitgaven, zoals voor reparaties aan het ziekenhuis en voor vernieuwing en verbetering van de zorg. De client kan dan ook in de toekomst profiteren van goede zorgverlening.