Het bericht dat moskee-internaten vaak niet veilig zijn en toezicht van de overheid ontbreekt |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw eerste reactie op het bericht dat honderden kinderen in Nederland in moskee-internaten wonen waarbij toezicht van de overheid ontbreekt en de gebouwen vaak onveilig zijn?1
Het is zorgelijk dat er kinderen in religieuze internaten verblijven die hun integratie in de Nederlandse samenleving niet bevorderen, zeker niet als die kinderen tot een achterstandsgroep horen en een zekere afstand tot de samenleving ervaren. Voor het goed functioneren van burgers in ons land is integratie en participatie van groot belang. Het gaat daarbij om actieve deelname aan het arbeidsproces en het onderwijs, maar ook aan andere vormen van het maatschappelijk verkeer. Met het oog op dit laatste, acht het kabinet het onwenselijk wanneer personen of groepen zich afkeren van de bredere samenleving en als er op internaten les wordt gegeven waarbij ideeën naar voren worden gebracht die de integratie belemmeren. Sociale dwang – temeer wanneer er kinderen bij betrokken zijn – acht het kabinet onwenselijk.
Het staat ouders vrij om hun kinderen onder te brengen in internaten of logies. Deze instellingen dienen zich evenwel in alle opzichten aan de wet te houden en waar dit niet het geval is dient passend en adequaat te worden opgetreden. Het aantal kinderen dat specifiek in moskee-internaten verblijft wordt niet geregistreerd. Ik beschik dan ook niet over deze informatie. Het is aan de lokale overheid om bouw- en bestemmingsvergunningen te verlenen en handhavend op te treden waar dat nodig is. Ook is het een lokale verantwoordelijkheid om met de betrokken instellingen de dialoog aan te gaan over zaken als pedagogisch klimaat en welzijn van de kinderen.
In het licht hiervan juich ik de voorgestelde initiatieven van het college van B&W van de gemeente Rotterdam toe. Het college stelt in de raadsbrief de volgende stappen voor. Ten eerste is er het voorstel tot het creëren van een toetsingskader voor het pedagogisch klimaat van instellingen. Ten tweede wil de gemeente in samenwerking met stadsontwikkeling en de GGD al in een vroeg stadium de dialoog met initiatiefnemers van mogelijke nieuwe initiatieven tot het oprichten van internaten aan gaan. Ten derde is Rotterdam van plan ouders allereerst op hun verantwoordelijkheden te wijzen, maar hen wel informatie en ondersteuning bieden bij hun taken als zorgdragende.
Ik ben voornemens overleg te starten met een aantal betrokken gemeenten om te bezien of het beschikbare instrumentarium toereikend is om de veiligheid en het welzijn van kinderen te waarborgen. Ik zal uw Kamer over de uitkomst van dit overleg te zijner tijd informeren.
Is het waar dat bij een moskee in Rotterdam-Zuid al jaren, vijftig meisjes illegaal op zolder wonen waarbij de situatie vorig jaar nog altijd gevaarlijk te noemen was? Zo ja, deelt u de mening dat aan deze illegale situatie per direct een einde moet worden gemaakt en de ouders van de kinderen hierover moeten worden geïnformeerd?
Volgens opgave en onderzoek van de GGD verblijven 46 meisjes in de Fatih Moskee in Rotterdam Zuid. Over dit internaat zegt de B&W van de gemeente Rotterdam in haar brief aan de gemeenteraad van 15 november 2012 (zie bijlage) *) het volgende: «Deze locatie is, en was de afgelopen jaren, brandveilig en voldeed aan alle bouwkundige eisen die gesteld worden op grond van het Bouw- en gebruiksbesluit. In 1998 is een gebruiksvergunning voor een internaat verleend en hierop is regelmatig gecontroleerd. Het gebruik van het pand als internaat verloopt aldus conform de brandveiligheidsvoorschriften. Op enkele geconstateerde gebreken is handhavend opgetreden. In 2007 is een vergunning aangevraagd om het pand als internaat te mogen gebruiken conform bestemmingsplan. Deze vergunning zou kunnen worden verleend op grond van het Bouwbesluit, aangezien het pand aan alle eisen voldoet. Dit is om formele redenen niet mogelijk, omdat het bestemmingsplan hiervoor moet worden gewijzigd. In afwachting hiervan is een legalisatietraject gestart, waardoor het gebruik kan worden voortgezet. Overigens is dit een gebruikelijke procedure.»
Het is niet duidelijk of alle internaten in Rotterdam zich aan de geldende regelgeving hebben gehouden en dit geeft reden tot ongerustheid. Navraag bij gemeente Rotterdam leert dat men op dit moment bezig is om uit te zoeken hoe een en ander is verlopen rondom internaten.
Is het waar dat weer een ander internaat in Rotterdam-Zuid niet voldoet aan de veiligheidsvoorschriften? Zo ja, welke internaat is dit?
Klopt het bericht dat zowel de gemeente Rotterdam als de deelgemeente Rotterdam-Zuid al jaren weten van boven genoemde illegale en onveilige situatie maar deze gedogen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onacceptabel is en hieraan per direct een einde moet worden gemaakt? Hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Klopt het bericht dat de GGD eerder aan de gemeente haar zorgen heeft geuit over de mogelijkheid dat lijfstraffen worden uitgedeeld op internaten in Rotterdam? Zo ja, bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Ten aanzien van de veiligheid en het welzijn van kinderen heeft de gemeente Rotterdam bij de betrokken instanties nagevraagd welke meldingen over mishandeling zijn binnengekomen de afgelopen jaren. In haar brief aan de raad meldt B&W van Rotterdam: «Voor zover bekend zijn drie meldingen bij het AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling) binnengekomen die betrekking hadden op een internaat. De meldingen dateren van 2011 en betroffen één internaat. Het AMK heeft daarop een onderzoek ingesteld en naar aanleiding daarvan gesprekken gevoerd met zowel de ouders als de leiding van het internaat. Het AMK zag geen aanleiding voor verdere acties en heeft de cases afgesloten.» Deze gegevens komen overeen met het rapport «Inventariserend onderzoek naar signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving», dat door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met de GGD Nederland in mei 2012 is gepubliceerd.
Hoeveel kinderen verblijven in Nederland in internaten? Welk type internaten? Op welke wijze houdt de overheid toezicht op deze internaten?
Er zijn, afhankelijk van de definitie, veel soorten internaten in Nederland. Uiteenlopend van internaten die verbonden zijn aan een school tot bijvoorbeeld schippersinternaten. De zogenaamde schippersinternaten zijn instellingen die kinderen van ouders met een trekkend/varend bestaan huisvesting, verzorging en opvoeding bieden. Gezien het belang dat deze kinderen deel kunnen nemen van het onderwijs subsidieert de rijksoverheid deze internaten al sinds vele jaren. Aan de subsidie zijn kwaliteitseisen verbonden. De Inspectie Jeugdzorg houdt toezicht op de naleving van deze kwaliteitsvereisten.
Het is de verantwoordelijkheid van de lokale overheid om inzicht te hebben in de aanwezigheid van internaten binnen de gemeentegrens. Een landelijk overzicht van alle internaten met aantallen kinderen is mij niet bekend.
Op moskee-internaten is wat betreft de brandveiligheid sprake van toezicht door de lokale overheid op grond van de Wabo. Gemeenten dienen hiertoe een handhavingsbeleidsplan op te stellen, waarin wordt aangegeven op welke wijze het toezicht wordt uitgevoerd. Het gemeentelijk toezicht is onderworpen aan controle door de gemeenteraad en interbestuurlijk toezicht door de provincie. De eisen voor brandveiligheid waaraan een internaat moet voldoen staan in het Bouwbesluit 2012.
Het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs richt zich op onderwijsinstellingen in de zin van de Leerplichtwet en instellingen, waarop de in de onderwijswetgeving vastgelegde wet- en regelgeving van toepassing is. Dat is voor bedoelde instellingen niet het geval, want hier wordt geen formeel onderwijs gegeven. Dat volgen de kinderen op reguliere onderwijsinstellingen. Toezicht op bedoelde instellingen is geen onderdeel van de wettelijke taken van de Inspectie van het Onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs beschikt dan ook niet over inzicht in bedoelde internaten.
Toezicht door de inspectie jeugdzorg is niet aan de orde omdat het hier niet gaat om instellingen voor jeugdzorg dan wel instellingen waar de rijksoverheid subsidie aan geeft.
Hoeveel moskee-internaten bestaan in Nederland? Door wie wordt de zorg en het onderwijs op deze internaten georganiseerd? Waaruit bestaat deze zorg en onderwijs? Klopt het dat deze internaten hoofdzakelijk behoren tot de Suleymanci beweging? Wat voor soort beweging is dit eigenlijk? Welke banden heeft deze beweging met het land van herkomst? Bestaan er subsidiestromen vanuit de overheid en/of welke andere financieringsbronnen kent deze organisatie?
Zoals in antwoord op vraag zes aangegeven, is mij niet bekend hoeveel moskee-internaten er in Nederland zijn en of er onderwijs wordt georganiseerd.
De Süleymanci-beweging wordt beschouwd als een orthodoxe missioneringsbeweging met een mystieke inslag, ontstaan onder de volgelingen van de Süleyman Hilmi Tunahan (1888–1959). De voornaamste activiteiten van de beweging concentreren zich rondom religieus onderwijs en andere vormingsactiviteiten gericht op jongeren. Het is mij niet bekend of deze bewegingen banden heeft het land van herkomst. Voor zover mij nu bekend, zijn er geen directe financiële banden tussen de Rijksoverheid en organisaties gelieerd aan Süleymanci-beweging.
*) Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer
Klopt het dat overheidstoezicht op moskee-internaten ontbreekt? Zo ja, bent u bereid zowel de Inspectie Jeugdzorg als de Inspectie Onderwijs toezicht te laten houden op deze internaten? Bent u ook bereid de Kamer, gemeenten en alle moskee-internaten te informeren aan welke regels zij dan moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u moskee-internaten waar hoofdzakelijk Nederlandse kinderen van Turkse afkomst verblijven met hele strenge regels, waarbij kinderen van twaalf zich moeten richten op de absolute overgave en kinderen soms tot laat in de nacht moeten bidden, bevorderlijk en wenselijk voor het welzijn van de desbetreffende kinderen en voor de integratie? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om het welzijn van de kinderen veilig te stellen, segregatie te doen stoppen en integratie, daadwerkelijk samen leven middels samen naar school, samen in de buurt en samen werken, te bevorderen?
Zie antwoord vraag 1.
De Israëlische aankondiging van de bouw van woningen in Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever |
|
Désirée Bonis (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging op 6 november jl. van de Israëlische regering om bijna 1 300 nieuwe woningen te gaan bouwen in Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever?1 Heeft u eveneens kennis genomen van de gezamenlijke reactie op deze aankondiging van 11 Europese Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s), waaronder IKV Pax Christi en Cordaid?2
Ja.
Deelt u de mening dat deze door de Israëlische regering nieuw aangekondigde bouw in strijd is met het internationaal recht en de hoop op een tweestatenoplossing verder ondermijnt? Zo ja, bent u bereid aan de Israëlische regering over te brengen dat u deze bouw afkeurt? Zo nee, waarom niet?
De bouw van nederzettingen in de Palestijnse Gebieden is in strijd met het internationale recht en ondergraaft de twee-statenoplossing, waarbij Israël en een toekomstige Palestijnse staat in vrede en veiligheid naast elkaar bestaan. Ik heb de aankondiging dan ook veroordeeld.
Bent u tevens bereid deze kwestie met uw EU-collega’s te bespreken om te komen tot een gezamenlijke reactie op voornoemde Israëlische aankondiging? Zo nee, waarom niet?
Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft namens de EU in een verklaring laten weten dat ze de uitbreiding van 1 213 woningen in de nederzettingen Pisgat Zeev en in Ramot ten zeerste betreurt en dat uitbreiding diplomatieke inspanningen bemoeilijkt om terug te keren naar onderhandelingen. De EU heeft er bij Israël herhaaldelijk op aangedrongen een onmiddellijk einde te maken aan de planning, bouw en uitbreiding van alle nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem.
Bent u eveneens bereid in overleg te treden met uw EU-collega’s over de voortdurende overtredingen van het internationaal recht door Israël en mogelijke gevolgen daarvan voor de betrekkingen tussen de EU en dit land? Zo nee, waarom niet?
De nederzettingen zijn in strijd met het internationaal recht en de uitbreiding ervan vormt een groeiende bedreiging voor een twee-statenoplossing. De EU Raadsconclusies van 14 mei jl. zijn hierover ondubbelzinnig. Over de wijze waarop de EU en EU-lidstaten effectief kunnen bijdragen aan het tegengaan van verdere uitbreiding van nederzettingen voert Nederland geregeld overleg in EU-verband.
De berichtgeving dat Nederland haar eigen inkomensbeleid mag voeren als het gaat om sociale verhuur |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het bericht «Spies maakt ruimere toewijzing coporatiewoningen mogelijk»?1
Ja.
Kunt u reageren op de bevindingen van het Planbureau voor de Leefomgeving dat sinds de invoering van de inkomensgrens van 34 085 euro de zoektijd, voor de verschillende inkomensgroepen die aangewezen is op de sociale verhuur, aanmerkelijk is gestegen (52% voor inkomensgroep tussen de 34 000 euro en 38 000 euro en 34% voor de inkomensgroep tussen de 38 000 euro en 43 000 euro)?
Ik kan bevestigen dat in het model van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de wachttijd voor de door u genoemde groepen is gestegen. Zoals ook in de brief van minister Spies aan de Tweede Kamer (TK 32 847, nr. 34) is aangegeven is de wachttijd voor huishoudens met een inkomen onder de € 34 000,– echter met 20 % gedaald. Huishoudens die op de sociale huursector zijn aangewezen komen dus eerder in aanmerking voor een sociale huurwoning. Voor huishoudens met een inkomen tussen de € 33 000 en € 38 000,– neemt die toe van 2,1 naar 3,2 jaar, voor huishoudens met een inkomen tussen € 38 000,– en € 43 000,– van 2,0 naar 2,7 jaar.
Kunt u aangeven waarom u, ondanks het feit dat de Europese Commissie heeft laten weten dat lidstaten hun eigen inkomensgrens mogen bepalen, ervoor gekozen heeft om de inkomensgrens van 34 085 euro te behouden?
Het staat de lidstaten vrij om binnen de Europese mededingingsregels de eigen grenzen te bepalen. In zijn brief van 31 augustus 2010 (TK 29 453, nr. 167) heeft de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie de positie van de Europese Commissie (EC) en Nederland geschetst. Woningcorporaties zijn belast met openbare dienstverlening (de zogenoemde dienst van algemeen economisch belang (DAEB)) op het terrein van de sociale huisvesting. De inrichting en afbakening van een dergelijke dienst behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de nationale overheid maar dat neemt niet weg dat de EC heeft getoetst of de gekozen grenzen in overeenstemming zijn met de mededingingsregels. Het kader daarvoor vormde de zogenoemde vrijstellingsbeschikking van de EC2. Daarin is opgenomen dat staatssteun uitsluitend kan worden ingezet voor achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen welke, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden.
Nederland heeft tegen deze achtergrond met de EC over de grens van de DAEB onderhandeld over de inkomensgrens met als resultaat de grens van € 33 000 (thans € 34 085,–) die in het EC besluit van 2009 is vastgelegd.
Kunt u inzichtelijk maken waarom u heeft gekozen voor 10% extra toewijzingsruimte voor huishoudens met een inkomen van maximaal 38 000 euro, en niet voor de verhoging van de inkomensgrens?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heeft Nederland een ruime discretionaire bevoegdheid om de grenzen in te vullen maar is Nederland gebonden aan de randvoorwaarden die voortvloeien uit de mededingingsregels. Er is door minister Spies gezocht naar een maatregel die aangreep op de problematiek: lage middeninkomens die door de huidige situatie op de woningmarkt moeilijk een woning kunnen vinden zowel op de huur als de koopmarkt. Dit heeft geleid tot een mogelijkheid voor 10 % extra toewijzingsruimte aan huishoudens met een inkomen van maximaal € 38 000,–.
Overigens heb ik nog geen besluit genomen over een mogelijke tijdelijke verruiming van de huidige 10 % toewijzingsruimte voor hogere inkomens.
Deelt u de mening dat huishoudens met een inkomen van 34 085 euro aangewezen zijn op de sociale verhuur en kunt u aangeven welke gevolgen de inkomensgrens voor deze huishoudens heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat huishoudens met een inkomen tot € 34 085,– kunnen zijn aangewezen op sociale verhuur. De staatssteunregeling voor woningcorporaties biedt daarom juist mogelijkheden voor huishoudens met deze inkomens. Het inkomen ligt immers precies op die grens. Ook hogere inkomens kunnen overigens in de sociale huursector terecht, zij het binnen de ruimte van 10 % die de staatssteunregeling biedt. Overigens is de woningmarkt breder dan sociale huurwoningen. Het staat huishoudens met een dergelijk inkomen vrij ook een woning in de koopsector of particuliere huursector te betrekken.
Het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de ouderenzorg |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel over het toezicht van de IGZ op de ouderenzorg?1
Ja.
Is het waar dat er in 2012 (t/m oktober) ongeveer 100 Inspectiebezoeken zijn gebracht?
Nee. Zoals de IGZ eerder heeft aangegeven in haar reactie op de nieuwsberichten hierover, herkent de inspectie het geschetste beeld niet. In 2012 heeft de IGZ tot 1 november 2012 in totaal 507 inspectiebezoeken afgelegd in de ouderenzorg.
Haalt de IGZ de doelstelling voor 2012? Kunt u daar inzicht in geven?
De inspectie had als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af.
Kunt u naar aanleiding van deze berichten tussentijds inzicht geven in de ontvangen meldingen over ongekwalificeerd personeel, hygiëne en het verstrekken van medicatie?
Over de ouderenzorg heeft de inspectie dit jaar, tot 1 november 2012, ruim 2 200 meldingen ontvangen. Daarvan gingen 6 meldingen over ongekwalificeerd personeel, ruim 20 over hygiëne en ruim 40 over het verstrekken van medicatie. Het overgrote deel van de meldingen betreft valincidenten.
Deelt u de mening dat de doelstelling over 2012 gehaald moet worden, en dat het toezicht optimaal moet zijn?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Uiteraard deel ik uw mening dat het toezicht optimaal moet zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het verschijnen van de externe rapporten over het functioneren van de IGZ?
Nee, dat was niet mogelijk. Beide externe onderzoeksrapporten zijn op maandag 19 november 2012 uitgebracht en op die zelfde dag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer gezonden.
De impact van voorgenomen bezuinigingen in het regeerakkoord voor de langdurige ouderenzorg in Nederland |
|
Enneüs Heerma (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Gupta, waarin in een tweetal scenario’s wordt aangegeven wat de gevolgen voor de koopkracht zouden kunnen zijn als de voorgestelde bezuinigingen uit het regeerakkoord met betrekking tot de langdurige zorg doorgaan?1
Ja.
Deelt u de uitkomst van het onderzoek, waarbij een oplopend koopkrachtverlies wordt voorspeld van 18% tot maar liefst 63% bij een hoog zorggebruik? Zo nee, wilt u inhoudelijk weerleggen waarom niet?
Er is een aantal redenen om aan te nemen dat de inkomenseffecten anders zullen zijn dan in de twee scenario’s van Gupta. Als het aanbod efficiënter wordt georganiseerd, gemeenten beter maatwerk kunnen verlenen of mensen afzien van formele zorg en dit in eigen kring organiseren, zal er geen sprake zijn van inkomenseffecten. Wanneer een deel van de besparing niet via deze kanalen wordt opgevangen, dan zal men zelf zorg in moeten kopen.
Voor de groep die de huishoudelijke hulp niet zelf kan organiseren of zelf betalen behouden gemeenten 25% van het budget voor een maatwerkvoorziening.
Gupta doet geen uitspraak over het inkomenseffect van de maatregelen, maar schetst de keuzes waar het kabinet en gemeenten voor staan bij de invulling van de ombuigingen op de langdurige zorg. Gupta laat zien dat er keuzes zijn: als bepaalde zorg niet meer vergoed wordt, zal de keuze zijn tussen inschakelen van meer mantelzorg / informele zorg, of het zelf betalen voor zorg, of het verminderen van gebruik van zorg/huishoudelijke hulp. Gupta schetst scenario’s waarbij in het ene geval de lasten juist bij de hoge inkomens komen te liggen en in het andere geval juist bij de mensen die veel zorg gebruiken (vooral lage inkomens). Dit maakt veel uit voor de verdeling van de gevolgen.
De uiteindelijke inkomenseffecten zullen afhangen van het samenspel van de hierboven beschreven effecten. Het is dus op voorhand niet te zeggen wat de precieze effecten zullen zijn. Gupta roept de overheid op tot het aangaan van een maatschappelijk debat over de beoogde versobering. Het kabinet zal de voorstellen uitwerken met een open houding naar de samenleving en in overleg met de gemeenten en de doelgroep.
Worden hierdoor ouderen en mensen met een handicap met een midden- en hoger inkomen onevenredig hard in hun koopkracht getroffen? Zo nee, wilt u dit inhoudelijk onderbouwen?
Niets doen zal uiteindelijk grote gevolgen hebben voor de meest kwetsbaren in onze samenleving (zowel financieel als medisch) als gevolg van de kostenexplosie in de langdurige zorg. Nu ingrijpen geeft de gelegenheid om deugdelijke en houdbare regelingen te maken in het belang van de patiënten en cliënten.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Heeft u met dit koopkrachtverlies, zoals in het rapport wordt geschetst, in uw brief d.d. 7 november 2012 aan de Kamer rekening gehouden? Zo ja, hoe verklaart u deze uitschieters in koopkrachtverlies?
In de brief van 7 november is ingegaan op de koopkrachtontwikkeling zoals deze volgt uit de doorrekening van het CPB. Op 8 november heeft het CPB een notitie gepubliceerd met een nadere toelichting op de koopkrachteffecten van het Regeerakkoord. Hierin is aangegeven dat maatregelen op het gebied van de langdurige zorg niet zijn meegenomen in de doorrekening.
Wijzigingen in het niveau van voorzieningen worden vaker niet verwerkt in de koopkracht. Zo is de stijging van de AWBZ-uitgaven in de periode 2008–2011 (3,4 miljard euro) ook niet zichtbaar geweest als positief koopkrachteffect.
Moeten in het licht van de voorgaande vraag de in uw brief geschetste koopkrachtcijfers als een gemiddelde worden beschouwd en is dit mogelijk een verklaring voor de uitschieters binnen het domein van de langdurige zorg?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u garanderen dat ouderen en mensen met een midden- en hoger inkomen niet met deze uitschieters, zoals geschetst in het onderzoek, zullen worden geconfronteerd en kunt u garanderen dat ook hun koopkrachtverlies nooit boven een maximum van 4% uitkomt?
Het kabinet geeft nooit koopkrachtgaranties, dus kan dit in dit geval ook niet doen. Wel wil het kabinet met een open houding naar de samenleving en in overleg met gemeenten en de doelgroep de voorstellen uitwerken.
Indien u deze garantie niet kunt geven, hoe moet dan het door u geschetste koopkrachtbeeld in uw ogen worden beoordeeld?
Het kabinet zal de uitwerking van de maatregelen in de langdurige zorg beoordelen op de effecten, en voorstellen uitwerken met een open houding naar de samenleving en in overleg met de gemeenten en de doelgroep. Op dit moment valt nog niet te zeggen wat de precieze effecten zullen zijn.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de regeringsverklaring?
Ja.
Het bericht dat in korte tijd twee gehandicapte bewoners zijn overleden bij zorginstelling Bartimeus |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de artikelen «Gehandicapte man stikt in stukje brood» en «Personeelsleden Bartimeus ziek thuis na sterfgevallen»? Wilt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik heb kennis genomen van de artikelen en kan mij goed voorstellen dat het overlijden van deze bewoners een enorme klap moet zijn. In de eerste plaats voor de familie en vrienden van de overledenen maar ook voor het personeel van Bartiméus. Ik wens hen dan ook veel sterkte toe in de komende periode. Op de oorzaak van de incidenten kan ik op dit moment niet ingaan. Hiernaar lopen momenteel verschillende onderzoeken.
Hoe is het mogelijk dat een bewoner die uitdrukkelijk geen vast voedsel mag, dat wel krijgt, met deze gevolgen?
Naar de oorzaak hiervan wordt momenteel onderzoek gedaan door een extern onderzoeksbureau dat door Bartiméus is ingeschakeld. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt de IGZ geïnformeerd. Daarnaast verricht ook de IGZ onderzoek hiernaar.
Wat is er gebeurd met de overleden vrouw waar het artikel van 8 november over bericht?
Dit wordt momenteel door de IGZ onderzocht.
Is u bekend dat er bij de zorginstelling een grote reorganisatie van personeel heeft plaatsgevonden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Desgevraagd laat Bartiméus weten dat in de sector wonen een reorganisatie is doorgevoerd op de woongroepen, de dagbesteding en in de samenwerking tussen de woongroepen en dagbesteding. Doel was om door aanpassing van de werkprocessen met behoud van de kwaliteit van zorg doelmatiger te werken waardoor kosten konden worden bespaard. Bartiméus geeft aan dat de nieuwe werkprocessen in nauwe samenwerking met alle medewerkers zijn ontwikkeld en per 1 oktober zijn ingevoerd. Van de 750 arbeidsplaatsen konden daardoor 54 arbeidsplaatsen worden opgeheven. Doordat gelijktijdig 20 nieuwe arbeidsplaatsen werden gecreëerd, bedraagt de totale personeelsreductie uiteindelijk 34 arbeidsplaatsen. Dat is circa 5 % van het totale personeelsbestand van de sector Wonen.
Is het personeel betrokken bij de plannen voor een reorganisatie, en welke rol heeft de vakbond hierin gehad? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Desgevraagd laat Bartiméus weten dat de reorganisatie in nauwe samenwerking met alle medewerkers tot stand is gekomen. Zowel de Ondernemingsraad als de Cliëntenraad Wonen zijn in het gehele proces betrokken en hebben met de reorganisatie ingestemd. De reorganisatie is door de Raad van Toezicht goedgekeurd. De vakbonden zijn eveneens volledig in het proces van reorganisatie betrokken.
Hoeveel personeelsleden hebben vóór 1 oktober jl. hun zorgen geuit over de reorganisatie bij Bartimeus? Wat is met deze zorgen gedaan? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bartiméus laat weten dat de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad Wonen bij het gehele proces van reorganisatie zijn betrokken. Met medewerkers die zorgen uitten of knelpunten aangaven is in gesprek gegaan en werden mogelijke oplossingen besproken.
De IGZ heeft in 2011 en 2012 geen meldingen van medewerkers gekregen, dus ook niet over personele tekorten of over tekortschietende deskundigheid.
Klopt het dat personeelsleden hebben aangegeven dat door de reorganisatie «doden kunnen vallen»? Zo ja, waarom is hier niet naar geluisterd?
Bartiméus laat weten dat deze signalen hen niet bekend zijn. De IGZ heeft hier ook geen melding van gekregen.
Gaan er nog meer ontslagen vallen bij deze zorginstelling? Klopt het dat ontslagen medewerkers vervangen worden door goedkoper personeel? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de instelling zelf om er zorg voor te dragen dat er voldoende en goed opgeleid personeel aanwezig is. Bartiméus laat weten dat zij niet voornemens zijn om in het primaire proces meer arbeidsplaatsen te schrappen. Wel zullen er in de ondersteunende processen mogelijk nog arbeidsplaatsen verdwijnen. Bartiméus ontkent dat er sprake zou zijn van het vervangen van ontslagen medewerkers door lager gekwalificeerd personeel.
Hoe reageert u op het feit dat medewerkers vervangen worden door goedkopere krachten, maar dat het aantal (duurbetaalde) managers gelijk is gebleven? Is er naar uw mening sprake van evenwichtig personeelsbeleid bij Bartimeus? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bartiméus laat weten dat het aantal managers niet gelijk is gebleven maar dat er gewerkt is aan een reductie van de overhead door het aantal directeuren te verminderen (van 4 naar3 en het aantal clustermanagers en teamleiders te reduceren. De overhead van de sector wonen is gedaald van 11 naar 9,4%.
Wat is uw reactie op de intimidatie en angstcultuur onder personeel die, volgens de artikelen, heerst binnen Bartimeus? Gaat u dit onderzoeken en actie ondernemen als het klopt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat de dialoog tussen de leiding van Bartiméus en het personeel naar aanleiding van de incidenten goed op gang is gekomen. Hiernaast heeft Bartiméus aangegeven te werken met vertrouwenspersonen waarbij medewerkers, indien er sprake zou zijn van kritiek die zij niet in persoon zouden willen uiten, deze toch kwijt kunnen. Voor een weloverwogen oordeel wacht ik eerst de bevindingen van de IGZ af.
Erkent u dat intimidatie en angstcultuur geen goede voorwaarden zijn voor het verlenen van goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn de IGZ en het Openbaar Ministerie ingeschakeld na het overlijden van de bewoners? Zo ja, is dit direct gebeurd, en wat zijn hun vervolgacties? Zo neen, waarom niet? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bartiméus heeft beide calamiteiten direct bij de IGZ gemeld. De IGZ doet hier momenteel onderzoek naar.
Van het ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik het volgende vernomen. In verband met het incident waarbij een bewoner overleed nadat deze zich had verslikt in het eten, heeft de gemeentelijk lijkschouwer, omdat sprake was van een niet natuurlijk overlijden, conform de Wet op de Lijkbezorging contact opgenomen met het Openbaar Ministerie (OM). Het OM – dat geen aangifte heeft ontvangen ter zake van dit incident – heeft besloten om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen, omdat er geen verdenking bestond dat een strafbaar feit was gepleegd. Met het oog op de toezichthoudende taak van IGZ, is het incident door het OM wel gemeld aan de IGZ. Als het onderzoek door de IGZ daartoe aanleiding zou geven, kan de IGZ aangifte doen.
Zijn er sinds de reorganisatie meer incidenten geweest bij Bartimeus? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bartiméus heeft in 2011 en 2012 in totaal vijf incidenten aan de IGZ gemeld, waaronder de twee recente calamiteiten.
Bent u op de hoogte van het externe onderzoek dat Bartimeus heeft ingesteld? Wie leidt dit onderzoek, en kunt u de onafhankelijkheid garanderen? Wanneer worden de uitkomsten van het externe onderzoek verwacht? Bent u bereid de uitkomsten naar de Kamer te sturen, voorzien van uw commentaar? Zo neen, waarom niet?
Het is mij bekend dat Bartiméus onderzoek laat doen door een externe partij. Zij hebben op basis van een afspraak tussen de gehandicapteninstellingen in Utrecht (VGU) een beroep gedaan op collega instellingen die ervaren onderzoekers ter beschikking hebben gesteld. De IGZ wil de uitkomsten van dit onderzoek uiterlijk vóór 2 december ontvangen en zal dit gebruiken bij haar eigen onderzoek. Het onderzoek van Bartiméus wordt uitsluitend aan de IGZ en de familie van de overleden bewoner beschikbaar gesteld. Dit onderzoek zal daarom niet openbaar worden gemaakt. De bevindingen van het onderzoek van de IGZ zullen wel openbaar worden gemaakt.
Is het niet vreemd dat een zorginstelling een eigen extern onderzoek laat uitvoeren, terwijl de IGZ en het OM dat toch behoren te doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn primair verantwoordelijk voor het doen van onderzoek naar calamiteiten. Zij kunnen hiervoor een externe partij inschakelen. Als er sprake is van een ernstige calamiteit die mogelijk wijst op structurele tekortkomingen binnen een organisatie dan doet de IGZ zelf ook onderzoek.
Vindt u het niet nog vreemder dat de IGZ verscherpt toezicht instelt, maar eerst het externe onderzoek afwacht? Erkent u dat de IGZ door deze handelswijze volledig de zijde van de zorginstelling lijkt te kiezen en niet onafhankelijk over komt? Zou het een probleem zijn als de IGZ naast het externe onderzoek optreedt? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is gestart met haar onderzoek waaruit moet blijken of er sprake is van structurele problemen bij Bartiméus. Mocht dit het geval zijn dan zal de IGZ gaan handhaven. Zij kan dit doen met verscherpt toezicht, maar dit is afhankelijk van de bevindingen. Verscherpt toezicht is bij Bartiméus vooralsnog niet ingezet. Berichtgeving in de media hierover was onjuist.
Bent u van mening dat er, juist dus ook in de gehandicaptenzorg, te allen tijde vast en opgeleid personeel aanwezig moet zijn? Zo ja, vindt u het verantwoord dat er 57 fulltime banen wegbezuinigd zijn binnen Bartimeus? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook mijn antwoorden op vraag 4 en 9. Het is aan de zorginstelling zelf om er zorg voor te dragen dat er te allen tijde sprake is van voldoende en goed opgeleid personeel om de kwaliteit van zorg te kunnen garanderen. Ik heb momenteel geen aanwijzingen dat hier geen sprake van is.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van voldoende personeel cruciaal is voor goede, kwalitatieve zorg? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om hiervoor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat wanbeleid en incidenten niet onder de pet mogen worden gehouden? Zo ja, hoe reageert u op het bericht dat personeelsleden is verteld dat zij niet met de pers mogen praten, en dit anoniem (moeten) doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening. Beide incidenten zijn direct aan de IGZ gemeld. Bartiméus laat ook weten dat alle medewerkers en cliëntvertegenwoordigers rechtstreeks per brief zijn ingelicht en dat er geen instructies zijn meegegeven over contacten met de pers. Wel is medewerkers aangeraden om, in geval zij benaderd werden door de media, betrokkenen door te verwijzen naar algemene woordvoering.
Bent u van mening dat bij wanbeleid, dat leidt tot sterfgevallen, bestuurders aansprakelijk gesteld moeten worden? Zo ja, gaat u bestuurders van Bartimeus aansprakelijk stellen als er blijkt dat er sprake is van wanbeleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
In eerste instantie is de instelling verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Zoals ik ook recent op Kamervragen van het lid Agema heb geantwoord is het op dit moment al mogelijk om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor schade die door hun handelen is veroorzaakt, mocht een instelling daar aanleiding toe zien. Een rechtspersoon (in dit geval dus de zorginstelling) kan een (voormalig) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stellen. De overheid heeft deze mogelijkheid niet. De rechter beoordeelt of een bestuurder tegenover de rechtspersoon aansprakelijk is voor de schade en of hij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is. De rechter doet dit door te onderzoeken of de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Op 5 juni 2012 is de motie Gerbrands (PVV)4 aangenomen waarin de regering wordt verzocht de corporate governance regelgeving dusdanig aan te passen dat het mogelijk wordt om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het leveren van slechte kwaliteit van zorg.
Het kabinet zal komen met een visie op governance in de zorg. Hierbij zal aansprakelijkheid van bestuurders ook worden meegenomen.
Kunt u het uitleggen dat een bestuurder van een zorginstelling een totaalinkomen van € 249 811 heeft, terwijl er te weinig personeel is om veilige zorg te kunnen bieden?3
Het is niet aan mij om die uitleg te geven. Bestuurders worden aangesteld door de Raad van Toezicht. Wat ik op dit punt wel in zijn algemeenheid kan opmerken, is dat het kabinet de normering van de topinkomens in de publieke en de semipublieke sector serieus neemt. Dit komt ondermeer tot uitdrukking in het inwerkingtreden van de WNT (wet normering topinkomens) per 1 januari 2013. Verder zijn er verdergaande voornemens opgenomen in het Regeerakkoord.
Besparingen in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel in het Financieel Dagblad met voorstellen voor besparingen?1 Bent u het eens met de auteurs dat de voorstellen ten aanzien van de ziektekostenpremie kansen bieden om het draagvlak voor besparingen te vergroten?
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel. De voorstellen zoals door de auteurs verwoord zijn echter niet meer aan de orde omdat de inkomensafhankelijke zorgpremie van de baan is.
Wat is uw reactie op het voorstel om de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP) aan te scherpen volgens het Noorse systeem? Bent u het eens met de auteurs dat een prijsdaling van dure geneesmiddelen direct profijt zou opleveren voor de groep met een bovenmodaal inkomen die progressief meer eigen risico betaalt en daarmee opdraait voor de te hoge kosten van geneesmiddelen?
Het onderzoeksbureau Conquaestor heeft in mijn opdracht een onderzoek uitgevoerd naar de werking en de toekomstbestendigheid van de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP). Daarbij is ook gekeken naar het Noorse systeem. Het onderzoek heb ik op 5 juli 2012 aan de Tweede Kamer gestuurd nog zonder standpuntbepaling in verband met de demissionaire status van het toenmalige kabinet. Als ik mijn standpunt op het rapport heb bepaald zal ik het aan de Tweede Kamer sturen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat de limieten van geneesmiddelen op dit moment te hoog zijn vastgesteld omdat deze voor het laatst zijn aangepast in 1998? Betekent dit dat te dure geneesmiddelen vergoed worden terwijl een goedkoop middel beschikbaar is?
Ik neem aan dat in de vraag de vergoedingslimieten uit het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) zijn bedoeld. Naast het GVS is er een aantal andere beleidsmaatregelen van zorgverzekeraars dat van invloed is op de hoogte van de gedeclareerde en vergoede prijzen voor geneesmiddelen en die gelden als feitelijke vergoedingslimiet. De door zorgverzekeraars vergoede prijzen worden namelijk òf afgesproken in de contracten tussen zorgverzekeraars en apotheekhoudenden òf vastgesteld door de zorgverzekeraars via de restitutievergoeding. Of dure geneesmiddelen worden vergoed terwijl er een goedkoop middel beschikbaar is, is vooral een gevolg van het niet-doelmatig voorschrijven van geneesmiddelen, als dit medisch wel verantwoord is.
Overigens is er ook een groep patiënten juist aangewezen op duurdere geneesmiddelen die dankzij de nu geldende vergoedingslimieten wel volledig vergoed worden (zie het antwoord op de vragen 4, 5 en 6). Ik vind dan ook niet dat de limieten te hoog zijn vastgesteld.
Is het waar dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) alleen de opbrengst van de eigen bijbetaling heeft berekend en de kostenvermindering door het gebruik van alleen de goedkope middelen niet in de berekening heeft opgenomen?
In de bijlage van de brief aan de Tweede Kamer van 6 september 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 XVI, nr. 164) is precies aangegeven hoe de berekening is gemaakt en welke uitgangs-punten daarbij zijn gebruikt. Daarbij is aangegeven dat opbrengst te vinden valt in lagere prijzen en/of hogere bijbetalingen door patiënten. Daarbij is ook aangegeven dat een aantal patiënten noodgedwongen is aangewezen op de duurdere geneesmiddelen in hetzelfde GVS-cluster met een andere werkzame stof dan een middel waarvoor niet bijbetaald zou hoeven te worden. Ook is aangegeven dat de opbrengst van herberekening wordt beïnvloed door al ingezet beleid (met ingeboekte opbrengst) zoals het preferentiebeleid en substitutiebeleid van zorgverzekeraars en het beleid gericht op doelmatig voorschrijven. In de brief en bijlage is eveneens aangeven dat bij de opbrengstberekening nog geen rekening is gehouden met uitvoeringskosten (waaronder de kosten van huisartsen, medische specialisten en apotheekhoudenden voor het omzetten naar een ander geneesmiddel en de kosten van verzekeraars voor het uitvoeren van een maximeringsregeling). Niet meegenomen in de berekening maar wel reëel is het risico op prijsverhogingen.
Het CPB heeft aangeven zich te vinden in de berekening van het CVZ en hanteert eenzelfde opbrengst als het CVZ in de Keuzes in Kaart (KIK) 2013–2017. Daar staat aangegeven: «Het CVZ heeft een opbrengst-berekening gemaakt van een eventuele herberekening van het geneesmiddelenvergoedingsysteem (GVS). In de brief van 6 september 2010 gaat de minister daar op in. Zij concludeert dat de opbrengst van een herberekening van het GVS per saldo ten hoogste € 28 miljoen zou bedragen en dat, afhankelijk van het prijsgedrag van fabrikanten, er een risico is dat herberekening zelfs tot hogere uitgaven leidt. Het CPB rekent met eenzelfde opbrengst.» Of, en zo ja welke andere overwegingen het CPB in dit verband heeft gemaakt, is mij niet bekend.
Wat de opbrengst van een aanpassing van de WGP betreft heeft het CPB in de CPB-notitie «Aanvullende informatie voor de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s» van 3 juli 2012, als conclusie aangegeven: «Aanpassing WGP wordt door het CPB op PM gezet en er wordt bij de KIK doorrekening geen besparing ingeboekt.» Voor de argumenten die het CPB hanteert om tot deze conclusie te komen verwijs ik kortheidshalve naar blz. 11 van de CPB-notitie.
Gezien het bovenstaande heb geen enkele aanleiding om te veronder-stellen dat er besparingen mogelijk zijn op de uitgaven in de orde van grootte zoals door de auteurs gesteld. Daarbij geldt dat een goede schatting van een mogelijke besparing die met aanpassingen van de WGP en het GVS zouden kunnen worden bereikt, wordt bemoeilijkt door de, ook door het CPB geconstateerde, onzekerheid ten aanzien van de gedragseffecten en de samenhang met reeds ingezet beleid (zie het antwoord op vraag 3).
Is het waar dat het Centraal Planbureau (CPB) in de opbrengstberekening van herberekening van het Geneesmiddelen Vergoedingssysteem (GVS) alleen de berekening van het CVZ heeft overgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel zou bespaard kunnen worden door de WGP en het GVS aan te passen zoals vaker is voorgesteld? Klopt het dat hiermee minimaal 500 miljoen euro zou kunnen worden bespaard? Zo nee, waarom niet en welke bedragen en berekeningen zijn volgens u dan van toepassing? Wat zou dit voor de premie betekenen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat voor hulpmiddelen, met de invoering van een systeem waarin goedkope middelen volledig worden vergoed en voor dure gelijke middelen een bijbetaling wordt gevraagd (systeem van vermijdbare bijbetaling), besparingen kunnen worden gerealiseerd ? Hoe hoog schat u deze in?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Ik zal de Tweede Kamer geen voorstel voor een dergelijk systeem sturen, omdat aan het hanteren van vergoedingslimieten nadelen zijn verbonden (minder dynamiek in de prijsvorming omdat, zoals in het verleden voor hulpmiddelen is gebleken, in een systeem van vergoedingslimieten de prijzen op de vergoedingslimiet komen te liggen en weinig sprake is van prijsconcurrentie). Ik geloof meer in een systeem van een functiegerichte aanspraak op hulpmiddelenzorg met als uitgangspunt eenvoudige hulpmiddelen waar dat kan en complexe hulpmiddelen waar dat nodig is. Dat levert meer maatwerk op. Met vergoedingslimieten zou de beoogde beleidsvrijheid voor zorgverzekeraars om uitgaven te beheersen, juist te niet worden gedaan.
Bent u bereid de Kamer een voorstel te sturen voor een dergelijk systeem voor hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er transparantie dient te bestaan over de prijzen voor geneesmiddelen? Wat is uw mening ten aanzien van het couvert dan wel pakjes model dat door sommige verzekeraars wordt gehanteerd?
Verzekerden hebben naar mijn mening meer belang bij lagere (netto-) prijzen die zorgverzekeraars voor hen bedingen dan bij volledige transparantie van bruto-prijzen die onderwerp van onderhandeling zijn en die niet gedeclareerd worden, zoals opgenomen in een openbare prijslijst zoals de Taxe van Z-Index B.V.
In de brief aan de Tweede Kamer van 9 november 2009 (Kamerstukken 2009–2010, 29 477, nr. 123) is mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan op het onder couvertsysteem en op het pakjesmodel. Ik deel zijn conclusies. Kortheidshalve verwijs ik verder naar de inhoud van deze brief.
Omdat de prijzen in een openbare prijslijst niet de prijzen hoeven te zijn die gedeclareerd worden, ben ik niet bereid om de voorgestelde verplichting in te voeren. Het zijn immers bruto-adviesprijzen waarover wordt onderhandeld. Daarnaast zouden met een dergelijke wijziging effectievere vormen van preferentiebeleid niet meer mogelijk zijn. Verzekerden zouden voordelen in de vorm van minder hoge zorgpremies en/of het niet belasten van het eigen risico, zoals nu bij het «onder couvertsysteem» plaatsvindt, worden onthouden. Met een dergelijke aanpassing zou ook een mogelijk concurrentievoordeel van zorgverzekeraars die preferentiebeleid onder couvert hanteren ten voordele van hun verzekerden, worden weggenomen. Een dergelijke maatregel zal leiden tot minder dynamiek in de prijsvorming en hogere uitgaven dan zonder de maatregel.
Bent u bereid het besluit zorgverzekering te wijzigen door aan artikel 1a toe te voegen dat de zorgverzekeraar dient te zorgen voor een transparante lage prijs die door een verzekerde is terug te vinden in een openbare prijslijst (bijvoorbeeld de Z-index)?
Zie antwoord vraag 9.
De werkwijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van Max waarin medewerkers van een verpleeghuis onherkenbaar aangeven dat hun klachten over misstanden in het verpleeghuis niet serieus worden genomen door de IGZ?1 Wat is uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de tv-uitzending. Zoals de IGZ eerder heeft aangegeven in haar reactie op de nieuwsberichten hierover, herkent de inspectie het geschetste beeld niet.
Met de extra middelen van € 10 miljoen heeft de IGZ onder andere haar toezicht op de ouderenzorg geïntensiveerd. De inspectie had daarbij als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af. Na deze intensiveringsronde gaat de IGZ door met het risicogestuurde toezicht. Dankzij de extra middelen kan de inspectie veel meer instellingen bezoeken dan voorheen.
Conform de Toezichtvisie IGZ (Kamerstuk 22 149, nr. 4) werkt de inspectie risicogebaseerd. De inspectie bepaalt de risico’s op basis van informatie van en over instellingen. Dit zijn de meldingen en klachten van burgers en zorgpersoneel maar ook mediaberichten en zwartboeken en de oordelen van de inspecteurs van eerder uitgevoerd toezicht. Op grond hiervan bepaalt de inspectie welke locaties bezocht moeten worden en welke niet.
Bent u het eens met de stelling dat het bezoeken van 3.7% van de instellingen geen structureel toezicht genoemd kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat instellingen zelf kunnen bepalen of de IGZ een bezoek aflegt omdat dit gebeurt op basis van een door de instellingen ingevulde enquête? Zo ja, wat is uw mening hierover? Denkt u dat de IGZ op deze wijze een representatief beeld krijgt van de gang van zaken in instellingen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de IGZ onaangekondigde bezoeken zou moeten afleggen en ook op de werkvloer moet gaan kijken wanneer er herhaaldelijke meldingen van medewerkers binnenkomen? In hoeverre gebeurt dit nu? Na hoeveel meldingen of bij welke mate van ernst van een klacht legt de IGZ een bezoek af?
Ja. De IGZ werkt immers risicogebaseerd. Wanneer de IGZ herhaaldelijk meldingen over een zorginstelling of zorgverlener ontvangt, is dat voor de inspectie een signaal dat patiënten of cliënten mogelijk risico’s lopen. Niet zelden is de vervolgstap van de IGZ een onaangekondigd bezoek aan de betrokken zorginstelling of zorgverlener. Welke vervolgstappen de IGZ neemt is overigens niet alleen afhankelijk het aantal meldingen dat de IGZ over een bepaalde zorginstelling of zorgverlener ontvangt, maar des te meer van de ernst van de meldingen. Daarbij weegt de IGZ ook specifieke risico’s af zoals of het gaat om mogelijk relatief onervaren nieuwe toetreders op de zorgmarkt die de zorg verlenen, maar ook of het gaat om mogelijk extra kwetsbare groepen zoals ouderen en gehandicapten die de zorg ontvangen.
Een aangekondigd bezoek van de inspectie bevat overigens zeer vaak onaangekondigde elementen. Zo wijkt een inspecteur vaak af van het aangekondigde bezoekprogramma door spontaan gesprekken met andere zorgverleners en bezoekende familieleden te voeren en op andere afdelingen rond te lopen. Een derde van de algemene toezichtbezoeken van de IGZ wordt onaangekondigd gebracht.
Hoe verklaart u het feit dat de IGZ betoogt signalen van medewerkers serieus te nemen, terwijl medewerkers in instellingen aangeven meerdere malen serieuze klachten te hebben gemeld zonder dat daarop wordt gereageerd? Waar komt dit verschil in ervaring vandaan?
De twee op 19 november 2012 uitgebrachte onderzoeksrapporten over de IGZ laten zien dat de verwachtingen van melders ten aanzien van de rol en taak van de IGZ soms uiteenlopen. In de rapporten hebben de onderzoekers aanbevelingen gedaan om – ook ten aanzien van dit punt – verbeteringen bij de IGZ door te voeren. De nieuwe Inspecteur-generaal van de IGZ komt met een plan van aanpak voor de implementatie van de aanbevelingen. De minister van VWS neemt haar standpunt daarover mee in haar beleidsreactie op beide onderzoeken die zij in februari 2013 aan de Tweede kamer zal zenden.
Op welke wijze kunnen de rapportages van de IGZ over instellingen voor verpleging en verzorging meer transparant worden gemaakt? Is het bijvoorbeeld mogelijk alle rapportages openbaar te maken en zo nodig een deel te anonimiseren?
De inspectie maakt alle rapporten van haar algemene toezicht en thematisch toezicht in de ouderenzorg openbaar op haar website. Rapporten over incidenten in de ouderenzorg zijn moeilijker openbaar te maken vanwege privacyaspecten. De inspectie onderzoekt of zij dergelijke rapportages openbaar kan maken.
Kunt u aangeven op welke wijze de investering van € 10 miljoen extra is besteed?
De IGZ heeft met de extra € 10 miljoen extra medewerkers aangetrokken. Aan het einde van 2012 zal de inspectie een extra capaciteit hebben van ongeveer 100 medewerkers. Deze nieuwe medewerkers worden primair ingezet ter versterking van de handhavingcapaciteit. Voordat de nieuwe medewerkers volwaardig kunnen worden ingezet moeten zij eerst een aantal maanden de interne opleiding tot inspecteur doorlopen. Met de extra capaciteit zet de IGZ onder andere in op meer inspecties op de werkvloer en meer onaangekondigde bezoeken. Voorts verbetert de IGZ haar Incidententoezicht inclusief het omgaan met ernstige klachten. De IGZ investeert fors in het toezicht zowel op de ouderenzorg als op de zorg voor ouderen in de ziekenhuizen en de eerstelijnszorg.
Bent u bereid deze bevindingen mee te nemen in de lopende onderzoeken naar de IGZ?
Beide externe onderzoeksrapporten zijn op maandag 19 november 2012 uitgebracht en op die zelfde dag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer gezonden. Zoals aangegeven door de minister van VWS komen wij nog met een reactie op beide rapporten.
Het afschieten van herten omwille van openstelling ecoduct |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Co Verdaas (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Teveel herten bij Ecoduct A28. Provincie laat dieren afschieten»?1
Ja.
Is het waar dat Rijkswaterstaat het initiatief heeft bij de aanleg van ecoducten en die aanleg dus geen provinciaal beleid betreft? Zo nee, wie heeft dan het initiatief genomen voor de aanleg van het ecoduct over de A28 bij Hierden?
Ecoducten kunnen zowel op initiatief van het Rijk als van provincies worden aangelegd. Het ecoduct over de A28 bij Hierden (nu genoemd: Ecoduct Hulshorst) is door het Rijk opgenomen in het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO), na een initiatief hiertoe van de provincie Gelderland en betrokken natuurorganisaties op basis van het provinciale natuurbeleid.
Rijkswaterstaat heeft zorg gedragen voor de realisatie van het ecoduct, in samenwerking met ProRail en de provincie.
Is het waar dat het ecoduct bij Hierden uit rijksgelden is aangelegd en niet uit provinciale middelen? Zo ja, wat zijn de totale directe en indirecte kosten van de aanleg geweest en hoe verhoudt die uitgave zich tot het afschieten van de dieren voor wie het ecoduct bedoeld is?
De kosten van aanleg van het ecoduct bij Hierden bedroegen in totaal 8 mln. euro. Het budget was afkomstig van het Rijk.
Afschot vormt sinds jaar en dag onderdeel van het reguleren van de wildstand op de Veluwe en vindt plaats op basis van het Faunabeheerplan. De relatie die wordt gelegd tussen afschot van herten en de bouw van ecoducten is onterecht. Die relatie is er niet.
Is het waar dat de provincie eerder heeft aangegeven geen afschot te zullen plegen in een straal van 250 meter rond ecoducten en hoe kan worden zeker gesteld dat jagers zich niet in slagorde rond die straal opstellen om makkelijk dieren af te schieten?
De provincie Gelderland heeft in haar Faunabeheerplan opgenomen dat er geen afschot binnen een straal van minimaal 250 meter van een ecoduct mag plaatsvinden. Dit is rustgebied, dat niet door mensen mag worden betreden.
De jacht op de Veluwe vindt plaats conform de daarvoor geldende regels.
Deelt u de mening dat bij het kennelijk ontbreken van draagvlak bij de bevolking van Hierden voor de aanwezigheid van grote hoefdieren, selectieve afsluiting van het ecoduct meer voor de hand ligt dan afschot van grote hoefdieren rond het ecoduct? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met de provincie in overleg te treden om een diervriendelijke oplossing van dit probleem te bereiken?
Nee, deze mening deel ik niet. Het afschot op grond van het Faunabeheerplan staat los van de aanwezigheid van het ecoduct. Overigens is het aan de provincie om te bepalen hoe hoog het afschotpercentage is.
Kunt u aangeven wat de logica is van de aanleg van een ecoduct dat een voedselarme zone (de Veluwe) en een voedselrijke zone (landbouwgronden in Hierden en Flevoland) met elkaar verbindt? Zo nee, waarom niet?
Verbindingen tussen verschillende typen natuur zijn ecologisch van belang, zij verhogen de ecologische variatie en dragen bij aan de biodiversiteit. Al vanaf 2000 heeft de provincie Gelderland als beleidsuitgangspunt om verbindingen tot stand te brengen tussen de hoge, droge Veluwe en de omliggende gebieden (de ecologische poorten).
De discussie over afschot van grofwild op de Veluwe staat los van de aanleg van de ecoducten en loopt al geruime tijd.
Kunt u aangeven welke strategische afweging gemaakt is bij de aanleg van een ecoduct tussen een voedselrijk en een voedselarm gebied en waarom de discussie over afschot pas tot stand komt na aanleg van het ecoduct?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de aanlegkosten voor het betreffende ecoduct niet alleen weggegooid geld zijn wanneer grote hoefdieren geen onbelemmerde passage krijgen, maar dat er zelfs sprake is van een miljoenensubsidie voor hobbyjagers die de herten nu nog makkelijker voor de loop van het geweer krijgen? Zo ja, op welke wijze wilt u zich inzetten om deze impasse te doorbreken? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Van een ecoduct maken vele diersoorten gebruik, ook bijvoorbeeld vlinders, hagedissen, kleine knaagdieren, vleermuizen en dassen profiteren ervan. Het gebruik van ecoducten wordt gevolgd door middel van monitoring.
In het onderhavige geval heeft inmiddels – naar ik heb begrepen – de vereniging Natuurmonumenten een beroep op de provincie gedaan om pas op de plaats te maken en met betrokkenen te gaan overleggen.
Deelt u de mening dat de Rijksoverheid de regierol dient te nemen, wanneer conflicten die betrekking hebben op de Ecologische Hoofdstructuur, dierenwelzijn en investeringen uit rijksmiddelen aan de orde zijn en leiden tot maatschappelijke verontwaardiging? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid is de provincie verantwoordelijk. Het beheer van het kunstwerk is overgedragen aan Natuurmonumenten.
Het opzeggen van het lidmaatschap van de Pompidou Groep |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de exacte redenen dat Nederland het lidmaatschap van de Pompidou Groep, het forum van de Raad van Europa voor de ontwikkeling van effectief drugsbeleid, heeft opgezegd? Zijn er meer redenen dan het enkele feit dat er overlap zou zijn met het werk van de Europese Unie (EU) en de Verenigde Naties (VN)?1 Zo ja, welke?
Nederland heeft inderdaad het lidmaatschap van de Pompidou Groep opgezegd omdat de overlap met de taken en het werkterrein van de Europese Unie en ook de VN zijn toegenomen. Daarom is in het kader van financiële heroverweging en efficiency daartoe besloten. In het recente verleden heeft een aantal West-Europese landen de Pompidou Groep verlaten. Ongeacht de beweegredenen van die landen, is ook dit een signaal dat de Pompidou Groep aan belang inboet.
Deelt u de mening dat het werk van de Pompidou Groep veel breder is dan enkel de bestrijding van drugshandel en drugscriminaliteit, waar de EU en de VN zich met name op richten, maar dat veel meer aandacht is voor de beperking van sociale en gezondheidsschade als gevolg van drugs?
Ja, wij delen met u de mening dat het werk van de Pompidou Groep breder is dan enkel de bestrijding van drugshandel en drugscriminaliteit. Wij delen echter niet de mening dat de EU en de VN zich daar wel met name op zouden richten. De EU en VN richten zich eveneens op sociale en gezondheidsschade.
Zo is juist in Europees verband de EU-drugsstrategie het uitgangspunt voor Europees handelen. In deze strategie komen nadrukkelijk alle aspecten aan bod van zowel de reductie van de vraag als de reductie van het aanbod. De drugsverdragen vormen het uitgangspunt van VN-optreden. Deze hebben als primair uitgangspunt de beschikbaarheid van deze geneesmiddelen voor medische of wetenschappelijke doeleinden te waarborgen, maar om daarnaast illegale verspreiding te voorkomen. De beleidsvormende VN-organisatie (UN Office on Drugs and Crime) adresseert drugsgerelateerde zaken die zowel op de vraagkant, waaronder onder meer preventie, toegang tot zorg en resocialisatie, als aanbodkant zien.
Welke meerwaarde heeft het werk van de Pompidou Groep de afgelopen jaren gehad? Kunt u daarbij niet alleen de meerwaarde voor Nederland beschrijven, maar met name ook de ontwikkeling van het drugsbeleid en het beperken van gezondheidsschade in andere (Oost-Europese) landen? Deelt u de mening dat Nederland daarin, door actief deel te nemen, een belangrijke bijdrage kan leveren?
De Pompidou Groep heeft onder meer een bijdrage geleverd op het gebied van evidence-based drugsbeleid (o.a. monitoring) en een bijdrage geleverd aan de acceptatie van harm reduction maatregelen (o.a. spuitomruil, methadonbehandeling). Ook bood het een goed platform voor informatie-uitwisseling en het uitwisselen van ideeën. Nederland heeft als mede-oprichter van deze groep hier een grote bijdrage aan geleverd. In de loop van de jaren is de functie en toegevoegde waarde van de Pompidou Groep echter uitgehold vooral vanwege de overlap in taken met de EU en VN.
De reden waarom Nederland lid was van de Pompidou Groep had niet te maken met toegang tot gevangenissen in derde landen, maar met effectieve samenwerking in het bestrijden van drugscriminaliteit en het tegengaan van negatieve effecten van drugsgebruik. Dat beleid geeft Nederland niet op maar wordt, zoals al is opgemerkt, in internationaal verband langs andere wegen gerealiseerd.
Is het waar dat de Pompidou Groep van de Raad van Europa, in tegenstelling tot de relevante commissies en organen van de EU en de VN, een veel betere toegang heeft tot de autoriteiten en bijvoorbeeld ook de gevangenissen in Oost-Europese landen en landen van de voormalige Sovjet-Unie, waar drugsgebruik en daarmee gepaard gaande gezondheidsrisico’s (zoals het verspreiden van besmettelijke ziekten) een groot probleem zijn? Staat het opzeggen van het lidmaatschap van de Pompidou Groep niet gelijk aan het opgeven van dit beleid? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze is continuering van dit beleid verzekerd?
Zie antwoord vraag 3.
De tegenstrijdige berichtgeving over het schrappen van de buitenlandtak van de AIVD |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de tegenstrijdige berichtgeving over het schrappen van de buitenlandtak van de Algemene Inlichtingendienst (AIVD)?1
De toelichtende voetnoot in de bijlage bij het regeerakkoord, waarin sprake was van het opheffen van de D-taak, de buitenlandtaak, van de AIVD, is in het constituerend beraad, op voorstel van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gelezen als een suggestie voor een mogelijke invulling van de financiële taakstelling. Vervolgens heeft het constituerend beraad op voorstel van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besloten het volledige takenpakket van de AIVD, van taken A tot en met E, intact te laten als het werkterrein van de dienst, dus inclusief de buitenlandtaak. De financiële kaders van het regeerakkoord blijven onverkort gelden. Dit brengt voor de AIVD een aanmerkelijke korting met zich mee, die niet kan worden opgevangen zonder heroverweging van activiteiten. Ik vestig er de nadruk op dat de korting niet in volle omvang reeds in het komend jaar ingaat, maar zich over de jaren opbouwt.
Ik zal de taken van de dienst heroverwegen en de prioriteiten herzien. In de eerste helft van 2013 kom ik met een voorstel voor de concrete invulling van de bezuinigingen. Daarmee maak ik inzichtelijk wat mogelijk de gevolgen zijn.
Kunt u aangeven op welke manier u er voor zult zorgen dat de in het regeerakkoord genoemde opheffing niet plaats zal vinden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze buitenlandtak onmisbaar is, bijvoorbeeld bij het vergaren van kennis over en het bestrijden van terrorisme?
Ja. De inlichtingentaak buitenland is van groot belang. Deze taak stelt het kabinet in staat beslissingen te nemen op basis van onafhankelijke, geduide inlichtingen, één en ander in lijn met het rapport van de commissie Davids. Door de combinatie van een inlichtingentaak buitenland en de taken op het gebied van de binnenlandse veiligheid is de AIVD ondanks zijn relatief kleine omvang een gezaghebbende speler in de wereld van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze internationale positie is van essentieel belang (vanuit het «quid pro quo principe» geredeneerd) om dreigingen, waaronder bijvoorbeeld terrorisme, en risico’s voor de nationale veiligheid van Nederland tijdig te kunnen onderkennen. Zij draagt bij aan de veiligheid in Nederland en in de wereld.
Welke overwegingen lagen ten grondslag aan de keuze om de buitenlandtak te schrappen? Welke overwegingen gaven u aanleiding om deze keuze via Twitter tegen te spreken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of deze bezuiniging volledig ongedaan zal worden gemaakt? Zo nee, wat zullen de gevolgen van het regeerakkoord zijn voor de buitenlandtak van de AIVD?
Zie antwoord vraag 1.
Het meningsverschil aangaande de besteding van het nog op te richten revolverende fonds |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over het meningsverschil aangaande de besteding van het nog op te richten revolverende fonds, dat zal worden gefinancierd uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking?1
Ja.
Is er inmiddels een eensluidende visie op de besteding van de gelden uit het fonds? Zo ja, hoe luidt deze?
Ja, er is een eensluidende kabinetsvisie over de uitgangspunten van het nieuw op te richten revolverende fonds internationale samenwerking. Het fonds zal Nederlandse expertise en de behoeften van ontwikkelingslanden aan elkaar verbinden en het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden versterken op terreinen die zowel het Nederlandse als het lokale MKB ten goede komen. De met grote Kamermeerderheid aangenomen motie Slob c.s.(debat regingsverklaring, 33 410, nr. 48) is dan ook een ondersteuning van het voorgenomen kabinetsbeleid. Het is de bedoeling dat het fonds in 2014 operationeel wordt. De opzet van het fonds wordt in de komende maanden uitgewerkt in nauwe samenspraak met het Nederlandse bedrijfsleven en andere maatschappelijke partners. Voor een antwoord op vragen betreffende aard van de te financieren programma’s is het nu nog te vroeg. Zodra de hoofdlijnen van het nieuwe fonds bekend zijn, zal ik de Kamer hierover nader informeren. Naar verwachting zal dit in het voorjaar van 2013 kunnen geschieden.
Deelt u de mening dat stimulering van duurzame groei in ontwikkelingslanden de belangrijkste voorwaarde zou moeten zijn voor een lening, maar dat waar mogelijk Nederlandse ondernemers de kans moet worden geboden om hieraan een bijdrage te leveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zult u deze doelstelling uitwerken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de vier speerpunten uit het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid waar mogelijk dienen te worden versterkt door investeringen uit het fonds? Zo ja, op welke manier zal dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op zo kort mogelijke termijn meer inzicht te verschaffen in de voorwaarden die aan besteding vanuit dit fonds zullen worden verbonden?
Zie antwoord vraag 2.
KLM en de no fly list |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat in Qatar een passagier, die voor een familiebezoek naar de Verenigde Staten wilde, door KLM de toegang tot het vliegtuig is geweigerd omdat hij door het US Department of Homeland Security op de no fly list is gezet?1 Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
Ja.
Zijn de Nederlandse autoriteiten op enigerlei wijze betrokken bij maatregelen van KLM om reizigers die op de no fly list staan, niet toe te laten op vluchten naar of binnen de Verenigde Staten? Zo ja, waaruit bestaat deze betrokkenheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de Nederlandse autoriteiten zijn daarbij niet betrokken.
Is er op enigerlei wijze overleg tussen de Nederlandse regering of Nederlandse instituties en de Amerikaanse regering of Amerikaanse instituties over de door de Verenigde Staten opgestelde no fly list? Indien ja, wat voor afspraken zijn er in dit overleg gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, over deze lijst is geen overleg met de Amerikaanse autoriteiten.
Bent u ervan op de hoogte dat individuen die op de no fly list staan doorgaans niet de redenen waarom zij er op staan kunnen achterhalen, en dat het de facto vrijwel onmogelijk is om van zo’n lijst af te komen? Bent u er verder van op de hoogte dat een no fly list in de praktische uitwerking een discriminerende werking heeft ten opzichte van moslims?
De Amerikaanse Transportation Security Administration (TSA) houdt een lijst van personen bij die geen toegang krijgen tot het luchtruim en het grondgebied van de Verenigde Staten. Het besluit om personen op de lijst te zetten is een eenzijdige beslissing van de Amerikaanse autoriteiten. Welke personen er op deze lijst staan en op basis van welke criteria mensen op de lijst terechtkomen, valt onder de verantwoordelijkheid van de Amerikaanse autoriteiten en is mij niet bekend. Ik heb geen reden om aan te nemen dat er een discriminerende werking uitgaat van deze lijst. Uw zorgen over de in vraag 4 vermelde aspecten deel ik dan ook niet.
Wat betreft het van de lijst afhalen van personen, het Amerikaanse Departement for Homeland Security (DHS) heeft een procedure waarmee personen kunnen verzoeken om van de No Fly list te worden afgehaald, genaamd «DHS-Trip». Zie hiervoor website van DHS: de http://www.dhs.gov/dhs-trip.
Deelt u de zorgen over de in vraag 4 vermelde aspecten van de no fly list? Indien ja, bent u bereid om aan de Amerikaanse autoriteiten uw zorgen hierover te uiten? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
De mishandeling van katten voor de productie van een film |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat filmmakers in het Antwerpse stadhuis met katten hebben gegooid ten behoeve van filmopnames?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Hoewel ik de beelden schokkend acht, ligt het – nu de feiten niet in Nederland zijn gepleegd – niet op mijn weg om te beoordelen of in dit geval sprake is van dierenmishandeling op een manier die in Nederland strijdig zou worden geacht met artikel 36 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Deelt u de mening dat hier sprake is van dierenmishandeling op een manier die in Nederland strijdig zou worden geacht met artikel 36 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u vernomen dat de Schepen van Dierenwelzijn laat onderzoeken of het productiehuis juridisch kan worden aangepakt en dat dierenrechtenorganisatie Gaia een klacht gaat indienen tegen de makers van de film?2
Ja.
Deelt u de mening dat het maken, op de markt brengen of vertonen van films waarvoor dieren opzettelijk zijn mishandeld bestreden zou moeten worden zoals ook het verbod op seks met dieren is vastgelegd in de artikelen 245 en 245a van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u vindt dat de aantasting van dierenwelzijn voor de vervaardiging van pornografisch materiaal wel strafbaar zou moeten zijn en de mishandeling van dieren voor andersoortige films of materiaal niet?
Op basis van artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en op basis van artikel 350, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan er worden opgetreden tegen het mishandelen van dieren. Zo kan worden voorkomen dat er films worden gemaakt van het mishandelen van dieren. Als er toch films worden gemaakt, is het vertonen daarvan niet strafbaar, maar wel in strijd met onze maatschappelijke norm over hoe om te gaan met dieren. Organisaties als omroepen en internetproviders dienen hun verantwoordelijkheid te nemen door dergelijke films niet uit te zenden en van het internet te weren. Anders dan bij seks met dieren ben ik niet voornemens om de maatschappelijke norm door een verbod af te dwingen. Het verbod op het vertonen van films met seks met dieren is onder andere ingesteld omdat Nederland in de wereld een grote rol speelde bij de verspreiding van dit soort films.
Bent u bereid een dergelijk verbod in te stellen voor Nederland en daarbij geen onderscheid te maken tussen in Nederland en in het buitenland vervaardigd materiaal? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Uitbreiding van de nederzettingen door Israël |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
erinnert u zich uw veroordeling van het besluit van de Israëlische regering om de bouw van 1 285 nieuwe woningen in nederzettingen aan te besteden?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de veroordeling ter zake door uw Britse collega minister Alistair Burt, die dit besluit als «provocatief» heeft aangemerkt en die het «diep teleurstellend» vindt dat de Israëlische regering de oproepen van het Verenigd Koninkrijk en andere bevriende landen blijft negeren?2 Deelt u zijn mening?
Ja.
Wilt u de Kamer laten weten, op basis van eigen monitoring of betrouwbare informatie van andere bronnen, hoeveel nieuwe woningen in nederzettingen de Israëlische regering sinds 1 januari 2012 heeft aangekondigd of aanbesteed?
Sinds 1 januari 2012 heeft de Israëlische regering 4 644 nieuwe woningen aangekondigd en 3 348 woningen aanbesteed.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Israëlische regering zou overwegen de bouw van nederzettingen explosief te versnellen, indien de Palestijnse Autoriteit in de Algemene Vergadering van de VN de status van «non-member state» zou aanvragen?3 Deelt u de mening dat een dergelijke strafmaatregel, in strijd met het internationaal recht, gevolgen zou moeten hebben voor de breedte en diepte van de bilaterale betrekkingen met Israël?
Uitgangspunt van deze regering is de wens bij te dragen aan het bereiken van een twee-statenoplossing. Hiertoe onderhoudt de regering goede relaties met beide partijen. Uitbreiding van de nederzettingen is de grootste bedreiging voor een twee-statenoplossing. Nederland, in samenwerking met andere EU-lidstaten, zal trachten de Israëlische autoriteiten hiervan te weerhouden.
Herinnert u zich de EU Raadsconclusies van 14 mei 2012, waarin de EU en de lidstaten hun ernstige zorgen hebben geuit over de dreiging die de versnelde uitbreiding van nederzettingen voor de haalbaarheid van de tweestatenoplossing vormt?4 Deelt u de mening dat de internationale druk op de Israëlische regering op korte termijn substantieel opgevoerd moet worden om de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing te beschermen?
Zie antwoord op vraag 4.
Op welke wijze zult u zich in Europees verband inzetten voor consensus over een robuust EU-beleid, gericht op het indammen van het nederzettingenbeleid?
De effectiviteit van het EU-beleid ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces is gebaat bij EU-consensus. Dat geldt nog sterker voor het beleid van de Unie inzake nederzettingen. Nederland blijft zich daarom actief inzetten voor een heldere en gemeenschappelijke EU-koers op dit onderwerp.
De inkomenspositie van zzp’ers |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer ZZP’ers naar voedselbank«?1
Ja.
Welke gemeenten kampen met een (sterk) vergrote toestroom van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) naar de voedselbanken?
Gegevens over het klantenbestand van voedselbanken worden door de overheid niet bijgehouden. Ook Voedselbanken Nederland heeft geen gekwantificeerd overzicht van het aantal zzp’ers dat klant is bij de voedselbank. Exacte cijfers per gemeente kan ik dus niet geven. De signalen vanuit de voedselbanken en kerkelijke organisaties zijn dat het aantal personen dat een beroep doet op de voedselbank toeneemt en dat ook het aandeel zzp’ers hierin stijgt.
Worden zzp’ers door de gemeenten gewezen op de mogelijkheden van de (bijzondere) bijstand?
De zelfstandige is degene die het meest zicht heeft op zijn/haar (financiële) situatie en wanneer en welke vorm van extra ondersteuning nodig kan zijn. Om de zelfstandige inzicht te bieden in de mogelijkheden die er zijn, is enige tijd geleden vanuit het rijk het initiatief genomen om op de website www.antwoordvoorbedrijven.nl een digitaal informatieloket voor zzp’ers op te zetten. Hierop worden alle regels en faciliteiten vanuit de overheid – waaronder ondersteuningsmogelijkheden – overzichtelijk gepresenteerd.
Het is aan gemeenten om hun burgers te informeren over de mogelijkheden die de WWB biedt (waaronder bijzondere bijstand en het Besluit bijstandverlening aan zelfstandigen). Ik heb geen signalen dat gemeenten deze verantwoordelijkheid onvoldoende zouden nemen.
In welke gemeenten kunnen zzp’ers met een laag inkomen in aanmerking komen voor kwijtschelding van lokale heffingen?
Per 1 april 2011 hebben gemeenten en waterschappen de mogelijkheid om aan kleine – vaak startende – ondernemers die een laag inkomen en weinig vermogen hebben, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding te verlenen van hun privé-belastingen. Bij het bepalen van het recht op kwijtschelding hanteren decentrale overheden momenteel een vermogensnorm van circa € 1 450 voor een alleenstaande en circa € 2000 voor een echtpaar. Omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen privé vermogen, en het zakelijk vermogen dat noodzakelijk is om de onderneming te kunnen laten voortbestaan, komen veel ondernemers met een laag inkomen niet voor kwijtschelding in aanmerking.
Het vorige kabinet heeft daarom toegezegd aan de Kamer (Tweede Kamer vergaderjaar 2011/12 Kamerstukken 320 315, nr. 10) dat de «Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen» worden gewijzigd om gemeenten en waterschappen de bevoegdheid te geven, het voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep noodzakelijke vermogen niet tot het voor de kwijtschelding te toetsen vermogen te rekenen. Nadat de zogenaamde nadere regels zijn gewijzigd, krijgen decentrale overheden een reële mogelijkheid tot kwijtschelding van lokale privébelastingen voor kleine ondernemers. Ik verwacht dat gemeenten en waterschappen deze mogelijkheid zullen benutten om ondernemers die het financieel moeilijk hebben een steuntje in de rug te geven.
Kunt u aangeven hoe de inkomenspositie van zzp’ers in de afgelopen 12 maanden is veranderd ten opzichte van de periode daarvoor en wat de oorza(a)k(en) daarvan is (zijn)?
In augustus van dit jaar heeft het CBS een webmagazine-artikel over de dynamische koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen in 2011 gepubliceerd. In de dynamische koopkrachtontwikkeling zijn ook veranderingen in de persoonlijke situatie zoals scheidingen, promoties en dergelijke meegenomen. Daaruit blijkt dat de koopkracht van zelfstandigen in 2011 is gedaald met circa 0,6 procent. Het CBS schrijft dat de koopkrachtverandering bij zelfstandigen traditioneel een grote spreiding kent: bij 10 procent van hen bedroeg de koopkrachtmutatie vorig jaar -34 procent of minder, terwijl bij een even grote groep de koopkracht met 29 procent of meer toenam. Ondanks de moeilijke economische situatie kon deze groep zelfstandigen hun inkomen fors verbeteren. De spreiding in de koopkrachtontwikkeling en de diversiteit van de groep zelfstandigen is dermate groot, dat het niet mogelijk is enkele oorzaken aan te geven die de mutatie van -0,6 procent adequaat duiden.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de inkomenspositie van zelfstandigen, dan wel recent onderzoek op dit gebied (Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM), Centraal Bureau voor de Statistiek) te actualiseren? Kunt u daarbij verschillende categorieën zzp’ers onderscheiden?
In het zzp-panel dat SZW in samenwerking met EIM uitvoert, worden periodiek vragen gesteld over inkomens. Er wordt onderscheid gemaakt naar verschillende groepen zelfstandigen (onder meer sector, opleidingsniveau, leeftijd). Ook de CBS-gegevens worden periodiek geactualiseerd.
Uit de cijfers van zowel CBS als EIM blijkt dat de groep zzp’ers zeer divers is: er zijn zzp’ers met een hoog inkomen en helaas ook zzp’ers die zeker in deze tijden moeite hebben de eindjes aan elkaar te knopen. Door te wijzen op de mogelijkheid van bijzondere bijstand en het verruimen van de mogelijkheden om voor kwijtschelding van bijzondere belasting in aanmerking te komen worden deze zzp’ers ondersteund.
Tot slot heb ik, zoals ik naar aanleiding van mondelinge vragen van de heer Klaver (GroenLinks) d.d. 20 november jl. heb toegezegd, een brief naar de Kamer gestuurd waarbij ik kwalitatief ben ingegaan op het inkomensbeeld van zzp'ers.
Het bericht ‘Chaos troef bij Topklasser FC Chabab; zwart geld, witte lijnen.’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Chaos troef bij Topklasser FC Chabab; zwart geld, witte lijnen.»?1
Is het waar dat de voormalige hoofdsponsor van FC Chabab deze vereniging heeft gebruikt voor het witwassen van drugsgelden? Zo ja, blijkt dat uit een strafrechtelijke veroordeling? Om welke bedragen gaat het in deze zaak? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Is het waar dat dit niet de eerste keer zou zijn dat de drugsmaffia voetbalclubs misbruikt? Zo ja, welke gevallen zijn u nog meer bekend?
Deelt u de mening dat het witwassen van criminele gelden bij voetbalclubs hard aangepakt dient te worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Is er sprake van competitievervalsing als voetbalclubs of andere sportverenigingen met behulp van crimineel vermogen spelers aantrekken? Zo ja, wat kunt en gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Verdere bezuiniging kinderopvangtoeslag negatief effect op participatie en emancipatie |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdere bezuiniging op kinderopvang heeft negatief effect op emancipatie» op basis van het Nationale Werkonderzoek 2012 van Jobtrack?1
Wat is uw reactie op de verwachte sterke afname van de arbeidsparticipatie van met name jonge vrouwen bij bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag?
Hoe verklaart u dat 34 procent van de vrouwen en 30 procent van de mannen zegt te stoppen met werken of zegt minder te gaan werken?
In aanmerking genomen dat in het regeerakkoord de kinderopvangtoeslag wordt benoemd als middel om de arbeidsparticipatie te verhogen, hoeveel geld trekt u uit om de aangekondigde bezuinigingen voor 2013 terug te draaien?
Deelt u de mening dat de minimale bijdrage van 1/3 in de kinderopvangkosten voor het eerste kind behouden moet blijven?
Kunt u deze vragen in ieder geval beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Problemen die ontstaan als de OV-studentenkaart wordt afgeschaft |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het onderzoek van EenVandaag, waaruit blijkt dat zes van de tien studenten minder college gaan volgen als de OV-studentenkaart voor studenten wordt afgeschaft?1
De reisvoorziening voor studenten wordt niet afgeschaft maar krijgt een andere vorm. Het vrij-reizen verdwijnt vanaf 1 januari 2016 maar studenten krijgen vanaf dat moment korting op hun reizen. Studenten zullen ook in de toekomst bij DUO kunnen lenen, tot een bepaald maximum, voor onder meer de resterende reiskosten die zij moeten maken. Deze lening kent sociale voorwaarden zoals een lange terugbetaalperiode, een lage rente, terugbetaling naar draagkracht en mogelijkheden om een terugbetaalpauze in te lassen.
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor de kwaliteit van het onderwijs als studenten minder college gaan volgen?
Ja, voldoende contacturen zijn belangrijk voor de kwaliteit van onderwijs. Om die reden is bij sommige colleges aanwezigheid verplicht. Het is belangrijk dat studenten hun aanwezigheidsplicht serieus nemen en ook wanneer er geen aanwezigheidsplicht is een verantwoorde afweging maken over hun aanwezigheid.
Hoe oordeelt u over het feit dat 58 procent van de scholieren aangeeft dat de verwachte reiskosten een grote rol gaan spelen bij de studiekeuze?
Eerder onderzoek onder scholieren die al een keuze gemaakt hebben, geeft andere uitkomsten. In 2010 gaf 6% van de bevraagde minderjarige mbo’ers aan dat reiskosten de belangrijkste reden voor de uiteindelijke schoolkeuze was. Voor nog eens 23% van de bevraagde minderjarige mbo’ers speelden reiskosten een rol bij schoolkeuze. Voor maar liefst 71% van de minderjarige mbo’ers speelden reiskosten dus geen rol van betekenis bij schoolkeuze.2
De regering wil scholieren/studenten in hun reiskosten tegemoetkomen door hun een kortingskaart voor het openbaar vervoer te verstrekken én hun de mogelijkheid te bieden om te lenen voor het resterende deel van de reiskosten.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat studenten dan maar «dichter bij huis» moeten gaan studeren? Vindt u dat niet erg makkelijk en heeft u niet liever dat studenten kiezen voor een goede opleiding, in plaats van een opleiding dichtbij huis?2
Wat ik heb gezegd is dat er niets mis mee is om dichter bij huis te gaan studeren, als daar een vergelijkbare opleiding wordt aangeboden. Veel studenten volgen nu al onderwijs in de regio waar zij wonen. Dat neemt niet weg dat bij een verantwoorde studiekeuze de kwaliteit van de opleiding voorop hoort te staan.
Erkent u dat het lastiger wordt om «dichter bij huis» te gaan studeren, aangezien u tevens van plan bent om de studiefinanciering af te schaffen waardoor het duurder wordt om zelfstandig te gaan wonen?
Het is een misverstand dat studiefinanciering wordt afgeschaft. De aanvullende beurs blijft bestaan en de basisbeurs wordt vervangen door een andere vorm van studiefinanciering: een lening tegen lage rente, die wordt terugbetaald naar draagkracht.
Wat is uw reactie op de website «studentenovmoetblijven.nl», waar in korte tijd circa 50 000 handtekeningen zijn opgehaald voor behoud van de OV-studentenkaart? Deelt u de mening dat deze maatregel meer leed veroorzaakt dan goed is?
De waardering van maatregelen kan in de loop der tijd veranderen. Zo waren veel studenten nog tegen de reisvoorziening toen deze in 1991 werd ingevoerd, terwijl de reisvoorziening nu positief wordt gewaardeerd. Het effect van deze maatregel op de student is afhankelijk van het reisgedrag en het uiteindelijke arrangement dat met de vervoersbedrijven overeen wordt gekomen. Voor minderjarige mbo’ers is de maatregel in elk geval positief. Zij ontvangen nu voor het eerst een landelijke reisvoorziening.
Wat zijn de meerkosten voor studenten als zij zelf hun reiskosten moeten gaan betalen? Zijn hier cijfers en scenario’s over beschikbaar?
Op korte termijn, in ieder geval begin volgend jaar, ontvangt u een «procesbrief» waarin ik zal ingaan op de maatregelen die dit kabinet wil nemen in de studiefinanciering inclusief de ov-kaart voor studenten. In deze brief zal ik ondermeer aangeven op welke wijze ik uitvoering geef aan de motie Slob (33 410, nr. 20).
Bent u bereid te onderzoeken wat de gevolgen zijn van afschaffing van de OV-studentenkaart, met name als het gaat om extra kosten voor studenten, invloed op hun studiekeuze en aantasting van de onderwijskwaliteit?
Zie het antwoord op vraag 7.
De cumulatieve effecten op natuur de cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Co Verdaas (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Winning van steenzout veroorzaakt diepe gaten in bodem Waddenzee» en «Beheer Wadden is rommeltje»?1 2
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de vergunningverlening voor zoutwinning in de Waddenzee door het bedrijf Frisia?
Aan Frisia Zout B.V. (hierna: Frisia) is in januari 2012 een winningsvergunning verleend voor zoutwinning onder de Waddenzee in het gebied Harlingen Havenmond. Voordat Frisia kan beginnen met de feitelijke zoutwinning zijn echter nog diverse besluiten nodig, namelijk een instemmingsbesluit voor het winningsplan, een omgevingsvergunning, een Natuurbeschermingswetvergunning en een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. Voor al deze besluiten is mijn ministerie het bevoegd gezag. Frisia is bezig met het voorbereiden van de aanvragen voor de benodigde vergunningen.
Bent u bekend met de mogelijke negatieve effecten op natuur en milieu van de zoutwinning in de Waddenzee? Zijn hier onderzoeken naar uitgevoerd en hoe worden deze effecten meegenomen in de vergunningverlening aan Frisia?
Ik ben bekend met de berichten zoals genoemd in vraag 1 waarin mogelijke negatieve effecten van de zoutwinning op natuur en milieu worden uiteengezet.
Om te voorkomen dat negatieve effecten op de natuurwaarden in de Waddenzee optreden, doet Frisia uitgebreid onderzoek naar de effecten van bodemdaling door de voorgenomen zoutwinning. Dit betreft de directe effecten hiervan op de kustlijn, het oppervlak van de wadplaten en de hydromorfologie van het Waddensysteem, maar ook de indirecte effecten op de natuurwaarden in de Waddenzee. Deze zaken zijn met name uiteengezet in het Milieueffectrapport en de Passende Beoordeling. Ook worden zowel een meet- en monitoringsprotocol als een monitoringsplan opgesteld om tijdens de winning zorgvuldig te kunnen waarnemen wat de werkelijk optredende effecten zijn. Mocht hieruit blijken dat de natuurwaarden in de Waddenzee in het geding zijn of dreigen te komen, dan kan het bevoegd gezag de winning laten aanpassen of stoppen. Dit gebeurt dan door toepassing van het «Hand aan de Kraan»-principe.
Van vergunningverlening zal pas sprake zijn wanneer aan alle wettelijke onderzoeksvereisten is voldaan. Aan Frisia kunnen in het instemmingsbesluit voor het winningsplan en in de Natuurbeschermingswetvergunning beperkende voorschriften worden opgelegd zodat ik kan ingrijpen zodra negatieve effecten vanwege de winning op de natuur dreigen op te treden.
Frisia is bezig met de afronding van de benodigde onderzoeken. Naar verwachting zullen op korte termijn de vergunningprocedures worden gestart.
Bent u bekend met het feit dat de buitendelta’s krimpen? Zijn hiervoor extra zandsuppleties mogelijk en wat zijn de ecologische gevolgen daarvan?
Ja, het is mij bekend dat de buitendelta's van de zeegaten van de Waddenzee in volume afnemen. Er wordt nog onderzocht of deze afname gecompenseerd zou moeten worden met extra suppleties. Dit onderzoek maakt deel uit van het Nationaal Deltaprogramma. Bij dit onderzoek zal ook gekeken worden naar de ecologische gevolgen van de eventuele extra suppleties.
Ik wijs er nog op dat de zogeheten zandhonger van de Waddenzee, het proces dat de afname van de buitendelta's veroorzaakt, niet gestopt kan worden met suppleties. Wel kunnen de effecten van deze zandhonger op de buitendelta's, de kusten van Noord-Holland en de Waddeneilanden mogelijk gecompenseerd worden.
Hoeveel vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet, Wet milieubeheer en Visserijwet zijn in de afgelopen vijf jaar verleend door het Rijk of provincies voor activiteiten in het Waddengebied? Om wat voor activiteiten gaat het hierbij?
Het aantal vergunningen op grond van de genoemde wetten voor het Nederlandse deel van het Waddengebied loopt voor wat betreft de genoemde periode van de afgelopen vijf jaar in de honderden. Veel activiteiten behoeven immers vanuit 1 of meerdere van deze wettelijke kaders een toestemming. Het betreft een scala aan activiteiten, variërend van diverse recreatieve activiteiten tot gaswinning.
Vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet worden als hoofdregel verleend door provincies en bij uitzondering door de minister/staatssecretaris van Economische Zaken. Deze uitzonderingen staan beschreven in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998.
Vergunningen op grond van de Wet milieubeheer worden als regel verleend door provincies of gemeenten. In uitzonderingsgevallen is de minister van Economische Zaken of de minister van Infrastructuur en Milieu bevoegd. Voor een volledig overzicht wie wanneer bevoegd is, verwijs ik naar de site van Infomil: http://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/wet-milieubeheer/bevoegd-gezag.
Vergunningen op grond van de Visserijwet worden verleend door mijn ministerie.
Het overgrote deel van deze besluiten is openbaar en digitaal raadpleegbaar op de sites van de rijksoverheid en de provincies. Vaak wordt het raadplegen ervan extra vergemakkelijkt door uitgebreide zoekfuncties binnen dergelijke databases.
Welke (andere) instanties geven vergunningen af voor activiteiten in het Waddengebied?
Gemeenten, provincies en het Rijk.
Is er een overzicht van de effecten op natuur en milieu van de verschillende activiteiten in het Waddengebied?
De toelaatbaarheid van elke nieuwe voorgenomen activiteit in het Waddengebied wordt beoordeeld door het betreffende bevoegde gezag.
Degene die voornemens is een project te realiseren dat mogelijk afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen een significant gevolg heeft voor een Natura 2000-gebied, dient door middel van een passende beoordeling de gevolgen van dat project te onderzoeken. Daarbij dient hij ook de zogeheten cumulatieve effecten te betrekken. Wanneer het bevoegd gezag zich op grond van de passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast door het project, in voorkomend geval met inachtneming van mitigerende maatregelen, verleent het de aangevraagde vergunning (artikelen 19f en 19g van de Natuurbeschermingswet 1998).
Als onderdeel van deze toetsing beoordeelt het bevoegd gezag ook of de cumulatieve effecten juist en volledig zijn beschreven. Daartoe is het bevoegd gezag in staat omdat bij de diverse bevoegde instanties bekend is welke effecten kunnen cumuleren. Indien nodig vindt dan ook overleg plaats tussen deze bevoegde instanties.
Het is dus aan degene die een project wil realiseren om het nodige onderzoek te doen voor het opstellen van de passende beoordeling. Om bedrijven te ontzorgen investeer ik in een goede implementatie van de natuurwetgeving in de praktijk. In dat verband onderzoek ik hoe bedrijven op een eenvoudige wijze en tegen de laagst mogelijke kosten toegang kunnen hebben tot ecologische informatie, met het oog op een snelle en goedkope procedure voor verlening van vergunningen en ontheffingen (zie Kamerstukken II 2011/12, 33 348, nr. 3, blz. 233).
Het is dus niet zo dat er één bevoegd gezag is dat een overzicht bijhoudt. Per activiteit en per bevoegd gezag wordt dit overzicht gegenereerd als dat nodig is.
Mijn ministerie heeft hierin geen coördinerende rol en hoeft deze naar mijn mening ook niet te hebben. Per nieuwe activiteit ligt de coördinatie bij het vergunning verlenende bevoegde gezag zoals dat in het wettelijk instrumentarium is geregeld.
De verschillende verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de diverse bestuurlijke partijen in Waddengebied zijn door de minister van Infrastructuur en Milieu uiteengezet in de antwoordbrief op de vragen van het VVD-lid De Boer (kenmerk IenM/BSK-2012/239844).
Hoe wordt toegezien op de cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied? Wat is hierbij de coördinerende rol van uw ministerie, aangezien de vergunningverlening door verschillende overheden plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid te kijken hoe de cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied beter in beeld kunnen worden gebracht? Bent u bereid hierover met de betrokken instanties in de regio in gesprek te gaan?
Ik ben van mening dat de cumulatieve effecten op natuur en milieu door bovenbeschreven wettelijk instrumentarium adequaat in beeld worden gebracht bij het toetsen van nieuwe activiteiten. Ik vind het daarom niet nodig om hierover in gesprek te gaan met de betrokken instanties in de regio.