Over gestegen waterschapsbelastingen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Heffingen waterschappen gaan toch weer omhoog»1 en «Stijging waterschapsbelastingen gelijk aan inflatieniveau»?2
Ja.
Met hoeveel procent zijn de tarieven van de waterschapsbelastingen in 2012 gemiddeld gestegen en hoeveel bedroeg de inflatie in dat jaar? Met hoeveel procent is de lastendruk voor waterschapsbelasting voor gezinnen gestegen? Met hoeveel procent steeg de totale belastingopbrengst van de waterschappen?
De waterschapstarieven zijn in 2012 gemiddeld met ongeveer 2% gestegen, zie ook de brief aan uw Kamer van 3 april 20123. De inflatie bedroeg in dat jaar gemiddeld 2,5%. De lastendruk voor een meerpersoonshuishouden in een huurwoning is in 2012 gemiddeld met 2,2% gestegen en voor een meerpersoonshuishouden in een koopwoning met 2,3%.
De totale opbrengst van de waterschappen is in 2012 met 3,6% omhoog gegaan. Omdat voor de meeste belastingen het aantal eenheden in 2012 hoger is dan in 2011, stijgen de tarieven en dus de lastendruk gemiddeld genomen met een lager percentage dan de belastingopbrengst. Dit is in de afgelopen jaren overigens steeds het geval geweest. Voor meer informatie over en achtergronden verwijs ik u naar het boekje «De belastingen van de waterschappen in 2012» van de Unie van Waterschappen.
Ook over de tarieven voor 2013 zal de Unie een dergelijke publicatie uitbrengen. Naar verwachting is deze eind februari beschikbaar.
In hoeverre passen de stijgingen van de tarieven van de waterschapsbelasting bij de afspraken die in het Bestuursakkoord 2011–2015 (deelakkoord Water) gemaakt zijn ten aanzien van een doelmatigheidswinst in de kosten voor het beheer van het watersysteem en de waterketen? Zou een doelmatigheidswinst niet eerder moeten leiden tot lagere tarieven? Zo nee, waarom niet?
De afspraken over doelmatigheidswinsten en een gematigde lastenstijging in het Bestuursakkoord Water zijn gemaakt tegen de achtergrond van stijgende kosten in verband met investeringen die nodig zijn om ons land te beschermen tegen zee- en rivierwaterspiegelstijging, heviger regenbuien, langere perioden van droogte en de aangescherpte normen voor waterkwaliteit. In het Bestuursakkoord Water hebben rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven met elkaar afgesproken te streven naar een doelmatigheidswinst die vanaf 2011 geleidelijk zal oplopen tot uiteindelijk € 750 mln. per jaar in 2020.
In figuur 7.4 van hoofdstuk 7 «Monitoring doelmatigheidswinst» van Water in Beeld 20124 is te zien dat bij het sluiten van het Bestuursakkoord nog niet werd gerekend op doelmatigheidswinst in 2012. De figuur geeft aan dat de verwachting was dat belastingopbrengsten van de waterschappen eerst iets hoger zou zijn en pas na verloop van tijd zouden dalen ten opzichte van de ontwikkeling zonder invloed van het akkoord.
De gerealiseerde ontwikkelingen voor 2012 worden in mei gepresenteerd in de rapportage «Water in Beeld 2013». Mijn verwachting is dat de lastenontwikkeling bij de waterschappen voor 2012 past binnen de afspraken die zijn gemaakt in het Bestuursakkoord Water.
Hoeveel doelmatigheidswinst moesten waterschappen in 2012 behalen en hoeveel hebben zij daadwerkelijk behaald?
Zie antwoord vraag 3.
Is de behaalde doelmatigheidswinst volledig besteed aan investeringen door de waterschappen? Zo ja, welke investeringen waren dat? Zo nee, waarom niet en waar is die doelmatigheidswinst dan gebleven?
Zie antwoord vraag 3.
Nu de Unie van Waterschappen stelt dat de afspraken uit het Bestuursakkoord zijn nagekomen, en de Vereniging Eigen Huis die mening niet lijkt te delen, wie van beide heeft naar uw mening gelijk en waarom?
Zoals uit de beantwoording van de vragen 3, 4 en 5 blijkt is, anders dan de Vereniging Eigen Huis lijkt te veronderstellen, in het Bestuursakkoord Water niet afgesproken dat de te realiseren doelmatigheidswinsten gaan leiden tot lagere lasten, maar dat ze leiden tot een matiging van de lastenstijging.
In hoeverre worden waterschappen vanwege taakverzwaringen gedwongen hun tarieven te verhogen? In hoeverre kunnen die taakverzwaringen worden gefinancierd uit het behalen van doelmatigheidswinst en in hoeverre niet?
De waterschappen hebben te maken met hogere kosten. Niet alleen door bezuinigingen op de rijksbegroting5, maar ook door andere verplichtingen zoals de investeringen die nodig zijn om te voldoen aan de Kaderrichtlijn Water. In de monitoringsafspraken (zie de eerdere verwijzing naar Water in Beeld) wordt rekening gehouden met deze hogere kosten. Juist door de doelmatigheidswinsten kunnen de tarieven gematigd stijgen.
Deelt u de verklaring van de Unie van Waterschappen voor de grote regionale verschillen in de ontwikkeling van de waterschapsbelastingen? Zo nee, wat is uw verklaring voor die verschillen?
De Unie van Waterschappen verwijst naar gebiedsspecifieke kenmerken: de inrichting van het gebied en de eisen die worden gesteld. Ik voeg hieraan toe dat daarnaast bestuurlijke keuzes per waterschap worden gemaakt. U kunt daarbij denken aan het ambitieniveau en het tempo waarmee invulling wordt gegeven aan wettelijke verplichtingen en bestuurlijke afspraken en de mate waarin reserves worden aangesproken of opgebouwd.
Het bericht ‘European Commission defends priviledged access for ‘big business’’ |
|
Jan Vos (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «European Commission defends privileged access for “big business”»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn wanneer de Europese Commissie (een aantal) grote bedrijven informatie geeft die zij niet met andere belangenorganisaties deelt, waardoor het bedrijfsleven meer invloed op de inhoud van handelsakkoorden kan uitoefenen dan andere belanghebbenden?
Ik herken mij niet in de suggestie die in de vraag wordt gewekt, dat grote bedrijven een disproportionele invloed uitoefenen op de onderhandelingen over handelsakkoorden. De taak van de Europese Commissie is het uitonderhandelen van een vrijhandelsakkoord dat zoveel mogelijk tegemoet komt aan de Europese belangen op basis van een door de Raad aan de Commissie verstrekt onderhandelingsmandaat. Hiertoe heeft de Europese Commissie begrijpelijkerwijs behoefte aan informatie-uitwisseling met belanghebbende partijen. Het kan hierdoor voorkomen dat partijen – bedrijven, maatschappelijke organisaties, lidstaten of andere partijen – specifieke informatie ontvangen van de Europese Commissie die niet gelijktijdig is gedeeld met andere betrokken partijen
Bent u van mening dat maatschappelijke organisaties, zoals mensenrechtenorganisaties en vakbonden, die geconsulteerd worden over te sluiten handelsakkoorden tussen de EU en derde landen, gelijktijdig toegang zouden moeten hebben tot dezelfde informatie als het bedrijfsleven?
Als het gaat om informatie-uitwisselingen met specifieke belanghebbende partijen ten behoeve van een effectieve standpunt bepaling van de EU in de onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord dan kan het in het belang van het onderhandelingsproces zijn om deze informatie niet ook (gelijktijdig) te delen met andere bij het proces betrokken partijen. Ik vind het van belang dat de Europese Commissie zo transparant mogelijk is zonder haar onderhandelingspositie te schaden. De Europese Commissie dient in de onderhandelingen alle zienswijzen mee te nemen in de afwegingen die leiden tot de uiteindelijke onderhandelingsinzet.
Bent u van mening dat het wenselijk is om informatie over te sluiten handelsakkoorden tussen de EU en derde landen gedurende het gehele proces van totstandkoming zo veel mogelijk openbaar te maken? Waarom wel/niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het is voor een succesvolle uitkomst van het onderhandelingsproces van wezenlijk belang te voorkomen dat bepaalde gevoelige of nieuwe informatie over een specifieke EU positie bij de andere partij terecht komt op een ongewenst moment in de onderhandelingen. Het is daarom in het belang van de Europese Unie om specifieke belangen van specifieke spelers (bedrijven, maatschappelijke organisaties of andere betrokkenen) zoveel mogelijk in vertrouwelijkheid te behartigen. Bovendien is de Europese Commissie nog voorzichtiger geworden met het delen van informatie over lopende onderhandelingen doordat al een aantal keer gevoelige en vertrouwelijke informatie ongewild is verschenen in de pers. Hierdoor wordt informatie in toenemende mate niet meer schriftelijk maar alleen nog mondeling gedeeld met specifieke spelers. Hiervoor vindt regulier overleg plaats over lopende onderhandelingen met het maatschappelijk middenveld.
Bent u van mening dat nationale regeringen en parlementen tijdig en op voldoende wijze door de Europese Commissie worden geïnformeerd over de totstandkoming van handelsakkoorden tussen de EU en derde landen?
Ja, ik wil daaraan zelf ook graag bijdragen door het parlement regelmatig en zo goed mogelijk te blijven informeren over lopende handelspolitieke zaken inclusief over de totstandkoming van handelsakkoorden en mogelijke implicaties van handelsakkoorden.
Welke mogelijkheden ziet u om de informatievoorziening over te sluiten handelsakkoorden en hun mogelijke implicaties te verbeteren?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht dat het aantal lesuren techniek op 40% van de scholen daalt |
|
Paulus Jansen , Manja Smits (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Onderschrijft u de conclusie van de Vereniging Docenten Techniek dat het aantal lesuren techniek op 40% van de scholen daalt?1 Zo nee, waarom niet?
Het is positief dat de Vereniging Docenten Techniek een enquête heeft uitgevoerd naar de aandacht voor techniek in het onderwijs. Hoewel het onderzoek is gebaseerd op de respons van slechts 115 leraren en dus niet representatief is, neem ik het signaal serieus. In mijn eerdere antwoorden op de vragen van het lid Jadnanansing van 29 januari jl. heb ik aangegeven dat ik niet beschik over gegevens over het aantal uren dat scholen in het voortgezet onderwijs besteden aan techniek. Ik weet dus niet of het aantal lesuren techniek daadwerkelijk daalt. Zie ook mijn antwoord op vraag 5. Het signaal van de Vereniging Docenten Techniek zal ik wel betrekken in mijn analyse van de problematiek en bij de afspraken die worden gemaakt in het kader van het Techniekpact.
Wordt systematisch onderzoek gedaan naar de oorzaken van (verschillen in) belangstelling voor het vak techniek in het voortgezet onderwijs? Zo ja, wat zijn de belangrijkste bevindingen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Speelt de participatie van basisscholen in het voedingsgebied van scholen voor voortgezet onderwijs een belangrijke rol in de interesse voor techniek in deze onderwijssector?
Er zijn afgezien van voorbeelden van «best practices» geen systematische gegevens bekend van het effect van aandacht voor techniek op de basisschool op de keuze van kinderen voor hun studierichting. Wel is bekend dat kinderen die niet op jonge leeftijd op een positieve manier met techniek in aanraking komen in veel geringere mate voor een technisch beroep kiezen dan kinderen waar dat wel voor geldt.2 Ik vind het dan ook belangrijk dat in het primair onderwijs de aandacht voor techniek wordt gestimuleerd. Weliswaar wordt via het Stimuleringsprogramma van het Platform Bèta Techniek (PBT) ook een aantal projecten in het primair onderwijs uitgevoerd, zoals Techkidz (JetNet junior) waarmee de aandacht voor techniek in het primair onderwijs wordt vergroot, maar op dit moment is de aanpak nog te versnipperd. In het voorjaar ontvangt uw Kamer een uitwerking van het amendement dat de leden Lucas (VVD) en Jadnanansing (PvdA) tijdens de begrotingsbehandeling 20133 hebben ingediend. Dit amendement richt zich onder andere op meer structurele focus voor techniek in het primair onderwijs.
Wordt systematisch onderzoek gedaan naar de (verschillen in) uitstroom vanuit het voortgezet onderwijs naar technische vervolgopleidingen, afhankelijk van de participatiegraad van de scholieren in het vak techniek? Zo ja, wat zijn de belangrijkste bevindingen? Zo nee, waarom niet?
Er wordt geen systematisch onderzoek gedaan naar de verschillen in belangstelling voor techniek en naar de uitstroom vanuit het voortgezet onderwijs naar de technische vervolgopleidingen. Toch is er over de belangstelling voor techniek en de uitstroom naar technische vervolgopleidingen het één en ander bekend, vooral via het Stimuleringsprogramma van PBT dat sinds 2004 door het ministerie van OCW wordt gesubsidieerd. Het programma zet vooral in op het vergroten van de aandacht voor techniek in het onderwijs en op het vergroten van de in- en doorstroom in technisch vervolgonderwijs.
De aanpak heeft er mede toe geleid dat zowel in havo als vwo de keuze voor de natuurprofielen4 is gestegen. De toegenomen populariteit van de bètaprofielen is het sterkst bij meisjes. In het vmbo is er echter sprake van een lichte daling van het aandeel leerlingen dat voor techniek kiest. Voor een overzicht van de cijfers verwijs ik u naar de bijlage5.
Uit de doorstroomatlas vmbo die u in juni 20126 voor het eerst heeft ontvangen, blijkt dat leerlingen die in het vmbo voor techniek hebben gekozen, wel vaker voor dezelfde sector op het mbo (ongeveer driekwart) kiezen dan leerlingen uit andere sectoren en dat dit aandeel de afgelopen jaren is gestegen.7 De doorstroomatlas geeft inzicht in de doorstroom van vmbo-leerlingen naar het vervolgonderwijs en is hiermee een mooi instrument bij het monitoren van beleidsdoelstellingen, zoals het bevorderen van de in- en doorstroom van leerlingen in het technisch beroepsonderwijs. Ik ben dan ook voornemens de doorstroomatlas als instrument te continueren.
De instroom van eerstejaars studenten vanuit het voortgezet onderwijs in het hoger (bèta)technisch onderwijs was in 2012 ongeveer 18%. In 2004/2005 was die 17%.8
Welke redenen ziet u voor het afnemen van het aantal lesuren techniek? Ziet u hier verband met de toegenomen nadruk op rekenen en taal in het onderwijs?
Zoals ik al heb geantwoord op de vragen van het lid Jadnanansing d.d. 29 januari jl. beschik ik niet over gegevens over het aantal uren dat scholen in het voortgezet onderwijs besteden aan techniek. Ik weet dan ook niet of het aantal lesuren daalt en of er een verband is met de toegenomen druk op rekenen en taal in het onderwijs. De reden daarvoor is dat in het voortgezet onderwijs alleen het aantal uren onderwijstijd voor het totale onderwijsprogramma wettelijk is geregeld. Scholen hebben vrijheid in het programmeren van de lessen, zowel in uren als in de vormgeving van diverse vakken. Het onderwijs van aan techniek gerelateerde kerndoelen en eindexamenvakken kan dan ook op verschillende manieren worden vormgegeven. Dit gebeurt niet altijd in een vak genaamd techniek.
Hoe oordeelt u in het licht van dit afnemende aantal lesuren over de investeringen die de afgelopen jaren zijn gedaan in het techniekonderwijs? Zijn er mogelijkheden om het rendement van de gedane investeringen te verhogen, bijvoorbeeld door de aanpak van de meest succesvolle scholen ook elders in te voeren?
Zoals ik eerder heb opgemerkt, weet ik niet zeker of het aantal lesuren techniek daadwerkelijk afneemt. Momenteel investeer ik op verschillende manieren in het techniekonderwijs en een betere doorstroom naar de technische arbeidsmarkt. Allereerst werk ik samen met de stakeholders uit het beroepsonderwijs en de technische branches aan de ontwikkeling van nieuwe examenprogramma’s techniek in het vmbo. Dit zal leiden tot aantrekkelijkere technische programma’s voor leerlingen en betere doorstroom naar technisch vervolgonderwijs en beroepen. In augustus dit jaar gaat een eerste cohort leerlingen met deze examenprogramma’s proefdraaien. Verder investeer ik in het programma «Toptechniek in Bedrijf». Daarin ondersteun ik het regionale beroepsonderwijs en bedrijfsleven (financieel en inhoudelijk) bij het opzetten van samenwerking en sterke technische onderwijsroutes. Tot slot starten in augustus 2014 experimenten met een vakmanschap- en technologieroute. Op dit moment ben ik bezig met het opzetten van een wettelijk kader om deze doorlopende leerroutes tussen het vmbo en mbo mogelijk te maken. Vooral de technologieroute richt zich hierbij op een grotere instroom in de technische tekortsectoren.
Ik zie zeker mogelijkheden om het rendement van de investeringen te verhogen. We weten dat het belangrijk is om kinderen al in het primair onderwijs in aanraking te laten komen met techniek en hiermee interesse voor techniek te ontwikkelen. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 al aangegeven, is de aanpak nu nog te gefragmenteerd. Het is verder van belang dat binnen de hele onderwijsloopbaan structureel aandacht is voor techniek ook bij de leraren. Hierbij is het cruciaal dat techniek met behulp van het lokale bedrijfsleven zo tastbaar en concreet mogelijk wordt gemaakt voor jongeren. Op scholen waar een blijvend of groeiend aantal jongeren voor techniek kiest, zien we een duidelijke verbinding met het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven in de regio. Een regionale inkleuring en aanpak renderen. Deze potentiële verbeteringen pak ik in het Techniekpact op. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Welke acties gaat u ondernemen om de dalende trend van het vak techniek te keren? Wat vindt u van de suggestie, geopperd door de respondenten van het onderzoek, om het vak techniek verplicht te stellen?
Het kabinet heeft aangekondigd om via een Techniekpact samen met onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven de opdracht op te pakken om onder meer het technisch beroepsonderwijs in den brede te verbeteren. Het Techniekpact moet de huidige vaak versnipperde aanpak omzetten in structurele aandacht in het onderwijs voor techniek. Het streven is het Techniekpact in april 2013 te sluiten.
Best practices op het terrein van techniekonderwijs in het primair en voortgezet onderwijs laten zien dat verplichtstelling van het vak niet nodig is om goede resultaten te bereiken. Het huidige curriculum biedt voldoende mogelijkheden om aandacht aan techniek te besteden. Cruciale factoren zijn daarbij het enthousiasme en een goede toerusting van docenten, doorlopende leerlijnen en actieve betrokkenheid van het lokale bedrijfsleven. Ik wil dan ook vooral inzetten op de versterking van deze factoren in plaats van het verplicht stellen van het vak techniek. Een verplichtstelling zal bovendien veel tijd en energie vragen, die afleidt van de kern van de zaak: het geven van goed techniekonderwijs. Scholen hebben nu de vrijheid het onderwijs van aan techniek gerelateerde kerndoelen en eindexamenvakken op verschillende manieren vorm te geven.
Over de toegang van de Eerste en Tweede Kamer tot interne EU-Raadsdocumenten |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat zo groot mogelijke transparantie ten aanzien van besluitvorming in de Europese Unie (EU) essentieel is voor het maatschappelijk debat over de EU? Deelt u de mening dat de Eerste en Tweede Kamer, gezien hun democratische controletaak en hun rol in het maatschappelijk debat, zo veel mogelijk informatie over deze besluitvorming moeten krijgen?
Het kabinet hecht groot belang aan transparantie en aan een optimale betrokkenheid van de nationale parlementen bij de Europese wetgevings- en besluitvormingsprocessen. De Eerste en Tweede Kamer dienen te beschikken over de informatie die zij voor hun democratische controletaak nodig hebben. Zoals vermeld in mijn brief van 18 januari jongstleden (Kamerstuk 22 112, nr. 1548), is het kabinet van mening dat we op dit punt in Nederland voorop lopen in de EU. Ter onderbouwing van die stelling verwijs ik graag nogmaals naar het overzicht dat de Kamer heeft ontvangen op 28 september 2012 (Kamerstuk 22 112, nr. 1474).
Met de in mijn voornoemde brief van 18 januari aangekondigde extra stap, wil het kabinet nog eens onderstrepen hoeveel belang het hecht aan die transparantie. Beide Kamers kunnen de hen geboden mogelijkheid van inzage in interne stukken van de Raad onder meer gebruiken om te verifiëren of de informatie die ze ontvangen van het kabinet correct en volledig is. Vanwege de reeds uitgebreide eigen informatievoorziening vanuit het kabinet, zou een dergelijke stap inhoudelijk in onze ogen niet nodig hoeven te zijn. Dat is ook een van de redenen waarom het Nederlandse kabinet pas nu, en nadat een groot aantal andere lidstaten ons is voorgegaan, tot deze stap heeft besloten. Bovendien kon op basis van het in mijn brief genoemde COSAC-rapport het, mijns inziens onjuiste, beeld ontstaan dat het Nederlandse kabinet minder informatie geeft aan het parlement dan andere regeringen binnen de EU. Met deze stap behoort Nederland nu ook voor wat betreft de directe toegang tot interne EU-stukken tot de groep van «meest open» landen.
Waarom heeft het Nederlandse parlement, in tegenstelling tot 21 van de 27 nationale parlementen in de EU, tot op heden geen toegang gehad tot de zogenoemde Limité-documenten, met name de conceptconclusies van de Europese Raad? Welke vijf overgebleven nationale parlementen van EU-lidstaten hebben nog altijd geen toegang tot de Limité-documenten? Deelt u de mening dat deze ongelijkheid zo spoedig mogelijk opgeheven moet worden?
Zie het antwoord op vraag 1. Volgens het genoemde COSAC-rapport hebben dan nu uitsluitend de parlementen in Ierland, Luxemburg, Malta, Polen en Roemenië geen toegang tot Limité-documenten. Ik wijs u erop dat waar parlementen deze toegang krachtens het overzicht wel hebben, dat veelal gebeurt in de vorm van toezending van de betreffende stukken door de regering aan het parlement. Dat biedt dus niet de onmiddellijke toegang die de Eerste en Tweede Kamer krijgen via de EU-extranet-database en ook niet dezelfde gegarandeerde volledigheid.
Ik ben het met u eens dat een uniforme praktijk op dit gebied, evenals ten aanzien van de bredere opzet van de informatievoorziening tussen nationale regeringen en parlementen van EU-lidstaten, voordelen zou kunnen bieden. Tegelijkertijd bestaat de EU uit lidstaten die ieder zeer hechten aan hun eigen, historisch gegroeide, nationale interne organisatie en tradities. Een volledige uniformering daarvan zal in de praktijk niet verwezenlijkbaar, en mijns inziens ook niet wenselijk, zijn.
Deelt u de mening dat het verschaffen van toegang tot de conceptconclusies van de Raad voor de leden van de Eerste en Tweede Kamer zonder dat zij openlijk over deze stukken kunnen spreken geen wezenlijke bijdrage zal leveren aan het vergroten van de transparantie van Europese besluitvorming? Deelt u de mening dat deze semi-openbaarheid tot moeizame gedachtewisselingen in beide Kamers kan leiden en daarmee juist de schijn van geheimzinnigheid rond EU-besluitvorming dreigt te vergroten?
Het kabinet ziet zich genoodzaakt vast te houden aan de in de hele EU geldende richtsnoeren over vertrouwelijkheid van raadsdocumenten, zodat iedere mogelijke onduidelijkheid of geheimzinnigheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Of dit tot moeizame gedachtenwisselingen leidt, zal in hoge mate afhangen van de wijze waarop de leden van de Eerste en Tweede Kamer omgaan met deze geboden mogelijkheid.
Bent u van mening dat de zogenoemde Limité-documenten, in het bijzonder de conceptconclusies van de Raad, in de nabije toekomst dit stempel niet meer zouden moeten dragen en volledig openbaar zouden moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit aan de orde te stellen in de Raad Algemene Zaken en hiertoe voorstellen te doen?
Die mening ben ik niet toegedaan. Zoals ook gesteld wordt in de in EU-verband overeengekomen richtsnoeren over vertrouwelijkheid van deze documenten, kan het «de besluitvormingsprocedures van de Raad nadelig beïnvloeden als deze documenten te vroeg bekend worden gemaakt». Zoals dat met de besluitvorming op alle overheidsniveaus het geval is, kan het naar buiten brengen van besluitvormings- of onderhandelingsstukken het onderhandelingsproces nadelig beïnvloeden. De besluitvaardigheid en de effectiviteit van de EU zou door een dergelijke stap onder druk kunnen worden gezet. Overigens ben ik van mening dat er inhoudelijk, zoals in de voorgaande antwoorden wordt onderstreept, ook geen aanleiding is om tot publicatie van deze stukken over te gaan. De belangrijkste inhoudelijke elementen die in de stukken staan, worden immers door het kabinet reeds op andere wijze aan de Kamer gemeld. Wel heeft de Kamer er nu een extra instrument om te controleren of het kabinet zich goed heeft gekweten van zijn informatieplicht.
Kunt u deze vragen voor aanvang van het algemeen overleg inzake de informatievoorziening over Europese dossiers, welke plaatsvindt op dinsdag 12 februari aanstaande, beantwoorden?
Ja.
Steekpenningen bij een fregattendeal met Chili |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Steekpenningen betaald bij fregattendeal met Chili»?1
In 2004 heeft de Staat met Chili een overeenkomst gesloten over de verkoop van de vier fregatten van de Koninklijke marine. Het betreft twee luchtverdegingsfregatten (L-fregatten) en twee multipurpose-fregatten (M-fregatten). Hierover is de Kamer op 17 maart 2004 commercieel vertrouwelijk geïnformeerd (kenmerk M2004000542).
Nederland verkoopt overtollig defensiematerieel in beginsel rechtstreeks aan andere overheden, zonder de inschakeling van tussenpersonen. Het betreft de verkoop van materieel van government to government.Bij de verkoop van de vier fregatten aan Chili heeft Defensie geen tussenpersoon ingeschakeld.
Nadat de fregatten aan Chili waren verkocht heeft Defensie op verzoek van het land een aanvullend contract gesloten met Koninklijke Schelde. Dit contract had betrekking op de modificatie van de twee M-fregatten. Bij het sluiten van dit contract is door Defensie ook geen tussenpersoon ingeschakeld.
De berichten in de Volkskrant van zaterdag 19 januari 2013 betreffen een interne Chileense aangelegenheid. Het zou gaan om de betaling van steekpenningen door een Chileense tussenpersoon aan Chileense overheidsfunctionarissen. Defensie is hier op geen enkele wijze bij betrokken.
Wat is uw oordeel over het bericht dat marinewerf De Schelde 1,2 miljoen dollar commissie betaalde aan zijn vertegenwoordiger in Chili, die vervolgens circa acht ton smeergeld betaalde aan Chileense officieren, wat resulteerde in een order voor De Schelde om vier verkochte fregatten aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de Chileense officier van justitie dat De Schelde «heeft geprofiteerd» van het werk van Schelde-vertegenwoordiger Ibieta?
Dat De Schelde profijt zou hebben gehad van de inschakeling van Schelde-vertegenwoordiger Ibieta en zo ja, in welke mate, is mij niet bekend.
Bent u op de hoogte van de rechtszaken die hierover in Chili worden gevoerd? Is hierover contact geweest tussen de Nederlandse justitiële autoriteiten en de Chileense? Zo ja, is daarbij informatie uitgewisseld? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van deze informatie?
Door de Rijksrecherche is uitvoering gegeven aan een rechtshulpverzoek van Chili ten behoeve van een Chileens strafrechtelijk onderzoek naar onder meer corruptie en witwassen. In het kader van de uitvoering van dit rechtshulpverzoek zijn op verzoek van de Chileense autoriteiten twee personen in Nederland als getuige gehoord, in aanwezigheid van Chileense opsporingsambtenaren. De resultaten van de uitvoering van dit rechtshulpverzoek zijn verzonden naar de verzoekende Chileense autoriteit. Het is niet mogelijk om deze informatie aan de Tweede Kamer te verstrekken aangezien het een individuele zaak betreft.
Is het waar dat de aanschaf van de vier Nederlandse fregatten in 2004 werd beklonken in aanwezigheid van Schelde-vertegenwoordiger Ibieta en de toenmalige directeur materieel van de Koninklijke Marine?
Zie antwoord vraag 1.
Is uw ministerie op enige wijze betrokken bij de steekpenningen die zijn betaald in verband met verkoop en/of aanpassing van de vier fregatten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat uw relatie met De Schelde door deze zaak wordt beschadigd? Wat voor gevolgen heeft dit voor de toekomstige samenwerking met De Schelde?
Nee, de relatie tussen Damen Schelde Naval Shipbuilding, de rechtsopvolger van De Schelde, en Defensie is sinds de berichtgeving in de Volkskrant niet gewijzigd.
Bent u bereid om (strafrechtelijk) onderzoek te laten doen naar de mogelijke betrokkenheid van De Schelde bij deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Het Landelijk Parket kan in deze fase geen uitspraak doen of er een zelfstandig strafrechtelijk onderzoek gaande is of zal worden ingesteld naar de mogelijke betrokkenheid van De Schelde.
De Duitse weigering om wapens te vervoeren in verband met de Franse interventie in Mali |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Duitsland vervoert geen Franse wapens naar Mali»?1
Het klopt dat Duitsland geen wapens of munitie vervoert ter ondersteuning van de Franse operatie in Mali.
Is het waar dat Duitsland geen wapens of munitie wil vervoeren ter ondersteuning van de Franse interventie in Mali?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat Duitsland iemand aanstelt om te controleren of er geen Franse wapens aan boord van Duitse transportvliegtuigen worden geladen?
Ieder land dat deelneemt aan het European Air Transport Command (EATC) heeft een Senior National Representative (SNR) aangewezen. De SNR is verantwoordelijk voor het bij het EATC geplaatste personeel van het betreffende land en voor de naleving van afspraken over de planning en inzet van de nationale vliegtuigen.
Wat is de argumentatie van de Duitse regering om geen wapens te willen vervoeren?
De Duitse regering hanteert net als de Nederlandse regering eigen overwegingen voor besluitvorming over de inzet van militairen en militair materieel in relatie tot Mali. Nederland stelt in dit kader geen beperkingen aan de lading die door Nederlandse vliegtuigen via het EATC mag worden vervoerd.
Deelt u het standpunt van de Duitse regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de lading van de KDC-10 die door Nederland wordt geleverd in verband met de Franse interventie in Mali?
Anders dan aanvankelijk voorzien heeft het EATC de (K)DC-10 nog niet hoeven inzetten om aan de Franse logistieke behoefte in Mali tegemoet te komen.
Is het waar dat u de Kamer informeert indien Frankrijk een nieuw of gewijzigd verzoek doet voor een Nederlandse transportvlucht in verband met de interventie in Mali? Zo nee, wanneer informeert u de Kamer wel?2
Het kabinet heeft ingestemd met de inzet van Nederlandse vliegtuigen voor transportvluchten naar buurlanden van Mali door het EATC. Om veiligheidsrisico’s te voorkomen worden op dit moment Nederlandse vliegtuigen niet ingezet voor vluchten naar Mali (brief van 16 januari jl., kenmerk DVB/CV 0021–2013). Momenteel worden de veiligheidsrisico’s nader onderzocht en wordt bezien of de Nederlandse vliegtuigen ook kunnen worden ingezet voor vluchten naar Bamako, Mali. Bij positief besluit wordt de Kamer nader geïnformeerd.
Ongelooflijk dure privéwoningen van EU diplomaten |
|
Raymond de Roon (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «EU diplomat’s home costs £ 25,000 a month» en «Hoge woonkosten EU-diplomaten»?1
Ja.
Is het waar dat er ruim € 20.000 per maand aan woonlasten wordt betaald uit de zakken van de belastingbetalers voor één enkele (Nederlandse) EU-ambassadeur in Hong Kong en bijna € 30.000 per maand voor één enkele (Spaanse) EU-ambassadeur in Moskou? Zo nee, waarom niet?
EDEO heeft laten weten voor de huur van de residentie in Hong Kong € 22.000 per maand te betalen. De huur voor de residentie in Moskou bedraagt € 29.400 per maand. Residenties hebben een dubbele functie. De gebouwen worden vooral gebruikt voor officiële ontvangsten en doen daarnaast tegelijkertijd dienst als woonaccommodatie voor het hoofd van een vertegenwoordiging. Het gebouw in Moskou beschikt bijvoorbeeld over een aantal vergaderzalen.
Is het waar dat deze kosten in geen verhouding staan tot de lokale woningmarkt? Wat zijn de door de belastingbetalers te dragen woonlasten van de Nederlandse consul-generaal in Hong Kong en de Nederlandse ambassadeur in Moskou? Hoe verhoudt dit zich tot de woonlasten genoemd in vraag 2 en hoe beoordeelt u die verhouding?
De huurmarkten in Moskou en Hong Kong behoren tot de duurste in de wereld. Net als voor andere officiële gebouwen wordt voorafgaand aan het aanhuren of aankopen van residenties marktonderzoek verricht. Selectiecriteria zijn naast geschiktheid voor de beoogde bestemming o.a. prijs, grootte, veiligheid, locatie, uitstraling, staat van onderhoud en (bouw-)technische overwegingen.
De EDEO laat weten dat huisvesting de beste prijs-kwaliteit verhouding moet hebben in vergelijking met andere objecten die aan de gestelde criteria voldoen. Ditzelfde geldt uiteraard evenzeer voor de dienstwoningen van Nederlandse posthoofden.
De residentie van de Nederlandse consul-generaal in Hong Kong is sinds 1970 Rijkseigendom. De ambtswoning van de ambassadeur in Moskou maakt deel uit van het complex van de ambassade, dat van de Russische staat wordt gehuurd en op dit moment wordt gerenoveerd. De ambassadeur woont gedurende de verbouwing in een appartement, waarvoor de huur EUR 12.500,- per maand bedraagt.
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat Nederland zich in allerlei creatieve bochten moet wringen om 40 miljoen euro op de eigen diplomatie te bezuinigen, terwijl de EU jaarlijks ruim € 500 miljoen uitgeeft aan de Europese diplomatieke dienst?2 Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening in zoverre dat ik vind dat in een tijd waarin Nederland en andere lidstaten worden geconfronteerd met een noodzaak tot bezuinigingen, ook bij de EDEO soberheid moet gelden. Nederland heeft sinds de oprichting van de EDEO steeds aangedrongen op een budgetneutrale vormgeving van de Europese diplomatieke dienst. Ook zoekt Nederland samen met andere lidstaten naar een zo groot mogelijke synergie tussen het postennet van lidstaten en dat van de EDEO.
Vindt u ook dat het niet aanvaardbaar is dat in tijden van crisis een EU-ambassadeur wordt beloond met een brutosalaris van £ 244.000 plus secundaire feestvoorwaarden zoals eerste klas reizen voor familieleden, riante expat vergoedingen, een zorgverzekering, een eigen auto met chauffeur, privé-personeel voor de EU-diplomaat en zijn familie, veel vrije dagen en gratis reizen van en naar huis?
De salariëring en arbeidsvoorwaarden dienen in lijn te zijn met de verantwoordelijkheden die de functionaris draagt en hem of haar in staat te stellen zijn functie zo goed mogelijk uit te oefenen. (Expat)vergoedingen zijn gebruikelijk voor personeel dat in het buitenland wordt gestationeerd, maar niet gepast voor EU-ambtenaren die permanent in Brussel wonen en werken. Tezamen met gelijkgestemde lidstaten zet het kabinet in op versobering van de salarissen en vergoedingen voor Europese ambtenaren.
Hoe beoordeelt u in dit verband het interne inspectierapport, waaruit blijkt dat het financiële beheer van de Europese ambassades in 33% van de onderzochte gevallen ondermaats is?
Voor het beheer van Europese middelen gelden strenge regels. De Europese Commissie en Europese Rekenkamer zien toe op de naleving van die regels, de controle van de uitgaven en een goed functionerend financieel beheer.
Erkent u dat dit het zoveelste bewijs is dat wij onze diplomatie niet aan de EU moeten overlaten, maar het veel beter zelf kunnen? Zo nee, waarom niet?3
De EDEO is niet opgericht om de vertegenwoordiging van individuele EU-lidstaten over te nemen, maar om waar en voor zover mogelijk als EU gezamenlijk en sterker naar buiten te kunnen treden. Nederland dringt aan op het bereiken van een zo groot mogelijke synergie tussen nationale diplomatie en EU diplomatie. Kostenvoordelen en signaalwerking van gezamenlijk optrekken en het belang van een eigen nationale aanwezigheid en geluid worden daarbij steeds zorgvuldig tegen elkaar afgewogen.
Wat gaat u doen om aan deze wantoestanden zo snel mogelijk een eind te maken?
Het kabinet is niet bekend met misstanden. Waar dat wel het geval is, zal het kabinet dat aan de orde stellen.
Wilt u deze vragen voor 30 januari 2013 beantwoorden?
Kamervragen worden, zoals gebruikelijk, prioritair behandeld. Het duurde enkele dagen om de voor beantwoording van deze set vragen benodigde informatie te verzamelen.
De explosieve stijging van lokale lasten |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Forse stijging van lokale lasten»?1
Ja.
Bent u bereid om grenzen te stellen aan de mate waarin gemeenten de lokale lasten kunnen laten stijgen, te meer omdat veel mensen al stevig door de crisis zijn getroffen? Zo nee, waarom niet?
De CBS cijfers tonen een ander beeld dan de analyse van de cijfers van de grote gemeenten door het Coelo en eerdere berichtgeving door Vereniging Eigen Huis (VEH), die beiden een veel gematigder ontwikkeling van de onroerende zaakbelasting (OZB) lieten zien. Op 20 december 2012 zond ik uw Kamer een brief over de ontwikkeling van de lokale lasten in 2013 en in het bijzonder de OZB2. In maart/april zal het Coelo, dit jaar voor het eerst en mede op basis van de cijfers van het CBS, de definitieve cijfers over de ontwikkeling van de OZB en andere lokale heffingen presenteren in de zogenoemde uniforme monitor lokale lasten. Dit is een monitor in opdracht van het Rijk en de medeoverheden waarin de cijfers worden gepresenteerd over de ontwikkeling van de lokale lasten ten aanzien waarvan Rijk en medeoverheden bestuurlijk met elkaar hebben afgesproken dat zij zich aan die cijfers committeren. Indien uit deze cijfers zou blijken, dat de ontwikkeling van de OZB in 2013 overeenkomt met de ontwikkeling zoals deze thans door het CBS is gepresenteerd, dan zou er sprake zijn van een forse overschrijding van de voor 2013 geldende macronorm OZB. Als dit het geval blijkt te zijn dan zal dit door het Rijk aan de orde worden gesteld in het reguliere Bestuurlijke overleg financiële verhoudingen (Bofv) met medeoverheden in het voorjaar. Daar kan ook worden besloten tot eventuele sancties.
De macronorm onroerende zaakbelasting betreft een afspraak over de maximale stijging van de opbrengst van de onroerende zaakbelasting tussen twee jaren. Voor het jaar 2013 betreft deze maximale stijging 3% ten opzichte van het voorgaande jaar. In 2012 is tijdens het Bofv afgesproken dat de overschrijding van 2012 moet worden gecompenseerd in 2013, zodat de feitelijke macronorm voor 2013 afgerond 2,7% bedraagt. Daarnaast kennen de rioolheffing, de afvalstoffenheffing en de rechten (waaronder de leges) een maximum. Voor deze heffingen mag de begrote opbrengst op het niveau van de verordening de begrote kosten niet overschrijden. Een verdere begrenzing van de lokale lasten lijkt mij op dit moment niet opportuun. De ontwikkeling van de lokale lasten heeft mijn aandacht en is onderwerp van gesprek tijden het Bofv.
Bent u bereid om gemeenten die lokale lasten laten stijgen te dwingen om per direct te stoppen met ontwikkelingshulp, duurzaamheidsprojecten, kunstsubsidie en andere vormen van geldverspilling met perverse bijwerkingen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben een autonome verantwoordelijkheid voor het vaststellen van hun begroting. Dit geldt voor de inkomsten en uitgaven, behoudens hogere regelgeving en bestuurlijke afspraken. Ik ben niet van plan om in deze autonome verantwoordelijkheid van gemeenten te treden.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de onroerendezaakbelasting (OZB) met meer dan vijf procent stijgt, terwijl huizenprijzen dalen?
Het vaststellen van de tarieven voor de OZB is, binnen de grenzen die de wetgever heeft gesteld, een autonome bevoegdheid van gemeentebesturen. Daarnaast wordt voor de OZB, zoals aangegeven onder 2, ieder jaar een percentage vastgesteld waarmee de totale OZB-opbrengst in het daaropvolgende jaar maximaal mag stijgen. De wet en de bestuurlijke macronorm OZB vormen voor mij als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de kaders waaraan ik de ontwikkeling van de OZB toets. Binnen deze kaders is het de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van gemeenteraden om een oordeel te vellen over de hoogte van de OZB-tarieven, mede ook in relatie tot de ontwikkeling van de huizenprijzen die (met enige vertraging) tot uitdrukking komt in de WOZ-waarde van woningen die de heffingsgrondslag vormt voor de OZB.
Het bericht dat Veronica Magazine een facelift verloot onder kopers van de DVD ‘De Verbouwing’ |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat Veronica Magazine een facelift verloot onder kopers van de DVD «De Verbouwing»?1
Dit soort acties rond cosmetische ingrepen zijn in Nederland niet verboden. De sector heeft zelf normen gesteld met betrekking tot publiciteit. Deze staan in de door de Nederlandse Vereniging van Plastische Chirurgen (NVPC) opgestelde «Leidraad plastische chirurgie en esthetische behandelingen in particuliere klinieken». Hierin staat onder andere dat publiciteit op welke wijze dan ook juridisch duidelijk, eerlijk, waarheidsgetrouw en maatschappelijk verantwoord moet zijn. De IGZ hanteert deze Leidraad als veldnorm in het kader van haar toezicht op de naleving van de Wet BIG en de Kwaliteitswet Zorginstellingen.
Deelt u de mening dat acties, waarbij cosmetische ingrepen worden verloot, het gevaar met zich meebrengen dat mensen impulsief overgaan tot een cosmetische ingreep? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat bent u van plan te ondernemen om te voorkomen dat dergelijke promotie-acties in de toekomst niet meer voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een cosmetische ingreep is een ingrijpende behandeling met de nodige risico’s. Iedereen die een cosmetische ingreep wil ondergaan moet zich dus goed kunnen informeren, zodat duidelijk is waar de behandeling uit bestaat en welke risico’s eraan verbonden zijn. De Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) stelt eisen aan het juist en volledig informeren van cliënten. Normen van de beroepsgroep stellen ook eisen aan het informeren van cliënten, bijvoorbeeld over de bedenktijd.
Voor volwassenen is het in principe een eigen keuze of zij ingaan op een dergelijke actie. Zij hebben zelf een grote eigen verantwoordelijkheid om op basis van goede informatie het risico van een cosmetische ingreep af te wegen. Ik onderzoek momenteel de cosmetische sector om eventueel maatregelen te kunnen nemen tegen de disbalans die is ontstaan tussen de mogelijkheden, de risico’s en de wettelijke waarborgen die aan cosmetische ingrepen zijn verbonden. Ik zal hierin de vraag meenemen of het voorkomen van dergelijke promotieacties kan bijdragen aan het maken van de juiste afweging.
Wat vindt u ervan dat 500 kopers van de DVD «De verbouwing» een gratis consult krijgen? Deelt u de mening dat het erop lijkt dat de kliniek waar dit wordt aangeboden op deze manier meer facelifts aan de man probeert te brengen? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Wat bent u van plan hiertegen te ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De betreffende plastische chirurg heeft hiermee in strijd gehandeld met de hierboven genoemde binnen de eigen beroepsgroep vastgestelde normen. Hij is hier door de eigen beroepsvereniging op aangesproken en heeft een waarschuwing ontvangen. Ik heb begrepen dat de publiciteit rond deze actie door hem is gestaakt.
Heeft u ook zoveel schrijnende verhalen binnengekregen van mensen die fors moeten bijbetalen door de verhoging van de vermogensinkomensbijtelling? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Bij mij is er een aantal reacties binnen gekomen met vragen over de vermogensinkomensbijtelling. Daarnaast heeft het CAK aangegeven dat er, op 29 januari, 80 bezwaarschriften zijn ontvangen en één verzoek om een betalingsregeling als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling. Zowel de reacties van de burgers, als de bezwaarschriften en het verzoek zullen worden beantwoord.
Hoeveel mensen hebben een verhoging van de eigen bijdrage voor AWBZ en/of Wmozorg gekregen vanwege vermogensinkomensbijtelling?
In totaal betalen 238.886 cliënten een eigen bijdrage voor intramurale zorg. Hiervan hebben 63.532 cliënten een verandering van de eigen bijdrage gehad, als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling. Daarvan is voor 1838 cliënten per 2013 ondanks de VIB een lagere eigen bijdrage vastgesteld. Uit nadere analyse, blijkt dat hier het verzamelinkomen 2011 t.o.v. het verzamelinkomen 2010 is gedaald.
Voor extramurale zorg en Wmo zijn nog geen exacte aantallen bekend. De eigen bijdrage voor deze groep cliënten wordt steeds voor een periode van vier weken vastgesteld op basis van de geleverde zorg in die vier weken. Dit betekent dat in februari pas de declaraties bij het CAK bekend zijn over de geleverde zorg in de eerste vier weken. Het CAK dient deze gegevens te verwerken en kan vervolgens in maart de eigen bijdrage gaan opleggen voor de eerste vier weken zorg van het jaar. Dan zullen ook exacte cijfers voor die eerste vier weken bekend zijn.
Hoe kan het dat mensen een hogere eigen bijdrage aanslag krijgen dan het inkomen is? Hoeveel mensen betreft dit?
Sinds 1 januari 2013 geldt er een vermogensinkomensbijtelling in de AWBZ. Voor die datum werd de eigen bijdrage slechts gebaseerd op het inkomen van de cliënt. Cliënten met een laag inkomen en een hoog vermogen betaalden relatief een beperkte eigen bijdrage. Door het invoeren van de vermogensinkomensbijtelling betalen mensen niet alleen naar rato van hun inkomen maar wordt ook het vermogen van mensen gedeeltelijk betrokken.
Voor het vaststellen van de eigen bijdrage intramurale zorg ontvangt het CAK eerst het verzamelinkomen en de betaalde belasting van de belastingdienst. Op basis van deze gegevens in combinatie met de berekende premie voor de Zvw (incl. zorgtoeslag) berekent het CAK het netto-inkomen. Op dit inkomen worden vervolgens door het CAK diverse kortingen toegepast, waaronder zak- en kleedgeld. Na deze kortingen wordt het bijdrageplichtig inkomen vastgesteld, dat als basis dient voor het vaststellen van de eigen bijdrage. Bij dit bijdrageplichtig inkomen wordt 8% grondslag sparen en beleggen uit box 3 opgeteld. Hierdoor stijgt voor mensen met een vermogen boven de vrijstellingsgrens (minimaal € 21.139 en afhankelijk van het inkomen voor 65+ maximaal € 49.123) het bijdrageplichtig inkomen en daarmee de eigen bijdrage. De eigen bijdrage kan niet boven het wettelijk vastgestelde maximum uitkomen.
Door de stijging van het bijdrageplichtig inkomen kan het zijn dat een eigen bijdrage wordt opgelegd die hoger is dan het netto inkomen van de cliënt. Om deze eigen bijdrage te betalen hoeft deze groep cliënten in principe niet bij te lenen. Zij kunnen dan het vermogen (deels) liquide maken.
Het CAK geeft aan dat het in de intramurale zorg om ongeveer 4800 cliënten gaat waarvan de netto inkomsten lager liggen dan de opgelegde eigen bijdrage. Deze cliënten zouden dan kunnen bijdragen uit hun vermogen.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat mensen moeten lenen voor het betalen van hun eigen bijdrage? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt een hogere eigen bijdrage dan het inkomen zich tot de zak- en kleedgeldregeling? Heeft het Centraal Administratiekantoor (CAK) deze regeling gehanteerd bij het vaststellen van de hogere eigen bijdrage?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel mensen hebben inmiddels bezwaar gemaakt bij het CAK tegen de verhoging van de eigen bijdrage? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het CAK heeft aangegeven dat er op 29 januari, 80 cliënten bezwaar hebben gemaakt naar aanleiding van de vermogensinkomensbijtelling.
Kunt u aangeven wat de som is die binnenkomt door de introductie van de vermogensinkomensbijtelling? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Voor de vermogensinkomensbijtelling is in het Begrotingsakkoord 2013 uitgegaan van een opbrengst van ongeveer € 150 miljoen op jaarbasis voor cliënten die in een intramurale instelling verblijven en ongeveer € 50 miljoen op jaarbasis voor cliënten die extramurale zorg of een voorziening uit de WMO ontvangen. Op basis van de eerste beschikkingen die het CAK heeft gestuurd, geeft het CAK aan dat de opbrengst voor intramurale AWBZ in dezelfde orde van grootte ligt. Er zijn nog geen beschikkingen uitgegaan voor de WMO of extramurale AWBZ. Het is nu te vroeg om met zekerheid aan te geven wat de opbrengst zal worden. Mede gezien het feit dat de eigen bijdragen voor cliënten die gebruik maken van extramurale AWBZ en/of een voorziening uit de WMO dit jaar nog niet zijn opgelegd. Ook kan de hoogte van de eigen bijdrage per cliënt gedurende het jaar variëren door verandering in inkomen, vermogen of vraag naar zorg/voorziening. Dit zal uiteindelijk ook invloed hebben op de macro-opbrengst. Als laatste kunnen de beschikkingen die in januari uit zijn gegaan nog veranderen door bijvoorbeeld een aanvraag tot peiljaarverlegging.
Hoeveel mensen hebben gevraagd een betalingsregeling te treffen bij het CAK, omdat zij sinds januari maandelijks torenhoge bedragen dienen te betalen vanuit hun eigen vermogen?
Het CAK heeft aangegeven dat er op 29 januari één verzoek is binnen gekomen voor een betalingsregeling.
Wanneer zijn mensen geïnformeerd over de verhoging van de vermogensinkomensbijtelling? Hoe hebben mensen zich (financieel) kunnen voorbereiden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Naast algemene voorlichting via www.rijksoverheid.nl, heeft het CAK voor de eigen bijdrageregelingen ZmV/ZvV/Wmo ruim 238.000 cliënten, die bij hen bekend waren en mogelijk een hogere bijdrage zouden gaan betalen als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling, in december 2012 per brief geïnformeerd. Dit zijn alle cliënten die in 2012 een eigen bijdrage hebben betaald en tevens een vermogen hebben in box 3 boven de heffingsvrije voet.
Klopt het dat mensen vanwege een te koop staande eigen woning extra aangeslagen worden door de theoretische redenering dat er inkomen vanuit het huis zou plaatsvinden? Wilt u uw antwoord toelichten?
De maatregel is destijds niet zozeer ingevoerd vanuit de redenering dat er inkomen uit het huis zou plaatsvinden, maar om ongelijkheid te verminderen tussen mensen met een inkomen en mensen zonder inkomen maar met vermogen.
Wat betreft de eigen woning: ik vind het belangrijk dat mensen de mogelijkheid hebben om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen. Als iemand onverhoopt toch moet verhuizen naar een verpleeg- of verzorgingstehuis kan dat invloed hebben op de hoogte van de eigen bijdrage AWBZ/Wmo.
De eigen woning heeft echter niet altijd en niet vanaf dag één invloed op de hoogte van de eigen bijdrage. De woning telt niet mee voor de eigen bijdrage zolang de (fiscaal) partner in de woning blijft wonen (het blijft dan de «eigen woning» in box2.
Door de belastingdienst zal de «eigen woning» de eerste twee jaar na opname in verpleeg- of verzorgingshuis nog als «eigen woning» aangemerkt worden in box 1. Het CAK zal de eigen woning dan niet betrekken bij de berekening van de eigen bijdrage. Verder geldt dat voor de vermogensinkomensbijtelling wordt uitgegaan van vermogen in het jaar T-2.
Dit betekent dat pas vier jaar na opname in verpleeg- of verzorgingstehuis, de oorspronkelijke «eigen woning» door het CAK wordt betrokken bij de berekening van de eigen bijdrage als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling. Immers, pas na twee jaar zullen de woning én hypotheekschuld door de belastingdienst worden meegenomen in box 3 en weer twee jaar later zal dit vermogen in box 3 door het CAK worden betrokken bij de vermogensinkomensbijtelling. De cliënt heeft hierdoor vier jaar de tijd om de eigen woning te verkopen/ te verhuren en met de opbrengst daarvan daarmee deels mee te betalen aan de eigen zorg, net zoals mensen met een inkomen dat doen.
Vervolgens biedt het CAK nog de mogelijkheid om gedurende één jaar de lage eigen bijdrage te betalen in plaats van de hoge eigen bijdrage, indien de woning nog steeds te koop staat. Na dat jaar dient wel de te weinig betaalde eigen bijdrage alsnog betaald te worden.
Vervolgens biedt het CAK nog de mogelijkheid om gedurende één jaar de lage eigen bijdrage te betalen in plaats van de hoge eigen bijdrage, indien de woning nog steeds te koop staat. Na dat jaar dient wel de te weinig betaalde eigen bijdrage alsnog betaald te worden.
Voor de duidelijkheid wordt hieronder een zeer vereenvoudigd tijdspad uitgewerkt voor een cliënt, zonder partner, die op 1 januari 2013 naar een verpleeg- of verzorgingshuis gaat en gedurende het hele tijdspad in bezit blijft van een woning.
1 januari 2013:
1 januari 2014:
1 januari 2015:
1 januari 2016:
1 januari 2017:
Erkent u dat de vrijstellingsgrens van ongeveer 21.000 euro aan spaargeld veel te laag is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt hiermee aangesloten bij de vrijstellingsgrenzen die nu gelden in de fiscaliteit. Het bedrag aan vermogen dat geldt voor de vermogensinkomensbijtelling, betreft het vermogen dat boven de vrijstellingsgrenzen van box 3 uitkomt. Deze verschillen naar leeftijd en hoogte van het inkomen. Het is niet zo dat het vermogen boven de vrijstellingsgrenzen per definitie een zeer fors eigen vermogen is. Echter, cliënten met vermogen boven de vrijstellingsgrenzen hebben wel meer draagkracht dan cliënten zonder een dergelijk vermogen en daar wordt bij de vaststelling van de eigen bijdrage rekening mee gehouden.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn treffen om te voorkomen dat mensen in financiële problemen komen door de introductie van de vermogensinkomensbijtelling?
De Kamer heeft destijds naar aanleiding van het Begrotingsakkoord bewust voor de onderhavige regeling gekozen. Veel fracties stellen nu vragen naar aanleiding van de consequenties van de uitvoering van deze regeling.
Ik acht het zuiver eerst met de Kamer in overleg te treden over de vraag welke gevolgen kennelijk door de Kamer ongewenst worden geacht.
De mensenrechtensituatie in Bahrein |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2013 over de mensenrechtensituatie in Bahrein?1
Ja.
Steunt u deze resolutie?
De vrijheid van meningsuiting, een eerlijke en onafhankelijke rechtspraak en het naleven van mensenrechten zijn voor de Nederlandse regering belangrijke aandachtspunten in het buitenlands beleid. Nederland veroordeelt dan ook, in lijn met resolutie 2013/2513 van het Europees Parlement, de doorgaande mensenrechtenschendingen door de Bahreinse autoriteiten en veiligheidstroepen en roept de Bahreinse overheid op om grondrechten te respecteren en de aanbevelingen van het rapport van de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI) te implementeren. Andere onderdelen uit de resolutie, bijvoorbeeld de oproep tot sancties, kan ik op dit moment niet steunen. (zie ook antwoord vraag 3 en 4).
Deelt u de mening dat de EU niet adequaat reageert? Zo ja, waaraan wijt u dit?
De EU veroordeelt regelmatig de mensenrechtenschendingen in Bahrein en onderstreept de noodzaak tot een inclusieve nationale dialoog. De Nederlandse regering steunt deze lijn. Om tot een constructieve politieke oplossing te komen is het van belang dat het wederzijds vertrouwen in Bahrein hersteld wordt. Binnenkort zal een reconciliatiedialoog tussen de overheid en oppositiegroepen van start gaan en kan dit proces nieuw leven in worden geblazen. In het licht van deze ontwikkelingen vindt de regering het opleggen van sancties op dit moment niet aan de orde.
Ondersteunt u de oproep van het Europees Parlement aan de Europese Unie om gerichte sancties op te leggen aan de mensenrechtenschenders in Bahrein? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u daartoe nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toezeggen dat er geen traangas en (digitale) wapens meer vanuit Nederland naar Bahrein geëxporteerd zullen worden?
Na het uitbreken van de opstanden in Bahrein heeft de Nederlandse regering besloten om eventuele aanvragen voor export van militaire goederen naar Bahrein aan te houden tot de situatie aanleiding geeft voor hervatting van de behandeling. Er worden dus op dit moment geen exportvergunningen afgegeven voor traangas en andere militaire goederen bestemd voor Bahrein.
Gaat u er op toezien dat Bahrein alsnog de aanbevelingen uit het rapport van de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI) gaat opvolgen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u daartoe nemen?
De Bahreinse overheid heeft in onvoldoende mate de aanbevelingen uit het rapport van de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI) doorgevoerd. In bilateraal en in EU-verband benadrukt Nederland het belang dat alle aanbevelingen van het BICI-rapport geïmplementeerd worden. Dat geldt ook voor de aanbevelingen uit de Universal Periodic Review in 2012.
Bent u op de hoogte van de op handen zijnde strafzaak tegen mensenrechtenactivist Sayed Yousif Almuhafdha, die op 29 januari moet voorkomen en een gevangenisstraf van een jaar riskeert voor het verspreiden van tweets?2
Ja. De tweede hoorzitting in de strafzaak tegen Sayed Yousif Almuhafda is uitgesteld tot 4 maart.
Bent u bereid Bahrein op te roepen Sayed Yousif Almuhafdha en andere mensenrechtenactivisten menswaardig te behandelen en op te roepen tot een eerlijk proces volgens internationale mensenrechtenverdragen?
Nederland is ten aanzien van Bahrein voorstander van een aanpak in EU-verband omdat dit een effectiever kanaal is om de boodschap over te brengen dat een eerlijk proces noodzakelijk is. De EU spreekt zich regelmatig uit over de rechtsgang in Bahrein. Zo heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton op 10 januari haar diepe teleurstelling uitgesproken over het besluit van het hooggerechtshof van Bahrein om 13 politieke activisten te veroordelen.
De EU is voornemens om, in samenwerking met de Bahreinse autoriteiten en ter ondersteuning van de implementatie van de aanbevelingen uit het BICI-rapport, een trainingsprogramma op te zetten voor Bahreinse rechters. Nederland steunt dit voornemen.
De storing op de website van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Storing UWV duurt voort»?1
UWV is getroffen door een verstoring in haar digitale dienstverlening doordat het onderdeel «mijnUWV» van de website uwv.nl van 7 januari 2013 tot en met 17 januari 2013 niet bereikbaar is geweest.
Bij het optreden van een dergelijke storing spant UWV zich maximaal in om de klant hierdoor zo min mogelijk te raken. Desondanks blijft het vervelend dat de storing lang heeft voortgeduurd.
Kunt u aangeven hoelang de storing nog zal duren?
De ernstige verstoring van de afgelopen weken is thans onder controle. UWV zal gefaseerd en gecontroleerd teruggaan naar de geheel digitale werkwijze van voorheen. Er kunnen nog kortstondige verstoringen van de dienstverlening optreden. Deze verstoringen zijn qua oorzaak niet gerelateerd aan de grote verstoring in januari.
Hoeveel mensen hebben sinds de storing gebruik gemaakt van het UWV-callcenter om zaken te regelen?
In de periode van 7 januari tot en met 23 januari 2013 is het UWV callcenter circa 43.000 geraadpleegd over zaken die normaal ook via mijnUWV kunnen verlopen. Dit betreft:
(normaal: minder dan 50 per dag)
(normaal: circa 300 per dag)
(normaal: circa 150 per dag)
(normaal: circa 500 per dag)
(normaal: minder dag 50 per dag)
Met welk percentage is het aantal gesprekken van het callcenter toegenomen in vergelijking met dezelfde periode, zonder storing, de maand ervoor?
In de laatste 2 volle weken (week 50 en 51) van het jaar hebben de UWV-callcenters totaal 287.308 aangeboden gesprekken gehad. In week 2 en 3, de periode waarin de storing plaatsvond, heeft UWV totaal 356.520 aangeboden gesprekken gehad. De toename van 287.308 gesprekken naar 356.520 gesprekken bedraagt 24%.
Hoe lang zijn de wachttijden voor het UWV-callcenter?
De storing trof voornamelijk klanten die WW zaken willen regelen. De wachttijden zijn dan ook bekeken voor het onderwerp WW in het UWV Klantcontactcentrum. In 2012 bedroeg de gemiddelde wachttijd 30 seconden. Het invoeren van BSN en het maken van een eventuele keuze in het menu (15% van de gevallen) is hier niet bij inbegrepen. In week 2 en 3 was de gemiddelde wachttijd 1 minuut en 46 seconden. Op een aantal momenten bedroeg de wachttijd meer dan 10 minuten. Dit was vooral het geval op 7, 11, 13 en 14 januari. Vanaf 15 januari is de gemiddelde wachttijd over een hele dag niet hoger geweest dan 67 seconden.
Vanaf week 4 zijn de wachttijden weer op het niveau van 2012.
Hoe zorgt u ervoor dat het UWV zo snel mogelijk zijn klanten kan bedienen?
Voor alle dienstverlening die UWV-klanten via het digitale kanaal kunnen uitvoeren heeft UWV alternatieve dienstverlening ingezet. Het gaat daarbij om schriftelijke of telefonische dienstverlening. UWV heeft op uwv.nl en mijnoverheid.nl een bericht geplaatst over deze alternatieve dienstverlening. Ook zijn klanten middels (social) media geïnformeerd.
Het Klantcontactcentrum kende tijdens de storing langere openingstijden. De capaciteit bij het Klantcontactcentrum en de divisie die belast is met de verwerking van de post is vergroot om hier geen achterstanden te laten ontstaan.
Hoe gaat het UWV in de tussentijd om met de problematiek?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om gedupeerden te compenseren? Zo ja, hoe en zo nee, waarom niet?
De alternatieve dienstverlening is zodanig ingericht dat dupering van klanten wordt voorkomen door voor alle dienstverlening die digitaal verloopt een alternatief te bieden. Indien een klant door het onbeschikbaar zijn van de website van UWV niet op tijd een wijziging doorgeeft die gevolgen heeft voor de uitkering, zal UWV geen sanctie opleggen. Een compensatieregeling is derhalve niet aan de orde.
Daar er inmiddels meer klachten zijn over de dienstverlening van het UWV, waaronder ook de uitvoering van de nieuwe Wajong, wilt u het UWV hier op korte termijn op aanspreken?
Het aantal klachten over dienstverlening van UWV heeft mijn constante aandacht. Via onder andere de tertaal- en jaarverslagen word ik met regelmaat door UWV geïnformeerd over de ontwikkeling van het aantal klachten. Vooralsnog constateer ik dat het aantal klachten jaarlijks afneemt, getuige het onderstaande overzicht.
Daarnaast treft u ook een overzicht van de klachten die UWV heeft geregistreerd naar aanleiding van de storing. In 21 gevallen heeft een klachtsignaal niet tot een klacht geleid. Het signaal is dan zodanig afgehandeld door de medewerker van UWV dat dit niet tot een klacht komt.
Jaar
# 1ste 4 mnd
# 2de 4 mnd
# 3de 4 mnd
# Jaar
2010
3.831
3.197
3.521
10.549
2011
3.399
2.769
2.918
9.086
2012
2.934
2.707
–
–
Aard klacht
# klacht of klachtsignaal
website niet bereikbaar
98
inkomstenformulier WW niet bereikbaar
14
betaalspecificatie WW niet bereikbaar
10
wijzigingsformulier niet bereikbaar
5
digitaal formulier op internet niet bereikbaar
1
Jaaropgave niet bereikbaar
1
verzenden van het inkomstenformulier lukt niet
1
Klantonvriendelijk
1
Totaal
131
Hoe zorgt u ervoor dat de problemen in de dienstverlening van het UWV structureel worden opgelost?
Zie het antwoord op vraag 5 van lid Ulenbelt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr.1302).
Topsalarissen op de ministeries |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «veel topsalarissen op ministeries»?1
Ja. In het bericht wordt nader ingegaan op de rapportage van publiek gefinancierde topinkomens conform de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt) over het verantwoordingsjaar 2011, die ik op 8 januari 2013 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heb aangeboden (TK 2012–2013, 30 111, nr. 57).
Is het waar dat op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap veel topambtenaren meer verdienen dan de voor de rijksoverheid gewenste normering van topinkomens? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak? Zo nee, waarin wijkt de werkelijkheid af van de berichtgeving?
In de Wopt-rapportage worden alle topinkomens2, die in het verantwoordingsjaar 2011 de Wopt-norm van € 193.000 overschrijden, openbaar gemaakt. In de Wopt-rapportage worden twee meldingen verbonden aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap genoemd (bijlage 1, functies onder nummer 188 en 189). In het bericht in de Volkskrant wordt geschreven over dezelfde twee gevallen. Het overschrijden van de Wopt-norm is alleen bepalend voor de openbaarmaking, en heeft als zodanig geen normatieve betekenis. Met de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) per 1 januari 2013 is wel sprake van een (maximum) normering. Voor het jaar 2013 is de algemene WNT-norm € 228.599.
Kunt u aangeven hoeveel door de overheid ingehuurde zelfstandige adviseurs een uurtarief in rekening brengen dat gebruteerd naar een arbeidsovereenkomst hoger ligt dan de zogenoemde Balkenendenorm? Zo nee, waarom niet?
Nee, voor de breedte van de publieke en semipublieke sector worden deze gegevens niet centraal bijgehouden. De Wopt heeft alleen betrekking op functionarissen die in loondienst zijn.
Ingehuurde zelfstandige adviseurs kunnen wel onder de WNT vallen, mits deze in een periode van achttien maanden een functie voor meer dan zes maanden vervullen.3 Dit geldt overigens ook voor ingehuurde functionarissen die geen zelfstandige zijn, maar afkomstig zijn van (externe) adviesbureaus.
Vervult de ingehuurde adviseur de functie van topfunctionaris in de zin van de WNT4, dan mag de vergoeding voor zijn werkzaamheden (exclusief btw) niet hoger zijn dan de WNT-norm en dient bovendien deze vergoeding in alle gevallen op naam openbaar te worden gemaakt, ook als de vergoeding lager is dan de WNT-norm. Is overigens sprake van een deeltijdfunctievervulling of wordt de functie niet het gehele jaar vervuld, dan geldt de WNT-norm pro rata. Als geen sprake is van de functie van topfunctionaris, dan dient de vergoeding voor de ingehuurde adviseur op functie openbaar te worden gemaakt, uitsluitend als zijn vergoeding exclusief btw (pro rata) de WNT-norm te boven gaat.
Specifiek voor het rijk geldt sinds 1 januari 2011 voor externe adviseurs die buiten de zogeheten mantelcontracten om worden ingehuurd een maximumuurtarief van € 225, exclusief BTW. Hierover heeft de staatssecretaris van BZK de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 5 juli 2010 een brief geschreven (TK, 2009–2010, 32 124, nr. 18). Voor de ministeries is afgesproken dat zij jaarlijks in hun departementale jaarverslag aan de Tweede Kamer rapporteren hoe vaak en op grond van welke noodzaak dit maximumuurtarief is overschreden. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk die jaarlijks in de maand mei aan de Tweede Kamer wordt aangeboden geeft de minister voor Wonen en Rijksdienst vervolgens een totaaloverzicht. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2011 (Tweede Kamer, 2011–2012, 31 490, nr. 88) is weergegeven dat in het betreffende jaar vijf ministeries het maximumtarief niet hebben overschreden. Vier ministeries hebben deze norm één tot drie keer overschreden. Bij het ministerie van Financiën en het ministerie van Veiligheid en Justitie is het aantal overschrijdingen respectievelijk twaalf en negen. De reden van de overschrijdingen was gelegen in de noodzaak zeer specifieke en schaarse expertise in te huren.
Bent u bereid in uw beleid normering topinkomens ook een genormeerd uurtarief in te stellen, dat overheidsdiensten maximaal mogen vergoeden aan extern adviseurs, in lijn met de Balkenendenorm? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het slechts doorvoeren van genormeerde topinkomens in dienstverband, zonder normering van tarieven voor externe adviseurs, zou kunnen leiden tot een wildgroei in uitbesteding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit voorkomen?
Ja. Het is dan ook een goede zaak dat voor de externe inhuur bij het rijk buiten de mantelcontracten een maximumuurtarief geldt, en dat overigens de wetgever bij de totstandkoming van de WNT dit risico heeft voorzien.
De storing op de website van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Storing UWV duurt voort»?1
Zie het antwoord op vraag 1 van leden Schut-Welkzijn en Potters (2013Z00932).
Hoeveel mensen hebben sinds de storing gebruik gemaakt van het UWV-callcenter om zaken te regelen?
Zie het antwoord op vraag 3 van leden Schut-Welkzijn en Potters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1300).
Met welk percentage is het aantal gesprekken met het UWV-callcenter toegenomen in vergelijking met dezelfde periode, zonder storing, vorige maand?
Zie het antwoord op vraag 4 van leden Schut-Welkzijn en Potters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1300).
Hoe lang zijn de wachttijden voor het UWV-callcenter?
Zie het antwoord op vraag 5 van leden Schut-Welkzijn en Potters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1300).
Bent u bereid om het telefoonverkeer naar het UWV-callcenter gratis te maken voor alle personen, die door de storing geen gebruik kunnen maken van de UWV-website? Zo nee, waarom niet?
Hoewel ik tevreden ben over de wijze waarop UWV de recente calamiteiten heeft opgevangen, heb ik UWV gevraagd te bezien op welke wijze kan worden voorkomen dat klanten zo min mogelijk hinder ondervinden van mogelijke toekomstige verstoringen.
Uit onderzoek van UWV blijkt dat het grootste gedeelte van de klanten dat in het kader van de storing op de website telefonisch contact heeft opgenomen, met maximaal 7 cent aan kosten is geconfronteerd. Dit uitgaande van lokaal tarief van 3,5 cent (verschilt per provider en vaste of mobiele telefonie) en de gemiddelde wachttijd van 1 minuut 46. Een minderheid van de klanten is geconfronteerd met een wachttijd van 10 minuten en daarmee 35 cent aan kosten.
Ik ben mij ervan bewust dat betrokkenen als gevolg van de recente verstoringen, alhoewel in veruit de meeste gevallen geringe, kosten hebben gemaakt. Niettemin ben ik van mening dat compensatie van deze kosten door UWV aan betrokkenen, los van de vraag of dit feitelijk mogelijk is, niet reëel is. De geringe kosten die de klant worden toegerekend staan niet in verhouding tot de uitvoeringskosten die gemaakt moeten worden om de klant in deze kosten tegemoet te komen.
Wilt u de gedupeerden op een andere wijze compenseren? Zo ja, hoe en zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8 van leden Schut-Welkzijn en Potters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1300).
Bent u bereid om ook bij toekomstige storingen het telefoonverkeer naar het UWV-callcenter gratis te maken voor alle personen, die door de storing geen gebruik kunnen maken van de UWV-website? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De zelfmoord van een Russische politieke vluchteling in het uitzetcentrum in Rotterdam |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zelfmoord van de Russische activist A.D. in het uitzetcentrum in Rotterdam?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het bericht «Fout IND bij detentie Dolmatov»?2
Ja.
Wat is uw reactie op deze gebeurtenis en op de zienswijze van de advocaat, die zegt dat de activist ten onrechte in een uitzetcentrum is geplaatst? Klopt het dat een week eerder nog beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag was ingesteld? Klopt het dat de activist daarmee nog niet uitzetbaar was en hij zijn beroep in Nederland mocht afwachten? Wat zijn de redenen dat hij desondanks in het uitzetcentrum is geplaatst?
Ook ik ben natuurlijk geschokt door het overlijden van de heer Dolmatov. Naar aanleiding van deze gebeurtenis heb ik de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) gevraagd een onderzoek te starten. Zie hiervoor ook mijn antwoord bij vraag 5.
Kunt u aangeven wat de criteria zijn wanneer een uitgeprocedeerde asielzoeker/vreemdeling in een uitzetcentrum wordt geplaatst? Wat is de maximale termijn van het verblijf daar? Wat is het regime in deze uitzetcentra? Welke medische voorzieningen zijn er?
Vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten en dit niet zelfstandig binnen de wettelijke termijnen hebben gedaan, kunnen, indien er gronden aanwezig zijn, in vreemdelingenbewaring worden gesteld ter fine van uitzetting. In de vreemdelingenbewaring zijn er twee groepen te onderscheiden: aan de grens geweigerde vreemdelingen en vreemdelingen die in Nederland worden aangehouden wegens onrechtmatig verblijf. Zij worden ingesloten op grond van respectievelijk artikel 6 of artikel 59 van de Vreemdelingenwet (Vw 2000). Als gevolg van de Europese Terugkeerrichtlijn geldt er in beginsel een maximale duur voor vreemdelingenbewaring van 6 maanden. Deze mag worden verlengd met 12 maanden als betrokkene niet meewerkt aan het vertrek of als de benodigde documentatie uit het land waar naartoe moet worden uitgezet op zich laat wachten. De kaders voor het regime worden, afhankelijk van de bewaringsgrond, gevormd door het Reglement Regime grenslogies of de Penitentiaire beginselenwet.
De medische zorg die aan inbewaringgestelden wordt aangeboden is gelijkwaardig aan de zorg die burgers in de vrije maatschappij op grond van de basisverzekering krijgen, behoudens de zorg die in redelijkheid uitgesteld kan worden tot het einde van de vrijheidsontneming zonder dat er gezondheidsschade optreedt.
Was de activist tijdens de behandeling van zijn asielaanvraag en in het uitzetcentrum onder medische behandeling vanwege psychische klachten? Was bekend dat hij suïcidaal was? Was hij desondanks) geschikt om in een uitzetcentrum te plaatsten? Welke afwegingen hebben bij dat oordeel een rol gespeeld?
Zoals reeds bij in het antwoord op vraag 2 vermeld, heb ik de IVenJ gevraagd om de feiten rondom het overlijden van de heer Dolmatov te onderzoeken. De bevindingen van dit onderzoek wacht ik af.
Wat is de reden dat u een onderzoek door de Inspectie Veiligheid en Justitie naar deze zaak gelast heeft? Welke aspecten van deze zaak komen in dat onderzoek aan de orde? Bent u bereid ook onafhankelijk onderzoek in te stellen naar deze zaak en daarbij alle van belang zijnde aspecten te betrekken?
De IVenJ is de toezichthouder op het terrein van veiligheid en justitie. Om die reden heb ik de Inspectie gevraagd deze zaak te onderzoeken. De onderzoeksvraag behelst: «Is zorgvuldig gehandeld door de overheid bij het in bewaring stellen van betrokkene, en gedurende de periode dat betrokkene in vreemdelingenbewaring verbleef? Dit omvat ook de handelwijze en alertheid van de verschillende ketenpartners betreffende de eerdere medische toestand van betrokkene, alsmede de overdracht van relevante informatie rondom de toestand van betrokkene tussen deze ketenpartners.»
Net als andere rijksinspecties is de IVenJ onafhankelijk in haar functioneren en oordeelsvorming.
Heeft u indicaties dat de afwijzing van de asielaanvraag en/of de plaatsing in het uitzetcentrum verband houden met de zelfmoord van de activist?
Ik wacht de bevindingen van het onderzoek door de IVenJ op dit punt af.
Wat is de reden dat de asielaanvraag is afgewezen? Houdt dit verband met de geloofwaardigheid van het asielrelaas of met de zwaarwegendheid van zijn relaas in relatie tot de toelatingsgronden?
Ik hanteer het uitgangspunt terughoudend om te gaan met het verstrekken van informatie over individuele zaken. Over de inhoud van een asielrelaas worden in zijn algemeenheid geen mededelingen gedaan, ook niet na het overlijden van de betrokken vreemdeling.
Kunt u aangeven welke bescherming het Nederlandse asielbeleid biedt ten aanzien van politieke activisten uit Rusland die oppositie voeren tegen president Poetin?
Er geldt geen bijzonder beleid ten aanzien van de Russische Federatie. Derhalve gelden dezelfde uitgangspunten zoals deze voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag en de overige internationale en Europese verplichtingen. Opposanten van de Russische overheid zullen op de gebruikelijke wijze aannemelijk moeten maken dat zij gegronde vrees voor vervolging hebben. De Nederlandse overheid zal op basis van de informatie, die over de Russische Federatie bekend is, de asielaanvraag beoordelen.
De brief van de Caribisch Nederlandse Vereniging van fysiotherapeuten met daarin de wijziging van de ziektekostenverzekering op Caribisch Nederland per 1 januari 2013 |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van de Caribisch Nederlandse Vereniging van fysiotherapeuten, alsmede van die van de Eilandsraad van Bonaire en van de bestuurscolleges van de openbare lichamen over de wijziging van de ziektekostenverzekering op Caribisch Nederland per 1 januari 2013?
Ja.
Deelt u de mening dat het aankondigen van nieuwe maatregelen vijf werkdagen voor de inwerkingsdatum van 1 januari 2013 bestuurlijk onbehoorlijk is? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 209 van de WolBES? Heeft u tijdig overleg gevoerd over de beperkingen met betrekking tot fysiotherapie en mondzorg? Zo ja, wanneer en met wie?
In de Regeling aanspraken zorgverzekering BES (Stcrt. 2011, nr. 833) zijn de ruimere aanspraken fysiotherapie en mondzorg voor Caribisch Nederland zeer duidelijk als tijdelijk omschreven en is ook duidelijk omschreven dat deze tijdelijkheid heel beperkt zou worden opgevat. Dit betekent dat van jaar tot jaar zou worden bekeken of verlenging wenselijk is. Daarbij is er wel degelijk al eerder gecommuniceerd en aangekondigd dat er maatregelen zouden worden getroffen om de groei van de zorguitgaven wat meer te beheersen. In het najaar 2012 bleek immers dat de uitgaven van 2011 a 50 mln. euro, in 2012 niet tot ruim zestig maar tot ruim 80 mln. euro zouden groeien. Eind augustus en begin november 2012 is door mijn ambtenaren, richting bestuurscolleges van alle drie de eilanden gecommuniceerd dat deze zeer forse groei van de uitgaven maatregelen vergt, wellicht ook in de sfeer van het beperken van de aanspraken. Ook is aangegeven dat werd overwogen om de situatie zoveel mogelijk gelijk te trekken met de situatie in Europees Nederland. Ik ben het met u eens dat vijf werkdagen tussen de aankondiging van de pakketmaatregelen en de ingang van de maatregelen te kort is. Daarom is besloten tot een overgangsperiode van een half jaar conform de gangbare praktijk in Europees Nederland.
Ik heb u in mijn brief van 21 januari jl. daarover geïnformeerd. De ingangsdatum van de maatregelen is 1 juli 2013.
Met betrekking tot artikel 209 WolBES merk ik het volgende op.
Dit artikel voorziet in het derde lid in een inspraakregeling voor de openbare lichamen over ingrijpende beleidsvoornemens, waarin een specifieke voorziening wordt getroffen voor alleen de openbare lichamen. Enerzijds is, strikt genomen, de bepaling i.c. niet van toepassing. Het gaat hier immers niet om maatregelen die alleen ten aanzien van de openbare lichamen worden genomen, maar om maatregelen die op dezelfde wijze het Europees deel van Nederland treffen.
Anderzijds geldt in het Caribisch deel van Nederland ter zake van de zorgverzekering specifieke BES-wetgeving. In zoverre betreffen de aangekondigde beleidsvoornemens dus wel specifiek de openbare lichamen en kan gesteld worden dat art. 209, derde lid, wel van toepassing is.
De vorm van de inspraak is vrij en kan naar mijn mening in situaties als de onderhavige door middel van een uiteenzetting van de voorgenomen beleidswijzigingen.
Voor de toekomst zal ik de procedure rond pakketbeslissingen voor Caribisch Nederland en Europees Nederland gelijk trekken. Dat betekent dat ik beslissingen over pakketmaatregelen bekend zal maken vóór 1 juli van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de pakketwijzigingen ingaan. Dit geeft een standaardtermijn van een half jaar en zorgt ervoor dat iedereen voldoende tijd heeft zich op de maatregelen voor te bereiden. Voorafgaand daaraan zal ik uiteraard de betrokkenen consulteren.
Hoe groot is de verkorting van de aanvankelijke termijn waarop de aanspraken van het basispakket gelijk getrokken zouden worden met Europees Nederland?
Bij het opstellen van de oorspronkelijke overgangsregelingen voor fysiotherapie en mondzorg is geen sprake geweest van een specifieke termijn waarin de overgangsregelingen van kracht zouden zijn. Strikt genomen kan dan ook niet gesproken worden van een verkorting van een aanvankelijk geplande termijn. Duidelijk was wel dat de maatregelen tijdelijk zouden zijn. Bij de eenmalige gebitssaneringen voor 18 jaar en ouder is destijds wel rekening gehouden met circa drie jaar.
De ontwikkeling van de uitgaven in de tweede helft van 2012 en het bewaren van het draagvlak in het Europese deel van Nederland voor de bijdrage die aan de Europees Nederlandse burgers wordt gevraagd aan de zorguitgaven in Caribisch Nederland, hebben mij doen besluiten tot het nu treffen van maatregelen tot beheersing van de uitgavenontwikkeling, waar het min of meer in lijn brengen van de aanspraken met die in Nederland er één van is. Het pakket in Caribisch Nederland wijkt overigens op onderdelen nog steeds af van het pakket in Europees Nederland.
Hoe verhouden de maatregelen met betrekking tot het basispakket zich tot het feit dat inwoners op de BES-eilanden zich bijvoorbeeld voor fysiotherapie en mondzorg niet aanvullend kunnen verzekeren?
Het al dan niet beschikbaar zijn van aanvullende verzekeringen is voor mij geen doorslaggevende factor bij de beslissing om de aanspraken in het basispakket te versmallen.
Het argument dat er op de eilanden geen aanvullende verzekeringen worden aangeboden en de mensen zich hier in Europees Nederland wel aanvullend kunnen verzekeren verandert naar mijn mening niet veel aan het effect van de maatregel. In Europees Nederland schrappen per 1 januari 2013 grote groepen mensen, ook met lage inkomens, hun aanvullende verzekeringen. Dat is ook geen reden om een ruimere regeling in de basisverzekering voor fysiotherapie en tandheelkunde op te nemen voor deze groepen.
Waarom is er gekozen voor een korte overgangstermijn van een half jaar voor alleen lopende behandelingen, terwijl in die periode het zeer onwaarschijnlijk is dat bewoners zich aanvullend kunnen verzekeren? Wat betekent dit voor de zorgplicht van zorgverzekeraars?
Onder verwijzing naar mijn brief van 21 januari 2013 wijs ik u er op dat er is gekozen voor een overgangsregeling die in feite uitstel van de maatregel mondzorg en fysiotherapie tot 1 juli 2013 betekent. Zoals bij vraag drie al is toegelicht beschouw ik dit half jaar als ruim voldoende voor een normale overgang naar de nieuwe situatie. Net zoals we dat in Europees Nederland gewend zijn. Ik zie derhalve geen enkel probleem voor het nakomen van de zorgplicht van en door het Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland. Dat er op korte termijn een aanvullende verzekering komt is inderdaad niet waarschijnlijk. De overgangstermijn is daar overigens ook niet voor bedoeld.
Wat betekent dit voor de aanbieders van bijvoorbeeld mondzorg en fysiotherapie? Verwacht u dat er meer zorgvraag bij huisartsen en specialisten terecht komt en dat patiënten langer in een instelling verblijven?
De verwachting of vrees dat een teruglopende vraag zal leiden tot het geheel verdwijnen van de voorzieningen als fysiotherapie en tandheelkundige zorg van de eilanden is niet waarschijnlijk.
Voor de fysiotherapie zal dit welhaast zeker gevolgen hebben voor enkele praktijken in Bonaire. Voor de Bovenwinden is de fysiotherapie veel dunner belegd en zal zeker leiden tot een afslanking van de voorzieningen aldaar. Ik kan niet beoordelen wat dit betekent voor besluitvorming over de voortzetting van de praktijk door de betreffende beroepsbeoefenaren.
Ik verwacht hoe dan ook niet dat alle tandartsen en fysiotherapeuten van de eilanden zullen verdwijnen. Net als in het basispakket in het Europese deel van Nederland blijven delen van de fysiotherapie en mondzorg in Caribisch Nederland wel degelijk onderdeel uitmaken van het verzekerde pakket. Er blijven dus de nodige zaken vergoed worden in het zorgverzekeringspakket.
Voor fysiotherapie gaat het hierbij om de vergoeding van fysiotherapie voor jongeren tot 18 jaar en de vergoeding vanaf de 21e behandeling voor mensen van 18 jaar en ouder in geval van een chronische aandoening die op de chronische lijst staat. Dit geldt per aandoening en niet per kalenderjaar. Voorts blijven in geval van urine-incontinentie de eerste 9 behandelingen bekkenfysiotherapie vergoed. Revalidatiezorg maakt onderdeel uit van de aanspraak ziekenhuiszorg en kan dus daar worden aangeboden.
Voor tandheelkundige zorg geldt voor kinderen en jongeren tot 18 jaar dat de basisverzekering de meeste tandartsbehandelingen vergoedt. Tandheelkundige zorg voor volwassenen zit niet in het basispakket. Chirurgische tandheelkundige zorg, een uitneembaar kunstgebit en in sommige gevallen bijzondere tandheelkundige zorg worden wel vergoed uit het basispakket.
Ik verwacht niet dat de versobering van de zorgaanspraken er toe zal leiden dat er veel meer zorgvraag bij huisartsen en specialisten terecht komt of dat patiënten veel langer in een instelling zullen verblijven.
Wat betekenen deze maatregelen voor de koopkracht van de bewoners op de BES-eilanden?
Dat enkele zorgvoorzieningen nu deels buiten het pakket zullen vallen zou kunnen leiden tot een koopkrachtverlies. Echter het effect op het inkomen is geheel afhankelijk van het gebruik van de dienst.
Indien er tijdig een adequate aanvullende verzekering komt, kan de Nederlandse Zorgautoriteit dan monitoren of en hoeveel zorgverzekeraars toelatingseisen voor verzekerden opleggen?
Als er onverwacht alsnog tijdig een aanvullende verzekering zou worden aangeboden aan de inwoners van Caribisch Nederland, dan ben ik zeker bereid om met de Nederlandse Zorgautoriteit in overleg te treden over de vraag of zij wat monitoren betreft een rol willen en kunnen spelen.
Bent u bereid om met de zorgaanbieders op de BES-eilanden in gesprek te gaan om alternatieven te onderzoeken en hierover afspraken te maken?
Gezien de financiële ontwikkelingen in de economie en de ontwikkelingen van de zorgkosten zullen we er ook in de komende jaren scherp op moeten blijven dat de zorgkosten beheersbaar blijven. Daarbij is alle denkkracht nodig om voorstellen ten aanzien van effectieve maatregelen en bezuinigingen te beoordelen en op waarde te schatten. Ik nodig daarvoor iedereen van harte uit. De besluiten ten aanzien van het pakket die zijn genomen gaan later in, om iedereen de kans te geven om zich hierop goed voor te kunnen bereiden. Ik hecht aan deze overgangstermijn en heb derhalve geen ruimte om de besluitvorming uit te stellen of te herzien.
Mogelijke financiële chantage van gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat bedoelt u precies met uw opmerking dat u gemeenten een financiële «prikkel» wilt geven om over te gaan tot herindeling?1
Het kabinet is van mening dat gemeenten moeten opschalen tot een niveau van tenminste 100.000 inwoners. Eén van de mogelijke instrumenten om dit te bereiken is een financiële prikkel. Eén van de te verkennen mogelijkheden zijn de (zwaarte van de) verschillende maatstaven die worden gehanteerd bij de verdeling van de algemene uitkering van het Gemeentefonds.
Deelt u de mening dat steeds meer gemeenten door een combinatie van meer taken en minder geld de komende jaren in financiële problemen zullen komen?
Gemeenten staan voor moeilijke financiële tijden. Op een investeringsbron als grondexploitatie kan steeds minder een beroep gedaan worden en ook het eigen vermogen van gemeenten daalt macro gezien. Tegelijkertijd staan de gemeenten voor een grote veranderingsopgave, namelijk de decentralisaties.
In 2013 zijn er geen gemeenten bijgekomen die gebruik maken van een extra bijdrage uit het Gemeentefonds op basis van artikel 12 Financiële Verhoudingswet. Op dit moment staan 9 gemeenten onder verscherpt financieel toezicht door de provinciale toezichthouder. Provincies en het rijk monitoren of dit mogelijk verandert.
Deelt u de mening dat herindeling geen oplossing is voor financiële problemen van gemeenten, omdat een proces van herindeling de nieuwe gemeente vaak vele jaren geld kost?
Een herindeling gaat vaak gepaard met tijdelijke frictiekosten. Om deze reden wordt bij herindeling tijdelijk een herindelingsbijdrage verstrekt vanuit de algemene uitkering van het Gemeentefonds.
Wilt u herindelingen faciliteren, nadat gemeenten zelf hebben besloten tot een herindeling, of wilt u herindelingen bevorderen, door meer middelen in het vooruitzicht te stellen als gemeenten tot een herindeling overgaan?
Ik wil opschaling van gemeenten bevorderen, en denk na over verschillende mogelijkheden om dit te bereiken. Positieve financiële prikkels kunnen hier onderdeel van uitmaken.
Kunt u verzekeren dat u geen financiële chantage zult plegen door herindeling van gemeenten te belonen met extra financiële middelen, bijvoorbeeld via het Gemeentefonds?
Ik zal geen financiële chantage plegen. Ik wil opschalen van gemeenten bevorderen en denk na over verschillende mogelijkheden om dit te bereiken. Positieve financiële prikkels kunnen hier onderdeel van uitmaken.
Het bericht ‘Oudere mannen vaker werkloos’ |
|
Barry Madlener (PVV), Roland van Vliet (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oudere mannen vaker werkloos»?1
Ja.
Hoe strookt dit met de haalbaarheid van het in hoog tempo ophogen van de AOW-leeftijd?
De kop boven het artikel in het Financieel Dagblad is de verantwoordelijkheid van de krant. Als wordt gekeken naar de inhoud van het bericht en de achterliggende cijfers van het CBS, dan ziet men dat de werkloosheid onder oudere mannen het laatste kwartaal van 2012 inderdaad is toegenomen. Diezelfde cijfers laten echter ook zien dat de werkloosheid onder deze groep (45–65 jarige mannen) nog steeds het laagst is van alle leeftijdsgroepen (namelijk 6,2% ten opzichte van 6,4% onder 25–45 jarigen en 13,5% onder 15–25-jarigen, [december 2012]). Wij verwachten dan ook niet dat het verhogen van de AOW-leeftijd de problemen op de arbeidsmarkt verergert. Zo is de netto arbeidsparticipatie (het aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de potentiële beroepsbevolking) van de groep mannen tussen 55–65 jaar gestegen tot 65,3% in het derde kwartaal van 2012.
Kunt u aangeven hoe groot u het risico inschat dat de door het kabinet voorgenomen versoepeling van het ontslagrecht de positie van oudere mannen op de arbeidsmarkt verder zal verslechteren?
Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de plannen uit het Regeerakkoord. Het ontslagstelsel zal weliswaar worden vereenvoudigd, maar de criteria voor ontslag blijven gelijk. Dit betekent dat een werkgever een werknemer niet zomaar kan ontslaan, maar een goede reden moet hebben voor ontslag, zoals een verstoorde arbeidsrelatie, disfunctioneren, verwijtbaar handelen of bedrijfseconomische redenen.
Ook het afspiegelingsbeginsel, dat wordt gehanteerd bij het bepalen van de ontslagkeuze in geval van bedrijfseconomisch ontslag, blijft bestaan. Dit voorkomt dat een werkgever willekeurig werknemers kan ontslaan en dus ook het bij voorrang ontslaan van ouderen. Het handhaven van het beginsel stimuleert werkgevers ook om in oudere medewerkers te blijven investeren.
Daarnaast is ontslag verboden als het leidt tot leeftijdsdiscriminatie. Dat betekent bijvoorbeeld dat een werkgever een werknemer niet mag ontslaan alleen omdat hij duurder is dan een jongere.
Wat is het nut van de door dit kabinet geïntroduceerde doorwerkbonus voor werknemers van 61–65 jaar als de werkloosheid van oudere werknemers zo dramatisch oploopt?
Zoals bij vraag 2 aangegeven werkt het merendeel van de ouderen inmiddels door. Die trend ondersteunt het kabinet gericht met de doorwerkbonus voor ouderen met een laag inkomen. De doorwerkbonus geeft oudere werknemers een prikkel om langer door te werken. Tegelijkertijd geeft het deze groep de financiële middelen om eerder te stoppen met werken, ook al wordt de AOW-leeftijd verhoogd. Werknemers die doorwerken tot 65,5 jaar kunnen met de doorwerkbonus gemiddeld 1,5 jaar eerder met pensioen zonder dat zij er financieel op achteruit gaan.
Is de overbruggingsregeling, voor hen die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW leeftijdsverhoging, eindelijk uitgewerkt door het kabinet? Zo nee, waarom laat die zo lang op zich wachten?
Op 23 januari jl. is een brief verstuurd aan de Tweede Kamer waarin de contouren van de overbruggingsregeling zijn geschetst. In deze brief is aangegeven de overbruggingsregeling zo spoedig mogelijk in een ministeriële regeling zal worden vastgelegd en gepubliceerd. In de tweede helft van 2013 zal de tijdelijke overbruggingsregeling in werking treden met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013.
Sharia-patrouilles in Londen |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hooded «Muslim Patrol»...London suburb»?1
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van uitlatingen van de «muslim patrols», waar zij stellen dat blanke vrouwen «naakte beesten zonder zelfrespect» zijn? Hoe oordeelt u hierover?
Ja. Uiteraard verwerp ik deze uitlatingen.
In hoeverre deelt u de mening dat deze moslim patrouilles de onderdrukkende en imperialistische aard van de islam tonen?
Ik ben niet van mening dat het gedrag van enkelen iets zegt over de aard van een godsdienst.
Wat is uw visie op het gegeven dat er in één van de grootste Europese steden gebieden zijn die worden aangeduid als «moslimgebieden», waar alcohol wordt afgepakt, reclameposters worden verbrand en vrouwen gedwongen worden zich anders te kleden dan zij zelf willen?
Indien sprake is van intimidatie en vernieling, keur ik dat uiteraard af.
Bent u van mening dat bewegingen die oproepen tot en uitvoering geven aan shariawetten een bedreiging vormen voor de openbare orde en veiligheid en dus te allen tijde verboden zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
In het geval dat het openbaar ministerie daartoe verzoekt, zal de rechter elke afzonderlijke zaak moeten beoordelen aan de hand van artikel 20 Burgerlijk Wetboek.2
Bent u bereid de islamisering van ons mooie land rigoureus terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel niet de mening dat er sprake is van islamisering van ons land.
Over een hardheidsclausule bij annulering van rijexamens door winterweer |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR), in verband met de weersomstandigheden, examens voor het motorrijbewijs A deze week heeft geannuleerd en dat dergelijke besluiten van het CBR bindend zijn?1
Ja.
Is het waar dat hierdoor kandidaten onder de 24 jaar niet meer, vóór het ingaan van de nieuwe regeling op 19 januari 2013, hun motorrijbewijs A kunnen halen en deze groep daardoor extra kosten moet maken omdat het oude theorie-examen en de behaalde bijzondere oefeningen niet meer geldig zijn? Kunt u aangeven om hoeveel kandidaten dit gaat?
Het theorie-examen is 1,5 jaar geldig, het praktijkexamen, dat uit twee delen bestaat, één jaar. Als het tweede deel van het praktijkexamen wegens weers-omstandigheden wordt uitgesteld, dan kan dat kosteloos worden ingehaald. Dit geldt voor alle kandidaten, ongeacht de leeftijd.
Jongeren vanaf 18 jaar konden onder de oude regeling het motorrijbewijs A-beperkt halen. Daarmee kon 2 jaar later automatisch het rijbewijs A-zwaar verkregen worden, zonder aanvullende examens.
Na de inwerkingtreding van de derde rijbewijsrichtlijn op 19 januari 2013 is het niet meer mogelijk rijbewijzen oude stijl te halen, dus ook niet rijbewijs A-beperkt. Jongeren tot 24 jaar kunnen momenteel uitsluitend rijbewijs A1 halen. A1 is geldig voor lichte motoren (125 cc en maximaal 11 kW); voor een zwaarder type motor
moet eerst twee jaar praktijkervaring op een A1 motor worden opgedaan en praktijkexamen A2 worden gedaan. Met rijbewijs A2 kan na 2 jaar op dezelfde wijze worden doorgestroomd naar rijbewijs A.
Dit systeem van getrapte instroom betekent voor jongeren dat de weg naar een rijbewijs voor zware motoren (A) langer is geworden. Bovendien moeten zij meer examens afleggen dan onder de oude regeling.
Naast het systeem van getrapte instroom bestaat ook de mogelijkheid directe toegang tot rijbewijs A te krijgen. Die weg staat open voor jongeren vanaf 24 jaar. Voor de volledigheid meld ik u dat ik onlangs heb besloten ook de directe toegang tot rijbewijs A2 in te voeren voor jongeren vanaf 20 jaar. De wetgeving en de uitvoeringspraktijk worden hierop aangepast.
Bij directe instroom moeten theorie- en praktijkexamen worden gedaan.
Volgens de opgave van het CBR zijn 999 jongeren onder de 24 jaar gedupeerd door de uitval van motorrijexamens in januari.
Vindt u het acceptabel dat jongeren onder de 24 jaar, die alleen nog moesten opgaan voor hun praktijkexamen voor motorrijbewijs A, nu gedwongen worden examen te doen voor motorrijbewijs A1 en pas als ze 24 jaar zijn examen kunnen doen voor motorrijbewijs A, dan wel pas twee jaar na het behalen van motorrijbewijs A1 examen kunnen doen voor motorrijbewijs A2?
De aanscherping van de toegang tot de rijbewijzen voor de zwaardere motoren maakt deel uit van de derde rijbewijsrichtlijn en is bedoeld om de veiligheid van deze kwetsbare groep verkeersdeelnemers te verhogen. De regels van de richtlijn zijn bindend. Zij laten mij geen ruimte hiervan af te wijken.
Voor deze verandering zijn de kandidaten in een vroegtijdig stadium gewaarschuwd door het CBR. Het CBR heeft sinds begin vorig jaar uitgebreide voorlichting gegeven over de nieuwe wetgeving en heeft gewaarschuwd niet te lang te wachten met het reserveren van de praktijkexamens vanwege de grote drukte in de aanloop naar de inwerkingtreding van de nieuwe regeling en het risico van slecht weer in januari.
Bestaat er een hardheidsclausule bij het CBR voor enerzijds kandidaten die buiten hun schuld om geen examen hebben kunnen doen en anderzijds specifiek voor deze situatie waarin sprake is van wijzigende regelgeving? Zo nee, bent u bereid in overleg met het CBR tot een regeling te komen waardoor de kandidaten die deze week door de weersomstandigheden geen examen hebben kunnen doen alsnog onder de oude regelgeving examen kunnen doen? Bent u bereid om in overleg met het CBR te komen tot een meer algemene hardheidsclausule voor dit soort situaties?
Een hardheidsclausule die eruit bestaat dat onder de nieuwe regeling tijdelijk nog rijbewijzen oude stijl worden afgegeven is juridisch niet mogelijk. De richtlijn biedt daar geen ruimte voor. Een dergelijke overgangsregeling zou bovendien praktisch niet uitvoerbaar zijn geweest vanwege de verregaande aanpassingen aan de geautomatiseerde systemen en de software van de uitvoerende organisaties (RDW en gemeenten) die daarvoor nodig zouden zijn geweest.
Ik ben bereid om de kandidaten voor het motorrijbewijs onder de 24 jaar die vanwege de weersomstandigheden in januari geen examen konden doen, financieel tegemoet te komen in de extra kosten die zij onder de nieuwe regeling hebben als zij een zwaarder rijbewijs willen halen. Ik heb het CBR verzocht dit verder uit te werken.