Het bericht dat criminelen in toenemende mate apaan gebruiken als grondstof voor de productie van synthetische harddrugs |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat criminelen in toenemende mate apaan gebruiken als grondstof voor de productie van synthetische harddrugs als xtc, amfetamine MDMA, meth en lsd?1
Er zijn aanwijzingen dat APAAN in toenemende mate wordt gebruikt. Zowel in Nederland als in andere Europese landen worden steeds grotere hoeveelheden APAAN in beslag genomen.
De productie van BMK met behulp van APAAN gebeurt in zogenaamde conversielaboratoria. In deze conversielaboratoria wordt de omzetting APAAN-BMK als zelfstandig productieproces aangetroffen. Ook wordt steeds vaker geconstateerd dat op een locatie naast amfetamine ook BMK wordt gemaakt. Op deze productielocaties wordt APAAN eerst omgezet naar BMK, waarna vervolgens die BMK gebruikt wordt voor de vervaardiging van amfetamine.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Bosch van 19 december 2012 waarin wordt geoordeeld dat apaan geen drug is omdat het niet in de Opiumwet wordt genoemd en dat het gebruik daarvan niet valt onder het bereik van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (WVMC), maar dat het in deze zaak wel tot een veroordeling is gekomen omdat de rechtbank het gebruik van apaan beschouwt als het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van harddrugs?
In de zaak waarnaar de vraag verwijst was niet de vraag aan de orde of APAAN een drug zou zijn. APAAN is een essentiële grondstof (of: precursor) voor BMK en geen drug. In deze zaak is aan de verdachten onder andere ten laste gelegd dat zij als marktdeelnemer geregistreerde stoffen – waaronder APAAN – in de handel hebben gebracht zonder dat ze in het bezit waren van een daarvoor door de bevoegde instanties afgegeven vergunning. Dit is strafbaar gesteld in artikel 2 van de WVMC. Anders dan het Openbaar Ministerie had betoogd, was de rechtbank van oordeel dat APAAN niet valt onder de definitie van «geregistreerde stof» zoals bedoeld in artikel 2a Verordening (EG) nummer 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat APAAN niet een mengsel of natuurproduct is dat BMK bevat.
Naast overtreding van artikel 2 van de WVMC werd de verdachten ook verweten dat zij van APAAN BMK maakten en APAAN voorhanden hadden. Dit is gekwalificeerd als het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van amfetamine en metamfetamine (artikel 10a Opiumwet). De rechtbank is ten aanzien van dit feit wel tot een veroordeling gekomen.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie het hoger beroep in deze zaak heeft ingetrokken?
Het Openbaar Ministerie heeft enkel het hoger beroep ten aanzien van de vrijspraken van overtreding van artikel 2 van de WVMC ingetrokken. Het hoger beroep ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten, waaronder overtreding van artikel 10a van de Opiumwet, is gehandhaafd.
Het partieel intrekken van het hoger beroep houdt inderdaad verband met de prejudiciële vragen die zijn gesteld aan het Europees Hof van Justitie. Deze prejudiciële vragen zien op de definitie van «geregistreerde stof» (onder andere of APAAN als geregistreerde stof beschouwd dient te worden) en op het begrip «marktdeelnemerschap». Omdat de beantwoording van de prejudiciële vragen naar verwachting nog enige tijd in beslag zal nemen, is besloten het hoger beroep ten aanzien van het ten laste gelegde artikel 2 WVMC om proceseconomische redenen in te trekken. Op die manier kan het hoger beroep ten aanzien van de overige feiten wel doorgang vinden.
Houdt de intrekking van het beroep verband met een zaak die momenteel loopt bij het Europese Hof van Justitie? Zo ja, wat is de aard van die zaak is en waarom wordt op de uitspraak in deze zaak gewacht?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt apaan niet genoemd in de WVMC?
De WVMC verwijst voor de inhoudelijke strafbepalingen naar de artikelen van de EG Verordeningen nr. 273/2004 en nr. 111/2005. Op basis van deze verordeningen wordt een zgn. «Voluntary Monitoring List» gehanteerd. Hierop staan stoffen waarvan bekend is dat ze (mogelijk) gebruikt kunnen worden bij de productie van synthetische drugs en ten aanzien waarvan uitdrukkelijk wordt verzocht verdachte of ongebruikelijke transacties te melden aan de bevoegde autoriteiten. APAAN staat op deze lijst.
Waarom is apaan niet geplaats op de Europese lijst met geregistreerde stoffen waarvoor een vergunning nodig is?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 5 staat APAAN op dit moment op de «Voluntary Monitoring List». Deze lijst geldt als een voorportaal voor de lijst met geregistreerde stoffen. Stoffen op deze lijst worden gemonitord. Wanneer blijkt dat zij misbruikt worden voor de productie van synthetische drugs, kan op Europees niveau worden besloten de stof op de lijst met geregistreerde stoffen te plaatsen.
Klopt het dat apaan tegenwoordig eigenlijk nergens anders meer voor wordt gebruikt dan voor de productie van drugs?
Ja. Uit onderzoek is gebleken dat in Nederland de afgelopen 7 jaar in totaal slechts circa 40 gram geleverd is aan diverse (wetenschappelijke) onderzoeksinstellingen. APAAN wordt tegenwoordig niet legaal gebruikt ten behoeve van andere (productie)processen.
Deelt u de mening dat het ontbreken van een verbod op het bezit en gebruik van apaan het voor drugscriminelen wel erg gemakkelijk is om harddrugs te produceren?
Artikel 10a van de Opiumwet (voorbereidingshandelingen) vereist dat uit feiten en omstandigheden moet blijken dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat met de bij hem in bezit zijnde APAAN een stof als bedoeld op lijst I van de Opiumwet (bv amfetamine) gemaakt zou gaan worden. Dit is tot nu toe in de praktijk lastig gebleken. Dat is ook de reden dat besloten is prejudiciële vragen te stellen aan het Europees Hof van Justitie (zie het antwoord op vragen 3 en 4). Verder heeft Nederland in EU verband bepleit dat APAAN op de lijst met geregistreerde stoffen komt te staan.
Bent u bereid het bezit en gebruik van apaan te verbieden en apaan op lijst I van de Opiumwet te plaatsen?
APAAN is enkel een grondstof (precursor) voor BMK en heeft geen psychoactieve werking, het is geen Opiumwetmiddel. Plaatsing op lijst I van de Opiumwet is gelet op de vereisten uit artikel 3a van de Opiumwet dan ook niet mogelijk.
Bent u bereid te bevorderen dat apaan wordt geplaats op de Europese lijst met geregistreerde stoffen waarvoor een vergunning nodig is?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Wachtlijsten voorschool groeien’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Wachtlijsten voorschool groeien»?1
Een groei van de wachtlijsten voor voorschoolse educatie (vve) voor kinderen met een risico op een (taal)achterstand vind ik zorgelijk. Het is van het grootste belang om deze achterstanden zo vroeg mogelijk aan te pakken om te zorgen dat deze kinderen een goede start maken in het basisonderwijs. Het gaat in het onderzoek van de MOgroep om wachtlijsten bij zowel voorscholen als om zelfstandig peuterspeelzaalwerk waar vve wordt aangeboden.
Klopt het dat 15 procent van alle kinderen met een achterstand op de nog groeiende wachtlijsten blijft staan?
Voor beantwoording van deze vraag zijn de resultaten van het onderzoek waarop deze uitspraak is gebaseerd opgevraagd. Hieruit is niet herleidbaar hoeveel doelgroepkinderen op een wachtlijst staan. In totaal hebben 67 organisaties meegedaan aan dit onderzoek. Bij 9 organisaties die geen voorrangsbeleid hebben voor doelgroepkinderen is er sprake van een wachtlijst. Bij deze 9 organisaties staan er naar alle waarschijnlijkheid doelgroepkinderen op de wachtlijst. Aangezien de omvang van deze wachtlijsten en de omvang van de doelgroep in de betreffende gemeenten niet bekend is, is er geen uitspraak te doen over het aantal doelgroepkinderen dat op een wachtlijst staat.
Hoeveel kinderen met een achterstand zijn er in Nederland, hoe ontwikkelt dit cijfer zich en hoeveel van hen maken op dit moment gebruik van voorschoolse educatie?
De doelgroepdefinitie wordt per gemeente vastgesteld. Zij hanteren hiervoor criteria als opleidingsniveau van de ouders, thuistaal of feitelijke achterstand bij aanvang van de voorschoolse educatie. Naar schatting zijn er 45.000 doelgroepkinderen.2
Aangezien de doelgroepdefinitie op gemeentelijk niveau wordt vastgesteld en kan worden bijgesteld, is het niet mogelijk om op landelijk niveau aan te geven of er een trend terug te vinden is in de ontwikkeling van het aantal doelgroepkinderen.
Uit de landelijke vve-monitor 2011 blijkt dat 80 à 85 procent van de doelgroeppeuters deelneemt aan voorschoolse educatie.3 De onderzoekers plaatsen hierbij de kanttekening dat het lastig is om het bereik van vve te bepalen vanwege verschillen tussen gemeenten in de gehanteerde doelgroepdefinitie en omdat niet alle gemeenten de totale omvang van hun doelgroep in beeld hebben.
Er wordt naar gestreefd om vanaf 2014 een actuele uitspraak te kunnen doen over het huidige vve-aanbod en -bereik. De Onderwijsinspectie, Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) bekijken samen of en hoe dit gerealiseerd kan worden.
Voor hoeveel kinderen met een achterstand is op dit moment budgettair ruimte?
Gemeenten ontvangen een specifieke uitkering voor onderwijsachterstandenbeleid die is bedoeld voor voor- en vroegschoolse educatie (vve), schakelklassen en zomerscholen. Dit totale budget bedraagt 261 miljoen euro (Rijksbegroting 2013, Hoofdstuk VIII, Artikel 1, Primair Onderwijs). Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om te bepalen welke kinderen tot de doelgroep behoren. Bij de berekening van dit bedrag is ervan uitgegaan dat er 45.000 doelgroepkinderen zijn.4
Deelt u de mening dat het belangrijk is om (taal-)achterstanden op jonge leeftijd weg te werken en dat de wachtlijsten dit in de weg staat?
Ja, het kabinet investeert fors in voorschoolse educatie voor peuters met een taalachterstand, juist omdat het moeilijk is die achterstand later op de basisschool alsnog in te halen. Wachtlijsten voor kinderen met een (taal)achterstand zijn niet wenselijk.
Welke stappen gaat u nemen om deze wachtlijsten weg te werken?
Gemeenten zijn sinds 2010 wettelijk verplicht om voor voldoende goede plekken te zorgen voor peuters met een taalachterstand. Gemeenten hebben hier ook budget voor gekregen van het Rijk.
Het is aan de gemeenten om dit te organiseren; zij hebben ook de instrumenten in handen om dit op lokaal niveau op te lossen.
Aangezien de wachtlijsten recent zijn gegroeid, is dit probleem voor veel gemeenten nieuw. De verwachting is dat de betreffende gemeenten hiermee snel aan de slag zullen gaan. Wat mij betreft hebben gemeenten twee opties: of ze zorgen dat de peuters die de voorschool het hardste nodig hebben voorrang krijgen, of ze moeten voor meer plekken zorgen zodat alle peuters een plek kunnen krijgen.
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de uitvoering van deze gemeentelijke taak. Is het in een gemeente niet op orde, dan wordt een verbetertraject met gemeenten afgesproken en gaat de inspectie na of deze afspraken worden nagekomen.
Deelt u de mening van de PO-raad dat minder versnippering en meer brede scholen een oplossing hiervoor zouden kunnen bieden? Bent u van mening dat er hiervoor regie zou moeten komen om schotten te laten verdwijnen?
Het terugbrengen van de versnippering tussen de verschillende stelsels van kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie en het creëren van meer brede scholen, kan een deel van de oplossing vormen. Dit leidt echter niet automatisch tot voldoende voorzieningen en voldoende plekken. De gemeente moet hoe dan ook zorgen dat er voldoende aanbod is voor kinderen met een risico op een taalachterstand, hoe de structuur er ook uitziet.
In het regeerakkoord staat dat de financiering van het peuterspeelzaalwerk onder de Wet Kinderopvang wordt gebracht om zo de onderlinge afstemming van onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang te optimaliseren. Voor de zomer ontvangt u een gezamenlijke brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over dit onderwerp.
Het doden van een hond na een bijtincident |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrouw sluit zich op in kooi bij rechtbank om hond te redden», over een vrouw die protesteerde tegen het plan om haar hond te doden, nadat de hond haar gebeten had?1
Ja.
Is het waar dat de betreffende hond de dag nadat een bijtincident had plaatsgevonden door de politie in beslag is genomen en dat het dier zal worden geëuthanaseerd zonder dat bekeken is of een training met de hond een oplossing zou kunnen zijn?
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente te besluiten hoe om te gaan met bijtincidenten. De burgemeester heeft de advocaat van de eigenaresse bericht dat hij het aanbod van het Martin Gaus Gedragscentrum accepteert om de hond kosteloos op te nemen en te bekijken of het dier nog trainbaar is en zo ja, het dier vervolgens in bijzijn van de eigenaresse te trainen. Hierna zal een advies worden uitgebracht hoe verder met het dier dient te worden omgegaan. De burgemeester heeft daarbij aangegeven de optie open te houden om op kosten van de gemeente na afloop van de training alsnog een risico-assesment te laten uitvoeren door de Gedragskliniek Utrecht. Het dier bevindt zich nu in het Martin Gaus Gedragscentrum.
Bent u bereid op zoek te gaan naar oplossingen op maat voor honden, zoals gehoorzaamheids- en gedragscursussen, opdat er geen honden onnodig meer worden gedood? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Raad voor Dierenaangelegenheden gevraagd zijn zienswijze op te stellen over de wijze waarop maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag van honden ten algemene – en agressie in het bijzonder – voorkómen kan worden, zowel in preventieve als in curatieve zin met als doel het verkrijgen van beter gesocialiseerde honden en in het verlengde daarvan een substantiële vermindering van het aantal bijtincidenten. Ik heb daarbij aangegeven dat het van belang is dat de veiligheid van de mens voorop wordt gesteld. Ik wacht de zienswijze van de Raad af waarna ik u zal informeren.
Deelt u de mening dat er een einde zou moeten komen aan verkeerd uitgevoerde gedragstesten, die een onbetrouwbare uitslag kunnen geven met alle gevolgen van dien? Zo ja, kunt u in de door u toegezegde zienswijze2 uiteenzetten hoe u gaat zorgen voor betrouwbare methoden om mogelijk agressieve honden zorgvuldig te testen en te trainen?
Zie antwoord vraag 3.
De staking van leerlingen in Maastricht n.a.v. gedwongen ontslag personeel Sint-Maartenscollege |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Leerlingen «Sint Maartens» staken»?1
Ja.
Hoe beziet u de ontwikkelingen op het Sint-Maartenscollege?
Het bevoegd gezag van het Sint-Maartenscollege, de Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs (hierna: LVO) anticipeert op de daling van de leerlingaantallen in de regio. Daartoe neemt LVO maatregelen die onder personeel, leerlingen en ouders stof doen opwaaien.
Klopt het dat er nu, omdat er sprake is van dreigende financiële problemen, hard wordt gesnoeid in de omvang van het personeelsbestand?
Ik verwijs u naar de bijlage bij mijn brief van 1 mei 2013, kenmerk: 2013D09215. Hierin is vermeld dat de Inspectie van het Onderwijs de financiële situatie van LVO heeft onderzocht. De inspectie heeft geconcludeerd dat er bij LVO geen sprake is van grote financiële problematiek maar dat het wel noodzakelijk is dat LVO anticipeert op de afnemende leerlingaantallen.
Navraag bij het bevoegd gezag van LVO leert dat er geen sprake is van gedwongen ontslagen. Door de, als gevolg van de daling van de leerlingaantallen, noodzakelijke herschikking van het onderwijsaanbod zal een deel van het personeel op een andere locatie worden ingezet.
Klopt het dat de huidige maatregelen, waarbij ongeveer één vijfde van het personeelsbestand wordt ontslagen of overgeplaatst, een direct gevaar vormen voor de onderwijskwaliteit op de betreffende school? Zo nee, hoe kunt u dit onderbouwen?
Op deze vraag is geen eenduidig antwoord te geven, aangezien vele variabelen hier een rol spelen. In algemene zin is elders wel vertoond dat een dergelijke reductie van het personeelsbestand geen sterk negatieve invloed had op de onderwijskwaliteit.
Klopt het dat de medezeggenschapsraad van het Sint-Maartenscollege al eerder heeft gewaarschuwd voor dreigende financiële problemen? Zo ja, hoe kan het dat er niet eerder is gehandeld door het bestuur van stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO)?
Er is de inspectie en mij geen waarschuwing van de medezeggenschapsraad van het Sint-Maartenscollege bekend.
Wel hebben twee docenten van het Sint-Maartenscollege mij met brief van 31 januari 2013 gewaarschuwd voor dreigende financiële problemen. Ik heb de inspectie gevraagd dit signaal te onderzoeken. Deze docenten maken geen deel uit van de medezeggenschapsraad van het Sint-Maartenscollege. Van het antwoord op deze brief hebt u een afschrift ontvangen (kenmerk: 2013D09215).
Of de medezeggenschapsraad het bestuur heeft gewaarschuwd voor dreigende financiële problemen en of daarnaar is gehandeld door LVO, is een interne aangelegenheid tussen medezeggenschapsraad en bevoegd gezag.
In hoeverre vormen dalende leerlingenaantallen de verklaring voor de huidige ontwikkelingen bij de LVO? Wat vormt verder de oorzaak van de huidige financiële problemen bij de LVO?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om samen met het bestuur van LVO en de medezeggenschapsraad te zoeken naar alternatieve oplossingen voor de opgemerkte financiële problemen, waarbij de onderwijskwaliteit niet in het geding komt?
Ja, ik ben reeds met het bevoegd gezag in gesprek over mogelijkheden om adequaat in te spelen op de dalende leerlingaantallen.
Het bericht dat het Openbaar Ministerie gevallen van majesteitsschennis toch zal aanpakken |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het Openbaar Ministerie te Amsterdam zal optreden en aanhouden bij beledigende tegengeluiden rond de komende inhuldiging?1
Op 21 mei heb ik u vier sets antwoorden op Kamervragen toegestuurd die verband houden met de troonswisseling. Het betreft de antwoorden op de schriftelijke vragen van:
Een deel van de antwoorden heeft betrekking op de aanhouding van twee personen op de Dam. De burgemeester van Amsterdam heeft op 29 mei 2013 een aanvullend bericht aan de gemeenteraad van Amsterdam gezonden over deze aanhoudingen.
Ik wil u voor de volledigheid wijzen op dit aanvullend bericht en heb het als bijlage bijgevoegd3. Ik zie geen aanleiding de beantwoording van bovenstaande schriftelijke vragen te wijzigen.
Hoe verhoudt zich deze beleidskeuze tot uw eerdere uitlatingen dat het aanpakken van majesteitsschennis tijdens de inhuldiging geen prioriteit is en dat de uitingsvrijheid «spijkerhard» is vastgelegd?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het dus expliciet wel gaat om geprioriteerd optreden tegen majesteitsschennis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat wordt nu het te voeren beleid tegen vermeende uitingsdelicten tijdens de inhuldiging? Deelt u de mening dat alles geuit moeten kunnen worden zolang niet opgeroepen wordt tot haat en geweld tegen wie dan ook? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook dat de Koning en andere leden van het Koninklijk Huis dezelfde bescherming tegen beledigende uitingen moeten krijgen als ieder ander en dat daarom de specifieke strafbepaling op majesteitsschennis kan worden geschrapt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen voorafgaande aan de komende inhuldiging op 30 april 2013 te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
De onduidelijkheid rond praatpalen langs de snelweg |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending over de onduidelijkheid rond praatpalen langs de snelweg?1
Ja.
Kunt aangeven hoeveel praatpalen er in Nederland zijn en wat de kosten van onderhoud en aanschaf zijn?
Op peildatum 6 mei 2013 staan 3323 praatpalen langs de door Rijkswaterstaat beheerde A- en N-wegen.
Kosten van onderhoud:
Kosten van aanschaf:
Wat zijn de kosten van het mobiele netwerk dat nodig is voor de praatpalen?
Voor het mobiele netwerk heeft Rijkswaterstaat een connectiviteitscontract afgesloten met KPN ter waarde van € 800.000 per jaar (prijspeil 2012). Het connectiviteitscontract regelt de Draadloze communicatie Dienst voor Praatpalen (DDP), onderhoud, schadeherstel en levering van praatpalen.
Kunt u aangeven hoeveel keren er in 2012, 2002 en 1992 gebruik werd gemaakt van praatpalen?
Onderstaande data zijn aangeleverd door de ANWB. De ANWB kan de praatpaalmeldingen, die vanaf 2008 via het mobiele netwerk verlopen, traceren. Helaas is het niet meer mogelijk om de aantallen meldingen uit de tijd daarvoor in de systemen van de ANWB terug te vinden. De aantallen met betrekking tot de jaren voor 2008 komen uit andere, incidentele, bronnen.
1987
193.000
2004
30.958
2005
25.143
2006
21.827
2007
35.597
15.283
2008
31.655
13.419
2009
39.332
12.204
2010
47.209
10.929
2011
33.525
9.524
2012
39.655
7.394
In 2012 was het aantal praatpaaloproepen 2,5% van het totale aantal oproepen binnenland (1.567.785) bij de ANWB.
Wat is het onderscheid in het soort meldingen?
Er is een groot verschil tussen het aantal meldingen en het aantal daaruit voortvloeiende hulpverleningen door de ANWB Wegenwacht. Daarvoor is een aantal verklaringen te geven:
In 2009 is het aantal meldingen extreem hoog ten opzichte van voorgaande jaren. Daarom is daarop destijds een analyse gedaan. Daaruit blijkt dat dit hoge aantal wordt veroorzaakt door:
Er is geen analyse voor handen van het relatief hoge aantal meldingen in 2010 en 2012.
Klopt het dat het lopende contract voor het onderhoud en de verwerking van de gegevens met de ANWB tot 2017 loopt? Zo ja, welke afspraken zijn hierin precies gemaakt?
De vigerende overeenkomst met de ANWB loopt tot en met 31 december 2017. In de overeenkomst is bepaald dat de ANWB zorgt voor het storingsvrij en continu functioneren van een meldkamer die verbonden is met het praatpalennet en voor het doormelden van hulpvragen aan hulpdiensten, wegenwacht en andere pechhulpverleners. Rijkswaterstaat zorgt voor storingsvrij en continu functioneren van het praatpalennet, zodat de praatpaalmeldingen ook feitelijk de meldkamer van de ANWB bereiken, en voor de mogelijkheid tot verkeersveilig gebruik van praatpalen door weggebruikers.
Deelt u de opvatting dat het met nieuwe en bestaande technieken veiliger is om vanuit de auto of directe nabijheid daarvan direct hulp in te schakelen dan om daarvoor over de snelweg naar een praatpaal toe te lopen?
Ja, nieuwe en bestaande technieken kunnen bijdragen aan het verminderen van de onveiligheid. Hierbij past de opmerking dat de technieken niet altijd voorhanden en storingsvrij zijn. Ook bij andere technieken dan praatpalen blijven additionele maatregelen om de veiligheidsrisico’s te beperken noodzakelijk. Elk incident kent specifieke veiligheidsrisico’s. Denk hierbij aan de risico’s die ontstaan bij het stilvallen of stilstaan van een voertuig en de daaruit uitgestapte personen op weg naar een veilige plek en/of een praatpaal.
Deelt u de opvatting dat met bestaande technieken zoals de gsm en nieuwe technieken in de auto zelf, zoals E-call en B-Call, een discussie gevoerd moet worden over effectiviteit en efficiency van praatpalen voordat een nieuw contract wel of niet verlengd gaat worden?
Ik acht afbouw van de praatpalenservice op termijn mogelijk. Rijkswaterstaat zal daartoe in overleg met de ANWB het perspectief naar de toekomst uitwerken.
Mijn verwachting is dat GSM, (nu al een zeer hoge potentiële beschikbaarheid), B-call (beperkte beschikbaarheid in nieuwe auto’s) en E-call (groeiende beschikbaarheid vanaf oktober 2015) in de toekomst effectievere, efficiëntere en vooral veiliger technologieën zullen zijn om incidenten op het hoofdwegennet te melden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid op 22 mei 2013?
Het opsporen van de gegevens nodig voor de antwoorden 4 en 5 heeft meer tijd gevergd dan voorzien. Beantwoording voor het algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid van 21 mei 2013 is daardoor helaas niet mogelijk gebleken.
Het doden van zwerfdieren in Sotsji |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sotsji wil zwerfdieren» «verwijderen»?1
Ja.
Is het waar dat de Russische stad Sotsji ter voorbereiding van de Olympische Winterspelen zwerfdieren van straat gaat verwijderen?
Ik ben bekend met een artikel uit de Moscow Times d.d. 17 april 20132 waarin staat dat de gemeentelijke overheden een tender hebben uitgezet met als doel het verwijderen van straat honden en katten voor de Olympische Winterspelen in 2014. Over meer informatie dan dit persbericht beschik ik niet.
Deelt u de mening dat de wijze waarop het gemeentebestuur van Sotsji het probleem van zwerfdieren aanpakt, waarbij onduidelijk is wat er met de dieren gebeurt, onethisch is? Zo ja, hoe beoordeelt u het plan van de Russische stad om dieren te «vangen, selecteren en verwijderen»? Bent u bereid de Russische overheid hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik ken het officiële beleid van de stad Sotsji met betrekking tot het verwijderen van zwerfdieren niet. Ik kan hierover dan ook geen oordeel vellen. Het persbericht geeft mij onvoldoende aanleiding de Russische overheid hierop aan te spreken.
Is het waar dat er in Sotsji al gif is gestrooid, met als doel het doden van zwerfdieren?
Bij een bezoek aan Sotsji vorige maand van Ambassademedewerkers is geconstateerd dat onder meer in de nabijheid van het Olympisch Dorp (in aanbouw) zwerfhonden aanwezig waren, die zich daar ongestoord ophielden.
Dat duidt erop dat er in ieder geval op dat moment geen grootschalige actie gaande was met het oog op het opruimen van deze zwerfdieren. Sotsji is een toeristenstad waar veel mensen met kinderen op straat lopen. Het strooien van gif is daarom onwaarschijnlijk gezien de gezondheidsrisico’s voor mensen.
Bent u bereid met uw buitenlandse collega’s een discussie te voeren met het doel mogelijke dodingsacties in de toekomst te voorkomen, gezien de verschillende dodingsacties die afgelopen jaren in de aanloop naar internationale sportwedstrijden hebben plaatsgevonden, zoals in China2 en Oekraïne?3 Zo nee, waarom niet?
Zwerfdieren vormen een risico voor de volksgezondheid. Het is daarom begrijpelijk dat de Russische autoriteiten zoeken naar een aanpak voor dit probleem. Het is daarbij aan de Russische autoriteiten zelf om te bepalen op welke wijze het probleem van zwerfdieren wordt aangepakt. Uiteraard vind ik dat, indien het noodzakelijk is om dieren te doden, dit op een diervriendelijke wijze dient te gebeuren. Door de OIE (World Organisation of Animal Health), waarbij ook Rusland is aangesloten, zijn richtlijnen en aanbevelingen opgesteld over de aanpak van zwerfdieren. Ik ga ervan uit dat de Russische autoriteiten bij de aanpak van zwerfdieren de aanbevelingen van de OIE volgen. Ik zie derhalve geen noodzaak om met mijn buitenlandse collega’s in contact te treden.
Het bericht ‘Ophef over vergoeding zorgdirecteur’ |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ophef over vergoeding zorgdirecteur»?1
Ja, ik heb het gelezen.
Is het waar dat de voormalig directeur van zorginstelling Cordaan een ontslagvergoeding van 300.000 euro heeft gekregen, terwijl hij al een nieuwe baan had? Zo nee, wat is er niet waar?
Ik heb van Cordaan vernomen dat bij het vertrek van de voormalig directeur de contractuele afspraken zijn nagekomen die in 2008 bij zijn aantreden in zijn arbeidsovereenkomst zijn opgenomen. Dat behelsde, als je het naar boven afrondt, een beëindigingsvergoeding van ongeveer 3 ton. Juridisch gezien was Cordaan gehouden om deze afspraken na te komen.
Cordaan benadrukt daarbij dat zulke afspraken in deze tijd nooit meer gemaakt zouden worden (afgezien van het feit dat het wettelijk ook niet meer kan nu de Wnt – wet normering topinkomens – in werking is getreden).
Inmiddels is met betrokkene overeengekomen dat deze een bedrag van ruim 2 maandsalarissen, inclusief werkgeversdeel van de pensioenpremie, terug betaalt.
Waartoe dient deze vergoeding in het licht van het aanvaarden van de nieuwe functie per 1 oktober 2012?
Zoals u in het antwoord op vraag 2 hebt kunnen lezen, is die afspraak contractueel overeengekomen.
Kunt u de Kamer informeren over het geheel van de vertrekregeling in kwestie, inclusief mogelijke doorbetaling van bezoldiging (inclusief emolumenten) na 1 september 2012?
Nee. Deze regeling is een regeling tussen werkgever en werknemer en als zodanig niet openbaar, ook niet voor VWS. Wel openbaar zijn de gegevens die hierover in het jaarverslag moeten worden verantwoord.
Bent u met de Centrale Ondernemingsraad van Cordaan van mening dat deze regeling moet worden teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het mogelijk de regeling nog terug te draaien? Zo ja, welke acties onderneemt u daartoe? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid al het mogelijke te doen om de 300.000 euro terug te vorderen van de voormalig directeur van Cordaan, zodat dit geld besteed kan worden aan zorg? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid?
Met het nakomen van de contractuele afspreken door Cordaan zijn geen wettelijke regels overtreden. Integendeel, Cordaan heeft juridisch advies ingewonnen en heeft vervolgens gebleken juridisch bindende afspraken uit de arbeidsovereenkomst nageleefd.
Ik heb in deze casus geen enkele juridische titel om dit bedrag terug te vorderen. Pas met inwerkingtreding van de Wnt heb ik handhavingsmogelijkheden gekregen. Op deze casus is de Wnt niet van toepassing omdat de wet niet gold ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst, noch ten tijde van het eindigen ervan.
Zie verder het antwoord op vragen 2.
Wat is uw morele oordeel over deze riante vertrekregeling, mede in relatie tot ontslagen in het verleden, de dreigende ontslagen in de toekomst, en het feit dat deze regeling tot stand kwam terwijl de Tweede Kamer unaniem de nieuwe Wet Normering Topinkomens (WNT) aannam?
Het kabinet vindt dergelijke vertrekregelingen maatschappelijk ongewenst. Juist met het oog daarop heeft het kabinet vertrekregelingen genormeerd in de Wnt. Daardoor kunnen dergelijke vertrekregelingen als hier aan de orde, niet meer worden overeengekomen.
Zou een regeling als deze nu ook nog kunnen worden getroffen, nadat op 1 januari 2013 de WNT van kracht is geworden?
Onder de werking van de Wnt is het aangaan van een dergelijke regeling in een arbeidsovereenkomst met een topfunctionaris niet meer mogelijk.
Kunt u alsnog, en met spoed, de WOPT-rapportage 2012 (Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens) – hoewel eerder ter discussie gesteld – doen opstellen en aan de Kamer doen toekomen, zodat kan worden nagegaan welke instellingen nog meer de behandeling van de WNT in 2012 hebben genegeerd, zodat deze instellingen daarop kunnen worden aangesproken?
Zoals de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al eerder heeft aangegeven is er met de intrekking van de WOPT per 1 januari 2013 geen formele titel meer om de gegevens te verwerven waarmee een WOPT-rapportage over 2012 kan worden opgesteld. Dit is met de Kamer besproken en publiek gemaakt.
Het gebruik van Chemische wapens in Syrië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wereld zwijgt na gebruik Syrische chemische wapens» over het gebruik van chemische wapens door het regime van Assad in de vorm van sarin gas?1
Ja.
Kunt u aangeven welke informatie er beschikbaar is om de juistheid van het bericht te verifiëren dat er chemische wapens zijn gebruikt, mede in het licht van de eerdere Britse bevindingen na een geblokkeerd VN-onderzoek waaraan ook TNO zou meewerken?2
Wij beschikken op dit moment niet over voldoende informatie om te verifiëren of, waar en door wie dergelijke middelen zijn ingezet.
Heeft u hierover contact gehad met de Israëlische ambassade?
Nee, er is hierover geen contact geweest met de Israëlische ambassade in Den Haag. Wel heeft de Nederlandse ambassade in Tel Aviv doorlopend contact met verschillende onderdelen van de Israëlische overheid over de ontwikkelingen in Syrië.
Deelt u de zorgen van de Britse regering over het gebruik van chemische wapens in Syrië, waarover de BBC bericht?3
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie zoals deze nu is ontstaan?
De berichten over mogelijk gebruik van chemische wapens in Syrië zijn zorgwekkend. Tegelijkertijd is het essentieel dat geen conclusies worden getrokken voordat alle feiten op tafel liggen. Daarom vindt de regering het belangrijk dat het onderzoeksteam van de Verenigde Naties (VN) zo snel mogelijk met het onderzoek kan beginnen en alle serieuze aantijgingen van gebruik van chemische wapens kan onderzoeken, zodat de feiten op onpartijdige en onafhankelijke wijze kunnen worden vastgesteld. De Syrische autoriteiten houden op dit moment vrije toegang van het VN-team tot alle delen van het land tegen. De regering betreurt dat ten zeerste en dringt daar waar mogelijk aan op vrije toegang.
Hoe beoordeelt u in dit verband uitspraken van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Kerry, waarover CBS bericht, die stelt dat de NAVO zich moet voorbereiden op mogelijk gebruik van chemische wapens door het regime van Assad?4
De Verenigde Staten hebben naar aanleiding van deze berichten in de pers binnen NAVO-verband verduidelijkt dat zij openstaan voor het nadenken over een NAVO-rol in Syrië, maar dat er niets wordt voorbereid.
Hoe beoordeelt u in dit licht de eerdere bevindingen van de Britten dat Syrië in een eerder stadium chemische wapens heeft gebruikt?
De Britse minister-president Cameron heeft aangegeven dat het bewijs beperkt is, maar toeneemt. De Britse regering stelt dat het belangrijk is bewijs te blijven verzamelen. Ik onderschrijf dit. Ook Nederland dringt aan op onderzoek door de VN naar alle serieuze aantijgingen van vermeende inzet van chemische wapens in Syrië.
Welke rol ziet u op dit moment voor de NAVO met betrekking tot Syrië?
De NAVO richt zich op dit moment op de bescherming van de bevolking en het grondgebied van NAVO-bondgenoot Turkije.
De reductie van zoutgebruik |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het tv-item gezien over reductie van zoutgebruik?1
Ja.
Wat vindt u van de bewering dat minder zout niet perse hoeft te leiden tot smaakverlies? Wat vindt u ervan dat juist de voedingsindustrie vaak waarschuwt voor smaakverlies door zoutreductie? Is dat misleidende informatie? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Zout en smaak zijn aan elkaar gerelateerd en zoutreductie kan leiden tot smaakverandering. Dit hoeft echter geen belemmering te zijn. Mensen kunnen (tot op zekere hoogte) stapsgewijs wennen aan een minder zoute smaak.
Ik zie het benoemen van het mogelijke effect van zoutreductie op smaak door de levensmiddelenindustrie niet als een waarschuwing en ook niet als misleidende informatie. Smaak is een belangrijk aspect van levensmiddelen. Ik vind het logisch dat bedrijven daar aandacht aan besteden.
Klopt het dat Nederland achterop loopt vergeleken met de andere Europese landen waar het gaat om het terugdringen van zoutgebruik?
Die uitspraak deel ik niet. In mijn brief aan uw Kamer (TK2012–2012, 31 532 nr. 95) eerder dit jaar heb ik aangegeven hoe aan zoutreductie wordt gewerkt in Nederland en wat de voortgang is. In die brief heb ik ook aangegeven dat ik vind dat de inzet van bedrijven nog verbreed en versterkt moet worden. Daarom heb ik opgeroepen tot meer sectorbrede afspraken. Ik heb contact met de bedrijven over verdere reductie en de voedingssector is daartoe bereid.
Wat betreft de gemiddelde zoutconsumptie doet Nederland het goed in de EU2.
Wat vindt u ervan dat het technisch mogelijk is zout in brood nog eens met een kwart te verminderen? Wanneer vindt u dat dit doel bereikt zou moeten zijn?
Kennisontwikkeling kan (volgende) stappen in zoutreductie mogelijk maken. Het is goed dat onderzoek hiernaar doorgaat. Technische mogelijkheden alleen zijn geen garantie voor succesvolle productaanpassing. Ook sensorische aspecten zoals smaak, uiterlijk en textuur zijn belangrijk en daarnaast de toepasbaarheid van oplossingen voor de vele (kleine) ondernemers in de sector.
De ambachtelijke en industriële broodsector heeft de afgelopen jaren gezamenlijk inzet en verantwoordelijkheid getoond voor zoutverlaging. Op eigen initiatief is het maximum zoutgehalte in brood in twee stappen vijfentwintig procent verlaagd. Ik heb daar geen doel voor gesteld. De kracht van de aanpak in de broodsector zit in de collectiviteit, waardoor aanbodbreed resultaat wordt bereikt. De brancheorganisaties hebben zich daar sterk voor ingespannen en product- en procesaanpassingen vragen een investering van de bedrijven.
De tweede stap is door de broodsector per begin dit jaar gemaakt.
Het rapport van de UNHCR en Vluchtelingenwerk Nederland “Pas nu weet ik: vrijheid is het hoogste goed” |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Pas nu weet ik: vrijheid is het hoogste goed»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Vluchtelingenwerk Nederland en de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) dat er geen juridische legitimiteit bestaat om de gesloten verlengde asielprocedure in stand te houden? Zo nee, kunt u ingaan op de afzonderlijke juridische argumenten in het rapport en deze onderbouwd, onder verwijzing naar (internationale) wet en regelgeving en jurisprudentie etc., weerleggen? Zo ja, wanneer gaat u ervoor zorgen dat deze procedure wordt afgeschaft?
Dat de gesloten verlengde asielprocedure een onvoldoende wettelijke basis zou kennen en strijdig zou zijn met internationale verplichtingen of geen individuele afweging zou kennen, deel ik niet.
Elke plaatsing in de gesloten verlengde asielprocedure kan door de asielzoeker, ook de Dublinclaimant, worden voorgelegd aan de (onafhankelijke) rechter. Vervolgens kan de asielzoeker steeds de voortduring van de bewaring aan de rechter voorleggen. Een voldoende wettelijke basis, conformiteit met internationale verplichtingen en een individuele motivering zijn nu juist aspecten die de rechter daarbij vol toetst. De juridische legitimiteit wordt daarmee in elke zaak opnieuw getoetst en geborgd.
Bij de implementatie van de aangepaste Dublinverordening zal de procedure voor Dublinclaimanten nader worden bekeken.
Wat is uw reactie op de aanbeveling dat, indien de gesloten verlengde procedure niet wordt afgeschaft, in ieder geval steeds een individuele belangenafweging moet plaatsvinden ten
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat bij Dublinclaimanten het asielverzoek niet inhoudelijk wordt bekeken? Zo ja, hoe beoordeelt u het risico dat mensen die recht hebben op internationale bescherming in detentie verblijven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de praktische noodzaak van de gesloten verlengde asielprocedure nu uit de cijfers blijkt dat de helft van de personen die hierin werd geplaatst geen beschikking kreeg binnen deze procedure?
Dat de gesloten verlengde asielprocedure in een niet gering deel van de zaken al wordt beëindigd voordat een definitief besluit op de asielaanvraag is genomen, bevestigt naar mijn oordeel dat de uitvoering er op is gericht deze procedure niet langer te laten duren dan noodzakelijk is. Juist het altijd laten voortduren van de gesloten verlengde asielprocedure tot een definitief besluit op de asielaanvraag is genomen, zou een te starre toepassing zijn.
Kunt u bij de beantwoording van de bovenstaande vragen ook ingaan op de toezeggingen die u gedaan hebt bij het debat over het rapport van de Inspectie voor Veiligheid en Justitie inzake een zelfmoord van een gedetineerde op 18 april 2013 en wat deze concreet betekenen voor uw beleid ten aanzien van grensdetentie? Hoe hanteert u de menselijke maat in het grensdetentiebeleid?
Zoals ik in het betreffende debat reeds uitvoerig met uw Kamer heb gewisseld, heb ik met de menselijke maat willen aangeven dat er bij de uitvoering van beleid oog dient te zijn voor de individuele vreemdeling. Die menselijke maat is nu reeds in de uitvoering aanwezig, maar het rapport van de Inspectie V&J heeft duidelijk gemaakt dat dat op een aantal plaatsen beter kan en moet. Meer aandacht voor de menselijke maat houdt in dat met oog voor de individuele behoefte van de persoon de aanwezige informatie wordt uitgewisseld, waarbij specifieke aandacht is voor alle relevante omstandigheden. Ik heb tevens aangegeven met de term menselijke maat niet te doelen op een wijziging van het restrictieve uitgangspunt van het Nederlandse toelatingsbeleid of van de maatregelen uit het regeerakkoord.
Kunt u in uw brief aan de Kamer ook aangeven welke alternatieven zijn onderzocht, naar aanleiding van uw toezegging om de Kamer voor het zomerreces in te lichten over alternatieven voor vreemdelingenbewaring voor Dublinclaimanten en hoe andere lidstaten omgaan met Dublinclaimanten? Welke termijnen en waarborgen worden er gehanteerd?
In de brief aan uw Kamer waarin onder meer mijn toekomstvisie over vreemdelingenbewaring is neergelegd, ben ik uitgebreid ingegaan op de pilots. Ook heb ik daarin de werkwijze en ervaringen van een aantal andere landen beschreven. Overigens hadden de pilots een bredere scope dan Dublinclaimanten.
Het initiatief Second love |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het initiatief Second love, dat ook in diverse media adverteert?
Ja
Onderkent u dat het voor de vitaliteit en draagkracht van de samenleving van cruciaal belang is dat burgers werken aan sterke relaties en gezinnen? Welke initiateven onderneemt u om het versterken van relaties juist te bevorderen?
Het oordeel dat Second love een bom legt onder relaties laat ik voor uw rekening.
Relaties en relatievorming maken naar het oordeel van het kabinet deel uit van het privédomein van individuele burgers. Het nemen van verantwoordelijkheid hiervoor kan door de overheid niet worden «opgelegd». Dit laat onverlet dat burgers die behoefte hebben aan relatieondersteuning adequaat geholpen worden.
De verantwoordelijkheid voor het realiseren van relatieondersteunend hulpaanbod is neergelegd bij gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin. Gemeenten hebben een belangrijke rol als het gaat om het beschikbaar stellen van lichtere vormen van hulpverlening en (in toenemende mate) de algemene regie op een goed op elkaar aansluitend pakket van beschikbare hulpverlening. Dit geldt ook voor hulpaanbod op het gebied van relatieondersteuning. De rol van gemeenten zal na de decentralisatie van de zorg voor jeugd op dit laatste terrein nog veel belangrijker worden.
Om gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin te ondersteunen bij het vormgeven van relatieondersteunend aanbod, is de handreiking «Relatieondersteunend aanbod voor (aanstaande) ouders» ontwikkeld. In deze handreiking is het in Nederland beschikbare hulpaanbod op het gebied van relatieondersteuning beschreven. Op de website www.voordejeugd.nl is de handreiking via de link http://www.voordejeugd.nl/actueel/nieuws/288-relatieondersteunend-aanbod-voor-aanstaande-ouders te downloaden.
Wat is uw visie op het feit dat Second love door middel van reclames een bom legt onder relaties, zelfs wanneer het goede huwelijken betreft? Bent u van mening dat dergelijke initiatieven onwenselijk zijn, mede in het licht van de eigen kracht van sociale verbanden, die in het kader van de decentralisatie van de jeugdzorg juist sterk wordt benadrukt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het onwenselijk is dat de publieke omroep wordt benut om actief relaties te ondergraven? Zo nee, waarom niet?
De overheid heeft geen inhoudelijke bemoeienis met en ook geen oordeel over reclame-uitingen. Dit om de vrijheid van meningsuiting en expressie te waarborgen. Adverteerders zijn zelf verantwoordelijk voor de inhoud van hun reclame-uitingen.
Reclame-uitingen worden beoordeeld door de Reclame Code Commissie. Deze toetst aan de hand van de Nederlandse Reclame Code of reclame strijdig is met het algemeen belang, de openbare orde of de goede zeden. Het is aan een ieder die van mening is dat een reclame daarmee in strijd is, klachten in te dienen om de mogelijke overtreding vast te laten stellen.
Op grond van de Mediawet is de STER bij de Nederlandse Reclame Code aangesloten. De STER houdt zich strikt aan de normen van de Reclame Code Commissie.
Welke invulling moet in dit verband worden gegeven aan de verantwoordelijkheid die media volgens de wet hebben?
Zie antwoord vraag 4.
De binnenvaartblokkades in België |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schultz bespreekt crisis binnenvaart met Ramsauer»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de acties van verschillende binnenvaartschippers om vaarwegen en sluizen in België te blokkeren, in de strijd voor een sterkere binnenvaartsector?
Ik ben me bewust van de moeilijke financiële situatie waarin veel binnenvaartondernemingen zich bevinden. Acties om vaarwegen en sluizen te blokkeren wijs ik evenwel af gezien de economische schade die deze veroorzaken. Dergelijke acties benadelen vooral ook de binnenvaart zelf. Ik ben verheugd dat de acties inmiddels voorbij zijn. Verdere schade – ook voor Nederlandse binnenvaartondernemingen – wordt hiermee voorkomen.
Bent u voornemens contact op te nemen met uw Belgische ambtsgenoot om te adviseren de acties in België te beëindigen met overheidsoptreden zodat Nederlandse binnenvaartschippers niet langer worden gedupeerd? Zo nee, waarom niet?
Na medio april heb ik contact gehad met de verantwoordelijke ambtsgenoot op federaal niveau. Daarnaast heb ik meermaals contact gehad met de verantwoordelijk bewindspersoon in het Gewest Vlaanderen.
Zult u direct optreden tegen eventuele blokkades in Nederland, om de vrije doorvaart van andere binnenvaartondernemers te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Blokkades – door vooral Belgische schippers – dreigden de afgelopen weken bij de Volkeraksluizen. Mede gezien het economisch belang van de Volkeraksluizen, liggend in de belangrijke vaarroute tussen Rotterdam en Antwerpen, en gezien de veiligheid van andere vaarweggebruikers hecht ik groot belang aan het garanderen van een vrije doorvaart, hetgeen zo nodig optreden zou kunnen rechtvaardigen. Ik ben verheugd dat de dreiging van acties inmiddels voorbij is.
Is de analyse die aan u is overhandigd door de Binnenvaart Branche Unie voor u voldoende onderbouwd om samen met België en mogelijk Duitsland een verzoek te doen aan de Europese Commissie om een structurele crisis uit te roepen, overeenkomstig Richtlijn 1996/75/EU? Zo nee, welke gegevens heeft u hiervoor nog nodig en op welke termijn heeft u het dossier afgerond waarmee u de Europese Commissie kan verzoeken om de crisis in de binnenvaart uit te roepen?
De Staatssecretaris voor Mobiliteit in België heeft recent besloten om de Europese Commissie te verzoeken om de crisis in de binnenvaart uit te roepen. Op dit moment wordt door België gewerkt aan de onderbouwing van het verzoek. Vooruitlopend hierop heeft België de Commissie gevraagd om op korte termijn de vertegenwoordigers van de Lidstaten, verenigd in het binnenvaartcomité zoals beschreven in Richtlijn 91/672/EG, bijeen te roepen om de situatie in de verschillende landen te bespreken en te bezien of een crisismelding op steun kan rekenen en er bereidheid bestaat om op EU-niveau maatregelen te nemen.
Ik heb mijn Belgische collega’s mijn steun toegezegd bij hun crisismelding. Het rapport dat de Binnenvaart Branche Unie mij op 22 april jl. heeft aangeboden zal ik aan België doen toekomen, opdat het rapport gebruikt kan worden bij de onderbouwing van hun crisismelding. Ook zal ik het gebruiken bij de Nederlandse opstelling in de bijeenkomst van het bovengenoemde binnenvaartcomité. Het rapport schetst een adequaat beeld van de ontwikkelingen en vooruitzichten voor het segment droge lading en grote schepen (boven 2.000 ton). In dit segment van de binnenvaart concentreren zich de actuele marktproblemen. Het rapport beperkt zich tot de onderbouwing van de vraag of in de binnenvaart sprake is van een «ernstige marktverstoring», als bedoeld in Richtlijn 96/75/EG. Het gaat nog niet in op oplossingen en maatregelen die overwogen kunnen worden, in het geval de Commissie van mening is dat inderdaad sprake is van een ernstige marktverstoring.
Is de door u toegezegde studie naar de transparantie van de rol van tussenpersonen inmiddels gestart en wanneer verwacht u de resultaten daarvan? Is het mogelijk dit onderzoek te versnellen?
De uitvoering van het bedoelde onderzoek is inmiddels gestart. Het onderzoek betreft een vergelijkende studie naar de transparantie van de rol van tussenpersonen in de binnenvaart en – een achttal – andere relevante economische sectoren, binnen en buiten de transportsector. Conform mijn eerdere toezegging aan uw Kamer, verwacht ik over de resultaten tijdig voor het geplande Algemeen Overleg scheepvaart op 9 oktober 2013 te kunnen berichten aan de Kamer. Gezien de aard en omvang van het onderzoek en de met de opdrachtnemer reeds gemaakte afspraken, zie ik geen mogelijkheden de uitvoering van het onderzoek verder te versnellen.
Bent u bereid om, indien de Europese Commissie de crisis uitroept, een actieve rol op te pakken om samen met de sector met de banken te onderhandelen om te komen tot de financiering van een sloopfonds?
De noodzakelijke eerste stap in dit proces is een positief besluit van de Europese Commissie over de Belgische crisismelding en voldoende overeenstemming tussen Lidstaten en Commissie over maatregelen op Europees niveau. Een gecoördineerde sloopactie op Europese schaal kan daarvan onderdeel uitmaken. Hiervoor kunnen vervolgens verschillende financieringsmogelijkheden van toepassing zijn. Alsdan ben ik vanzelfsprekend bereid met de hiervoor relevante partijen het overleg aan te gaan.
Bent u bereid om, indien de Europese Commissie de crisis uitroept en de sector met een voorstel voor een opleg- en/of stillegregeling komt, de sector te begeleiden zodat het voorstel overeenkomt met de voorwaarden van de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM)?
Indien op Europees niveau tussen de Europese Commissie en de Lidstaten tot overeenstemming gekomen wordt over een pakket van maatregelen, zullen deze moeten passen binnen Europese mededingingsrechtelijke kaders. Of er sprake zal zijn van voorstellen voor een opleg- en/of stillegregeling, en of deze op breed draagvlak kunnen rekenen en voldoen aan mededingingsrechtelijke kaders, is op dit moment nog niet te zeggen. Als hierop aansluitend ook nationale maatregelen in beeld komen, zullen deze ook in ons land moeten voldoen aan de mededingingsbepalingen, waarop wordt toegezien door de Autoriteit Consument en Markt.
Ervan uitgaande dat nationale maatregelen het resultaat zijn van een sectorinitiatief, zijn de betrokken partijen ook primair ervoor verantwoordelijk om de mededingingsrechtelijke haalbaarheid hiervan te (laten) beoordelen. Deze verantwoordelijkheid kan ik niet van de sector overnemen. Wel ben ik bereid om, waar nodig en gewenst, een ondersteunende rol te spelen bij de ontwikkeling van voorstellen door de sector.
Welke maatregelen neemt u verder om ondernemers in de geplaagde binnenvaartsector perspectief te bieden?
Zoals ook aangegeven tijdens het Algemeen Overleg zee- en binnenvaart op 6 februari 2013, zet ik mij op vele manieren in om de binnenvaart sterker uit de crisis te laten komen. Ik blijf, ondanks bezuinigingen, flink investeren in het vaarwegennet en de binnenhavens. Vanuit Beter Benutten blijf ik me ook inspannen om meer vervoer over het water te krijgen. Verder ben ik op verschillende manieren bezig om invulling te geven aan structuurversterkende maatregelen die de sector helpen sterker uit de crisis te komen, bijvoorbeeld:
Mosselkweek en natuur op de Waddenzee |
|
Aukje de Vries (VVD), André Bosman (VVD), Pieter Litjens (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoeksproject Produs van de Universiteit Wageningen, Imares en het Nederlands Instituut voor het Onderzoek der Zee (NIOZ) dat op 18 april jl. is gepubliceerd?1
Ja. Het onderzoek is in 2006 in opdracht van het voormalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Producentenorganisatie Mosselen gestart en het eindrapport is op maandag 15 april jl. aan de opdrachtgevers aangeboden.
Onderschrijft u de conclusies van het onderzoek dat natuurontwikkeling in de Waddenzee en de kweek van mosselen goed samen gaan? Zo nee, waarom niet?
Het samenvattend eindrapport en de acht deelrapporten geven aan hoe complex het systeem is. Eén van de uitkomsten van het onderzoek is dat natuurontwikkeling in de Waddenzee en de kweek van mosselen mogelijk samen kunnen gaan. De uitkomsten van het onderzoek vragen erom dat alle partners in het mosselconvenant er de tijd voor moeten nemen om de rapportages grondig te bestuderen en van conclusies te voorzien. Ik wil de convenantspartijen de ruimte geven om op basis van de evaluatie (zie ook het antwoord op vraag 3) van het mosselconvenant tot afspraken te komen. Ik wil daarom nu niet vooruitlopen op de mogelijk te nemen beleidsbesluiten hieromtrent.
Op welke wijze gaat u de bevindingen van het onderzoek betrekken bij de evaluatie van het convenant tussen de mosselkwekers en natuurorganisaties over de visserij in de Waddenzee?
Het convenant wordt dit jaar geëvalueerd. De rapporten die het Produs onderzoeksproject heeft opgeleverd, zijn gestuurd naar de partners in het mosselconvenant. De bevindingen uit het onderzoek zullen worden gebruikt als één van de bouwstenen bij de evaluatie van het mosselconvenant. Zoals ik uw Kamer heb laten weten, zal ik u de uitkomsten van de evaluatie in het voorjaar van 2014 toesturen.
Wat vindt u ervan dat het Wageningse onderzoeksinstituut Imares onder druk van andere wetenschappers het persbericht heeft ingetrokken dat stelde dat de mosselzaadvisserij nauwelijks invloed heeft op de natuur in de Waddenzee en zelfs positief is?2
Ik constateer dat er 2 persberichten zijn uitgegaan en dat daar verwarring over is ontstaan. Dat betreur ik.
Kunt u aangeven hoe het achterliggende onderzoek, waar door onderzoekers wel negatieve effecten van de visserij werden gevonden, in relatie staat tot het gepresenteerde onderzoek van 18 april jl.?
Het Produsonderzoek is een meerjarig onderzoek geweest waar onder de verantwoordelijkheid van IMARES verschillende onderzoeksinstellingen aan hebben meegewerkt. Het achterliggende onderzoek maakt deel uit van het op
18 april jl. gepresenteerde Produsonderzoek.
Deelt u de opvatting dat zolang niet wetenschappelijk bewezen is dat de mosselzaadvisserij schade toebrengt aan de natuurontwikkeling in de Waddenzee, de sector gewoon moet kunnen blijven produceren? Zo nee, waarom niet?
In het convenant transitie mosselsector zijn afspraken gemaakt hoe te komen tot een stapsgewijze vermindering van de voorjaarsvisserij en het beëindigen van de bodemberoerende mosselzaadvisserij in 2020. Alternatieve bronnen van mosselzaad moeten dit mogelijk maken. Op dit moment vindt er een evaluatie plaats van het convenant. Ik wil de convenantspartijen de ruimte geven om op basis van de evaluatie tot afspraken te komen. Ik wil daarom nu niet vooruitlopen op de mogelijk te nemen beleidsbesluiten hieromtrent. Hierbij merk ik op dat het onder het convenant, binnen de gemaakte afspraken, naast het gebruik van mosselzaad invang installaties nu ook mosselzaadvisserij mogelijk is.
Ik heb op 7 mei jl. vergunning verleend voor de jaarlijkse voorjaarsvisserij.
De opmerkingen van de president directeur van KLM dat de problemen tussen KLM en Schiphol alleen maar op papier zijn opgelost, maar dat de echte problemen er nog liggen |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht op de website Luchtvaartnieuws.nl «Ik ga niet weg, maar krijg een nieuwe rol»1 en het bericht «KLM en Schiphol vliegen elkaar weer in de haren» in de Telegraaf?2
Ja.
Hoe duidt u uitspraken als «Het lijkt allemaal op papier wel leuk maar de echte problemen liggen er nog» en «Dat is nog niet gelukt. Er is veel misgegaan, maar het is nu de hoogste tijd voor actie. Helaas zijn er alleen maar woorden»?
De Kamer is geïnformeerd over de instelling van de Commissie Shared Vision en de eerste rapportage van deze commissie in december 2012. In de begeleidende brief heeft de voorzitter van de commissie, de heer Alders, gewezen op gebrek aan wederzijds vertrouwen in de top van KLM en Schiphol en aangegeven dat de commissie herstel van vertrouwen en vruchtbare samenwerking onmisbare voorwaarden achtte om het netwerk van verbindingen op Schiphol in stand te houden. Ook heeft de commissie aangegeven het tweede deel van de opdracht in het licht te zien van herstel van het wederzijdse vertrouwen en het creëren van de randvoorwaarden voor vruchtbare samenwerking. Hiervoor is een aantal concrete uitwerkingstrajecten benoemd.
Ik onderschrijf het belang van optimale samenwerking tussen Schiphol en KLM, waarvoor onderling vertrouwen uiteraard een belangrijke voorwaarde is. Ik wil de commissie dan ook de gelegenheid geven om het tweede deel van de opdracht, samen met de betrokken ondernemingen, tot een goed einde te brengen. Voordat ik over de resultaten daarvan kan beschikken vind ik het niet opportuun om inhoudelijk commentaar te geven op berichten in de media. Ik acht het overigens wel te prefereren dat de partijen de discussie onderling voeren en niet via de media.
Klopt het dat de strijdbijl nog niet begraven is?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot de aangekondigde tweede rapportage van de Commissie Shared Vision en de bemiddelingspoging door de heer Alders? Komt deze rapportage nog altijd naar de Kamer in mei?
De relatie met de werkzaamheden van de Commissie Shared Vision is het antwoord op vraag 2 aangegeven. De heer Alders heeft mij gemeld dat de Commissie het tweede rapport eind mei verwacht af te ronden. Het is mijn intentie om dit rapport dan ook nog in mei aan de Kamer te sturen.
Rijopleidingen en het opleiden van rijinstructeurs door het UWV |
|
Attje Kuiken (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «UWV het schip in met omscholing»?1
Ja.
Klopt het dat er een hoog aantal uitvallers is bij de opleiding tot rijinstructeur die via het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wordt aangeboden?
Het aantal uitvallers bij de opleiding rijinstructeur wijkt niet af van de gemiddelde uitval bij de opleidingen in het kader van de re-integratie van uitkeringsgerechtigden.
Was de selectie van de cursisten die werden toegelaten tot de opleiding voor rijinstructeur adequaat?
Ja. Alvorens de cliënt aan een opleiding begint toetst de Arbeidsdeskundige of de werkcoach de deelname aan de opleiding aan het scholingsprotocol van UWV. Nagegaan wordt of de scholing noodzakelijk is voor betrokkene, of de scholing voldoet aan de regelgeving, de kosten opwegen tegen de baten en of de cursist schoolbaar is.
Wat voor maatregelen heeft het UWV genomen om opleidingskosten terug te vorderen bij de (opzettelijk) afgehaakte cursisten?
Zoals in het artikel naar voren komt heeft UWV in het kader van het handhavingsbeleid in enkele gevallen een deel van het opleidingsgeld bij de cursist teruggevorderd via de uitkering. Bij (ernstige) verwijtbaarheid van de zijde van de cursist waardoor een opleiding niet wordt afgemaakt en niet wordt meegewerkt aan de re-integratie, wordt in het kader van het reguliere maatregelenbeleid een sanctie toegepast.
Klopt het bericht dat er door het faillissement van een opleidingsinstituut in één keer 500 cursisten zijn afgehaakt? Zo ja, wat is er gedaan om deze cursisten bij een ander opleidingsinstituut onder te brengen?
Het faillissement waarvan wordt gesproken speelde in 2011. Ongeveer 90 UWV-cliënten volgden ten tijde van het faillissement een door UWV ingekochte opleiding bij het instituut en via een leerbaanproject in samenwerking met een re-integratiebedrijf volgden nog eens 165 UWV-cliënten een opleiding bij het opleidingsinstituut. Met alle 255 cliënten is gesproken en is – voor zover aan de orde – met het re-integratiebedrijf en/of een andere opleider gezorgd dat zij hun opleiding konden afmaken.
Hoeveel opleidingen tot rijinstructeur zijn er sinds 2008 via het UWV aangeboden en hoeveel cursisten hebben de opleiding voltooid? Is het UWV nog steeds bezig met het opleiden van nieuwe rijinstructeurs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel cursisten volgen momenteel via het UWV de opleiding tot rijinstructeur?
UWV heeft op basis van eigen onderzoek over de betrokken jaren van 391 trajecten gegevens kunnen achterhalen. Van deze 391 trajecten zijn er 144 afgesloten met een plaatsing. Hiervan waren 14 plaatsingen in zelfstandige arbeid en 130 op een arbeidsovereenkomst. De overige deelnemers zijn niet aan de slag gekomen. Het in het persartikel genoemde aantal van ca 560 deelnemers omvat naast de opleidingen rijinstructeurs, ook de opleidingen heftruckbestuurder en vrachtwagenchauffeur.
Sinds 2012 kan UWV voor WW-ers geen trajecten of opleidingen meer inkopen. De inkoop van de opleiding tot rijinstructeur voor arbeidsgehandicapten is altijd al zeer gering geweest. Gelet op de slechte arbeidsmarktsituatie voor dit beroep is er thans nog minder aanleiding dan voorheen om deze opleiding in te kopen.
Het bericht dat ruim zesduizend studenten boetes krijgen wegens het aflopen van het recht op reizen met het OV |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht € 600.000 boetes voor studenten?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken welke uitvoerende organisatie verantwoordelijk is voor het stopzetten van de ov-jaarkaart na uitschrijving bij DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs)?2
Studenten zijn zelf verantwoordelijk voor het tijdig stopzetten van hun reisproduct. Tot 1 december 2012 moesten studenten aan DUO melden hun reisproduct te willen stopzetten en vervolgens naar een ophaalautomaat van de openbaar vervoerbedrijven gaan om het reisproduct daadwerkelijk stop te zetten. Sinds 1 december 2012 hoeven studenten alleen nog naar een ophaalautomaat te gaan om hun reisproduct stop te zetten. De data waarop studenten hun reisproducten stopzetten, worden in de automaten geregistreerd en vervolgens doorgeleid naar DUO. DUO beoordeelt of het stopzetten tijdig heeft plaatsgevonden.
Hoe beziet u de voortdurende onduidelijkheid over de stopzettingsprocedure, zoals vermeld in het artikel?
Het stopzetten is eenvoudiger geworden doordat het volledig kan plaatsvinden bij een automaat van het openbaar vervoer. Studenten hebben op verschillende manieren kennis kunnen nemen van de nieuwe wijze van stopzetten:
Heeft de verantwoordelijke organisatie er voor gekozen om studenten een herinnering te sturen voor het stopzetten van de ov-jaarkaart? Zo nee, waarom niet?
Ja, een maand voordat studenten hun reisproduct moeten stopzetten ontvangen ze daarover een mail of brief van DUO.
Kunt u nader toelichten waarom er is gekozen voor het verhogen van de boete voor het niet stopzetten van de ov-jaarkaart?
De boete voor het te laat stopzetten van het studentenreisproduct is sinds 1 oktober 2012 verhoogd van 68 euro per halve maand naar 97 euro per halve maand. Het boetebedrag is vele jaren gelijk gebleven en stond inmiddels niet meer in verhouding tot de marktwaarde van het reisproduct.
Deelt u de mening, zoals deze in het artikel wordt geuit door de voorzitter van het ISO3, dat er nauwelijks communicatie heeft plaatsgevonden over de procedure rondom het stopzetten van de ov-jaarkaart?
Die mening deel ik niet. Zie antwoord op vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om de communicatie over het stopzetten van de ov-jaarkaart richting studenten te verbeteren?
De communicatie over het stopzetten van het studentenreisproduct beoordeel ik als goed. Medewerkers van DUO en van de Klantenservice OV-chipkaart zijn dagelijks actief met (het verbeteren van) communicatie met studenten. Wanneer er concrete suggesties voor verbetering zijn, geef ik die graag aan hen door. Ik zal studentenorganisaties vragen welke suggesties zij hebben voor verbetering van de communicatie.
Het bericht dat een opgestapt lid van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) forse kritiek uit op ‘de perversies van het systeem’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het bericht dat een opgestapt lid van het CBG forse kritiek uit op het functioneren van het CBG? Wat vindt u van zijn kritiek?1
Prof. Schellekens laat zich in de uitzending van Argos kritisch uit over het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG), en over het Europese geneesmid-delenbeoordelingssysteem als zodanig. De heer Schellekens heeft een lange staat van dienst in de wetenschap en bij het CBG en zijn uitlatingen neem ik serieus. En ik vind het overigens niet wenselijk als door deze uitlatingen de indruk zou ontstaan dat het CBG niet goed functioneert.
De kritiek van Prof. Schellekens over het geneesmiddelenbeoordelingssysteem was en is overigens bekend bij het CBG.
Deelt u de mening dat het CBG volledig onafhankelijk van de farmaceutische industrie zijn werk moet doen? Is dat naar uw oordeel op dit moment het geval? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat het CBG zijn werk volledig onafhankelijk moet doen en ik ben van oordeel dat dit ook het geval is. Voor een nadere toelichting daarop verwijs ik naar de uiteenzetting bij de vragen 4 en 5.
Waarom is het ambtenaren van het secretariaat van het CBG bij wet verboden om financiële of andere belangen in de farmaceutische industrie te hebben, en leden van het CBG niet?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Voorheen kende de Geneesmiddelenwet in artikel 6 een aparte regeling voor de leden van het CBG. Het CBG is per 1 juli 2011 echter volledig onder de werkings-sfeer van de Kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen (Kaderwet ZBO’s) gebracht. Artikel 6 Geneesmiddelenwet is bij die wetswijziging vervallen, en de leden van het CBG vallen nu onder artikel 13 van de Kaderwet, dat een regeling bevat over nevenfuncties en onafhankelijkheid die voor bestuursleden van alle ZBO’s in Nederland gelden.
Het CBG heeft daarnaast een eigen gedragscode om de integriteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de organisatie voortdurend te handhaven en te versterken. Dit beleid geldt voor zowel Collegeleden als voor medewerkers van het secretariaat. De gedragscode en het integriteitsbeleid staan op de website van het CBG.
De Collegeleden beoordelen in volstrekte onafhankelijkheid, op grond van de Geneesmiddelenwet en op basis van hun wetenschappelijke deskundigheid.
Het CBG heeft geen enkel belang bij de besluiten die het neemt, niet materieel, noch immaterieel. Collegeleden mogen geen financiële of andere belangen hebben waardoor hun partijdigheid, onafhankelijkheid en integriteit in het gedrang kan komen. De Collegeleden en de medewerkers verstrekken voor hun aanstelling, en daarna jaarlijks, een verklaring omtrent hun belangen van ten minste de afgelopen 5 jaar.
Medewerkers van het CBG, inclusief Collegeleden en externe deskundigen, mogen geen belangen hebben die hun onafhankelijkheid kunnen beïnvloeden. Deze regel is gebaseerd op artikel 126 ter Richtlijn 2001/83/EG. Dit laat onverlet dat bij de beoordeling van belangen soms een afweging moet worden gemaakt tussen de onafhankelijkheid en de noodzaak om de beste deskundigen te betrekken bij de werkzaamheden van het CBG.
Het CBG beoordeelt de verenigbaarheid van de gemelde belangen met de werkzaamheden van het CBG. Het uitgangspunt is dat het niet is toegestaan om directe belangen te hebben in bedrijven die belang hebben bij de taken van het CBG, zoals farmaceutische bedrijven, producenten van medische hulpmiddelen met ondersteunende farmaceutische stof en fabrikanten van nieuwe voedings-middelen. Indirecte belangen zijn wel toegestaan, maar moeten worden gemeld. Een indirect belang houdt in dat een onderzoek of organisatie (mede) wordt gefinancierd uit een bijdrage of een fonds. Deze definitie van indirecte belangen wordt ook door de het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) en door andere geneesmiddelenautoriteiten gehanteerd. Ook zijn aan indirecte belangen restricties verbonden ten aanzien van de werkzaamheden voor het CBG, zoals het niet mogen beoordelen van bepaalde producten.
Bij de beoordeling van de belangen kan het CBG Bestuur gemotiveerd afwijken van het beleid in de Gedragscode. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn indien een restrictie zou leiden tot blokkeren van expertise die niet gemist kan worden bij de werkzaamheden van het CBG. Als er wordt afgeweken van het beleid, dan wordt dit in de verklaring van belangen aangeven. Deze verklaringen van de College-leden zijn openbaar en worden gepubliceerd op de website van het CBG. Om het melden van belangen te stimuleren wordt voorafgaand aan elke College-vergadering door de voorzitter gevraagd of de aanwezigen ten aanzien van een of meer van de agendapunten een mogelijk belangenconflict te melden hebben. De voorzitter beslist over de in de vergadering gemelde belangen. Over belangen van de voorzitter beslissen de aanwezige plaatsvervangend voorzitters.
Daarnaast heeft het CBG samen met ruim dertig organisaties, waaronder KNMG en KNAW, een Code ondertekend ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door mogelijke belangenverstrengeling. De belangen van deskundigen die bijvoorbeeld deel uitmaken van wetenschappelijke commissies en adviescommissies worden via de Code openbaar gemaakt om belangenverstrengeling en daarmee oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen.
Hoe oordeelt u over het feit dat verschillende leden, zoals bijvoorbeeld professor Hoes, professor Hazes en professor Schellens van het CBG werkzaamheden hebben verricht of op dit moment verrichten voor de farmaceutische industrie tijdens hun lidmaatschap van het CBG? Bent u van mening dat deze leden geheel onbevooroordeeld medicijnen kunnen beoordelen? Deelt u de mening dat dit afbreuk doet aan hun onafhankelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het is bekend dat er Collegeleden zijn die vanuit hun functie als hoogleraar onderzoek doen naar geneesmiddelen en daarbij contacten hebben met de farmaceutische industrie. Dit belemmert de onafhankelijke oordeelsvorming niet.
Binnen het CBG is deskundigheid nodig van mensen die met één been in de praktijk staan en dus relevante expertise hebben. De Collegeleden worden benoemd op grond van hun wetenschappelijke expertise. Die komt onder meer voort uit de deelname aan onderzoek. Veel onderzoek is gericht op de ontwikkeling van een geneesmiddel.
Ik wijs er ten slotte nog op dat de meeste leden van het College zijn benoemd voor 25 uur per maand; het lidmaatschap van het College is voor hen niet hun hoofdfunctie.
Deelt u de mening dat het niet toegestaan zou moeten zijn dat leden van het CBG banden hebben met de farmaceutische industrie? Bent u bereid de Geneesmiddelenwet hierop aan te passen? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt er directe of indirecte beïnvloeding van leden van het CBG plaats door farmaceutische bedrijven? Zo ja, waar bestaat die beïnvloeding dan uit, hoe vaak komt het voor en welk effect heeft deze beïnvloeding? Zo nee, hoe oordeelt u dan over het feit dat het opgestapte lid van het CBG telefonisch is benaderd over zaken die vertrouwelijk waren? Deelt u de mening dat het de farmaceutische industrie verboden zou moeten worden de leden van het CBG op enigerlei wijze te benaderen, met het doel hen te beïnvloeden? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Pogingen tot beïnvloeding door farmaceutische bedrijven moeten worden gemeld bij de voorzitter. Er is in de afgelopen tien jaar één enkele poging gemeld. Collegeleden mogen in het kader van de beoordeling van een specifiek genees-middel niet benaderd worden door de farmaceutische industrie. Bij de industrie weet men dit ook heel goed. De Collegeleden zijn gehouden aan de wet en aan de eigen Gedragscoden om de integriteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de organisatie voortdurend te handhaven en te versterken. Ook Prof. Schellekens zegt dat hij de Collegeleden «
Hoewel ik er vanuit ga dat de poging tot beïnvloeding vooralsnog een eenmalig incident was, vind ik het toch van belang dat dit nader wordt uitgezocht. Ik wil niet dat hierover onduidelijkheid kan bestaan. Ik zal de resultaten van dit onderzoek dan ook aan de Tweede Kamer melden.
Bent u bereid dit incident tot op de bodem uit te zoeken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over het feit dat vele leden al vanaf de jaren tachtig of negentig zitting hebben in het CBG? Vindt u dergelijke termijnen wenselijk? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?5
Het College bestaat, naast de voorzitter, uit ten hoogste zeventien leden. De ambtstermijn van de voorzitter en de leden is vier jaar en kan telkens worden verlengd met vier jaar door herbenoeming.
De afgelopen twee jaar is een kwart van de Collegeleden vervangen. De afgelopen tien jaar zijn er tien Collegeleden afgetreden en zijn er acht nieuwe Collegeleden aangetreden. Een derde (vijf) van de op dit moment vijftien leden is minder dan zeven jaar lid van het College. Hieruit kan worden afgeleid dat er dus wel degelijk doorstroom is. Vier Collegeleden zijn langer dan vijftien jaar lid en de overige zes Collegeleden zijn tussen de zeven en vijftien jaar lid van het College. De gemiddelde zittingsduur van de huidige Collegeleden is tien jaar.
Het CBG is een kennisinstituut dat bij de samenstelling van het College verschillende criteria hanteert, zoals onder andere diversiteit van expertise-gebieden, topkwaliteit van wetenschappers, en een breed draagvlak binnen de medische wereld. Een goede balans tussen vernieuwing van experts met kennis van zaken en experts met ervaring is daarnaast van groot belang.
Deelt u de mening dat de stukken die farmaceutische bedrijven bij het CBG aanleveren openbaar zouden moeten zijn? Deelt u voorts de mening dat transparantie daarbij zwaarder weegt dan het beschermen van de belangen van de farmaceutische industrie? Bent u bereid de Geneesmiddelenwet zodanig aan te passen dat deze stukken openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien?
Het CBG is binnen Europa koploper op het gebied van transparantie en publiceert al jaren openbare beoordelingsrapporten en openbare verslagen van de collegevergaderingen.
Wat betreft de openbaarheid van registratiedossiers is een brede Europese discussie gaande over welke delen van de registratiedossiers kunnen worden vrijgegeven. Onlangs heeft het Gerecht van de Europese Unie besloten dat het Europees Geneesmiddelenagentschap EMA klinische data niet openbaar mag maken. De doelstelling van de EMA is een proactieve publicatie van data uit klinische onderzoeken zodra de besluitvorming voor een aanvraag voor een handelsvergunning is afgerond.
Er zijn echter ook beperkingen in wet- en regelgeving ten aanzien van commercieel vertrouwelijke gegevens en gegevens die terug te herleiden zijn naar patiënten.
Hoe reageert u op de constatering van het opgestapte lid van het CBG dat de farmaceutische industrie op dit moment hoofdzakelijk zogenaamde me-too middelen (geneesmiddelen met een vergelijkbaar werkingsgebied als dat van een bestaand, succesvol geneesmiddel) op de markt brengt? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo ja waarom? Zo neen, waarom niet?
Prof. Schellekens wijst er terecht op dat het geneesmiddelenbeoordelingssysteem het mogelijk maakt dat zogenaamde «me too» middelen op de markt komen.
Het is ook juist dat er de laatste jaren weinig echt nieuwe geneesmiddelen zijn bijgekomen. Anderzijds biedt de beoordelingssystematiek als zodanig ook geen beletselen voor innovaties. Dit systeem geldt Europees breed, en in landen als de Verenigde Staten en Canada wijkt de systematiek niet wezenlijk af.
Ik vind dat we wel goed moeten blijven kijken naar de veelheid van regels en naar het nut daarvan. Er zijn de laatste jaren inderdaad veel regels bijgekomen en ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling. We bevinden ons overigens wel in het gezelschap van 26 andere lidstaten. Prof. Schellekens merkte dat zelf ook op. Dit betekent dat deze discussie over een langere termijn zal spelen.
Bent u van mening dat postmarketing onderzoek van groot belang is om de veiligheid van medicijnen te garanderen? Deelt u de mening dat een medicijn in eerste instantie slechts voor vijf jaar geregistreerd zou moeten worden, om het medicijn pas na herbeoordeling door het CBG weer voor registratie in aanmerking te laten komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bewerkstelligen?
Het uitgangspunt in de Geneesmiddelenwet is reeds dat een handelsvergunning voor een geneesmiddel in eerste instantie voor de duur van vijf jaar wordt afgegeven. Na vijf jaar volgt een herbeoordeling van de baten-risico balans van het geneesmiddel waarbij beoordeeld wordt of het geneesmiddel opnieuw voor vijf jaar een herregistratie krijgt of voor onbepaalde tijd. Na verlenging is de handelsvergunning in beginsel geldig voor onbepaalde tijd, tenzij met het oog op de geneesmiddelenbewaking wordt besloten de handelsvergunning nogmaals voor de duur van vijf jaar af te geven. Dit is in lijn met Europese wet- en regelgeving. De baten-risico balans van het geneesmiddel wordt voortdurend bewaakt nadat het tot de markt is toegelaten en indien noodzakelijk worden risicobeperkende maatregelen genomen.
Wat is uw oordeel over de opmerking van professor Schellekens dat het voor nieuwe bedrijven steeds moeilijker wordt om geneesmiddelen te ontwikkelen en op de markt te brengen? Onderschrijft u dit? Zo ja, acht u een dergelijke ontwikkeling niet onwenselijk vanwege een mogelijke rem op innovatie?
De tendens om de veiligheid voor patiënten zo goed mogelijk te waarborgen, vertaalt zich in een toename van Europese regels, die vervolgens ook in Nederlandse wetgeving moeten worden vastgelegd. De hoeveelheid regelgeving komt innovatie en snelheid van registratie inderdaad niet altijd ten goede. Dit is een blijvend punt van zorg dat mijn volle aandacht heeft.
In de meeste gevallen zal een innovatief geneesmiddel centraal (voor heel Europa) worden geregistreerd. Voor kleinere bedrijven is het moeilijker om geneesmiddelen op de markt te brengen. Daarom is er sinds 2005 een richtlijn van de Europese Commissie met stimulansen voor kleinere bedrijven. Zij kunnen hulp krijgen bij registratieprocedures alsmede lagere registratietarieven.
Wat is uw oordeel over het feit dat het CBG in samenwerking met de industrie zijn werkwijze onderzoekt? Deelt u de mening dat naast dit onderzoek een onafhankelijk onderzoek naar het functioneren van het CBG dient te worden uitgevoerd? Bent u bereid een diepgaand onafhankelijk onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een onderzoeksvoorstel tegemoet worden gezien?
Het is goed dat het CBG investeert in onderzoek naar de huidige eisen die gesteld worden ten behoeve van registratie, en ook kritisch bekijkt of het registratieproces beter kan. Een voorbeeld hiervan is het zogenaamde Escher-project. Dit betreft een onderzoek naar de zin en doelmatigheid van de registratie eisen. Het spreekt voor zich dat dergelijk onderzoek dient rekening te houden met het Europese wettelijke kader waarin het CBG functioneert.
Het Escher-project heeft als doel om het systeem rond de markttoelating en vergoeding van geneesmiddelen te onderzoeken, knelpunten te identificeren, en hier oplossingen voor te vinden om zo geneesmiddelinnovatie te stimuleren en patiënten toegang te geven tot werkzame geneesmiddelen met een aanvaardbare balans tussen werkzaamheid en risico’s. Het CBG heeft een belangrijke rol in het project vanuit de kennis over en ervaring met dit proces. Ik ben er van overtuigd dat het CBG het belang van de patiënt hierbij vooropstelt. Ik zie ook geen aanvullende reden voor andere onderzoeken naar het functioneren van het CBG.
Het Nederlandse visitatiebeleid in vreemdelingendetentie |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Visitatie in vreemdelingenbewaring»?1
Vreemdelingen die op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet (hierna Vw) in een huis van bewaring verblijven, kunnen op grond van artikel 29 van de Penitentiaire beginselwet (hierna Pbw) worden onderzocht aan het lichaam. De directeur van de inrichting is hiertoe bevoegd in het geval van binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid van de inrichting. De directeur kan medewerkers aanwijzen die het onderzoek mogen uitvoeren. Indien een vreemdeling zich in bewaring bevindt op grond van artikel 6 Vw is het zogeheten Reglement Regime Grenslogies van toepassing. Op grond van dit Reglement kunnen vreemdelingen alleen worden onderzocht aan de kleding en vindt geen onderzoek aan het lichaam plaats.
De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft in beleidsregels neergelegd in welke gevallen zij het onderzoek aan het lichaam noodzakelijk acht in het kader van de veiligheid en orde binnen de inrichting en in welke gevallen kan worden volstaan met het minder ingrijpende middel van onderzoek aan de kleding. Onderzoek aan het lichaam vindt plaats bij binnenkomst vanuit een inrichting anders dan een justitiële inrichting, bij gerede twijfel dat contrabande in de cel wordt gehouden en bij plaatsing in een afzonderingscel ter observatie. De praktijk wijst uit dat bij binnenkomst in de detentiecentra nog steeds contrabande wordt gevonden, waaronder verdovende middelen en wapens. Met een minder ingrijpend middel kan daarom niet worden volstaan. Zoals gezegd wordt bij binnenkomst vanuit een andere justitiële inrichting volstaan met een onderzoek aan de kleding. Ook na ontvangst van bezoek worden ingeslotenen in principe alleen onderzocht aan de kleding. Alleen indien er indicaties zijn dat contrabande worden ingevoerd kan op operationeel niveau worden besloten dat er onderzoek aan het lichaam moet worden uitgevoerd.
Overigens kunnen medewerkers altijd afwijken van deze beleidsregels indien zij onderzoek aan het lichaam niet wenselijk, of niet noodzakelijk achten.
In het artikel «Visitatie in vreemdelingenbewaring» worden vraagtekens geplaatst bij de huidige toepassing van onderzoek aan het lichaam in vreemdelingenbewaring vanuit de mensenrechtelijke optiek en het beginsel van minimale beperkingen. Gegeven de hiervoor geschetste context, ga ik ervan uit dat het onderzoek aan lichaam zich verhoudt tot de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Of het onderzoek aan het lichaam in individuele gevallen rechtmatig is toegepast kan door de rechter worden getoetst aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
Overigens wordt op dit moment aan een wetsvoorstel gewerkt om de vreemdelingenbewaring een bestuursrechtelijke grondslag te geven en een daarbij passend regime van bewaring. Vanzelfsprekend zal ik bij het ontwerp rekening houden met grondrechten zoals vervat in de artikelen 3 en 8 van het EVRM en de uitleg hiervan door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Wordt er standaard gevisiteerd of wordt altijd gekeken naar minder drastische maatregelen? Wanneer wordt er wel en wanneer wordt er niet tot visitatie overgegaan? Wie bepaalt dat?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de harde eisen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), dat de lichaamsonderzoeken naast een behoorlijke, menswaardige uitvoering ook een legitiem doel moeten dienen?2 Voldoet het Nederlandse visitatiebeleid hieraan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, gaat u het visitatiebeleid aanpassen en alleen inzetten in uiterste gevallen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het bericht dat een verkrachte vrouw bij aankomst in detentiecentrum Zeist op grove wijze is gedwongen mee te werken aan visitatie? Wat is uw reactie op deze zaak?3
Ik ben bekend met dit bericht. De betreffende ingeslotene heeft zich over haar behandeling beklaagd bij de beklagcommissie. Deze heeft het beklag ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep is gegaan bij de Raad voor de Sanctietoepassing en Jeugdbeleid (RSJ). Ook de RSJ heeft de klacht ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat het personeel van DJI zorgvuldig heeft gehandeld en dat het onderzoek aan lichaam volgens de geldende wettelijke procedure heeft plaatsgevonden.
Gelet op het ingrijpende karakter van het middel wordt in de praktijk zo veel als mogelijk rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de ingeslotene bij de afweging om al of niet over te gaan tot onderzoek aan het lichaam.
Kunt u toelichten hoe in het Nederlandse visitatiebeleid rekening wordt gehouden met het Valasinas-arrest van het EHRM, waarin is bepaald dat visitatie in aanwezigheid van iemand van het andere geslacht een onmenselijke of vernederende handeling in de zin van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is?
Op grond van artikel 29 lid 3 Pbw wordt een onderzoek aan het lichaam uitgevoerd op een besloten plaats en voor zover mogelijk door een persoon van hetzelfde geslacht. De uitvoering van het onderzoek aan het lichaam staat beschreven in het protocol dat geldt bij binnenkomst. Ook in dit protocol is opgenomen dat het onderzoek aan lichaam en/of kleding wordt uitgevoerd door een medewerker van hetzelfde geslacht als de ingeslotene. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan het onderzoek aan lichaam en/of kleding plaatsvinden in aanwezigheid van een medewerker van een ander geslacht dan de ingeslotene. Het gaat dan om gevallen waarin dit uit oogpunt van veiligheid noodzakelijk is. Het feitelijk onderzoek wordt echter altijd uitgevoerd door een medewerker van hetzelfde geslacht als de ingeslotene.
Deelt u de mening dat artikel 29 van de Penitentiaire Beginselenwet niet meer van toepassing is op vreemdelingenbewaring wanneer het regime wordt losgekoppeld van deze wet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in aanloop naar het nog aan de Kamer te sturen wetsvoorstel dit visitatiebeleid reeds te herzien?4
Met het wetsvoorstel krijgt de vreemdelingenbewaring een eigen bestuursrechtelijk regime. Op de invulling van dat regime kan ik nog niet ingaan. Ik zie op dit moment geen aanleiding om, vooruitlopend op het wetvoorstel, het beleid rondom het onderzoek aan het lichaam te herzien.
Het bericht dat patiënten vaker in nood zijn door verdwenen medicijnen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat patiënten steeds vaker in de problemen komen doordat medicijnen van de markt verdwijnen?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van het bericht dat steeds meer patiënten in de problemen komen doordat medicijnen van de markt verdwijnen, of omdat deze tijdelijk niet leverbaar zijn?
De beschikbaarheid van geneesmiddelen is al geruime tijd een punt van zorg voor mij. Daarom ben ik in 2012 gestart met het project Borging Continuïteit Geneesmiddelen. Met mijn brief inzake het project Borging Continuïteit Geneesmiddelen (29 477, nr. 225) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van het project en toegezegd met een plan van aanpak te zullen komen om in de toekomst geneesmiddelentekorten daar waar mogelijk te voorkomen.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het aantal geneesmiddelen dat definitief uit de handel is sinds 2004 is verdubbeld? Kunt u aangeven hoe vaak dit medicijnen betreft waarvoor geen alternatief voorhanden is of alternatieven niet voldoende leverbaar zijn?
Er is inderdaad sprake van toenemende beschikbaarheidsproblemen van geneesmiddelen. Dat vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Uit een analyse van Farmanco, de databank waarin het Laboratorium der Nederlandse Apothekers (LNA) leveringsproblemen registreert, blijkt dat er bij geneesmiddelentekorten in de meeste gevallen substitutie met een ander middel mogelijk is of dat er een therapeutisch alternatief beschikbaar is. Bij 1% van de geneesmiddelentekorten is er echter geen oplossing voorhanden.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het vijf keer zo vaak voor komt dat medicijnen tijdelijk, maar soms maanden of jaren, niet leverbaar zijn?
Ik vind dat verontrustend en realiseer mij dat dit aanzienlijke consequenties voor patiënten kan hebben. Ik heb echter tot dusver geen signalen van patiënten of patiëntenverenigingen ontvangen over opgelopen schade bij patiënten. Het is echter ook niet zo dat ieder geneesmiddelentekort noodzakelijkerwijs een risico vormt voor de patiënt en tot schade leidt. Wanneer er sprake is van een geneesmiddeltekort is er in veel gevallen een alternatief medicijn beschikbaar voor de patiënt.
Apothekers en ziekenhuisapothekers verrichten bij een geneesmiddeltekort grote inspanningen om hun patiënten toch van de juiste middelen te kunnen voorzien. Over het algemeen slagen ze hier goed in.
Wat is uw reactie op de stelling dat de belangrijkste reden om een pil of poeder van de markt te halen geld is?
De geneesmiddelenmarkt in Europa is een vrije markt. Indien een fabrikant om economische redenen een geneesmiddel van de markt wil halen, kan hij niet gedwongen worden de productie van en handel in een (mogelijk verlieslijdend) geneesmiddel voort te zetten. In Nederland probeert het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG), indien er geen geregistreerde alternatieven in de handel zijn, om bij een voornemen tot doorhaling van de registratie via overleg met de vergunninghouder te voorkomen dat onwenselijke situaties optreden. Het CBG dringt er dan op aan om de registratie in stand te houden of om te faciliteren dat de handelsvergunning wordt overgedragen aan een andere handelsvergunninghouder.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke functie van medicijnfabrikanten boven financieel gewin hoort te staan?
Medicijnfabrikanten zijn private partijen. Het is de verantwoordelijkheid van private ondernemingen om invulling te geven aan maatschappelijk verantwoord ondernemerschap in relatie tot hun eigen bedrijfsvoering. De farmaceutische industrie heeft geen verplichting tot maatschappelijk verantwoord ondernemingsschap. Dat neemt echter niet weg dat de meeste farmaceutische bedrijven wel de morele verplichting voelen om maatschappelijk verantwoord bezig te zijn. Dat vind ik een goede zaak.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om de verkrijgbaarheid van noodzakelijke geneesmiddelen, zoals bijvoorbeeld kinidine, te verbeteren?
Ik zal, zoals ik u eerder reeds heb toegezegd, voor het zomerreces een plan van aanpak naar de Tweede Kamer sturen waar ik nader in zal gaan op maatregelingen om de verkrijgbaarheid van geneesmiddelen te verbeteren.
Wat is uw reactie op het voorstel om geneesmiddelfabrikanten een meldplicht op te leggen, zodat apothekers maatregelen kunnen nemen om patiënten aan andere medicijnen te laten wennen, deze uit het buitenland te halen of zelf te produceren? Bent u bereid u sterk te maken voor zo’n meldplicht?
De Geneesmiddelenwet kent reeds een meldplicht van twee maanden voor fabrikanten. Dit houdt in dat de houder van de handelsvergunning het CBG uiterlijk twee maanden van tevoren dient te melden wanneer de handel in een geneesmiddel tijdelijk dan wel blijvend stopgezet wordt. In het plan van aanpak zal ik nader ingaan op de meldplicht.