Zwangere rokende vrouwen met een psychische stoornis |
|
Myrthe Hilkens (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «4 op de 10 zwangere vrouwen met een stoornis rookt»?1
Ik ben op de hoogte van dit bericht.
Wat vindt u van de conclusie die wetenschappers van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis in Amsterdam trekken, dat hulpverleners nog te terughoudend zijn in het stimuleren van stoppen met roken van vrouwen met een stoornis, omdat zij nog denken dat dit een negatief effect op de psychische toestand van de zwangere vrouw heeft?
Wetenschappers van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis wijzen erop dat de kans groot is dat zwangere vrouwen met een psychische stoornis onvoldoende worden begeleid bij het stoppen met roken. De voorlichting met betrekking tot het stoppen met roken wordt met name verzorgd door zorgprofessionals zoals huisartsen, praktijkondersteuners en verloskundigen. Deze laatste groep ziet 80% van alle zwangere vrouwen.
Afgelopen jaren heeft de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) in een thematisch toezicht en een follow up onderzoek de «stoppen met roken begeleiding» (inclusief de voorlichting) door eerstelijns verloskundigen onderzocht. De IGZ concludeert dat de verloskundigen de hiervoor ontwikkelde instrumenten nu goed inzetten en dat zij voldoende toegerust zijn zwangere vrouwen te begeleiden bij het stoppen met roken of gericht door te verwijzen. Gezien de vaak samenhangende problematiek onder rokende zwangere vrouwen (psychische, sociale of verslavingsproblemen zijn geen uitzondering), geldt dit ook voor de zwangere vrouwen met een psychische stoornis.
Wat vindt u van de conclusie uit hetzelfde onderzoek dat aandoeningen, zoals depressie en angststoornissen, ook tijdens een zwangerschap prima te behandelen zijn, ook als tegelijk de tabaksverslaving wordt aangepakt door bijvoorbeeld counseling, gedragstherapie of nicotinepleisters?
Het is goed dat de zorgverlener in ieder individueel geval bepaalt welke zorg en begeleiding geboden wordt binnen de Richtlijn Behandeling Tabaksverslaving. Hoewel het van belang is dat de stoornis ook tijdens de zwangerschap wordt behandeld en de richtlijn met betrekking tot stoppen met roken begeleiding geen voorbehoud maakt bij zwangere vrouwen met psychische problemen, kan de zorg en begeleiding per geval verschillen.
Zou er specifieke voorlichting voor hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) moeten komen om hen bewust te maken van de effecten van stoppen met roken voor de aanstaande moeder met een psychische stoornis, en het feit dat tegelijk de tabaksverslaving goed aangepakt kan worden naast behandeling van depressie of angststoornis tijdens de zwangerschap? Zo ja, hoe gaat u de sector stimuleren dit te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Zorgverleners zoals huisartsen, praktijkondersteuners en verloskundigen worden volgens de STIMEDIC stoppen met roken methode al getraind in begeleiding bij het stoppen met roken. Deze methode is gebaseerd op de Richtlijn Behandeling Tabaksverslaving, die wordt gevolgd bij alle zwangere vrouwen. Specifieke voorlichting voor hulpverleners in de GGZ lijkt mijns inziens daarom niet nodig. Als professionals in de GGZ informatie willen hebben over voorlichting kunnen zij de toolkit «Stoppen met Roken» op de website van het RIVM raadplegen.
Zou er specifieke voorlichting moeten komen voor patiënten met een psychische stoornis over de effecten van roken op het ongeboren kind, en de effecten van stoppen met roken voor de patiënt? Zo ja, hoe gaat u de sector stimuleren dit te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Uit de publicatie van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis blijkt dat interventies die bewezen effectief zijn voor de algemene populatie, ook effectief zijn voor zwangere vrouwen met een stoornis, zolang de stoornis tijdens de zwangerschap wordt behandeld. De wetenschappers refereren hierbij aan een andere wetenschappelijke publicatie.2 Op basis van deze referentie is het niet nodig om toegesneden informatie te hebben of specifieke voorlichting te ontwikkelen voor de doelgroep zwangere vrouwen met een psychische stoornis.
Deelt u de mening dat er in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) een gebrek is aan een eenduidige boodschap naar patiënten en hulpverleners over de effecten van roken op het ongeboren kind, en de effecten van stoppen met roken voor de zwangere vrouw met een psychische stoornis? Zo ja, hoe gaat u de sector stimuleren tot het ontwikkelen van een eenduidige visie en boodschap over roken, en de effecten op het ongeboren kind en de zwangere vrouw? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening niet dat er in de GGZ een gebrek is aan een eenduidige boodschap. Binnen de GGZ bepaalt de zorgverlener in ieder individueel geval welke zorg en begeleiding geboden wordt, waarbij ik uitga van de professionaliteit van de behandelaar.
Hoe ziet u de rol van de reguliere ggz en de GGD in de specifieke voorlichting van zwangere vrouwen met een psychische stoornis die roken tijdens de zwangerschap en het opstellen van een eenduidige visie op behandeling en boodschap voor zwangere vrouwen met een stoornis?
Verwijzend naar mijn antwoorden op vraag 4 en 5 zie ik geen specifieke rol in deze weggelegd voor de GGZ en de GGD.
Microkrediet |
|
Jasper van Dijk |
|
Knapen (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van KRO Reporter internationaal «De schaduwzijde van Máxima’s microkrediet»?1
De microfinancieringssector is de afgelopen jaren sterk gegroeid, een ontwikkeling die ik ondersteun omdat toegang tot financiële dienstverlening wezenlijk is voor economische ontwikkeling en bijdraagt aan economische zelfredzaamheid. Dat medefinancieringsinstellingen (MFI’s) doorgroeien naar een full-profit organisatie is eveneens een goede ontwikkeling. Winst maakt verdere groei mogelijk, wat essentieel is voor het vergroten en verbeteren van toegang tot financiële dienstverlening, ook op de lange termijn. Dat hierbij woekerrentes worden opgedrongen aan armen is niet aanvaardbaar.
De Nederlandse overheid en de door haar ondersteunde organisaties (leden van het Nederlands Platform Microfinanciering, NPM) staan een beleid en een praktijk voor waarin niet wordt samengewerkt met partijen waarvoor winstmaximalisatie de enige drijfveer is. MFIs moeten als doel hebben zowel een sociaal als een financieel rendement na te streven op een verantwoorde, integere en transparante wijze, met een goed oog voor de belangen van alle stakeholders.
Hoe oordeelt u over de banken en fondsen die enorme rentepercentages in rekening brengen aan hun klanten en eenzijdig voor de snelle winst deelnemen aan microfinanciering?
Zoals onder vraag 1 uiteen gezet is dit niet aanvaardbaar.
Hoeveel subsidie geeft de Nederlandse regering – al dan niet via ontwikkelingsbanken en maatschappelijke organisaties – jaarlijks uit aan microkrediet? Kunt u hierbij de ontvangende organisaties en banken vermelden, inclusief de bedragen die zij ontvangen?
Het ministerie draagt financieel bij aan het Massif fonds en tot vorig jaar aan het Capacity Development (CD) fonds, beide beheerd door FMO; Massif investeert in microfinancieringsinstellingen (circa 50%) en financiële instellingen die zich richten op het MKB-segment (circa 50%), het CD fonds verzorgt capaciteitsontwikkeling, d.w.z. niet-financiële versterking van financiële instellingen.
Daarnaast wordt een (bescheiden) deel van de MFS-subsidies aan Cordaid, Hivos, ICCO en Oxfam-Novib aangewend voor microfinanciering.
Voorts is het ministerie lid van en betaalt een deel van de lopende kosten van het Nederlands Platform Microfinanciering (circa € 80 000 per jaar), waarin naast de genoemde organisaties ook particuliere instellingen deelnemen. Het ministerie draagt ook bij aan de Consultative Group to Assist the Poor(CGAP) (circa € 300 000 per jaar).
In tabelvorm de belangrijkste bijdragen voor 2009–2011 (bedragen in miljoenen euro’s):
2009
2010
2011
FMO/Massif*
17,0
9,0
0
FMO/CD
2,3
1,8
2,4
Cordaid
6,3
7,4
2,1
HIVOS
6,5
6,3
7,1
ICCO
8,0
2,4
4,5
Oxfam-Novib
9,8
6,3
2,3
NPM
0,08
0,08
0,08
CGAP
0,3
0,3
0,3
Via ambassades**
6,0
8,3
6,0
Totaal:
56,3
41,9
24,8
* In 2012 is een verdere ophoging goedgekeurd waardoor van 2012–2015 jaarlijks circa 10 mln zal worden bijgedragen t.b.v. rurale microfinancieringsactiviteiten.
** Totaalbedragen voor financiële sectorontwikkeling, hierin zijn ook andere dan microfinancieringsactiviteiten opgenomen.
Hoeveel subsidie geeft de Nederlandse regering – al dan niet via ontwikkelingsbanken en maatschappelijke organisaties – jaarlijks uit aan microfinanciering in zijn geheel? Kunt u hierbij de ontvangende organisaties en banken vermelden, inclusief de bedragen die zij ontvangen?
Ik verwijs u naar het overzicht opgenomen onder vraag 3.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van microfinanciering als geheel en microkrediet in het bijzonder?
Algemeen biedt microfinanciering toegang tot financiële dienstverlening, die een belangrijke bijdrage levert aan economische ontwikkeling en aan economische zelfredzaamheid. Economische ontwikkeling levert een belangrijk bijdrage aan armoedebestrijding.
Microkrediet is een vorm van microfinanciering. De sector heeft zich de laatste jaren verder geprofessionaliseerd, inmiddels wordt ook wel gesproken over «inclusive finance». Microkrediet heeft aan de basis gestaan van het toegankelijk maken van financiële diensten aan armen waarbij tegenwoordig sprake is van verbreding van producten en diensten, bijvoorbeeld door aanbod van spaarrekeningen, verzekeringen en pensioenen. Daarnaast omvat «inclusive finance» ook financiële dienstverlening aan het MKB.
Welke evaluaties zijn er tot op heden geweest over de Nederlandse subsidies voor microfinanciering en microkrediet? Wat waren hierbij de belangrijkste bevindingen?
In april 2010 is een evaluatierapport gepubliceerd genaamd « Microfinance – Joint Evaluation of the Contribution of CFA’s to the Microfinance Sector, 2003–2007», uitgevoerd in opdracht van Oxfam-Novib, ICCO, Hivos en Cordaid.
Belangrijkste bevindingen waren:
Kunt u aangeven of, en zo ja, hoeveel non-profit organisaties die microkrediet verstrekken en van de Nederlandse regering – al dan niet direct – subsidie ontvingen, nu commerciële bedrijven zijn geworden?
Nee. Er worden geen individuele cijfers bijgehouden van non-profit organisaties die (in)direct subsidie van de Nederlandse regering hebben ontvangen en uiteindelijk commerciële bedrijven zijn geworden. Algemeen wordt er wel gestreefd naar het volledig zelfstandig laten zijn van een organisatie op langere termijn, dus subsidie afhankelijkheid te reduceren.
Deelt u de mening dat de kwaliteitseisen en het toezicht op microfinanciering verbeterd moeten worden? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Ja, ik deel deze mening. Daarbij merk ik op dat verbetering van kwaliteitseisen en toezicht, juist in een sector zoals deze, die zich de laatste jaren enorm heeft ontwikkeld en geprofessionaliseerd, een continu proces is.
De microfinancieringssector is al sinds 2005 bezig met sociale aspecten van microfinanciering, inclusief hoge rentes. De ervaring leert dat het overgrote deel van de MFIs geen woekerrente vraagt aan zijn klanten. Het ministerie en het NPM nemen deel aan activiteiten die moeten leiden tot een transparante bedrijfsvoering voor iedereen (waaronder voor de klant) en eerlijke behandeling van de klanten. Voorbeelden zijn de Principles for Investors in Inclusive Finance (PIIF), het toepassen van de Client Protection Principles (CPP), het inzichtelijk maken van rentepercentages via MicrofinanceTransparency (MFT) en het voeren van Social Performance Management.Deze voorbeelden tonen aan dat de sector in ontwikkeling is, leert en inspeelt op de grote groei van vraag naar en aanbod van microfinanciering.
Bent u bereid voorwaarden te stellen aan het verstrekken van subsidies voor microfinanciering en microkrediet, bijvoorbeeld op het gebied van rentepercentages en doelstellingen van microfinanciering? Zo neen, waarom niet?
In zijn algemeenheid dienen activiteiten die worden gesubsidieerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken te voldoen aan principes van maatschappelijk verantwoord ondernemen, goed bestuur, transparantie, etc.
In de microfinancieringssector heeft zich dit vertaald in een beleid dat gericht is op het voorkomen van excessen, mede naar aanleiding van de hieruit geleerde lessen. Voorbeelden zoals getoond in KRO’s Reporter vormen gelukkig een uitzondering, al kunnen deze nooit helemaal voorkomen worden. Het ministerie zal, o.a. via mede-gefinancierde organisaties, blijven inzetten op verdere professionalisering van de sector.
Aardgasinkomsten en een staatsfonds |
|
Jan Vos (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel over de aardgasinkomsten en een staatsfonds dat daaruit gevormd kan worden?1
Ja.
Welk deel van de aardgasbaten komt bij Esso en Shell terecht? Op welke manier en op welke termijn zou de overeenkomst met Esso en Shell opgezegd kunnen worden, dan wel zouden de voorwaarden voor de staat gunstiger gemaakt kunnen worden?
De auteur van het artikel gaat uit van de veronderstelling dat Shell en ExxonMobil 50% van de opbrengst van het Groningengas (de Slochterenbel) ontvangen. Dit is onjuist. In 1971 is met Shell en ExxonMobil de MOR-Overeenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst wordt de winst van het Groningengas verdeeld in drie schijven tussen Shell en Exxon Mobil aan de ene kant en de Staat aan de andere kant. Van deze schijven is de schijf waarin 95% toevalt aan de Staat de hoogste. Bij de huidige gasprijzen valt het grootste gedeelte van de opbrengst in deze hoogste schijf, waardoor de laatste jaren bijna 90% van de totale winst van het Groningengas naar de Staat gaat. Ik zie dan ook geen aanleiding om deze overeenkomst op te zeggen dan wel te veranderen. Voor de volledigheid meld ik nog dat voornoemde systematiek in het verleden in een aantal brieven aan de Tweede Kamer is toegelicht (Kamerstukken II, 1974–1975, 13 109 nr.1; 1974–1975, 13 122 nrs. 1–2; 2001–2002, 28 109, nr. 1, bijlage 6; 2008–2009, 31 700, nr. 30).
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de brief van 30 september 2008, waarin stond dat de vraag naar de optimale vormgeving van vermogensbehoud een relevante vraag was, die nadere studie verdient en waar het kabinet nadere studie naar zou doen?
Het toenmalige kabinet heeft de 13e Studiegroep Begrotingsruimte verzocht onderzoek te doen naar de aanwending van aardgasbaten. De 13e Studiegroep Begrotingsruimte heeft in haar rapport het volgende opgenomen over de voeding van het Fonds Economische Structuurversterking (FES):
«Het Fonds Economische Structuurversterking is een verdeelfonds voor eenmalige investeringsprojecten van nationaal belang die de economische structuur van het land verbeteren. Vóór deze kabinetsperiode werd het FES gevoed met een vast percentage van de aardgasbaten, vanuit de gedachte «ondergronds vermogen voor bovengronds vermogen». Door de volatiliteit van de olieprijs (waar de gasprijs aan gekoppeld is) fluctueerde de voeding sterk van jaar op jaar. Bij hoge olieprijzen leidde deze systematiek tot veel extra voeding, waardoor bestedingsdrang ontstond en de kwaliteit van de projecten onder druk kwam te staan. Tevens is bekend dat de Nederlandse aardgasvoorraad langzaam opraakt, waardoor de voeding van het FES in de toekomst steeds verder zou dalen. De twaalfde Studiegroep Begrotingsruimte heeft advies uitgebracht over een stabielere en meer toekomstbestendige voeding van het FES. Vanaf het begin van deze kabinetsperiode is gewerkt met een vaste voeding, vooruitlopend op een wijziging van de FES-wet. De desbetreffende wetswijziging is in 2009 bij de Kamer ingediend. In het wetsvoorstel is met ingang van een nieuwe kabinetsperiode een nieuwe voedingssystematiek uitgewerkt op basis van een aan het begin van de kabinetsperiode vast te stellen percentage van het rendement op het resterende aardgasvermogen. Door de voortijdige val van het kabinet zal het wetsvoorstel niet meer behandeld worden door het huidige parlement. De Studiegroep adviseert het kabinet vast te houden aan de wetswijziging en de daarin uitgewerkte nieuwe voedingssystematiek.»
Conform het regeerakkoord vindt deze kabinetsperiode geen additionele voeding plaats van het FES. Het wetsvoorstel tot aanpassing van de FES-wet is daarom ingetrokken.
Kunt u de resultaten van deze studie aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, kunt u alsnog een dergelijk onderzoek laten doen?
Zie antwoord vraag 3.
De gevolgen van Amerikaanse drone aanvallen voor de burgerbevolking van Pakistan |
|
Jasper van Dijk , Harry van Bommel (SP) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van het rapport «Living under drones, Death, injury, and trauma to civilians from US drone practices in Pakistan»?1
Ja.
Is het u bekend dat de regering van de Verenigde Staten beweert dat het aantal burgerdoden in Pakistan door toedoen van gewapende aanvallen met drones (met name in de Federally Administered Tribal Areas) tijdens het presidentschap van Barack Obama zeer laag is en dat dit aantal zich in de «single digits» zou bevinden?2 Indien neen, wat is u hier dan over bekend?
De Amerikaanse regering benadrukt dat de inzet van drones gebonden is aan strikte voorwaarden en dat alle mogelijke voorzorgsmaatregelen worden genomen om burgerslachtoffers te voorkomen. De VS onderkent dat ondanks deze voorzorgsmaatregelen in een aantal gevallen toch onschuldige bijstanders zijn gedood en heeft daar spijt over betuigd. De VS noemt geen getallen, maar geeft wel aan dat het een beperkt en afnemend aantal betreft.
Kunt u bevestigen dat de regering van de Verenigde Staten «in effect counts all military-age males in a strike zone as combatants (…) unless there is explicit intelligence posthumously proving them innocent»?3 Indien neen, wat is dan de door de regering van de Verenigde Staten gehanteerde definitie voor het tellen van gedode militanten als gevolg van drone aanvallen in Pakistan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De VS doet geen mededelingen over de wijze waarop wordt vastgesteld of, en zo ja, hoeveel militanten en/of burgers zijn gedood als gevolg van de inzet van drones. Ik ben voorstander van meer openheid over dergelijke aanvallen.
Hoe vaak heeft de regering van de Verenigde Staten de term gedode «strijder» voor een omgekomen individu door een drone aanval in Pakistan achteraf gewijzigd in de term gedode «burger»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ermee bekend dat de auteurs van het rapport van de twee gerespecteerde universiteiten Stanford Law School en NYU School of Law de cijfers van The Bureau of Investigative Journalism als betrouwbaarste bron over (burger)doden in Pakistan als gevolg van Amerikaanse drone aanvallen beschouwen? Bent u er verder mee bekend dat midden september The Bureau of Investigative Journalism ervan uitging dat 2562-3325 personen in Pakistan zijn omgekomen door de Amerikaanse aanvallen, van wie 474-881 burgers, waarvan 176 kinderen?4 Deelt u de conclusie uit het rapport dat «the numbers of civilians killed are undoubtedly far higher than the few claimed by US officials»?5 Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is onvoldoende informatie beschikbaar over de methodes van het Bureau of Investigative Journalism en andere organisaties die cijfers publiceren over de inzet van drones om dit betrouwbaarheidsoordeel te onderschrijven. Om dezelfde redenen kan geen oordeel geveld worden over de conclusie dat het aantal burgerslachtoffers in realiteit hoger is dan de VS aangeeft.
Acht u, net als het rapport, de cijfers van The Bureau of Investigative Journalism als betrouwbaarste bron over (burger)doden in Pakistan als gevolg van Amerikaanse drone aanvallen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u verder kennisgenomen van het artikel over burgerdoden door drone aanvallen in Pakistan van onderzoeksjournalist Gareth Porter die stelt dat «the majority of the deaths in the drone war in Pakistan have been civilian noncombatants – not «militants»»?6 Hoe beoordeelt u de resultaten van het onderzoek in dit artikel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Er is onvoldoende informatie over specifieke gevallen beschikbaar om vast te kunnen stellen of deze bewering juist is. Zoals eerder gesteld zou ik meer transparantie over deze aanvallen verwelkomen.
Is het waar dat, zoals het rapport concludeert, de Amerikaanse autoriteiten – anders dan in bijvoorbeeld Afghanistan – «have not made any coordinated effort to provide compensation to strike victims in Pakistan»?7 Indien neen, wat zijn dan de feiten? Bent u van mening dat de verantwoordelijken voor de drone aanvallen, in dit geval de Amerikaanse autoriteiten, behoren te compenseren voor geleden verlies? Indien neen, waarom niet? Indien ja, bent u bereid hier bij uw Amerikaanse collega’s op aan te dringen? Indien neen, waarom niet?
De vraag of compensatie al dan niet aan de orde is, hangt mede samen met de rechtmatigheid van een aanval. De VS is van mening dat de uitgevoerde aanvallen binnen de kaders van het internationaal recht vallen. Het is vervolgens aan de VS om af te wegen of men al dan niet tot compensatie wenst over te gaan.
Zoals aangegeven doet de VS geen mededelingen over de precieze afwegingen die gemaakt worden en is het derhalve niet mogelijk om een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van individuele drone aanvallen.
Bent u verder bereid om bij uw Amerikaanse collega’s aan te dringen op meer openheid over burgerslachtoffers die het gevolg zijn van Amerikaanse drone aanvallen in Pakistan? Indien neen, waarom niet? Indien ja, kunt u aangeven hoe u hier bij uw Amerikaanse collega’s op gaat aandringen?
De Amerikaanse regering heeft in 2012 op verschillende momenten een toelichting gegeven op de manier waarop drones worden ingezet in Pakistan en andere operatiegebieden. De inspanningen van de VS om burgerslachtoffers te voorkomen vormden een centraal onderdeel van de boodschap, alsook de bereidheid transparantie te betrachten waar mogelijk. De VS is zich in toenemende mate bewust van het belang openheid te betrachten over de besluitvorming rondom en de effecten van de inzet van drones. In EU-verband is richting VS onlangs opnieuw het belang van versterkte transparantie benadrukt.
Bent u verder bekend met de vele en grote andere nadelige gevolgen voor burgers en de samenleving in Pakistan van drone aanvallen, waaronder: vele honderden gewonden; grote angst voor het helpen van gewonden na een eerste drone aanslag aangezien er vaak een tweede aanslag op volgt; inperking van de hulpverlening na een eerste aanval; grote economische problemen voor gezinnen die door drone aanvallen vaak een kostwinner verliezen; grote schade aan bezittingen; kinderen die van school gehaald worden; grote medische problemen en hoge medische kosten; grote toename van psychische klachten, waaronder angst, stress en PTSS; verstoring van het openbare leven omdat mensen niet meer samen durven te komen, waaronder tijdens begrafenissen; schade voor regionale economische ontwikkeling; ondermijning van de tradities en gebruiken; en grote toename van wantrouwen in de samenleving, vooral vanwege de vermeende aanwezigheid van informanten?8
De Nederlandse regering is begaan met de Pakistaanse bevolking waarvan een groot deel gebukt gaat onder voortdurende onveiligheid. De oorzaak daarvan ligt vooraleerst bij het gewelddadige optreden van terroristische groeperingen.
Hoe beoordeelt u, gezien de vele burgerdoden en gewonden als gevolg van de Amerikaanse drone aanvallen in Pakistan en daarnaast de hierboven genoemde vele en grote andere gevolgen voor individuen en de samenleving, de proportionaliteit van de drone aanvallen? Acht u het aangedane leed onder de burgerbevolking door de drone aanvallen in Pakistan «excessive in relation to the concrete and direct military advantage anticipated» en daarmee in strijd met het oorlogsrecht?9 Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een gefundeerd oordeel over de proportionaliteit van de inzet van drones kan alleen worden gegeven op basis van specifieke informatie over de feiten en omstandigheden van aanvallen.
Is het u bekend, zoals het rapport concludeert, dat naast veel burgers de «vast majority of the «militants» targeted have been low-level insurgents, killed in circumstances where there is little or no public evidence that they had the means or access to pose a serious threat to the US»? Is u verder bekend dat één van de berekeningen met betrekking tot dit onderwerp concludeert dat slechts 2 procent van alle doden militantenleiders waren?10 Kunt u bevestigen dat naast veel burgerdoden overwegend «low level» militantenleiders doelwit zijn van de drone aanslagen in plaats van «high level» militantenleiders? Indien neen, wat is dan uw informatie hierover?
Ik ben bekend met de conclusies en statistische inschattingen uit het rapport onder referte, maar kan deze niet bevestigen. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op vraag 4 t/m 6.
Bent u bekend met de conclusies in het rapport dat «there is strong evidence to suggest that US drone strikes have facilitated recruitment to violent non-state armed groups, and motivate attacks against both US military and civilian targets» en dat «this report presents evidence of the damaging and counterproductive effects of current US drone strike policies»?11 Bent u verder bekend met de opiniepeiling, die in 2012 in Pakistan werd gehouden, die concludeert dat «only 17% of Pakistanis supported drone strikes. And remarkably, among those who professed to know a lot or a little about drones, 97% considered drone strikes bad policy»?12 Deelt u de mening dat de drone aanvallen een escalerend effect hebben op de bevolking van Pakistan en een verklaring kunnen zijn voor het massale afkeer van de Pakistaanse bevolking tegen deze oorlogvoering? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de gebieden waar drones worden ingezet leeft de bevolking in een voortdurende situatie van conflict en onveiligheid. De activiteiten van terroristische bewegingen vormen daarvoor de belangrijkste oorzaak. Daarnaast zijn de operaties tegen deze bewegingen door het Pakistaanse leger en de inzet van drones onderdeel van het conflict en dragen vanuit dat perspectief bij aan de gevoelde onveiligheid onder de bevolking. Er kan derhalve niet gesteld worden dat de inzet van drones als zodanig contraproductief is. Dat neemt niet weg dat er gestreefd zou moeten worden naar een structurele oplossing van de problematiek in Pakistan om een duurzaam veilige situatie voor de bevolking te creëren. Voor stabiliteit en ontwikkeling op langere termijn kunnen alleen een politiek proces en continue inspanningen op het terrein van veiligheid, rechtsorde, democratie en economie uitkomst bieden.
Deelt u, afgaande op de bevindingen uit het rapport, de mening dat het Amerikaanse beleid van drone aanvallen in Pakistan contraproductief is? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u tenslotte bereid, vanwege het grote leed dat het gevolg is van de Amerikaanse drone aanvallen in Pakistan voor burgers – het rapport concludeert dat de het Amerikaanse drone beleid «terrorizes men, women, and children» -13 om bij uw Amerikaanse collega’s aan te dringen op een moratorium op het uitvoeren van drone aanvallen in Pakistan? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ik verwijs daarbij naar mijn antwoorden op bovenstaande vragen.
Het overnemen van de microkrediet markt door grote private instellingen |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Reporter van vrijdag 28 september jl?
Ja.
Hoe oordeelt u over de ontwikkeling van microfinancieringsinstellingen die, nadat zij met donaties uit ontwikkelingsfondsen zijn gestart, doorgroeien naar full-profit organisaties die leningen tegen woekerrentes opdringen aan armen?
De microfinancieringssector is de afgelopen jaren sterk gegroeid, een ontwikkeling die ik ondersteun omdat toegang tot financiële dienstverlening wezenlijk is voor economische ontwikkeling en bijdraagt aan economische zelfredzaamheid. Dat medefinancieringsinstellingen (MFI’s) doorgroeien naar een full-profit organisatie is eveneens een goede ontwikkeling. Winst maakt verdere groei mogelijk, wat essentieel is voor het vergroten en verbeteren van toegang tot financiële dienstverlening, ook op de lange termijn. Dat hierbij woekerrentes worden opgedrongen aan armen is niet aanvaardbaar.
De Nederlandse overheid en de door haar ondersteunde organisaties (leden van het Nederlands Platform Microfinanciering, NPM) staan een beleid en een praktijk voor waarin niet wordt samengewerkt met partijen waarvoor winstmaximalisatie de enige drijfveer is. MFIs moeten als doel hebben zowel een sociaal als een financieel rendement na te streven op een verantwoorde, integere en transparante wijze, met een goed oog voor de belangen van alle stakeholders.
Op welke wijze, in welke periode en met hoeveel middelen heeft de Nederlandse overheid direct of indirect de genoemde instellingen LAPO uit Nigeria en Compartamos uit Mexico gesteund?
De Nederlandse overheid heeft nimmer direct genoemde instellingen gesteund. Indirect – via Nederlandse ontwikkelingsorganisaties – is evenmin sprake geweest van steun aan de organisatie Compartamos. Wel is sprake geweest van indirecte steun aan LAPO.
Door de ontwikkelingsorganisatie Cordaid is in 2006 een lening aan LAPO verstrekt van € 500 000. De laatste aflossing daarop is gedaan op 5 augustus 2009. De ontwikkelingsorganisatie Oxfam Novib heeft van 2005 tot 2010, via het Oxfam Novib Fonds, in totaal € 900 000 aan leningen verstrekt met geld van het ministerie. Alle leningen zijn terugbetaald.
LAPO was in 2005 één van de weinige MFIs in een groot land met een enorme vraag naar microkredieten en met een slecht ontwikkeld aanbod. LAPO werd gezien als een alternatief voor het fenomeen van de loan sharks, handelaren en geldleners die tegen excessieve rentes geld aan de plattelandsbevolking lenen.
Naast deze leningen hebben Nederlandse organisaties technische assistentie verleend aan LAPO, mede gericht op verlaging van de rentepercentages. Deze samenwerking is in 2010 stopgezet toen bleek dat LAPO onjuiste informatie had verstrekt over de gehanteerde rentepercentages.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze vorm van uitbuiting van de allerarmsten door microfinancieringsbanken tegen te gaan?
De microfinancieringssector is al sinds 2005 bezig met sociale aspecten van microfinanciering, inclusief hoge rentes. De ervaring leert dat het overgrote deel van de MFIs geen woekerrente vraagt aan zijn klanten. Het ministerie en het NPM nemen deel aan activiteiten die moeten leiden tot een transparante bedrijfsvoering voor iedereen (waaronder voor de klant) en eerlijke behandeling van de klanten. Voorbeelden zijn de Principles for Investors in Inclusive Finance (PIIF), het toepassen van de Client Protection Principles (CPP), het inzichtelijk maken van rentepercentages via MicrofinanceTransparency (MFT) en het voeren van Social Performance Management.Deze voorbeelden tonen aan dat de sector in ontwikkeling is, leert en inspeelt op de grote groei van vraag naar en aanbod van microfinanciering.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat bij microfinanciering in ontwikkelingslanden het belang van de kredietnemer voorop blijft staan?
Zoals uiteengezet onder vraag 4, zijn er verschillende initiatieven die door Nederlandse organisaties gesteund worden om het belang van de klant centraal te blijven stellen. Ook in de toekomst zal dit nadrukkelijk gecontinueerd worden.
Deelt u de mening dat het nastreven van winstmaximalisatie door microfinancieringsbanken in ontwikkelingslanden niet ten koste mag gaan van het oorspronkelijke doel van deze instellingen, namelijk het verschaffen van microkrediet ten behoeve van de economische ontwikkeling van de kredietnemers? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de winstmaximalisatie van de kredietgevers te beperken?
Zoals in het antwoord op vraag 2 vermeld, stimuleert het ministerie de Nederlandse organisaties in de microfinance sector (middels het NPM) om zich actief in te zetten voor een verantwoordelijke sector. Wel is van belang op te merken dat zonder winst er geen mogelijkheid is tot groei van de instellingen die zo belangrijk is voor het vergroten van toegang tot financiële dienstverlening. Het gaat er vooral om dat investeerders de sociale missie van een MFI onderschrijven. Daarbij zijn de leden van het NPM van mening dat als bij een MFI sociaal rendement goed verankerd is in de organisatie dit ook tot financieel rendement zal leiden.
Welke maatregelen gaat u nemen om te verzekeren dat de return on investment voor deze instellingen gebaseerd blijft op kostendekkendheid en minimale groei die in de instelling zelf geïnvesteerd moet worden?
Voor het antwoord verwijs ik naar vraag 6.
Hoeveel steun uit microfinancieringsactiviteiten vanuit het budget voor ontwikkelingssamenwerking geeft de Nederlandse overheid aan welke instellingen? Kunt u in tabelvorm een overzicht geven van het bedrag per instelling en voor welke periode?
Het ministerie draagt financieel bij aan het MASSIF fonds en tot vorig jaar aan het Capacity Development (CD) fonds, beide beheerd door FMO; MASSIF investeert in microfinancieringsinstellingen (circa 50%) en financiële instellingen die zich richten op het MKB-segment (circa 50%), het CD fonds verzorgt capaciteitsontwikkeling, d.w.z. niet-financiële versterking van financiële instellingen. Daarnaast wordt een (bescheiden) deel van de MFS-subsidies aan Cordaid, Hivos, ICCO en OxfamNovib aangewend voor microfinanciering.
Voorts is het ministerie lid van en betaalt een deel van de lopende kosten van het Nederlands Platform Microfinanciering (circa € 80 000 per jaar), waarin naast de genoemde organisaties ook particuliere instellingen deelnemen. Het ministerie draagt ook bij aan de Consultative Group to Assist the Poor (CGAP) (circa € 300 000 per jaar).
In tabelvorm de belangrijkste bijdragen voor 2009–2011 (bedragen in miljoenen euro’s):
2009
2010
2011
FMO/Massif*
17,0
9,0
0
FMO/CD
2,3
1,8
2,4
Cordaid
6,3
7,4
2,1
HIVOS
6,5
6,3
7,1
ICCO
8,0
2,4
4,5
Oxfam-Novib
9,8
6,3
2,3
NPM
0,08
0,08
0,08
CGAP
0,3
0,3
0,3
Via ambassades**
6,0
8,3
6,0
Totaal:
56,3
41,9
24,8
* In 2012 is een verdere ophoging goedgekeurd waardoor van 2012–2015 jaarlijks circa 10 mln zal worden bijgedragen t.b.v. rurale microfinancieringsactiviteiten.
** Totaalbedragen voor financiele sectorontwikkeling, hierin zijn ook andere dan microfinancieringsactiviteiten opgenomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat de bij LAPO en Compartamos geconstateerde excessen niet meer zullen voorkomen?
Uit het voorgaande blijkt dat het ministerie en de leden van het NPM een beleid en praktijk voorstaan die er op gericht zijn om excessen in de microfinancierings-sector te voorkomen. De ervaring leert dat excessen een uitzondering vormen. Tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat er vooraf geen 100% garantie gegeven kan worden dat deze zich niet zullen voordoen. Wel zijn de mogelijkheden om adequaat op te treden tegen excessen de afgelopen jaren toegenomen door verbeterde instrumenten en monitoring.
Inzicht in resultaten van het inburgeringsexamen |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Waarom bent u nog steeds van mening dat inburgeraars geen inzicht mogen hebben in de resultaten van de door hen afgelegde Taaltoets Gesproken Nederlands van het inburgeringsexamen?1
Kunt u ingaan op de door deskundigen geuite kritiek dat inburgeraars die zakken voor hun taaltoets niet kunnen leren van hun fouten omdat zij niet weten wat ze fout hebben gedaan?
Kunt u uitleggen waarom voor de Taaltoets Gesproken Nederlands van het inburgeringsexamen andere regels gelden dan voor bijvoorbeeld het afleggen van een rijexamen, waar kandidaten wel achteraf inzicht kunnen krijgen in wat zij goed of fout deden? Kunt u naast de Taaltoets Gesproken Nederlands in het inburgeringsexamen andere voorbeelden noemen van examens waaraan door de Rijksoverheid eisen worden gesteld waarbij kandidaten achteraf geen enkel inzicht kunnen krijgen in hun resultaten? Zo ja, welke?
Kunt u aangeven welke regelgeving aangepast dient te worden om er voor te zorgen dat inburgeraars in de toekomst wel inzicht kunnen krijgen in alle resultaten van het door hen afgelegde examen? Bent u bereid deze door te voeren en zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Acht u de Dienst Uitvoering Onderwijs in staat de dienstverlening op dit punt te verbeteren voor zijn klanten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Het bestemmen van de resterende middelen ten behoeve van Sinti en Roma |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
|
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Inburgeraar die zakt, hoort niet wat er fout ging»? 1
Waarom krijgen inburgeraars die zakken voor de Toets Gesproken Nederlands geen inzage in de onderdelen waarop ze slecht scoren?
Deelt u de mening dat het voor de inburgeraar die zakt voor zijn examen van belang is om in te zien waar hij of zij onvoldoende de Nederlandse taal beheerst, zodat op deze punten verbetering kan worden nagestreefd?
Is het waar dat u gaat onderzoeken of gezakte kandidaten kunnen inzien op welke onderdelen zij slecht gescoord hebben? Kunt u dit onderzoek afronden voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Kamer daar tijdig over informeren? Zo niet, op welke termijn verwacht u de Kamer over dit onderzoek te kunnen informeren?
Het septemberpakket pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in het algemeen overleg over het septemberpakket pensioenen op 27 september aan de Kamer heeft meegedeeld dat de wettelijke basis van de verhoging van het Minimaal Eigen Vermogen en van het nieuwe Leeftijd Aanpassingsmechanisme artikel 142 van de Pensioenwet (PW) is?
Wat is de tekst van artikel 142 van de Pensioenwet en wat is de tekst van artikel 131 van de Pensioenwet?
Uit welk deel van de tekst dan wel de parlementaire toelichting komt de mogelijkheid om ex artikel 142 eisen te stellen aan het Minimaal vereiste eigen vermogen (MVEV) en dat te verhogen naar 110%?
Is het waar dat artikel 142 in ieder geval alleen mogelijkheden biedt voor een uitzonderlijke economische situatie waardoor een groot aantal pensioenfondsen niet kan voldoen aan de bij of krachtens de PW gestelde vereisten inzake het Vereist eigen vermogen (VEV) en MVEV en dus niet voor een situatie waarin het MVEV verhoogd wordt?
Deelt u de mening dat u het minimaal vereiste eigen vermogen alleen verhoogd kan worden door toepassing van artikel 131 en dat dit een aanpassing van het besluit Financieel Toetsingskader (FTK), een algemene maatregel van bestuur, vergt? Wanneer zal die worden gepubliceerd?
Kunt u eveneens een toelichting geven op welke delegatiebepaling in de wet van toepassing is op het leeftijdsaanpassingsmechanisme?
Wanneer worden nu eindelijk de gewijzigde amvb’s, ministeriële regelingen en beleidsbesluiten van DNB openbaar?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 2 oktober 12.00 uur, omdat er dan stemmingen plaatsvinden over het septemberpakket?
Een geitenbedrijf zonder vergunning |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeente laat duizend geiten ongemoeid»1?
Ja.
Kunt u aangeven hoe het kan dat een bedrijf met duizend geiten zonder vergunning wordt gedoogd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Hof van Twente is het bevoegd gezag voor de milieuvergunning. Omdat er op korte termijn zicht is op legalisatie van de situatie acht de gemeente handhaving disproportioneel.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Hof van Twente deze zaak ongemoeid laat, omdat zij in de veronderstelling is dat er binnenkort wel een vergunning zal zijn en niet bereid is de veehouder een dwangsom op te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de gemeente Hof van Twente dat er geen gevaar is voor de volksgezondheid? Zo ja, kunt u aangeven op basis waarvan een gevaar voor de volksgezondheid is uitgesloten? Zo nee, waarom niet?
De constatering dat er geen gevaar voor de volksgezondheid is vinden zowel de gemeente Hof van Twente als ik te absoluut. Risico’s voor de volksgezondheid zijn altijd en overal aanwezig. Met maatregelen, waarvan de vaccinatie tegen Q-koorts de belangrijkste is, is er geen verhoogd risico voor de omwonenden op Q-koorts. De op het bedrijf aanwezige geiten zijn ingeënt tegen Q-koorts.
Kunt u aangeven op basis waarvan de eerder verleende vergunning van het bedrijf vernietigd is door de Raad van State? Zo nee, waarom niet?
De verleende milieuvergunning is vernietigd door de Raad van State vanwege het ontbreken van een MER-beoordeling. Inmiddels heeft de aanvrager een milieueffectrapportage laten opstellen en een nieuwe omgevingsvergunning voor de activiteit milieu aangevraagd voor het houden van 5650 geiten. Het obstakel voor de Raad van State is hiermee weggenomen.
Kunt u aangeven op basis waarvan het aannemelijk is dat een nieuwe vergunning nu wel zal worden verleend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het dat het bedrijf wil uitbreiden naar 5 650 geiten, wat overeenkomt met een omvang van 617 Nederlandse Grootte Eenheid (NGE) en volgens de definitie van Alterra dus als megastal wordt gezien?
Nee. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de milieuvergunningverlening en de handhaving. In oktober 2012 zal de gemeente Hof van Twente de ontwerpbeschikking voor de nieuwe omgevingsvergunning voor de activiteit milieu, ter inzage leggen.
Het bouwplan voor dit geitenbedrijf is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Ambt-Delden, herziening Rapperdsweg 1, dat in werking is getreden op 13 oktober 2009. Er is derhalve geen sprake van een nieuwe aanvraag als bedoeld in de motie van de leden Grashoff en Van Veldhoven. Het restrictieve beleid conform deze motie (TK 28 286, nr. 488) om niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag, heb ik op 25 maart 2011 onder de aandacht gebracht van de provincies en de VNG (Aanhangsel der Handelingen 2010–2011, nr. 2244).
Ik heb in het Algemeen Overleg op 6 juni jl. en in mijn brief van 12 juni jl. (Tweede Kamer, 2011–2012, 28 9732, nr. 122) aangegeven de beslissing over schaalgrootte in de veehouderij aan het volgend kabinet te laten.
Bent u bereid om maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat het bedrijf op korte termijn aan de vergunningplicht zal voldoen en er bovendien voor zorgen dat dergelijke situaties in de toekomst niet meer voorkomen? Zo ja, welke maatregelen en op wat voor termijn gaat u die treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat voor de uitbreiding van duizend naar 5 650 geiten geen vergunning wordt verleend in navolging van uw brieven aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de provincies van 27 maart 2012, waarin u hen oproept niet mee te werken aan bouwaanvragen voor stallen groter dan 300 NGE? Zo ja, wat voor maatregelen gaat u treffen en op wat voor termijn? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 7.
De toelating tot Nederland van Somalische terreurverdachten |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over in Nederland verblijvende Somalische terreurverdachten die nu ook verdacht worden van creditcardzwendel?1
Ja.
Wanneer en op welke grond(en) zijn deze Somaliërs toegelaten tot Nederland? Hoe is het mogelijk dat dergelijke kwaadwillende vreemdelingen verblijfsvergunningen krijgen en wat is gedaan om eventueel eerder (in het buitenland) gepleegde wandaden van deze mensen te checken? Hebben de betreffende personen een strafblad?
Zoals uw Kamer bekend is, hanteer ik het uitgangspunt om terughoudend om te gaan met het verstrekken van informatie over individuele zaken.
Binnen het beslisproces van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is altijd nadrukkelijk aandacht voor de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en andere aspecten die raken aan de openbare orde of nationale veiligheid, opdat een vreemdeling in voorkomende gevallen een verblijfsvergunning wordt onthouden, dan wel het Nederlanderschap niet wordt verleend.
Indien een vreemdeling is veroordeeld voor een misdrijf wordt aan de hand van de normen uit de «glijdende schaal» getoetst of verblijfsbeëindiging mogelijk is. In deze glijdende schaal is een relatie gelegd tussen de duur van het verblijf en de ernst van het gepleegde misdrijf. Ook in het buitenland gepleegde misdrijven kunnen worden tegengeworpen. Bij een eerste toelatingsaanvraag kan ieder misdrijf reden zijn verblijf te weigeren.
De IND kan op basis van een ambtsbericht van de AIVD waarin wordt geconcludeerd dat een persoon een gevaar vormt voor de nationale veiligheid besluiten een verblijfsvergunning niet te verlenen of in te trekken. Een ambtsbericht van de AIVD kan daarnaast reden zijn een verzoek tot verlening van het Nederlanderschap af te wijzen.
Sinds 1 oktober 2010 is het ook mogelijk het Nederlanderschap in te trekken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Indien in een (willekeurige) zaak bovenstaande maatregelen aan de orde zijn dan wordt daar ook gevolg aan gegeven.
Hoe is het mogelijk dat de verblijfsvergunning van deze Somaliërs niet is ingetrokken, daar de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) nog steeds overtuigd is van de terreurintenties van deze mensen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de verblijfsvergunning van deze Somaliërs alsnog in te trekken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de werkloosheid in het onderwijs stijgt |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Werkloosheid in augustus licht gestegen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het aantal lopende uitkeringen in de sector onderwijs fors is gestegen?
In 2011 is al een stijging geconstateerd van het aantal lopende uitkeringen, vooral in het po. De zomerpiek (toename van uitkeringsaanvragen door einde schooljaar) van 2011 gaf een forse toename te zien die ook gekenmerkt werd door verminderde uitstroom naar werk direct na de zomervakantie. Dit werd veroorzaakt door de krimp (daling aantal leerlingen) in het po waardoor de rijksbijdrage afneemt, het anticiperen op de bezuiniging passend onderwijs en het meer in lijn brengen van de, vaak te ruime, formatie met de lumpsumbekostiging in het po. Een soortgelijke ontwikkeling lijkt zich in 2012 ook voor te doen. We zien dat naast de afname van de rijksbijdrage door afname van het aantal leerlingen ook overige overheidsbijdragen, vaak vanuit gemeenten, afnemen.
De ontwikkelingen in 2011 en 2012 doen zich in mindere mate voor in de overige onderwijssectoren maar ook daar is sprake van stijging.
Hoe groot is het aantal WW-uitkeringen in het onderwijs dit jaar en vorig jaar, uitgesplitst naar onderwijssector (po/vo/mbo/ho)?
Zie bijlage I. Voor gegevens over alle onderwijssectoren ben ik aangewezen op de Kennisbank Arbeidszaken publieke sector2. Hierin zijn gegevens van alle overheidssectoren, incl. de onderwijssectoren, opgenomen over ondermeer het aantal ex-werknemers met WW. Deze databank is voor WW gegevens op dit moment gevuld tot en met het vierde kwartaal van 2011.
Kunt u inzicht geven in het aantal ww-uitkeringen in het onderwijs dit jaar en vorig jaar, uitgesplitst per provincie?
Zie bijlage II waarin naast een uitsplitsing per provincie ook een gedetailleerde uitsplitsing naar arbeidsmarktregio wordt gegeven voor nieuwe en lopende WW-uitkeringen. Nieuwe uitkeringen zijn alle nieuw toegekende uitkeringen in de periode januari – augustus van het betreffende jaar. Er vindt tussentijds ook veel uitstroom plaats. Daarom geeft de kolom «lopende uitkeringen» het standcijfer weer.
Kunt u aangeven of er bepaalde (krimp)regio’s zijn waar het aantal WW-ers in de onderwijssector sterker toeneemt dan in andere regio’s?
Uit bijlage II blijkt dat in het hele land sprake is van toename van het aantal lopende WW-uitkeringen. Er is wel duidelijk verschil in de toename per provincie. Zo is de toename in Zeeland en Noord Brabant het sterkst en ook in Noord- en Zuid-Holland is de toename sterker dan bij voorbeeld Friesland en Groningen. Er is daardoor geen directe relatie te leggen tussen (krimp)regio’s en de toename van het aantal WW-uitkeringen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het onderwijs een grote groep docenten dreigt kwijt te raken? Welke actie onderneemt u om docenten die een WW-uitkering krijgen, in het bijzonder jonge docenten, te behouden voor het onderwijs, aangezien de onderwijssector binnen enkele jaren met vergrijzingsproblematiek heeft te kampen?
Een lerarentekort is een onwenselijk scenario. Het beleid van de onderwijswerkgevers(organisaties) moet gericht zijn op het kunnen voldoen aan de vervangingsvraag die zal toenemen door toename van het aantal gepensioneerde leraren.
Voor de jonge docenten worden geen aparte maatregelen getroffen. Het is primair de taak van de werkgevers(organisaties) om jonge docenten voor de onderwijssector te behouden, door tussen en binnen regio’s afspraken te maken over arbeidsmarkt- en mobiliteitsbeleid. Er zijn regio’s waar wel nog voldoende vraag is naar docenten primair onderwijs. Daarnaast bestaat er voor docenten primair onderwijs de mogelijkheid om als zij-instromer in het voortgezet onderwijs te gaan werken en binnen twee jaar een onderwijsbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs te behalen. Scholen in het voortgezet onderwijs hebben in hun lumpsum middelen voor het bekostigen van zij-instroomtrajecten
Hoe staat u tegenover het idee van een overbruggingsregeling om (jonge) leraren voor het onderwijs te behouden, in verband met de komende uitstroom van leraren die met pensioen gaan?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat vindt u van het gegeven dat veel docenten tijdelijke contracten hebben en ieder jaar een WW-uitkering in de zomer ontvangen, omdat scholen in afwachting zijn van de leerlingaantallen? Wat is het aandeel leraren dat vanuit een tijdelijk contract een WW-uitkering ontvangt? Bij hoeveel van deze leraren eindigt de aanstelling voor de zomer?
Op grond van cao-bepalingen kan er sprake van zijn dat leraren met een tijdelijk dienstverband dat van rechtswege is afgelopen, om die reden tijdens de zomervakantie niet doorbetaald krijgen. Men kan dan een WW-uitkering aanvragen.
De aard van het dienstverband, tijdelijk of vast, wordt niet geregistreerd door het UWV. Ik heb dan ook geen informatie beschikbaar over het aantal beëindigingen van een tijdelijk dienstverband dat voor de zomervakantie plaatsvindt.
Het vrijgeven van persoonsgegevens van relschoppers door het Openbaar Ministerie aan het Verbond van Verzekeraars |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Vijfde Dag op donderdagavond 27 september 2012?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het in deze uitzending verwoorde pleidooi van het Verbond van Verzekeraars, dat relschoppers (zoals die in Haren twee weken geleden) namens alle verzekeraars aansprakelijk wil stellen, zodat de inning van schadeclaims wordt vergemakkelijkt?
Ja.
Is het waar dat de huidige privacyregelgeving in de weg staat aan het vrijgeven van persoonsgegevens van relschoppers door het Openbaar Ministerie aan het Verbond van Verzekeraars? Zo ja, kunt u duidelijk maken om welke regelgeving het precies gaat?
Het verstrekken van persoonsgegevens die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek (strafvorderlijke gegevens) kan plaatsvinden op basis van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de daarbij behorende aanwijzing van het Openbaar Ministerie. In de aanwijzing staat opgenomen aan welke personen en instanties het Openbaar Ministerie strafvorderlijke gegevens kan verstrekken voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden. De verzekeraar van de direct betrokkene is daarbij apart genoemd als ontvanger van strafvorderlijke gegevens, omdat deze in gevallen waarin sprake is van schade bij een verzekerde, subrogeert in diens rechten en als zodanig gegevens kan ontvangen om een schadeclaim te kunnen voorbereiden. Dit teneinde te bewerkstelligen dat de schade wordt betaald door degene die hiervoor verantwoordelijk moet worden gehouden. Het Verbond van Verzekeraars staat ― als belangenvereniging van particuliere verzekeraars ― niet apart als ontvanger van strafvorderlijke gegevens genoemd in de aanwijzing van het Openbaar Ministerie.
Deelt u de vrees dat, zolang het Verbond van Verzekeraars de relschoppers niet namens alle verzekeraars aansprakelijk kan stellen, het verhalen van de schade bij de relschoppers wel eens op een grote teleurstelling zou kunnen uitlopen, omdat dit te tijdrovend, duur en onrendabel zal zijn? Deelt u de mening dat dit zeer onbevredigend zou zijn?
Er is zoals bekend contact met het Verbond van Verzekeraars. Met het Verbond wordt gesproken over alle vragen en ervaren knelpunten. Op basis daarvan zal worden beoordeeld of en zo ja welke wijzigingen in de wijze van verstrekking van gegevens mogelijk of gewenst zijn.
Wat is uw reactie op het pleidooi van het Verbond van Verzekeraars? Bent u bereid om voorstellen te doen om de regelgeving zodanig aan te passen dat het Verbond van Verzekeraars in het vervolg kan beschikken over de persoonsgegevens van veroordeelde relschoppers die zich schuldig hebben gemaakt aan vandalisme? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De aanvraag van uitstel van betaling door SW-bedrijf Licom |
|
John Kerstens (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het besluit van sociaal werkvoorzieningsbedrijf Licom, om uitstel van betaling aan te vragen nu de aandeelhouders (zijnde elf Limburgse gemeentes) het vertrouwen in de Raad van Commissarissen hebben opgezegd en hebben besloten de tekorten van het bedrijf niet meer aan te vullen? Wat is hiervan het (directe) gevolg voor de medewerkers?1
Ja. De directe gevolgen voor medewerkers zullen afhangen van de verdere ontwikkelingen rond Licom. De huidige stand van zaken is dat betrokken gemeenten hebben aangegeven de werkgelegenheid en de loonbetaling van de Wsw-medewerkers te garanderen en dat voor het kaderpersoneel een oplossing wordt gezocht.
Is het waar dat Licom uitstel van betaling moet aanvragen wegens verliezen op garanties die zijn afgegeven op de vastgoedmarkt? In hoeverre vindt u het wenselijk dat een sociale werkvoorziening belegt in vastgoed?
De oorzaak van de tekorten bij Licom is, naar het zich laat aanzien, onder andere gelegen in tekortschietende directievoering, onvoldoende toezicht daarop en de gevolgen van vastgoedtransacties uit het verleden. De precieze beoordeling van de situatie is niet aan mij. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw en een verantwoord financieel beheer.
Deelt u de mening dat dit een uiterst onwenselijke situatie en onzekere tijd is voor de ruim 4 300 medewerkers van Licom die, zoals de voorzitter van de ondernemingsraad het verwoordt, vermoedelijk «bibberend thuis zitten en niet weten wat te doen», medewerkers die alleen aan het arbeidsproces kunnen deelnemen in een beschutte werkomgeving? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat de betrokken werknemers dit als een onzekere situatie kunnen ervaren. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op vraag 1 en mijn brief over Licom in antwoord op een verzoek van het lid Karabulut.
Is het waar dat meerdere sociale werkbedrijven te kampen hebben met tekorten?
Ja.
Bent u bereid de Kamer op zo kort mogelijke termijn een overzicht te verschaffen van sociale werkbedrijven die met tekorten kampen? Zo nee, waarom niet?
De colleges van B en W zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Het toezicht daarop ligt bij de gemeenteraden. Het Rijk is verantwoordelijk voor de verdeling van de taakstelling en de bijbehorende budgetten, en het terugvorderen van budget bij eventuele onderrealisatie. Gelet op deze verantwoordelijkheidsverdeling beschik ik niet over de door u gevraagde overzicht.
Deelt u de mening dat de medewerkers van sociale werkbedrijven extra kwetsbaar zijn in de situatie van grootschalige reorganisaties en overige onzekerheden rondom hun werk? Op welke manier kan er door de werkgever en aandeelhouders rekening worden gehouden met deze kwetsbare positie?
Nee, ik denk dat dit potentieel voor alle medewerkers geldt en dat werkgever en aandeelhouders steeds rekening dienen te houden met de positie van werknemers.
Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven hebben de betrokken gemeenten aangegeven de werkgelegenheid en de loonbetaling voor de Wsw-medewerkers te garanderen.
Ziet u een rol voor u zelf of het ministerie weggelegd in voorliggende situatie? Zo ja, welke rol? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de in antwoord 5 beschreven verantwoordelijkheidsverdeling is het niet aan mij, maar aan de betrokken gemeenten om adequaat op deze situatie te reageren. Op grond van de door mij ontvangen informatie zijn de gemeenten doordrongen van deze verantwoordelijkheid.
Uiteraard zal ik de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
De verplichte afname van vingerafdrukken voor de identiteitskaart en het paspoort |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over «Zaken om weigering paspoort geschorst?»1
Ja.
Bent u er van op de hoogte dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in vier hoger beroepszaken zogenoemde prejudiciële vragen gesteld heeft aan het Hof van Justitie in Luxemburg en dat de beantwoording van deze vragen één tot anderhalf jaar zal duren?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een opsomming geven van de belemmeringen waartegen de «weigeraars» kunnen aanlopen in het maatschappelijke verkeer, doordat ze geen geldig identiteitsbewijs hebben?
Een geldig identiteitsbewijs is in ieder geval nodig om te voldoen aan de verplichting om dit te tonen op eerste vordering van een ambtenaar bedoeld in artikel 8a van de Politiewet of een toezichthouder in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover zij handelen in het kader van een redelijke taakuitoefening (artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht). Deze verplichting bestaat ten behoeve van de bestrijding van de criminaliteit, de handhaving van de openbare orde en de hulpverlening en het toezicht op de naleving van administratiefrechtelijke voorschriften. In verschillende materiewetten, zoals op het terrein van de belastingen (de Algemene wet inzake rijksbelasting en de Wet op de loonbelasting 1964) en de sociale zekerheid (de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen), is een identificatieplicht opgenomen ten behoeve van een goede handhaving en uitvoering van die wetten.
Los daarvan staat het aanbieders van goederen en diensten vrij in het kader van voorwaarden, te stellen bij het aangaan van een overeenkomst, te verlangen dat de wederpartij, koper, huurder of aanvrager, een geldig identiteitsbewijs toont. Ook kunnen beheerders en eigenaren van ruimten voor het verlenen van toegang inzage van een geldig identiteitsbewijs verlangen. Degene aan wie wordt verzocht het identiteitsbewijs te tonen is daartoe in deze gevallen echter niet wettelijk verplicht.
Is het waar dat het vandaag aan de Kamer gestuurde wetsvoorstel3 er in voorziet dat bij de aanvraag van de identiteitskaart niet langer vingerafdrukken afgenomen worden?
Het voorstel tot wijziging van de Paspoortwet waar de Rijksministerraad op 28 september 2012 mee heeft ingestemd en dat door Hare Majesteit de Koningin aan het parlement is aangeboden voorziet er inderdaad in dat bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart niet langer vingerafdrukken worden opgenomen.
Bent u bereid om de eerdergenoemde «weigeraars» gezien de belemmeringen en de voorgenomen wijziging van de paspoortwet een nooddocument te verschaffen? Zo nee, waarom niet?
Het verstrekken van een nooddocument aan «weigeraars» is niet mogelijk. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Paspoortwet wordt een nooddocument verstrekt indien degene die recht heeft op een nationaal paspoort, een reisdocument voor vluchtelingen of een reisdocument voor vreemdelingen, op het moment van vertrek niet in het bezit blijkt van een geldig of voor de reis bruikbaar reisdocument, en aantoont zwaarwegende belangen te hebben bij de reis. Ingevolge artikel 8 van de Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke Marechaussee 2001 kan het verstrekken van een noodpaspoort uitsluitend geschieden ten behoeve van een aanvrager, die voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn reis geen uitstel gedoogt, en niet in staat moeten worden geacht op tijd een ander reisdocument te verkrijgen van de ten aanzien van hem tot verstrekking bevoegde autoriteit in Nederland. Van een dergelijke situatie is hier echter geen sprake, omdat de «weigeraars» wel een reisdocument kunnen verkrijgen.
Heeft u mogelijkheden om de beantwoording van de prejudiciële vragen door het Europese Hof van Justitie te versnellen, zodat de juridische basis voor de opname van vingerafdrukken in het paspoort opgehelderd wordt?
Nee. Het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie kent wel mogelijkheden voor een snellere afhandeling van een zaak maar die mogelijkheden kunnen niet worden ingeroepen door de Nederlandse regering. Er bestaat een zogenaamde versnelde procedure en een zogenaamde spoedprocedure. Tot behandeling van een prejudiciële verwijzing volgens de versnelde procedure kan de president van het Hof slechts beslissen op verzoek van de verwijzende nationale rechterlijke instantie. Tot behandeling volgens de spoedprocedure kan zowel op verzoek van de verwijzende nationale rechterlijke instantie als ambtshalve door het Hof zelf worden besloten.
Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van KRO Brandpunt waarin alarm werd geslagen over het transport van gevaarlijke stoffen over de weg?1
Ja, ik heb kennis genomen van de uitzending KRO Brandpunt. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft hieraan medewerking verleend.
Onderschrijft u de conclusie van de Inspectie Leefomgeving en Transport dat in 2010 en 2011 ongeveer 30% van de vrachtwagens met gevaarlijke stoffen niet aan de veiligheidseisen voldeed?
De conclusie van de ILT is dat in 2010 en 2011 ongeveer 30% van de gecontroleerde vrachtwagens met gevaarlijke stoffen niet aan de voorschriften voldeed. Dit percentage is niet zonder meer te extrapoleren naar het totaal aantal vervoerseenheden dat gevaarlijke stoffen vervoert. Ik onderschrijf de conclusie van de ILT.
Kunt u de aard van de overtredingen beschrijven en aangeven welke risico’s daaruit voortvloeiden? Bij hoeveel van deze overtredingen betreft het slordigheden zoals verouderde vervoersdocumenten of verbleekte stickers?
Er wordt onderscheid gemaakt in categorie I, II en III overtredingen. De aanduiding I, II of III staat voor het risiconiveau van de overtredingen; categorie I is hierbij het zwaarste niveau. Categorie I overtredingen zijn overtredingen met een hoog risico die kunnen leiden tot dodelijke slachtoffers, ernstig letsel voor personen en/of significante aantasting van het milieu. Categorie III staat voor met een gering risico op letsel voor personen of aantasting van het milieu.
Ongeveer 80% van de geconstateerde overtredingen betreft categorie II en III overtredingen. De aard van deze overtredingen varieert van onvolledige of niet goed leesbare etiketten en brandblussers die niet zijn herkeurd tot verpakkingen die niet goed zijn vastgezet in een vrachtwagen.
Deelt u de conclusie dat veel van deze kleinere overtredingen eenvoudig te voorkomen zijn?2 Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat procedures en voorschriften beter worden nageleefd?
Ja. Veel van de overtredingen zoals onvolledige of niet goed leesbare etiketten zijn inderdaad eenvoudig te voorkomen. Dergelijke overtredingen worden veelal begaan door onwetendheid of onoplettendheid van de betrokken bedrijven.
Het bedrijfsleven is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de goede naleving van procedures en voorschriften. De ILT stimuleert de naleving onder meer door via haar website informatie te geven over voorschriften op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen en eventuele wijzigingen hierin. De ILT houdt toezicht op de naleving van de voorschriften door onder meer vrachtwagens en vervoersbedrijven te inspecteren. In het geval dat overtredingen worden geconstateerd, treedt de ILT op door het geven van een waarschuwing, het opleggen van een last onder dwangsom en/of het opmaken van een proces-verbaal.
Welke maatregelen gaat u verder nemen om de veiligheid bij het transport van gevaarlijke stoffen over de weg te verbeteren?
Het gaat hier met name om het verbeteren van de naleving van de internationale verdagen vastgelegde regelgeving (ADR) door de sector. De ILT voert daartoe jaarlijks, gebaseerd op risico’s, 3000 weginspecties uit, die specifiek zijn gericht op het vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij bedrijven waar overtredingen zijn geconstateerd, worden vervolgens bedrijfsinspecties gedaan. In totaal verricht de inspectie jaarlijks ruim 300 controles en audits bij bedrijven die gevaarlijke stoffen vervoeren. Daarnaast worden elk jaar thematische acties verricht.
Onderschrijft u ook de conclusies van het Platform Transportveiligheid dat het kennisniveau van de hulpdiensten over het vervoer van gevaarlijke stoffen zorgen baart,en dat de samenwerking tussen betrokken partijen en hulpdiensten onvoldoende is om tot een goede afwikkeling van incidenten te komen?3
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor zorg over het kennisniveau van de hulpdiensten over het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de opleidingen en oefeningen van de brandweer neemt het bestrijden van (vervoers)ongevallen met gevaarlijke stoffen een belangrijke plaats in, naast de brandbestrijding en de technische hulpverlening.
Deze opleidingen worden regelmatig door het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid geactualiseerd, waarbij rekening gehouden wordt met recente (ongevals)ervaringen.
Dit geldt voor de opleidingen van manschappen, bevelvoerders, officieren van dienst en adviseurs gevaarlijke stoffen.
In de praktijk weten brandweer, ambulancedienst, politie en Rijkswaterstaat elkaar te vinden. Er is inmiddels ervaring opgedaan met de gecoördineerde incidentbestrijding op snelwegen en procedures worden geactualiseerd en beoefend.
Bovendien kunnen de hulpverlenende diensten 24 uur per dag 7 dagen per week direct informatie over gevaarlijke stoffen en advies over de incidentbestrijding opvragen bij het LIOGS – Landelijk Informatiepunt Ongevallen Gevaarlijke Stoffen (zie www.dcmr.nl). Via het LIOGS kunnen tevens experts en materialen van chemische bedrijven ingeschakeld worden. De VNCI heeft dit voor Nederland geregeld in het kader van het Europese programma ICE – Intervention Chemical Emergencies.
Ik deel dan ook niet de conclusie in het rapport dat de samenwerking bij het afwikkelen van incidenten onvoldoende is.
Kunt u verklaren waarom de conclusies en aanbevelingen in het rapport van het Platform Transportveiligheid uit 2012 zo sterk overeenkomen met de conclusies en aanbevelingen in het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit 2006?4
Niet alle acties n.a.v. het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit 2006 zijn afgerond, maar er is beslist geen sprake van gebrek aan vorderingen.
Er is door de brandweer een protocol opgesteld voor het optreden bij LPG-tankwagens en recent is de Handreiking bluswatervoorziening gereed gekomen, waarin ook aandacht geschonken wordt aan ongevallen met gevaarlijke stoffen op snelwegen.
In het kader van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen zijn besprekingen gevoerd waar sprake was van risicoknelpunten. Daarbij was vaak de brandweer betrokken zodat de voor de hulpverlening belangrijke punten waaronder de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening lokaal konden worden behandeld.
In internationale overleggen over vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over voertuigeisen is het afschermen of versterken van brandstoftanks nog onderwerp van bespreking geweest, maar door onvoldoende internationaal draagvlak voor verbetering heeft dit tot op heden niet geleid tot aanscherping van voorschriften.
Met betrekking tot de aanbeveling over verbetering van het informeren van hulpdiensten is in internationaal verband in overleg met hulpdiensten en bedrijven een wijziging in regelgeving in voorbereiding met als doel dat bedrijven informatie over gevaarlijke stoffen via elektronische weg beschikbaar stellen aan de hulpdiensten bij ongevallen met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van bestaande technische systemen
Het project verbetering incidentregistratie zal in het eerste kwartaal van 2013 worden afgerond. Eén van de resultaten van het project is, dat de rapportage van incidenten met het vervoer van gevaarlijke stoffen op een laagdrempelige manier mogelijk wordt gemaakt via internet.
Deelt u de opvatting van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat er slechts mondjesmaat iets met zijn aanbevelingen is gedaan? Zo ja, kunt u verklaren waarom?
Deze opvatting deel ik niet. Zie hiervoor ook de beantwoording bij vraag 7.
Wat gaat u doen om het incidentmanagement bij transportongevallen met gevaarlijke stoffen te verbeteren?
Het functioneren van de rampenbestrijding is onderdeel van de evaluatie van de wet op de veiligheidsregio’s. Medio 2013 is de evaluatie gereed. Aan de reeds lopende verbeteracties wil ik geen nieuwe acties toevoegen.
De hulpverlening door Nederlandse diplomaten aan Nederlanders in nood in het buitenland |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Reken op jezelf»?1
Jaarlijks hebben het departement en de buitenlandse posten meer dan 500 000 klantencontacten. BZ heeft in 2011 1305 klachten ontvangen; dat is 0.25% van alle klantencontacten. Dit is een daling van 13% ten opzichte van het jaar ervoor (1500). De klachten hadden betrekking op verschillende categorieën, o.a. visum- en MVV-procedures (669), legalisatie en verificatie van documenten (58), afgifte van paspoorten en andere reisdocumenten, notariaat, burgerlijke stand, naturalisatie en internationale rechtshulp (245), hulpverzoeken van en bijstandverlening aan Nederlanders in het buitenland, inclusief klachten over gedetineerdenbegeleiding (48). Visum- en MVV-procedures van niet-Nederlanders leveren verhoudingsgewijs veel klachten op. Dit betreft slechts 1.5 promille van de 473 000 visumaanvragen.
Kunt u een overzicht (vanaf 1 januari 2011) geven van het aantal, de aard en de inhoud van de klachten over de wijze van behandeling van Nederlanders die in het buitenland de hulp wilden inroepen van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigers en hoe deze klachten zijn afgehandeld? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat wordt er gedaan om een humane en begripvolle bejegening door de Nederlandse diplomaten van in nood verkerende Nederlanders in het buitenland te waarborgen? Wordt de kwaliteit hiervan door u regelmatig onderzocht? Zo ja, op welke manier? Zo neen, waarom niet?
Consulaire bijstand is een kerntaak van het ministerie en van de posten in het buitenland. De Nederlandse overheid concentreert zich bij consulaire bijstandsverlening in eerste instantie op bijstand aan Nederlanders in extreme noodsituaties of bijzonder schrijnende gevallen. De Nederlandse wet kent overigens geen juridisch afdwingbaar recht op consulaire bijstand en bescherming.
De kwaliteit van de consulaire hulp (waaronder de gedetineerdenbegeleiding) aan Nederlanders in het buitenland wordt regelmatig onderzocht. De IOB heeft in opdracht van het ministerie de consulaire dienstverlening over de periode 2007–2010 doorgelicht. In 2012 is door het Instituut Clingendael een seminar georganiseerd, mede over de eigen verantwoordelijkheid van Nederlanders die zich in het buitenland bevinden. In 2013 zal a.h.v. geschikte instrumenten de klanttevredenheid van consulaire dienstverlening gemeten worden.
Worden er door u «mystery guests» ingezet om de wijze van bejegening door diplomaten of posten waarover opvallend veel klachten binnenkomen, te onderzoeken? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo neen, waarom niet?
De inzet van «mystery guests» wordt overwogen.
Straatkinderen in Oeganda |
|
Jasper van Dijk |
|
Knapen (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de Nieuwsuur-reportage «Straatkinderen redden in Oeganda» over een kindergevangenis waar kinderen onder erbarmelijke omstandigheden aan hun lot worden overgelaten?1
De in de reportage getoonde beelden zijn verontrustend.
Deelt u de mening dat het bestaan van deze kindergevangenis met 350–500 kinderen onaanvaardbaar is? Wat kunt u ondernemen om de kinderen uit deze gevangenis te krijgen?
De Nederlandse ambassadeur in Oeganda zal op korte termijn een bezoek aan de in de reportage getoonde instelling brengen. Vervolgens zal hij zijn bevindingen bespreken met de Oegandese autoriteiten.
Daarnaast voert de ambassade in Oeganda regelmatig een beleidsdialoog over ontwikkelingen binnen de sector justitie met de betrokken Oegandese overheidsinstanties. Tijdens de jaarlijkse review op 27 september jl. heeft Nederland expliciet de opvang van jeugdige delinquenten aan de orde gesteld.
Kunt u bevestigen dat in de meerjarige strategische plannen voor Oeganda «bevordering van de rechtsorde» als één van de speerpunten van het Nederlandse beleid is opgenomen?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland geen begrotingssteun meer geeft aan de Oegandese regering, maar in plaats daarvan programma- en projectsteun?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat bij de outputdoelstellingen van de Nederlandse ambassade in Oeganda, op het gebied van de rechtsbevordering, onder meer speciale aandacht wordt gegeven aan schending van grondrechten, zoals het vasthouden van minderjarigen in gevangenissen?3 Zo neen, waarom niet?
Ja. Eén van de indicatoren is het terugbrengen van de gemiddelde tijd die wordt doorgebracht door nog niet veroordeelde minderjarigen in de gevangenis.
Kunt u aangeven welke actie de Nederlandse ambassade onderneemt in dit specifieke geval?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u tevens aangeven welke consequenties de Nederlandse ambassade verbindt aan het niet nakomen van de afspraken door de Oegandese regering op het gebied van de rechtsbevordering? Kunt u hierbij in het bijzonder ingaan op de outputdoelstellingen van de schending van grondrechten, zoals het vasthouden van minderjarigen in gevangenissen?
Nederland zal het nakomen van de afspraken nauwgezet volgen en monitoren. Afhankelijk van de specifieke situatie zal een beslissing worden genomen over eventuele vervolgstappen. Dit is nu echter niet aan de orde.
Oeganda heeft wat betreft het vasthouden van minderjarigen in gevangenissen reeds een deel van de voor 2015 geformuleerde outputdoelstellingen gerealiseerd. Zo is het maximaal aantal maanden voorarrest voor kinderen teruggebracht van 5 tot 3 maanden.
Hoe oordeelt u over het werk van Foodstep? Staat u open voor ondersteuning van deze organisatie, indien van toepassing?
Foodstep is een privé-orgaisatie die met private bijdragen belangrijk werk verricht. Het ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt niet rechtstreeks particuliere initiatieven. Ambassades hebben de mogelijkheid met beperkte fondsen particuliere initiatieven te steunen, waarvoor de voorstellen per geval op hun merites worden beoordeeld.
Op geen van bovenstaande manieren wordt Foodstep momenteel door Nederland ondersteund.
Het feit dat ruim de helft van de Brabantse veeboeren teveel ammoniak uitstoten |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Helft Brabantse veeboeren in overtreding»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de evaluatie van de provincie Brabant van de Stikstofverordening waaruit blijkt dat in 53% van de controles een of meer overtredingen werden geconstateerd?2
De bevindingen liggen in lijn met een eerder onderzoek van de Handhavingssamenwerking Noord-Brabant uit 2010. Dit onderzoek heeft geleid tot het opnemen van een verplichting om de werking van luchtwassers elektronisch te monitoren in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze verplichting treedt op 1 januari 2013 in werking en gaat direct gelden voor nieuwe luchtwassystemen. Voor bestaande luchtwassystemen geldt een overgangstermijn van 3 jaar. Hierdoor zal de controleerbaarheid en handhaafbaarheid van luchtwassers aanzienlijk verbeteren.
Hoe is het mogelijk dat intensieve veehouderijen op zo’n grote schaal de regels omtrent de Stikstofverordening ontdoken hebben en hoe kan er zo’n opvallend verschil tussen gemeenten optreden?
De handhaving van de naleving van de stikstofverordening is een verantwoordelijkheid van de provincie Brabant. Een verklaring voor het gebrek aan naleving staat beschreven in de rapportage over de Brabantse stikstofverordening en in een rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport dat de staatssecretaris van I&M op korte termijn aan uw Kamer zal aanbieden. Hieruit blijkt dat er sprake is van nalevings- en handhavingstekorten bij luchtwassers. De recente bevindingen liggen in lijn met een eerder onderzoek van de Handhavingssamenwerking Noord-Brabant uit 2010. Een verklaring voor de verschillen in naleving tussen gemeentes heb ik op dit moment niet.
Deelt u de mening dat als meer dan de helft van de intensieve veehouderijen zich niet aan de regels houdt, dit aanleiding is om voorlopig geen nieuwe of grotere (mega)veehouderijbedrijven toe te staan in Brabant, in elk geval niet zolang handhaving en toezicht nog niet op orde zijn?
Nee. Met u ben ik van mening dat veehouderijbedrijven zich moeten houden aan de vergunningvereisten en de ruimtelijke ordenings- en milieuregelgeving en dat de overheden hierop dienen te handhaven en waar nodig te sanctioneren. Bij uitbreiding of nieuwvestiging van veehouderijbedrijven dient het bevoegd gezag te toetsen of de plannen voldoen aan het vigerende ruimtelijke ordenings- en milieubeleid en -regelgeving. Ik zie geen reden om de gehele veehouderijsector op slot te zetten, omdat een deel van de veehouderijbedrijven zich kennelijk niet aan de regels heeft gehouden.
Wat zijn de gevolgen van de hogere emissie en depositie van ammoniak voor de haalbaarheid van Natura 2000-doelen?
Indien geen verbetering optreedt in de naleving zal de termijn waarop de Natura 2000-doelen worden gerealiseerd negatief worden beïnvloed en/of kunnen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Klopt de constatering in deze evaluatie van de provincie dat als de Natura 2000-doelen niet worden gerealiseerd en er sprake is van een toezichts- of handhavingstekort, dit kan leiden tot claims en mogelijk ook veroordelingen uit Europa?
Ik zie vooralsnog geen reden om te veronderstellen dat de Natura 2000-doelen niet worden gerealiseerd.
Wat betekent het niet nakomen van de verplichtingen voor het (niet) in zicht komen van extra ontwikkelruimte als de investeringen in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gedaan worden?
Indien blijkt dat niet aan verplichtingen in het kader van de programmatische aanpak stikstof wordt voldaan, kan dit leiden tot beperktere ontwikkelruimte en/of kan het extra maatregelen noodzakelijk maken.
Deelt u de mening dat bij dusdanige overtredingen ook de doelen de uit het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit in gevaar komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorg dragen dat deze doelen toch gehaald worden?
Van groot belang is de bij antwoord 2 genoemde verbetering van de controleerbaarheid en handhaafbaarheid van luchtwassers als gevolg van de aanstaande verplichting om elektronisch te monitoren. Daarnaast zullen de maatregelen die in het kader van de bestuurlijke handhaving en strafrechtelijke handhaving worden genomen, leiden tot een beter naleefgedrag. Dit is beide van belang omdat (gecombineerde) luchtwassers niet alleen een aanzienlijke reductie van de emissie van ammoniak (stikstof), maar ook van de emissies van geur en fijn stof kunnen opleveren. Daardoor kan het niet naleven van de regels van de stikstofverordening locaal ook overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof en van de geurbelastingsnormen veroorzaken en daardoor ook tot gezondheidsproblemen leiden.
Wat zijn de gevolgen van deze overmatige uitstoot op het gebied van stank en risico’s voor de gezondheid?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over de voorgestelde maatregelen ten aanzien van de toezichtaanpak voor de jaren 2013–2015 van de provincie Brabant en acht u deze afdoende? Zo ja, waar baseert u dit oordeel op? Zo niet, bent u bereid om met de provincie in gesprek te gaan om te bevorderen dat toezicht en handhaving wel gaan voldoen?
De voorgenomen maatregelen van de provincie Brabant, zoals dwangsommen, (onaangekondigde) controles en afspraken met het Openbaar Ministerie over vervolging acht ik vooralsnog voldoende. Bij deze afweging betrek ik ook de bij antwoord 2 genoemde verbetering door elektronische monitoring.
Een studie naar de olieprijs door IMF |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de studie «The Future of Oil: Geology versus Technology» van een aantal IMF-economen (Internationaal Monetair Fonds), gepubliceerd in mei 2012?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze studie? Bent u van mening dat deze studie een betrouwbare voorspelling geeft van de olieprijs? Hoe verhoudt deze studie zich tot de voorspellingen die het International Energy Agency (IEA) publiceert?
In de studie The Future of Oil: Geology versus Technology worden twee wetenschappelijke methoden om een prognose te maken van de olieprijs zorgvuldig gecombineerd teneinde een betere raming te maken van de ontwikkeling van de olieprijs. Het ramingsmodel van Benes et al. (2012) incorporeert vraagfactoren zoals structurele economische groei en conjuncturele schokken in de wereldeconomie alsmede aanbodfactoren zoals het toenemend olieaanbod in reactie op hogere prijzen en de beperkte mogelijkheden tot extra oliewinning. Met deze nieuwe methode komen de IMF-onderzoekers tot de conclusie dat de reële prijs van ruwe aardolie in het komende decennium permanent zal verdubbelen van circa $100 per vat in 2011 naar circa $180 in 2021.
Bij het invoeren van historische data, blijkt het gebruikte combinatiemodel beter olieprijsontwikkelingen te voorspellen dan andere modellen. Echter betekent dit niet dat het model ook de toekomstige olieprijsontwikkeling accuraat weet te voorspellen. Ook dit combinatiemodel moet zich nog bewijzen. Wel is het prijzenswaardig dat de IMF-onderzoekers proberen de verschillende theorieën in één model bijeen te brengen en daarmee zoveel mogelijk bij de reële ontwikkelingen in de oliemarkt proberen aan te sluiten.
Het Internationaal Energy Agency hanteert een andere methode dan Benes et al. (2012). Het IEA maakt geen langetermijnvoorspellingen van de olieprijs. In de World Energy Outlook van 2011 schetst het IEA een drietal scenario’s met elk een verschillende olieprijs als uitkomst. De olieprijs is in de World Energy Outlook een resultante van in de scenario’s beschreven beleidskeuzes en ontwikkelingen.
Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse economie van de voorspelling dat over een decennium de olieprijs zal zijn verdubbeld (circa 180 dollar per vat in 2021)? Hoe gevoelig is de Nederlandse economie voor stijgende en volatiele olieprijzen?
Eind 2010 heeft het Centraal Planbureau een scenario doorgerekend voor een olieprijsstijging in het geval van een beperking van het olieaanbod. In die doorrekening komt het bruto binnenlands product (BBP) van Nederland bij een 20% hogere olieprijs op middellange termijn 0,3% lager te liggen. Een olieprijsverdubbeling in een decennium zou dus het BBP met 1,5% kunnen drukken, hetgeen betekent dat de economische groei gemiddeld 0,15%-punt per jaar lager zou liggen.1 De Nederlandse economie verliest daarmee ruwweg een tiende van haar groeipotentie.
De oorzaken van de olieprijsontwikkeling bepalen hoe de ontwikkeling doorwerkt op de Nederlandse economie. Als een olieprijsstijging het gevolg is van een sterke groei van de wereldeconomie, zien de gevolgen er anders uit dan in het scenario waar een deel van het wereldaanbod van olie wegvalt zoals door het CPB is beschreven. Als de prijsstijging het resultaat is van wereldwijd meevallende economische groei, dan profiteert Nederland primair via haar aandeel in de groei van de wereldhandel. Dit compenseert volgens CPB-doorrekeningen het negatieve effect van hogere olieprijzen.
Wat zijn de consequenties van deze studie van het IMF voor de studies van het CPB (Centraal Planbureau), die zich baseren op een olieprijs van 118 dollar per vat in 2020 (in navolging van het IEA) en tevens de Referentieraming Energie en Emissies: actualisatie 2012? Wat betekent de studie van het IMF voor het overheidsbeleid dat op basis van laatstgenoemde documenten is ingezet?
Het Centraal Planbureau gaat er in zijn korte- en middellangetermijnramingen vanuit dat de reële prijs van olie constant blijft. Dit komt overeen met een «random walk»-raming, zoals genoemd in de studie van Benes et al. (2012). Het onderzoek Benes et al. (2012) suggereert dat de «random walk»-methode, voor de introductie van de eigen nieuwe methode, de ramingmethode was met de beste voorspelresultaten. Het Internationaal Monetair Fonds blijkt in zijn nieuwste macro-economische ramingen van de World Economic Outlook October 2012 eveneens van reëel constante olieprijzen uit te zijn gegaan. Waar het langetermijnramingen betreft is het CPB voorlopig voornemens om de olieprijsraming te blijven baseren op de scenario's van de International Energy Outlook van het Internationaal Energie Agentschap.
De studie van de IMF-onderzoekers bevestigt dat het waarschijnlijk is dat olieprijzen door zowel oorzaken aan vraag- als aanbodzijde zullen stijgen. Dat de kosten van energie zullen stijgen is ook geconstateerd in het Energierapport en vormt een uitgangspunt van het energiebeleid van dit kabinet2. Het betekent allereerst dat alle veilige en betrouwbare energieopties hard nodig zijn voor het realiseren van betrouwbare energie tegen concurrerende prijzen: groen, maar ook grijs zoals kolen, gas en kernenergie. Daarbij bevestigen de stijgingen in olieprijzen de noodzaak van de huidige prioriteiten, waaronder het diversifiëren naar energiedragers en herkomst van energie, het versterken van de Europese markt, het positioneren van Nederland als gasrotonde, het stimuleren van hernieuwbare energie, het voeren van een actieve energiediplomatie, het bijmengen van biobrandstoffen in de transportsector, de inzet op elektrisch vervoer en de ontwikkeling van de biobased economy en het creëren van optimale omstandigheden voor innovatie.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing in de conclusies van het IMF-rapport dat dergelijke hoge olieprijzen de wereldeconomie op «onbekend terrein» brengen en dat er een pijngrens is waarboven de effecten van olieprijzen op het Bruto Binnenlands Product «non-lineair» worden? Is dit voor u reden onderzoek te laten verrichten naar de gevolgen van een sterker stijgende olieprijs dan waarmee in de huidige modellen van het IEA en het CPB is gerekend?
De IMF-onderzoekers stellen dat toekomstige olieprijzen notoir moeilijk zijn geweest om te voorspellen. Ook de nieuwe modelmatige schattingen van Benes et al. (2012) kunnen op basis van historische data op voorhand geen grote voorspelzekerheid worden toegedicht. Op basis van historische data zou de kans 90% zijn dat de gemiddelde reële olieprijs in 2022 tussen circa $120 en $240 uitkomt. Het is dus een grove schatting die in de praktijk met grote kans anders kan uitpakken. Het valt niet uit te sluiten dat inderdaad «onbekend terrein» wordt betreden en niet-lineaire effecten zouden kunnen optreden. Wanneer hoge olieprijzen een sector volledig onlevensvatbaar maakt, is het inderdaad mogelijk dat het effect van een olieprijsstijging op het bruto binnenlands product niet-lineair is. Echter, erg hoge olieprijzen leiden tot substitutie naar andere energiebronnen en tot ontwikkeling en gebruik van nieuwe technieken. Dit verkleint de kans op niet-lineaire effecten.
Vanwege de onzekerheden in het onderzoek naar prijsontwikkelingen en het doorlopend onderzoek dat medewerkers van o.a. het IMF en het IEA verrichten ben ik niet voornemens om onderzoek te laten verrichten naar de gevolgen van de genoemde veronderstelde olieprijsstijgingen.
De opstelling van de NMa inzake de MSC-certificering van de garnalenvisserij in de Noordzee |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de stand van zaken inzake het overleg tussen de Nederlandse garnalensector en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) over het Managementplan Marine Stewardship Council (MSC) voor de garnalenvisserij in de Noordzee?
Bent u ervan op de hoogte dat de NMa tot op heden weigert haar goedkeuring te geven aan het Managementplan MSC in verband met de zogenaamde Catch Control Rule (beperking van de visserijinspanning als indicatoren voor bestandsontwikkeling onder een bepaalde voorzorgsgrens komen), terwijl de sector geacht wordt in 2013 op basis van MSC-certificering te vissen?
Is de veronderstelling juist dat MSC-certificering voor de Nederlandse garnalenvisserij een belangrijke rol speelt bij het al dan niet verkrijgen van een visserijvergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet?
Bent u van mening dat de zogenaamde Catch Control Rule en de daarmee beoogde voorzorgsbenadering nodig is voor MSC-certificering en past binnen de strekking van artikel 6, lid 3, van de Mededingingswet?
Bent u, gelet op de ondertekening van en afspraken in het Maatschappelijk Convenant Noordzeevisserij, bereid de garnalensector te steunen bij haar inzet voor het verkrijgen van MSC-certificering, inclusief het verkrijgen van ruimte voor de zogenaamde Catch Control Rule?
Bent u bereid de NMa aan te spreken op het belang van MSC-certificering in het algemeen en voor de garnalensector in het bijzonder en de noodzakelijke rol voor de zogenaamde Catch Control Rule daarin? Bent u bereid de NMa te vragen om op zeer korte termijn de gewenste duidelijkheid te geven inzake het Managementplan MSC van de garnalensector?
Is de veronderstelling juist dat beleidsregels van de regering voor de NMa richting kunnen geven aan het meewegen van het aspect duurzaamheid in mededingingsvraagstukken, zodat afspraken in het kader van bijvoorbeeld MSC-certificering eenvoudiger en sneller gemaakt kunnen worden?
Bent u voornemens dergelijke beleidsregels op te stellen?