Mogelijke verspilling van belastinggeld door het Openbaar Ministerie |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM betaalt miljoenen voor niet-bestaande medewerkers»?1
Ja.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) de in het bericht genoemde IT-dienstverlener voor de ondersteuning van 11.000 accounts betaald? Zo ja, hoeveel meer accounts dan medewerkers zijn dat en waarom bestaan die accounts? Zo nee, voor hoeveel accounts wordt dan wel betaald en hoeveel medewerkers heeft het OM?
Op dit moment wordt niet op basis van het aantal accounts gefactureerd, maar op basis van een «fixed price». Er is dus geen sprake van dat het OM betaalt voor het beheer van accounts waar geen medewerker aan verbonden is. Er vindt momenteel overleg plaats met de organisatie die de automatisering van het OM ondersteunt over een andere wijze van factureren. In dat kader wordt in kaart gebracht hoeveel en welk soort accounts die organisatie voor het OM zal beheren. Als over het aantal en soort accounts overeenstemming is bereikt, zal die organisatie zijn activiteiten op basis van dat aantal factureren.
Per eind december 2012 waren bij het OM 5206 personen werkzaam.
Hoeveel betaalt het OM jaarlijks voor ondersteuning ten behoeve van accounts waar geen medewerker aan verbonden is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het OM niet voor loze accounts zou moeten betalen? Zo ja, is er sprake van verspilling van publieke middelen en wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Komt het bij nog meer instellingen van de rijksoverheid voor dat er wordt betaald voor ondersteuning van loze accounts? Zo ja, hoeveel publieke middelen worden hiervoor aangewend en is dit verspilling van belastinggeld? Zo nee, hoe weet u dat zeker?
Er is binnen het Rijk geen centraal register van accounts. Organisaties binnen de rijksoverheid gebruiken diverse type accounts en verschillende beheertools die geleverd worden door diverse leveranciers. Het kan voorkomen dat accounts tijdelijk «loos» zijn, bijvoorbeeld rondom de afloop van het gebruik van bepaalde software of door het vertrek van medewerkers of bij reorganisaties. Rijksbreed en binnen de verschillende onderdelen van het Rijk wordt erop gestuurd om de duur hiervan zo kort en het aantal zo klein mogelijk te laten zijn.
De weigering van de minister van Infrastructuur en Milieu om de bouwvergunning te vernietigen die de gemeente Landerd heeft afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u begrip voor de lokale gevoeligheden betreffende het plaatsen van een geitenstal in een gebied waar veel mensen getroffen zijn door Q-koorts, en dat tevens momenteel niet alle geitenhouders hun geiten hebben ingeënt?1
Ik ben mij terdege bewust van de lokale gevoeligheden en heb daar zeker begrip voor. Bij brief van 14 juli 2011 is de Kamer geïnformeerd over een deskundigenadvies over Q-koorts dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 juni 2011 hebben ontvangen. De deskundigen adviseerden dat het uitbreidingsverbod als maatregel geen toegevoegde waarde meer had onder voorwaarde dat professioneel gehouden melkgeiten en melkschapen en schapen en geiten op bedrijven met een publieksfunctie steeds tijdig (voor het dekken) en volledig gevaccineerd worden. Naar aanleiding van onder meer het deskundigenadvies heeft het Rijk besloten om het uitbreidingsverbod in te trekken.
In Nederland is voor professionele melkgeiten en melkschapenbedrijven en bedrijven met een publieksfunctie een jaarlijkse Q-koortsvaccinatie vóór
1 augustus verplicht. Er wordt door de NVWA strikt toegezien op de jaarlijkse vaccinatie van geiten en schapen. Uit de controle is in de afgelopen jaren steeds gebleken dat een relatief groot aantal geitenhouders pas laat voldoet aan de vaccinatieverplichting, in enkele gevallen zelfs te laat. Overigens zijn in de afgelopen jaren alle geiten binnen enkele dagen na het verlopen van de termijn ook daadwerkelijk gevaccineerd. Uw Kamer is daarover ook geregeld geïnformeerd, onder andere op 21 november 2012.
Gezien uw weigering om de bouwvergunning te vernietigen, bent u van mening dat de beslissing tot een bouwstop en uitbreidingsstop voor geitenstallen indertijd terecht was? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De provincie heeft, gelet op de specifieke Brabantse situatie, besloten de provinciale bouwstop voor geitenhouderijen vooralsnog niet in te trekken. Met mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek van GS, doe ik geen uitspraak – in de brief is dat ook expliciet weergegeven – over de wenselijkheid van de uitbreiding van de geitenstal en ook niet over de besluitvorming rond de verlenging van de bouwstop.
Het gaat in de casus over de geitenstal te Landerd niet om de beoordeling van een bouwstop of de verlenging daarvan, maar om de vraag of toepassing van het beleidskader schorsing en vernietiging had moeten leiden tot het doen van een voordracht aan de Kroon tot vernietiging. Ik heb besloten om het verzoek van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant niet ter vernietiging voor te dragen aan de Kroon, omdat de verleende bouwvergunning en het vrijstellingsbesluit niet in strijd zijn met het recht of het algemeen belang.
Bent u van mening dat het handhaven van de bouw- en uitbreidingsstop door de provincie Brabant terecht is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de bouw- en uitbreidingsstop indertijd niet van toepassing diende te zijn op gevallen waarin de vergunning reeds was vergeven, maar de stalbouw nog niet was afgerond? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De wet biedt geen ruimte om terugwerkende kracht toe te kennen aan voorbereidingsbesluiten of provinciale verordeningen, aangezien uit de wet volgt dat die provinciale besluitvorming niet van toepassing is op reeds aangevraagde vergunningen. In de brief van de provincie aan onder andere de gemeente Landerd, geschreven ter informatie van het voorbereidingsbesluit, geeft de provincie zelf ook expliciet aan dat het voorbereidingsbesluit niet van toepassing is op reeds aangevraagde vergunningen.
Bent u van mening dat ten tijde van een Q-koortsepidemie de volksgezondheidsrisico’s van een nieuw te bouwen geitenhouderij waarvan de vergunning reeds is afgegeven, kleiner zijn dan de volksgezondheidsrisico’s van een nieuw te bouwen geitenhouderij waarvan nog geen vergunning is afgegeven? Kunt u dit toelichten?
Als gedoeld wordt op de bouwvergunning, dan is mijn antwoord dat mij lijkt dat – als er al gevolgen voor de volksgezondheid zijn door de bouw – het al dan niet beslist hebben op de aanvraag, niet van belang is. Als gedoeld wordt op de milieuvergunning (het betreffende bedrijf heeft een revisievergunning gekregen): BenW hebben dan wel de mogelijkheid om in belang van de volksgezondheid voorschriften te verbinden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken. Voor de goede orde: GS hebben niet de milieuvergunning voorgedragen voor vernietiging maar de bouwvergunning/het vrijstellingsbesluit.
Bent u van mening dat de uitbreiding van de geitenhouderij in 2010 bij de vergunningverlening plaats had mogen vinden?
Nee, toentertijd was het uitbreidingsverbod van kracht, ingesteld door het Rijk.
Wat is de juridische onderbouwing die u hanteert voor de weigering om de bouwvergunning die de gemeente Landerd heeft afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal te vernietigen? Hoe ziet u de rol van uw discretionaire bevoegdheid in deze?
Op grond van artikel 132, vierde lid, van de Grondwet kan de Kroon een besluit van het gemeentebestuur of het provinciebestuur vernietigen wegens strijd met het recht of strijd met het algemeen belang. Vernietiging is een discretionaire bevoegdheid van de Kroon. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een besluit voor vernietiging in aanmerking komt, is het Beleidskader schorsing en vernietiging (Kamerstukken II 2009/10, 32 389, nr. 5). Steeds dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval een zorgvuldige afweging gemaakt te worden van alle bij het besluit betrokken belangen. In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, kan het instrument van vernietiging niet worden toegepast.
Mijn oordeel dat geen sprake was van strijd met het recht (zie antwoord 10 over de strijd met het algemeen belang) is gebaseerd op de volgende overwegingen. Het voorbereidingsbesluit van 11 december 2009 raakte de aanvraag van 11 december 2007 niet, evenmin als de in de Verordening ruimte opgenomen bouwstop (inwerkingtreding met ingang van 1 juni 2010) de bouwvergunning van 27 april 2010. De bouwvergunning moest worden verleend omdat geen van de in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet opgesomde weigeringsgronden aan vergunningverlening in de weg stond (ook niet de strijdigheid met het bestemmingsplan vanwege de tevens te verlenen vrijstelling). Bij het verlenen van de vrijstelling heeft het gemeentebestuur een zekere vrijheid, maar die gaat niet zover dat het die vrijstelling had kunnen weigeren vanwege de (niet op de aanvraag van toepassing zijnde) provinciale voorbereidingsbesluiten, die genomen zijn met het oog op de volksgezondheid, en de daaropvolgende wijzigingen van de Verordening ruimte.
De bouwvergunning is rechtmatig verleend en ook bij de vrijstelling heeft het gemeentebestuur in redelijkheid geen betekenis toegekend aan de voorbereidingsbesluiten van provinciale staten van Noord-Brabant en de daarop volgende wijzigingen van de Verordening ruimte. Dat het gemeentebestuur wellicht ruimte had om ten tijde van besluitvorming – gezien de beide in werking getreden voorbereidingsbesluiten en het van kracht zijn van de Verordening ruimte, fase 1 – alsnog geen vrijstelling te verlenen, levert het niet gebruiken van die door GS gestelde ruimte naar mijn mening nog geen strijd op met het recht op.
In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, biedt het beleidskader mij geen (discretionaire) ruimte om alsnog een voordracht tot vernietiging te doen.
Waarom verwijst u als onderbouwing voor uw weigering naar het advies van de Gezondheidsraad, terwijl het kabinet noggeen standpunt heeft ingenomen over dat advies van de Gezondheidsraad?
Waarom bent u van oordeel dat de uitbreiding van de geitenhouderij niet in strijd is met het algemeen belang? Welke rol speel het economische belang en welke rol speelt het volksgezondheidsbelang in deze afweging?
In het verzoek tot voordracht tot vernietiging werd door GS aangedrongen om het advies van de Gezondheidsraad af te wachten. Op 30 november 2012 is het advies van de raad «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» gepubliceerd. Het kabinet bereidt een reactie voor op het advies van de raad. In mijn afwijzing heb ik alleen opgemerkt dat het advies, geschreven op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport teneinde een beoordelingskader te ontwikkelen over risico’s van de intensieve veehouderij voor de gezondheid van omwonenden, mij geen houvast geeft om te kunnen concluderen dat het gemeentebestuur van Landerd met het verlenen van deze bouwvergunning en de vrijstelling heeft gehandeld in strijd met het algemeen belang.
Bent u zich ervan bewust dat Provinciale Staten van Noord-Brabant op 22 maart jongstleden de bouwstop voor geiten- en schapenhouderijen met een jaar hebben verlengd, terwijl er een instrument wordt ontwikkeld om alleen nog stallen te kunnen toestaan die geen gezondheidsrisico’s voor mensen inhouden?
Uit het eerder genoemde beleidskader blijkt dat de Kroon zeer terughoudend moet optreden wanneer er geen strijd is met het recht maar er mogelijk alleen strijd is met het algemeen belang. Er mag niet lichtvaardig ingegrepen worden op de constitutioneel verankerde vrijheid van gemeenten om de belangen te dienen die aan hen zijn toevertrouwd. Zo komt ook in het beleidskader aan de orde, dat de betekenis van het criterium «strijd met het algemeen belang» beperkt is. Van strijd met het algemeen belang in onderhavige zaak zou evident duidelijk moeten worden dat het besluit van het gemeentebestuur in strijd is met het provinciaal belang. Ik zie wel dat met de verlenging van de bouwvergunning de bedoeling van de bouwstop wordt doorkruist. Immers de facto wordt met de vergunningverlening uitbreiding met een extra stal mogelijk gemaakt. Maar dat levert op zichzelf nog geen strijd met het algemeen belang op.
Waarom beloont u het bewust negeren van de toenmalige provinciale bouwstop voor geitenstallen door de gemeente Landerd, terwijl de gemeente wel degelijk meerdere malen door de provincie is gewezen op die bouwstop en op de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen die de volksgezondheid beschermen?
Ja.
Erkent de staatssecretaris dat ook zij de juridische mogelijkheid had om anders te handelen, namelijk om de bouwstop van Brabant niet te overrulen en de bouwvergunning van de geitenhouderij in Landerd wel te vernietigen? Kunt u een juridische onderbouwing geven van de mogelijkheden en onmogelijkheden in zijn algemeenheid en een uitleg waarom u binnen de juridische mogelijkheden gekozen heeft voor deze insteek? Was dit volgens u een puur juridische keus, of was er sprake van een inhoudelijke afweging? Zo ja, welke afweging en welke belangen speelden hier?
Er is geen sprake van een bewust negeren van de toenmalige provinciale bouwstop, duidelijk was dat de afhandeling van de bouwaanvraag niet geraakt werd door de maatregelen van de provincie. Uit het eindrapport van de raadsenquêtecommissie, het onderzoek naar de bestuurlijke en ambtelijke besluitvorming inzake het verlenen van een milieu en bouwvergunning voor een geitenstal in Landerd, blijkt dat de provincie ambtelijk diverse malen heeft gereageerd naar de gemeente naar aanleiding van de aanvraag voor de milieuvergunning.
Onderschrijft u de conclusies van de recent gehouden raadsenquête van Landerd? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is het eerdergenoemde beleidskader, waarin aangegeven staat dat als een besluit in strijd met het recht wordt bevonden, er de mogelijkheid bestaat om dat besluit voor te dragen voor vernietiging door de Kroon. Echter aan de vraag of daartoe had moeten worden overgegaan, wordt niet toegekomen, omdat het gewraakte besluit niet in strijd was met het recht. Met name bij de beoordeling van strijd met het recht is er sprake van een rechtmatigheidstoetsing, anders gezegd, een juridisch toets, vergelijkbaar met wat een bestuursrechter had gedaan als beroep was ingesteld tegen de bouwvergunning. Een bestuursrechter had dan beoordeeld of zich een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening had voorgedaan.
Onderschrijft u de conclusies van de evaluatiecommissie Q-koorts (Van Dijk) volledig? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik voel mij niet geroepen om een oordeel te geven op de conclusies van de raadsenquêtecommissie, de aanbevelingen zien op de interne werkwijze binnen de gemeente.
Bent u zich ervan bewust dat nog steeds niet alle geitenhouders in Brabant hun dieren hebben ingeënt en dat sommige geitenhouders veel te laat hebben gevaccineerd?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de reactie op «Van verwerping tot verheffing» over de aanpak van Q-koorts die uw Kamer op
26 november 2011 heeft ontvangen.
Wat is uw mening over het gedrag van geitenhouders die hun dieren niet inenten?
Zie mijn antwoord onder 1.
Hoeveel nieuwe Q-koortsgevallen zijn er in het afgelopen jaar gemeld? Hoeveel mensen zullen naar schatting nog voortijdig overlijden aan de gevolgen van Q-koorts? Welke gegevens zijn er over de aanwezigheid van Q-koortsbacteriën in de omgeving? Hoe schat u de besmettingsrisico’s op Q-koortsrisico’s momenteel in?
Er is geen sprake van dat geitenhouders hun dieren niet vaccineren tegen Q-koorts. Wel voldoet een relatief groot aantal geitenhouders pas laat aan de vaccinatieverplichting, in enkele gevallen na de deadline van 1 augustus. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ik vind dat de betreffende veehouders hiermee niet uitstralen dat zij zich (mede)verantwoordelijk voelen voor de gezondheid van de omwonenden van hun bedrijven. Voor de volksgezondheid is het van het allergrootste belang dat dieren gevaccineerd worden voordat ze gedekt worden. Daartoe wordt niet alleen strikt toezicht gehouden op de vaccinatieverplichting maar ook op het fokverbod voor ongevaccineerde dieren.
Bent u zich ervan bewust dat de sector van de geitenhouderij de dieren in halfopen stallen houdt, waardoor zoönotische bacteriën zich makkelijk kunnen verspreiden?
Het aantal gemelde patiënten met Q-koorts is in 2012 verder gedaald. Het RIVM ontving tot nu toe in 2013 4 meldingen van patiënten met Q-koorts, in 2012 68 meldingen. De Q-koortsepidemie is daarmee voorbij en het besmettingsrisico is terug op het niveau van voor de epidemie. Er zijn geen specifieke gegevens bekend over de aanwezigheid van Q-koortsbacteriën in de omgeving. Wel is bekend dat Q-koortsbacteriën lang kunnen overleven.
Heeft u in uw besluitvorming meegewogen dat de uitbreiding van de geitenhouderij een wisseling van opfokgeiten naar melkgeiten betekent en dat melkgeiten een veel hoger volksgezondheidsrisico vormen dan opfokgeiten? Zo ja, hoe heeft u dit aantoonbaar bij de besluitvorming een rol laten spelen?
De Gezondheidsraad schrijft in zijn advies, dat grotere bedrijven met een zeer open stalinrichting tijdens de Q-koorts uitbraak vermoedelijk een sterkere emissiebron van de Q-koortsbacterie vormden, maar dat kwantitatieve informatie hierover ontbreekt. Risico’s voor de volksgezondheid zijn altijd en overal aanwezig. Zoals de staatssecretaris van EZ (mede namens de minister van VWS) in antwoord op eerdere Kamervragen al heeft gemeld (Aanhangsel 2012–2013, 1116 van 7 februari 2013), is er dankzij de getroffen maatregelen, waarvan de vaccinatie tegen Q-koorts de belangrijkste is, geen verhoogd risico voor de omwonenden op Q-koorts.
Welke mogelijkheden zijn er nog om de komst van de geitenhouderij tegen te houden?
Nee, in mijn afwijzingsbrief heb ik wel gemeld dat de gemeente heeft aangevoerd dat er in feite geen sprake is van een uitbreiding. Mij is niet bekend of in de milieuvergunning voorschriften zijn opgenomen die zien op de wijziging in de veestapel. Alle bedrijven met melkgeiten- en melkschapen in Nederland zijn verplicht hun geiten tijdig en juist te vaccineren en worden gemonitord. De bedrijven die op basis van deze monitoring besmet verklaard zijn, worden vermeld op de website van de NVWA. Uit de gegevens van 4 april blijkt dat er in Noord-Brabant tien besmet verklaarde bedrijven zijn. Geen van de bedrijven staat in de gemeente Landerd.
Bent u bereid uw beslissing terug te draaien of anderszins te verhinderen dat de uitbreiding van de geitenhouderij plaatsvindt?
Het betreffende bedrijf is reeds een geitenhouderij maar heeft een bouwvergunning voor een extra stal. Tegen de bouwvergunning is geen beroep ingesteld en met de afwijzing van het verzoek tot vernietiging is de onherroepelijkheid van de vergunning onderstreept. Ik zie geen juridische mogelijkheden om de ondernemer te weerhouden van zijn bouwvergunning gebruik te maken.
Wilt u deze vragen binnen één week beantwoorden?
Nee. Ten behoeve van (nader) onderzoek heb ik destijds besloten om de bouwvergunning te schorsen en deze schorsing eenmaal te verlengen. Ik zie geen redenen om terug te komen op mijn beslissing om het besluit niet voor te dragen voor vernietigen. Artikel 10:40 van de Algemene wet bestuursrecht verbiedt bovendien om na afloop van de schorsing een besluit te vernietigen.
De situatie dat Nederlandse zwangeren naar België moeten voor een veilige test |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vrees voor Downkind drijft ouders naar België»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat prenatale tests als de vlokkentest en vruchtwaterpuncties een risico van 0,5 tot 2% op een miskraam met zich meebrengen?
De kans op een miskraam bij een vlokkentest of vruchtwaterpunctie ligt tussen de 0,3 en 0,5 procent. Ik begrijp echter heel goed dat vrouwen elk risico, hoe klein ook, onaanvaardbaar vinden.
Bent u bekend met het bestaan van non-invasieve prenatale tests?
Ja. Zie ook mijn antwoorden van 8 februari jongstleden op vragen van het kamerlid Dijkstra.
Bent u ermee bekend dat deze tests in België, Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten gezien worden als veilige screeningsmethode?
Ik weet dat deze test, waarmee foetaal DNA uit maternaal bloed kan worden gehaald, in verschillende landen wordt aangeboden. In Nederland is screening op onbehandelbare aandoeningen vergunningplichtig op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO).
Op 28 maart jongstleden hebben de onderzoekers mij een vergunningaanvraag voor het onderzoek toegestuurd. Hierover laat ik mij adviseren door de Gezondheidsraad (GR).
Bent u ermee bekend dat onderzoeksresultaten in hierboven genoemde landen hebben geleid tot een brede erkenning van de test? Zo ja, waarom erkent u deze buitenlandse wetenschappelijke resultaten niet?
Recent hebben onderzoeksresultaten in landen zoals Canada en de USA geleid tot een aanbeveling om de NIPT aan te bieden in plaats van de vlokkentest en vruchtwaterpunctie die nu worden gebruikt om down syndroom vast te stellen. Ik ga ervan uit dat deze resultaten worden meegewogen in de beoordeling van de vergunningaanvraag voor NIPT door de Gezondheidsraad.
Vind u het niet zorgelijk dat Nederlandse vrouwen daardoor onnodig risico lopen op een miskraam?
Ik ben het helemaal met u eens dat een test die meer zekerheid kan geven en het risico van een miskraam verkleint (de vlokkentest en vruchtwaterpunctie blijven als diagnostische test nodig voor uitsluitsel) een veelbelovende ontwikkeling is. Zie ook mijn antwoorden op de vragen van het lid Dijkstra.
Deelt u de mening dat deze test zo snel mogelijk in Nederland zou moeten worden aangeboden, om te voorkomen dat alleen de mensen die hiervan op de hoogte zijn en voldoende draagkrachtig zijn om dit op eigen kosten te doen gebruik maken van deze risicoloze prenatale screeningsmethode?
Ik deel uw mening in zoverre dat er zo snel mogelijk onderzoek moet worden gedaan naar de implementatie van deze niet-invasieve prenatale test. Daarover zijn al sinds 2011 gesprekken gaande. Intussen heeft de test zich bewezen bij zwangerschappen waarvan vooraf vaststaat dat er een hoger risico is (vanwege de leeftijd van de zwangere, dan wel door de uitslag van de combinatietest). In hoeverre de test ook bij andere zwangerschappen nuttig en betrouwbaar is moet nog nader worden onderzocht, zoals de onderzoekers in het artikel ook aangeven.
Dit onderzoek is vergunningplichtig op grond van de WBO.
Het staat vrouwen vrij deze test in het buitenland te laten verrichten. Hierbij kunnen we echter niet de (kwaliteits)waarborgen afgeven die we bij Nederlandse bevolkingsonderzoeken gewend zijn.
Zorgt u ervoor dat het voorstel dat de academische ziekenhuizen en medische beroepsgroepen d.d. 28 maart 2013 naar u toegestuurd hebben zo snel mogelijk beleid wordt, zodat geen enkele zwangere vrouw in Nederland meer onnodig risico hoeft te lopen op een vroegtijdige miskraam vanwege een achterhaalde techniek?
De vergunningaanvraag voor het onderzoek is op 28 maart jongstleden aan mij toegestuurd. Een dergelijke vergunningaanvraag moet zorgvuldig bekeken worden door specialisten. Daarom moeten het ministerie van VWS, conform de WBO, de Gezondheidsraad om advies vragen. De GR heeft daarvoor 4 maanden de tijd.
Daarna kan een beslissing worden genomen over invoering van de test in de screening. Hiervoor staat een termijn van 2 maanden. Het streven is om zo snel mogelijk te beslissen.
Berichten dat de politiek op Sint Maarten corruptieonderzoek torpedeert |
|
Pierre Heijnen (PvdA), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het item over Sint Maarten in de uitzending Vandaag de Vrijdag (WNL) van 29 maart 2013? Bent u eveneens bekend met het bericht St.-Maarten frustreert bestrijding corruptie; Landsrecherche en OM vrijwel wegbezuinigduit de Telegraaf van 29 maart 2013?
Ja.
Is het waar dat de regering op Sint Maarten gaat bezuinigen op de recherche, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie? Zo ja, zijn de in de Telegraaf genoemde cijfers waar? Zo ja, wat zijn de redenen voor deze bezuinigingen? Zo ja, hoe lang bent u al op de hoogte van deze voorgenomen bezuinigingen? Zo nee, wat is wel waar in de bovengenoemde berichten?
Het land Sint Maarten is financieel autonoom. De beleidsmatige keuzes die in de begroting worden gemaakt en het voorzieningenniveau dat daarmee wordt nagestreefd zijn aan de regering van Sint Maarten. De begroting van Sint Maarten is nog niet definitief vastgesteld. Ik kan u zodoende niet informeren over de beweerde bezuinigingen bij de recherche, het OM en de politie. Ik zou het echter zorgelijk achten als de aangekondigde bezuinigingen inderdaad gevolgen zouden hebben voor de kwaliteit van de rechtshandhaving, onderzoek en vervolging van (grensoverschrijdende) criminaliteit en de uitvoering van de plannen van aanpak. De rechtshandhaving en rechtszekerheid moeten door Sint Maarten voldoende worden geborgd. Dat is en zal ook mijn inzet blijven in de gesprekken met de regering van Sint Maarten.
Het Openbaar Ministerie op Sint Maarten valt onder de consensus-Rijkswet «Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba». De rechtshandhaving – en daarmee ook het openbaar ministerie- valt onder de autonome bevoegdheden van de landen. Dit betekent dat het aan het openbaar ministerie op Sint Maarten is om onderzoek te verrichten en te bepalen of en zo ja wie vervolgd zou moeten worden.
Op dit moment beschikt het OM op Sint Maarten over voldoende capaciteit, zodat ik er vanuit ga dat het lopende onderzoek naar Statenlid Illidge zonder vertraging kan worden voortgezet. Hiernaast is mij bekend dat de onderzoekscapaciteit bij de landsrecherche in verband met dit onderzoek tijdelijk is versterkt. Uit persberichten, uitgegeven door het Openbaar Ministerie op Sint Maarten, blijkt dat inmiddels verschillende getuigen zijn gehoord, waaronder ook minister van Justitie Duncan, en dat meerdere getuigenverhoren zullen volgen.
Is het waar dat door de bezuinigingen ambtenaren moeten worden ontslagen en onderzoeken moeten worden stilgelegd? Zo ja, om hoeveel ambtenaren gaat het? Zo ja, welke onderzoeken moeten worden stilgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de aangehaalde waarnemers die beweren dat dit de nekslag is voor het lokale justitiële apparaat? Zo ja, wat zijn uw mogelijkheden om de bezuinigingen tegen te houden? Zo nee, hoe beoordeelt u deze bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben deze bezuinigingen gevolgen voor het lopende corruptieonderzoek naar Statenlid Illidge en minister Duncan van Sint Maarten, zoals in de Telegraaf gesuggereerd wordt? Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als de bezuinigingen gevolgen hebben voor het lopende onderzoek? Deelt u de mening dat juist op Sint Maarten een goed functionerende recherche, OM en politie van groot belang zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen hebben deze bezuinigingen voor de plannen van aanpak op het terrein van rechtshandhaving op grond van de Algemene Maatregel van Rijksbestuur Samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak Landstaken Curacao en Sint Maarten? Draagt u er zorg voor dat Sint Maarten deze plannen onverkort uitvoert en geen maatregelen neemt die dit in de weg staan?
Voor mij is en blijft het uitgangspunt dat de Plannen van Aanpak door Sint Maarten onverkort worden uitgevoerd. In het volgende ministeriële overleg met de Minister-president van Sint Maarten over de voortgang van de Plannen van Aanpak zal ik spreken over de invulling en de gevolgen van de bezuinigingen voor de uitvoering van de plannen en benadrukken dat vastgehouden moet worden aan de uitvoering van de plannen.
Is het waar dat – zoals in de berichten wordt beweerd – de salarissen van de parlementsleden op Sint Maarten flink stijgen? Zo ja, hoe groot is deze stijging? Deelt u de mening dat deze stijging absurd is, zeker als tegelijkertijd bezuinigd moet worden op recherche, OM en politie? Bent u bereid –
Ja. Het bedrag van de schadeloosstelling die statenleden van Sint Maarten ontvangen is in vergelijking met die van de statenleden van Aruba en Curaçao circa 30% hoger. Ondanks het gegeven dat de schadeloosstelling van statenleden van Sint Maarten een autonome aangelegenheid van het land Sint Maarten betreft, heb ik ten overstaan van de gevolmachtigde minister van Sint Maarten hierover mijn bevreemding uitgesproken. De regering van Sint Maarten acht echter de stijging gerechtvaardigd omdat het prijspeil op Sint Maarten hoger zou zijn dan in de andere genoemde landen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende AO over Koninkrijksrelaties?
Ja.
Kredietverstrekking aan en bankgaranties voor bouwbedrijven |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Faillissement Mulder dreigt na kredietstop ING»?1
Ja.
Is er enige vorm van inzicht in de (ontwikkeling van de) zekerheden die banken en verzekeraars eisen als onderpand voor bancair krediet en bankgaranties bij bouwbedrijven? Zo nee, deelt u de mening dat dit inzicht gewenst is, vanwege de grote gevolgen die wijzigingen in de eisen inzake zekerheden kunnen hebben voor de betreffende bedrijven?
DNB heeft op geaggregeerd niveau inzicht in de mate waarin banken het kredietrisico op leningen aan bedrijven afdekken met onderpand. Er is geen specifiek inzicht in de mate waarin van bouwbedrijven meer of minder onderpand dan van andere bedrijven wordt gevraagd. Het verzamelen van dergelijke specifieke informatie lijkt ook minder nuttig omdat gevraagde zekerheden eveneens nog per bedrijf en per lening behoorlijk kunnen verschillen.
Zijn er regels over de maximale verhouding tussen de uitstaande schuld en de gevraagde zekerheden?
Op basis van de kapitaaleisenrichtlijn hebben de zekerheden die geboden worden tegenover een lening invloed op de hoeveelheid kapitaal die een bank voor de lening moet aanhouden. Immers, hoe lager de waarde van zekerheden die een lenende partij kan inbrengen, hoe hoger het risico dat, in geval dat het bedrijf niet aan haar verplichtingen kan voldoen, de bank een verlies moet nemen bij gebrek aan in te winnen onderpand. De grote Nederlandse banken gebruiken interne modellen om te berekenen of ze voldoende kapitaal aanhouden gegeven de zekerheden die tot hun beschikking staan.
Is het stapelen van eisen inzake zekerheden voor bancair krediet en bankgaranties toegestaan? Zo ja, onder welke voorwaarden?
Het is mij op basis van het betreffende artikel niet duidelijk in welke mate hier gesproken kan worden over het «stapelen» van zekerheden. Een bank kan bij het sluiten van een contract in principe die zekerheden vragen die ze nodig acht om het uitgeleende bedrag, in geval van het in gebreke blijven van de lenende partij, via een beroep op het onderpand alsnog (voor een belangrijk deel) terug te verkrijgen. Hierbij zal de rente die bedrijven moeten betalen doorgaans ook afhangen van de mate waarin een bank door ingebrachte zekerheden het kredietrisico dat zij loopt kan verlagen. De mate waarin banken om extra zekerheden kunnen vragen gedurende de looptijd van een contract zal afhangen van de specifieke contractuele afspraken.
Is er in geval van conflicten over zekerheidstellingen een snelle, laagdrempelige vorm van geschillenbeslechting?
Professionele partijen kunnen in hun contracten zelf afspreken hoe met geschillen om te gaan. Dit kunnen ook geschillen zijn die specifiek de waarde van zekerheden of de interpretatie van de contractuele afspraken aangaande zekerheden betreffen.
Het pensioen van prinses Beatrix en belastingen voor de Koninklijke familie |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vorstelijk pensioen voor Prinses Beatrix»?1
Ja.
Is het waar dat prinses Beatrix een bedrag van 7,2 maal de Balkenendenorm zal ontvangen als pensioen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit royale bedrag in relatie tot de afwaardering van de pensioenen van heel veel burgers?
Op 1 januari 2009 trad de Wet van 20 november 2008, houdende technische aanpassing en actualisering van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis, in werking nadat het wetsvoorstel in beide Kamers der Staten-Generaal met algemene stemmen was aangenomen.
Deze wet bevat in artikel I onder a een regeling van de grondwettelijke uitkering voor de afgetreden Koning. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel gaat in op de achtergronden hiervan (Kamerstukken II 2007/8, 31 505, nr. 3, p. 2, 5–6). Tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel heeft de minister-president toegelicht dat leden van de koninklijke familie belastingplichtig zijn en dat de Grondwet een beperkt aantal leden van het koninklijk huis hiervan ten dele vrijstelt voor enkele afgebakende onderwerpen die de Grondwet aanduidt en mede door de wetgever nader zijn uitgewerkt (Handelingen II 2007/8, 7412–7413). Artikel 3 van de wet staat, evenals de herziene inrichting van hoofdstuk I van de rijksbegroting, in het teken van een verruimde transparantie met betrekking tot de kosten en uitgaven die samenhangen met het koningschap (Kamerstukken II 2007/8, 31 505, nr. 3, p. 7). Leden van de PvdD-fractie in de Eerste Kamer toonden zich hierover verheugd (Kamerstukken I 2008/9, 31 505, B, p. 2). Bij de behandeling van het wetsvoorstel is toegelicht dat een vergelijking met andere Europese monarchiën niet goed mogelijk is (Kamerstukken II 2007/8, 31 505, nr. 7, p. 2–3, Handelingen II 2007/8, 7410).
Is het waar dat leden van de Koninklijke familie op dit moment zijn vrijgesteld van persoonlijke belastingen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het tweede lid van artikel 40 van de grondwet dat stelt dat slechts «de door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, vrij zijn persoonlijke belastingen». Zo nee, welke persoonlijke belastingen worden wel betaald door leden van het Koninklijk huis?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een groot deel van het vermogen van leden van het Koninklijk huis niet dienstbaar is aan de uitoefening van hun functie en dus als privévermogen dient te worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk deel van het vermogen ziet u als dienstbaar aan het uitoefenen van de publieke functies en welk deel als privévermogen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er sprake is van een te beperkte budgettaire transparantie rond de uitgaven en privileges aan/van leden van ons koningshuis?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze bent u bereid initiatieven te ontplooien om tot grotere transparantie te komen op dit dossier?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de belastingheffing voor leden van het koninklijk huis geregeld is in andere Europese monarchieën? Kunt u specifiek zijn en per monarchie aangeven of en hoeveel procent belasting de leden van betreffende koningshuizen betalen over bezit en inkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er substantiële versoberingen zijn doorgevoerd in de honorering en privileges van leden van Europese koningshuizen in de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet en bent u bereid daar vergelijkend onderzoek naar in te stellen? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording en kunt u een vergelijking maken met de doorgevoerde versoberingen voor leden van het Nederlandse koningshuis?
Zie antwoord vraag 2.
Mogelijke misbruik van de tegenprestatie bij het aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten de normen voor de tegenprestatie in de bijstand overschrijden en de uitspraak van de rechter dat een aanbod om 32 uur per week als algemeen medewerker te worden aangesteld niet als een tegenprestatie naar vermogen kan worden aangemerkt.?1 2
Ik verwijs U voor mijn reactie naar mijn brief aan uw Kamer van 9 april jl. (Kamerstukken 30 545, nr. 121) waarin ik een reactie geef op het Zwartboek FNV en de uitzending van Nieuwsuur over werken in de bijstand.
Bent u – gezien de uitwassen in gemeenten – bereid de tegenprestatie in de bijstand te schrappen of tenminste de voorwaarden te verduidelijken opdat eerlijk werk en eerlijk loon voorop komt te staan bij het aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de gerechtelijke uitspraak?
Ik ben niet van plan om de tegenprestatie zoals opgenomen in de WWB te schrappen. Ik ben van mening dat de voorwaarden die in de wet zijn opgenomen helder zijn. De rechter is in de uitspraak van 25/2/2013 tot een duidelijke afweging gekomen en ik zie dan ook geen reden om de voorwaarden verder te verduidelijken.
Wat is uw mening over het idee om de voorwaarden voor de tegenprestatie – zoals opgenomen in de notitie van de minister «wat gaat er veranderen in de WWB» – op te nemen in de Wet Werk en Bijstand, zodat voor iedere gemeente duidelijk is, dat de werkzaamheden van een tegenprestatie een paar uur per dag of per week behelzen en deze werkzaamheden niet voor langere tijd mogen worden uitgevoerd?3
De notitie van het ministerie van SZW op het Gemeenteloket waarnaar u verwijst is opgesteld om gemeenten voor te bereiden op de invoering van de tegenprestatie in de WWB. De inhoud van de passage over de tegenprestatie sluit aan bij de wettelijke bepalingen. Ik zie dan ook geen reden om de wettelijke bepalingen aan te vullen met een zelfde boodschap.
Bent u bereid om voor gemeenten een verplichting in te voeren de werkzaamheden voor de tegenprestatie in een overeenkomst met de bijstandsgerechtigde vast te leggen opdat rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden duidelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De rechten en plichten met betrekking tot de tegenprestatie zijn duidelijk vastgesteld in de WWB. Conform de WWB bepaalt het college aan de hand van de individuele omstandigheden en de beschikbare aangeboden maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie. Ik vind het niet passen om in de wet nadere bepalingen op te nemen over de wijze van uitvoering door gemeenten.
Zijn gemeenten verplicht om bij uitvoering van de tegenprestatie rekening te houden met de individuele omstandigheden van bijstandsgerechtigden en deze vooraf te bespreken door middel van een werkcoach met bijstandsgerechtigden? Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat gemeenten stoppen met het aanbieden van een standaard overeenkomst in het kader van de tegenprestatie?
Zie het antwoord op vraag 4. De wijze waarop de gemeente de afweging maakt rond het opleggen van de tegenprestatie is een kwestie van uitvoering. Gemeenten hebben daarin beleidsvrijheid. Van het bestuur van Orionis Walcheren heb ik begrepen dat zij naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Breda hun uitvoeringsregels en de overeenkomst zullen aanpassen. Naar aanleiding van deze casus zie ik geen reden om verdere stappen te ondernemen.
Deelt u de mening dat reguliere werkplekken en CAO’s onder druk worden gezet, wanneer bijstandsgerechtigden via een tegenprestatie reguliere werkzaamheden verrichten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om gemeenten die zich hier schuldig aan maken, te stoppen?
Een tegenprestatie is geen regulier werk. De wet is daar heel duidelijk over. Het is de verantwoordelijkheid van het college en vervolgens van de gemeenteraad om te bewaken dat de tegenprestatie additionele werkzaamheden betreft. De afwegingen en eventueel debat hierover dienen op lokaal niveau plaats te vinden. Cliënten en hun vertegenwoordigers hebben via cliëntenparticipatie de mogelijkheid om actief daaraan deel te nemen.
Kunt u een definitie geven van «onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden en werkzaamheden die bijstandsgerechtigden bij Orionis in het kader van een tegenprestatie moeten verrichten op straffe van een korting op de uitkering hieraan toetsen?4
De wetgever spreekt van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Het gaat dus om werkzaamheden die een maatschappelijk belang dienen. De precieze invulling daarvan is afhankelijk van de aanwezigheid van maatschappelijk nuttige werkzaamheden in een gemeente. Uit de uitspraak van de Rechtbank Breda blijkt dat in het aanhangig gemaakte geval geen omschrijving werd gegeven van de door betrokkene te verrichten werkzaamheden.
Hoe verhoudt de tegenprestatie in de bijstand zich tot artikel 4 EVRM (verbod van slavernij en dwangarbeid) en het ILO-verdrag nr. 29 (gedwongen arbeid)?5
Bij de tegenprestatie gaat het, zoals ik heb toegelicht in het antwoord op de voorgaande vraag, om het verrichten van kortdurende onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Zoals in de Memorie van Toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Kamerstukken II 2010/11, 32 815, nr. 3, p. 15–16 en nr. 7, p. 52) is aangegeven, gaat het om een nieuwe burgerlijke verplichting en niet om dwangarbeid, verplichte arbeid of gedwongen arbeid in de zin van genoemde verdragen. Het ILO-verdrag spreekt van burgerlijke verplichtingen als het gaat om diensten, uitgevoerd in het onmiddellijk belang van de gemeenschap en diensten, die uit dien hoofde beschouwd kunnen worden als normale, op de leden van de gemeenschap rustende, burgerlijke verplichtingen, op voorwaarde dat de bevolking zelf of haar rechtstreekse vertegenwoordigers het recht hebben zich uit te spreken over de noodzakelijkheid van die diensten. De tegenprestatie stemt daarmee overeen. In het geval van de tegenprestatie gaat het om het opleggen van burgerlijke verplichtingen of kleine gemeenschapsdiensten, aan uitsluitend inwoners die aangewezen zijn op uitkeringen die bekostigd worden uit de algemene middelen. Daarnaast geldt nog de beperkende voorwaarde dat de verplichtingen slechts «naar vermogen» kunnen worden opgelegd.
Staat u samen met voormalig PvdA-kamerlid Spekman achter het credo van de FNV, «Gelijk werk, gelijk loon» en bent u met uw partijgenoot van mening dat invoering van de tegenprestatie op deze manier «totale ondermijning van het minimumloon is» en de PvdA «absoluut niet voor een tegenprestatie in de bijstand is»?6
Zie het antwoord op vraag 6. De tegenprestatie betreft additionele maatschappelijk nuttig werkzaamheden. Als tegenprestatie voor de uitkering. Er is dan dus sprake van een uitkering, niet van een (minimum) loon. Ik ben van mening dat iedereen naar vermogen zijn steentje kan bijdragen aan de samenleving wanneer hij tijdelijk een bijstandsuitkering heeft. Mensen blijven op deze manier betrokken bij de samenleving.
Bent u bereid om ondernemingsraden van een instelling of bedrijf te informeren wanneer bijstandsgerechtigden met behoud van uitkering, via een participatieplaats of langs de weg van een tegenprestatie voor bijstand te werk worden gesteld bij hun bedrijf of instelling? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij ondernemingsraden van individuele bedrijven of instellingen hierover te informeren. In de gevallen dat de Wet op de ondernemingsraden dit vereist, zal de bestuurder van de onderneming in overleg treden met de ondernemingsraad over de mogelijke gevolgen van een dergelijke tewerkstelling.
De handhaving van het coupeerverbod voor honden en paarden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de aflevering van Undercover in Nederland1, waarin te zien is dat er op shows in Nederland veel gecoupeerde honden rondlopen terwijl het couperen van honden sinds 2001 in Nederland verboden is?
Ja.
Wat vindt u er van dat er blijkbaar een dagelijkse praktijk is van het illegaal couperen van honden uit Nederlandse kennels in België?
In de bovengenoemde aflevering is te zien dat honden worden gecoupeerd in België door een dierenarts. Net als in Nederland is het couperen van honden in België verboden. De beelden zijn verontrustend en geven weer dat sommige houders van honden en dierenartsen bereid zijn om voor geld de wet te overtreden.
Hoe beoordeelt u de constatering dat er op hondenshows voornamelijk illegaal gecoupeerde honden rondlopen, dat hier geen controles plaatvinden en dat er volop gehandeld wordt in gecoupeerde honden?
Aangezien het niet mogelijk is om een algemeen houd- of tentoonstellingsverbod in te stellen voor gecoupeerde honden (zie mijn antwoord op de vragen 6 en 7) kan er alleen gehandhaafd worden op het verbod op het uitvoeren van de ingreep. In dit geval is de ingreep in België uitgevoerd. Handhaving daarvan is aan de Belgische handhavingsinstanties.
Wat heeft u tot nu toe gedaan om de handel in gecoupeerde honden in Nederland tegen te gaan? Bent u tevreden over de resultaten van uw beleid, gelet op het feit dat het helemaal niet moeilijk blijkt om het coupeerverbod te omzeilen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u tevreden bent met de huidige situatie? Zo neen, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw belofte in antwoord op eerdere Kamervragen2, namelijk dat u op zou treden wanneer er overtredingen van het coupeerverbod gesignaleerd zouden worden? Deelt u de mening dat het tijd is om die belofte na te komen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nu nemen om de handel in gecoupeerde honden in Nederland aan te pakken? Zo neen, waarom niet?
Als er in Nederland overtredingen van het coupeerverbod worden gesignaleerd is strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving mogelijk. De bewijslast hierbij is echter niet altijd eenvoudig, met name omdat couperen in andere landen nog is toegestaan. Tegen dierenartsen die illegaal honden couperen kan door de klachtambtenaar een klacht worden ingediend bij het Veterinair Tucht College. Deze belofte om op te treden bij overtredingen van het coupeerverbod zal ik blijven nakomen.
Voor uw vraag over het aanpakken van de handel in gecoupeerde honden verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat als er al gecoupeerde dieren worden gebruikt bij keuringen, tentoonstellingen en wedstrijden, de ingreep alleen om medische redenen mag zijn verricht? Bent u bereid bij keuringen, tentoonstellingen en wedstrijden de deelname van dieren die gecoupeerd zijn om niet-medische redenen te verbieden?
Het is voor mij juridisch gezien niet mogelijk om een algemeen verbod in te stellen op deelname van gecoupeerde honden aan keuringen, tentoonstellingen en wedstrijden. In 2002 heeft het College van beroep voor het bedrijfsleven (Cbb) zich uitgesproken over dit onderwerp.
Hierbij heeft het Cbb geconcludeerd dat het verbod op tentoonstellen van dieren waarbij een verboden ingreep is uitgevoerd (zoals couperen van honden zonder medische reden) alleen geldt als de ingreep in Nederland is uitgevoerd. Voor een in het buitenland legaal gecoupeerd dier zou een tentoonstellingsverbod in strijd zijn met het vrije verkeer van goederen en diensten.
Wel heeft de sector meerdere mogelijkheden om zelf maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door gecoupeerde honden niet toe te laten op wedstrijden of tentoonstellingen, of door ze een minder hoge beoordeling te geven. Zo mogen op shows van rasverenigingen aangesloten bij de Raad van Beheer op Kynologisch gebied geen gecoupeerde honden tentoongesteld worden tenzij de dieren afkomstig zijn uit een land waar couperen nog is toegestaan.
Bent u bereid het in bezit hebben van een gecoupeerde hond strafbaar te stellen, met ontheffingsmogelijkheden voor bijvoorbeeld honden die in de opvang terecht komen en bij particulieren moeten worden herplaatst? Zo ja, wanneer kunnen we uw voorstel hierover tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Net zoals bij een verbod op tentoonstellen van gecoupeerde honden (zie mijn antwoord op vraag 6) zou ook een houdverbod van gecoupeerde honden strijd opleveren met het vrij verkeer van goederen en diensten (uitspraak Cbb, 2002). Ik kan daarom het bezit van een gecoupeerde hond niet strafbaar stellen.
Wat heeft u tot nu toe gedaan met de aangenomen motie over het omzeilen van het coupeerverbod bij paarden3 en bent u tevreden over de resultaten van uw beleid? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u tevreden bent terwijl er nog steeds gecoupeerde veulens worden aangetroffen in Nederland? Zo neen, wat gaat u hier aan doen?
Voor de antwoorden op vraag 8 en 9 verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 21 maart 2013 betreffende het nota-overleg wet dieren (Kamerstuk 31 389, nr. 124).
Bent u bereid het in het bezit hebben van een gecoupeerd paard strafbaar te stellen, met ontheffingsmogelijkheden voor bijvoorbeeld paarden die om medische redenen gecoupeerd zijn? Zo ja, wanneer kunnen we uw voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Toezicht op de medische kinderopvang |
|
Keklik Yücel (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bij medische kinderopvang worden nooit controles uitgevoerd»?1
Ja.
Welke kwaliteitseisen gelden er in de medische kinderopvang? In hoeverre worden deze eisen nageleefd? In hoeverre is er toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen?
In een medisch kinderdagverblijf worden veelal verschillende vormen van zorg voor jeugd aangeboden aan jonge kinderen (0–7 jaar). Toegang tot deze zorg verloopt via de indicatie van bureau jeugdzorg. Voor zover het provinciale jeugdzorg betreft gelden de kwaliteitseisen en het toezicht van de Wet op de jeugdzorg. Het kan bij medische kinderdagverblijven ook gaan om jeugd-geestelijke gezondheidszorg; dan geldt het regime van de Awbz en/of Zvw en de daarbij behorende wettelijke kwaliteits- en toezichtregels (zoals de Kwaliteitswet zorginstellingen). Bovendien gelden de professionele kwaliteitsregels van de Wet BIG voor alle BIG-geregistreerden waarop de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houdt.
Anders dan de naam suggereert is een medisch kinderdagverblijf een ander soort verblijf dan een regulier kinderdagverblijf.
De Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg houden risicogebaseerd toezicht, wat betekent dat de inspecties toezicht houden op die plaatsen waar volgens hun inschatting de risico’s van kwaliteitstekorten of de onveiligheid voor de jongeren het grootst zijn. Deze inschatting maken zij op basis van een zo breed mogelijke risicoanalyse van de verschillende aanbieders van jeugdzorg.
De IJZ heeft de afgelopen jaren een aantal (onderdelen van) jeugdzorgaanbieders bezocht die kunnen worden omschreven als medisch kinderdagverbliif. De bevindingen en eventuele aandachtspunten heeft de inspectie gedeeld met de betreffende zorgaanbieders. Uit deze bezoeken zijn geen ernstige zorgen of risico’s gebleken die nader ingrijpen noodzakelijk maakten. Bij de IJZ en IGZ zijn geen signalen binnengekomen die nader ingrijpen noodzakelijk maakten.
Wat is u reactie op de stelling dat in de medische kinderopvang de veiligheidscontroles niet goed geregeld zijn? Is het waar dat screening van medewerkers op nieuwe strafbare feiten niet verplicht is? Is het waar dat het vierogenprincipe in de medische kinderopvang niet verplicht is?
Voor de jeugdzorg wordt momenteel onderzocht of permanente screening van medewerkers mogelijk en opportuun is. Zoals reeds gemeld in de brief van 25 juni 20122 is het invoeren van het vier-ogen principe daarentegen praktisch niet mogelijk. Anders dan in de kinderopvang heeft de jeugdzorg een divers hulpaanbod en wordt de zorg geboden op veel verschillende locaties en oplopend tot 24-uurs zorg. Naast ambulante hulp thuis, is er jeugd- en opvoedhulp overdag (individueel of groepsgericht), op locatie (bijv. in samenwerking met onderwijs en vrouwenopvang), deeltijd of 24 uurverblijf in een pleeggezin of in een residentiële instelling en behandeling in gesloten setting. Zo is de begeleiding van leefgroepen in de rustige uren en ’s nachts bijvoorbeeld vaak beperkt. In gezinshuizen of de pleegzorg is het vier-ogen niet uitvoerbaar aangezien alleenstaanden ook pleegouder kunnen worden. Ook in de ambulante hulpverlening is veelal sprake van één-op-één contacten met het gezin. Het vier-ogen principe is om deze redenen niet goed uitvoerbaar in de jeugdzorg.
Wat is uw reactie op de stelling dat voor de medische kinderopvang onduidelijk is wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren van controles? Op welke wijze kan hierover meer duidelijkheid verschaft worden? Welke stappen bent u bereid in deze te nemen?
Voor zover het provinciale jeugdzorg betreft gelden de kwaliteitseisen en het Rijkstoezicht op grond van de Wet op de jeugdzorg. De Inspectie Jeugdzorg houdt hierop toezicht. Daar waar het zorg op basis van de Awbz en/of Zvw betreft houdt ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht. Daar waar het BIG-geregistreerden betreft is tevens de Wet BIG van toepassing, waarop de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houdt. Het nemen van verdere stappen is gezien bovenstaande niet nodig.
Waarom ligt het toezicht op de medische kinderopvang niet op het niveau van het toezicht op de reguliere kinderopvang? Had het niet voor de hand gelegen om, in navolging van het aangescherpte toezicht op de reguliere kinderopvang, ook het toezicht op de medische kinderopvang aan te scherpen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het juist met betrekking tot de medische kinderopvang, waar het gaat om kwetsbare groepen kinderen, van belang is dat de regels helder zijn, en dat er scherp toezicht is? Bent u bereid het toezicht op de medische kinderopvang op het niveau van de reguliere kinderopvang te brengen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn denkt u dit te kunnen realiseren? Zo niet, waarom niet?
Inderdaad moeten de regels helder en het toezicht scherp zijn. Er is Rijkstoezicht conform de Wet op de jeugdzorg en/of Awbz/Zvw en de Wet BIG op de medische kinderdagverblijven. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 4.
Bent u bekend met het item «AFM: accountants ontduiken wetgeving» uit Nieuwsuur1 alsmede het bericht: «Fundamentele verbeteringen in gang gezet bij negen middelgrote accountantskantoren na onderzoek AFM»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de scheiding van controlediensten en advieswerkzaamheden van accountants essentieel is om de schijn van belangenverstrengeling tegen te gaan en de onafhankelijkheid en kwaliteit van de externe accountantscontrole te borgen?
Wettelijke controles van goede kwaliteit dragen bij aan het vertrouwen in de financiële verslaggeving van ondernemingen. De onafhankelijkheid van de externe accountant is belangrijk voor de kwaliteit van de wettelijke controles. Verschillende vormen van dienstverlening die de externe accountant naast de wettelijke controle verricht kunnen risico’s met betrekking tot de onafhankelijkheid met zich meebrengen. De wettelijke scheiding van controlediensten en andere werkzaamheden draagt wat mij betreft dan ook bij aan het versterken van de gewenste onafhankelijkheid.
Deelt u de opvatting van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat de grote vier accountantskantoren door net voor de ingang van de overgangstermijn nieuwe contracten af te sluiten: «niet hebben gehandeld in de geest van de wet»?3
Bij de plenaire behandeling van de Wet op het accountantsberoep in de Eerste Kamer op 27 november 2012 heb ik aangegeven dat de overgangsperiode van twee jaar het mogelijk moet maken om lopende adviezen af te maken. Hiermee heb ik een interpretatie gegeven van de overgangsregeling, waarbij het voor iedereen duidelijk moet zijn geweest dat de achtergrond van deze overgangsregeling in ieder geval niet was om op het laatste moment nog geheel nieuwe adviescontracten af te sluiten. Mocht dit laatste wel het geval zijn, dan is er zeker gehandeld in strijd met de geest van de wet. Dit is een slecht signaal vanuit de sector.
Hoe beoordeelt u het verweer van de accountantsorganisaties dat er nog onduidelijkheid is over de interpretatie van de overgangsregeling?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de interpretatie van de overgangsregeling voor de scheiding van advies- en controlewerkzaamheden als een mogelijkheid om alleen lopende adviescontracten voor een periode van twee jaar uit te dienen bij cliënten waar men ook controlediensten verricht zoals ook is opgemerkt bij de wetsbehandeling4 in de Eerste Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend dat volgens het rapport van de AFM over de scheiding van de advies- en controlepraktijk in de laatste twee maanden van 2012, net voor de ingang van de overgangsregeling, 277 nieuwe contracten zijn afgesloten? Is u, of de AFM, bekend of dit een aanzienlijke stijging is ten opzichte van van eerdere jaren?
Ja, het is mij bekend dat volgens het rapport van de AFM over de naleving overgangsregeling scheiding controle en advies van 27 maart 2013 de Big 4-kantoren in de periode 1 november tot en met 31 december 2012 in totaal 227 contracten hebben afgesloten voor niet-controlediensten bij organisaties van openbaar belang waar zij ook wettelijke controles verrichten. Niet bekend is of dit een aanzienlijke stijging is ten opzichte van eerdere jaren, maar dit doet niet af aan de constatering dat er 52 contracten zijn die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen.
Kunt u bevestigen dat van de 82 beoordeelde contracten er 52 contracten door de AFM worden gekwalificeerd als contracten «die niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen»?5 Hoe beoordeelt u de zienswijze van de accountantsorganisaties, die geen reden zien deze contracten af te breken?
Uit het rapport van de AFM over de naleving overgangsregeling scheiding controle en advies van 27 maart 2013 maak ik op dat er 52 contracten zijn die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen. Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van de wettelijke scheiding tussen controlediensten en andere werkzaamheden en de hierbij opgenomen overgangsregeling. De maatregelen die de AFM in dit kader kan nemen variëren van een goed gesprek met een betrokken accountantsorganisatie in meer informele sfeer tot het nemen van een formele bestuursrechtelijke maatregel. Hierbij moet worden gedacht aan het geven van een aanwijzing waarin de betrokken accountantsorganisatie wordt verplicht om binnen een gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te volgen. Door middel van een dergelijke aanwijzing kan de AFM een accountantsorganisatie ertoe bewegen bepaalde werkzaamheden die worden verricht naast controlediensten te staken. De AFM heeft geconstateerd dat in december 2012 door alle Big 4-kantoren contracten zijn afgesloten voor niet-controlediensten die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen. De AFM heeft een dringend beroep gedaan op de kantoren om alle vlak voor 1 januari 2013 afgesloten contracten te (her)beoordelen en die contracten die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van de wetgever te beëindigen of te beperken tot de redelijkerwijs nog noodzakelijk uit te voeren werkzaamheden. De Big 4-kantoren hebben aangegeven contracten die evident op gespannen voet staan met de overgangsregeling alsnog te hebben ingetrokken dan wel deze niet te zullen uitvoeren. De Big 4-kantoren en de AFM zullen de naar eigen zeggen constructieve dialoog over de bevindingen van de AFM continueren.
Over welke handhavende instrumenten beschikt de AFM indien de accountantskantoren in strijd met de overgangsregeling handelen? Kan de AFM handhaven als in strijd wordt gehandeld met de overgangsregeling en zo nee, waarom niet? Welke voornemens heeft u in dat geval om dat te veranderen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de conclusie van de AFM stuitend is dat in 74% van de door de AFM beoordeelde accountantscontroles van negen OOB-vergunninghouders onvoldoende of ongeschikte controle-informatie beschikbaar was, ook gelet op de belangrijke controlerende en signalerende functie die accountantsverklaringen spelen in het commerciële verkeer?
De AFM heeft op 21 maart jongstleden verslag gedaan van de reguliere onderzoeken die de AFM in 2011 en 2012 heeft uitgevoerd bij negen accountantsorganisaties die beschikken over een vergunning die mede strekt tot het verrichten van wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang. De AFM heeft in totaal 47 accountantscontroles over boekjaren 2009, 2010 en 2011, waarvan het merendeel over 2011, betrokken in dit onderzoek naar de kwaliteit van de accountantscontrole. Dit betrof overigens 12 accountantscontroles bij organisaties van openbaar belang en 35 accountantscontroles bij organisaties die niet kwalificeren als organisatie van openbaar belang. De AFM heeft ernstige bevindingen aangetroffen in 35 van de 47 beoordeelde accountantscontroles. Hieruit volgt de conclusie dat in circa 74% van de door de AFM beoordeelde accountantscontroles de externe accountants geen voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen.
De financiële verslaggeving van ondernemingen vormt een belangrijke bron van informatie voor beleggers en andere stakeholders om zich een oordeel te kunnen vormen over de waardering en toekomstverwachting van een onderneming. Het maatschappelijk verkeer wil een onafhankelijk oordeel horen over de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Dit oordeel moet afkomstig zijn van een onafhankelijke deskundige, de externe accountant. Het maatschappelijk verkeer moet daarom kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de uitgevoerde accountantscontroles. Dit maatschappelijke belang speelt vooral bij organisaties van openbaar belang.
Uit het rapport van de AFM van 21 maart jongstleden blijkt dat de onderzochte negen accountantsorganisaties nog het nodige werk hebben te verzetten om de kwaliteit van de door hen uitgevoerde accountantscontroles te waarborgen. Aangezien vertrouwen in controle door en verklaringen van accountants cruciaal is, moet hier met grote urgentie door de sector aan worden gewerkt. Inmiddels zijn maatregelen ter verbetering ingezet. Zo heeft de AFM met de beleidsbepalers van de betrokken organisaties normoverdragende gesprekken gevoerd en zal de AFM in 2013 de uitwerking van de verbeterplannen die de betrokken organisaties hebben opgesteld nauwlettend volgen. Daarnaast heeft de AFM aangekondigd in 2014–2015 bij de betrokken kantoren eenzelfde onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van de accountantscontrole en dan waar nodig verdere formele handhavingsmaatregelen niet uit te sluiten. De betrokken kantoren hebben in gesprekken met de AFM aangegeven open te staan voor het nemen van verdergaande kwaliteitsmaatregelen. Dit zal nu direct ter hand moeten worden genomen.
Over welke sanctionerende en andere handhavende bevoegdheden beschikt de AFM ten aanzien van accountants en wanneer mag de AFM deze inzetten? Kan de AFM voldoende afschrikwekkende straffen opleggen, bijten deze genoeg? Zo nee, welke voornemens heeft u om dat te veranderen?
Accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten dienen op grond van de Wta over een door de AFM verleende vergunning te beschikken en staan onder doorlopend toezicht van de AFM. Vergunninghoudende kantoren moeten aantonen blijvend aan de bij of krachtens de Wta gestelde eisen te voldoen. De AFM beschikt in dit kader over diverse sanctionerende en andere handhavende bevoegdheden. De AFM kan bij overtredingen van de Wta overgaan tot het inzetten van meer formele handhavingsinstrumenten. Hierbij moet worden gedacht aan het geven van een aanwijzing waarin de betrokken accountantsorganisatie wordt verplicht om binnen een gestelde redelijke termijn een bepaalde gedragslijn te volgen en het opleggen van een last onder dwangsom respectievelijk een bestuurlijke boete. Het bedrag van een op te leggen bestuurlijke boete kan oplopen tot € 4.000.000,- en bij recidive binnen vijf jaar wordt het bedrag van de bestuurlijke boete verdubbeld. In het uiterste geval kan de AFM een op grond van de Wta verleende vergunning, indien de houder niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels, beperken of zelfs intrekken. Het bestaande handhavingsinstrumentarium lijkt mij voldoende adequaat.
In hoeverre kunnen de ernstige bevindingen van de AFM over de kwaliteit van de externe accountantscontrole aanleiding zijn voor tuchtrechtelijk ingrijpen bij een individuele accountant?
De externe accountant is ten aanzien van zijn beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak op de voet van de Wet tuchtrechtspraak accountants ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de wet bepaalde. Wanneer de AFM daartoe aanleiding ziet kan zij net als ieder ander bij een vermoeden van een dergelijk handelen of nalaten tegen de betreffende externe accountant een klacht indienen bij de Accountantskamer.
Kunt u bevestigen dat bij vier van de negen gecontroleerde OOB-vergunninghouders (OOB: organisatie van openbaar belang) bij alle onderzochte accountantscontroles ernstige gebreken geconstateerd zijn (een 100%-score in negatieve zin)? Kunt u bevestigen dat door de AFM suggesties worden gedaan voor kwaliteitsverbetering bij de negen OOB-vergunninghouders? Zijn de beweegredenen van de AFM om niet sanctionerend op te treden gegeven de ernst en omvang van de bevindingen?
De AFM heeft in haar onderzoek geconstateerd dat zich tussen de negen onderzochte accountantsorganisaties die beschikken over een vergunning die mede strekt tot het verrichten van wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang verschillen voordoen in zowel de ernst als de mogelijke oorzaken van de kwaliteitsproblemen. Uit tabel 3 van het door de AFM verstrekte rapport van 21 maart jongstleden blijkt inderdaad, dat er bij vier van de negen onderzochte vergunninghouders bij alle beoordeelde accountantscontroles sprake was van ernstige bevindingen.
Uit de gesprekken die de AFM heeft gevoerd met de negen onderzochte kantoren bleek dat zij openstaan voor het nemen van verdergaande kwaliteitsmaatregelen. De AFM heeft de accountantsorganisaties in dit kader gevraagd om een gedegen analyse te maken van de oorzaken die ten grondslag liggen aan de tekortkomingen in de kwaliteit van de door de AFM onderzochte accountantscontroles. In het rapport van de AFM van 21 maart jongstleden staan de maatregelen beschreven die de negen kantoren hebben opgenomen in de herstel- en verbeterplannen die zij aan de AFM hebben toegestuurd naar aanleiding van de bevindingen van de AFM. Deze maatregelen zijn erop gericht om de toon aan de top, waaronder de bedrijfscultuur, het stelsel van kwaliteitsbeheersing en -bewaking en de kwaliteit van de externe accountant te versterken. De AFM is van mening dat meer aandacht voor deze factoren binnen accountantsorganisaties een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de accountantscontrole.
Gedurende 2013 zal de AFM de implementatie van de herstelmaatregelen en kwaliteitsmaatregelen van de betreffende kantoren nauwlettend monitoren. Daarnaast heeft de AFM aangekondigd in 2014–2015 bij de betrokken kantoren eenzelfde onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van de accountantscontrole. Wanneer de AFM dan opnieuw ernstige bevindingen heeft, heeft zij aangegeven dat formele handhavingsmaatregelen niet uit te sluiten zijn. De AFM bepaalt als zelfstandig bestuursorgaan binnen de contouren van de Wta op welke wijze zij invulling geeft aan het door haar uit te oefenen onafhankelijk toezicht op accountantsorganisaties.
Hoe oordeelt u over de stijging van zes accountants die uit het ambt worden gezet door de Accountantskamer in 2008, naar 21 in 2012? Is het een signaal dat de handhaving is geïntensiveerd of is dit een signaal dat er juist nog heel veel mis is in de accountancy sector?
De stijging van het aantal door de Accountantskamer opgelegde doorhalingen in het accountantsregister kan onder meer worden gerelateerd aan een stijging van het aantal ingediende klachten. Daarnaast is de handhaving gewijzigd, in de zin dat het tuchtrecht voor accountants met inwerkingtreding van de Wet tuchtrechtspraak accountants sinds 1 mei 2009 meer op afstand van de beroepsgroep is geplaatst door het aanwijzen van de Accountantskamer als tuchtrechtelijke instantie. Bij de behandeling van een klacht bestaat de samenstelling van de Accountantskamer altijd in meerderheid uit leden van de rechterlijke macht, aangevuld met één of meer accountantsleden. Het is niet duidelijk in hoeverre deze wijziging aan de stijging heeft bijgedragen.
Het bericht 'Erdogan maakt werk van Yunus' |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Erdogan maakt werk van Yunus»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat de stap van Turkije naar het Europese Hof voor de Rechten van de Mens een schoffering is van de Nederlandse soevereiniteit? Hoe gaat u dit kenbaar maken aan de Turkse regering?
Het is niet bevestigd dat Turkije de zaak Yunus aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voorlegt.
Deelt u de mening dat Erdogan geen enkele zeggenschap heeft over onze cultuur, normen en waarden en zich dan ook volledig buiten deze kwestie inzake Yunus dient te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat dit weer eens aantoont dat een islamitisch land als Turkije niets te zoeken heeft in de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Het toetredingsproces van Turkije is voor de EU – en dus ook voor Nederland – van wezenlijk strategisch en economisch belang. Bovendien is dit proces een belangrijke motor voor hervormingen in Turkije, mede op het gebied van mensenrechten. Het gaat hier om een proces met een open einde, waarvan de uitkomst niet op voorhand vaststaat. Nederland heeft ingestemd met het lidmaatschapsperspectief voor Turkije, mits aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het Kabinet ziet geen aanleiding om af te wijken van dit beleid.
Gaat u de Turkse regering nu eindelijk klip en klaar wijzen op het feit dat men in Nederland geen rekening houdt met homofobe en antichristelijke denkbeelden uit de islam? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De uitzending van De Vijfde Dag op 27 februari 2013 |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van De Vijfde Dag op 27 februari 2013? Zo ja, klopt het wat hierin vermeld wordt?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de brief (Kamerstuk II 33 400-VI, nr. 99) die ik uw Kamer heden heb toegezonden over deze zaak.
Deelt u de mening dat de rol van de politie en het Openbaar Ministerie (OM) cruciaal is bij de opsporing en vervolging van een verdachte? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze cruciale rol van doorslaggevend belang is aangezien het Openbaar Ministerie een monopoliepositie heeft in de vervolging van een verdachte en dat daarom blind vertrouwd moet kunnen worden op het Openbaar Ministerie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit onmiddellijk te veranderen, aangezien uit bovengenoemde uitzending het tegendeel bleek?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er meer gevallen bekend waarin een officier van justitie (structureel) gelogen heeft en hiermee de Nederlandse rechtsstaat ondermijnd heeft? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om per direct maatregelen te treffen tegen de liegende officier van justitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om dit soort totaal ontoelaatbare situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiervoor treffen?
Zie antwoord vraag 1.
Het kennisgebrek ten aanzien van verplichtingen van MKB-ondernemers |
|
Selçuk Öztürk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Helft MKB’ers weet niet van plicht doorbetalen verzuim»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van het onderzoek dat de helft van de ondervraagde ondernemers niet weet dat, als de ondernemer geen verzekering heeft afgesloten, een personeelslid twee jaar moet worden doorbetaald bij ziekte?
Uit de berichtgeving in de media kan het beeld ontstaan dat ondernemers onvoldoende kennis hebben van de verplichting om het loon door te betalen bij ziekte en dat dit tot problemen zou kunnen leiden, voor zowel de werkgever als de werknemer. Uit de berichtgeving blijkt echter niet hoeveel van deze ondernemers zich wel of niet hebben verzekerd tegen dit risico. Als zij zich wel hebben verzekerd, hebben deze ondernemers dit risico immers afgedekt en draagt de verzekeraar zorg voor de inkomensvervanging van het loon als het personeel ziek wordt.
Uit het onderzoek «Transparantie verzuimverzekeringen» van EIM, uit november 2009 blijkt dat ongeveer 80% van de werkgevers met minder dan 10 werknemers in dienst een verzuimverzekering heeft afgesloten. Veel ondernemers in het MKB hebben zich dus verzekerd tegen het risico, dat het loon maximaal twee jaar moet worden doorbetaald ingeval van ziekte. Dit betekent dat zij zich voldoende hebben geïnformeerd over de verplichting die geldt om het loon door te betalen ingeval van ziekte en hiervoor een adequate voorziening hebben getroffen. Met name het feit dat 80% van de kleine werkgevers een verzekering heeft, duidt er op dat de meeste werkgevers zich goed (hebben laten) informeren. Uit het eerder genoemde onderzoek (over de transparantie van verzuimverzekeringen) blijkt bovendien dat ondernemers op enig moment weliswaar een beslissing hebben genomen, maar dat zij inhoudelijk weinig verstand hebben van de materie en het hele proces hebben uitbesteed aan een adviseur. Kleine ondernemers zijn bezig met ondernemen en hebben niet altijd tijd en interesse om zich vergaand te verdiepen in dergelijke verzekeringen.
Dat laat onverlet dat deze ondernemers hun zaken met betrekking tot het doorbetalen van loon aan ziek personeel vaak wel op orde hebben.
Deelt u de mening dat dit kennisgebrek, zoals gesteld door het payrollbedrijf Please, tot grote problemen kan leiden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de aard van de bedrijven die geen verzekering hebben tegen langdurig verzuim?
Het is een individuele afweging van een ondernemer om wel of geen verzuimverzekering te sluiten. Uit mijn vorenstaande antwoorden blijkt dat kleine ondernemers vaker een verzuimverzekering afsluiten dan grote ondernemers.
Is u bekend wat de oorzaak is van gebrekkige kennis op het gebied van de plicht om door te betalen bij ziekte? Zo nee, bent u bereid daar nader onderzoek naar te doen?
Uit onderzoek blijkt dat kleine ondernemers bezig zijn met ondernemen en dat zij zelf niet altijd tijd en interesse hebben om zich vergaand te verdiepen in hun verplichtingen en verzekeringen; deze zaken regelen zij doorgaans via hun adviseur. Bovendien blijkt uit het onderzoek van APE «Toepassing van de Wet verbetering poortwachter» uit september 2011 dat kleine bedrijven (gelukkig) zelden te maken hebben met langdurig verzuim. Daardoor hebben zij geen ervaring en routine met de dan geldende verplichtingen.
In hoeverre zijn MKB-ondernemers in het algemeen goed op de hoogte van verplichtingen rond (de aanstelling van) medewerkers?
Zoals reeds opgemerkt bij de beantwoording van vraag 2 en 3, verzekeren veel MKB-ondernemers zich tegen de gevolgen van verzuim van hun personeel. Dit duidt erop dat zij op de hoogte zijn van de verplichting tot loondoorbetaling bij ziekte. Onderzoeken naar de bekendheid van MKB-ondernemers met betrekking tot hun verplichtingen rond (de aanstelling van) medewerkers in het algemeen zijn mij niet bekend. Wel bleek uit de evaluaties (in 2006) van de Wet verbetering poortwachter (WVP), de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 (Wet VLZ) en het onderzoek in het kader van de evaluatie van de Wet WIA (2011), een gebrek aan kennis van kleine ondernemers ten aanzien van de systematiek van de Wet WIA en hun loondoorbetalings- en poortwachterverplichtingen. Ook bestond er behoefte aan ondersteuning in het MKB. Dit heeft ertoe geleid dat er op brancheniveau tal van initiatieven zijn ondernomen. Voorts zijn er diverse sites ontwikkeld voor met name werkgevers waarop de WVP uitgebreid wordt behandeld en vertaald naar handige hulpmiddelen, zoals een verzuimprotocol voor werkgevers.
Daarnaast is op diverse sites, zoals die van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en op het arboportaal van de rijksoverheid (www.arboportaal.nl ) veel informatie te vinden voor werkgevers. Ook de website Antwoord voor bedrijven (www.antwoordvoorbedrijven.nl ) geeft informatie over de regels voor en verplichtingen van werkgevers rondom het thema personeel.
Er is in mijn ogen dan ook voldoende en adequate informatie voorhanden.
Welke kennislacunes vallen in het bijzonder op?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen neemt u om de kennis bij MKB-ondernemers te verbeteren over verplichtingen op het gebied van ziekte en verzuim van medewerkers en overige verplichtingen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Nederland uitgerangeerd’ |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederland uitgerangeerd»?1
Ja.
Was u bekend met het voornemen van spoorbedrijf Eurostar om een snelle verbinding te onderhouden tussen Amsterdam en London? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals onder andere gemeld in de Kamerbrief van 20 juni 2011 (Kamerstuk 22 026, nr. 335) ben ik bekend met het feit dat spoorbedrijf Eurostar overweegt om een hogesnelheidstreindienst te starten tussen Amsterdam en Londen. In de 32e Voortgangsrapportage HSL-Zuid (Kamerstuk 22 026, nr. 396) die ik begin april jl. aan uw Kamer heb gestuurd, meldde ik reeds dat zowel Deutsche Bahn als Eurostar de mogelijkheden voor een dergelijke treinverbinding bestuderen, maar deze treindiensten niet voor 2018 kunnen starten.
Hoe is, tegen de achtergrond dat Europees is bepaald dat concurrentie op internationale spoorverbindingen is toegestaan, het toelaten van buitenlandse vervoerders op het hogesnelheidsnet geregeld in Nederland? Bent u bereid na te gaan waarom Eurostar niet voornemens is om een snelle trein te laten rijden tussen Amsterdam en London? Zo nee, waarom niet?
Het internationale personenvervoer per spoor is door middel van de liberaliseringsrichtlijn in geheel Europa opengesteld. Deze «Open Access» bepalingen zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. In de Wet Personenvervoer 2000 is echter vastgelegd dat het nationale reizigersvervoer door grensoverschrijdende treindiensten op de HSL-Zuid niet onder de «Open Access»- bepalingen valt. Dit betekent dat iedere toegelaten spoorwegonderneming internationale treindiensten mag aanbieden over de HSL-Zuid op voorwaarde dat daarbij geen nationaal reizigersvervoer wordt verricht.
Ik heb Eurostar om een reactie gevraagd. Eurostar heeft mij laten weten dat de Nederlandse berichtgeving onjuist is en dat zij onveranderd geïnteresseerd zijn om een hogesnelheidsverbinding Amsterdam – Londen op te zetten. Een besluit over het starten van een dergelijke verbinding zal echter pas over enkele jaren genomen worden, wanneer Eurostar over geschikt hogesnelheidsmaterieel beschikt.
Deelt u de mening dat Nederland goed moet zijn aangetakt op het hogesnelheidsnet inclusief een verbinding tussen Amsterdam en London? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat Nederland goed aangetakt is op het hogesnelheidsnet, al dan niet met overstap. Er is momenteel een goede treinverbinding tussen Amsterdam en Londen, door middel van een overstap in Brussel. Meerdere vervoerders hebben de verbinding bestudeerd. De uitkomsten hiervan zijn dat deze verbinding momenteel sterk onrendabel is. Ik laat het aan de markt over om al dan niet een directe verbinding Amsterdam – Londen op te zetten.
Hoe duur is het gebruik van het Nederlandse snelle spoor in vergelijking met de ons omringende landen, tegen de achtergrond dat in het genoemde artikel staat dat de bedragen die moeten worden betaald voor het snelle spoor in Nederland fors zijn? Kunt u een vergelijking toevoegen aan uw antwoord? Zo nee, waarom niet? Wat betaalt Thalys voor het gebruik van het snelle spoor in Nederland in deze vergelijking?
De kosten voor het gebruik van het hogesnelheidsspoor is in Nederland afwijkend ingericht. In tegenstelling tot de meeste Europese landen is de prijs per kilometer in Nederland grotendeels afhankelijk van het totaal aantal gereden kilometers (van alle treinvervoerders) over de HSL-Zuid. De concessiehouder HSA betaalt jaarlijks een vast totaalbedrag. Hoe meer treindiensten HSA uitvoert over de HSL-Zuid, hoe lager de gebruikskosten zullen zijn voor buitenlandse vervoerders en omgekeerd.
Een zuivere vergelijking is onmogelijk omdat in ieder land de infrakosten anders worden berekend. Zo worden bij sommige landen energiekosten meegerekend in de infrakosten en kent bijvoorbeeld Frankrijk ook nog extra belastingen toe. De hoogte van het bedrag dat voor Thalys-treinen betaalt wordt, is een zaak tussen HSA en Thalys. HSA en Thalys hebben afspraken gemaakt hoe zij deze jaarkosten onderling verrekenen.
Een vergunning voor de omstreden geitenstal in Landerd |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de bouw van de omstreden geitenstal in de gemeente Landerd alsnog doorgaat en gedetailleerd uiteenzetten op grond waarvan besloten is dat de bouw toch door mag gaan?1
Ik heb uit de pers begrepen dat de ondernemer heeft aangekondigd spoedig met het afbouwen van de geitenstal verder te gaan.
Op grond van artikel 132, vierde lid, van de Grondwet kan de Kroon een besluit van het gemeentebestuur of het provinciebestuur vernietigen wegens strijd met het recht of strijd met het algemeen belang. Vernietiging is een discretionaire bevoegdheid van de Kroon. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een besluit voor vernietiging in aanmerking komt, is het Beleidskader schorsing en vernietiging (Kamerstukken II 2009/10, 32 389, nr. 5). Steeds dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval een zorgvuldige afweging gemaakt te worden van alle bij het besluit betrokken belangen. In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, kan het instrument van vernietiging niet worden toegepast.
Mijn oordeel dat geen sprake was van strijd met het recht is gebaseerd op de volgende overwegingen (zie antwoord 3 over de strijd met het algemeen belang). Het voorbereidingsbesluit van 11 december 2009 raakte de aanvraag van 11 december 2007 niet, evenmin als de in de Verordening ruimte opgenomen bouwstop (inwerkingtreding met ingang van 1 juni 2010) de bouwvergunning van 27 april 2010. De bouwvergunning moest worden verleend omdat geen van de in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet opgesomde weigeringsgronden aan vergunningverlening in de weg stond (ook niet de strijdigheid met het bestemmingsplan vanwege de tevens te verlenen vrijstelling). Bij het verlenen van de vrijstelling heeft het gemeentebestuur een zekere vrijheid, maar die gaat niet zover dat het die vrijstelling had kunnen weigeren vanwege de (niet op de aanvraag van toepassing zijnde) provinciale voorbereidingsbesluiten, die genomen zijn met het oog op de volksgezondheid, en de daaropvolgende wijzigingen van de Verordening ruimte.
De bouwvergunning is rechtmatig verleend en ook bij de vrijstelling heeft het gemeentebestuur in redelijkheid geen betekenis toegekend aan de voorbereidingsbesluiten van provinciale staten van Noord-Brabant en de daarop volgende wijzigingen van de Verordening ruimte. Dat het gemeentebestuur wellicht ruimte had om ten tijde van besluitvorming – gezien de beide in werking getreden voorbereidingsbesluiten en het van kracht zijn van de Verordening ruimte, fase 1 – alsnog geen vrijstelling te verlenen, levert het niet gebruiken van die door GS gestelde ruimte naar mijn mening nog geen strijd met het recht op.
Kunt u aangeven hoe de toestemming voor het vervolg van de bouw zich verhoudt tot de eerdere schorsing van de bouwvergunning2, de bouwstop van geiten- en schapenhouderijen in Noord-Brabant, daaraan gerelateerde bevoegdheden van de gemeente en het onjuist handelen van de gemeente ten tijde van de vergunningverlening?3
Vernietiging is een zwaar middel en kan niet eerder worden toegepast dan na zorgvuldig onderzoek of er sprake is van strijd met het recht of het algemeen belang. Om die reden kan het gewenst zijn – en was dat ook in deze zaak – om tijdelijk de werking van de bouwvergunning te schorsen, ten einde dat onderzoek af te ronden. Het is niet zo dat na schorsing automatisch vernietiging volgt. In dit geval heeft het onderzoek ertoe geleid dat geconcludeerd is dat er geen sprake was van strijd met het recht of het algemeen belang. Om deze reden is het verzoek tot vernietiging van gedeputeerde staten van Noord-Brabant afgewezen. Het gemeentebestuur kon met de door het provinciebestuur vastgestelde bouwstop geen rekening houden bij de afwikkeling van onderhavige bouwaanvraag.
Kunt u uiteenzetten op basis waarvan is besloten dat de bouw van de geitenstal niet in strijd is met het algemeen belang, en welke belangen hierin en op welke manier zijn meegewogen?
Uit het eerder genoemde beleidskader blijkt dat de Kroon zeer terughoudend moet optreden wanneer er geen strijd is met het recht maar er mogelijk alleen strijd is met het algemeen belang. Er mag niet lichtvaardig ingegrepen worden op de constitutioneel verankerde vrijheid van gemeenten om de belangen te dienen die aan hen zijn toevertrouwd. Zo komt ook in het beleidskader aan de orde, dat de betekenis van het criterium «strijd met het algemeen belang» beperkt is. Voor strijd met het algemeen belang in onderhavige zaak moet, gelet op het verzoek van het provinciebestuur, het besluit van het gemeentebestuur worden afgewogen tegen het belang dat het provinciebestuur met de bouwstop wilde dienen. Ik zie wel dat met de verlening van de bouwvergunning de bedoeling van de bouwstop wordt doorkruist. Immers de facto wordt met de vergunningverlening uitbreiding met een extra stal mogelijk gemaakt. Maar dat levert op zich nog geen strijd met het algemeen belang op.
Deelt u de mening dat volksgezondheid een belangrijk aspect is van het algemeen belang, en dat geiten- of schapenhouderijen een extra risico vormen voor de volksgezondheid, zoals ook de Gezondheidsraad in zijn rapport van 30 november 2012 concludeert? Zo ja, hoe is het belang voor de volksgezondheid meegenomen in de afweging, om niet tot vernietiging van de bouwvergunning over te gaan? Zo nee, waarom niet?
In het rapport van de Gezondheidsraad «Gezondheidsrisico's rond veehouderijbedrijven» van 30 november 2012 wordt diverse malen over Q-koorts gesproken. Voorzover het rapport conclusies trekt over Q-koorts, is dit alleen over de uitbraakperiode. Verder is uw Kamer bij brief van 14 juli 2011 geïnformeerd over een deskundigenadvies over Q-koorts dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 juni 2011 hebben ontvangen. De deskundigen adviseerden dat het uitbreidingsverbod als maatregel geen toegevoegde waarde meer had onder voorwaarde dat professioneel gehouden melkgeiten en melkschapen alsook schapen en geiten op bedrijven met een publieksfunctie steeds tijdig (voor het dekken) en volledig gevaccineerd worden. Naar aanleiding van onder meer het deskundigenadvies heeft het Rijk besloten om het uitbreidingsverbod in te trekken.
In het verzoek tot voordracht tot vernietiging van het besluit van het gemeentebestuur werd er door GS op aangedrongen om het advies van de Gezondheidsraad af te wachten. Op 30 november 2012 is het advies van de raad «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» gepubliceerd. Het kabinet bereidt een reactie voor op het advies van de raad. In mijn afwijzing heb ik daarover opgemerkt dat het advies, geschreven op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport teneinde een beoordelingskader te ontwikkelen over risico’s van de intensieve veehouderij voor de gezondheid van omwonenden, mij geen houvast geeft om te kunnen concluderen dat het gemeentebestuur van Landerd met het verlenen van deze bouwvergunning en de vrijstelling heeft gehandeld in strijd met het algemeen belang. Dat brengt ook met zich mee dat het niet nodig was om de kabinetsreactie af te wachten. Bovendien staat artikel 10:44 van de Algemene wet bestuursrecht in de weg aan een tweede verlenging van de schorsing, die op
1 april 2013 is afgelopen.
Kunt u aangeven of en hoe bij de beoordeling het provinciaal belang is meegewogen, en toelichten waarom er bij de uiteindelijke beoordeling voorbij is gegaan aan het provinciaal belang?
Als gezegd is het door het provinciebestuur met de bouwstop te realiseren doel een algemeen belang. Het gemeentebestuur was niet aan die bouwstop gebonden bij de beslissing over de bouwvergunning, zodat geen sprake was van strijd met het recht. Er bestond onvoldoende grond om de bevoegdheden van het gemeentebestuur te doorkruisen wegens de met de bouwstop te dienen belangen. Zie antwoord 3.
Deelt u de mening dat de provincie Noord-Brabant terecht een bouwstop heeft ingesteld, en dat deze bouwstop zwaar moet worden meegenomen in de besluitvorming rond de bouwvergunning? Zo nee, waarom niet?
Met mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek van GS doe ik geen uitspraak – in de brief is dat ook expliciet weergegeven – over de wenselijkheid van de uitbreiding van de geitenstal en ook niet over de besluitvorming rond de verlenging van de bouwstop. Wel heb ik aangegeven dat ik begrip heb voor de wens van GS om vanuit een voorzorgsprincipe de bouwstop vooralsnog te willen verlengen. Het gaat in de casus over de geitenstal te Landerd niet om de beoordeling van een bouwstop of de verlenging daarvan, maar om de vraag of het besluit van het gemeentebestuur voor vernietiging door de Kroon in aanmerking kwam. De bouwstop had geen betrekking op de aanvraag voor de gewraakte bouwactiviteit en kan geen rol spelen bij de bouwvergunning.
Kunt u uitleggen waarom het verzoek tot vernietiging van de bouwvergunning is afgewezen, terwijl er nog geen kabinetsreactie is op het rapport van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen, en waarom er niet is gewacht met het nemen van een beslissing totdat de kabinetsreactie er is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de bouwvergunning alsnog te schorsen, en pas een definitieve uitspraak te doen wanneer de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad klaar is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ten behoeve van (nader) onderzoek heb ik destijds besloten om de bouwvergunning te schorsen en deze schorsing eenmaal te verlengen. Ik zie geen redenen om terug te komen op mijn beslissing om het besluit niet voor te dragen voor vernietigen. Daarbij staat de wet staat slechts een eenmalige schorsing toe.
Is er bij de heroverweging van de vergunning overleg geweest met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Economische Zaken over de risico’s van de komst van de geitenstal? Zo ja, welke risico’s zijn meegenomen, en wat hebben de betrokken bewindspersonen geadviseerd? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid alsnog met andere betrokken bewindspersonen te overleggen?
Ja, de bewindslieden van EZ, VWS en BZK zijn betrokken bij de voorbereiding van mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 7.
Bent u bereid in overleg met alle betrokken bewindspersonen inzake deze kwestie alsnog tot vernietiging van de vergunning over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Sluiting van peuterspeelzalen die draaien op vrijwilligers |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «een peuterspeelzaal die alleen op vrijwilligers draait mag niet»1
Ja.
Klopt het dat peuterspeelzaal ’t Hinnepykje in Sneek moet gaan sluiten omdat de wet betaalde krachten voorschrijft?
Of het Hinnepykje in Sneek moet gaan sluiten is aan de gemeente en de peuterspeelzaal zelf. Met de invoering van de Wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie per 1 augustus 2010 is bepaald dat er in het kader van professionalisering van het peuterspeelzaalwerk minimaal één beroepskracht op een groep met peuters moet staan. Beroepskrachten zijn bezoldigd. Naast een beroepskracht mogen er vrijwilligers werkzaam zijn. Er is bewust gekozen voor minimaal één beroepskracht op een groep, omdat groepsstabiliteit en continuïteit onder druk staan in peuterspeelzalen met uitsluitend vrijwilligers. Versterking van de peuterspeelzaal op deze wijze werd door de sector verwelkomd. Gemeenten hebben drie jaar de tijd gekregen (tot 1 augustus 2013) om aan deze eis te voldoen. Op deze basis zijn inmiddels ruim 3.000 peuterspeelzalen ingeschreven in het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen.
Omdat personeelskosten de grootste kostenpost is bij peuterspeelzalen, is het Rijk gemeenten tegemoetgekomen: gemeenten ontvangen sinds 2010 jaarlijks € 35 miljoen om tenminste één bezoldigde beroepskracht op elke groep aan te stellen. Daarmee biedt het Rijk de (inmiddels) gekwalificeerde vrijwilligers de mogelijkheid om hun werkzaamheden bezoldigd voort te zetten. Dat beroepskrachten bezoldigd worden hangt ook samen met de afspraken die sociale partners hierover maken in de cao, ter bescherming van de beroepsgroep.
Deelt u de mening van de wethouder van Sneek dat dit een absurde situatie is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor mijn argumenten verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens om de verlenging voor de uitzonderingssituatie voor ouderparticipatiecrèches, zoals onlangs toegezegd, ook te laten gelden voor peuterspeelzalen die draaien op vrijwilligers? Zo nee, waarom niet?
Nee. In het licht van het uitvoering geven aan de in 2010 voorgenomen kwaliteitsverbetering van peuterspeelzalen, zijn er geen nieuwe feiten om een dergelijke uitzonderingspositie voor peuterspeelzalen, die uitsluitend draaien op vrijwilligers, op dit moment te rechtvaardigen.
Het bericht dat PostNL mensen met een arbeidshandicap aan een baan gaat helpen als postbezorger |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Hoe sociaal is PostNL» waarin wordt belicht dat PostNL voornemens is om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen als postbezorger?1
Ik heb kennis genomen van het voornemen van PostNL om ongeveer 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen in de (brief)postbezorging. PostNL werkt hierbij nauw samen met de netwerkorganisatie Locus en de brancheorganisatie Cedris. Het gaat om medewerkers die vanuit een Sw-bedrijf of vanuit de bijstand gaan werken als parttime postbezorger. Medewerkers worden duurzaam gedetacheerd bij PostNL. Het Sw-bedrijf is verantwoordelijk voor de werving, opleiding en dagelijkse inzet en begeleiding op de werkvloer. Het voornemen van PostNL sluit aan op een eerdere inzet van PostNL Pakketten om werk te bieden aan 1.200 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de nieuwe pakketsorteercentra. Tijdens een werkbezoek op 26 maart 2013 aan een locatie van PostNL in Waddinxveen heb ik kennisgemaakt met een mensen die als postbezorger en als pakketsorteerder aan de slag zijn.
Ik beoordeel dit initiatief van PostNL als positief. Het sluit aan bij de ambitie van het kabinet om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen.
Deelt u de mening dat mensen met een arbeidsbeperking niet zomaar ingezet mogen worden als goedkoop personeel, zonder uitzicht op een vaste baan? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
De inzet van het kabinet is dat zoveel mogelijk mensen participeren. Bij voorkeur via een reguliere baan, maar als dat nog niet kan door op een andere manier te participeren in de samenleving. Ik vind het positief als mensen aan de slag gaan, ook als dit deeltijdwerk en/of tijdelijk werk betreft.
Deelt u de angst dat deze constructie van PostNL zal leiden tot verdringing van reguliere postbezorgers, mede gezien het feit dat uit onderzoek van de Erasmus Universiteit blijkt dat voor bedrijven, die arbeidsgehandicapten inzetten, de economische belangen zwaarder wegen dan de sociale motieven?
De inzet van PostNL is om de functies van postbezorgers in te vullen met mensen die een parttime arbeidsovereenkomst krijgen. PostNL blijft in heel Nederland werven en selecteren voor de functie van postbezorger. Volgens PostNL is er daarom geen sprake van verdringing.
Het is aan CNV Publieke Zaak en PostNL om eventuele zorgen over arbeidkosten te bespreken. Het is aan bedrijven om, binnen het wettelijk kader, te bepalen welke productiemiddelen worden ingezet. Het beleid van de overheid is erop gericht om, in aansluiting op de bedrijfseconomische afwegingen die bedrijven maken bij het inzetten van kapitaal en arbeid, werkgevers te compenseren voor de verminderde productiviteit van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt die ze aannemen. De sociale motieven om mensen met afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen zijn erg belangrijk, maar er moet tevens aan bedrijfseconomische voorwaarden worden voldaan.
Wat is uw reactie op de kritiek van de vakbond CNV Publieke Zaak die van mening is dat dit plan van PostNL vooral gericht is op het verlagen van de arbeidskosten?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bijstandsgerechtigden worden met behoud van uitkering tewerkgesteld en voor hoe lang? Hoeveel van deze werkzoekenden hebben of krijgen een dienstverband bij PostNL?
PostNL schat in dat indicatief 10 procent van de 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt afkomstig zal zijn uit de doelgroep van bijstandsgerechtigden. Hierbij is sprake van een re-integratieplek om werknemersvaardigheden op te doen. Doel is om duurzame uitstroom naar betaald werk te realiseren. PostNL geeft aan dat deze mensen kunnen reageren op vacatures voor postbezorging en dat zij bij gebleken geschiktheid in dienst kunnen komen bij PostNL. Overigens zoeken bijstandsgerechtigden vaak fulltime werk, terwijl PostNL alleen parttime functies biedt.
Erkent u, nu PostNL keihard zegt dat mensen met een beperking wel goed genoeg zijn om via detachering of met behoud van uitkering werk te doen voor het bedrijf, maar niet goed genoeg zijn om hen in dienst te nemen, de aangekondigde bezuinigingen op de sociale werkplaatsen van tafel moeten?
Nee. De inzet van PostNL om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen sluit aan bij de doelstelling van de Participatiewet om zo veel mogelijk mensen te laten participeren.
Gaat u, nu met PostNL nogmaals duidelijk is geworden dat bijstandsgerechtigden onder het wettelijk minimumloon als nog goedkopere arbeidskrachten tewerkgesteld worden, een einde maken aan de verdringing en uitbuiting die dit als gevolg heeft?
Ik heb thans geen aanwijzingen dat er sprake is van verdringing en uitbuiting.
Het onderzoek ‘Do time restrictions on alcohol advertising reduce youth exposure’ |
|
Nine Kooiman , Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Do time restrictions on alcohol advertising reduce youth exposure», waarin onder andere de resultaten van de invoering van het Nederlandse tijdslot voor alcoholreclame tussen 6 uur en 21 uur beschreven zijn?1
Ja, ik heb kennis genomen van de uitkomsten van het onderzoek.
Deelt u de mening dat de groep jongeren van 12–18 jaar zoveel mogelijk gevrijwaard dient te worden van de confrontatie met alcoholreclame via tv, radio en internet?
Eén van de onderdelen van het alcoholbeleid betreft het beperken van de invloed van alcoholreclame op jonge kinderen. Daarom is een aantal jaren geleden een verbod op alcoholreclame tot 21.00 uur ingesteld op radio en televisie. Uit de «Evaluatie van de alcoholreclamebeperking op radio en televisie in 2009–2010» blijkt dat in ieder geval jonge kinderen minder worden geconfronteerd met alcoholreclame. Ook worden er via de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken (zelfregulering) regels gesteld aan reclames, zodat deze niet gericht zijn op jongeren en ook minder jongeren bereiken. Zo mag er bijvoorbeeld geen alcoholreclame worden uitgezonden rond programma’s waar veel jongeren naar kijken. Alcoholreclames worden bovendien vooraf getoetst door de STIVA toetsingscommissie.
Ik ben mij er echter van bewust dat niet alle reclame bij jongeren vandaan kan worden gehouden. De vraag is ook of dat wenselijk is, aangezien wij leven in een samenleving waarin media een prominente tol spelen. Naast het tijdslot is het daarom goed om jongeren verstandig te leren omgaan met reclame-uitingen.
O.a. de inzet van Mediawijzer.net bevordert de bewustwording onder jongeren van prikkels die hen bereiken via de media en de weerbaarheid daartegen.
Wat vindt u ervan dat in het genoemde onderzoek de conclusie bevestigd wordt dat het huidige tijdslot voor alcoholreclame contraproductief is als instrument om de blootstelling aan alcoholreclame voor hoog-risico jongeren te doen afnemen?
Voor de volledigheid wil ik benadrukken dat uit het door u aangehaalde onderzoek en het rapport «Evaluatie van de alcoholreclamebeperking op radio en televisie in 2009–2010» ook blijkt dat het tijdslot juist voor jonge kinderen wel effectief is.
Ik zal, zoals eerder aangegeven tijdens het debat over het initiatiefwetsvoorstel verhoging leeftijd alcohol, binnenkort met het ministerie van OCW bespreken op welke manier jongeren tussen de 12–18 jaar verder kunnen worden beschermd tegen de invloed van alcoholreclame. Daarbij wil ik kijken naar de hierboven genoemde instrumenten, zoals zelfregulering, mediawijzer en de tijdsgrens. Ik zal u hierover informeren.
Wat is op dit moment het beeld van de naleving van de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken?
Uit cijfers van Stichting Reclame Code blijkt dat de naleving van de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken goed is. Het aantal klachten dat in 2012 werd ingediend bij de Reclame Code Commissie over strijdigheid van reclame met de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken bedroeg 13. Hiervan zijn 5 klachten toegewezen. Er zijn geen alcoholadverteerders bekend die in 2012 een uitspraak van de Reclame Code Commissie niet hebben nageleefd.
Bent u bereid om regelmatig de effectiviteit van het tijdslot te evalueren? Zo ja, op welke wijze gaat u daaraan invulling geven?
Het rapport «Evaluatie van de alcoholreclamebeperking op radio en televisie in 2009–2010» beschrijft al de effectiviteit van het huidige tijdslot. Sinds deze evaluatie zijn geen veranderingen opgetreden in de regelgeving. Ik vind daarom de huidige evaluatie voldoende.
Bent u – gezien de conclusie dat het huidige tijdslot een contraproductief effect heeft voor de hoog risico groep – bereid het tijdslot uit te breiden of andere effectieve instrumenten in te zetten om de blootstelling van jongeren aan alcoholreclame te doen afnemen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Intern onderzoek naar vervalsing telefoontaps’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van he bericht «Intern onderzoek naar vervalsing telefoontaps»?1
Ja.
Is het waar dat de rechtbank Alkmaar heeft geoordeeld dat de politie heeft geknoeid met bewijsmateriaal door tapgesprekken te manipuleren?
De rechtbank heeft in haar vonnis geen gebruik gemaakt van de bewoordingen «geknoeid» en «manipuleren». Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat van de achttien uitgewerkte tapgesprekken er vier in strijd met de werkelijkheid zijn uitgewerkt, één onvolledig is en één oncontroleerbaar is uitgewerkt. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het denatureren van in elk geval drie tapgesprekken. Bovenstaand oordeel van de rechtbank heeft geleid tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
Klopt het dat de verdachte vrijuit gaat omdat er sprake is van ernstige schending van een behoorlijke procesorde en van grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte?
Ja. De uitspraak is echter nog niet onherroepelijk nu het Openbaar Ministerie hoger beroep heeft aangetekend.
Is het waar dat er telefoongesprekken zijn uitgewerkt die niet waren gevoerd en dat er telefoongesprekken anders zijn weergegeven dan op de bandopname?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vervalsen van ambtsedige processen-verbaal een zeer ernstige aantasting van het rechtssysteem is?
Ambtsedig opgemaakte processen-verbaal fungeren als een belangrijk ankerpunt in de strafrechtspleging. Het Openbaar Ministerie en de politie zijn daarom verplicht tot het leveren van hoge kwaliteit, waarbij de waarheidsgetrouwheid van processen-verbaal voorop moet staat. Hoewel de uitkomst van het hoger beroep moet worden afgewacht is het sowieso te betreuren dat de waarheidsgetrouwheid van enkele tapverslagen voor discussie vatbaar bleek.
Het Openbaar Ministerie heeft in samenspraak met de politie besloten om een onderzoek in te stellen. Hierbij heeft het Openbaar Ministerie Noord-Holland in overleg met het Landelijk Parket bezien of de inzet van de Rijksrecherche geïndiceerd was. Met inachtneming van de «Aanwijzing taken en inzet rijksrecherche» is geconcludeerd dat dit niet het geval is. Besloten is het onderzoek te laten verrichten door een aparte afdeling binnen de politie Noord-Holland, te weten de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten. Het onderzoek heeft inmiddels een aanvang genomen. Als de bevindingen van dit onderzoek daar aanleiding toe geven zou de Rijksrecherche alsnog kunnen worden ingeschakeld.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie een intern onderzoek door de politie wil laten doen? Is het omwille van de objectiviteit niet verstandiger om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren door de Rijksrecherche?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te bevorderen dat in deze zaak onderzoek wordt gedaan door de Rijksrecherche?
Zie antwoord vraag 5.
Het ontduiken van wetgeving door accountants |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het item «AFM: accountants ontduiken wetgeving»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat er eind 2012 volgens de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zo'n vijftig erg dubieuze contracten zijn afgesloten tussen accountants en hun klanten en dat hiermee nieuwe wetgeving ontdoken wordt?
Wettelijke controles van goede kwaliteit dragen bij aan het vertrouwen in de financiële verslaggeving van ondernemingen. De onafhankelijkheid van de externe accountant is belangrijk voor de kwaliteit van de wettelijke controles. De wettelijke scheiding van controlediensten en andere werkzaamheden draagt wat mij betreft bij aan het versterken van de gewenste onafhankelijkheid.
Op 1 januari 2013 is de wettelijke scheiding tussen controlediensten en andere werkzaamheden in werking getreden. Het was duidelijk dat dit de nodige impact zou hebben op accountantsorganisaties en hun controlecliënten. Om de overgang naar de nieuwe situatie niet al te abrupt te laten verlopen is er dan ook een overgangsregeling van twee jaar gecreëerd. Bij de plenaire behandeling van de Wet op het accountantsberoep in de Eerste Kamer op 27 november 2012 heb ik aangegeven dat deze periode van twee jaar het mogelijk moet maken om lopende adviezen af te maken. De achtergrond van deze overgangsregeling is niet geweest om op het laatste moment nog geheel nieuwe adviescontracten voor een duur van twee jaar af te sluiten. Mocht dit laatste wel het geval zijn, dan is dit inderdaad zorgelijk te noemen. De verplichte scheiding van controlediensten en andere werkzaamheden dient immers de onafhankelijkheid van de externe accountant en met het oog hierop wordt van de accountantssector hoe dan ook een gedragsverandering verlangd.
Wat betekent dit voor de beoogde scheiding tussen advies en controle en de onafhankelijkheid van de accountantscontrole?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de AFM dat het zorgelijk is als er een loopje wordt genomen met de wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen kan de AFM of kunt u nemen tegen accountantskantoren die de nieuwe wetgeving ontwijken? Kunnen contracten die gesloten zijn om nieuwe wetgeving te omzeilen nietig worden verklaard?
Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van de wettelijke scheiding tussen controlediensten en andere werkzaamheden en de hierbij opgenomen overgangsregeling. De maatregelen die de AFM in dit kader kan nemen variëren van een goed gesprek met een betrokken accountantsorganisatie in meer informele sfeer tot het nemen van een formele bestuursrechtelijke maatregel. Hierbij moet worden gedacht aan het geven van een aanwijzing waarin de betrokken accountantsorganisatie wordt verplicht om binnen een gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te volgen. Door middel van een dergelijke aanwijzing kan de AFM een accountantsorganisatie ertoe bewegen bepaalde werkzaamheden die worden verricht naast controlediensten te staken. De AFM heeft geconstateerd dat in december 2012 door alle Big 4-kantoren contracten zijn afgesloten voor niet-controlediensten die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen. De AFM heeft een dringend beroep gedaan op de kantoren om alle vlak voor 1 januari 2013 afgesloten contracten te (her)beoordelen en die contracten die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van de wetgever te beëindigen of te beperken tot de redelijkerwijs nog noodzakelijk uit te voeren werkzaamheden. De Big 4-kantoren hebben aangegeven contracten die evident op gespannen voet staan met de overgangsregeling alsnog te hebben ingetrokken dan wel deze niet te zullen uitvoeren. Het eventueel nietig verklaren van betreffende contracten is hiermee niet meer aan de orde, en behoort overigens ook niet tot de bevoegdheden van de AFM. De Big 4-kantoren en de AFM zullen de naar eigen zeggen constructieve dialoog over de bevindingen van de AFM continueren.
Wat is uw oordeel over het zelfreinigend vermogen van de accountantsbranche?
Het maatschappelijk verkeer wil een onafhankelijk oordeel horen over de kwaliteit van de financiële verslaggeving van ondernemingen. Dit oordeel moet afkomstig zijn van een onafhankelijke deskundige, de externe accountant. Na de begin 2012 gehouden consultatie accountancy2 bleek dat alle respondenten het er over eens waren dat het maatschappelijk verkeer niet is overtuigd van de onafhankelijkheid van de accountant vandaag de dag. De accountantsbranche heeft inmiddels te maken met de nodige nieuwe wetgeving ter versterking van de gewenste onafhankelijkheid. Duidelijk is dat hiermee een gedragsverandering wordt verlangd van de accountantssector. Aangezien vertrouwen in controle door en verklaringen van accountants cruciaal is, moet hier met grote urgentie door de sector aan worden gewerkt.