Angstcultuur bij de politie |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de voorzitters van de politievakbonden NPB, ACP, ANPV en VMHP over de angstcultuur binnen de politieorganisatie?1
Ja.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat agenten de mond wordt gesnoerd, er disciplinaire onderzoeken worden ingesteld en agenten te horen krijgen dat ze over knelpunten geen contact mogen opnemen met de vakbonden en medezeggenschapsorganen?
Ik herken het geschetste beeld van de voorzitters van de vakbonden niet. De politie is een professionele organisatie waarin ruimte voor medewerkers is om eventuele klachten en problemen te uiten. Signaleert een medewerker knelpunten, dan ligt het in de rede dat in eerste instantie de eigen leidinggevende wordt aangesproken.
Zou een medewerker het gevoel hebben niet bij zijn of haar leidinggevende terecht te kunnen, dan kan de medewerker zich wenden tot vertrouwenspersonen binnen hun eigen organisatieonderdeel. Er is een landelijke procedure en landelijk meldpunt ingericht voor het melden van knelpunten. Hiermee wordt beoogd de toegankelijkheid te vergroten en is geborgd dat knelpunten veilig kunnen worden gemeld. Ook kunnen medewerkers terecht bij medezeggenschap. Het staat medewerkers verder vrij om zich te verenigen in een vakbond en de activiteiten die daarbij horen te verrichten.
Gaat het om het melden van een vermoeden van een misstand, dan is het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie van toepassing. De Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO) is dan het onafhankelijk onderzoeksorgaan dat de melding van integriteitsschending nader onderzoekt. Wordt de in dit besluit vastgelegde procedure gevolgd, dan kan een medewerker geen nadelige rechtspositionele gevolgen ondervinden van zijn melding. Ik verwijs u ook naar de beantwoording van de vragen van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 228).
Wat is volgens u de oorzaak van het ontstaan van deze angstcultuur binnen de politieorganisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de door de Tweede Kamer breed ondersteunde doelstelling dat met de komst van de Nationale Politie niet alleen een structuurverandering in gang zou worden gezet, maar met name ook een cultuurverandering?
Bij de vorming van de nationale politie is ingezet op een cultuurverandering die onder meer gericht is op het vergroten van de professionele ruimte van de individuele medewerkers. De in het realisatieplan nationale politie beschreven, beoogde cultuurverandering ziet ook op verbindend en vertrouwen wekkend leiderschap. Tevens wordt ingezet op een cultuur die mogelijk maakt dat politiemedewerkers ruimte hebben tot het nemen van initiatieven, maar ook de bereidwilligheid om te leren van anderen en fouten uit het verleden.
Zoals beschreven in het realisatieplan kan een cultuurverandering niet top down worden opgelegd, en zal deze ontwikkeling de nodige jaren vergen. De aanstelling van de volgende groep leidinggevenden als onderdeel van de personele reorganisatie zal hieraan een belangrijke bijdrage zijn. Van het nieuwe leiderschap wordt gevraagd om in goede verbinding met de medewerkers de dialoog aan te gaan over verbetering van het politiewerk en de prestaties. Dit zal uiteindelijk leiden tot veranderingen in de cultuur. Om deze verandering te kunnen volgen is een cultuurmonitor ontwikkeld welke periodiek door de Inspectie Veiligheid en Justitie wordt uitgevoerd. Uw kamer wordt over de resultaten van deze monitor geïnformeerd.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot uw uitspraken dat er meer vertrouwen moet komen in de kennis en kunde van de individuele medewerkers?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat een gezond functionerende organisatie baat heeft bij mondige medewerkers en dat er dus ruimte moet zijn voor gefundeerde kritiek en inbreng van de kant van de medewerkers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom valt dan juist een tegenovergestelde ontwikkeling waar te nemen binnen de politieorganisatie?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om deze zorgelijke ontwikkeling van een angstcultuur een halt toe te roepen? Hoe gaat u zorgen dat werknemers weer de ruimte krijgen om hun mening te geven, zonder hiervoor afgerekend te worden binnen de politieorganisatie?
Zie antwoord vraag 2.
De bouw van een Russisch hek aan de Georgische grens |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de door de EU Monitoring Mission in Georgia bevestigde bouw van een Russisch hek langs de «administrative border line» met Zuid-Ossetië?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bouw van dit hek? Bent u net als de Georgische minister van Buitenlandse Zaken van mening dat de bouw een schending is van het wapenstilstandsverdrag van 12 augustus 2008?
Nederland is bezorgd over deze ontwikkeling. Deze is niet in overeenstemming met het 6-puntenplan van augustus 2008, waarin werd overeengekomen dat de Russische troepen zich zouden terugtrekken tot de oorspronkelijke posities.
Bent u bekend met de veroordeling van dit hek door de secretaris-generaal van de NAVO Rasmussen?2 Hoe beoordeelt u zijn kwalificatie dat de Russische activiteiten in kwestie in strijd zijn met het internationaal recht?
Ja. Nederland steunt de territoriale integriteit van Georgië binnen de internationaal erkende grenzen. Russische activiteiten op Georgisch grondgebied zonder instemming van de Georgische autoriteiten zijn daarmee in strijd.
Bent u bekend met de verklaring van de Amerikaanse ambassade in Georgië?3 Klopt het dat het hek de bewegingsvrijheid van de lokale bevolking ernstig belemmert, boeren scheidt van hun velden en kinderen onmogelijk maakt hun scholen te bereiken?
Ja. De afscheiding beperkt de bewegingsvrijheid van de plaatselijke bevolking. Er zijn gevallen bekend van bewoners die hierdoor worden afgesneden van hun land of gemeenschappelijke voorzieningen.
Wat is uw mening over de opvatting van de Georgische regering dat het hek gebouwd wordt met het doel te provoceren? Kunt u nagaan met welk doel dit hekwerk wordt gebouwd?
Rusland beschouwt de de-facto afgescheiden regio Zuid-Ossetië als een onafhankelijke staat, en stelt dat de afscheiding wordt gebouwd om de «staatsgrenzen» van Zuid-Ossetië te versterken. De Georgische regering ziet dit als provocatie.
Wat kan de EUMM als toezichthouder op het in 2008 tot stand gekomen vredesverdrag betekenen in deze situatie?
De EUMM volgt de situatie op de voet en heeft enkele malen verklaringen afgelegd waarin zorg wordt uitgesproken. Voorts neemt de EUMM deel aan overleg over incidenten aan de administratieve grenzen, waarin individuele gevallen kunnen worden besproken en waar mogelijk gezocht wordt naar praktische oplossingen. De EUMM heeft geen mandaat om de bouw van de afscheiding tegen te gaan.
Bent u bereid de partijen in het verband van de Europese Unie, de Organisatie voor Vrede en Samenwerkling in Europa (OVSE) of bijvoorbeeld in de Raad van Europa aan te spreken op hun verplichtingen? Is het mogelijk in een dergelijk kader de bouw in overeenstemming te laten brengen met het internationaal recht en morele verplichtingen ten aanzien van de lokale bevolking?
De EU heeft meerdere malen (onder meer door HV Ashton, in Tbilisi en in OVSE- en RvE-kader) zorgen uitgesproken over de bouw van de afscheiding, onder meer vanwege de negatieve gevolgen voor de bewegingsvrijheid van de plaatselijke bevolking. Het EU Politiek en Veiligheidscomité bezocht de situatie ter plaatse op 30 september jl. De kwestie is tevens aan de orde gesteld in de laatste ronde (26 juni jl.) van de Genève besprekingen, waarvan de EU – samen met OVSE en VN – co-voorzitter is. De visies van de EU en Rusland over de wenselijkheid van de afscheiding lopen vooralsnog uiteen.
Het bericht dat de dagbesteding grotendeels wegbezuinigd wordt |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u het afgelopen jaar ook zoveel meldingen binnengekregen van mensen die hun dagbesteding verloren hebben, doordat er bezuinigd wordt op het vervoer van en naar de dagbesteding? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Nee, er zijn niet veel meldingen bij mijn departement binnengekomen. Er zijn enkele vragen gesteld door burgers wanneer een eigen bijdragen aan de orde is. In één geval is een instelling erop gewezen dat vervoer een aanspraak is, waarover niet zonder meer een eigen bijdrage kan worden geheven. In één geval meldde de vertegenwoordiger van een cliënt dat een instelling van mening was dat een cliënt zou moeten verhuizen i.v.m. met de dagbesteding. In dit laatste geval heb ik de vertegenwoordiger aangeraden direct met het zorgkantoor contact te zoeken, om hierin te bemiddelen. Ik ben van mening dat het niet zo kan zijn dat een instelling van een cliënt kan verlangen dat deze omwille van de dagbesteding verhuist.
Hoeveel mensen hebben het afgelopen jaar hun dagbesteding verloren vanwege de bezuinigingen op het vervoer van en naar de dagbesteding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Passende dagbesteding is een aanspraak, evenals het vervoer ernaartoe. Deze aanspraak is niet veranderd. Het is aan de zorgkantoren om een voldoende aanbod aan passende dagbesteding in te kopen en te bemiddelen in zorg voor de cliënt. Hoe of waar dat tot stand komt, is aan het lokale of regionale overleg tussen zorgkantoren en instellingen.
Naar aanleiding van de op 6 juni 2013 aangenomen motie-Bergkamp/Van Dijk (TK 28 547 nr. 113) heb ik de NZa verzocht onderzoek te doen naar eventuele knelpunten in het vervoer van en naar de dagbesteding voor rolstoelgebruikers en kinderen met een AWBZ-indicatie. Op basis van de resultaten van dit onderzoek heb ik voor deze groepen besloten € 25 mln. extra beschikbaar te stellen. Hierover heb ik uw kamer bij brief van 11 oktober 2013 bericht (TK 25 847 nr. 119). Overigens heb ik naar aanleiding van uw vragen aan Zorgverzekeraars Nederland de vraag gesteld of de zorgkantoren het beeld hebben dat er fricties zijn tussen instellingen en cliënten bij dagbesteding en vervoer, die op meer wijzen dan incidenten. Zorgverzekeraars Nederland laat bij brief van 31 oktober 2013 weten dat de maatregelen rond de tarieven vervoer onrust en onzekerheid met zich mee brengen. Partijen zijn naar het oordeel van ZN in de fase dat zij zoeken naar een nieuw evenwicht met de nieuwe tarieven. Signalen daarover, overigens ook signalen met creatieve goede oplossingen, bereiken de zorgkantoren. Het aantal signalen en klachten is echter beperkt. Wanneer deze klachten bij zorgkantoren binnenkomen, worden die met desbetreffende aanbieders/partijen besproken en wordt gezocht naar oplossingen. Vooralsnog concluderen zorgkantoren dat het om incidenten gaat en zijn er geen signalen die structureel of grootschalig lijken te zijn. Ik blijf de praktijk goed volgen.
Hoeveel dagbestedingscentra zijn het afgelopen jaar gesloten door de bezuinigingen op het vervoer van en naar de dagbesteding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat steeds meer mensen met een (ernstige) beperking niet meer naar hun dagbesteding kunnen, doordat er fors bezuinigd is op het vervoer daar naartoe? Is dit conform uw visie om Nederland om te toveren in een participatiesamenleving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denkt u dat mensen kunnen deelnemen aan de samenleving als u deze mensen hiertoe alle mogelijkheden ontneemt? Bent u bereid deze bezuinigingen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u uw eerdere uitspraken waarin u zegt dat dagbesteding een AWBZ-aanspraak is, dus een recht, en dat het vervoer naar een dagbesteding dus altijd mogelijk moet zijn? Waarom staat u toe dat het recht op zorg van mensen nu gewijzigd wordt, waardoor velen niet meer naar de dagbesteding kunnen?2
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich tevens uw eerdere uitspraken dat er 69% minder geld is, en dat dit geen voldoende argument is voor het feit dat het vervoer dan niet meer mogelijk is? Hoe verklaart u dan dat er vele mensen zijn die geen, minder of andere dagbesteding hebben gekregen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
In het algemeen overleg van 26 maart 2013, sprak mevrouw Van Gesthuizen haar zorg uit over het mogelijk verlies van dagbesteding voor cliënten. Instelling Odion had haar er attent op gemaakt dat zij 69% minder aan inkomsten voor vervoer zou krijgen met de nieuwe normtarieven.
In haar recente rapportage van 16 september 2013 geeft de NZa aan dat de instellingen tal van maatregelen nemen om vervoer efficiënter te organiseren. Een substantiële daling van het budget voor vervoer hoeft dus niet te betekenen dat vervoer niet meer mogelijk is.
Daarnaast worden er in de gehandicaptensector in algemene zin positieve exploitatieresultaten geboekt en neemt het eigen vermogen gemiddeld toe (gemiddelde solvabiliteit van 24,2% per 2007 naar 37,3% in 2012). Dit ondersteunt mijn conclusie dat er geen belemmeringen zijn om een goed aanbod van dagbesteding en vervoer te organiseren.
Voor het overige verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 t/m 6.
Herinnert u tevens uw eerdere uitspraak dat zorgkantoren en zorgaanbieders eraan gehouden zijn om het vervoer te leveren, omdat vervoer een aanspraak is in het kader van de AWBZ? Zo ja, waarom heeft u niet eerder ingegrepen, nu blijkt dat zorgaanbieders en zorgkantoren zich hier niet aan gehouden hebben? Zo nee, vindt u het welzijn van deze mensen dan niet belangrijk genoeg?
De passende dagbesteding en het vervoer waren en blijven aanspraken. Het is aan het lokaal overleg om passende dagbesteding en vervoer te organiseren. Mij hebben tot op heden geen signalen bereikt, die op meer dan incidentele fricties tussen cliënten en instellingen duiden.
Erkent u dat het gaat om vaak kwetsbare en afhankelijke mensen die gebruik maken van vervoer van en naar de dagbesteding, en dat zij niet altijd kunnen opkomen voor hun aanspraak op vervoer, en dus hun recht op zorg? Zo ja, hoe gaat u dat oplossen? Zo nee, waarom niet?
Passende dagbesteding en het vervoer zijn aanspraken en daar hebben cliënten recht op. Daar kunnen hun vertegenwoordigers en ook de zorgkantoor zo nodig in bemiddelen. Cliënten of vertegenwoordigers die er niet uitkomen met de instellingen, kunnen zich tot het zorgkantoor te wenden. Wanneer belangenorganisatie van cliënten signalen van ontevreden cliënten krijgen, kunnen zij deze cliënten doorverwijzen naar de zorgkantoren om te bemiddelen.
Wie hebben aanspraak gedaan op de knelpuntenpot van € 25 miljoen, en hoe is dit beoordeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de NZa hebben ca. 152 instellingen aanvragen voor € 45 mln. aanvragen gedaan op de extra € 25 mln. voor 2013. De NZa heeft deze aanvragen naar rato verdeeld. Dat leidt tot een tarief tussen de € 15 en € 16.
In de komende jaren kunnen zorgkantoren dit bedrag zo gebruiken dat daar waar € 19,– nodig is dit daadwerkelijk als tarief kan worden gegeven. Omgekeerd geldt dat daar waar dit niet nodig is – bijvoorbeeld als een groep kinderen met een busje een kilometer verderop naar de dagbesteding wordt gebracht – een lager tarief dan € 19 per kind wordt afgesproken.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraken dat vervoer een aanspraak is waarvoor geen eigen bijdrage verschuldigd is, en dat het niet de bedoeling is dat zorginstellingen de maatregel afwentelen op cliënten? Waarom staat u het toe dat mensen zelfs € 2.000 moeten betalen voor het vervoer van hun kinderen naar de dagbesteding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Passende dagbesteding en het vervoer ernaartoe zijn aanspraken. Daarin bemiddelt zo nodig het zorgkantoor. Als een cliënt een andere wens heeft, ook al is hem een aanbod voor passende dagbesteding gedaan, en aanbieders van dagactiviteiten geen ander aanbod willen doen, dan kan een cliënt ervoor kiezen, om een aanvullende afspraak met een aanbieder te maken. Dat kan ook in de vorm van een eigen bijdrage zijn.
Hoeveel zorginstellingen vragen onterecht een eigen bijdrage voor vervoer van en naar de dagbesteding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Bij de NZa, die een meldpunt heeft voor onterechte betalingen, zijn geen meldingen gedaan van onterechte eigen bijdragen voor vervoer van en naar de dagbesteding. Een onderzoek daarnaar heeft dus nu geen toegevoegde waarde.
Hoeveel meldingen zijn bij de Nederlandse Zorgautoriteit binnengekomen, en wat is hiermee gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Welke verschillen heeft u geconstateerd in het aanbod van dagbesteding in steden en dunbevolkte regio’s met betrekking tot de bezuiniging op het vervoer van en naar de dagbesteding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Instellingen nemen volgens het onderzoek dat recent door de NZA (16 september 2013) is gedaan verschillende maatregelen om het vervoer efficiënter te organiseren. Daarvan hebben er een aantal invloed op het aanbod van dagbesteding, zoals het dichter bij huis organiseren (in het geval een instelling meerdere locaties heeft) en het beperken van tussentijdse vervoersbewegingen, waarbij de dagbesteding gedurende de gehele dag op dezelfde locatie wordt aangeboden. Ook differentiatie van tarieven kan een oplossing bieden.
Hoeveel zorginstellingen vervoeren mensen met een (ernstige) beperking niet meer naar de dagbesteding, maar laten hen thuiswerk doen? Vindt u dit terecht?
Mensen hebben het recht op passende dagbesteding en vervoer, als ze daarvoor zijn geïndiceerd. Als datgene wat in de vraag als thuiswerk wordt omschreven een passende dagbesteding is, zie ik daarin geen bezwaar. Indien cliënten of hun vertegenwoordigers ontevreden zijn over het aanbod, kunnen zij het zorgkantoor vragen daar in te bemiddelen. Ik heb geen zicht op de aantallen op individueel niveau.
Hoeveel mensen zijn gedwongen veranderd van dagbesteding en/of de locatie van dagbesteding door de bezuiniging op het vervoer van en naar de dagbesteding? Vindt u dit terecht?
Er kan een verschil zijn tussen passende en gewenste dagbesteding. Zolang een wisseling van dagbesteding in overleg gaat tussen de cliënt, zijn vertegenwoordigers en de instelling en het nieuwe aanbod is eveneens passend, vind ik dit geen probleem. Overigens kan een cliënt naar een andere aanbieder gaan, als hij ontevreden is over de dagbesteding of het zorgkantoor verzoeken ander aanbod in te kopen. Ik heb geen zicht op de aantallen wisselingen op individueel niveau.
Is deze kaalslag gepland of voorzien beleid, met het oog op uw voorgenomen bezuiniging wanneer de begeleiding overgeheveld wordt naar gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om de transitie naar de nieuwe Wmo goed te laten verlopen, heb ik samen met de VNG het Transitiebureau ingesteld dat gerichte ondersteuning biedt aan gemeenten. Binnenkort laat het Transitiebureau een handreiking uitkomen over hoe het vervoer naar en van de dagbestedinglocatie het beste kan worden georganiseerd, zodat gemeenten zich goed kunnen voorbereiden op deze taak.
Heeft u hierover al afspraken gemaakt met gemeenten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Mogelijke financiering van Al-Shabaab via het consulaat van Eritrea |
|
Joël Voordewind (CU), Michiel Servaes (PvdA), Harry van Bommel (SP), Pieter Omtzigt (CDA), Gert-Jan Segers (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geld voor Al-Shabaab komt ook uit Nederland»?1 Herinnert u zich de beantwoording van eerdere vragen van het lid Timmermans (PvdA) over de zogenaamde «diaspora-tax»?2
Ja.
Wat heeft het onderzoek van het OM naar de zogenaamde diaspora-tax opgeleverd? Bent u bereid de Kamer, zo nodig vertrouwelijk, hierover in te lichten?
Door het Openbaar Ministerie is geen onderzoek begonnen naar de zgn. diaspora taks omdat het Openbaar Ministerie dienaangaande geen aangiften had ontvangen. Dat is nu nog steeds de stand van zaken.
Is het juist te stellen dat de diaspora-tax inmiddels onder de VN-sancties valt en daarmee verboden is? Zo nee, wat is dan wel de situatie? Zo ja, welke stappen heeft de regering ondernomen om het innen van deze belasting onmogelijk te maken?
De belastingheffing door diplomatieke vertegenwoordigingen door Eritrea t.a.v. onderdanen in het buitenland is niet strijdig met Weense Conventies, noch is de belastingheffing (per definitie) in strijd met sanctieregimes. Dit zou anders zijn indien zou blijken dat de gelden ter beschikking zouden komen aan terroristische organisaties. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat door Eritrea in Nederland geïnde fondsen zijn gebruikt voor het financieren van terroristische activiteiten.
Beschikt u over aanwijzingen dat fondsen die in Nederland zijn geïnd zijn gebruikt voor het financieren van de terroristische praktijken van Al-Shabaab?
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat door Eritrea in Nederland geïnde fondsen zijn gebruikt voor het financieren van terroristische activiteiten van Al Shabaab.
Overweegt u de consul van Eritrea, bijvoorbeeld in navolging van Canada, ongewenst te verklaren of het consulaat te sluiten? Zo nee, wat zijn dan wel de maatregelen die u bereid bent te nemen?
Aangezien er geen concrete aanwijzingen zijn dat door Eritrea in Nederland geïnde fondsen zijn gebruikt voor het financieren van terroristische activiteiten, noch is gebleken van anderszins onwettig handelen, is er geen aanleiding tot het nemen van maatregelen.
Het onderbreken van een project voor jonge werkzoekenden bij de politie Assen |
|
Bram van Ojik (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een werkproject bij de politie Assen om jonge werkzoekenden ervaring te laten opdoen sinds enige tijd is opgeschort, terwijl iedereen overtuigd is van het nut van dit project en een landelijke uitrol ervan in overweging wordt genomen?1
Ja.
Waarom is dit project opgeschort? Had u niet voor de continuering van dit project moeten instaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in mijn antwoorden op de vragen van het lid Marcouch (2013Z18217) heb aangegeven, betrof het oorspronkelijke project met nadruk een traject gericht op opleidingsplaatsen. Deze opleidingsplaatsen werden binnen het oude korps Drenthe gecreëerd voor een achttal jongeren met een financiële vergoeding ter hoogte van het minimumloon. Een tweetal jongeren kreeg een werkervaringsplaats. Dit opleidingsproject is dit jaar afgerond. Een eventuele nieuwe uitrol van dit project was onder voorbehoud.
Afgelopen januari heb ik ter uitvoering van de motie Marcouch aangegeven onderzoek te gaan doen naar landelijke mogelijkheden voor de nationale politie om werkervaringsplaatsen aan te bieden aan werkloze jongeren. Hiertoe is een werkgroep opgericht vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de nationale politie. De ervaringen uit het opleidingsproject zijn hierbij gebruikt.
Deelt u de mening dat dit soort projecten effectief is in de bestrijding van de oplopende jeugdwerkloosheid? Zo ja, bent u bereid dit project en de landelijke uitrol hiervan alsnog snel ter hand te nemen? Zo nee, waarom niet?
Afgelopen jaren en ook dit jaar hebben diverse eenheden verschillende werkervaringsplaatsen, maar ook opleidings- en stageplaatsen opengesteld gehad. Naar aanleiding van de motie Marcouch gaan al deze plaatsen beter gemonitord worden. Het is daarbij belangrijk aspecten als de belasting van de politie, de meerwaarde voor de jongere en budgettaire consequenties in ogenschouw te nemen.
Specifiek naar aanleiding van de motie worden dit jaar 5 tot 10 werkervaringsplaatsen ingericht bij een tweetal politie-eenheden, waaronder Noord-Nederland. Het is de ambitie om 100 werkervaringsplaatsen te organiseren.
Mogelijk kan de politie aansluiting vinden bij de activiteiten van arbeidsmarktregio’s in het kader van de aanpak Jeugdwerkloosheid, bij gemeentelijke trajecten om jongeren aan het werk te helpen, of bij een in te dienen sectorplan.2
Ik verwijs u ook naar de beantwoording op de vragen van het lid Marcouch (2013Z18217).
Een angstcultuur bij de Nationale Politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bonden hekelen «angstcultuur» bij politie»?1
Ja.
Is het waar dat er bij de politie een angstcultuur is ontstaan doordat politiemensen die zich uitspreken over misstanden worden aangepakt? Zo ja, kunt u nader ingaan op de aard en de omvang van die angstcultuur? Zo nee, wat is er precies niet waar?
Ik herken het geschetste beeld van de voorzitters van de vakbonden niet. De politie is een professionele organisatie waarin ruimte voor medewerkers is om eventuele klachten en problemen te uiten. Signaleert een medewerker knelpunten, dan ligt het in de rede dat in eerste instantie de eigen leidinggevende wordt aangesproken.
Zou een medewerker het gevoel hebben niet bij zijn of haar leidinggevende terecht te kunnen, dan kan de medewerker zich wenden tot vertrouwenspersonen binnen hun eigen organisatieonderdeel. Er is een landelijke procedure en landelijk meldpunt ingericht voor het melden van knelpunten. Hiermee wordt beoogd de toegankelijkheid te vergroten en is geborgd dat knelpunten veilig kunnen worden gemeld. Ook kunnen medewerkers terecht bij medezeggenschap. Het staat medewerkers verder vrij om zich te verenigen in een vakbond en de activiteiten die daarbij horen te verrichten.
Gaat het om het melden van een vermoeden van een misstand, dan is het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie van toepassing. De Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO) is dan het onafhankelijk onderzoeksorgaan dat de melding van integriteitsschending nader onderzoekt. Wordt de in dit besluit vastgelegde procedure gevolgd, dan kan een medewerker geen nadelige rechtspositionele gevolgen ondervinden van zijn melding.
Bestaat er binnen de cultuur en structuur van de Nationale Politie voldoende ruimte om misstanden te kunnen melden? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom bestaat die cultuur of structuur niet?
Zie antwoord vraag 2.
Over welke mogelijkheden om misstanden binnen de eigen organisatie te melden beschikken politiemensen? Bestaat er een mogelijkheid voor «klokkenluiders» om zich te melden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er de afgelopen maanden steeds meer disciplinaire onderzoeken naar politiemensen worden ingesteld? Zo ja, hoeveel onderzoeken betreft dit, wat is de aard van die onderzoeken en wat is de oorzaak van het feit dat die onderzoeken nodig zijn? Zo nee, wat is er niet waar aan het gestelde?
Binnen de politie worden drie vormen van intern onderzoek gedaan: oriënterende, strafrechtelijke en disciplinaire onderzoeken. Het totaal van deze onderzoeken bedraagt de afgelopen jaren:
1.393
1.498
1.451
1.247
1.304
1.517
1.347
1.190
Tot en met 30 september 2013.
Het aantal interne onderzoeken in 2013 tot op heden, beweegt zich daarmee binnen de bandbreedte van de afgelopen jaren.
Herkent u het in het bericht genoemde signaal dat steeds meer vakbondsleden te horen krijgen dat ze over knelpunten geen contact mogen opnemen met de vakbonden en medezeggenschapsorganen? Zo ja, waaruit bestaan de bij u bekende signalen en deelt u de mening dat politiemensen die al dan niet vermeende misstanden willen melden dit in vrijheid moeten kunnen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er een intern schrijven van de korpschef van de Nationale Politie waarin deze heeft laten weten dat er een grens zit aan het delen van informatie met de bonden en medezeggenschapsorganen? Zo ja, wat is de reden en de inhoud van dit schrijven?
De korpschef is naar aanleiding van berichtgeving in de media over een intern onderzoek naar een medewerker van de Politieacademie, ingegaan op het benaderen van medezeggenschap of bonden, op het intranet van de politie: «Er kan geen enkele twijfel over zijn dat ik sta voor een open en transparante politieorganisatie. Iedereen is daarin vrij om naar bevinden contacten te onderhouden. Wel vind ik het normaal dat collega’s eventuele klachten en problemen op de eerste plaats met hun leidinggevende bespreken. Als dit geen oplossing biedt of tot incidenten leidt, maar ook bij het schenden van gemaakte afspraken kan iedere medewerker vertrouwenspersonen, medezeggenschap of bonden benaderen. Dat recht hebben en houden wij allemaal.»
Tevens heeft de korpschef benadrukt dat medewerkers zich bewust dienen te zijn van de grenzen: «Het staat politiemedewerkers nu eenmaal niet vrij om alles met elkaar of met derden te communiceren. Het delen van vertrouwelijke stukken, staatsgeheimen of teksten die nog in bewerking zijn, is eenvoudigweg niet toegestaan. Ook niet richting medezeggenschap of politiebonden. Als de verdenking rijst dat collega’s zich daaraan schuldig maken, toetsen wij de feiten grondig en zorgvuldig. Dat geldt zonder aanzien des persoons voor alle politiemedewerkers.»
Ik onderschrijf deze opstelling van de korpschef. De korpschef neemt met zijn bericht over de (wettelijke) spelregels op dit gebied niet alleen de politieorganisatie als geheel serieus, maar ook iedere individuele medewerker die twijfelt over wat hij wel of niet kan delen met de buitenwereld.
Waren u al eerder signalen bekend over politiemensen die zich niet durven uit te spreken over misstanden bij de Nationale Politie? Zo ja, waar bestonden die signalen uit en wat heeft u hiermee gedaan?
Nee.
Deelt u de mening dat, zelfs al zou er naar uw mening geen sprake zijn van misstanden of van een angstcultuur, het feit dat de vakbonden dit signaal afgeven op zich al meer dan voldoende reden is om dit signaal serieus te nemen? Zo ja, wilt u hierover dan zo spoedig mogelijk met de bonden in overleg treden? Zo nee, waarom niet?
Voor mij is belangrijk dat de politie een veilige omgeving biedt voor alle medewerkers. Als er signalen zijn dat dit niet het geval is, dan neem ik die serieus en ga ik daarover in gesprek met de aandragers van die signalen.
Privacy schendingen door middel van de bonuskaart van Albert Heijn |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bonuskaart zo lek als mandje»?1 2
Ja.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat Albert Heijn de aankoopgeschiedenis van hun klanten moet behandelen als privacygevoelige informatie en net zo moet beveiligen als persoonsgegevens? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat (aankoop)gegevens pas persoonsgegevens zijn op het moment dat ze op zichzelf, in onderlinge combinatie of in samenhang met uit andere bron bekende informatie, herleidbaar zijn naar een persoon. In dat geval is het bijbehorende beschermingsregime van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing.
Albert Heijn heeft mij desgevraagd het volgende medegedeeld over de privacy-aspecten van hun Bonuskaart. Het Bonuskaartnummer geeft binnen de Appie-functionaliteit toegang tot de aankoophistorie die bij dit Bonuskaartnummer hoort. Daarbij worden geen persoons-identificerende kenmerken getoond. Als iemand zijn Bonuskaart verliest, is voor bijvoorbeeld de vinder dus niet te achterhalen wie die persoon is. De tot een persoon herleidbare gegevens (zoals naam, adres en woonplaats) zijn uitsluitend beschikbaar na inloggen en dus in combinatie met aanvullende inloggegevens.
Het finale oordeel over de vraag of aankoopgegevens van consumenten als persoonsgegevens moeten worden beschouwd en of winkels als Albert Heijn deze dienovereenkomstig moeten beschermen is aan het College bescherming persoonsgegevens.
Kunnen klanten het nummer van een bonuskaart van een andere klant achterhalen door gebruik te maken van informatie op niet meegenomen kassabonnen?
Albert Heijn heeft mij laten weten dat om te voorkomen dat derden makkelijk de beschikking krijgen over een Bonuskaartnummer de eerste 5 cijfers van het Bonuskaartnummer niet op de kassabon worden geprint.
Weet u of andere winkelbedrijven klantenkaarten hebben met vergelijkbare risico’s voor de privacy als de bonuskaart? Zo ja, welke winkelbedrijven betreft dit?
Er zijn meerdere winkels die een klantenkaart uitgeven. Ik heb geen overzicht van hoe de beveiliging van klantgegevens bij deze kaarten is geregeld. Het spreekt voor zich dat winkelbedrijven die een dergelijke kaart gebruiken de wettelijke bepalingen ter bescherming van de privacy van betrokkenen in acht moeten nemen.
Zijn aankoopgegevens van consumenten als persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens te beschouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat de kans dat Albert Heijn door aankoopgegevens van klanten niet beter te beschermen de Wet Bescherming Persoonsgegevens overtreedt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ontmoeting met een Cubaanse blogger |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat u in een ontmoeting met een Cubaanse blogger hebt gesteld dat de internationale gemeenschap de ontwikkelingen in Cuba als «ongelooflijk positief ziet, zich bewegend in de volkomen juiste richting?1
Tijdens het gesprek met blogger Carlos Alberto Pérez Benítez is gesproken over de mensenrechtensituatie in Cuba en de wenselijkheid verdere hervormingen en verbeteringen door te voeren, met name op het terrein van burger en politieke rechten. Daarnaast is gewezen op de resultaten die Cuba op het gebied van sociaal-economische rechten en op het gebied van LGTB heeft bereikt.
Is dit ook uw eigen opvatting over Cuba onder het communistische regime van Raúl Castro? Zo ja, waar baseert u deze waarderende woorden op? Doelde u ook op de mensenrechtensituatie in Cuba?
De economische en politieke veranderingen in Cuba worden door de internationale gemeenschap, inclusief door de EU en NL, als positieve stappen gezien. Dit geldt bijvoorbeeld voor de nieuwe migratiewetgeving (uitreisvisa), de nieuwe regels met betrekking tot internetvrijheid en de grotere economische vrijheid.
Het is wenselijk dat deze stappen verder reiken en versneld worden. Vandaar dat het kabinet via bilaterale contacten met Cuba en via het EU kanaal, inzet op dialoog en samenwerking die bevorderen dat Cuba deze weg verder voortzet. Om de hervormingsgezinde krachten in Cuba te ondersteunen is engagement effectiever dan isolement. Hierbij wordt natuurlijk de situatie met betrekking tot de mensenrechten en democratisering nauw gevolgd.
Hoe beoordeelt u het door het Kamerlid Timmermans aangehaalde rapport van Amnesty International, «Routine respression: Political short-term detentions and harassment in Cuba» van 22 maart 2012? Klopt het dat Amnesty toen waarschuwde dat de intimidatie van dissidenten en mensenrechtenactivisten was toegenomen, en dat het aantal mensen dat te maken kreeg met intimidatie en schending van de mensenrechten is de laatste twee jaar gestegen was?
Korte termijn detenties blijven een punt van zorg. Dit onderwerp zal ook bij een volgende gelegenheid worden besproken.
Deelt u de oproep van het Kamerlid Timmermans in schriftelijke vragen d.d. 27 maart 2012 aan de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken om «onverwijld en duidelijk protest aan te tekenen bij de Cubaanse autoriteiten over de ernstige mensenrechtenschendingen die zij begaan», en om aanscherping van de EU-sancties te bepleiten indien Cuba geen gehoor wil geven aan dit protest?2
De situatie in Cuba wordt nauwgezet gevolgd, niet alleen door Nederland maar ook door de EU, in VN kader en door mensenrechten NGO's.
Wat is er sinds 27 maart 2012 veranderd dat u nu, anders dan het Kamerlid Timmermans, zulke waarderende woorden over Cuba uitspreekt?
Zie antwoord 2.
Heeft u kennisgenomen van de maandelijkse rapportage van de Cubaanse Commissie voor Mensenrechten en Nationale Verzoening (CCDHRN) die meldt dat in de afgelopen maand augustus 547 Cubanen aangehouden zijn om politieke motieven, en dat nog eens 337 dissidenten werden lastiggevallen of bedreigd door de politie?3
Ja, zie antwoord op vraag 3.
Waarom heeft u zich in een kennismakingsgesprek met uw Cubaanse ambtsgenoot Rodriguez uitgesproken voor intensievere samenwerking met Cuba?4 Vindt u de ontwikkelingen in Cuba dermate positief dat u verbetering van de bilaterale relatie met Cuba voorstaat?
Zie antwoord op vraag 2. Daarnaast geldt dat in het buitenlands beleid rekening wordt gehouden met belangen die het Koninkrijk heeft in Cuba, zoals consulaire zaken, uitstaande schulden en handel.
Hoe verhoudt zich de door u beoogde intensievere samenwerking tot het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU ten aanzien van Cuba?
In EU-verband wordt momenteel gesproken over een onderhandelingsmandaat voor de EU met Cuba over een nieuw bilateraal akkoord. Ook hier is het uitgangspunt dat dialoog meer oplevert dan confrontatie. Nederland steunt deze visie en heeft er op aangedrongen dat mensenrechten integraal onderdeel zijn van het toekomstige akkoord. Dit akkoord zou t.z.t. het «Gemeenschappelijk Standpunt» (GS) moeten vervangen. Het GS blijft van kracht tot een nieuw bilateraal akkoord is getekend dat de mensenrechten adequaat adresseert.
Waarom heeft u, in het licht van de aanhoudend slechte mensenrechtensituatie, in het interview met de Cubaanse blogger aangegeven in de «komende maanden» een bezoek te willen brengen aan Cuba? Wanneer gaat dit bezoek plaatsvinden?
Zie antwoord op vraag 2. Het bezoek zal naar verwachting de komende maanden plaatsvinden.
Wanneer heeft voor het laatst een Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Cuba bezocht?
Zover kan worden nagegaan heeft nog nooit een bezoek van een Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken aan Cuba plaatsgevonden.
Bent u bereid de Kamer per brief te informeren over uw beleid ten aanzien van Cuba vóór de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken, en vóór uw bezoek aan Cuba?
Ja.
Het mensenrechtenbeleid met betrekking tot Saudi-Arabië |
|
Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel (SP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het rapport «Wie zwijgt, stemt toe?, Het gebrek aan Nederlandse steun voor vervolgde Saudische mensenrechtenverdedigers» van Amnesty International?1
Ja.
Deelt u de opvatting in het rapport dat in Saudi-Arabië de mensenrechten ernstig onder druk staan en mensenrechtenverdedigers in het land in een zeer benarde positie verkeren? Indien neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de conclusie van de mensenrechtenorganisatie dat de afgelopen jaren zowel Nederland als de EU opmerkelijk stil zijn gebleven over de repressie van mensenrechtenverdedigers in Saudi-Arabië en dat Nederland en de EU hiermee geen uitvoering hebben gegeven aan het eigen beleid ten aanzien van mensenrechtenverdedigers? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is van mening dat stille diplomatie in veel gevallen het meest effectieve middel is om Saudi-Arabië te bewegen om de positie van mensenrechtenverdedigers in het land te verbeteren. Nederland onderhoudt hiervoor contact met autoriteiten, activisten en invloedrijke groepen zoals de geestelijkheid. Door middel van sociale media wordt ook het publiek over mensenrechtenonderwerpen bereikt.
De EU is voor Nederland een belangrijke speler bij het bevorderen van mensenrechten in Saudi-Arabië. De EU is als geheel van 28 lidstaten het best geplaatst om aandacht te vragen voor individuele gevallen en om zorgen hierover kenbaar te maken aan de Saudische autoriteiten. Ook bij generieke onderwerpen zoals de uitvoering van de doodstraf, het opleggen van lijfstraffen en de gebrekkige transparantie van de rechtsgang acht Nederland gezamenlijk Europees optreden het meest effectief. In EU-verband pleit Nederland er actief voor om deze thema’s gezamenlijk aan de orde te stellen.
Deelt u verder de kritiek dat de sterke nadruk van Nederland op stille diplomatie voor wat betreft mensenrechtenkwesties in Saudi-Arabië niet de gewenste resultaten heeft opgeleverd en dat het daarom tijd is voor een andere aanpak? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u concreet aangeven of en zo ja, in hoeverre u bereid bent de negen aanbevelingen die Amnesty International in haar rapport doet, uit te voeren? Kunt u dit per aanbeveling aangeven en uw antwoord toelichten?
Het kabinet stelt de aanbevelingen van Amnesty aan de Nederlandse overheid, waaronder aan de Ambassade in Riyadh, op prijs. Zoals toegezegd tijdens het Notaoverleg Mensenrechtenbeleid op 30 september jl. zal het kabinet zich hierover verstaan met andere lidstaten en de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Een deel van de aanbevelingen van Amnesty wordt in het bestaande Nederlandse beleid overigens al in praktijk gebracht: Saudi-Arabië wordt bilateraal, in Europees en in multilateraal verband aangesproken op zijn verantwoordelijkheden. De Nederlandse Ambassade in Riyadh onderhoudt nauwe contacten met Saudische mensenrechtenverdedigers, wisselt informatie uit met andere ambassades en organiseert jaarlijks een bijeenkomst voor activisten. Praktische ondersteuning wordt per geval beoordeeld en waar mogelijk geboden. Een aantal aspecten uit het Amnesty-rapport, zoals het bijwonen van rechtszaken en het bezoeken van activisten in de gevangenis, is vooralsnog niet mogelijk gebleken. In dat kader heeft Nederland Saudi-Arabië onlangs tijdens de Universal Periodic Review (UPR) te Genève opgeroepen om buitenlandse waarneming van rechtszaken toe te staan.
Kasteelheren die natuurorganisaties 40.000 hectare natuur afhandig willen maken |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u er van dat kasteelheren en grootgrondbezitters natuurverenigingen 40.000 hectare natuurgebied afhandig willen maken?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel «Grond natuurclubs moet in de verkoop; Een à twee miljard ten onrechte verkregen subsidies», in de Telegraaf van 25 september jl. Deze wens van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters is primair een zaak tussen de VGG en de terreinbeherende organisaties, omdat de overheid niet kan treden in private eigendomsverhoudingen.
Bent u het ermee eens dat natuurorganisaties zoals Natuurmonumenten en De 12 Landschappen geen ondernemingen zijn?
Nederland heeft – aan de zijde van Duitsland – verdedigd dat natuurbeheerders geen ondernemingen zijn in de zin van het Europese staatssteunrecht in een beroep van Duitsland tegen de Europese Commissie voor het Gerecht van het Hof van Justitie van de Europese Unie (T-347/09). Het Gerecht heeft op 12 september jl. uitspraak gedaan in de zaak en op dit punt geoordeeld dat natuurbeheerders ondernemingen zijn voor zover zij economische activiteiten uitvoeren. Er staat hoger beroep open tegen de uitspraak van het Gerecht; hier is nog geen besluit over genomen.
Bent u het ermee eens dat natuurorganisaties een publiek belang dienen, en bent u het ermee eens dat natuur een publiek belang is?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het bereiken van natuurdoelen een verantwoordelijkheid van de overheid is en niet slechts een hobby van kasteelheren?
Het bereiken van natuurdoelen is een verantwoordelijkheid van ons allemaal: overheden, maatschappelijke organisaties, ondernemers en burgers. Dat is ook de reden waarom ik in juni een Natuurtop heb georganiseerd waarin partijen uit alle geledingen van de maatschappij aanwezig waren. Inzet van alle partijen is nodig om tot een robuuste natuur te komen waarmee de realisatie van biodiversiteitsdoelen en andere maatschappelijke doelen dichterbij komen.
Erkent u dat particulier natuurbeheer bewezen inefficiënter is gebleken dan dat van de terreinbeherende organisaties en welke consequenties heeft dit gegeven voor het beleid van dit kabinet?
Er is mij geen onderzoek bekend waaruit blijkt dat particulier natuurbeheer bewezen inefficiënt is. Wel kan het zijn dat particulieren hun natuurbeheer anders inrichten om het te combineren met andere doelen om op bedrijfsniveau een optimale efficiëntie te realiseren.
Wilt u in Brussel bepleiten dat natuur en natuurbeheer geen markt zijn?
De overheid moet de Europese staatssteunkaders toepassen, in de gevallen dat die van toepassing zijn. Deze kaders bieden ruimte om natuurbeheerders te subsidiëren. Zo heeft de Europese Commissie de door Nederland in 2009 gemelde Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS (zie bijlage bij Kamerstukken II, 2012–2013, 30 825, nr. 181) beoordeeld als staatssteun en goedgekeurd.
Wilt u in Brussel bepleiten dat Nederland over zijn eigen grondbeleid gaat?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat het ongehoord is om zoveel van de schaarse natuur over te dragen aan de afgesloten gebieden van een handjevol grootgrondbezitters? Zo ja, wat gaat u ertegen doen?
Er is geen sprake van overdracht van natuur naar afgesloten gebieden van een handjevol grootgrondbezitters. Bovendien, de subsidie voor verwerving van natuur heeft als voorwaarde dat die natuur, voor zover het te realiseren type natuur dat toelaat, toegankelijk is. Die voorwaarde verandert niet, ongeacht de eigenaar.
Bent u bereid het systeem van onderhands gunnen bij natuurontwikkeling in heel Nederland te herintroduceren, of bent u anders bereid om provincies tenminste de mogelijkheid te geven om -indien gewenst- onderhands te gunnen?
Gelijkberechtiging van alle private terreinbeherende organisaties is een belangrijk uitgangspunt voor de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. Het sluit ook aan bij mijn visie dat natuur van en voor iedereen dient te zijn. Het uitgangspunt gelijkberechtiging staat expliciet in het Natuurpact dat ik met de provincies heb afgesloten. Het uitgangspunt is ook omarmd door maatschappelijke organisaties in hun overeenkomst met provincies over de uitwerking van het natuurbeleid.
Hoeveel extra kosten verwacht u door natuurontwikkeling voortaan aan te besteden met alle bijbehorende bureaucratie en kunt u dit uitsplitsen inclusief zowel de arbeidskosten van de ambtenaren bij de provincie als de arbeidskosten van Staatsbosbeheer, die immers ook op de overheid drukken?
Er zijn geen gegevens over de kosten van natuurontwikkeling via aanbesteding, omdat tot op heden geen gebruik wordt gemaakt van aanbestedingsprocedures bij natuurontwikkeling. Ik heb met provincies afspraken gemaakt over doelrealisatie van 80.000 ha nieuw in te richten natuur en een meerjarige rijksbijdrage om dat doel te realiseren. Het is nu aan provincies hoe ze dat – al dan niet door middel van aanbestedingen – gaan realiseren.
Wilt u deze vragen voor het algemeen overleg Ecologische Hoofd Structuur beantwoorden?
Ja.
Het bericht Nederlander onder daders Nairobi |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat één van de daders van de terreuraanslag in Nairobi een Nederlander is?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, kunt u aangeven of deze terrorist naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit heeft en zo ja, welke dat dan is?
Het kabinet beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat een van de daders van de aanslag in Nairobi een Nederlander is.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat deze terrorist zich aan de aandacht van de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) heeft weten te onttrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er meer potentiële Nederlandse terroristen zijn die banden hebben met de islamitische terreurbeweging Al-Shabaab?
In het Jaarverslag 2012 van de AIVD is vermeld dat in Nederland ondersteunende activiteiten voor Al Shabaab worden verricht.
Deelt u de mening dat Al-Shabaab op de internationale terreurlijst geplaatst dient te worden? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar het antwoord op de vragen 4, 5, 6 en 7 van de leden Ten Broeke en Dijkhoff aan de ministers van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Justitie over de aanslag van Al Shabaab in Nairobi (2013Z18212, ingezonden 26 september 2013).
Gaat u er daarnaast voor zorgen dat deze terrorist nooit en te nimmer meer een voet zet op Nederlandse bodem zet door hem te denaturaliseren? Zo nee, waarom niet?
Aangezien het kabinet niet beschikt over informatie waaruit blijkt dat een van de daders van de aanslag in Nairobi een Nederlander betreft, is het opleggen van een dergelijke maatregel niet aan de orde.
De dienstverlening van banken aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) bij het afsluiten van rentederivaten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht en het onderliggende onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) «Dienstverlening banken aan midden- en kleinbedrijf bij afsluiten rentederivaten voor verbetering vatbaar» van 25 september jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u van de constateringen van de AFM dat banken door onduidelijk communiceren richting ondernemers de zwaardere zorgplicht weten te omzeilen en ondernemers bovendien slecht zijn voorgelicht over de risico’s van derivaten?
Het verkennende onderzoek van de AFM is een belangrijke stap om zicht te krijgen op de risico’s die zich voordoen bij dienstverlening rondom rentederivaten. Ik vind het belangrijk dat alle klanten – ook zakelijke klanten – goed geïnformeerd worden over de dienstverlening en de risico’s die verbonden zijn aan rentederivaten. Uit het verkennend onderzoek van de AFM blijkt dat de dienstverlening van sommige banken aan het MKB bij het afsluiten van rentederivaten voor verbetering vatbaar is. De AFM constateert dat sommige banken hun cliënten onvoldoende duidelijk maken dat zij bij het aanbieden van rentederivaten geen advies geven. Ook heeft de AFM gezien dat de informatieverstrekking over rentederivaten vaak onvoldoende evenwichtig was en dat banken hun MKB-cliënten onvoldoende informeerden of zij als professioneel of als niet-professioneel werden geclassificeerd en welke consequenties dit heeft. Het beeld dat hieruit vooralsnog ontstaat geeft reden tot zorg. De AFM zal aan deze verkenning een vervolg geven. Vanaf de tweede helft van 2013 doet de AFM aanvullend onderzoek naar de dienstverlening van banken aan het MKB met betrekking tot rentederivaten. Daarbij wordt onder andere gekeken naar het type dienstverlening dat feitelijk wordt aangeboden en of hierbij voldaan is aan de (wettelijke) vereisten.
Daarnaast inventariseert de AFM of en zo ja, in hoeverre, er andere problemen spelen bij de financiële dienstverlening aan het MKB.
Een aantal banken heeft op het gebied van rentederivaten stappen ter verbetering aangekondigd. De AFM zal deze veranderingen nauwlettend volgen en met de sector in gesprek gaan over de gewenste dienstverlening. Daarnaast zal de AFM komen met aanbevelingen voor passende dienstverlening op het gebied van rentederivaten aan niet-professionele MKB-cliënten. Deze cliëntgroep heeft ook zelf een verantwoordelijkheid bij het sluiten van rentederivaten. De AFM zal daarom ook met brancheorganisaties in gesprek gaan om aan deze eigen verantwoordelijkheid een verdere invulling te geven.
Ik wacht het vervolgonderzoek af en zal dan bezien of en welke stappen gezet moeten worden.
Bent u het er mee eens dat het onacceptabel is dat banken nog steeds manieren zoeken om de zorgplicht te omzeilen? Wilt u mogelijkheden om de zorgplicht te omzeilen gaan beperken? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de AFM onderzoek te laten doen naar de schade die ondernemers en semi-publieke instellingen liepen door verkeerde advisering en de aanschaf van niet passende en risicovolle producten?
Het verkennende onderzoek van de AFM richtte zich primair op mogelijke gebreken in het dienstverleningsproces van banken aan semipublieke instellingen en het professionele MKB bij het afsluiten van rentederivaten. Niet passende dienstverlening kan zowel voor de professionele cliënten als voor de banken ongewenste risico’s opleveren. Wanneer de dienstverlening niet-passend is geweest hoeft dat echter nog niet te betekenen dat het afgesloten product ook tot «schade» bij de afnemer leidt. Het rapport van de AFM geeft geen inschatting van de schade die MKB-cliënten of semipublieke instellingen hebben geleden.
In het vervolgonderzoek is de AFM voornemens zich met name te richten op de beoordeling en verbetering van de passendheid van de dienstverlening en niet op de omvang van de eventuele schade. De reden hiervoor is dat dit moeilijk is vast te stellen omdat eventuele schade afhankelijk is van verscheidene factoren, waaronder de toekomstige waardeontwikkeling van het rentederivaat en de individuele afspraken tussen bank en klant. Het vervolgonderzoek van de AFM behelst in dit opzicht vooral een verbreding van het onderzoek, waarbij ook gekeken wordt naar de kwaliteit van andere financiële dienstverlening aan het MKB en de ernst van de gebreken die hieruit voort kunnen vloeien.
In hoeverre zijn banken aansprakelijk voor de schade van gedupeerde ondernemers en semi-publieke instellingen? Op welke wijze wordt voor bestaande problemen een oplossing gezocht en bent u bereid het vinden van oplossingen te bevorderen?
De AFM heeft nog niet onderzocht in hoeverre de afgesloten producten passend zijn voor de betreffende cliënten. De dienstverlening op het gebied van rentederivaten verschilt per bank. De door de AFM geconstateerde verbeterpunten gelden voor bijna alle banken, maar niet alle banken presteren in dezelfde mate op alle geconstateerde verbeterpunten.
Uit het verkennende onderzoek van de AFM is onder meer naar voren gekomen dat de informatievoorziening met betrekking tot rentederivatendienstverlening onvoldoende is geweest en dat aan concrete voorschriften niet is voldaan. Aanbieders van deze producten lijken dit ook te erkennen. Of banken aansprakelijk kunnen worden gehouden voor eventuele schade van ondernemers of semipublieke instellingen is aan het oordeel van de civiele rechter en zal afhankelijk zijn van de specifieke omstandigheden van het geval. De vaststelling van deze aansprakelijkheid zal onder meer afhangen van de aard van de dienstverlening en de handelswijze van de bank met betrekking tot informatieverstrekking over de bijbehorende risico’s inclusief de mogelijkheden van de cliënt om de bijbehorende risico’s en de passendheid van het product voor hem goed in te kunnen schatten. Dit hangt onder andere af van zijn kennis en ervaring op het gebied van rentederivaten.
De AFM zal de door een aantal banken aangekondigde stappen ter verbetering van het dienstverleningsproces op het gebied van rentederivaten nauwlettend volgen en met de sector in gesprek gaan over de gewenste dienstverlening. Of de AFM handhavend optreedt op het gebied van rentederivatendienstverlening en mogelijk ook andere dienstverlening aan het MKB, is onder andere afhankelijk van de keuze en invulling van de daadwerkelijk gehanteerde dienstverlening door banken, het effect dat met de handhaving kan worden bereikt, de toezichtmogelijkheden en de mate van ernst van de mogelijk te constateren misstanden.
Hoe beziet u de toegang van het MKB tot het klachteninstituut Kifid in het licht van de slechte communicatie en voorlichting vanuit banken richting ondernemers over derivaten?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Nijboer en Mei Li Vos (PvdA) van 8 mei 2013 over de mogelijkheid voor financieel dienstverleners om adviezen van het Kifid als niet-bindend te aanvaarden, ben ik nagegaan bij de koepelorganisatie van het midden- en kleinbedrijf of er behoefte is om de toegang tot het Kifid te verbreden.2 Ik heb hieruit niet kunnen opmaken dat er op dit moment behoefte bestaat aan een dergelijke verbreding. Klachten van ondernemers ten aanzien van financiële dienstverlening worden vaak op andere wijze geadresseerd, bijvoorbeeld middels een interne klachtenprocedure bij banken en verzekeraars. Het rapport van de AFM over dienstverlening bij het afsluiten van rentederivaten geeft mijns inziens dan ook geen directe aanleiding om de toegang tot Kifid uit te breiden naar het MKB.
Het bericht ‘Grond natuurclubs moet in de verkoop; Een à twee miljard ten onrechte verkregen subsidies’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grond natuurclubs moet in de verkoop; Een à twee miljard ten onrechte verkregen subsidies»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat natuurorganisaties vele duizenden hectares, verworven met ten onrechte ontvangen staatssteun, moeten verkopen om een miljardenclaim af te wenden? Kan hieruit geconcludeerd worden dat gelijkberechtiging de afgelopen jaren niet gefunctioneerd heeft?
Het bericht verwijst op dit punt naar een sinds 2008 lopende klachtprocedure bij de Europese Commissie (hierna: EC). De klachtprocedure wordt gevoerd door de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters. De klacht houdt in dat de Nederlandse Staat in de periode 1998–2008 onrechtmatige staatssteun zou hebben verleend aan terreinbeherende natuurorganisaties. De EC heeft nog niet geoordeeld of de klacht gegrond is. De klacht ziet op de situatie van voor 2008 en heeft geen betrekking op de toepassing van gelijkberechtiging in het natuurbeleid de afgelopen jaren.
Hoe duidt u de uitspraak van een Europese rechter die heeft bevestigd dat de zogenaamde Terrein Beherende Organisaties (TBO’s) als Natuurmonumenten en de twaalf provinciale landschappen jarenlang ten onrechte hebben geprofiteerd van subsidie bij de aankoop van gronden? Welke conclusies trekt u uit deze uitspraak?
Het bericht verwijst naar een uitspraak van het Gerecht van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Gerecht) van 12 september jl. in een beroep van Duitsland tegen de EC (zaak T-347/09). Nederland heeft in deze zaak geïntervenieerd aan de zijde van Duitsland. Het is goed te benadrukken dat de uitspraak van het Gerecht enkel ziet op de Duitse situatie en niet op de Nederlandse situatie, met inbegrip van de klacht van de VGG bij de EC.
Het Gerecht heeft in zijn uitspraak het oordeel van de Europese Commissie bevestigd dat de door Duitsland voorgestelde maatregel – de overdracht van natuurgronden onder de marktprijs aan natuurbeheerders – staatssteun vormt in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de EU. Natuurbeheer heeft op zichzelf een uitsluitend maatschappelijk karakter, maar er is sprake van staatssteun als de steun ten goede kan komen aan economische activiteiten van natuurbeheerders. Overigens heeft de Europese Commissie de door Nederland in 2009 gemelde Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS (zie bijlage bij Kamerstukken II, 2012–2013, 30 825, nr. 181) beoordeeld als staatssteun en goedgekeurd.
Er staat hoger beroep open tegen de uitspraak van het Gerecht; hier is nog geen besluit over genomen.
Deelt u de conclusie van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VGG) dat de markt voor natuurbeheer weer in balans wordt gebracht als 20 procent van het grondbezit wordt verkocht aan private partijen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een markt voor natuurbeheer. Dat laat onverlet dat ik grote betekenis toeken aan een grotere private betrokkenheid bij het natuurbeheer. Gelijkberechtiging van terreinbeherende natuurorganisaties en andere private natuurbeheerders is daarbij het uitgangspunt, zoals is vastgelegd in het Natuurpact en in de verschillende subsidiekaders.
Klopt het dat kasteelheren en andere grondbezitters jarenlang uit de markt zijn geprijsd bij de aankoop van bos en heide en dat natuurclubs zijn bevoordeeld? Zo ja, kunt u aangeven welke gevolgen de kasteelheren en andere grondbezitters hiervan hebben ondervonden?
Private natuurbeheerders kunnen subsidies aanvragen voor de aankoop van grond ten behoeve van de inrichting tot of het beheer ervan als natuur, voor maximaal de reële marktwaarde en voor zover het grond was die gelegen is in de door provincies begrensde EHS. In eerste instantie stond deze subsidiemogelijkheid alleen open voor de twee grootste terreinbeherende natuurorganisaties, momenteel geldt deze mogelijkheid voor alle particuliere organisaties die de te verwerven EHS-grond (nu: Natuurnetwerk Nederland) als natuur willen inrichten en beheren.
Doordat de subsidie alleen betrekking had op grond gelegen in de EHS en met strikte voorwaarden voor de realisatie en beheer van natuurtypen, was deze grond voor veel private partijen niet aantrekkelijk. Door deze voorwaarden en omdat alleen de reële marktwaarde subsidiabel was, verwacht ik dat de gevolgen voor private partijen beperkt zijn. Desalniettemin was er sprake van een ongewenste situatie die inmiddels is beëindigd en die tot aanpassing van het subsidiekader heeft geleid.
Kunt u aangeven welke gevolgen de uitspraak van de Europese rechter heeft en het schikkingsvoorstel van VVG voor de afspraken die zijn gemaakt in het Natuurpact over het grond-voor-grond principe waar is afgesproken dat TBO’s meewerken aan de voor de realisatie van het Natuur Netwerk Nederland noodzakelijke ruilingen?
De uitspraak van het Gerecht heeft geen gevolgen voor de afspraken in het Natuurpact over het grond-voor-grondprincipe. Dit principe is bedoeld om met de beschikbare grond, in eigendom bij Bureau Beheer Landbouwgronden, via verkoop of ruilen respectievelijk het benodigd budget of de grond te verkrijgen voor de verwerving en inrichting van nieuwe natuur. Zodra de grond kan worden doorgeleverd aan private partijen als eindgebruikers en beheerder geldt het uitgangspunt van gelijkberechtiging. Dit uitgangspunt is expliciet opgenomen in het Natuurpact en in de overeenkomst tussen manifestpartijen en de provincies.
In deze overeenkomst hebben de manifestpartijen verder de bereidheid uitgesproken eigen middelen, waaronder grondposities, in te brengen om het Natuurnetwerk Nederland mee te realiseren. Aangezien het hier om eigen middelen van de manifestpartijen gaat, verwacht ik dat de uitspraak van het Gerecht geen gevolgen heeft voor deze overeenkomst en daarin afgesproken bereidheid van private partijen.
Klopt het dat de VVG volgende week het schikkingsvoorstel met u en de TBO’s bespreekt? Zo ja, kunt u de Kamer voorafgaand aan het algemeen overleg over de Ecologische Hoofdstructuur op 1 oktober a.s. informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Ik spreek 2 oktober 2013 met het bestuur van de VGG. Dat gesprek vindt dus plaats na het AO EHS.
Bent u bereid op korte termijn te zorgen dat grondoverdrachten vanuit de overheid daadwerkelijk via de beginselen van gelijkberechtiging en marktwerking plaatsvinden? Zo ja, kunt u aangeven hoe u dat gaat aanpakken?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 6 is gelijkberechtiging expliciet opgenomen in het Natuurpact en de overeenkomst tussen manifestpartijen en de provincies. Dit uitgangspunt is daarmee goed verankerd. In het regulier overleg dat ik jaarlijks met de gedeputeerden van de provincies zal voeren over de voortgang van het Natuurpact, zal ook de toepassing van dit uitgangspunt aan de orde komen.
Bent u bereid deze vragen voor het genoemde algemeen overleg te beantwoorden?
Ja.
De prijzenoorlog in de supermarkten en de brief van Plus Supermarkten aan haar leveranciers |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de brief van Plus Supermarkten aan haar leveranciers, waarin de supermarkt aangeeft het inkomstenverlies als gevolg van de prijzenoorlog door te berekenen aan de leveranciers?
Ja.
Bent u op de hoogte van verzoeken tot margecompensatie door andere retailers, die mondeling aan de fabrikanten zijn medegedeeld?
Van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), de koepelorganisatie van bedrijven en brancheorganisaties in de Nederlandse levensmiddelenindustrie, heb ik begrepen dat ook andere retailers dergelijke verzoeken hebben gedaan aan hun leveranciers. De precieze inhoud en de formulering van die verzoeken ken ik niet.
Deelt u de mening dat dit een exacte herhaling lijkt van de prijzenoorlog van 2003, toen de margeverliezen ook voor kosten van de fabrikanten kwamen?
Anders dan in 2003 lijkt volgens de berichtgeving de huidige verscherpte prijsconcurrentie tussen supermarkten zich te beperken tot A-merken. Dit verschijnsel kan gevolgen hebben voor levensmiddelenfabrikanten, maar in hoeverre dit voor hen tot margeverliezen zal leiden, hangt af van de verhouding tussen leveranciers en afnemers.
Vragen als «Hoeveel andere afnemers heeft de betrokken fabrikant?» en «Hoe afhankelijk is de fabrikant van één specifieke Nederlandse supermarkt?» spelen hierbij een rol. Fabrikanten die relatief veel exporteren zullen minder last hebben van prijsverlagingen in Nederland.
Kan de brief van Plus Supermarkten gezien worden als een overtreding van de gedragscode voor eerlijke handelspraktijken? Zo nee, waarom niet? Zijn mondelinge verzoeken in strijd met deze gedragscode? Zo nee, waarom niet?
Volgens de gedragscode mogen overeenkomsten niet eenzijdig worden gewijzigd (ook niet mondeling), tenzij deze mogelijkheid, en de bijbehorende omstandigheden en voorwaarden, vooraf overeengekomen zijn. Om de vraag te kunnen beantwoorden, of de brieven van Plus Supermarkten aan leveranciers een overtreding vormen van de gedragscode voor eerlijke handelspraktijken, is van belang wat in de overeenkomsten is afgesproken en wat precies in de brief staat. Op 26 september jl. hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en ik hierover gesproken met de Nederlandse stuurgroep,waarin LTO Nederland, de FNLI en het CBL vertegenwoordigd zijn. Een dag later heeft op ambtelijk niveau een vervolggesprek met de stuurgroep plaatsgevonden. Afgesproken is dat de FNLI een aantal geanonimiseerde klachten van leveranciers met bijbehorende geanonimiseerde contractuele kaders tussen die leveranciers en hun afnemers zal verzamelen. De FNLI zal deze gegevens in geanonimiseerde vorm aan de stuurgroep voorleggen ter bespreking. De stuurgroep zal vervolgens bepalen hoe hiermee wordt omgegaan. De stuurgroep heeft besloten dat het voor de klachtbehandeling van deze zaak op dit moment nog niet noodzakelijk is dat de klagers formeel geregistreerd zijn op de Europese website voor deelname aan de gedragscode.
Deelt u de mening dat met name het Midden- en kleinbedrijf (MKB) getroffen wordt door de prijzenslag onder de supermarkten, omdat het op moet draaien voor het margeverlies op de A-merkproducten?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is vooralsnog niet duidelijk in hoeverre supermarkten het margeverlies ook daadwerkelijk op fabrikanten (weten te) verhalen. Ik heb begrepen dat verschillende supermarkten inmiddels het gesprek zijn aangegaan met hun leveranciers om te bezien hoe het margeverlies het hoofd kan worden geboden.
Bent u van mening dat de Autoriteit Consument en Markt niet alleen moet kijken naar verticale marktwerking, maar ook naar een eerlijke margeverdeling in de keten? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft als één van haar taken de taak de mededingingsregels te handhaven. In dit kader ziet zij toe op de naleving van het kartelverbod en het verbod op misbruik van een economische machtspositie. De marges die ondernemingen in de verschillende geledingen van de keten realiseren, zijn het resultaat van vraag en aanbod en zijn op zichzelf geen voorwerp van het toezicht van de ACM.
Verwacht u dat de pilot een einde gaat maken aan oneerlijke handelspraktijken? Hoe gaat u de pilot het komende jaar evalueren?
Zoals ik in mijn brief van 11 september aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2012/13 22 112, nr. 1687) heb aangegeven heb ik vertrouwen in de opzet van de nationale stuurgroep en de uitvoering van de pilot. Of de gedragscode eerlijke handelspraktijken, als aanvulling op de bestaande regelgeving effectief is, zal moeten blijken uit de evaluatie van de pilot. In mijn brief van 11 september staat welke prestatie-indicatoren ik daarbij zal gebruiken.
Gaat volgens u alleen zelfregulering werken of ziet u ook een rol voor de overheid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Bij de pilot gaat het om zelfregulering, als aanvulling op bestaande wetgeving. Het Ministerie van Economische Zaken heeft een faciliterende rol gespeeld bij de vormgeving van de pilot en doet dat ook bij de uitvoering van de pilot. Ook zal het Ministerie van Economische Zaken gedurende de pilot de vinger aan de pols blijven houden.
Wat adviseert u bedrijven die worden geconfronteerd met oneerlijke handelspraktijken? Wat zou volgens u de ultieme sanctie moeten zijn voor ondernemingen die zich niet aan de gedragscode houden?
Allereerst adviseer ik ondernemingen zich aan de gedragscode te binden door zich te registreren. Een onderneming kan tegen een andere onderneming alleen een klacht indienen met een beroep op de gedragscode, indien zowel zijzelf als die andere onderneming zich aan de gedragscode heeft gebonden. Hoe meer ondernemingen zich aan de gedragscode binden, hoe groter het effect van de gedragscode is. Verder is het ondernemingen aan te raden om in het geval van een klacht zich eerst tot hun brancheorganisatie te wenden voor informatie over de mogelijkheden voor geschillenbeslechtingen en over de vraag of bij de brancheorganisatie vergelijkbare klachten zijn binnengekomen.
In de pilot van de gedragscode eerlijke handelspraktijken voor de agrofoodsector kan een klager bij individuele klachten een procedure bij een mediator, bindend adviseur, arbiter of civiele rechter starten.
Hierbij kan hij een vordering instellen tot het stoppen van de oneerlijke gedraging, het herstellen van de oneerlijke situatie of een vordering tot schadevergoeding. Bij gebundelde klachten kan de Nederlandse stuurgroep de overtreder trachten te bewegen zijn gedrag in overeenstemming te brengen met de gedragscode. Doet hij dat niet, dan kan de Nederlandse stuurgroep zelf een oordeel over de kwestie geven of de kwestie voorleggen aan de Europese stuurgroep, die een algemeen richtsnoer kan opstellen over de desbetreffende gedraging.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 9 oktober, als de vaste commissie voor Economische Zaken verder spreekt over oneerlijke handelspraktijken?
Ja.
Het mislukken van het overleg over directe huurtoeslagbetaling aan woningbouwcorporaties |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Ed Groot (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u toelichten waarom de uitwerking van de motie Groot/Omtzigt (Kamerstuk 33 003, nr. 49) is mislukt?1
In de afgelopen maanden zijn constructieve gesprekken gevoerd met Aedes om te bezien in hoeverre het arrangement dat is ontworpen voor de kinderopvangsector2 ook gehanteerd zou kunnen worden voor de woningcorporaties. Nadat duidelijk was geworden welke gevolgen dit zou gaan hebben voor de woningcorporaties heeft Aedes aangegeven dat het aangeboden arrangement onvoldoende perspectief biedt voor woningcorporaties om eraan mee te doen. Overigens is de afweging om deel te nemen aan het door de Belastingdienst geboden arrangement uiteindelijk aan de individuele woningcorporaties zelf.
Kunt u toelichten welke factoren er toe hebben geleid dat de directe betaling van huurtoeslag aan woningbouwcorporaties niet mogelijk wordt gemaakt?
Op 1 december a.s. treedt de wettelijke maatregel in werking die alleen nog maar directe betaling van huurtoeslag aan huurders zelf toestaat. Tijdens het wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Financiën over Overige fiscale maatregelen 2012 (waarin deze maatregel was opgenomen) heb ik toegezegd onder bepaalde voorwaarden een uitzondering op de wettelijke maatregel voor kinderopvanginstellingen mogelijk te willen maken. Ik ben bij die gelegenheid ingegaan op de voorwaarden die wat mij betreft aan zo’n uitzondering verbonden zijn. In de motie Groot/Omtzigt heb ik aanleiding gezien om de uitzondering binnen de randvoorwaarden die ik in uw Kamer voor de kinderopvanginstellingen heb geschetst, ook voor woningcorporaties open te stellen.
In de besprekingen met Aedes is gebleken dat het arrangement met de voorwaarden zou inhouden dat de verhuurders hun software en systemen zouden moeten aanpassen, dat verhuurders niet alleen de voorschotbetalingen maar ook de bedragen voortvloeiend uit de eindafrekening van de toeslag – mits het een uit te betalen bedrag is – zouden moeten verwerken en verrekenen, dat bepaald niet zeker is dat de huurders voor deze optie zullen kiezen en dat de huurtoeslag op termijn mogelijk opgaat in de huishoudentoeslag. Al deze overwegingen samen hebben bij Aedes geleid tot de conclusie dat er geen positieve business case te maken is.
Daarom heeft Aedes op 10 september jl. het volgende medegedeeld aan het Ministerie van Financiën: «Het enthousiasme in de sector voor het partnerschap is afhankelijk van de inrichting en werking van de regeling. Uiteindelijk zijn de reacties op de werking van het partnerschap niet positief. Vooral de verwachte administratieve lasten vormen een probleem voor corporaties (BSN-koppeling en ontvangst eindafrekening is onwerkbaar en eventuele saldering niet wenselijk vanuit maatschappelijk perspectief). Bovendien is vooraf onduidelijk hoeveel huurders voor deze mogelijkheid kiezen, waardoor een goede kosten-baten analyse vooraf niet mogelijk is. Ook de mogelijkheid dat de huursubsidie binnen enkele jaren mogelijk wordt omgevormd tot een huishoudentoeslag heeft in deze afweging een rol gespeeld.»
Kunt u toelichten welke maatregelen volgens u genomen moeten worden om directe huurtoeslagbetaling aan woningbouwcorporaties alsnog mogelijk te maken?
De wet bepaalt dat de Belastingsdienst een toeslag slechts op één bankrekening die op naam moet staan van de toeslaggerechtigde uitbetaalt. Geclusterde uitbetaling van alle huurtoeslagen in één bedrag op de bankrekening van woningcorporaties, zoals die nu nog van toepassing is, is vanaf 1 december a.s. niet meer mogelijk. In de wet is een delegatiegrondslag opgenomen op grond waarvan een uitzondering gemaakt kan worden op het verplichte één bankrekeningnummer. Die uitzondering behelst dat onder de genoemde voorwaarden het mogelijk wordt dat toeslaggelden op verzoek van toeslaggerechtigde direct aan een kinderopvanginstelling uitbetaald worden. Zoals hiervoor aangegeven heb ik in de motie Groot/Omtzigt aanleiding gezien om deze faciliteit ook open te stellen voor woningcorporaties, die bereid zijn aan de bij de uitzondering horende voorwaarden te voldoen. Een belangrijke voorwaarde die verbonden is aan de uitzondering is een hoofdelijke aansprakelijkheid voor terugvorderingen die verband houden met toeslagen die op de bankrekening van woningcorporaties zijn uitbetaald en die niet bij de huurder zelf zijn terug te halen.
Zoals ik uw Kamer heb laten weten, hebben de betrokken instellingen grote moeite met de hoofdelijke aansprakelijkheid. Daarom hebben de gesprekken zich geconcentreerd op het alternatief in de vorm van een partnerschap met de Belastingdienst. Het partnerschap stelt bepaalde eisen aan de administratie en verplicht ook tot periodieke uitwisseling van gegevens op BSN-niveau, in ruil waarvoor de betrokken instellingen gevrijwaard worden van de hoofdelijke aansprakelijkheid, tenzij er sprake is van verwijtbaar handelen. Dit is ook vastgelegd in het arrangement voor de kinderopvanginstellingen, zoals toegelicht in mijn brief van 12 juli jl.3
Ik zie geen mogelijkheden om binnen de wettelijke regeling en de daarbij geldende randvoorwaarden een directe betaling van huurtoeslag aan woningcorporaties op alternatieve wijze vorm te geven. Het past ook niet bij de eerder geformuleerde voorwaarden – zoals besproken tijdens het wetgevingsoverleg over Overige fiscale maatregelen 2012 – om een uitzondering op de hoofdregel te kunnen maken. Een dergelijke alternatieve vormgeving zou bovendien de doelstelling van het verplichte één bankrekeningnummer geweld aandoen, namelijk het tegengaan van fraude met (onder meer) toeslagen. Aangezien Aedes aangeeft dat de aanstaande omvorming van o.a. de huurtoeslag tot huishoudentoeslag ook een rol heeft gespeeld in de afweging, lijkt een alternatieve vormgeving ook om die reden op dit moment niet voor de hand te liggen.
De zware gevolgen voor agrarische ondernemers door de nieuwe stikstof- en nitraatnormen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent de nieuwsuitzending L1nieuws van vrijdag 20 september?
Ja.
Is het waar dat Nederland in vergelijking met andere lidstaten in Europa de hoogste opbrengsten van goede kwaliteit halen met minimale inzet van bemesting en bestrijdingsmiddelen? Zo ja, waarom vindt u het dan nodig om de normen voortvloeiend uit de Nitraatrichtlijn nog verder aan te scherpen?
De Nederlandse landbouwsector is hoogproductief en intensief. De sector heeft bovendien in de loop der jaren een grote efficiëntieslag gemaakt als het gaat om inzet van meststoffen. Er resteren echter nog knelpunten: monitoring laat zien dat de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit nog op verschillende punten tekort schieten. Daarom sta ik een maatregelenpakket voor het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn voor dat zich op die knelpunten richt. Daarbij neem ik maatregelen zoveel mogelijk daar waar de problemen zich voordoen: in het kleigebied worden bijvoorbeeld geen stikstofgebruiksnormen verlaagd, maar stel ik voor om de stikstofgebruiksnorm voor grasland te verhogen. Zoals ik uw Kamer, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, in mijn brief1 van 10 september jongstleden geschetst heb, geef ik met dit maatregelenpakket invulling aan twee toezeggingen die de toenmalige regering in het vierde actieprogramma aan de Europese Commissie gedaan heeft.
Daarnaast sta ik een benadering voor waarin ruimte is om de milieudoelen te realiseren door middel van «equivalente maatregelen». Ik bied initiatieven die door wetenschappelijke onderbouwing en adequate borging kunnen aantonen en garanderen dat zij met andere maatregelen tot een equivalent milieuresultaat komen, vanaf 2015 de gelegenheid om ontheffing aan te vragen van de generieke gebruiksnormen.
Klopt het dat slecht onderhouden percelen nog intensievere bemesting en veel meer inzet van bestrijdingsmiddelen vereisen? Deelt u de opvatting dat hier in Nederland geen sprake van is? Zo nee, waarom niet?
De landbouwkundige kwaliteit van een bodem wordt door diverse factoren bepaald. Bemesting is slechts één daarvan. Van essentieel belang zijn bijvoorbeeld ook het organische stofgehalte, de zuurgraad, de bodemstructuur en de vochthuishouding. Indien een bodem op die onderdelen tekort schiet, is investeren in verbetering een doelmatiger en duurzamer maatregel dan een extra gift stikstof of fosfaat. Intensieve bemesting op slecht onderhouden percelen zal inderdaad meestal leiden tot een verhoogd risico op nitraatuitspoeling.
Ik kan niet beoordelen of er in Nederland op betekenende schaal sprake is van slecht onderhouden percelen. Wel wil ik erop wijzen dat de stikstofgebruiksnormen geënt zijn op goed onderhouden percelen. Boeren die hun percelen slecht onderhouden, doen zichzelf tekort, omdat zij voedingsstoffen verliezen naar het milieu die bij beter onderhoud ten goede zouden kunnen komen aan hun gewassen.
Klopt het dat de adviesbemestingen in andere EU-landen vaak hoger liggen dan in Nederland en dat het in die landen praktisch onmogelijk is om volgens de Nederlandse normen te telen? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit het geval is? Deelt u de opvatting dat dit geen wenselijke ontwikkeling is aangezien er dan sprake is van een ongelijk speelveld? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen?
Een vergelijking tussen de absolute hoogte van de adviesbemestingen in de EU-lidstaten is niet goed mogelijk omdat hierin verschillende factoren zoals bodemgesteldheid en klimaat een rol spelen, die per regio immers zeer verschillend zijn.
De stikstofgebruiksnormen op basis van de Nitraatrichtlijn zijn eveneens gebaseerd op dergelijke regiospecifieke factoren, waarbij het uitgangspunt realisatie van de gewenste grondwaterkwaliteit is. Van een ongelijk speelveld is dan ook geen sprake.
In Nederland zijn de stikstofgebruiksnormen voor de klei- en veengebieden vastgesteld op het niveau van de bemestingsadviezen die het landbouwbedrijfsleven aan ondernemers geeft, omdat dat samengaat met een goede grondwaterkwaliteit. Normen worden verhoogd indien een aanpassing van het bemestingsadvies kan worden onderbouwd en de milieukwaliteit niet verslechtert. Dat is sedert het in werking treden van het gebruiksnormenstelsel in 2006 ook voor enkele gewassen gebeurd. De stikstofgebruiksnorm voor grasland op klei is iets beneden het bemestingsadvies vastgesteld en die wil ik onder het vijfde actieprogramma weer op het niveau van het bemestingsadvies stellen.
Gezien de achterblijvende grondwaterkwaliteit zijn de stikstofgebruiksnormen voor uitspoelingsgevoelige akker- en tuinbouwgewassen en gras in het zand- en lössgebied vastgesteld op een waarde van 5–10% onder het bemestingsadvies.
Is het waar dat de gevolgen op korte termijn als gevolg van de aanscherping van het mestbeleid zijn dat de gewassen te weinig voeding krijgen, gebreken gaan vertonen en gevoeliger zijn voor ziektes en dat dit leidt tot meer inzet van chemische bestrijdingsmiddelen, verhoging van de teeltkosten en het terugzakken van de opbrengst met 10 tot 50% en dat de consument hierdoor een hogere prijs moet betalen voor een slechtere kwaliteit gewas? Zo neen, kunt u aangeven welke gevolgen op korte termijn dan zullen optreden?
Voor het klei- en veengebied is alleen een verlaging van de fosfaatgebruiksnormen voorzien. Negatieve gevolgen voor de haalbare opbrengsten en gewaskwaliteit als gevolg hiervan zijn niet voorzien.
In hoeverre de maatregelen voor het zand- en lössgebied tot slechtere resultaten leiden is in hoge mate afhankelijk van het management van de individuele ondernemer. Opbrengstdervingen van 10 tot 50% liggen niet in de rede; WUR berekent maximaal 6 tot 7% voor de betreffende gewassen. Het nadelige effect van lagere stikstofgebruiksnormen en een hogere werkingscoëfficiënt voor varkensdrijfmest kan bovendien voor een deel worden gecompenseerd door doelmatiger om te gaan met meststoffen. Dat kan onder meer door met vanggewassen de uitspoeling te beperken, door een conserverend gewasrestenbeheer en door precisiebemesting.
Klopt het dat de gevolgen op lange termijn als gevolg van de aanscherping van het mestbeleid zijn dat het niet meer mogelijk is om groenten als prei, bloemkool, sla, peen en knolselderij maar ook akkerbouwgewassen als aardappelen en suikerbieten in Nederland te telen en dat alles dan geïmporteerd zal moeten worden uit landen waar het slechter gesteld is met de voedselveiligheid en traceerbaarheid? Zo nee, welke gevolgen op lange termijn zullen dan optreden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de bodemvruchtbaarheid als gevolg van de aanscherping? Klopt het dat bij een verdere aanscherping er te weinig organische stof in de bodem zal worden aangevoerd, de bodem minder mineralen kan vasthouden en de uitspoeling erger zal worden waardoor de milieubelasting op termijn zal toenemen in plaats van afnemen? Zo ja, wat vindt u daarvan en welke acties bent u bereid te nemen?
De bodem is een van de belangrijkste productiemiddelen voor de landbouw. Om een bodem productief te houden moet het organische stofgehalte op peil worden gehouden, met inachtneming van de waterkwaliteit, aangezien water eveneens een belangrijk productiemiddel is. De voorgestelde maatregelen neem ik met het oog op de waterkwaliteit. Die maatregelen belemmeren ondernemers niet om ook het organisch stofgehalte op peil te houden. Mest is wel een bron van organische stof, maar niet de enige bron. Management van gewasresten, gewasrotatie, grondbewerking, gebruik van groenbemester en gebruik van andere organische meststoffen zijn instrumenten voor het beheer van organische stof. Zoals ik uw Kamer onlangs heb toegezegd in het AO Landbouwraad van 18 september jongstleden, zal ik in het beleid aandacht hebben voor bodemvruchtbaarheid en bodemgesteldheid.
Deelt u de opvatting dat de bodemvruchtbaarheid en bodemgesteldheid niet alleen een verantwoordelijkheid voor de boer en tuinder zijn maar ook van de overheid aangezien de overheid heeft bepaald dat de normen nog verder moeten worden aangescherpt? Zo ja, kunt u aangeven hoe u uw eigen rol ziet en hoe u er voor gaat zorgen, in overleg met de sector, dat de bodemvruchtbaarheid niet nog verder in het geding komt?
Ik neem het belang van bodemvruchtbaarheid zeer serieus. Behoud van een productief landbouwareaal is een economisch en maatschappelijk belang. Tegelijkertijd is het in het belang van de ondernemer om de bodemvruchtbaarheid van zijn eigen bedrijfsareaal te bewaken. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 7 vormen de voorziene maatregelen daartoe in mijn ogen geen belemmering. Uiteraard zal ik maatregelen nemen als wetenschappelijke gegevens daar aanleiding toe geven.
Kunt u aangeven wat de consequenties van het beleid zijn voor de Nederlandse koppositie op het gebied van productiviteit, kwaliteit en efficiency?
Ik verwacht hiervan geen betekenend effect. Zoals ik hierboven aangegeven heb, zijn in het klei- en veengebied geen consequenties te verwachten, en in het zand- en lössgebied beperkte consequenties voor een beperkte groep gewassen, waarbij de ondernemer door zijn eigen management de consequenties deels kan opvangen. De Nederlandse landbouwsector heeft eerder laten zien innovatieve en passende maatregelen te kunnen nemen, en ik heb er alle vertrouwen in dat de sector ook nu zijn innovatievermogen en veerkracht zal laten zien. Mijn aanpak van equivalente maatregelen, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, kan mogelijk maatwerk bieden.
Kunt u aangeven wat er de afgelopen decennia al bereikt is door de agrarische sector en wat de grens is wat de sector kan dragen?
De cijfers van het CBS laten stijgende opbrengsten zien in de agrarische sector.
Ik vertrouw erop dat ondernemers voldoende vakkennis en innovatiekracht hebben om de eventuele nadelen van de voorgenomen maatregelen te kunnen opvangen. Ook in het verleden heeft de sector immers laten zien zich te kunnen aanpassen aan, en te groeien binnen, milieurandvoorwaarden.
Deelt u de opvatting dat gezien de enorme gevolgen voor de sectoren niet langer vastgehouden moet worden aan algemene stikstof- en fosfaatnormen maar dat gedifferentieerd moet worden en een onderscheid gemaakt moet worden tussen de zand- en kleigronden? Zo ja, bent u bereid om de normen in overeenstemming te brengen met het maximaal haalbare resultaat?
De stikstofgebruiksnormen zijn sinds de inwerkingtreding van het gebruiksnormenstelsel in 2006 gedifferentieerd naar de grondsoorten klei, veen en zand/löss, gewas en soms ras. De fosfaatgebruiksnormen zijn gedifferentieerd naar type landgebruik en fosfaattoestand van de bodem. Zoals ik heb uiteengezet in het antwoord op vraag 4 zijn de normen zoveel mogelijk gekoppeld aan de bemestingsadviezen, voorzover de grondwaterkwaliteit dat toelaat. Dat geeft ruimte voor economisch optimale resultaten. Waar opbrengsten dit rechtvaardigen en de waterkwaliteit dit toelaat, ben ik bovendien bereid daarmee rekening te houden in de gebruiksnormen. Zo ben ik voornemens om een opbrengstafhankelijke stikstofnorm voor graan op klei in te voeren.
Bent u bereid om naast de onderhandelingen in Brussel over de derogatie een tweede spoor te volgen voor de verschillende knelpunten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het is voor Nederland en voor de agrarische sector van cruciaal belang dat Nederland opnieuw een derogatie krijgt. Mijn inzet zal er vooral op gericht zijn die veilig te stellen. Daarvoor is een maatregelenpakket vereist dat oplossing biedt voor de milieukundige knelpunten. Ruimte voor maatwerk en ondernemerschap bied ik door introductie van de mogelijkheid om het vereiste milieuresultaat via equivalente maatregelen te realiseren.
De dreigende sluiting van brandweerpost Diever |
|
Ronald van Raak (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het feit dat de gemeente Westerveld voornemens is brandweerpost Diever te sluiten?1
Op dit moment is besluitvorming over het al dan niet sluiten van de brandweerpost Diever de verantwoordelijkheid van de gemeente Westerveld. Na de regionalisering van de brandweer in Drenthe (voorzien per 1 januari 2014) ligt de verantwoordelijkheid voor dergelijke besluitvorming bij het bestuur van de veiligheidsregio Drenthe.
Wat zouden de gevolgen van deze sluiting zijn voor de brandveiligheid en opkomsttijden van Diever en omgeving? Blijven deze binnen de wettelijke norm, zoals vastgelegd in de Wet veiligheidsregio’s en het Besluit veiligheidsregio’s?
In 2008 hebben alle Drentse gemeenten eigen normen vastgesteld betreffende de opkomsttijden van de brandweer, namelijk zo spoedig mogelijk en in 80% van de gevallen binnen de 15 minuten. Deze norm is ook leidend in het dekkingsplan van de veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in oktober 2011 en herbevestigd bij de vaststelling van het geactualiseerde dekkingsplan in juni 2013. Volgens de veiligheidsregio zal ook bij sluiting van de post Diever aan deze eigen norm worden voldaan. De veiligheidsregio voegt hieraan toe dat de brandweerzorg ter plaatse efficiënter kan worden ingericht, doordat in het betreffende gebied sprake is van overlappende verzorgingsgebieden. Tenslotte meldt de veiligheidsregio dat de gemeente Westerveld compenserende preventieve maatregelen treft om de veiligheid van de burgers te borgen.
De Inspectie Veiligheid en Justitie (Inspectie VenJ) constateert in het rapport «Dekkingsplannen 2013» dat het dekkingsplan van de veiligheidsregio Drenthe niet voldoet aan de wettelijke vereisten (ijkmoment is 30 april 2013).
Op 19 juni 2013 heeft het bestuur van de veiligheidsregio Drenthe een aanvulling op het dekkingsplan vastgesteld. Ik heb deze aanvulling voorgelegd aan de Inspectie VenJ. De Inspectie VenJ constateert dat het dekkingsplan door deze aanvulling is verbeterd. De Inspectie VenJ constateert echter ook dat de veiligheidsregio Drenthe nog steeds een tijdnorm, namelijk «zo snel als mogelijk maar in 80% van de gevallen binnen 15 minuten», hanteert die generiek afwijkt van de tijdnormen uit het Besluit veiligheidsregio’s. In de «Handreiking opkomsttijden registratie van afwijkingen en motivatie in dekkingsplannen», die ik op 28 november 2012 aan de veiligheidsregio’s beschikbaar heb gesteld, heb ik herhaald dat generiek afwijken niet is toegestaan. De veiligheidsregio Drenthe beschikt volgens de Inspectie VenJ momenteel nog niet over een dekkingsplan waarin de afwijkende opkomsttijden voor de diverse objecten gemotiveerd zijn weergegeven, al dan niet voorzien van aanvullende maatregelen. Daarom voldoet het dekkingsplan van de veiligheidsregio Drenthe nog niet aan de wettelijke vereisten en aan de gestelde voorwaarden in de motie Kooiman. Volgens de Inspectie VenJ is de noodzakelijke aanpassing van het dekkingsplan, zodat het voldoet aan de wettelijke vereisten en het gestelde in de motie Kooiman, beperkt van aard en vergt dit geen enorme operatie.
Heeft u geconstateerd dat in het rapport van de inspectie Veiligheid en Justitie naar de dekkingsplannen 2013 de veiligheidsregio Drenthe niet voldoet aan de wettelijke eisen, met name daar waar het gaat om de tijdnorm conform het Besluit veiligheidsregio’s?2
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de motie-Kooiman die de regering oproept geen brandweerposten te sluiten voordat een veiligheidsregio een dekkingsplan heeft waar de locaties met afwijkende normtijden gemotiveerd zijn vastgesteld?3
Ja.
Deelt u de opvatting dat in de veiligheidsregio Drenthe niet voldaan wordt aan de eisen in de wet, noch aan de voorwaarden als gesteld in genoemde motie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat sluiting van brandweerpost Diever op dit moment op grond van bovenstaande niet aan de orde kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb vóór 15 oktober 2013 de veiligheidsregio Drenthe en de burgemeester van Westerveld er op gewezen dat het dekkingsplan – ondanks de aanvulling – nog niet aan de wettelijke vereisten voldoet. Ik heb de veiligheidsregio verzocht op zo kort mogelijke termijn het dekkingsplan zodanig te verbeteren dat het voldoet aan de wettelijke vereisten. Uitgangspunt daarbij dienen de tijdnormen uit het Besluit veiligheidsregio’s te zijn. Afwijkingen daarop zijn toegestaan, mits aangegeven waar en in welke mate deze plaats vinden en mits deze afdoende zijn gemotiveerd. Tevens heb ik de veiligheidsregio Drenthe en de burgemeester van Westerveld gewezen op het gestelde in de motie Kooiman. De plaatsvervangend (en tevens waarnemend) voorzitter van de veiligheidsregio Drenthe heeft gemeld dat hij zich ervoor zal inzetten dat de aanpassing van het dekkingsplan Drenthe uiterlijk eind 2013 is gerealiseerd, zodat het voldoet aan de wettelijke vereisten en dat het sluiten van de brandweerkazerne Diever bij de aanpassing van het dekkingsplan wordt betrokken. Hij meldt dat hij hierover daarom op korte termijn een voorstel indient bij het Algemeen Bestuur van de veiligheidsregio Drenthe.
Bent u bereid in te grijpen op grond van het feit dat niet wordt voldaan aan de wet, noch aan de voorwaarden zoals gesteld in de genoemde motie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u geconstateerd dat door sluiting van brandweerpost Diever onder andere 243 logiesfuncties boven de harde wettelijke grens van 18 minuten uit zullen komen? Zo ja, hoe gaat u deze wettelijke grens handhaven? Zo nee, wat zijn uw bevindingen?
Volgens de veiligheidsregio Drenthe zijn deze cijfers niet correct. De sluiting van de post Diever zal volgens de veiligheidsregio niet leiden tot een toename van objecten waarbij de 18 minuten grens wordt overschreden. Na sluiting van de post Diever zullen volgens de veiligheidsregio 145 objecten extra niet binnen de 15-minuten, maar binnen de 18 minuten worden bereikt. Hiervan bevinden zich 71 objecten met een logiesfunctie op hetzelfde bungalowpark.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Nationale veiligheid, crisisbeheersing en brandweerzorg op 9 oktober 2013? Mocht dat niet mogelijk zijn, kunt u deze vragen dan in ieder geval vóór 15 oktober 2013 antwoorden, omdat de gemeenteraad van Westerveld dan een besluit neemt over de voorgenomen sluiting van de brandweerkazerne?
Zie antwoord vraag 6.
Het boek ‘naar één nationale politie’ |
|
Ronald van Raak (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het boek «Naar één nationale politie»?1
Ja.
Ligt er een opdracht vanuit het ministerie of de nationale politieorganisatie onder de totstandkoming van dit boek? Zo ja, hoe luidde deze opdracht?
Dit boek is een initiatief en uitgave van Uitgeverij Kerckebosch en auteur Louis Cornelisse. Cornelisse sprak onder meer met (oud-)medewerkers, vakbonden en samenwerkingspartners en tekende hun verhalen op over de vorming van de nationale politie.
Wat is het achterliggend doel van dit boek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke bijdrage heeft de Nationale Politie, zowel financieel als materieel, geleverd bij de totstandkoming van dit boek?
De bijdrage van de politie bestond uit het geven van interviews, het aanleveren van aanvullend fotomateriaal en de begeleiding van de teksten.
Klopt het dat alle agenten in het land een exemplaar hebben gekregen? Wat waren de totale kosten hiervan?
Alle medewerkers die in vaste dienst zijn bij de politie ontvangen – ter markering van de start van de nationale politie – het boek «Naar één nationale politie». De totale kosten, betaald door de politie, zijn: € 415.000 inclusief btw. Dat is € 6,38 inclusief btw per boek.
Bezuinigingen als gevolg van niet-aangenomen wetten |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat u voornemens bent vanaf 2015 € 18 mln. uit het gemeentefonds te nemen naar aanleiding van het niet aangenomen initiatiefwetsvoorstel-Heijnen (Kamerstukken 33 084) om het aantal raadsleden met ongeveer vijftienhonderd te verminderen?1
Het klopt dat er een uitname van € 18 miljoen uit het gemeentefonds plaatsvindt vanaf 2015. Echter, deze uitname vindt plaats op basis van het Regeerakkoord en niet op basis van het niet aannemen van het initiatiefwetsvoorstel Heijnen.
Waarom voert u de financiële gevolgen van een niet aangenomen wetsvoorstel toch door?
De regering was voorstander van dit initiatiefwetsvoorstel van de heer Heijnen, maar zoals het Regeerakkoord stelt zijn hoe dan ook de taakstellende bedragen uit het Regeerakkoord leidend.
Wat betekent dit voor de gemeenten? Waarop gaan zij bezuinigen om deze generale korting te compenseren, nu het aantal raadsleden en de daarmee gemoeide kosten gewoon gelijk blijven?
Het afwijzen van het wetsvoorstel betekent dat gemeenten door andere maatregelen op het terrein van bestuur de besparing moeten bereiken. Bij de behandeling van het wetsvoorstel heeft de regering daar reeds op gewezen. Naar ik aanneem is dat meegewogen door de fracties die in de Eerste Kamer tegen het wetsvoorstel waren. De precieze invulling van de te bereiken besparing is aan gemeenten; het kabinet treedt niet in de autonomie van lokale overheden.
Bij welke niet doorgevoerde beleidsvoornemens en wetten bent u nog meer van plan de bezuinigingen wel door te voeren?
De bedragen zoals genoemd in de tabellen uit de financiële bijlage van het Regeerakkoord zijn in alle gevallen leidend. (pagina 44 Regeerakkoord)
Acht u het omgekeerde ook mogelijk, bijvoorbeeld dat u de geplande decentralisaties in de jeugdzorg en AWBZ wel doorvoert, maar de bezuinigingen die daarmee samenhangen niet? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Gesprek met verzekeraars over schending van persoonlijke levenssfeer bij overdracht van medische gegevens bij verzuimbegeleiding |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van het Verbond van Verzekeraars «Uitwisseling verzuimgegevens beter borgen»?
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Heeft u al een gesprek gevoerd met het Verbond van Verzekeraars en/of andere partijen die betrokken zijn bij schending van regels voor de omgang van medische gegevens?1
Op 16 september j.l. heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de DG Participatie en Inkomenswaarborg van mijn ministerie en de directeur van het Verbond van Verzekeraars. Daarbij heeft de laatste namens de verzekeringssector zijn excuses aangeboden voor de geconstateerde schendingen van de privacyregels. Mijn ambtenaren hebben op 23 september 2013 informeel overlegd met partijen uit het veld. Aanwezig waren vertegenwoordigers van het ministerie van SZW, het ministerie van VWS, de Inspectie SZW, OVAL, NVAB en CBP. Aan de voorkant was duidelijk dat betrokken partijen erkennen dat de werkwijze niet altijd in overeenstemming met privacy regelgeving is en dat de werkwijze in lijn met regelgeving moet worden gebracht.
In het overleg is het belang nog eens gewisseld dat alle partijen betrokken bij verzuim werken in overeenstemming met de geldende privacy regelgeving.
Wanneer heeft het gesprek plaats gevonden en welke partijen zaten aan tafel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er besproken en wat is er afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen werkgevers en werknemers ervan uitgaan dat zij niet langere te maken zullen krijgen met schending van de regels voor het omgaan met medische gegevens? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Betrokken partijen erkennen dat er fouten zijn gemaakt en nemen maatregelen om dit in de toekomst te voorkomen. Ik verwacht van hen dat zij zodanig de zaken op orde stellen dat werkgevers en werknemers niet meer met schending van de wet- en regelgeving omtrent medische gegevens te maken krijgen.
Wat betekent de volgende zinsnede in het persbericht van het Verbond van Verzekeraars: «Waar onvolkomenheden zijn gebleken, nemen betrokken maatschappijen passende maatregelen, waarbij voor een goede implementatie wel enige tijd moet worden genomen»? Waaruit bestaat die implementatie? Waarom kost het deze maatschappijen tijd om de regels na te leven?
De tekst waar u aan refereert is een tekst van het Verbond van Verzekeraars (VvV). Het VvV heeft laten weten dat zij hun leden hebben opgeroepen om de procedures binnen de eigen organisatie kritisch tegen het licht te houden en te toetsen. Verzekeraars zullen passende maatregelen nemen afhankelijk van de uitkomst hiervan. Ik hecht er belang aan dat dit zorgvuldig gebeurt en alle mogelijke fouten worden opgespoord en hersteld. Het is voorstelbaar dat dit proces van opsporen enige tijd kost. Tegelijkertijd vind ik dat dit hoge prioriteit moet krijgen en ik roep de verzekeraars daarom op om zo snel mogelijk maatregelen te treffen.