Het bericht verstandelijk beperkt echtpaar in de vrieskou |
|
Raymond Knops (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verstandelijk beperkt echtpaar in de vrieskou»?1
Het bericht is juist dat het echtpaar bij rechterlijk vonnis het huis is uitgezet vanwege grote huurachterstand. Inmiddels hebben zij tijdelijk onderkomen gevonden in een woonlocatie voor mensen met een handicap.
Is het bericht juist dat een ouder echtpaar met beperkte verstandelijke vermogens in Dordrecht op 22 januari jl. door Woonzorg Nederland zonder pardon uit een seniorenflat is gezet vanwege een huurachterstand?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat in situaties als deze geen huisuitzetting dient plaats te vinden zonder dat er een hulpverlener wordt ingeschakeld, omdat het voorkómen van huisuitzettingen beter en goedkoper is dan mensen weer van de straat te halen?
Bij brief van 22 februari jl. is uw Kamer geïnformeerd over huisuitzettingen in algemene zin.2 Daarin is aangegeven dat huurachterstand, overlast of illegale praktijken (bijvoorbeeld hennepteelt) de meest voorkomende redenen zijn voor een huisuitzetting zijn. Een te hoog opgelopen huurachterstand is echter veruit de belangrijkste reden. Aan een huurovereenkomst is de verplichting tot huurbetaling verbonden. Het voorkomen van huisuitzettingen is een verantwoordelijkheid van verhuurders. Het is niet alleen in het belang van de huurder, maar ook in het belang van de corporaties. Corporaties zijn al in een vroeg stadium alert op huurachterstanden, de zogenoemde «vroegsignalering». Corporaties proberen problematische betalingsachterstanden te voorkomen door het treffen van betalingsregelingen, het afleggen van huisbezoeken en door met gemeenten en maatschappelijke organisaties afspraken te maken over vroegtijdige signalering en doorverwijzing.
Hoe verhoudt de gang van zaken zich tot de regierol van de GGD volgens de samenwerkingsovereenkomst preventie huisuitzettingen, die de gemeente Dordrecht op 12 december 2011 met de Sociale Dienst Drechtsteden, de GGD en vijf woningcorporaties heeft gesloten?
Op 25 februari jl. zijn Woonzorg Nederland en de gemeente Dordrecht een samenwerkingsconvenant preventie huisuitzetting aangegaan. Met deze overeenkomst gaan zij de samenwerking versterken en preventief optreden om huisuitzettingen te verminderen.
Woonzorg Nederland sluit zich daarmee aan bij de grote woningcorporaties in de Drechtsteden, de Sociale Dienst Drechtsteden en GGD Zuid Holland Zuid. Met deze samenwerking wordt gestreefd naar het tegengaan van woningontruimingen door (vroeg-) tijdige interventie bij huurachterstanden. Woonzorg heeft in Dordrecht ook afspraken gemaakt met meerdere hulpverlenende instanties om bewoners te begeleiden.
Deelt u de overtuiging dat het sluiten van de (preventieve) keten noodzakelijk is in verband met een goed, sociaal beleid van alle partners in het maatschappelijk middenveld?
Ja. Het verheugt dan ook dat Woonzorg inmiddels de samenwerking is aangegaan.
Bent u bereid te bevorderen dat gemeenten als «eerste overheid» het initiatief nemen tot samenwerking om in situaties als deze huisuitzettingen te voorkomen?
Het voorkomen van huisuitzettingen is als gezegd in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de verhuurders. Samenwerking met gemeenten is hierbij van belang. In de eerdergenoemde brief is aangegeven dat hoewel de indruk is dat zij er alles aan doen om betalingsachterstanden en huisuitzettingen te voorkomen, wij het belang hiervan in overleggen met betrokken partijen nog eens zullen onderstrepen.
Een onderzoek dat uitwijst dat een meerderheid van lokale bestuurders voorstanders is van een vuurwerkverbod |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van het onderzoek van DirectResearch onder gemeenteraadsleden, wethouders en burgemeesters waaruit blijkt dat een ruime meerderheid van lokale bestuurders en politici voorstander is van een vuurwerkverbod?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat een meerderheid van lokale bestuurders voorstander is van een verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling en welke consequenties verbindt u hier aan?
Kunt u uiteenzetten of u het draagvlak voor een vuurwerkverbod onder lokale bestuurders hebt getoetst alvorens te stellen dat er onvoldoende draagvlak zou zijn voor een verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling? Zo ja, waarom weegt u in uw afwijzing van een vuurwerkverbod niet mee dat een meerderheid van de lokale bestuurders en politici een voorstander is van een verbod op consumentenvuurwerk? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u dat het draagvlak voor het afsteken van vuurwerk tijdens de jaarwisseling tanende is, zoals ook blijkt uit dit onderzoek? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet
Bent u bereid alsnog toe te werken naar een algeheel verbod op consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling naar aanleiding van deze onderzoeksresultaten? Zo nee, waarom niet?
Wetsvoorstel dat de pensioenen voor politieke ambtsdragers moderniseert |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich het persbericht van uw ministerie van 21 september jl, waarin staat dat het kabinet akkoord gegaan is met een wetsvoorstel dat de pensioenen voor politieke ambtsdragers moderniseert, door de pensioenleeftijd te verhogen en te flexibiliseren en het mogelijk te maken om de pensioenen ook te verlagen in lijn met verlagingen bij het ABP?1
Ja.
Herinnert u zich dat in het persbericht een beoogde ingangsdatum van het wetsvoorstel van 1 januari 2013 staat?
Ja.
Om welke redenen is het wetsvoorstel nog niet ingediend?
De Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd heeft aanmerkelijke gevolgen voor de pensioenreglementen van de pensioenfondsen. De reglementen moeten worden aangepast aan een inbouw van de AOW op een flexibele leeftijd. Bovendien moet de flexibele wijziging van de pensioenrichtleeftijd in de reglementen worden verwerkt. De meeste pensioenfondsen hebben deze aanpassing nog niet afgerond.
De beoogde wijzigingen in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers zijn inhoudelijk gezien vergelijkbaar met aanpassingen in een ouderdomspensioenreglement. Daar komt nog bij dat het Appa-pensioen nog niet is afgestemd op een flexibele ingangsleeftijd – anders dan (bijvoorbeeld) het ABP-pensioen. Deze vaste ingangsleeftijd past niet meer bij de in de loop der jaren wijzigende leeftijd waarop het AOW-pensioen wordt uitgekeerd. De complexiteit van dergelijke aanpassingen van de Appa vraagt om zorgvuldige aanpak.
Wanneer is het wetsvoorstel aan de Raad van State gestuurd en wanneer heeft de Raad advies uitgebracht?
Het wetsvoorstel is op 9 oktober 2012 voor advies aan de Raad van State aangeboden. Op 13 december 2012 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State advies vastgesteld over het voorstel voor een Wet aanpassing pensioenleeftijd Appa. Dit advies is op 17 december 2012 aan het ministerie toegezonden.
Wilt u bevorderen dat het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer wordt gezonden en openbaar wordt gemaakt?
Ja, het wetsvoorstel ontvangt u omstreeks 1 maart 2013.
Premieshoppen op Cyprus |
|
Farshad Bashir , Paul Ulenbelt (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending: «Premieshoppen op Cyprus»?1
In de uitzending van Nieuwsuur d.d. 4 februari 2013 wordt aandacht besteed aan Nederlandse vrachtwagenchauffers die voor een Nederlands bedrijf werken via een in Cyprus gevestigd uitzendbureau. Het gevolg van deze constructie is dat de werknemers onder het sociale verzekeringsstelsel van Cyprus vallen en dat de sociale premies in Cyprus worden afgedragen. Op deze wijze worden de arbeidskosten voor de inlener verlaagd waardoor zijn concurrentiepositie op de Nederlandse markt sterker wordt.
Is de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op de hoogte van dit verschijnsel?
Ja.
Welke controles voert de SVB uit wanneer ingezetenen van Nederland sociale premies af wensen te gaan dragen in het buitenland?
Ingezetenen van Nederland kunnen niet kiezen waar zij sociale premies af dragen en waar zij sociaal verzekerd zijn. Naast de Nederlandse wetgeving wordt dit bepaald door de Europese coördinatieregels op het terrein van de sociale zekerheid en de bilaterale verdragen.
In Nederland woonachtige of werkende arbeidskrachten kunnen onder bepaalde voorwaarden sociaal verzekerd (en premieplichtig) zijn in het buitenland. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er sprake is van internationale detachering of wanneer een arbeidskracht in twee of meer lidstaten werkt en hij minder dan 25% van zijn werkzaamheden in zijn woonland verricht.
Bij een aanvraag om een detacheringsverklaring of om de afgifte van een verklaring over de toepasselijke wetgeving als er in twee of meer landen wordt gewerkt, toetst de SVB of aan de wettelijke criteria hiervoor is voldaan. Bij twijfel wordt onder meer contact opgenomen met de werkgever en de werknemer en wordt gevraagd naar bewijsstukken zoals het arbeidscontract en werkroosters.
Heeft de SVB concrete gevallen waarin ingezetenen sociale premies af wensen te gaan dragen op Cyprus? Zo, ja, hoe gaat de SVB hier te werk en wat zijn de ervaringen wat betreft het uitwisselen van informatie met de bevoegde autoriteiten op Cyprus?
Ja. Tussen de EU-lidstaten is een procedure afgesproken hoe sociale zekerheidsorganen elkaar dienen te informeren indien de werknemer (of de werkgever) een verklaring over de toepasselijke wetgeving vraagt in het geval de werknemer gedetacheerd wordt in een ander land of werkzaamheden in meerdere lidstaten verricht.
De procedure in geval van detachering houdt in dat de werkgever in de detacherende staat, contact op neemt met het sociale zekerheidsorgaan van deze staat, indien mogelijk vóór de detachering. Dit orgaan toetst of aan de voorwaarden voor detachering is voldaan en geeft de gevraagde verklaring af. Vervolgens informeert dit orgaan de staat van de tewerkstelling.
De procedure in geval van werken in meerdere lidstaten houdt in dat de in Nederland woonachtige werknemer (of zijn Cypriotische werkgever) meldt dat er in meerdere lidstaten wordt gewerkt. Dit moet worden gemeld in de woonstaat van de werknemer, ook als hij van mening is dat niet de Nederlandse maar de buitenlandse wetgeving van toepassing is. De SVB onderzoekt vervolgens welke wetgeving van toepassing is op deze werknemer en neemt dan contact op met het orgaan waar de buitenlandse werkgever gevestigd is, in dit geval Cyprus. Als blijkt dat de Cypriotische wetgeving van toepassing is, geeft het Cypriotisch orgaan de verklaring toepasselijke wetgeving af. Als de Nederlandse wetgeving van toepassing is, geeft de SVB een verklaring af.
De ervaring is dat de informatieverstrekking door Cyprus aan de SVB soms langzaam verloopt. In dit verband heeft SZW in oktober vorig jaar op verzoek van de SVB contact gehad met het Cypriotische ministerie van Sociale Zaken om de gegevensverstrekking door het Cypriotische orgaan te verbeteren. Dit heeft er toe geleid dat Cyprus in een aantal concrete gevallen alsnog relevante informatie aan de SVB heeft verzonden.
Deelt u het standpunt dat sociale premies niet kunnen en mogen worden afgedragen in lidstaten waar de betreffende werknemer feitelijk geen arbeid verricht en zelfs nog nooit geweest is? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat standpunt deel ik niet. Ingevolge Europese regelgeving is een werknemer die in twee of meer landen werkt en minder dan 25% van zijn werkzaamheden verricht in het land waar hij woont, verzekerd in het land waar zijn werkgever is gevestigd. In de kern is dit een legale constructie die versnipperde uitkeringsrechten en hoge administratieve lasten voorkomt en zo bijdraagt aan het goed functioneren van de interne Europese markt. Het is echter niet de bedoeling dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Daarom worden er ook bepaalde eisen gesteld voordat een bedrijf gebruik kan maken van deze regeling. Zo moet de werkgever wel echt gevestigd zijn in het land waar de premies worden afgedragen en mag het niet gaan om een schijnconstructie.
Heeft de u voldoende middelen om een bureau als AFMB uit Cyprus (genoemd in Nieuwsuur) dat zich bezig houdt met het rekruteren van Nederlandse werknemers die in de Nederlandse transportsector zouden moeten gaan werken onder Cypriotisch sociale zekerheidsrecht aan te pakken? Zo ja, welke zijn dat? Hoe vaak zijn die toegepast?
Voor het vaststellen van de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving, dient de SVB onderzoek te verrichten naar de omvang van de verrichte werkzaamheden in Nederland en naar de vraag, of het bureau in Cyprus daadwerkelijk als werkgever kan worden beschouwd. Voor het onderzoek naar de vraag of minder dan 25% van de werkzaamheden in Nederland worden verricht, is de SVB aangewezen op informatie van de werkgever en de werknemer. De aanvrager van een verklaring toepasselijke wetgeving moet desgevraagd zijn aanvraag onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van een werkrooster of een reiskalender. Als dit niet voldoende inzicht biedt, kan de SVB nadere informatie aan de werkgever of werknemer vragen aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of substantieel in Nederland wordt gewerkt.
Voor het onderzoek naar de werkgever in het uitzendende land of andere landen waarin gewerkt wordt, is de SVB aangewezen op het bevoegde sociale zekerheidsorgaan in dat land.
Bij het onderzoek of aan de criteria is voldaan heeft de SVB baat bij informatie die bij inspectiediensten (I-SZW, ILT) of ketenpartners (UWV, Belastingdienst, CVZ, gemeenten) en andere partijen (KIWA) aanwezig kan zijn. De Belastingdienst kan bijvoorbeeld reeds een beslissing hebben genomen over de fiscale zetel van een onderneming, hetgeen relevant kan zijn om te bepalen waar de werkgever feitelijk gevestigd is.
Uitzendbureaus die chauffeurs uitzenden in het beroepsgoederenvervoer dienen een aanwijzingsbeschikking aan te vragen bij Kiwa Register; welke toets vindt plaats alvorens instellingen in aanmerking komen voor een aanwijzingsbeschikking van het ministerie? Wat gaat u ondernemen als geen toets plaats vind?
Kiwa toetst of in het uittreksel van de Kamer van Koophandel staat vermeld of de instelling die een aanwijzingsbeschikking aanvraagt, chauffeurs inhuurt dan wel uitzendt aan beroepsgoederenvervoerders. Het betreft dus een marginale toets die tot stand is gekomen na het vervallen van de certificering in de uitzendbranche.
Deelt u de mening dat er een overtreding van de eis van dienstbetrekking plaatsvindt indien er gebruik wordt gemaakt van bureaus als AFMB met als enige doel te kunnen concurreren op de premies en salarissen van chauffeurs? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, die mening deel ik niet. Aangezien aan het bureau AFMB een aanwijzingsbeschikking is verstrekt, is er geen sprake van overtreding van de eis van dienstbetrekking. Wel zal door ILT een verzoek worden ingediend bij de Cypriotische inspectiedienst om de werkwijze van twee Cypriotische transportondernemingen en één Cypriotisch uitzendbureau te onderzoeken. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u van oordeel dat inlenende werkgevers aansprakelijk gesteld moeten worden voor de premieafdrachten en loonbetalingen in Nederland, in gevallen waar op malafide wijze gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld de «Cyprus route»?
Op grond van de Invorderingswet 1990 kan een inlener aansprakelijk worden gesteld voor de schulden die de uitlener heeft in verband met niet afgedragen loonbelasting en sociale premies ter zake van uitlening. De vraag of er in gevallen dat gebruik gemaakt is van een zogenaamde schijnconstructie, aansprakelijkstelling zal plaatsvinden, kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord. Dit hangt af van de individuele omstandigheden van het geval.
Het feit dat er in de praktijk gevallen zijn waarin op malafide wijze gebruik gemaakt wordt van bepaalde uitzendconstructies, maakt duidelijk dat het belangrijk is dat er een integrale aanpak van schijnconstructies komt. Uiterlijk 1 mei zal ik u informeren over een integrale aanpak voor het terugdringen van schijnconstructies. Daarbij zal ook uitgebreid ingegaan worden op problemen die zich voor doen, wat er momenteel gebeurt om deze aan te pakken en wat we nog meer kunnen doen.
Is er onderzoek ingesteld naar de feitelijke vestigingsvoorwaarden conform Verordening 1072/2009 van uitgevlagde Nederlandse ondernemingen op Cyprus? Zo ja, wat is het resultaat en zo nee, bent u daartoe bereid?
De werkwijze van twee Cypriotische transportondernemingen en één Cypriotisch uitzendbureau met transportactiviteiten in Nederland is enige tijd geleden informeel onder de aandacht gebracht van de zusterorganisatie van ILT op Cyprus. Deze organisatie zag op dat moment geen reden tot nader onderzoek en inspectie. Thans zal deze casuïstiek aan de hand van een formeel verzoek door de ILT worden aangekaart bij de Cypriotische Inspectiedienst. Met dit verzoek wordt Cyprus onder meer verzocht te onderzoeken of de bedrijven gevestigd zijn in Cyprus en geleid worden vanuit Cyprus.
Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) ervaring met internationaal onderzoek met buitenlandse inspectiediensten ten aanzien van de controle op de feitelijke vestigingsvoorwaarden uit Verordening 1072/2009? Welke zijn de ervaringen? Met welke landen zijn er goede en met welke landen slechte ervaringen?
De uitvoering van Verordening 1072/2009 is voorbehouden aan de lidstaten. De inspectie heeft ervaring met internationaal onderzoek met buitenlandse inspectiediensten ten aanzien van de controle op de feitelijke vestigingsvoorwaarden uit Verordening 1072/2009. De ervaringen zijn tot nu toe beperkt en met sommige landen heeft de ILT nog weinig of geen ervaring. De samenwerking met België, het Verenigd Koninkrijk en Polen verloopt goed; de samenwerking met Duitsland is complexer door de diversiteit aan deelstaten.
Hoe verloopt in de praktijk de samenwerking in dit soort situaties tussen de inspecties? Komt het voor dat mensen die klachten indienen van de een naar de andere inspectie worden doorverwezen?
De Inspectie SZW en ILT hebben in 2012 een gezamenlijk project in de Transportsector opgezet. Er vinden gezamenlijke inspecties plaats waarbij wordt gecontroleerd op de naleving arbeidswetgeving, zoals illegale tewerkstelling en de Wet Wegvervoer Goederen. Er wordt geïnspecteerd op basis van een gezamenlijke risicoanalyse en op naar aanleiding van meldingen. Relevante meldingen die bij één van beide diensten binnenkomen worden gedeeld tussen Inspectie SZW en ILT.
Gebrek aan controle ziekenhuis declaraties door zorgverzekeraar |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ook tevreden over feit dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) werk maakt van gebrek aan controle op declaraties van ziekenhuizen door zorgverzekeraars, maar dat meer nodig is?1
Ja, ik ben tevreden met het feit dat de NZa hier werk van maakt en ja, het klopt dat er meer nodig is. Het aanpakken van onterechte en ongepaste declaraties is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De zorgaanbieders zijn in algemene zin verantwoordelijk voor het juist en gepast declareren. De zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het controleren of de zorgaanbieder daadwerkelijk een juiste en gepaste declaratie heeft ingediend. Deze boodschap heeft NZa ook duidelijk op 7 maart jl. naar voren gebracht in de nieuwsbrief die specifiek over correct declareren gaat. De zorgautoriteit heeft aangekondigd dat ze haar toezicht verder gaat intensiveren. De NZa gaat ziekenbestuurders, medisch specialisten en zorgverzekeraars aanspreken op hun verantwoordelijkheid bij het voorkomen van onterechte declaraties. In het toezicht op de zorgverzekeraars zet de NZa al sinds enkele jaren in op verbetering van de controle van declaraties. Zo heeft de NZa in het bijgevoegde «Samenvattend rapport rechtmatigheid uitvoering Zorgverzekeringswet 2011» aangegeven dat de zorgverzekeraars meer werk moeten maken van deze controles.
Is er een analyse gemaakt van de oorzaak van verkeerde en te hoge declaraties uit de zorg enerzijds en gebrek aan controle hierop door zorgverzekeraars anderzijds? Zo ja, wat is de oorzaak en hoe wordt deze aangepakt? Zo nee, gaat dit nog gebeuren?
De Erasmus Universiteit Rotterdam en het Verwey-Jonker Instituut hebben in opdracht van de NZa de beleving van en de bereidheid tot naleving van de wettelijke declaratievoorschriften onderzocht onder medisch-specialisten.3 Uit deze Doelgroepenanalyse declaratiepraktijk medisch specialistische zorg blijkt onder meer dat de sector erkent dat niet-correct declareren plaatsvindt maar ook dat een aanzienlijk deel van de beroepsbeoefenaren zich al op een juiste manier aan de regels houdt. In het kader van de intensivering van het toezicht op correct declareren, is de NZa (onder meer) met ziekenhuizen, verzekeraars, medisch specialisten en hun brancheorganisaties in gesprek en geeft de zorgautoriteit aan welke verbeteringen in declaratiegedrag worden verwacht. De NZa zal daarbij voorlichten over de belangrijkste do’s en don’ts bij het declareren. Als er aanleiding toe bestaat, stelt de NZa een toezichtonderzoek in, zoals ze dat in december 2012 bij een academisch ziekenhuis heeft gedaan. Voorts is in het kader van de beoogde intensivering van het toezicht op de Zorgverzekeringswet (Zvw) onder regie van mijn departement een analyse gemaakt van de vraag hoe controle en toezicht eraan kunnen bijdragen dat voorkomen wordt dat declaraties voor ziekenhuiszorg die niet voldoen aan de wettelijke voorwaarden uit het Zorgverzekeringsfonds worden gefinancierd. Uit deze analyse komt naar voren dat er reële aanknopingspunten tot verbetering zijn bij alle partijen in de zorgketen (van regulering en pakketbeheer tot registratie, declaratie, verantwoording en controle en toezicht). De gewenste verbeteringen draaien vooral maar niet uitsluitend rond de vraag of aan de volgende wettelijke voorwaarden wordt voldaan: is de zorg feitelijk geleverd? Is de geleverde zorg volgens de stand van de wetenschap en praktijk? En is de geleverde zorg naar inhoud en omvang redelijkerwijs aangewezen? Hierbij zijn de volgende aandachtsgebieden geïdentificeerd.
Als de prestatiebeschrijving (in het kader van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg)) niet goed aansluit op het collectief verzekerd pakket volgens de Zvw kan de rechtmatigheid van de declaraties moeilijker worden gecontroleerd. De NZa heeft dit onderwerp als aandachtspunt benoemd in de doorontwikkelagenda DOT (november 2011 en 2012). Op verzoek van de NZa onderzoeken DBC-Onderhoud en het CVZ in samenspraak met zorgverzekeraars en zorgaanbieders momenteel hoe een betere aansluiting tussen de aanspraken in het verzekerd pakket en prestatiebeschrijvingen het controleproces kan ondersteunen.
In de Zvw is de inhoud en omvang van de te verzekeren prestaties in veel gevallen open geformuleerd. Duidelijkere normen over gepast gebruik vergemakkelijken effectieve controle door zorgaanbieders en zorgverzekeraars en toezicht door de NZa. Het CVZ brengt regelmatig een standpunt of advies uit ter verduidelijking, waardoor deze open formulering in de praktijk beter hanteerbaar wordt. De voorgenomen oprichting van het Nederlands Kwaliteitsinstituut zal bijdragen aan een verbetering van de richtlijnen en de transparantie en implementatie ervan. Dit draagt op haar beurt bij aan de verduidelijking van de normering wat onder andere weer zorginkoop door zorgverzekeraars op basis van kwaliteit vergemakkelijkt.
In het huidige controlesysteem bestaan onvoldoende stimulansen voor de zorgaanbieder om te voorkomen dat onjuiste declaraties worden aangeleverd. Onderzocht zal worden hoe zorgaanbieders kunnen worden gestimuleerd om de controle op declaraties te versterken.
Controle is normaliter een onderdeel van een risicomanagementsysteem (zijnde het cyclisch doorlopend proces van het identificeren en beoordelen van risico’s en het vaststellen van beheersmaatregelen om de risico’s in voorkomende gevallen te verkleinen of uit te bannen). De aandacht voor controle is nog in ontwikkeling en zou een integraal element bij de invoering van systemen moeten zijn. Onderzocht wordt hoe dit verder kan worden gestimuleerd.
Om de juistheid van de declaraties te kunnen vaststellen moeten declaraties worden gecontroleerd. Voor een goede uitvoering van deze controles dienen aan de hand van betrouwbare data onder andere opvallende afwijkingen of statistische verbanden (de potentiële risico’s) in kaart te worden gebracht. Vervolgens dienen deze te worden geanalyseerd en gewogen. De uitkomst hiervan indiceert de aandachtsgebieden waarop het risicobeheer (inclusief AO/IC) van zorgverzekeraars en zorgaanbieders zich dient te richten. Kortom er dienen bij beide partijen op elkaar afgestemde risicomanagementsystemen te bestaan.
Door bij risicoanalyses bovendien zoveel mogelijk samen te werken tussen zorgaanbieders onderling, zorgverzekeraars onderling en tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars samen wordt de kwaliteit van de analyses verbeterd en worden kosten bespaard. Voldoende onderzoekscapaciteit (softwaresystemen en data-analisten) en adviserend geneeskundigen vormen hierbij de basis voor elk risicobeheersysteem.
De risico’s dat bij het declareren niet aan de wettelijke voorwaarden worden voldaan, zijn in kaart gebracht. Het is nu zaak om de bovenstaande aandachtspunten in concrete stappen om te zetten. Ik ben in overleg met de betrokken ZBO’s en veldpartijen om een gezamenlijk plan van aanpak op te stellen.
Is ook onderzocht waarom declaraties van het ziekenhuis, in tegenstelling tot bijvoorbeeld van de tandarts, zo laat worden verzonden en voor velen onbegrijpelijke codetaal bevatten?
Er is een aantal oorzaken aan te wijzen die leiden tot verschillen tussen de declaraties van medisch specialistische zorg en tandartszorg. Medisch specialistische zorg wordt gedeclareerd in zogenaamde DBC-zorgproducten. Deze kennen afsluitregels als onderdeel van de declaratieregels die bepalen dat de declaratie van de verleende zorg pas na een bepaalde termijn mag plaatsvinden. Dit voorkomt dat er een nieuw DBC-zorgproduct geopend moet worden als de patiënt kort na het sluiten van het DBC-zorgproduct toch nog een keer terug moet komen. De verdere afhandeling, waaronder de controle, van de declaratie kost meer tijd vanwege de hogere mate van ingewikkeldheid. Medisch specialistische zorg bestaat vaak uit verschillende soorten zorgverlening die in sommige gevallen door meerdere medisch specialisten is geleverd. Daarnaast kunnen vertragingen in contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders ertoe leiden dat de zorg door het ziekenhuis later gedeclareerd wordt.
Ziekenhuizen sturen doorgaans nagenoeg alle facturen rechtstreeks naar de zorgverzekeraar. Dit laat onverlet dat de NZa toezicht houdt op de informatieverstrekking van zorgaanbieders aan patiënten. Zo zijn zorgaanbieders verplicht om het tarief dat zij in rekening brengen bekend te maken als de patiënt daar om vraagt.
Het verbeteren van de helderheid van zorgnota’s die de verzekeraar aan de verzekerde verstrekt, heeft voor mij een hoge prioriteit. Hierover heb ik op 10 november 2011 in de Kamer gezegd dat als zorgverzekeraars hier geen actie op ondernemen, dat ik met wettelijke maatregelen zal komen. Inmiddels is er een aantal stappen gezet. In 2012 heeft de NPCF een enquête uitgezet onder haar leden waarin wordt gevraagd naar de begrijpelijkheid van de nota’s. Momenteel wordt er aan de hand van de uitkomsten van deze enquête gewerkt aan verbeteringen. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan het verbeteren van de informatie-uitwisseling tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Privacyaspecten zijn daarbij een belangrijk aandachtspunt. Ik houd de Kamer op hoogte van de vorderingen.
Deelt u de mening dat patiënten, indien gewenst, betrokken kunnen worden bij controle van nota's, maar dat hiervoor tijdig een leesbare factuur gestuurd moet worden door het ziekenhuis aan de patiënt?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een breed plan van aanpak bij de NZa om foute declaraties en vervolgens niet-controlerende verzekeraars te voorkomen, op te sporen en indien nodig te handhaven? Zo ja, kan de Kamer een jaarlijkse effectenrapportage ontvangen?
Ja. De NZa onderneemt op een breed terrein acties en heeft vanaf 2010 haar toezicht verscherpt. Op het terrein van correct declareren heeft de NZa onlangs – in december 2012 – een grootschalig onderzoek uitgevoerd bij een academisch ziekenhuis. Voor 2013 heeft de NZa een interventiestrategie ontwikkeld die draait om een mix van voorlichting en bewustwording, versterking van het interne toezicht bij zorgaanbieders, indringender controles door zorgverzekeraars en, indien nodig, handhavend optreden. De NZa heeft gepast gebruik in het Protocol vereveningsonderzoek opgenomen en heeft samen met het CVZ een gezamenlijke voorlichtingsronde langs zorgverzekeraars en hun externe accountants gehouden. De NZa heeft ervoor gekozen om het toezicht op gepast gebruik in fases uit te rollen. Hierdoor hebben partijen de gelegenheid om hun rol beter op te pakken en ook het toezicht goed in te richten. In dit verband heeft de NZa eind 2012 ook de Regeling controle en administratie zorgverzekeraars (Staatscourant 2012, nr. 26404) vastgesteld, die tot doel heeft nadere voorschriften te stellen aan de uitvoering van formele en materiële controles en onderzoek signalen van fraude door zorgverzekeraars.
In het reeds genoemde «Samenvattend rapport rechtmatigheid uitvoering Zorgverzekeringswet 2011» doet de NZa verslag van de bevindingen over dat jaar en de manier waarop de door haar gewenste acties in het rapport van het voorafgaande jaar zijn opgevolgd4. Dit rapport geeft bovendien een actueel inzicht in het toezicht van de NZa en de hierbij opkomende aandachtsgebieden voor verbetering. In het rapport heeft de NZa net als bij het onderzoek in 2010 de focus gelegd op de formele en materiële controles, misbruik en oneigenlijk gebruik en gepast gebruik. Daarnaast geeft de NZa een oordeel over de juistheid van financiële verantwoordingen. De NZa vindt dat zorgverzekeraars meer werk moeten maken van de controle van declaraties van prestaties en de controle van hun financiële verantwoordingen. Met de extra aandacht in het vereveningsonderzoek is het aantal aanwijzingen van de NZa aan zorgverzekeraars en informatieverzoeken voor verbeterplannen voor formele en materiële controles, misbruik en oneigenlijk gebruik en gepast gebruik toegenomen.
ZN heeft een aantal jaren geleden het programma «Samenwerken aan Controles» uitgevoerd. Dit programma was voornamelijk gericht op het samenwerken door zorgverzekeraars op het gebied van (technische en) formele controles. Resultaat van dit programma is onder meer een gezamenlijke visie op controle, namelijk controle zo vroeg mogelijk in de keten en dat het om een «goede» declaraties moet gaan. Een ander resultaat van het programma is dat voor alle sectoren de technische controles uniform zijn opgesteld en worden uitgevoerd via VECOZO. Wat betreft de formele controles hebben de zorgverzekeraars gezamenlijk voor een aantal sectoren de controles uniform opgesteld en afgestemd met de zorgaanbieders. De daaraan vooraf liggende interpretatie van de NZa beleidsregels is ook in gezamenlijkheid uitgevoerd.
Voor de sector Medisch Specialistische Zorg worden de controles ook nog eens gezamenlijk uitgevoerd via de DOT Controlemodule. Deze module is door de zorgverzekeraars gratis beschikbaar gesteld aan de ziekenhuizen. Tot op heden hebben zestien ziekenhuizen hiervan gebruik gemaakt.
In vervolg op bovenstaande programma start ZN met een nieuw programma dat zich met name richt op het intensiveren van de materiële controle en controle op gepast gebruik. Eén van de deelprojecten richt zich op de mogelijkheden om verzekerden in te zetten bij het controleren van de nota. De zorgverzekeraars zijn ten slotte bezig hun risicomanagementsystemen te versterken.
De NVZ en de NFU hebben aangegeven dat beide organisaties betere controlefaciliteiten gedurende het zorgproces gaan inzetten. Momenteel onderzoeken de NVZ en NFU of er mogelijkheden zijn om controles, die een verband leggen tussen diagnose en geregistreerde zorg, niet langer achteraf plaats te laten vinden wat duurder en arbeidsintensiever is, maar gedurende het zorgproces in te zetten. In de huidige situatie maken nagenoeg alle ziekenhuizen gebruik van controle instrumenten, maar deze zijn onvoldoende op elkaar en op de controlemethodieken van de zorgverzekeraars afgestemd.
De werking van het in-car alarmeringssysteem eCall, waarover bij hulpdiensten onduidelijkheid heerst |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brandweer vreest loze meldingen autoalarm», over het in-car alarmeringssysteem eCall, dat bij ongevallen automatisch de hulpdiensten waarschuwt en waarover bij hulpdiensten in Friesland onduidelijkheid heerst?1
Ja.
Zijn de hulpdiensten voldoende geïnformeerd en voorbereid op de invoering van het eCall-systeem? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om de hulpdiensten voor te bereiden op de invoering van het eCall-systeem?
Tot nu toe is er nog geen Europees voorstel tot verplichting van eCall. Ik verwacht een dergelijk voorstel overigens wel voor de zomer. Samen mijn collega van VenJ werk ik nu al (in het HeERO project) aan technische specificaties, ontwerp en organisatie van het toekomstige eCall systeem. De hulpdiensten worden hier actief bij betrokken. Op 6 december 2012 is een eerste informatiesessie voor de hoofden van de meldkamers geweest. Ik wil u overigens aangeven dat de verantwoordelijkheid voor het ontvangen en afhandelen van eCall noodoproepen («112-meldingen») bij mijn collega van het Ministerie van Veiligheid en Justitie berust.
Klopt het dat het eCall-systeem direct wordt gekoppeld aan de 112-alarmcentrale en dat er geen andere centrales (bijvoorbeeld de centrale van de autoproducent of de ANWB) als intermediair worden ingeschakeld?
Nederland hoeft hierin geen keuze te maken. Beide opties zijn mogelijk en zullen waarschijnlijk ook naast elkaar gebruikt gaan worden. Dit moet nog verder uitgewerkt worden. Opzet van het door Europa voorgestelde eCall systeem is dat er rechtstreeks contact is tussen het voertuig en de alarmcentrale. Er wordt echter niet voorgeschreven of dat direct via 112 of via een particuliere alarmcentrale gaat. In het HeERO-project gebruikt Nederland een directe koppeling met de 112-centrale.
Zal het aantal meldingen aan 112-alarmcentrales met de invoering van het eCall-systeem toenemen? Zo ja, zijn de 112-alarmcentrales voldoende toegerust voor een toename van het aantal meldingen?
Het eCall systeem is een toevoeging aan de bestaande mogelijkheden om de hulpdiensten te informeren door automatisch een melding te genereren als de auto een zwaar ongeval heeft gehad. Dit zijn bijvoorbeeld gevallen waarin de inzittenden zelf niet in staat zijn om 112 te bellen. Juist in deze gevallen kan het gebruik van eCall de aanrijtijden van hulpdiensten verkorten (gemiddeld ca. 4 minuten). Zelfs als eCall verplicht wordt zal het nog een aantal jaren duren voordat het hele wagenpark hiermee uitgerust zal zijn. Dit betekent dat in de eerste jaren de eCall meldingen nog beperkt zullen zijn en dat de ervaring zal leren of aanvullende maatregelen nodig zullen zijn.
Stuurt het eCall-systeem bij elk ongeval automatisch een melding naar de alarmcentrale dat er een ongeval heeft plaatsgevonden of maakt het eCall-systeem een onderscheid in de zwaarte van het ongeval?
Er is nog niet Europees vastgelegd aan welke eisen een systeem precies moet voldoen om «eCall systeem» te mogen heten. Deze eisen zullen (net als alle voertuigeisen) uiteindelijk worden vastgelegd in zogenaamde typegoedkeuringseisen. Onderdeel daarvan is dat er alleen een melding wordt gegenereerd als de auto een zwaar ongeval heeft gehad, waarbij bijvoorbeeld de airbag is geactiveerd of extreem hoge vertragingen worden gemeten. Dit om activering bij bijvoorbeeld parkeerschade e.d. te voorkomen.
Het bericht dat er nauwelijks controle is op het rookverbod in de horeca |
|
Pia Dijkstra (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nauwelijks controle op rookverbod»?1
De strekking van het bericht laat ik voor rekening van de Telegraaf.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2012 slechts 3000 gerichte rookcontroles uitvoerde, terwijl het rookverbod in ruim 60.000 horecagelegenheden geldt? Zo ja, deelt u de mening dat dit te weinig controles zijn om het rookverbod effectief te handhaven?
De gehele horecasector bestaat uit ongeveer 43.000 horecagelegenheden. Daarnaast is er de paracommerciële sector van verenigingen, stichtingen en kerkgenootschappen die een buffet of kantine in eigen beheer hebben.
Uitsluitend binnen de cafésector en de discotheekbranche wordt het rookverbod slecht nageleefd. Het betreft een segment van ongeveer 10.000 horeca-inrichtingen. Binnen dit segment hebben in 2012 3154 gerichte inspecties plaatsgevonden. Binnen de huidige mogelijkheden van de NVWA is het toezicht zo optimaal mogelijk vormgegeven.
Klopt het dat de NVWA in sommige delen van Nederland geen controles uitvoert? Zo ja, kunt u aangeven in welke delen van Nederland er wel en in welke delen er niet wordt gecontroleerd, en bent u bereid de controles gelijkmatiger over het land te verdelen?
Dit klopt niet, in principe wordt een verantwoorde spreiding nagestreefd.
Uiteraard wordt in dunbevolkte gebieden minder gecontroleerd. Daarbij is ook een adequate ondersteuning van de politie bij gerichte acties een punt van betekenis.
In bijgaand2 overzicht uit 2012 staan de controlebezoeken per gemeente weergegeven.3
Klopt het dat de NVWA in sommige horecagelegenheden meerdere controles uitvoert, terwijl andere zaken nooit worden gecontroleerd? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het kan zeker voorkomen dat sommige horecagelegenheden frequenter worden gecontroleerd dan andere omdat ze als notoire overtreder te boek staan. Het kan ook zijn dat door toeval andere gelegenheden nooit gecontroleerd zijn, of omdat er nooit klachten over zijn gemeld.
Sinds het najaar van 2012 gaat de NVWA vaker over op integrale gemeentelijk controle om alle bij elkaar gelegen horecagelegenheden binnen een kort tijdsbestek te kunnen controleren.
Hoeveel inspecteurs stelt de NVWA beschikbaar voor het handhaven van het rookverbod?
Zeven horecateams zijn naast het toezicht op de voedselveiligheid tevens belast met het toezicht op de rookvrije horeca. De formatie van het aantal inspecteurs bedraagt 144,7.
In hoeveel gevallen hebben controles in 2012 geleid tot maatregelen, zoals waarschuwingen en boetes? Kunt u het totaal aantal van de maatregelen uitsplitsen naar waarschuwingen, eerste overtredingen (600 euro), tweede overtredingen (1200 euro), derde overtredingen (2400 euro) en vierde overtredingen (4500 euro)?
Het aantal schriftelijke waarschuwingen bedroeg 352. Voor een eerste overtreding zijn 1 394 boetes opgelegd (114 nog van € 300 en 1 280 van € 600), voor een tweede overtreding 181 (30 nog van € 600 en 151 van € 1200), voor een derde overtreding 84 (13 nog van € 1 200 en 71 van € 2400) en voor een vierde overtreding 62 (3 nog van € 2 400 en 59 van € 4 500).
Klopt het dat de NVWA naast de rookcontroles nog 13.000 andere inspecties heeft uitgevoerd naar onder meer brandveiligheid en hygiëne, en dat bij een deel van die controles ook gekeken is of er asbakken op tafel staan?2 Kunt u aangeven om hoeveel extra «asbakcontroles» het gaat? In hoeveel gevallen hebben deze controles geleid tot maatregelen?
Naast de gerichte rookcontroles hebben er nog 14.074 voedselveiligheidinspecties binnen de horeca plaatsgevonden, waarbij het roken eveneens een aandachtspunt is.
Voor wat betreft het rookverbod hebben deze controles geleid tot het opmaken van 200 schriftelijke waarschuwingen en 485 boeterapporten.
Hoeveel gerichte rookcontroles bent u voornemens uit te voeren in 2013?
Voor 2013 staan 4000 gerichte rookcontroles gepland.
Bent u bereid het aantal rookinspecties structureel te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderzoek op dit moment de mogelijkheden om de handhavingscapaciteit te vergroten. De ontwikkeling van de benodigde capaciteit is mede afhankelijk van de stand van de naleving.
De inzet van bijzondere bevoegdheden door de geheime diensten tegen politici, in het bijzonder tegen Roel van Duijn |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting van de Nationale ombudsman dat uw ministerie en de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) hebben gehandeld in strijd met de beginselen van «transparantie» en «behoorlijkheid», door de heer Roel van Duijn pas na vele en lange procedures – tot aan de Raad van State – inzicht te geven in de bemoeienis van geheime diensten met diens leven en politieke activiteiten?1
De heer Van Duijn komt vooral voor in de dossiers van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 kent een uitputtend stelsel voor de behandeling van verzoeken om inzage in (persoons)gegevens, met inbegrip van het daarbij te hanteren beoordelingskader. Dat stelsel beoogt zowel de belangen van de verzoeker als die van de dienst te borgen. Bij de behandeling van verzoeken om kennisneming wordt zorgvuldig beoordeeld of de aangetroffen gegevens vrijgegeven kunnen worden.
Naar aanleiding van een verzoek om inzage in zijn persoonsdossier heeft de AIVD aan de heer Van Duijn documenten verstrekt. In zijn bezwaarschrift heeft de heer Van Duijn zijn verzoek verbreed. Daarop zijn aanvullende documenten verstrekt. De heer Van Duijn heeft bovendien gebruik gemaakt van alle rechtsmiddelen die hem ter beschikking stonden (bezwaar, beroep en hoger beroep).
Deelt u de opvatting van de Nationale ombudsman dat het «onbevredigend» en «onverstandig» is dat u heeft geweigerd om een nader onderzoek te laten doen naar de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen Roel van Duijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) te vragen alsnog een onderzoek te doen naar de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen Roel van Duijn, in het bijzonder naar de «behoorlijkheid»?
De Commissie van Toezicht voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft in dit geval geen taak en bevoegdheden om onderzoek te doen. De zaak betreft een periode van voor de inwerkingtreding van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.
Overigens ben ik bereid een gesprek aan te gaan met de heer Van Duijn en heb hem inmiddels hiertoe uitgenodigd.
Deelt u de opvatting van de Nationale ombudsman dat de AIVD wel rekening houdt met de «rechtmatigheid» van zijn optreden, maar onvoldoende met de «behoorlijkheid» van zijn bemoeienis met het leven en de activiteiten van politici?
Ieder overheidsorgaan, ook de AIVD, dient zich bij haar optreden te houden aan regels omtrent behoorlijkheid. Deze eis geldt ten aanzien van alle burgers, of zij nu politici zijn of niet. De eis dat de AIVD op een behoorlijke en zorgvuldige wijze handelt bij de verwerking van gegevens, waaronder de uitoefening van bijzondere bevoegdheden, is in artikel 12 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 vastgelegd. De CTIVD kan toezien op de naleving daarvan.
Deelt u de mening dat nadere regels noodzakelijk zijn om de behoorlijkheid van de inzet van bijzondere bevoegdheden door geheime diensten tegen politici te waarborgen?
Deze casus heeft betrekking op de voorganger van de AIVD, de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD). Het wettelijk kader met betrekking tot toezicht en rapportage was destijds een andere dan nu geldt voor de AIVD. De AIVD heeft onder meer tot taak onderzoek te doen naar personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Politici zijn niet bij voorbaat uitgesloten van onderzoek. Aan de uitoefening van bijzondere bevoegdheden zijn in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 eisen gesteld en daaraan wordt iedere uitoefening getoetst. De CTIVD kan in het kader van haar toezichthoudende taak de rechtmatige uitoefening van bijzondere bevoegdheden toetsen. De Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer (CIVD) is belast met de controle op de operationele taakuitvoering van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Er worden in het openbaar geen mededelingen gedaan over operationele zaken die in de CIVD aan de orde komen.
Worden op dit moment door de geheime diensten bijzondere bevoegdheden ingezet tegen politici?
Zie antwoord vraag 5.
Zult u in de toekomst toestemming geven aan geheime diensten om bijzondere bevoegdheden in te zetten tegen politici?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer altijd geïnformeerd op het moment dat geheime diensten bijzondere bevoegdheden inzetten tegen politici?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben politici die onderwerp zijn geweest van bemoeienis door de veiligheidsdiensten altijd een wettelijke notificatie ontvangen?
Indien een voor notificatie in aanmerking komende bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend, zal vijf jaar na beëindiging daarvan worden onderzocht of aan betrokkene een notificatieverslag kan worden uitgebracht. Dat geldt ook voor politici.
De NMa opinie "Versterking landbouw vraagt om innovatie, niet om minder concurrentie" |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de opinie van de Nationale Mededingingsautoriteit (NMa) «Versterking landbouw vraagt om innovatie, niet om minder concurrentie»?1
Ja.
Wat is uw inhoudelijke mening over deze opinie?
Bij de koers voor de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), want daar gaat deze opinie van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) over, spelen veel belangen een rol. Binnen de huidige voorstellen voor het GLB wordt de positie van de primaire producent versterkt door producentenorganisaties in alle sectoren van de landbouw toe te staan. Het kabinet steunt dit voorstel van de Europese Commissie om op deze manier de marktmacht van primaire producenten te versterken. Deze producentenorganisaties dienen zich wel aan de mededingingsregels te houden. Hoe die regels er voor de agrarische sector precies uit gaan zien, is een punt dat in deze eindfase van de onderhandelingen tussen het Europees Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie met een goede betrokkenheid van u als nationaal parlement duidelijk moet worden. De Landbouwcommissie van het Europees Parlement heeft hier reeds stelling in genomen. Volgens mij moeten we een weg vinden die recht doet aan zowel de situatie van de primaire producent, als aan de rol die mededinging speelt bij onder meer vernieuwing en slagkracht van de agrarische sector.
Deelt u de mening dat de NMa in deze opinie een waardeoordeel geeft over Europarlementariërs en indirect over de leden van de Tweede Kamer door onder andere te stellen dat «Europarlementariërs de problemen in de Europese landbouw niet oplossen», «... zeggen ... nee tegen vernieuwingen» en «... oproep die we in Nederland ook nog wel eens horen», en dat zij meent de politiek te moeten beïnvloeden door onder andere te stellen: «... moeten we een geluid laten horen dat we deze weg niet op moeten»?
Nee.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van de NMa hiermee is aangetast? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de onafhankelijkheid weer te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De NMa geeft aan wat in haar ogen en vanuit haar ervaring, als mededingingsautoriteit, nodig is bij de hervorming van het GLB. Dit strookt met de onafhankelijke positie van de NMa. Tegelijkertijd voert de Staatssecretaris van Economische Zaken de onderhandelingen over het GLB in Brussel. De NMa zal conform de uiteindelijk overeengekomen Europese kaders toezicht houden op het naleven van de mededingingsregels.
Vindt u dat een Chief Economist NMa of überhaupt een medewerker van de NMa dit soort zwaar politiek inhoudelijke opinies mag publiceren? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen én welke sanctie treft u richting de Chief Economist?
De NMa geeft vanuit haar economische expertise aan hoe zij aankijkt tegen de hervormingen in het GLB en de rol die mededinging daar in zou moeten nemen. Zoals ik in het vorige antwoord al heb verwoord, heeft de NMa een onafhankelijke positie die ruimte biedt om zulke opinies te verwoorden. Aan deze opinie van de NMa over de hervormingen van het GLB ligt een gezamenlijk statement ten grondslag van de hoofden van de Europese mededingingsautoriteiten dat op 21 december 2012 is gepubliceerd op de website van het Directoraat-generaal Mededinging van de Europese Commissie. Het standpunt van Nederland ten aanzien van de hervorming van het GLB is door het kabinet in samenspraak met de Tweede Kamer bepaald.
De NMa zal conform de Europese kaders van het GLB, zoals die na de hervorming zullen gelden, toezicht houden op het naleven van de mededingingsregels.
Taalproblemen in de zorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Apothekers moeten taalbarrière slechten»1 en «Spraakverwarring in de spreekkamer» en «Zonder tolken verslechtert de zorg»2?
Ja.
Wat is uw reactie op het signaal dat ouderen met een migrantenachtergrond vaak de bijsluiter niet kunnen lezen, of de uitleg van de apotheker niet snappen?
Communicatie is belangrijk in de zorg, zowel bij het vaststellen van de diagnose, als bij de behandeling zelf en bij leefstijladvies. Mensen zijn er zelf primair verantwoordelijk voor dat ze in het Nederlands kunnen communiceren. Dat betekent dat zij zelf naar oplossingen zoeken als zij de Nederlandse taal niet machtig zijn en daardoor de bijsluiter niet of niet goed kunnen lezen. Maar ook zorgverleners hebben op grond van de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) de verplichting om zich in te spannen om zo begrijpelijk mogelijk te communiceren. De apotheker kan relevante informatie daartoe ook op andere wijze verstrekken dan met een schriftelijke of mondelinge toelichting. Via beeldmateriaal kan bijvoorbeeld worden uitgelegd hoe een middel moet worden gebruikt. Dit is niet alleen in het belang van ouderen met een migrantenachtergrond, maar ook van mensen die laaggeletterd zijn. Voor apotheken is sinds 2009 hiervoor een nuttig instrument beschikbaar: de zogenoemde balieklapper.3
Deelt u de mening dat zorg, waaronder die van apothekers, voor iedereen toegankelijk moet zijn? Zo ja, deelt u voorts de mening dat die toegankelijkheid voor mensen met een taalbarrière op dit moment voldoende gegarandeerd is?
Ja, ik deel de mening dat de zorg in Nederland voor iedereen toegankelijk moet zijn. Er zijn verschillende manieren waarop zowel de cliënt als de zorgverlener hulp kunnen inschakelen als er sprake is van een taalbarrière.
Zo nemen ouderen vaak iemand uit hun netwerk van familieleden en mantelzorgers mee als zij gebruik maken van zorg. Dit betreft ook veel oudere migranten. Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) heeft samen met het Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (NOOM) en Marokko Media een website ontwikkeld met meer informatie en hulpmiddelen voor dit netwerk van familie en mantelzorgers. Op www.zorgvoorjeouders.nl kunnen zij informatie vinden over de zorg in Nederland, de meeste voorkomende ziektes en informatie over het goed gebruik van medicijnen. Als oudere migranten bepaalde problematiek niet in aanwezigheid van familie willen bespreken kunnen zij zelf de tolkentelefoon inschakelen.
Deelt u bovendien de mening dat het belangrijk is dat artsen en apothekers goed met allochtone patiënten moeten kunnen communiceren, zeker gezien het feit dat migranten op leeftijd, in vergelijking met autochtone ouderen, vaker een gezondheidsachterstand hebben?
Zorgverleners moeten in staat zijn om zorg op maat te bieden, rekening houdend met de vaardigheden en achtergrond van de patiënt. Om ervoor te zorgen dat ook kwetsbare groepen de zorg krijgen die zij nodig hebben, is het van belang dat er professionele standaarden zijn die vanuit het cliëntperspectief zijn geschreven. Naar aanleiding van de motie van mevrouw Bruins Slot zal ik het Kwaliteitsinstituut vragen om informatie over kwaliteit van zorg ook toegankelijk te maken voor laaggeletterden. De in het antwoord op vraag 2 genoemde balieklapper vind ik een goed voorbeeld hiervan.
Wat is uw reactie op de stelling dat de kwaliteit van de zorg lijdt onder de bezuiniging op medische tolken, bijvoorbeeld doordat behandelingen vertraging oplopen door de taalbarrière?
Ik heb geen gegevens ontvangen waaruit blijkt dat de kwaliteit van zorg aantoonbaar zou lijden doordat de inzet van tolken niet meer centraal wordt vergoed. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft ook geen meldingen ontvangen van incidenten die betrekking hadden op taalproblemen in de zorg.
Zoals ik heb aangegeven kunnen mensen er zelf voor kiezen om een professionele tolk in te schakelen of een familielid, mantelzorger of vrijwilliger mee te nemen als zij gebruik maken van zorg. Daarnaast zijn zorgverleners gehouden zich in te spannen om zo goed mogelijk met patiënten te communiceren vanuit hun verantwoordelijkheid voor goede informatie en het informed consent.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat huisartsen zonder tolk vaker doorverwijzen?
De zorgverlener moet goed kunnen inspelen op de verschillen tussen patiënten en moet de zorgverlening optimaal afstemmen op de individuele behoeften en mogelijkheden. Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven hebben zowel patiënten als zorgverleners een verantwoordelijkheid om te zorgen voor een goede onderlinge communicatie. Mensen die minder goed onder woorden kunnen brengen welke klachten zij hebben worden soms eerder doorverwezen voor nader onderzoek. Ik vind het om die reden van belang dat de patiënt zich inspant om in het Nederlands te kunnen communiceren.
Kunt u aangeven hoeveel extra zorgkosten er jaarlijks gemaakt worden, doordat artsen eerder doorverwijzen of de behandeling vertraagd wordt, omdat de patiënt de Nederlandse taal niet machtig is? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb geen indicatie van extra zorgkosten die gemaakt worden omdat de patiënt de Nederlandse taal niet machtig is en deze zelf geen informele of professionele tolk heeft ingeschakeld. Uit bijgevoegde kosten- en opbrengstenanalyse van tolkdiensten is, met kanttekeningen, op te maken dat op het moment dat tolken nog vergoed werden door de overheid, voor wat betreft huisartsen en ggz-instellingen de kosten voor het toenmalige gebruik van professionele tolken ongeveer € 7 miljoen bedroegen en de opbrengsten ongeveer € 3,5 miljoen. Overigens is in het rapport op enkele punten bedrijfsgevoelige informatie weggelakt.
Deelt u de mening, zeker gezien de uitspraak dat er jaarlijks meer zorgkosten gemaakt worden door sneller doorverwijzen, dat de inzet van tolken in de zorg juist zorgkosten kan besparen?
Ik deel de mening niet dat het collectief financieren van tolken leidt tot kostenbesparingen. Als in de zorg alleen gebruik gemaakt wordt van collectief vergoede, professionele tolken leidt dit (op basis van de kosten- en batenanalyse uit 2009) mogelijk zelfs tot een toename van zorgkosten. De inzet van tolken door mensen zelf is één van de mogelijkheden om zorgkosten te besparen. De patiënt en de zorgverlener kunnen samen ook zoeken naar andere oplossingen om een taalbarrière te overbruggen.
Wanneer kan de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de problemen in de praktijk, na afschaffing van de tolkenvergoeding in de zorg, tegemoet zien?
Bij de behandeling van de begroting heb ik toegezegd om de huidige praktijk te onderzoeken met betrekking tot de vergoeding van tolken in de zorg en waar de problemen zitten ten aanzien van informed consent. Ik betrek hierbij ook zorgverzekeraars en de KNMG. Ik informeer u hierover door de voorjaarsnota 2013, dus uiterlijk in mei 2013.
Het bericht dat de provincie Fryslân 50 km aan wandelpaden over boerenland schrapt |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Friesland dwars met boerenpaden» en «Kust- en eilandwandelen» waaruit blijkt dat de subsidie van de provincie Friesland om historische boerenpaden op te nemen in het project Waddenwandelen vervallen is?1
Hoe beoordeelt u het besluit van de provincie Friesland om geen aanvragen in het kader van de regeling Boerenlandpad te honoreren en de gevolgen hiervan voor het netwerk van historische boerenpaden?
Deelt u de mening dat het een gemiste kans is als er een netwerk van eeuwenoude wandelpaden gerealiseerd is van Den Helder tot Borkum en dat door één dwarse provincie niet alle mogelijke historische paden in dit netwerk opgenomen zijn?
Wat vindt u van dit besluit gelet op de motie Jacobi en Van Gent c.s.2 over subsidievoorwaarden en het bevorderen van ommetjes en (historische) paden en wat komt er terecht van de extra impuls voor de openstelling van boerenland?
Hoe beoordeelt u het besluit van de provincie geen subsidie voor boerenpaden toe te kennen gelet op het feit dat sinds 2007 het voormalige Rijksbudget voor ommetjes en boerenlandpaden (2,4 miljoen) onderdeel uitmaakt van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)? Is dit de bedoeling geweest bij het verschuiven van de afhandeling van aanvragen van het Wandelnet naar de provincies in 2012?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de aanvragers per provincie met verschillende regimes, subsidiebedragen en aanvraagprocedures te maken krijgen en dat het niet de bedoeling kan zijn dat er per provincie verschillende regelingen ontstaan, zoals nu uit het project Waddenwandelen blijkt?
Is het waar dat in het ILG een prestatie van 1000 kilometer boerenlandpad in 2013 afgesproken is met de provincies? Is deze prestatieafspraak behaald?
Reclames en patiënten werving van GGZ-instelling Indigo |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe rijmt u uw antwoord op eerdere vragen, waarin u stelt mijn zorgen te delen over de reclame om patiënten te werven door de GGZ-instelling Indigo, als u tevens schrijft geen actie te ondernemen?1
Zoals ik in mijn andere antwoorden heb aangegeven, valt de handelwijze van de instelling binnen de regels van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). In tegenstelling tot wat de LVE schrijft, biedt de instelling geen hulp voor mensen die geen verwijsbrief hebben van de huisarts. Zodra men contact opneemt met Indigo worden zij door de medewerkers geïnformeerd over de mogelijkheden en de rol van de huisarts als verwijzer. Indien de huisarts vervolgens vermoedt dat deze persoon een stoornis heeft, verwijst hij naar een instelling, dat kan ook een andere instelling zijn. De zorgverlening die wordt verleend past binnen de aanspraak van de wet en de behandelwijze geschiedt conform richtlijnen en standaarden. Daarbij ga ik er vanuit dat indien de huisarts constateert dat er geen sprake is van een psychische stoornis, maar bijvoorbeeld alleen van klachten van somberheid en stress, de patiënt niet wordt doorverwezen naar de GGZ. Om die reden onderneem ik geen actie op dit moment, maar ik ben wel alert. Daarom vind ik het belangrijk dat de NZa deze casus wel gaat monitoren. Ik kom hier later nog op terug.
Wat bedoelt u met uw opmerking dat de handelwijze van de instelling «vooralsnog» binnen de regels van de Zorgverzekeringswet lijkt te vallen? Kan hieruit worden opgemaakt dat u voornemens bent de wet aan te scherpen, waardoor dergelijke reclame/misleiding niet meer voor kan komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn binnen de Zorgverzekeringswet geen beperkingen ten aanzien van reclame uitingen door zorgaanbieders. Buiten het feit dat ik – zoals ik reeds al aangaf – het niet nodig acht op dit moment maatregelen te nemen, zou de Zvw op dit punt niet aangepast kunnen worden.
In de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) is in artikel 39 geregeld dat «Zorgaanbieders ervoor zorgdragen dat de door of namens hen verstrekte of beschikbaar gestelde informatie terzake van een product of dienst, waaronder reclame-uitingen, geen afbreuk doet aan het bepaalde bij of krachtens deze wet, de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en niet misleidend is». Er mag dus reclame gemaakt worden, zolang dit niet misleidend is. De NZa houdt hier toezicht op, en heeft de wettelijke regels voor zorgaanbieders hierover nader toegelicht en verduidelijkt in het Richtsnoer Informatieverstrekking Zorgaanbieders.
Wat bedoelt u concreet als u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vraagt er «aandacht aan te besteden»? Welke verandering gaat dit in de praktijk opleveren en op welke termijn? Vindt u dat de NZa op een gedegen en zorgvuldige manier reclame-uitingen van zorgaanbieders beoordeelt op hun misleiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 2. Op de vraag of er een verandering zal gaan optreden als ik vraag aan de NZa er aandacht aan te besteden, kan ik op dit moment niet antwoorden. Dit is afhankelijk van de wijze waarop de NZa het een en ander wel of niet zal beoordelen.
Bent u het met de Landelijke Vereniging van Eerstelijnspsychologen (LVE) eens dat mensen altijd eerst naar de huisarts zouden moeten gaan als zij klachten hebben, aangezien u de poortwachtersfunctie van de huisarts belangrijk vindt? Zo ja, waarom doet u dan niets (of laat u niets doen) aan de handelwijze van Indigo? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in mijn vorige antwoorden heb aangegeven, verwijst Indigo de patiënten eerst naar de huisarts voordat ze bij de Indigo in behandeling gaan. Dat is ook verplicht. De huisarts zal conform richtlijnen de patiënt wel of niet verwijzen naar de GGZ.
Vindt u het echt geen misleiding dat een (grote) instelling mensen werft voor zorg, door een «gratis eerste consult» aan te bieden en daarmee mensen de zorg in te lokken?
Zoals ik in de beantwoording van de vorige set Kamervragen heb aangegeven, biedt de instelling een gratis eerste consult aan om de patiënt de gelegenheid te bieden om bij zichzelf na te gaan of hij/ zij bereid is het behandeltraject bij de instelling aan te gaan. Ik heb al aangegeven dat dit integer kan zijn, maar ook de schijn van aanbodgestuurde vraag in zich draagt. Vandaar dat ik benadruk dat een verwijsbrief van de huisarts nodig is en de NZa vraag hieraan extra aandacht te besteden. Het is wettelijk niet verboden een gratis eerste consult aan te bieden. Zorgaanbieders hebben in beginsel het recht, uit altruïsme of anderszins, zorg te verlenen zonder dat hier een betaling tegenover staat, tenzij zij daarmee een contractuele verplichting jegens hun verzekeraar schenden.
Hoe gaat u voorkomen dat mensen naar de huisarts gaan, om achteraf een doorverwijzing te vragen om naar Indigo te gaan en hoe kunt u dan de poortwachtersfunctie van huisartsen garanderen?
Indigo zal, zoals zij ook aangeeft, patiënten vóóraf een verwijsbrief laat halen door de huisarts en dat de huisarts adequaat, en aan de hand van de richtlijnen die daarvoor gehanteerd worden, deze patiënt wel of niet doorstuurt naar een zorgaanbieder.
Hoeveel meer dochterondernemingen van Parnassia BavoGroep werft patiënten via reclames? Bent u bereid dit te onderzoeken?
De andere zorgbedrijven die vanuit de Parnassia Groep aan de uitingen deelnamen zijn: Bavo Europoort, PsyQ, Brijder en Lucertis.
Verkiezingen voor waterschappen |
|
Manon Fokke (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de voorgenomen fusie van het waterschap Regge en Dinkel met het waterschap Velt en Vecht tot het nieuwe waterschap Vechtstromen en met name van de voorgenomen verkiezingen voor het algemeen bestuur Vechtstromen die voor het najaar van 2013 zijn gepland?
Ja.
Hoe verhoudt het houden van die verkiezingen zich tot de wet tot wijziging van de Waterschapswet waarmee de geplande verkiezingen voor algemene besturen in 2012 tot 2015 zijn uitgesteld?
Met de wet «Wijziging van de Waterschapswet tot het instellen van een overgangsbestuur voor op 1 januari 2013 ingestelde waterschappen, het uitstellen van de waterschapsverkiezingen van 2012 en het bieden van ruimte voor verlaging van onevenredige waterschapsheffingen voor agrarische grondeigenaren» (Stb. 2012, 428) is de zittingsduur van de bestaande besturen verlengd. De bestaande mogelijkheden voor tussentijdse fusies in de artikelen 26 en verder blijven echter onverminderd gelden.
Hoe verhoudt de genoemde verkiezing zich tot de Waterschapswet met betrekking tot de bijzondere bepalingen in verband met de instelling van een waterschap tijdens de zittingsperiode, zoals opgenomen in de artikelen 26 en verder van die wet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de genoemde verkiezing voor het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen toegestaan? Biedt een overgangsreglement voor de fusie van genoemde waterschappen voldoende basis voor het organiseren van verkiezingen in 2013? Zo ja, op grond van welke bepalingen? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan vooraleer er verkiezingen kunnen worden gehouden? Zo nee, waarom niet en hoe kan deze verkiezing dan worden voorkomen?
De Waterschapswet gaat er vanuit dat voorafgaand aan een fusie verkiezingen worden gehouden. De verkiezingen voor Vechtstromen zijn dus niet alleen toegestaan, ze zijn verplicht (zie artikel 29, tweede lid Waterschapwet). De verkiezingen worden in dergelijke situaties georganiseerd door één van de fuserende waterschappen, hiertoe aangewezen bij provinciaal besluit op grond van artikel 28, eerste lid Waterschapwet.
Kan, indien de verkiezingen in 2013 doorgang vinden, het betekenen dat het algemeen bestuur van Vechtstromen tot 2019 kan blijven zitten? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de vigerende wetgeving vinden er in november 2014 verkiezingen plaats, en treden de algemene besturen in januari 2015 af. Op grond van het bepaalde in artikel 29, vierde lid, slaat het bestuur van Vechtstromen deze verkiezingen over en eindigt de zittingsperiode gelijk met het einde van de hierop volgende zittingsperiode (januari 2019).
Er is thans een wetsvoorstel in voorbereiding dat voorziet in het houden van waterschapsverkiezingen gelijktijdig met provinciale statenverkiezingen. De verkiezingen in november 2014 verschuiven dan naar maart 2015. Het ligt voor de hand dat Vechtstromen ook deze verkiezingen dan kan overslaan. In dit wetsvoorstel zal hiertoe een voorziening worden getroffen.
Bent u op de hoogte van de recente verschillen in besluitvorming in de Provinciale Staten van Overijssel en Drenthe inzake het aantal geborgde zetels, nu Overijssel heeft besloten dat van de 27 beschikbare zetels in het nieuwe algemeen bestuur er 9 geborgd moeten zijn, terwijl Drenthe heeft besloten dat 7 geborgde zetels voldoende zijn? Deelt u de mening dat conform artikel 6 van de Waterschapswet wegens afwijkende besluitvorming het waterschap Vechtstromen niet gevormd kan worden?
Ik ben hiervan op de hoogte. Op grond van artikel 6 van de Waterschapswet is een gezamenlijk besluit van de betrokken provinciale staten nodig.
Bestaan er mogelijkheden voor een waterschap, dat uit een fusie van meerdere waterschappen is ontstaan, om met verkiezingen voor een algemeen bestuur tot 2015 te wachten? Zo ja, waarom is dat in het geval van het te vormen waterschap Vechtstromen niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de geldende wetgeving moeten er voor een nieuw in te stellen waterschap verkiezingen worden gehouden.
Het bericht dat zijn ‘fusiebonus’ om gemeentelijke herindelingen te stimuleren, in strijd is met de wet |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fusiebonus» Plasterk in strijd met de wet»?1
Ja
Kent u ook het artikel «Vermeende rem op gemeentefusies bestaat niet»?2
Ja
Wat is uw reactie op de constatering dat er bij gemeentelijke fusies geen sprake is van de door u gesuggereerde «negatieve prikkel»?
Gemeenten verliezen na herindeling een aantal maal het vaste bedrag; bijvoorbeeld drie gemeenten die fuseren ontvangen voorafgaand aan de fusie elk het vaste bedrag en na herindeling nog eenmaal. Deze gemeenten verliezen derhalve tweemaal het vaste bedrag door te fuseren. Dit is een negatieve prikkel tot opschaling.
Recent onderzoek van professor Allers suggereert dat er wellicht ook andere prikkels zijn die dit effect (deels) zouden kunnen compenseren.
Wat is uw reactie op de constatering dat u een «positieve prikkel» wilt invoeren om gemeentelijke fusies te bespoedigen en dat dit in strijd zou zijn met de Financiële verhoudingswet?
Op dit moment doe ik onderzoek naar het gewenste systeem van financiële prikkels. Mocht de uitkomst hiervan betekenen dat wetswijziging noodzakelijk is, dan zult u vanzelfsprekend een daartoe strekkend voorstel ontvangen.
Wat is uw reactie op de constatering dat de vaste voet onbelangrijk is voor de vaststelling van de hoogte van de totale uitkering die gemeenten ontvangen?
Ik kan mij niet vinden in de constatering dat het vaste bedrag onbelangrijk is voor de vaststelling van de hoogte van de totale uitkering die gemeenten ontvangen. De term vast bedrag geeft aan dat elke gemeente voor dit deel van de algemene uitkering hetzelfde bedrag ontvangt3. In 2013 is dit ongeveer € 400.000 per gemeente. Dat is zeker voor kleine gemeenten geen onbelangrijk bedrag.
Bent u, ondanks de constatering dat er geen sprake is van significante verlaging van uitkeringen na herindelingen, nog steeds van mening dat van het verdeelsysteem van de algemene uitkering een negatieve financiële prikkel tot herindeling uitgaat? Zo ja, waarom?
Zie antwoord 3
Hoe beantwoordt u de door de onderzoekers voorgelegde vraag «of opschaling nastrevenswaardig is» in het geval negatieve prikkels alleen zijn te voorkomen door opgeschaalde gemeenten permanent een hogere uitkering te laten ontvangen?
De vraag die de onderzoekers opwerpen over de nastrevenswaardigheid van opschaling heeft een financiële aanleiding. Het kabinet kiest echter niet primair op financiële gronden voor opschaling van gemeenten, maar veeleer vanuit de noodzaak dat gemeenten de steeds zwaardere taken ook daadwerkelijk moeten kunnen uitvoeren in het belang van de burger. Het artikel biedt voor het kabinet dan ook geen aanleiding om af te zien van de beoogde opschaling.
Het bericht dat de cookiemuur van de Publieke Omroep niet rechtsgeldig is |
|
Jasper van Dijk (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «CBP tikt publieke omroep op vingers om cookiemuur» waarin Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) de publieke omroep op de vingers tikt vanwege de cookiemuur die op alle publieke sites te vinden is?1
OPTA is belast met het toezicht op naleving van de cookiebepaling. Het is dus aan OPTA om een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van de handelwijze van de NPO in het licht van de cookiebepaling. OPTA ziet daarbij toe op de eisen die volgen uit artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet dat een ieder die cookies wenst te plaatsen hierover de gebruiker moet informeren en daartoe toestemming moet hebben verkregen.
In het geval er tevens sprake is van de verwerking van persoonsgegevens is daarnaast het CBP als toezichthouder bevoegd, omdat dan ook de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing is. Hierbij speelt het in artikel 11.7a, eerste lid, van de Telecommunicatiewet opgenomen rechtsvermoeden een rol. Het CBP mag aannemen dat er bij de door de Ster geplaatste tracking cookies sprake is van de verwerking van persoonsgegevens, tenzij de NPO, respectievelijk de Ster aantoont dat er in dit geval geen sprake is van de verwerking van persoonsgegevens. Het rechtsvermoeden in de cookiebepaling brengt niet met zich mee dat er bij tracking cookies per definitie sprake behoeft te zijn van verwerking van persoonsgegevens. Het rechtsvermoeden blijft weerlegbaar, het legt alleen de bewijslast bij de cookieplaatser. Alleen als de NPO niet kan aantonen dat de verzamelde gegevens niet herleidbaar zijn tot een identificeerbaar natuurlijk persoon is sprake van verwerking van persoonsgegevens die aan de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens moet voldoen.
Hoe kijkt u naar de reactie van de NPO2 die schetst dat in eerste instantie het probleem in de cookiewet zit en dat daarnaast de verschillende instanties (CBP en Opta) diverse standpunten innemen op dit onderwerp?
Het is duidelijk dat er in de praktijk enige knelpunten zijn met de cookiebepaling. Daarom heb ik de Kamer ook toegezegd te bekijken welke mogelijkheden er zijn om tot een structurele oplossing van deze knelpunten te komen. Ik heb daarbij aangegeven binnen een maand meer duidelijkheid te verschaffen. De discussie over de manier waarop de NPO de wettelijke verplichting om toestemming te vragen heeft geïmplementeerd, ziet echter vooral op de keuze van de NPO om bezoekers geen toegang te verlenen tot de site indien zij geen toestemming geven voor het gebruik van (tracking) cookies. De cookiebepaling dwingt geenszins tot een dergelijke keuze.
OPTA en CBP hebben laten weten intensief onderling overleg te hebben gevoerd ten aanzien van dit onderwerp. Ook hebben zij aangegeven ten aanzien van dit onderwerp intensief te hebben samengewerkt en dat te zullen blijven doen. Van diverse (uiteenlopende) standpunten ten aanzien van dit onderwerp is, aldus OPTA en CBP, geen sprake.
Welke stappen gaat u ondernemen nu het CBP stelt dat er opties zijn om de sites van de NPO wel beschikbaar te maken voor bezoekers zonder cookies in te stellen en gezien de monopoliepositie van de NPO dit door het CBP ook wenselijk wordt geacht?
Het is belangrijk dat de websites van de NPO voor een breed publiek toegankelijk zijn. Daarnaast is het belangrijk dat de NPO voldoende inkomsten kan genereren om een interessant (digitaal) aanbod te kunnen doen zeker in tijden van bezuinigingen. Er zal daarom de komende maand met de NPO worden overlegd of een andere aanpak mogelijk is. Dit doet niet af aan het feit dat het aan de beide toezichthouders is, OPTA en CBP, om te beoordelen in hoeverre de Telecommunicatiewet, respectievelijk de Wet bescherming persoonsgegevens door de NPO wordt overtreden.
Deelt u de mening dat voor de basisfunctionaliteiten van de NPO-sites alsook het vastleggen van generieke gebruiks- en gebruikersgegevens geen tracking cookies nodig zijn en dat voor mensen die hun privacy niet aangetast willen zien de site gewoon bruikbaar moet zijn?
Ja, voor de basisfunctionaliteiten en het vastleggen van gegevens over het gebruik zijn geen tracking cookies nodig. Verder is het ook nadrukkelijk niet de bedoeling van de NPO om mensen in hun privacy aan te tasten. De NPO stelt dan ook dat de door de NPO en Ster gebruikte tracking cookies niet herleidbaar zijn tot individueel identificeerbare personen, en dat het gestelde rechtsvermoeden aldus kan worden weerlegd. De NPO heeft getracht bij de toepassing en het gebruik van cookies een goede balans te vinden tussen toegankelijkheid van publieke audiovisueel materiaal, privacy van gebruikers, de mediawettelijke verplichtingen en de commerciële exploitatie van de Ster op het internet. Gelet op de daaropvolgende maatschappelijke discussie en de verschillende methoden die in het mediaveld worden gebruikt, heeft de NPO na overleg aangegeven de mogelijkheden voor een gedifferentieerde toestemming uitgebreid te zullen onderzoeken.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg Digitale Agenda op 13 februari 2013 te beantwoorden?
Ja.
De gevolgen voor patiënten van het niet afsluiten van een contract tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam en zorgverzekeraar Achmea voor 2013 geen contract hebben afgesloten, omdat het eindbod van Achmea volgens het ziekenhuis te laag zou zijn?1 Wat is uw mening daarover?
De contractonderhandelingen zijn naar mijn informatie (nog) niet definitief afgerond. Ik heb er geen mening over anders dan dat dit een mogelijke uitkomst kan zijn in het decentrale sturingsmodel waarvoor we in ons gezondheidszorgstelsel hebben gekozen.
Welke gevolgen heeft dit voor patiënten die nu worden behandeld in het Slotervaartziekenhuis? Welke gevolgen heeft dat voor patiënten van wie de behandeling doorloopt na 1 april 2013? Welke gevolgen heeft dat voor patiënten die vanaf 1 april 2013 onder behandeling komen in het Slotervaartziekenhuis? Deelt u de mening dat het niet afsluiten van dit contract vooral vervelende gevolgen heeft voor patiënten? Hoe zou dit voorkomen kunnen worden?
Zorginhoudelijk voorzie ik geen problemen, noch voor de patiënten die al onder behandeling zijn bij het Slotervaartziekenhuis noch voor de patiënten die na 1 april met de behandeling wilden starten. Voor de laatste categorie is het afhankelijk van de polis; natura of restitutie. Voor natura verzekerden is het inderdaad vervelend dat hun polis dan niet alles meer vergoedt. Ik ga ervan uit dat Achmea betrokkenen hier tijdig voor waarschuwt zodat ze voor een ander ziekenhuis kunnen kiezen. Een andere mogelijkheid voor deze verzekerden kan zijn over te stappen naar een verzekeraar die wel een contract met het Slotervaartziekenhuis heeft (zie het antwoord op vraag2.
Dit kan voorkomen worden door de contractering af te ronden voordat verzekerden hun polis bij een verzekeraar afsluiten (conform het wetsvoorstel Verticale integratie dat sinds september 2012 in uw kamer ligt.
Deelt u de mening dat het niet goed is dat pas tijdens het nieuwe verzekeringsjaar opeens blijkt dat er geen contract wordt afgesloten tussen Achmea en het Slotervaartziekenhuis, zodat verzekerden ook niet meer van verzekeraar kunnen wisselen? Deelt u voorts de mening dat dit voorkomen zou kunnen worden door te garanderen dat contracten tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders voor half december worden afgesloten, zodat voor verzekerden duidelijk is waarop zij bij hun verzekeraar kunnen rekenen? Is dit mogelijk? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bereiken?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat verzekerden, op het moment dat zij hun zorgverzekeraar kiezen, duidelijkheid hebben over welke zorgaanbieders de verzekeraar gecontracteerd heeft. Zoals gezegd ligt momenteel een wetsvoorstel in de Tweede Kamer voor aanpassing van artikel 13 van de Zvw (Kamerstukken II 2011/12, 33 362 nrs. 1–3). Eén van de voorgestelde wijzigingen is dat zorgverzekeraars uiterlijk zes weken voor het einde van het jaar aangeven welke zorgaanbieders voor het nieuwe jaar gecontracteerd zijn (of welke niet). Gaat een verzekerde in het nieuwe verzekeringsjaar naar een aanbieder waarvan hij op bovengenoemde datum niet heeft kunnen weten dat er met die aanbieder geen contract zou zijn, dan heeft hij recht op de volledige vergoeding van de gemaakte zorgkosten. Als dit wetsvoorstel dit jaar wordt aangenomen en het wordt 1 januari 2014 van kracht, dan kan het zijn werking hebben voor de polissen voor het jaar 2015.
Welke mate van vrijheid hebben verzekeraars om wijzigingen aan te brengen in de in het voorafgaande jaar wel gecontracteerde zorg of in de betalingswijze door verzekerden (zoals het dwingen tot automatische incasso door zorgverzekeraar Menzis), gedurende het verzekeringsjaar? Deelt u de mening dat die vrijheid er alleen zou behoren te zijn als de verzekerde nog kan kiezen voor een andere verzekeraar?
Voor de laatste deelvraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Op de vraag welke mate van vrijheid verzekeraars hebben om wijzigingen aan te brengen in de polisvoorwaarden is mijn antwoord dat die vrijheid zover gaat als de wet toelaat. Op grond van het Burgerlijk Wetboek kan een schadeverzekering worden opgezegd als de verzekeraar de polis ten nadele van de verzekeringnemer of de verzekerde wijzigt. Dat geldt ook voor zorgverzekeringen (behalve als de poliswijziging het directe gevolg is van een overheidswijziging in het te verzekeren pakket). Het is echter niet aan mij om te oordelen wanneer sprake is van een polisverslechtering. Het is in eerste instantie aan de verzekerde hierover contact op te nemen met zijn zorgverzekeraar, dan wel hierover een klacht bij hem in te dienen. Indien de verzekerde er zelf niet uit komt met zijn zorgverzekeraar staat vervolgens de weg open via opeenvolgend de Ombudsman Zorgverzekeringen, de Geschillencommissie Zorgverzekeringen en uiteindelijk de bevoegde rechter om hierover een uitspraak te doen.
Kunt u een aantal behandelingen noemen waarvoor geldt dat patiënten van het Slotervaartziekenhuis niet het hele bedrag vergoed zullen krijgen, omdat het gemiddeld gecontracteerde tarief voor die behandeling lager is?
Afgaande op de door het Slotervaartziekenhuis bekend gemaakte tarieven voor 2013 en de door Achmea bekend gemaakte vergoedingen voor 2013, zal dat vrijwel voor elke behandeling het geval zijn.
Is het voor patiënten mogelijk om de vordering over te dragen aan het Slotervaartziekenhuis? Is het vervolgens mogelijk dat het Slotervaartziekenhuis de rekeningen alsnog indient bij Achmea voor een hoger, zogenaamd passantentarief? Is de zorgverzekeraar verplicht het passantentarief te betalen? Hoe veel hoger ligt het passantentarief? Is deze gang van zaken dermate voor de hand liggend dat rekening gehouden moet worden met overschrijdingen?
Ja, het is mogelijk dat patiënten hun vordering op de verzekeraar overdragen aan het ziekenhuis en het ziekenhuis kan de rekening indienen op basis van het passantentarief. De verzekeraar kan echter niet meer vergoeden dan waar de verzekerde recht op heeft. Een verzekerde met een restitutiepolis heeft – conform artikel 2.2 van het Besluit zorgverzekering – recht op een marktconforme vergoeding van de behandeling die hij heeft ondergaan en een naturaverzekerde die naar een niet gecontracteerde zorgaanbieder gaat, heeft in veel gevallen recht op een lager bedrag dan dat. Welk bedrag dat is, is afhankelijk van de polis. Vaak is het een bepaald percentage van de marktconforme restitutievergoeding. In het geliberaliseerde segment stellen ziekenhuizen de passantentarieven ieder voor zich in vrijheid vast. In het geval van het Slotervaartziekenhuis liggen de passantentarieven een factor 2 à 3 hoger dan de marktconforme vergoeding van Achmea. Gezien de hierboven genoemde wettelijke beperking aan de vergoeding ga ik er niet van uit dat als gevolg van het niet tot stand komen van het contract tussen het Slotervaartziekenhuis en Achmea overschrijdingen gaan ontstaan.
Het delen van inlichtingen ten behoeve van drone aanvallen |
|
Harry van Bommel (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drone strike prompts suit, raising fears for U.S. allies», dat gaat over een Amerikaanse drone aanval in Pakistan die tot een proces in Groot-Brittannië tegen Britse ambtenaren heeft geleid omdat zij mogelijk inlichtingen over het in de aanval gedode individu aan de Amerikanen hadden verstrekt?1
Ja.
Kunt u bevestigen, zoals het artikel stelt, dat ook door Nederland in de regio verzamelde inlichtingen met de Verenigde Staten worden gedeeld? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten? Indien ja, kunt u aangeven wie precies deze informatie verzamelt, met welke Amerikaanse militaire en civiele overheidsorganen dit direct dan wel indirect wordt gedeeld en in welke omvang dit gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de samenwerking met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan. Op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) kan de MIVD samenwerken met partnerdiensten.
Kunnen de door Nederland verzamelde en met de Verenigde Staten gedeelde inlichtingen ook gebruikt worden voor targeted killings, zoals door middel van drone aanvallen? Indien ja, is er een geografische beperking van het gebruik van door Nederland verzamelde en met de Verenigde Staten gedeelde inlichtingen? Is het uitgesloten dat dergelijke inlichtingen gebruikt kunnen worden voor targeted killings buiten Afghanistan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het reeds voorgekomen dat door Nederland verzamelde inlichtingen door de Verenigde Staten gebruikt zijn voor targeted killings in Afghanistan dan wel daarbuiten? Indien neen, welke garanties heeft u dat dit niet is gebeurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe groot acht u de mogelijkheid dat, net als nu in Groot-Brittannië gebeurt, Nederlandse ambtenaren gerechtelijk zullen worden vervolgd vanwege betrokkenheid bij het Amerikaanse beleid van targeted killings? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechtszaak in het Verenigd Koninkrijk betreft geen strafrechtelijke vervolging. Voor het overige zij verwezen naar het antwoord op de vragen 2 t/m 4.
Leeft, net als binnen de Britse inlichtingendiensten, ook bij Nederlandse ambtenaren de angst dat zij door samenwerking met het Amerikaanse beleid van targeted killings mogelijk vervolgd kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Vervolgingen en veroordelingen wegens majesteitsschennis |
|
Alexander Pechtold (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Majesteitsschennis is springlevend»?1
De stelling in het artikel dat er in het afgelopen decennium sprake is van een toename van het aantal vervolgingen wegens majesteitsschennis wordt niet ondersteund door de cijfers die ik van het Openbaar Ministerie (OM) heb ontvangen. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
Herinnert u zich de mondelinge vragen over het politieoptreden op 1 februari 2013 waarbij iemand wegens het uiten van kritische teksten over de monarchie weggestuurd is?2
Ja.
Hoeveel burgers zijn vanaf 2000, gespecificeerd per jaar, veroordeeld voor majesteitsschennis? Op grond van welke wetsartikelen zijn zij veroordeeld?
De onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal personen dat volgens cijfers van het OM in eerste aanleg is veroordeeld voor het overtreden van artikel 111 (belediging Koning), artikel 112 (belediging echtgenoot Koning etc.) en artikel 113 (verspreiden etc. van beledigend geschrift/afbeelding) van het Wetboek van Strafrecht in de jaren 2000–2012.
111
1
2
1
1
1
1
2
1
1
1
112
1
1
1
113/1
113/2
1
Hoeveel zaken heeft het Openbaar Ministerie (OM) sinds 2000, gespecificeerd per jaar, ingeschreven in verband met ondermijning van de koninklijke waardigheid? Op grond van welke wetsartikelen stelde het OM vervolging in?
De onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal zaken dat het OM inschreef op grond van artikelen 111 tot en met 113 van het Wetboek van Strafrecht in de jaren 2000–2012. De toename van de instroom in het jaar 2002 kan worden verklaard uit de aanhoudingen die zijn verricht op de dagen rond het huwelijk van kroonprins Willem-Alexander en prinses Máxima.
111
3
3
5
1
5
2
1
2
1
1
112
2
3
1
113/1
1
21
1
1
113/2
1
Het onderstaande overzicht betreft het aantal zaken waarin het OM een verdachte dagvaardde op grond van artikelen 111 tot en met 113 van het Wetboek van Strafrecht in de jaren 2000–2012. Daarnaast legde het OM in 2012 in één zaak een OM-strafbeschikking op voor overtreding van artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht.
111
2
1
1
2
2
1
2
1
1
112
2
1
113/1
113/2
1
Waarom is het aantal vervolgingen in verband met majesteitsschennis sinds het einde van de jaren negentig toegenomen?
Uit cijfers van het OM blijkt dat in 1998 één persoon werd gedagvaard op grond van artikel 111 van het Wetboek van Strafrecht en in 1999 vier personen op grond van dit artikel en een op grond van artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van deze cijfers en de cijfers over de periode 2000–2012 deel ik uw conclusie dat er sprake is van een toename van het aantal vervolgingen in verband met majesteitsschennis sinds het eind van de jaren negentig niet.
Deelt u de mening dat belediging van het Staatshoofd niet zwaarder bestraft behoeft te worden dan belediging van gewone burgers of bevolkingsgroepen, maar dat het Staatshoofd naar de rechter kan wanneer hij zich belasterd voelt, vergelijkbaar met de situatie in België en Groot-Brittannië? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 111 van het Wetboek van Strafrecht wordt opzettelijke belediging van de Koning gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie. Het gaat hier om een bijzondere strafbaarstelling in vergelijking tot de misdrijven die in artikelen 261 en verder van het Wetboek van Strafrecht zijn strafbaar gesteld. In die artikelen worden verschillende vormen van belediging onderscheiden, zoals smaad, laster en eenvoudige belediging, en met straffen bedreigd die naar de mate van de ernst van het delict variëren. In dat kader bevat artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht strafverhogingen voor vormen van belediging die onder meer het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een ambtenaar in de uitoefening van zijn bediening betreffen. De strafwetgever heeft voor het misdrijf van artikel 111 geen aanleiding gezien om onderscheidingen aan te brengen in de vormen van strafbare belediging. Gelet op de personen tegen wie dat misdrijf wordt gepleegd, draagt blijkens de wetsgeschiedenis elke belediging een zodanig ernstig karakter dat de onderscheidingen van de artikelen 261 en verder wat betreft de strafsancties en kwalificaties buiten aanmerking blijven3. Ik zie thans geen aanleiding om van deze overwegingen afstand te nemen.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting en het recht op betoging zwaarder wegen dan de artikelen betreffende majesteitsschennis? Zo nee, waarom niet?
De strafbaarstellingen van belediging kunnen indruisen tegen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van betoging. De vraag wanneer een beperking op deze rechten kan worden gerechtvaardigd, moet naar de specifieke feiten en omstandigheden van het geval worden beoordeeld.
Deelt u de mening dat het OM geen prioriteit moet geven aan majesteitsschennis en de relevante artikelen als dode letter dient te beschouwen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u het OM hiertoe opdracht geven?
De handhaving van strafbaarstellingen van belediging en majesteitsschennis heeft geen prioriteit.
Bent u bereid een wetsvoorstel voor te bereiden om belediging van burgers en leden van het Koninklijk Huis gelijk te bestraffen en bij de Kamer in te dienen, waarbij de artikelen 111,112,113 en 114, tweede lid, Wetboek van Strafrecht alsook de artikelen 118,119,121 en 122, tweede lid, Wetboek van Strafrecht BES worden geschrapt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel tegemoet zien?
Om de redenen zoals verwoord in antwoord op de vragen 6 en 7 luidt het antwoord op deze vraag ontkennend.
De uitspraken over de fusies van ziekenhuizen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met de heer Don, lid van de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), en met de ingezonden brief van de heer Abeln en anderen1 2 die hierop een reactie is?
Ja.
Heeft u ervan kennisgenomen dat de heer Don in het interview suggereert dat de NMa strenger kijkt naar fusies dan naar samenwerking tussen ziekenhuizen («Het is minder helder voor de klant, en daarom potentieel schadelijker»)? Bent u het ermee eens dat deze suggestie ongelukkig is en dat er geen reden is om nuttige vormen van samenwerking tussen ziekenhuizen strenger te beoordelen dan fusies?
Ik heb van het artikel kennis genomen. Ik ben het met u eens dat nuttige vormen van samenwerking doorgang moeten hebben. Het gaat dan om vormen van samenwerking die goed zijn voor de patiënt. Het toezicht van de NMa is erop gericht om kartels tegen te gaan. Hiervan is sprake als bijvoorbeeld prijs- of marktverdelingsafspraken worden gemaakt en nieuwe toetreders worden tegengewerkt. Deze vormen van samenwerking zijn niet goed voor de patiënt en daarom vind ik het belangrijk dat de NMa daarop streng toezicht houdt.
In mijn brief (Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk II 29 247, nr.168) van vorig jaar zomer heb ik aangegeven dat samenwerking in het belang van de patiënt mag en moet. Samenwerking in de vorm van uitruil van functies of van concentratie van functies tussen ziekenhuizen dient van de verzekeraar uit te gaan. Hij koopt immers in in het belang van de patiënt, zo schreef ik vorig jaar.
Deelt u de mening dat het interview met de heer Don de indruk wekt dat de NMa liever heeft dat ziekenhuizen fuseren in plaats van samen te werken?
Ik begrijp van de NMa dat dat niet de indruk is die zij wil wekken. In het interview benadrukt de heer Don dat veel samenwerkingsverbanden geen probleem zijn. Ik weet van de NMa dat zij zeker geen goede samenwerking wil blokkeren en ook niet wil sturen richting ziekenhuisfusies in plaats van samenwerking.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vorige vraag, vind ik dat samenwerking in het belang van de patiënt mag en moet. Samenwerking en fusies die leiden tot een significante beperking van de mededinging zijn niet in het belang van de patiënt. Daarom vind ik het belangrijk dat de NMa daarop scherp toezicht houdt.
Herkent u zich in de kritiek van ziekenhuisdirecteuren dat de opstelling van de NMa bij fusies, respectievelijk samenwerking tussen ziekenhuizen, een vlucht stimuleert naar de «veilige weg» van de fusie? Bent u bereid te onderzoeken hoe deze perverse fusieprikkels kunnen worden weggenomen, zodat ziekenhuizen niet onnodig fuseren omdat dit nu kennelijk de makkelijkste weg?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de vorige vraag, herken ik mij daar niet in. Wel vind ik, zoals ik u tijdens de begrotingsbehandeling heb gemeld, dat een accentverschuiving ten opzichte van de huidige praktijk nodig is, als we willen dat er meer wordt samengewerkt en dat de ketensamenwerking van de grond gaat komen. Ik kondigde toen aan hiertoe voorstellen aan de Kamer te zullen zenden. Deze voorstellen zullen naar mijn mening ertoe moeten bijdragen dat onnodig fuseren wordt tegengegaan.
Is het waar dat het niet (meer) mogelijk is om samenwerkingsovereenkomsten voor goedkeuring aan te melden bij de NMa, maar dat het wel mogelijk is aan de NMa een informele zienswijze te vragen over plannen tot samenwerking? Klopt het dat de NMa ook richtsnoeren over samenwerking in de zorg heeft gepubliceerd, maar deze algemeen en theoretisch van aard zijn?
Het klopt dat de NMa samenwerkingsovereenkomsten niet vooraf goed kan keuren. Wel is het voor ziekenhuizen mogelijk om een informele zienswijze te vragen. De afgelopen drie jaar is er geen informele zienswijze afgegeven door de NMa, wel is er regelmatig informeel contact met ziekenhuizen geweest over wat wel en niet mag. De NMa kan niet op eigen initiatief informele zienswijzen geven, omdat dat niet mogelijk is zonder inzicht in een concrete casus. Wel heeft de NMa mij laten weten altijd open te staan voor aanvragen voor informele zienswijzen of anderszins informele contacten met betrekking tot samenwerking tussen ziekenhuizen.
Naast informele zienswijzen geeft de NMa voorlichting in de vorm van onder meer richtsnoeren en brochures. Zo geven de Richtsnoeren voor de zorgsector (2010) door middel van beschrijvingen en voorbeelden inzicht in de beoordelingscriteria die worden gehanteerd bij de handhaving van het kartelverbod in de zorgsector.
Deelt u de zorgen van de heer Don waar hij de vraag stelt «worden de ziekenhuizen niet te groot, zijn ze nog wel bestuurbaar?», maar dat dit niet onder de toets van de NMa valt?
Zoals ik in antwoorden op schriftelijke vragen van mevrouw Klever (PVV) al aangaf is schaalgrootte een afgeleide van de vraag welke (soorten) zorg een ziekenhuis wil en kan leveren. Het antwoord op die vraag dient bij uitstek in de fusie-effectrapportage gegeven te worden door de besturen van ziekenhuizen die het voornemen hebben te fuseren. In het wetsontwerp aangaande de zorgspecifieke fusietoets dat bij uw kamer ter behandeling voorligt zal de verplichting tot het opstellen van een fusie effectrapportage worden verankerd. Ook is het betrekken van de relevante stakeholders een onderdeel van de fusie-effectrapportage. Zorgbestuurders worden langs deze weg gedwongen de stakeholders zorgvuldig te betrekken en hierop te reageren. Op deze manier wordt door bestuur en stakeholders gezamenlijk beoordeeld of inderdaad sprake is van «onnodige» schaalvergroting.
De positie van forensische accountants bij onderzoek naar fraude |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Maak advocaat leidend bij fraude»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, aangezien forensische accountants sinds kort ook onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) vallen, het de intentie van de wetgever is geweest dat in geval deze accountants bij een onderzoek in een onderneming op frauduleuze transacties uit het verleden stuiten, die inderdaad gemeld dienen te worden? Zo ja, welke sancties staan er op het niet melden van dergelijke transacties? Zo nee, waarom niet?
Melding van een dergelijke transactie kan verplicht zijn voor zover de accountant van die transactie heeft kennisgenomen ten behoeve van zijn dienstverlening aan een cliënt en die transactie een handeling of samenstel van handelingen betreft van of ten behoeve van die cliënt. In geval van overtreding van de meldingsplicht zijn bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties en maatregelen mogelijk. Het Bureau Financieel Toezicht kan als toezichthouder een boete of een dwangsom opleggen. Verder is het onterecht niet melden van ongebruikelijke transacties op grond van de Wet op de economische delicten strafbaar met hechtenis van ten hoogste zes maanden (in geval van opzet: twee jaren), een taakstraf of geldboete van maximaal 19.500 euro. Het maximum van de geldboete is hoger bij veroordeling van een rechtspersoon en indien de betrokken transacties een waarde vertegenwoordigen van meer dan 4875 euro.
Deelt u de mening dat als een forensisch accountant opeens op verdachte zaken uit het verleden stuit waarbij er sprake is van gegevens waarvan de melding wettelijk verplicht is, het melden van die gegevens ook beoogd is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het uitgangspunt, zoals dat blijkt uit de zinsneden dat «het te laat is om de forensisch accountant te weerhouden van zijn meldplicht», een in ieder geval naar de intentie van de wet verkeerd uitgangspunt is? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op beide vragen is ja. Per 1 januari 2013 is de WWFT op een aantal punten inhoudelijk gewijzigd. Eén van de wijzigingen betrof de werkzaamheden van de forensische accountancy. Forensische accountancyopdrachten, ongeacht of deze samenhangen met het samenstellen, beoordelen of controleren van de jaarrekening, vallen onder de WWFT. Het uitgangspunt van de wet is dat ongebruikelijke transacties die onder de meldplicht vallen dienen te worden gemeld. Het niet naleven van die meldplicht kan bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden gesanctioneerd.
Klopt het in het bericht gestelde dat als een advocaat de leidende persoon in een forensisch onderzoek is, dat de door die advocaat ingeschakelde forensisch accountant geen meldplicht zou hebben? Zo ja, hoe kant een leidende rol van een advocaat in deze worden afgebakend? Zo ja, deelt u de mening dat daarmee op een niet door de wetgever beoogde manier aan die meldplicht wordt ontkomen en dat dit niet in het belang is van fraudebestrijding bij ondernemingen? Zo ja, wat gaat u doen om de forensisch accountant die onder leiding van een advocaat onderzoek doet toch aan zijn meldplicht te houden? Zo nee, waarom niet en wilt u de relevante beroepsgroepen dan uitdrukkelijk op hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de meldplicht wijzen?
Of de forensisch accountant een meldplicht heeft hangt af van de rol die de advocaat vervult die opdrachtgever is van de forensisch accountant. Indien de advocaat werkzaamheden verricht waarop voor hemzelf het verschoningsrecht van toepassing is, dan mag de forensisch accountant zich op het afgeleide verschoningsrecht beroepen en geldt geen meldplicht. Dit doet zich voor bij werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid van de WWFT: de bepaling van rechtspositie van de cliënt, diens vertegenwoordiging en verdediging in rechte, het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding. Blijkens de wetsgeschiedenis dient dit restrictief te worden uitgelegd2. Voorkomen dient te worden dat door het enkel inschakelen van een advocaat het toezicht en de meldplicht illusoir worden gemaakt (misbruik afgeleid verschoningsrecht). In ieder concreet geval dient dan ook te worden toegelicht wat de rol en functie is van de advocaat. Als de advocaat werkzaamheden verricht waarop het verschoningsrecht niet van toepassing is, bijvoorbeeld als mediator of curator, dan kan de forensisch accountant geen beroep doen op het afgeleid verschoningsrecht en geldt de meldplicht onverkort.
Bestaan er beroepsgroepen die wel onder de Wwft en daaruit voortvloeiende meldplicht vallen, maar waarbij dat niet opgaat als zij hun beroep uitoefenen onder de regie of leiding van een beroepsbeoefenaar waarvoor een verschoningsrecht geldt? Zo ja, welke beroepsgroepen betreft dit? Zo ja, ziet u dit als een probleem en hoe gaat u dit oplossen?
Het in antwoord op vraag 4 ten aanzien van forensische accountants gestelde geldt ook voor alle andere beroepsgroepen die onder de Wwft vallen, zoals autohandelaren en belastingadviseurs. Met inachtneming van de in antwoord 4 gemaakte kanttekening over de restrictieve uitleg die misbruik van het afgeleid verschoningsrecht moet voorkomen zie ik dat niet als een probleem.