Gecoupeerde paardenstaarten binnen de geledingen van de Koninklijke Vereniging "Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger" |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Kwaliteit van het paard zit niet in de staart/ Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» (KVTH) weigert gecoupeerde paarden op de keuring te benadelen», waarin wordt gesteld: «De Koninklijke Vereniging van het Nederlandse Trekpaard en de Haflinger peinst er niet over om paarden met gecoupeerde staarten lager te plaatsen op keuringen» en «Staatssecretaris Sharon Dijksma drong er bij de KVTH vergeefs op aan dat gecoupeerde paarden niet langer door juryleden worden beloond met een hoge plaats op de keuring» en waarin dhr.Van Rossum, secretaris KVTH, de uitspraak doet «keuringen verlopen conform de regels van het beoordelen. Daarbij zal de beoordeling van de paarden, met of zonder staart, op gelijke wijze worden gedaan»?1
Ja.
In uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over gecoupeerde staarten bij de KVTH schrijft u over de gesprekken die u met hen gevoerd heeft: «Ook de suggestie om gecoupeerde paarden bij jurering niet meer te belonen met de eerste plaats(en) is daarbij expliciet genoemd»; voelt u zich serieus genomen?2
Met betrekking tot het punt van de jurering heeft de KVTH in het gesprek geen inhoudelijke toezegging gedaan. Het bestuur van de KVTH heeft wel toegezegd met de groep fokkers met de coupeerovertuiging opnieuw in gesprek te gaan om hen te bewegen om de staart aan de paarden te laten zitten.
In uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over gecoupeerde staarten bij de KVTH schrijft u over de gesprekken die u met hen gevoerd heeft: «Ook de suggestie om gecoupeerde paarden bij jurering niet meer te belonen met de eerste plaats(en) is daarbij expliciet genoemd»; kunt u dit nader specificeren door aan te geven wat de KVTH hier precies over gezegd heeft en welke stappen er precies genomen gaan worden door de KVTH?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer gaat vastgelegd worden dat het hebben van een staart een positief criterium wordt voor jurering en staartloze paarden geen kampioen meer kunnen worden en is er een tijdpad afgesproken of is de suggestie gedaan door het Ministerie van Economische Zaken en is deze vervolgens genegeerd door de KVTH?
Zie antwoord vraag 2.
Past dit artikel in het communicatiebeleid van de KVTH om het tegengaan van couperen actief uit te dragen?
Nee. Het couperen van paardenstaarten is, vanuit het welzijn van de paard, sinds 2001 verboden. Ook de KVTH heeft zich daaraan te houden.
Hoe verklaart u dat op de website, waar de secretaris van de KVTH, dhr. Van Rossum, zijn paarden te koop aanbiedt, alle trekpaarden (inclusief veulens) gecoupeerde staarten hebben en wat is uw mening hierover?3
Het te koop aanbieden van paarden met gecoupeerde staarten is niet strafbaar. Wel is het strafbaar om een ingreep uit te voeren die verboden is in Nederland, zoals het couperen van paardenstaarten zonder dat daar een medische indicatie aan ten grondslag ligt. De NVWA voert in dit kader een aantal acties uit. Lopende het onderzoek kan ik daarover geen nadere mededelingen doen. Ik ben van mening dat van de voorzitter en de secretaris van de KVTH een voorbeeldfunctie mag worden verwacht. In die zin lijkt een dergelijke presentatie niet te passen bij de voorbeeldfunctie van de persoon die uit zou moeten dragen dat het couperen van paardenstaarten vanuit het welzijn van het paard al sinds 2001 verboden is.
Past dit in het actief uitdragen dat het couperen van paardenstaarten maatschappelijk ongewenst is en een overtreding van de wet, en lijkt u dit toevallig? Is wel eens onderzocht door politie of Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) of hier tegen de wet is gehandeld en vervolging mogelijk is?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u dat op de website4, waar de voorzitter van de KVTH, dhr. Van der Pols, zijn paarden te koop aanbiedt, alle trekpaarden gecoupeerde staarten hebben?5 Wat is uw mening hierover, en lijkt u dit toevallig en is wel eens onderzocht door politie of de LID of hier tegen de wet is gehandeld en vervolging mogelijk is?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de gesprekken die u gevoerd heeft met de KVTH plaatsgevonden met bovengenoemde personen, die tevens belangrijke handelaren in paarden met gecoupeerde staarten zijn?
Ja.
Welke vervolgcommunicatie tussen het Ministerie van Economische Zaken en de KVTH vindt er plaats volgens welk tijdpad?
Ik vind het teleurstellend dat er na 12 jaar nog steeds geen cultuuromslag heeft plaatsgevonden binnen bepalende geledingen in de fokkerij van de Nederlandse trekpaarden.
Ik zal het bestuur van de KVTH uitnodigen voor een gesprek en hen vragen om mij binnen afzienbare termijn te informeren over de maatregelen die zij gaan nemen en mij een datum gaan noemen vanaf welke zij gecoupeerde paarden niet meer toe zullen laten op tentoonstellingen en keuringen. Ik ga er vanuit dat een dergelijk voorstel de paarden betreft die bijvoorbeeld na 1 januari 2014 geboren zijn.
Klopt het dat de secretaris van de KVTH, dhr. Van Rossum in de koepel van de stamboeken (koepelfokkerij) secretaris is of een andere relevante functie vervult en zijn bestuursleden van de KVTH vertegenwoordigd in andere belangrijke paardenorganisaties waar het Ministerie van Economische Zaken nauwe banden mee heeft?
Tot enige tijd geleden werd het secretariaat van de Koepel Fokkerij, waarin de meeste stamboeken voor paarden zijn vertegenwoordigd, uitgevoerd door de heer Van Rossum. Thans wordt het door een andere persoon uitgevoerd.
Via een vertegenwoordiging vanuit de Koepel Fokkerij is de paardenfokkerij ook vertegenwoordigd in de Sectorraad Paarden, maar in deze vertegenwoordiging zit geen bestuurslid van de KVTH.
Wat doet het naar uw mening voor het vertrouwen in de rechtsstaat dat sinds 2001 couperen verboden is en het toch nog systematisch gebeurt binnen de KVTH?
In Nederland is het couperen van paardenstaarten een verboden ingreep, tenzij er een diergeneeskundige noodzaak is. In mijn brief van 21 maart 2013 (TK 31 389, nr. 124) heb ik u geïnformeerd over de reikwijdte van dit verbod in relatie tot de uitspraak van het college van beroep voor het Bedrijfsleven. Indien een dier legaal in Nederland (diergeneeskundig) danwel in het buitenland is gecoupeerd, mag het toch in Nederland tentoongesteld worden. Illegaal gecoupeerde paardenstaarten is zeer moeilijk te bewijzen. Ook omdat het in de ons omringende landen danwel volledig is toegestaan, danwel vanwege medische noodzaak is toegestaan om staarten te couperen. De paardensector kan echter zelf aanvullende maatregelen nemen. Ik vind het teleurstellend dat er na 12 jaar nog geen cultuuromslag heeft plaatsgevonden binnen bepaalde geledingen van de Nederlandse trekpaarden. En betreurenswaardig dat deze paarden een ingreep moeten ondergaan.
Wat vindt u ervan dat alle kampioenen op http://www.kvthgelderland.nl/fotos.html geen staart hebben en keurt u dit af?
Zie antwoord vraag 12.
Indien er een nieuwe vereniging voor trekpaarden ontstaat die wel het couperen van paardenstaarten actief tegengaat en het hebben van een staart als criterium bij keuringen voert, bent u dan bereid hen een stamboekerkenning te geven?
De erkenning van stamboeken vindt plaats op basis van Europees vastgestelde voorwaarden; het wel of niet hebben van een staart bij een paard is geen erkenningsvoorwaarde. Erkenning en het toezicht daarop wordt op dit moment in medebewind uitgevoerd door het Productschap voor Vee, Vlees en Eieren.
In de regelgeving van het productschap staat een bepaling dat de erkenning voor een nieuw stamboek van een bepaald ras niet verleend wordt, indien er voor dat ras al een stamboek erkend is. Dus de erkenning van dat nieuwe stamboek ligt niet in de rede.
Bent u bereid de stamboekerkenning van de KVTH te laten vervallen, als zij in 2014 nog steeds niet heeft opgenomen dat het hebben van een staart een criterium is bij jurering conform de regel van de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportbond (KNHS)?
Jaarlijks worden alle erkende stamboeken getoetst op het voldoen aan de erkenningsvoorwaarden. Zolang de KVTH daaraan voldoet kan de erkenning volgens de Europese fokkerijregelgeving niet worden ingetrokken.
Bent u bereid de stamboekerkenning van de KVTH te laten vervallen als er een andere vereniging opstaat die op een betere wijze couperen tegengaat?
Zie mijn antwoord op de vragen 14 en 15.
Het bejegenen van de nabestaanden na overlijden in de instelling Bartimeus |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat nabestaanden en familieleden van de mevrouw die is overleden na een badincident in de zorginstelling Bartimeus in 2012 nooit excuses hebben gehad van deze instelling? Wat vindt u daarvan?1
Dit is mij niet bekend. Ik ben niet betrokken bij de nazorg na een calamiteit die een zorginstellingen biedt in een individuele situatie. Mocht het zo zijn dat de familieleden nooit excuses hebben ontvangen van de verantwoordelijke zorginstelling dan vind ik dat kwalijk.
Bent u ervan op de hoogte dat de familie enigszins onder druk is gezet om kort na het overlijden van hun zus een document te tekenen waarin staat dat zij is gestorven aan een virale infectie? Wat is uw mening over deze gang van zaken?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft in het kader van haar onderzoek twee maal met de familie gesproken. Daarbij heeft de familie de inspectie niets verteld over het al dan niet onder druk ondertekenen van een document in relatie tot het overlijden van de patiënt. Wanneer zou blijken dat de familie ook maar enigszins onder druk is gezet om een dergelijk document te ondertekenen dan vind ik dat kwalijk.
Vindt u het wenselijk dat familie de waarheid omtrent de doodsoorzaak niet kent, waardoor het bijvoorbeeld moeilijk wordt om het verlies te verwerken? Vindt u het wenselijk dat de beoordeling van Bartimeus en van het ziekenhuis uiteenlopen?
Onzekerheid over de doodsoorzaak van een dierbare is onwenselijk. Dit geldt temeer als het oordeel van betrokken instanties niet eensluidend is. De IGZ heeft echter geconstateerd dat de beoordelingen van Bartiméus en het ziekenhuis niet uiteen lopen.
Waarom schreef u eerder dat «de bevindingen van het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg zullen wel openbaar worden gemaakt» terwijl dit rapport niet te vinden is op de site van de Inspectie voor de Volksgezondheid (IGZ)?2
Ik doelde hiermee op de rapportage die de Inspectie voor Gezondheidszorg heeft gemaakt in het kader van het reguliere toezicht. In deze rapportage zijn tevens de bevindingen uit het incidentenonderzoek meegenomen. Rapporten van onderzoek naar calamiteiten worden door de IGZ in principe niet openbaar gemaakt. De reden hiervan is onder meer dat deze rapporten (medische) gegevens over privépersonen bevatten. Wel maakt de IGZ rapporten met betrekking tot het reguliere toezicht op instellingen openbaar. Daarom is het rapport over het reguliere toezicht op Bartiméus op de website van de IGZ geplaatst.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport van de IGZ? Is in dit rapport ook alle informatie van het ziekenhuis meegenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek van de IGZ komt naar voren dat risico’s bij het baden van cliënten door Bartiméus onvoldoende werden onderkend. Zo waren deze risico’s onvoldoende uitgewerkt en vastgelegd in het zorgplan en was ook de communicatie met cliëntvertegenwoordigers hierover onvolledig. Hoewel de medewerkers zeer betrokken waren bij de zorg voor de cliënten zag de organisatie onvoldoende het belang in van bij- en nascholing, waaronder het veilig baden van cliënten. De IGZ heeft geconstateerd dat de beoordelingen van Bartiméus en het ziekenhuis niet uiteen lopen. In deze zaak heeft de IGZ bij het ziekenhuis geen tekorten in de zorgverlening aangetroffen. Bartiméus was na eigen onderzoek naar het incident van mening dat er geen vervolgmaatregelen genomen hoefden te worden. De IGZ was het hier niet mee eens en heeft daarop vervolgmaatregelen geëist. De te treffen maatregelen zijn door Bartiméus opgenomen in het integrale plan van aanpak (zie ook het antwoord op vraag 6).
Vindt u de maatregelen die Bartimeus heeft aangekondigd afdoende, gelet op het onprofessioneel handelen van het personeel?3
Naar aanleiding van de betreffende calamiteit alsmede een andere calamiteit die zich in dezelfde periode had voorgedaan, heeft Bartiméus een integraal plan van aanpak opgesteld met ingrijpende verbeteringen. In dit plan van aanpak heeft Bartiméus de bevindingen meegenomen van een onaangekondigd inspectiebezoek en later is het plan nog aangepast aan de uitkomsten van het inspectierapport over de calamiteit. De verbetermaatregelen zijn in lijn met de bevindingen en aanbevelingen uit beide inspectierapporten. Het gaat hierbij om ingrijpende verbeterplannen, die tijd nodig hebben om geïmplementeerd te worden. Overigens is ook voorzien in een interne verhuizing naar nieuwbouw. Ter voorbereiding op deze verhuizing maakt Bartiméus gebruik van bevindingen en analyses van eerdere verhuizingen. Dit om onrust die gepaard gaat met verhuizing van zorgcliënten te minimaliseren. Begin 2014 zal de IGZ de instelling bezoeken om de resultaten van het plan van aanpak te toetsen. Mocht hieruit blijken dat de zorgverlening nog tekort schiet, dan treft de IGZ maatregelen.
Welke consequenties trekken het bestuur en de Raad van Toezicht over hun eigen handelen en het besluiten tot bezuinigingen welke de kwaliteit van zorg onder druk hebben gezet? Wat is daarover uw oordeel?
Het bestuur en de Raad van Toezicht hebben zich de gebeurtenissen aangetrokken en een toereikend plan van aanpak voor ingrijpende verbeteringen opgesteld. Zie voorts mijn antwoord op vraag 6.
Vindt u het niet treurig dat mensen die slachtoffer zijn van dit soort situaties enkel de mogelijkheid lijken te hebben zich te wenden tot bijvoorbeeld de stichting Klokkenluiders VG? Waarom falen de instanties die mensen bescherming zouden moeten bieden? Kunt u daar een uitgebreid antwoord op geven?4
Het zou heel treurig zijn als dit het geval was. Mensen kunnen in eerste instantie met hun klachten over de zorg terecht bij een klachtencommissie. Op dit moment kan iedereen ook anoniem bij het Meldpunt IGZ melding maken van misstanden in de zorg. Zoals ik in mijn brief van 20 december 2013 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 402, nr. 66) aan uw Kamer heb geschreven en in de kabinetsreactie op de IGZ-onderzoeksrapporten van februari 2013 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 149, nr. 17) heb aangekondigd, kunnen mensen dit soort meldingen vanaf 1 juli 2014 doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Mensen met klachten over de zorg kunnen bij dit Landelijk Meldpunt Zorg, naast het doen van een melding of een klacht, ook terecht voor advies en begeleiding. In het inmiddels door uw Kamer aangenomen wetsvoorstel Wkkgz worden de mogelijkheden voor de afhandeling van klachten en geschillen op een belangrijk punt verbeterd: zorgaanbieders worden verplicht zich aan te sluiten bij een onafhankelijke en door de Minister erkende geschilleninstantie die tot taak heeft geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening te beslechten. Dit wetsvoorstel verbetert tevens de positie van nabestaanden.
Wat is uw oordeel over het algehele optreden van de IGZ, de instelling en de nasleep in de richting van nabestaanden en familieleden?
De IGZ heeft conform de Leidraad meldingen IGZ onderzoek gedaan en daarbij zowel met de instelling als met de nabestaanden gesproken. Zie voorts het antwoord op de vragen 5 en 6.
Het bericht dat werkloze allochtone jongeren niet worden bereikt |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Alarm over werkloze allochtonen»?1
Ja.
In hoeverre klopt het door jongerenwerkers geschetste beeld dat een aanzienlijke groep werkloze allochtone jongeren nu niet wordt bereikt? Kunt u, bij benadering, aangeven hoe groot deze groep is?
Het aandeel jongeren dat geen werk heeft, geen onderwijs volgt en geen uitkering heeft, maar wel beschikbaar is of zou moeten zijn voor de arbeidsmarkt lijkt op grond van de beschikbare gegevens landelijk gezien vrij beperkt. Op basis van het CBS-onderzoek «Participatiepotentieel 2011» zou het gaan om ongeveer 1,2% van alle jongeren.2 Onder allochtone jongeren in de G4 is dit aandeel waarschijnlijk beduidend hoger dan onder autochtone jongeren. Zo zou volgens het RWI in de G4 het aandeel migrantenjongeren zonder werk, onderwijs of uitkering bijna 6 maal hoger liggen dan bij autochtone jongeren (18% versus 3%).3 Ook de werkloosheid onder migrantenjongeren is duidelijk hoger (28,4% versus 9,8% in 2012).4
Het grootste deel van de jongeren, ook het merendeel van de werkzame en werkzoekende jongeren, zit op school. In 2012 was 74% van het totaal aantal autochtone jongeren en 79% van de niet-westerse migrantenjongeren onderwijsvolgend.5 Migrantenjongeren doen het steeds beter in het onderwijs. Ze zijn vaker hoog opgeleid, doen het beter in het beroepsonderwijs en de afgelopen jaren is de voortijdig schooluitval onder allochtonen jongeren afgenomen (6,6% naar 4,8% sinds 20056). Verder zoeken niet alle werkzoekende jongeren die niet op school zitten hulp van de overheid. Veel jongeren maken gebruik van hun netwerk of van uitzendorganisaties.
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat deze jongeren niet thuiszitten maar hun weg vinden naar een stage, leerwerkbaan of baan? Kunt u in het verlengde daarvan aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Hamer/Van Weyenberg die de regering daartoe verzoekt?2
Ik deel de zorg en urgentie van de jongerenwerkers over de hoge jeugdwerkloosheid onder bepaalde groepen jongeren, zoals jongeren zonder startkwalificatie of migrantenjongeren. Het kabinet geeft dan ook met diverse maatregelen uitvoering aan de motie van de leden Hamer en Van Weyenberg. Binnen het kabinetsbeleid en specifiek binnen de Aanpak Jeugdwerkloosheid zijn generieke maatregelen genomen, waarvan ook allochtone jongeren kunnen profiteren. Zo is er aandacht voor jongeren met een laag opleidingsniveau, onder wie veel allochtone jongeren.
Ook stimuleert het kabinet de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt onder andere met het programma School Ex 2.0 om jongeren op MBO niveau 1 en 2 te motiveren om door te leren. Juist op deze niveaus zijn allochtone jongeren oververtegenwoordigd die belang hebben bij persoonlijke begeleiding.
Daarnaast worden zowel landelijk als regionaal veel initiatieven genomen om de positie van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren, waaronder:
Bijzondere aandacht voor allochtone jongeren is opgenomen in de opdracht aan Mirjam Sterk, de Ambassadeur Aanpak Jeugdwerkloosheid. De ambassadeur is dan ook bij veel van deze initiatieven betrokken en ondersteunt goede aanpakken bij de uitrol naar andere gemeenten.
Ook start zij op 9 december met Link2work. Een aanpak samen met de SER, werkgevers en vakbonden en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, waarbij werkgevers en jongerenorganisaties via een train-de-trainer-aanpak minder kansrijke jongeren gaan ondersteunen in hun benadering van de arbeidsmarkt. Verder is de ambassadeur aan het werk met werkgevers uit de techniek en defensie om de toegang van migrantenjongeren tot deze sectoren te verbeteren.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voor de plenaire behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2014 aan de Kamer doen toekomen?
Nee, voor beantwoording was langer de tijd nodig.
Grote klassen |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag waarin 41% van de middelbare scholieren zegt dat er teveel leerlingen in hun klas zitten om goed onderwijs te krijgen en 59% zegt dat de klas te groot is om nog goed onderwijs te krijgen?1 Wat is uw reactie op deze uitzending?
Ja, ik ben bekend met deze uitzending. Met de antwoorden op de volgende vragen reageer ik ook hierop.
Erkent u dat niet alleen leraren, maar ook leerlingen last hebben van de te grote klassen?
Als een klas te groot is, kan dat inderdaad voor zowel leerlingen als leraren vervelend zijn. Op de vraag wanneer een klas tegroot is, is echter geen eenduidig antwoord te geven.
Welke invloed op de klassengrootte verwacht u van de invoering van het Passend Onderwijs, gezien het feit dat hiervoor geen extra gelden beschikbaar komen?
Met passend onderwijs krijgen samenwerkingsverbanden en scholen meer ruimte om eigen keuzes te maken en meer maatwerk te bieden aan kinderen. Eventuele gevolgen voor de groepsgrootte zijn afhankelijk van die keuzes. Als scholen en samenwerkingsverbanden ervoor kiezen om minder leerlingen dan nu te verwijzen naar het speciaal onderwijs, ontstaat er meer financiële ruimte voor extra ondersteuning in het regulier onderwijs, bijvoorbeeld voor extra handen in de klas, het inrichten van speciale arrangementen of het kleiner maken van klassen. Dan zou passend onderwijs dus kunnen leiden tot kleinere groepen. In andere regio's, waar geen verschuiving van het speciaal naar het regulier onderwijs plaatsvindt, is het aannemelijk dat passend onderwijs geen invloed heeft op de groepsgrootte.
Deelt u de mening dat schoolleiders soms noodgedwongen kiezen voor grotere klassen vanwege jarenlange stille bezuinigingen?2
Het bedrag per leerling in het basisonderwijs is het afgelopen decennium alleen maar gestegen. Scholen krijgen voldoende geld om groepen van acceptabele omvang samen te stellen. De bekostiging van het basisonderwijs houdt rekening met 20 leerlingen in de onderbouw en 28 leerlingen in de bovenbouw. Naar mijn mening maken scholen over het algemeen verantwoorde keuzes bij de groepsindeling. Het afgelopen jaar werden de groepen in het PO gemiddeld een halve leerling groter (stijging van 22,8 naar 23,3 leerlingen per groep). Daaruit leid ik af dat scholen de afgelopen jaren iets scherpere keuzes zijn gaan maken bij de afweging van budget en inzet van personeel. Dat kan verschillende oorzaken hebben, zoals stijging van de personeelskosten (vergrijzing, bapo), omdat men rekening moest houden met krimp, of omdat in voorgaande jaren meer personeel in dienst was dan de bekostiging toeliet.
Ik ondersteun de scholen bij het investeren in de kwaliteit van het onderwijs en de professionaliteit van leraren en schoolleiders. Vanaf eind van dit jaar krijgen scholen extra financiële middelen om dit te stimuleren. Dit geeft scholen meer financiële armslag bij de integrale afweging voor de inzet van de bekostiging, of dat nu de groepsindeling, extra formatie, scholing of iets anders is.
Wie bepaalt op school de omvang van de klassengrootte? Op wat voor manier kunnen leerlingen, leraren en ouders invloed uitoefenen op de klassengrootte?
De omvang van de groepen en klassen wordt bepaald op schoolniveau. Schoolbesturen en schoolleiders maken hierin, in overleg met de medezeggenschapsraad, hun eigen afwegingen. Scholen kunnen op deze manier onderwijs op maat verzorgen door aan te sluiten bij de onderwijskundige visie, de prioriteiten van de school en de leerlingenpopulatie. Ook kiezen scholen ervoor om enkele grotere klassen samen te stellen om zo ook «kleine» en daardoor relatief dure vakken te kunnen aanbieden. Het is van belang dat scholen de balans vinden tussen onderwijsaanbod en werkbaar aantal leerlingen in een klas. Leerlingen, leraren en ouders kunnen invloed uitoefenen op de klassengrootte door van zich te laten horen bij leraren en / of schoolleiding, bijvoorbeeld via de medezeggenschapsraad of in persoonlijk contact.
Erkent u dat schoolbestuurders (vanwege tekortschietende financiering) voor grotere klassen kunnen kiezen, zelfs als leraren, leerlingen en ouders dat niet willen?
Het bedrag dat scholen in het primair en voortgezet onderwijs per leerling ontvangen is de afgelopen jaren aanzienlijk gestegen en zal door investeringen van dit kabinet de komende jaren verder stijgen. Dit geeft scholen meer financiële armslag. De meeste scholen moeten inspelen op krimpende of groeiende leerlingaantallen, stijgende kosten, te lang doorlopende verplichtingen – bijvoorbeeld doordat te hoge personele lasten niet op tijd zijn afgebouwd – of een onevenwichtige verdeling van leerlingen over de leerjaren. Dit zijn specifieke ontwikkelingen waar de school zelf op moet sturen. De financiële deskundigheid van scholen is sterk verbeterd de afgelopen jaren. Er wordt steeds meer gewerkt met meerjarenbegrotingen en meerjaren formatieplannen. Scholen kijken vooruit en maken een verstandige financiële planning. Scholen constateren dan bijvoorbeeld dat het nodig is om te hoge personele lasten tijdig af te bouwen. Dat vraagt de nodige bestuurskracht. We zien dat scholen daarin verstandige keuzes maken.
Ik vind het van belang dat leraren, leerlingen en ouders beseffen dat de eindverantwoordelijkheid en daarbij ook de beslissing over de groepsgrootte ligt bij de schoolleiding en het schoolbestuur. Zij moeten, in overleg met de leraren en de medezeggenschapsraad, keuzes maken. Net als bij elke andere organisatie (of het nu een bedrijf, overheid, gezin of nutsinstelling is) worden ook voor scholen de mogelijkheden begrensd door de financiële ruimte die ze hebben. Deze financiële ruimte vormt een kader voor de beschikbare formatie en voor de keuzes die scholen kunnen maken. Daarbij moeten verschillende wensen tegen elkaar worden afgewogen, wensen ten aanzien van bijvoorbeeld het onderwijsaanbod, de leerlingpopulatie, de inrichting van het onderwijs, de grootte van de groepen en de samenstelling van het personeelsbestand.
Leraren, leerlingen en ouders kunnen zelf het initiatief nemen en van zich laten horen wanneer zij het gevoel hebben dat de omvang van een groep niet werkbaar is, maar daarbij is het wel van belang oog te hebben voor de verschillende wensen die tegen elkaar afgewogen worden. Zo richten sommige scholen bij bepaalde vakken wat grotere groepen in (met een acceptabel aantal leerlingen, maar misschien iets meer dan ideaal gevonden zou worden), om kleinere vakken aan te kunnen blijven bieden. Er zou ook voor gekozen kunnen worden om dergelijke vakken niet meer aan te bieden om zodoende kleinere groepen te kunnen samenstellen. Waar het om gaat is dat de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet om schooleigen keuzes te kunnen realiseren.
Is het niet erg makkelijk om te zeggen dat leerlingen het moeten «laten merken» als het «de spuigaten uitloopt»? Bij wie moeten zij dat laten merken en wat moeten zij doen als dit niets oplevert?3
Mijn uitgangspunt is dat op klas- of schoolniveau gesignaleerd, besproken en zo nodig opgelost moet worden, wat op dat niveau gesignaleerd, besproken en opgelost kan worden. Een leerling of ouder kan eventuele problemen met de grootte van een groep eerst bespreekbaar maken bij de schoolleiding. Datzelfde geldt voor een leraar: als hij of zij knelpunten signaleert, bespreekt hij of zij dat eerst met collega’s (misschien kunnen optimalere klassen worden samengesteld als er «geschoven» wordt met leerlingen) en / of de schoolleiding. Indien er niet op klas- of schoolniveau tot een oplossing gekomen kan worden, kan een klachtencommissie of de inspectie worden ingeschakeld. Wanneer de kwaliteit van het onderwijs van het onderwijs in gevaar komt zal de onderwijsinspectie optreden.
Hoe groot is volgens u een klas van «acceptabele omvang»? Wanneer is een klas dat niet meer?
Hierop is geen eenduidig antwoord te geven. Een rustige klas met 32 gemotiveerde leerlingen die worden onderwezen door een ervaren en goede docent, ondersteund door een onderwijsassistent, kan bijvoorbeeld als veel prettiger worden ervaren door zowel leerlingen als leraar, dan een chaotische klas met 18 ongemotiveerde leerlingen met een beginnend docent die nog niet goed orde kan houden. En een collegezaal-achtige setting met 50 leerlingen zou een acceptabele groepsgrootte kunnen zijn, terwijl voor praktijkvakken in het vmbo een groep van 10 tot 12 leerlingen groot is. Voor machinale houtbewerking en lassen gelden zelfs veiligheidsnormen (Arbowetgeving) en mag de groep maximaal 8 leerlingen bedragen.
Kunt u voorbeelden geven van een acceptabele klassengrootte in de verschillende leerjaren van het primair en voortgezet onderwijs? Is een 2-Havo klas met 32 leerlingen acceptabel? Is een Groep 3 met 28 leerlingen acceptabel?
Zie het antwoord op vraag 8. Een havo-2 klas met 32 leerlingen of een groep 3 met 28 leerlingen kan zeker acceptabel zijn, als dit past in de context en hiertoe wordt besloten op basis van professionele onderwijskundige keuzes op schoolniveau.
Deelt u de mening dat er in grote klassen minder mogelijkheden zijn om extra aandacht te besteden aan excellentie of aan leerlingen die om andere reden extra aandacht vragen?
Dat is niet per definitie het geval. Zo zijn er scholen die kiezen voor grotere klassen vanuit onderwijskundige overwegingen. Denk hierbij aan het in groepen uitvoeren van projecten op bijvoorbeeld leerwerkpleinen. In kleine groepen leren de leerlingen samenwerken en elkaar helpen. Ook kan er bijvoorbeeld voor worden gekozen om te starten in een grotere groep van bijvoorbeeld 35 leerlingen, waarin de leraar klassikale instructie verzorgt, waarna er in kleinere groepjes uiteengegaan wordt, waarin leerlingen onder begeleiding van de leraar of een onderwijsassistent zelf met de lesstof aan de slag gaan. Zo kan er juist extra aandacht besteed worden aan verschillen in capaciteit van leerlingen.
Hoe oordeelt u over het Burgerinitiatief van Leraren in Actie? Is dit niet het zoveelste bewijs dat het verkeerd gaat met de grote klassen in het onderwijs?4
Ik begrijp dat leraren en ouders zich soms ongerust maken als kinderen in een erg grote klas zitten. Het is uiteraard het goed recht van leraren om een burgerinitiatief op te zetten. Het is van belang dat leraren van zich laten horen. Ik vind echter dat de leraren in gesprek zouden moeten gaan met hun eigen schoolleiding indien zij problemen ervaren. Op schoolniveau, in overleg tussen schoolleiding en leraren en tussen leraren onderling, wordt immers besloten over de omvang van klassen. Het is niet gewenst en ook niet mogelijk om dit vanuit Den Haag goed te organiseren. Dat zou ook een grote inbreuk betekenen in de vrijheid van scholen om vanuit eigen professionele overwegingen (zoals ten aanzien de onderwijskundige visie, het gewenste onderwijsaanbod, de leerlingenpopulatie, de samenstelling van het lerarenteam) eigen keuzes te maken.
Bent u bereid mee te denken over een stappenplan om de (grootste) klassen kleiner te maken?
De samenstelling (en dus ook de omvang) van klassen en groepen is een verantwoordelijkheid op schoolniveau. Vanwege de grote diversiteit in omstandigheden en de autonomie van scholen ten aanzien van de inrichting van het onderwijs moet de groepsindeling aan de school worden overgelaten. Ik voel er niets voor deze verantwoordelijkheid bij de rijksoverheid te leggen. Wel kunnen good practices in kaart gebracht worden om scholen te ondersteunen met het samenstellen van groepen en klassen. Het rapport van Capgemini, dat als bijlage is meegezonden met mijn brief over groepsgrootte in primair en voortgezet onderwijs (Kamerstuk II 31 293, nr. 189), geeft enkele interessante voorbeelden.
De bevoegdheden van burgemeesters voor het opleggen van maatregelen aan (ex-)justitiabelen |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 18 november jl. waarin de Rechtbank een gebiedsverbod vernietigt dat door de burgemeester van Veenendaal werd opgelegd aan een justitiabele?1
Ja. De uitspraak is inmiddels gepubliceerd.2 Ik wijs er voor de volledigheid op dat het een voorlopige voorziening betreft.
Kan de burgemeester op grond van artikel 172 van de Gemeentewet alleen een gebiedsverbod opleggen aan een (ex-)justitiabele wanneer er een concrete aanwijzing bestaat dat er moet worden gevreesd voor een verstoring van de openbare orde?
Ja.
Heeft de betreffende burgemeester tot tweemaal toe tevergeefs geprobeerd in het belang van de openbare orde maatregelen te treffen? Wat vindt u er van dat dit niet gelukt is?
Ja. In beide gevallen is de rechter niet meegegaan in de onderbouwing van de burgemeester voor het aanwezig zijn van een actuele en concrete verstoring van de openbare orde of van concrete aanwijzingen dat daarvoor ernstig moet worden gevreesd. Het past mij niet om te oordelen over deze rechterlijke uitspraak.
Wat blijft er gegeven deze omstandigheden over van de exclusieve bevoegdheid van burgemeesters om maatregelen te treffen bij de terugkeer van bijvoorbeeld zedendelinquenten?
De bevoegdheid van de burgemeester om een gebiedsverbod in te stellen in het kader van de handhaving van de openbare orde is niet in geding. De uitspraak van de rechter van 18 november jl. benadrukt dat vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals een gebiedsverbod, goed onderbouwd moeten worden.
Deelt u de mening dat uit deze uitspraak blijkt dat een conflict tussen de bevoegdheid van enerzijds de burgemeester en anderzijds de rechter blijkt dat de burgemeester nauwelijks zijn zelfstandige bevoegdheid kan uitoefenen? Is het dan niet wenselijk dat de burgemeester in een eerder stadium een adviesfunctie krijgt?
Ik deel niet de mening dat een burgemeester nauwelijks zijn zelfstandige bevoegdheid kan uitoefenen wanneer een rechter zijn onafhankelijke oordeel daarover velt. De situatie die zich heeft voorgedaan moet ook niet worden gezien als een conflict tussen bevoegdheden. Een burger heeft het recht bezwaar te maken tegen een beslissing van een overheidsinstantie en het is de rol van de bestuursrechter om de besluitvorming van overheden desgevraagd te toetsen.
Een geformaliseerde adviesfunctie acht ik niet wenselijk. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op vragen 8 en 10 van de eerdere vragen van de leden Van der Steur en Dijkhoff over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 645).
Bestaat er bij gemeenten voldoende kennis en ervaring om maatregelen die zij aan (ex-)justitiabelen op leggen op grond van artikel 172 Gemeentewet afdoende te motiveren zodat zij stand houden bij de rechter?
Veel gemeenten worden zelden geconfronteerd met situaties als de onderhavige en dus hebben niet alle gemeenten hier ervaring mee. Maar ook zonder ruime ervaring kan de afweging of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn zorgvuldig verlopen. Uit het eindonderzoek «Doelbereik pilot BIJ» en het advies «Beter richten» van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming blijkt dat nadat de burgemeester via BIJ werd geïnformeerd over de terugkeer van justitiabelen in 90% van de gevallen geen maatregelen zijn ingezet. Om de kennis en ervaring van ervaren burgemeesters ter beschikking te stellen voor andere burgemeesters, is in september van dit jaar het handelingskader BIJ gelanceerd. Dit is een digitale leeromgeving om kennis en ervaringen uit te wisselen, achtergrondinformatie te raadplegen en concrete voorbeelden te vinden.
Is het nodig om dergelijke kennis en ervaring te vervatten in een model dat als leidraad kan dienen voor gemeenten zoals de Raad voor Strafrechtstoeppassing en Jeugdbescherming in zijn rapport aanbeveelt?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen samen met de eerder hierover gestelde vragen beantwoorden?2
De antwoorden op de eerdere vragen zijn reeds op 28 november 2013 naar uw Kamer gestuurd.
Het bericht dat een leerling mogelijk is doodgepest op de Horeca Vakschool Rotterdam |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek zelfdoding 16-jarige na pesten»1 en met de column van Hugo Borst?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de discrepantie tussen de uitspraak van de vader van het slachtoffer dat hij regelmatig de school informeerde over jarenlange verbale en fysieke agressie tegen zijn zoon, en die van de school die stelt geen enkele aanwijzing te hebben gehad dat er sprake was van pesten?
Het is zeer tragisch als een jongere zichzelf van het leven berooft. Dat verplicht ons allen te kijken naar onze verantwoordelijkheid. Het bestuur van de school heeft aangekondigd een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren om te kijken of er geen signalen zijn gemist. Ik vind het verstandig dat het bestuur dit onderzoek laat doen om er lessen uit te trekken voor de toekomst.
Onderkent u dat in veel scholen de protocollen zoals die in beleidsplannen zijn geformuleerd prima in orde zijn, maar dat ze in de dagelijkse praktijk niet worden gehanteerd? Is dat in deze school het geval?
Bij de totstandkoming van het plan van aanpak tegen pesten (Kamerstukken II, 2012/2013, 29 240, nr. 52) heb ik veel gesprekken gevoerd met scholen, leraren, ouders, leerlingen en organisaties om de knelpunten bij de aanpak van pesten te inventariseren. Een van de knelpunten was inderdaad dat het pestprotocol vaak in orde is, maar dat de aanwezigheid van een pestprotocol niet automatisch leidt tot preventie en een adequate aanpak van pesten. Of dat bij deze school het geval is moet het onderzoek uitwijzen.
Het is goed dat er protocollen zijn, maar het is niet genoeg. Daarom heb ik in het plan van aanpak tegen pesten maatregelen aangekondigd om de aanpak van pesten door scholen, leraren, ouders en leerlingen te verbeteren. Ik ben voornemens later dit jaar een wetsvoorstel bij uw Kamer in te dienen dat scholen in het funderend onderwijs verplicht (a) een effectief anti-pestprogramma te gebruiken, (b) een vertrouwenspersoon annex pestcoördinator te hebben, en (c) de sociale veiligheid op school te monitoren. De aangekondigde maatregelen en de nieuwe wet beogen dat de aanpak van pesten het papieren protocol overstijgt en dat kinderen en jongeren zich veilig voelen op school. Veiligheid is immers een randvoorwaarde voor goed onderwijs.
Deelt u de mening dat als de pesters veel eerder zouden zijn geïdentificeerd en bestraft, ondermeer door verwijdering van school, deze verschrikkelijke afloop misschien voorkomen had kunnen worden? Zo ja, waarom is dan juist de mogelijkheid om de daders te straffen uit de plannen voor de nieuwe wet- en regelgeving gehouden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ik kan en wil niet speculeren over dit tragische geval. Er loopt bovendien een onafhankelijk onderzoek naar het optreden van de school.
Het is al mogelijk om daders te straffen. Pesten is als zodanig niet strafbaar, maar het strafrecht voorziet in de strafbaarstelling van veel vormen van pesten. Denk bijvoorbeeld aan mishandeling, bedreiging of vernieling. Als er sprake is van een strafbaar feit moet aangifte worden gedaan. Voorts is het aan de school om beleid te voeren om de pesters aan te pakken en deze eventueel te verwijderen van de school.
De gevolgen van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de rol van KNSA |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2013 waarin de verplichte aansluiting van een schietvereniging bij de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA) en het daaraan ontleende vereiste voor een individueel wapenverlof in strijd wordt verklaard met artikel 11 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden?1
Ja.
Voor welke taken die de KNSA zijn toebedeeld in de Wet wapens en munitie, de Regeling wapens en munitie en de Circulaire wapens en munitie heeft deze uitspraak gevolg?
De KNSA zijn in de Wet wapens en munitie, de Regeling wapens en munitie en de Circulaire wapens en munitie formeel geen taken toebedeeld. Wel vervult de KNSA feitelijk een centrale rol bij de verlening van verloven tot het voorhanden hebben van vuurwapens door de in de circulaire gestelde voorwaarde ten aanzien van het verplichte lidmaatschap van de KNSA om een wapenverlof van de politie te krijgen. Deze feitelijke centrale rol van de KNSA wordt door de uitspraak geraakt. Immers, voor het verkrijgen van een wapenverlof mag van schietverenigingen niet meer geëist worden dat zij zich bij de KNSA aansluiten.
Acht u een herziening van deze regelgeving noodzakelijk naar aanleiding van deze uitspraak?
Ja. Momenteel bezie ik welke aanpassing van de regelgeving nodig is om de verlening van wapenverloven op korte termijn in overeenstemming te brengen met de uitspraak van de Raad van State.
Het financieren van dure hobby’s met zorggeld |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorggeld financierde dure hobby’s»?1
Ja.
Klopt het dat de bestuurder van zorginstelling SGL is aangehouden op verdenking van stelselmatige fraude met zorggeld? Deelt u de mening dat het verwerpelijk is wanneer geld, dat bedoeld is voor zorg, door een bestuurder wordt uitgegeven aan privézaken?
Volgens de berichtgeving van het Openbaar Ministerie is de voormalig bestuurder van een zorgaanbieder uit Sittard aangehouden op verdenking van stelselmatige fraude met zorggelden.
Het is zeer kwalijk indien geld dat bedoeld is voor zorg aan privézaken wordt uitgegeven. De aanpak van fraude in de zorg staat daarom hoog op de agenda van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Klopt het dat deze zorginstelling nu in de financiële problemen zit? Zo ja, welke stappen neemt u om de zorg voor gehandicapte kinderen te garanderen zodat zij niet de dupe worden van de frauderende bestuurder?
Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg en heeft die verantwoordelijkheid tijdens het faillissement, dat twee weken later weer werd opgeheven, nadrukkelijk genomen.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat, in het geval van aangetoonde fraude, niet alleen het gefraudeerde geld maar ook een boete, opgelegd aan de bestuurder, ten goede moet komen aan de zorginstelling?
Wanneer een strafbaar feit is bewezen en de bestuurder daarvoor veroordeeld wordt, krijgt hij door de rechter een straf of maatregel opgelegd. In geval de rechter een boete oplegt, komt het daarmee gemoeide bedrag niet bij de instelling terecht maar in de algemene middelen. De instelling kan een aparte procedure starten om het aan privézaken uitgegeven geld terug te vorderen.
Deelt u de mening dat frauderende zorgbestuurders nooit meer een bestuurlijke functie (al dan niet) in de zorg mogen vervullen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
In de brief «Goed bestuur in de zorg» van 19 september 2013 staat aangekondigd dat leden van een raad van bestuur een verklaring omtrent gedrag (VOG) moeten overhandigen. Dat wordt vastgelegd in het in genoemde brief aangekondigde wetsontwerp.
Het massaontslag bij zorginstelling Philadelphia |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat was uw eerste reactie toen u hoorde over het aangekondigde massaontslag bij zorginstelling Philadelphia?1
Ik heb in eerste instantie feitelijke informatie opgevraagd. Naar ik heb vernomen is Philadelphia voornemens om in de komende twee jaar als gevolg van een reorganisatie in te krimpen met 900 arbeidsplaatsen (waarvan 300 medewerkers in de administratieve ondersteuning en bedrijfseconomische en zorg-staffuncties en 600 medewerkers verzorgend personeel en begeleiders).
Philadelphia is van mening dat deze reorganisatie noodzakelijk is om hiermee te anticiperen op de overheveling van de extramurale begeleiding naar de gemeenten per 1 januari 2015, de decentralisatie van de Jeugdwet, de invoering van de Participatiewet en de hervormingen in de AWBZ.
Erkent u dat dit massaontslag grote consequenties heeft voor cliënten en bewoners van Philadelphia? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aangekondigde ontslagen zijn nooit makkelijk, in de eerste plaats niet voor de medewerkers die het betreft. Philadelphia heeft aangegeven alles in het werk te stellen om de gevolgen voor medewerkers zo goed mogelijk op te vangen. Philadelphia is momenteel in overleg met de bonden om te komen tot een sociaal plan voor de betrokken medewerkers en betrekt hierbij de mogelijkheid van het inzetten van de middelen uit de sectorplannen. De inzet van Philadelphia is om te komen tot een plan waarin wordt geïnvesteerd in door-, bij- en herscholing voor alle medewerkers, boventallig en niet-boventallig. Dit met het oog op het leveren van een bijdrage aan het toekomstperspectief van iedere medewerker.
Philadelphia heeft aangegeven dat ze het van groot belang vindt dat zoveel mogelijk zorgbudget direct naar de zorg voor cliënten gaat. Philadelphia voert hiervoor een programma door dat het aantal en de complexiteit van de ondersteunende processen sterk moet reduceren. De bedrijfseconomische overhead kan hierdoor worden verlaagd. Philadelphia heeft verder aangegeven naast ingrijpen in de kosten tegelijk te willen investeren in de opbouw van haar dienstverlening. Dit wil zij doen op het terrein van de professionaliteit van medewerkers, maar ook door een verantwoorde inzet van meer vrijwilligers en mantelzorgers. Hiernaast zet Philadelphia in op nieuwe vormen van dienstverlening, de inzet van ICT en domotica. Dit alles ten behoeve van het behoud van kwalitatief hoogwaardige zorg voor haar cliënten.
Hebben cliënten, bewoners en personeelsleden inspraak gehad bij de besluitvorming over dit massaontslag? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet, en wat vindt u hiervan?
Ja, cliënten, ouders en verwanten en medewerkers zijn betrokken. Zij zijn via diverse communicatiekanalen geïnformeerd over alle ontwikkelingen en de te varen koers van Philadelphia. In de medezeggenschapsorganen zijn alle ontwikkelingen besproken en doorgenomen. Cliënten, ouders en verwanten en medewerkers zijn actief betrokken om mee te denken. Tot slot zijn de voorgenomen besluiten conform de Wet op de ondernemingsraden en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen ter advisering voorgelegd en zijn daar van een positief advies voorzien.
Wat vindt u er van dat Philadelphia zegt dat zij vrijwilligers zal gaan inzetten voor de professionele zorgtaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet en inbreng van vrijwilligers en mantelzorgers is belangrijk voor het kunnen leveren van goede zorg aan cliënten en bewoners. Philadelphia investeert in haar medewerkers door er op in te zetten bij medewerkers competenties te ontwikkelen waarbij deze leren te sturen op participatie door de cliënt en zijn netwerk in plaats van alles uit handen nemen. Zorg is in de toekomst niet meer alleen het speelveld van de professional. Vrijwilligers en mantelzorgers krijgen een steeds belangrijker rol. Philadelphia zet hiernaast in op nieuwe vormen van dienstverlening door middel van de inzet van ICT en domotica. Deze technologieën kunnen er toe bijdragen dat cliënten en bewoners langer zelfstandig kunnen functioneren en dat personeel slimmer kan worden ingezet om de juiste zorg op maat te leveren. Ook investeert Philadelphia in vrijwilligers door hen cursussen en trainingen aan te bieden.
Vindt u het verantwoord dat de 900 deskundige medewerkers vervangen worden door vrijwilligers en digitale hulpmiddelen? Past dit in uw visie van een goede kwalitatieve zorg, en zorg op maat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bekruipt u ook een dejavugevoel bij dit massaontslag als u terugdenkt aan het massaontslag bij Sensire thuiszorg? Zo neen, waarom niet?
Neen. De situaties bij Sensire en Philadelphia zijn moeilijk met elkaar te vergelijken. Bij Philadelphia betreft het vooralsnog aangekondigde ontslagen waarvoor nog geen ontslagvergunning is aangevraagd. Bij de situatie van Sensire was dit al wel het geval en ging het om bedrijfsbeëindiging. Bovendien wil Philadelphia de komende twee jaar gebruiken om de reorganisatie geleidelijk te laten verlopen en hierbij alles in het werk stellen om de gevolgen voor het personeel zo goed mogelijk op te vangen.
Erkent u dat, net als bij het massaontslag bij Sensire, ook bij het aangekondigde massaontslag van Philadelphia sprake is van behoud van werk en van financiële middelen, enkel van een andere invulling van dat werk? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording op vraag 1 geeft Philadelphia als reden voor het aangekondigde ontslag aan dat het noodzakelijk is te anticiperen op de overheveling van de extramurale begeleiding naar de gemeenten per 1 januari 2015 en andere wijzigingen van wet- en regelgeving als hiervoor genoemd. Het past in een goede bedrijfsvoering van organisaties om te anticiperen op de toekomst om zo kwalitatief hoogwaardige zorg ook in de toekomst te kunnen garanderen. Het is een afweging van de organisatie zelf, welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast.
Erkent u dat, net als bij het massaontslag bij Sensire, zorginstelling Philadelphia de onzekere toekomst met betrekking tot de zorg als reden aangeeft voor de «noodzaak» voor massaontslag? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u het met deze reden eens?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft Philadelphia een ontslagvergunning bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) aangevraagd? Zo ja, acht u deze vergunning kansrijk, met zicht op de parallellen met de situatie bij Sensire?
Philadelphia heeft mij laten weten op dit moment geen ontslagaanvragen te hebben aangevraagd bij UWV.
Bent u bereid het UWV te wijzen op de schijnconstructie die Philadelphia toepast met betrekking tot de inzet van professioneel werk, namelijk dat zij betaalde krachten ontslaat door deze te laten vervangen door vrijwilligers? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen kan ik opmerken dat UWV als zelfstandig bestuurorgaan in individuele zaken een eigen afweging maakt, waar ik niet in treed. De wettelijke ontslagtaak van UWV is neergelegd in het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen, het daarop gebaseerde Ontslagbesluit en nader uitgewerkt in de Beleidsregels van UWV (m.n. Hoofdstuk 7). UWV weegt in de beoordeling alle relevante feiten mee. Het is niet aan mij om in deze afweging te treden.
Bent u bereid het UWV te verzoeken in deze situatie geen vergunning tot massaontslag te verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe verhouden de ontslagen en de sluiting van zorginstellingen zich met de eerste pijler in uw visie op de langdurige zorg, namelijk een betere kwaliteit van zorg, en dat mensen kunnen wonen in een instelling die rekening houdt met de menselijke waardigheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn visie op de langdurige zorg heb ik aangegeven waarom hervormingen noodzakelijk zijn. Mensen leven steeds langer en stellen andere eisen aan de langdurige zorg. Zij willen langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen, eventueel met inzet van vrijwilligers en mantelzorgers. Als thuis niet langer gaat, dienen er goede instellingen te zijn die kwalitatief hoogwaardige zorg leveren. Hiernaast zijn hervormingen noodzakelijk om de langdurige zorg ook op langere termijn financieel houdbaar te houden. Om dit te realiseren heb ik, in overleg met betrokken partijen, maatregelen aangekondigd. Het is vervolgens een afweging van de organisaties zelf, welke keuzes zij maken en op welke wijze ze daarbij anticiperen op mogelijke veranderingen. Philadelphia geeft aan te anticiperen op de toekomst en zet hierbij in op verschillende maatregelen. Hieronder vallen het introduceren van nieuwe zorgconcepten door de inzet van domotica, de inzet van meer vrijwilligers en mantelzorgers en kostenreductie door het aantal en de complexiteit van de ondersteunende processen te reduceren. Als gevolg hiervan zijn er ontslagen aangekondigd maar wordt er tegelijkertijd ook geïnvesteerd in al het personeel. Philadelphia doet er alles aan om de gevolgen voor het personeel zo goed mogelijk op te vangen door een goed sociaal plan, te investeren in om- her- en bijscholing en gebruik te maken van de mogelijkheden van de sectorplannen. De inzet van de maatregelen van Philadelphia is om ook in de toekomst kwalitatief hoogwaardige zorg te kunnen blijven bieden, in een betrokken samenleving die bijdraagt aan een zo waardig mogelijk leven voor kwetsbare cliënten.
In hoeverre passen deze bezuinigingen en ontslagen in de zorg in de derde pijler in een meer betrokken samenleving, waarin waardig omgegaan wordt met kwetsbare mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u dat dit massaontslag bijdraagt aan menselijke waardigheid van zorgbehoevende mensen en zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Hebben de bestuurders van Philadelphia ook aangekondigd zelf bij te dragen aan de financiële problemen, waardoor zij zich genoodzaakt zien tot het massaontslag?2
Een dergelijke aankondiging is mij niet bekend.
Is er voor personeelsleden die met massaontslag gaan ook een vertrekbonus van 83.400 euro weggelegd, zoals voor de vorig jaar vertrokken bestuurder L.P.J.M Vellemann?3
Voor ontslagen personeelsleden zijn de Werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) en de volgens de CAO geldende regelingen voor wachtgeld beschikbaar om de financiële gevolgen van een ontslag te verminderen. De hoogte en duur van deze voorzieningen verschillen per medewerker, afhankelijk van de beloning en het arbeidsverleden.
Kunt u uitleggen dat een zorginstelling met 45 miljoen euro eigen vermogen, en een winst (positief resultaat) van 7 miljoen euro over 2012, zoveel ontslagen aankondigt?
Het feit dat Philadelphia in 2012 een positief financieel resultaat heeft behaald doet niets aan af aan het feit dat zij zo tijdig mogelijk moeten anticiperen op de hervormingen in de langdurige zorg en ondersteuning. Zij moeten zichzelf toekomstbestendig maken, omdat de zorg straks structureel anders zal worden georganiseerd. Dat daarbij ook naar het personeel gekeken wordt is onvermijdelijk. Dat Philadelphia hier in een vroegtijdig stadium al serieus mee bezig is biedt kansen om verantwoord met het personeel om te gaan en hen op een goede manier van werk naar werk te begeleiden. Het positieve resultaat en het eigen vermogen van Philadelphia kunnen hieraan bijdragen, bijvoorbeeld via het voorkomen van ontslagen door bijvoorbeeld frictiekosten.
Gaat u zich tot het uiterste inspannen om het ontslag van 900 mensen te voorkomen?
Zoals ik eerder heb aangegeven is het een afweging van de organisatie zelf, welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast. Ik acht het dus ook van groot belang dat Philadelphia alles in het werk stelt om te investeren in het toekomstperspectief van iedere medewerker. Zoals aangegeven is Philadelphia hiertoe in overleg met de bonden om te komen tot een sociaal plan voor de betrokken medewerkers en betrekt zij hierbij de mogelijkheid van het inzetten van de middelen uit de sectorplannen. De inzet van Philadelphia is om te komen tot een plan waarin wordt geïnvesteerd in door-, bij- en herscholing voor alle medewerkers, boventallig en niet-boventallig.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid op 28 november 2013?
Voor de beantwoording van deze vragen was interdepartementale afstemming nodig en contact met de betreffende zorginstelling. Hierdoor is het niet gelukt om de vragen voor 28 november te beantwoorden.
De angorawolproductie |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de schokkende beelden, waarin de omstandigheden van de productie van angorawol van konijnen te zien zijn?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 90 procent van de wereldproductie van angorawol van konijnen uit China komt en dat Nederland deze producten importeert? Zo ja, wat is het volume? Indien u niet kunt aangeven hoeveel angorawol(producten) worden geïmporteerd, bent u bereid om dit te gaan registreren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Statistieken over de wereldwijde productie van angorawol zijn niet bekend. Wel zijn statistieken beschikbaar over de hoeveelheid angorawol van konijnen die door de EU wordt geïmporteerd. Deze komt voor een groot deel uit China. De totale EU-import2 van angorawol uit China bedroeg in 2012 559 ton, in 2011 865 ton, in 2010 1.028 ton en in 2009 660 ton. Nederland importeert geen angorawol. Er zijn geen cijfers beschikbaar over producten met angorawol die in Nederland worden geïmporteerd. Producten die worden geïmporteerd en een wolsoort bevatten worden niet geregistreerd naar diersoort. In het kader van de administratieve lasten acht ik dit ook niet wenselijk.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er in Nederland producten worden verkocht afkomstig van konijnen, waarvan op gewelddadige wijze de vacht van het lijf getrokken wordt, zoals in de beelden te zien is?
De getoonde praktijk acht ik onacceptabel. Een aantal kledingketens heeft aangegeven over te gaan tot een (tijdelijke) productiestop van angorawol dan wel het uit de collectie halen van deze producten. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat er in de EU-lidstaten België, Denemarken, Zweden en Italië een nationaal importverbod van kracht is op een aantal materialen van dierlijke herkomst (recentelijk op honden- en kattenbont) op grond van dierenwelzijns- en ethische overwegingen en bent u bereid voorbereidingen te treffen voor een nationaal importverbod op angorawol van konijnen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Van Denemarken en Zweden zijn dergelijke importverboden niet bekend.
In het verleden zijn in België en Italië nationale verboden ingesteld op de import respectievelijk het op de markt brengen van honden- en kattenbont en in België ook van producten afkomstig van zeehonden. Op deze producten zijn tegenwoordig echter EU-regels van toepassing.
Tijdens het Nota-overleg dierenwelzijn van 2 december jl. heb ik aangegeven dat ik ten aanzien van dieronvriendelijke praktijken bij het verkrijgen van angorawol in overleg met de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wil bezien welke acties mogelijk zijn en wat er in Europees verband geagendeerd moet worden, en dat ik met de kleding- en textielbranche in gesprek wil gaan over de stappen die zij kunnen zetten.
Bent u van plan om u in Europa in te zetten voor een Europees importverbod op angorawol van konijnen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een etiketteringsplicht voor kleding gemaakt van angorawol van konijnen? Zo nee, bent u bereid een gespecificeerde etiketteringsplicht in te voeren voor alle dierlijke producten in lijn met de etiketteringsplicht in Zwitserland, opdat consumenten in de huidige situatie tenminste de kans krijgen om een andere aankoopkeuze te maken?
Ja, Verordening (EU) nr. 1007/2011 schrijft al voor dat textielproducten, gemaakt van haren/wol van angorakonijnen, geëtiketteerd of gemerkt moeten zijn of van handelsdocumenten vergezeld dienen te gaan, met de aanduiding «angora», of «angorawol» of «angorahaar».
Een invalide man die al voor de vijfde keer is overvallen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Invalide man is al vijf keer overvallen»?1
Ja.
Klopt het dat een half verlamde invalide man inmiddels voor de vijfde keer is overvallen?
Bij de politie zijn drie meldingen bekend van berovingen van dit slachtoffer. De overige twee berovingen zijn bij de politie onbekend.
Deelt u de mening dat het tuig dat dit op zijn geweten heeft het laagste van het laagste is? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard keur ik dergelijke overvallen volstrekt af. In het door u aangehaalde krantenbericht worden een woordvoerder van de politie en de wijkagent aangehaald. Er kan geen misverstand over bestaan dat zij er precies zo over denken als ik en dat de politie er serieus werk van maakt om deze reeks overvallen op te lossen en een halt toe te roepen.
Klopt het dat de politie het een «bijzonder vervelende situatie» noemt en bent u van mening dat dit een understatement is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de wijkagent geen gesprekken moet voeren met het verpleeghuis om de kans op herhaling zo klein mogelijk te maken, maar dat de politie deze laffe criminelen moet opsporen en keihard moet straffen zodat deze criminelen een tijd lang zeker geen kans voor herhaling krijgen omdat zij dan achter slot en grendel zitten? Zo nee, waarom niet?
Zowel het opsporen van de daders als het treffen van maatregelen die herhaling kunnen helpen voorkomen, moeten gebeuren. Beide activiteiten worden door de politie ook gedaan.
Kunt u aangeven wat de politie eraan doet om deze jonge lichtgetinte mannen zo spoedig mogelijk op te pakken?
De politieteams in de regio zijn van dit geval op de hoogte en werken eraan om de daders op te sporen. Het is voor de succeskansen van dit onderzoek niet dienstig als ik over de voortgang publiekelijk mededelingen doe.
Klopt het dat het onder deze criminelen rond gaat dat deze meneer een weerloos slachtoffer is en wat gaat u eraan doen om al dit tuig aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
De journalist van PowNews die door een medewerker van de Angolese ambassade het ziekenhuis in is geslagen |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «woede om mishandeling verslaggever»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat diplomaten en hun medewerkers zich hier een god wanen, lak hebben aan Nederlandse wetgeving en openlijk een misdrijf plegen door een verslaggever te mishandelen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is vrijheid van nieuwsgaring een groot goed. Journalisten moeten ongehinderd hun werk kunnen doen. Buitenlandse diplomaten die in Nederland werkzaam zijn dienen zich aan de Nederlandse wet te houden en journalisten zonder geweld of dreiging tegemoet te treden. Dit geldt evenzeer voor ambassadepersoneel. Het incident waaraan u refereert is in onderzoek geweest bij de politie en ter beoordeling voorgelegd aan het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid om ambassademedewerkers (diplomaat of niet) met losse handjes, die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, zo veel mogelijk per omgaande naar hun land van herkomst te sturen? Zo nee, waarom niet?
Indien zich incidenten voordoen waarbij ambassademedewerkers zijn betrokken moet worden bezien in hoeverre de betrokken personen binnen het Nederlandse recht verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor hun daden. Wanneer er geen sprake is van immuniteit van vervolging, is een dergelijk incident een zaak voor de politie en/of het OM.
Bij incidenten waarbij personen betrokken zijn met een diplomatieke status, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een rol te spelen. Meest voor de hand ligt het aanspreken van de leiding van de betreffende diplomatieke missie op het gedrag van de betreffende persoon; dat is vaak effectief. Nederland kan ook schriftelijk protesteren bij een diplomatieke missie.
Bij ernstige delicten kan worden verzocht om het opheffen van de immuniteit door de zendstaat, waardoor vervolging alsnog mogelijk wordt. Het besluit over opheffing ligt bij de zendstaat. Ook kan worden verzocht om terugtrekking van een diplomaat. Het afdwingen hiervan, door het verklaren van een diplomaat tot persona non grata, geldt als een zeer vergaand instrument dat daarom alleen wordt ingezet als uiterste middel, maar is bij veelplegers en ernstige misdrijven niet uit te sluiten.
Wanneer gaat u nou eindelijk eens een duidelijk signaal aan al die aso diplomaten en hun medewerkers afgeven dat Nederland geen behoefte heeft aan tuig zodat zij zich wel twee keer zullen bedenken alvorens zij een misdrijf plegen in ons land?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is zeer duidelijk in de communicatie naar de hier aanwezige diplomatieke missies: Nederland verwacht van alle personen met een diplomatieke status dat Nederlandse wetten en regels worden gerespecteerd. Waar dat niet het geval is wordt de leiding van de missie daar op aangesproken.
Tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken is aan de Kamer een brief toegezegd over de aanpak van de problematiek rondom overtredingen en/of misdrijven door geprivilegieerden.
Het bericht “Duizenden agenten aan sufmakende pillen” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden agenten aan sufmakende pillen»?1
Ja.
Kent u het in het bericht genoemde onderzoek van de Politieacademie? Zo ja, wat is de inhoud van dat onderzoek en welke conclusie trekt u hier uit? Zo nee, wilt u zich dan daarvan op de hoogte stellen?
In het bericht wordt gerefereerd naar het onderzoek «PTSS bij de politie – een beter beeld. 16 jaar politiepoli, 1.000 gebruikers.» Tijdens het Algemeen Overleg op 26 juni jongstleden heb ik een aantal bevindingen van het onderzoek met uw Kamer gedeeld. Het betreft een dossieronderzoek naar 967 dossiers van politiemedewerkers die zich in de periode van 1995 tot en met 2012 bij de politiepoli van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam hebben gemeld met verschijnselen van PTSS. Uit het dossieronderzoek blijkt dat bij 566 politiemedewerkers de diagnose PTSS is vastgesteld. Van deze groep is na behandeling in 96 procent van de gevallen niet meer de diagnose PTSS vastgesteld. Wel had een gedeelte van deze groep last van restklachten als concentratieproblemen.
Uit het onderzoek blijkt verder dat ongeveer een derde van de onderzochte medewerkers medicijnen gebruikte. Deze varieert van ontstekingsremmende pijnstillers, medicatie tegen suikerziekte, totantidepressiva.
Op basis van de gegevens uit het onderzoek concludeer ik dat het bericht de conclusies van het onderzoek onjuist weergeeft.
Is het waar dat ongeveer duizend agenten in Nederland werken onder invloed van medicijnen die concentratieverlies en sufheid veroorzaken? Zo ja, deelt u de mening dat dit zorgwekkend is? Zo nee, wat is niet waar aan het gestelde?
Zie antwoord vraag 2.
Levert het gebruik van medicijnen door politiemensen een serieus veiligheidsprobleem op? Zo ja, op welke manier en in welke mate? Wat gaat u doen om dit probleem op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn mij geen aanwijzingen bekend dat het gebruik van medicijnen een veiligheidsprobleem oplevert. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 en 3, gebruiken politiemedewerkers medicijnen voor een veelheid aan aandoeningen. Slechts een klein aantal van die medicijnen heeft dusdanige gevolgen, dat hierdoor de uitvoering van werkzaamheden negatief zou kunnen worden beïnvloed. Wanneer er sprake is van medicijngebruik wat de uitvoering van de werkzaamheden negatief kan beïnvloeden, is het de verantwoordelijkheid van de agent in kwestie en zijn/haar leidinggevende om met betrokkenheid van de bedrijfsarts te besluiten tot aangepaste werkzaamheden of, in het uiterste geval, tot ziekteverlof.
Als er inderdaad 1000 van de 55.000 politiemensen antidepressiva gebruiken, hoe verhoudt zich dat dan tot het gebruik van antidepressiva bij andere beroepsgroepen?
Uit recente cijfers van het GIP/College voor zorgverzekeringen 2013 (http://www.gipdatabank.nl/ ) blijkt dat ruim 900.000 Nederlanders een antidepressivum slikken. Hoe zich dat uitsplitst tussen beroepsgroepen en of het gebruik van antidepressiva wordt veroorzaakt door werkgerelateerde problemen is mij niet bekend.
Het medicijngebruik van iedere individuele Nederlander valt onder het medisch beroepsgeheim. Dat geldt ook voor politiemedewerkers. Het beroepsgeheim kan enkel in zeer uitzonderlijke gevallen, zoals een vermoeden van kindermishandeling of ter voorkoming van een zeer ernstig strafbaar feit, opzij worden gezet.
Voor de reikwijdte van de zorg aan de medewerker maakt het de korpsleiding en mij ook niet uit of de problematiek al dan niet werkgebonden is: in voorkomende gevallen is het zaak zo snel mogelijk de best mogelijke zorg in te zetten voor de medewerker.
Weet u in hoeverre het gebruik van antidepressiva door politiemensen veroorzaakt wordt door problemen die politiemensen tijdens hun werk ondervinden? Zo ja, in hoeverre is dat het geval? Zo nee, waarom weet u dat niet en wat gaat u doen om hier wel inzicht in te krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
De bedreigde status van vissen door de jacht op nepkaviaar |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitzending «Kaviaar» van de Keuringsdienst van Waarde van donderdag 7 november 2013, waarin in beeld wordt gebracht dat na het bijna uitsterven van de steur nu ook de snotolf (Cyclopterus lumpus) wordt bedreigd vanwege de jacht op kuit voor kaviaar?1
Ja.
Is het waar dat deze vissoort inmiddels bedreigd wordt, doordat vrouwtjes in de paaitijd om hun kuit worden gedood en vervolgens levenloos overboord worden gegooid? Zo nee, hoe zit het dan en welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u hiervoor? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De snotolf (Cyclopterus lumpus ) is een vissoort waarvan weinig bekend is. Hij wordt sporadisch door wetenschappers in Nederlandse wateren aangetroffen. De internationale wetenschappers van de International Coucil for the Exploration of the Sea (ICES) geven over de snotolf geen advies. Ook de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) heeft de status van de soort niet beoordeeld. De snotolf komt voor bij stenige habitats, soms tot grote diepten. Sportduikers in de Oosterschelde komen ze wel eens tegen. De dieren leven door het jaar heen solitair op stenige habitats en groeperen alleen in het paaiseizoen. De vrouwelijke vis wordt in het paaiseizoen bejaagd in IJslandse wateren omwille van de kuit.
Op basis van biologische surveys en commerciële vangsten rondom IJsland kunnen wetenschappers een schatting maken van de ontwikkelingen in bestandsomvang en visserijsterfte. Deze tonen sterke fluctuaties en pas de laatste jaren enige stabiliteit. Deskundigen van het IJslandse Mariene Instituut hebben zorgen om de geconstateerde terugloop in het bestand en vragen zich af hoe de vis zal reageren op de reeds in IJsland genomen maatregelen om de inspanning en vlootomvang te beperken.
Wordt er ook in Nederlandse wateren op de snotolf gejaagd voor de productie van nepkaviaar? Kunt u uiteenzetten hoeveel van deze vissen jaarlijks worden gedood en hoeveel kilo kuit er met deze jacht op jaarbasis wordt gekaapt? Kunt u tevens een overzicht geven van de aantallen van vorige jaren? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt niet gericht op deze soort gevist, niet om de vis en niet om kaviaar. Het gaat om toevallige bijvangsten. Sinds 2002 is er in Nederland in totaal zo’n 500 kg aangeland.
Deelt u de mening dat het ecologisch en ethisch gezien onacceptabel is om vissers te laten jagen op vissen louter voor hun kuit, terwijl zij juist op het punt staan om zich voort te planten? Zo ja, bent u bereid hiertegen op te treden? Zo nee, waarom niet?
Het Europese en het Nederlandse visserijbeleid is erop gericht om, indien visbestanden worden bedreigd, passende beschermende maatregelen te nemen. Of de snotolf bedreigd is (zie antwoord 2), is niet vastgesteld. Mede gelet op het sporadisch voorkomen en de geringe omvang van de vangsten is wat mij betreft een vangstverbod in Nederland niet aan de orde. Wel zal ik in de Visserijraad aandacht vragen voor de problematiek, aangezien andere lidstaten zoals Denemarken en Zweden grotere hoeveelheden aanlanden.
Deelt u de mening dat het binnen de Europese afspraken rondom highgrading ontoelaatbaar is om de van hun kuit beroofde snotolf vrouwtjes dood overboord te gooien? Zo ja, bent u bereid hiertegen op te treden? Zo nee, waarom niet?
Technisch gezien is er geen sprake van highgrading, aangezien het hier om een niet gequoteerde vis gaat. Ik ben het met de leden van de Partij van de Dierenfractie eens dat de teruggooi van vis na de oogst van de kuit een verspilling is. Zie verder antwoord 4.
Bent u bereid om een verbod in te stellen op het jagen op de snotolf voor het verzamelen van nepkaviaar? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 4.
Het gebruik van de geboortekrik |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Verboden geboortekrik populair»?1
Ja.
Is het waar dat zowel veehouders als dierenartsen op grote schaal gebruikmaken van de geboortekrik om geboortes te forceren? Zo ja, beschikt u over betrouwbare cijfers over dit illegale gebruik of bent u bereid daar onderzoek naar te doen? Zo nee, op welke gegevens baseert u dat?
Er zijn signalen dat de veeverlossers in de praktijk worden gebruikt. Ik ben met verschillende partijen in gesprek om hier meer zicht op te krijgen.
Klopt het dat er nooit wordt gecontroleerd op het gebruik van de verboden geboortekrik?
Het gebruik van een veeverlosser is lastig te constateren en te controleren, omdat dit alleen op heterdaad kan gebeuren. Indien gebruik wordt geconstateerd vindt handhaving plaats.
Dat wil zeggen opmaken van een proces-verbaal dan wel afhandeling van de concrete situatie en omstandigheden eerst schriftelijk waarschuwen. De afgelopen twaalf maanden is dat niet gebeurd.
Hoe vaak is de afgelopen 12 maanden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het gebruik van de geboortekrik geconstateerd en wat is het handhavingsbeleid op het gebruik van de geboortekrik?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak is de afgelopen 12 maanden strafrechtelijk opgetreden tegen het gebruik van de geboortekrik en hoe vaak is een overtreding met een waarschuwing afgedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat bij de totstandkoming van het verbod op het gebruik van krachttoestellen, zoals de krik, de reden is geweest voor het instellen van een verbod?
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: GWWD) is het verboden zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. Uit artikel 36, tweede lid, van de GWWD volgt dat tot de in het eerste lid verboden gedragingen in ieder geval wordt gerekend het bij de verlossing van een koe gebruik maken van dierlijke trekkracht of van een niet door mij toegelaten krachttoestel. Het verbod geldt reeds sinds 1962. Achtergrond van het verbod is dat ondeskundig gebruik van de veeverlosser grote risico's met zich meebrengt voor zowel kalf als koe. Aanvankelijk was het verbod opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Sinds begin jaren negentig staat het verbod in de GWWD. In de GWWD is de mogelijkheid voor de minister toegevoegd om krachttoestellen toe te laten. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit is gebeurd omdat een algeheel verbod te ongenuanceerd zou zijn.
Wordt bijgehouden hoe vaak gekneusde of gebroken ribben, poten of ruggengraat, gescheurde middenrif en zenuwbeschadigingen, die leiden tot verlammingen, voorkomen en of die het gevolg zijn van het gebruik van trekkracht bij de geboorte? Zo ja, hoe vaak treedt dit letsel op bij kalveren? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen, zodat duidelijk is hoeveel kalveren en koeien letsel oplopen door gebruik van de geboortekrik?
Nee. Er wordt niet bijgehouden hoe vaak dit soort trauma’s voor komen en wat de oorzaak van deze trauma’s is. Het is mij derhalve ook niet bekend hoe vaak dit letsel optreedt bij kalveren. Ik ben met verschillende partijen in gesprek om hier meer zicht op te krijgen.
Is het waar dat in de melkveehouderij sprake is van een toename in moeilijke geboortes? Zo ja, kunt u aangeven wat hiervan de onderliggende oorzaken zijn? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken concludeert u dat?
Op basis van CRV 3gegevens in het kader van geboorteverloop, welk al jaren lang worden bijgehouden, blijkt dat het percentage moeilijke geboorten de laatste 5 jaar is gedaald van 11% naar 7,5% bij vaarzen en van 5,5% naar 4% bij de oudere koeien. Dit komt neer op een afname van 25 tot 30% moeilijke geboorten. Dit is de verklaren door het gerichte fokkerijbeleid waarbij stieren met meer dan gemiddelde geboortemoeilijkheden niet meer vermarkt worden of door de veehouder nauwelijks meer worden ingezet voor de fokkerij.
Daarnaast hebben de meeste melkveehouders tegenwoordig een afkalfbox met stro waardoor het natuurlijke geboorteproces wordt bevorderd.
Is het waar dat de afname in weidegang een deel van de toename in moeilijke geboortes zou kunnen verklaren, doordat de fysieke conditie van koeien op stal achteruit gaat? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken concludeert u dat?
Dit is mij niet bekend. Het blijkt overigens ook niet uit het door u meegestuurde onderzoek.
Is het waar dat in Nederland sprake is van een toenemende kalversterfte? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken concludeert u dat?
Uit gegevens van CRV (2012) blijkt dat het percentage levend geboren kalveren bij vaarzen afneemt in de periode 1995 – 2010; het percentage levend geboren kalveren bij koeien neemt in diezelfde periode licht toe. De precieze oorzaken van de kalversterfte bij vaarzen zijn nog niet goed bekend. Er zijn vele factoren die van invloed zijn op kalversterfte zoals bijvoorbeeld tweelinggeboorten, vroeggeboorten, leeftijd van de koe tijdens de eerste keer afkalven, de genetische aanleg van de stier, de voedingstoestand van het moederdier en het management rond de geboorte. Begeleiding van het afkalfproces is met name bij vaarzen die voor het eerst afkalven van belang.
Uit de Identificatie en Registratiegegevens blijkt dat er in 2012 159.123 doodgeboren kalveren waren. Een doodgeboren kalf is een kalf dat voordat hij gemerkt is (en een eigen identificatiecode heeft) dood gaat. Het kalf wordt met de identificatiecode van het moederdier gemeld in het I&R-systeem.
Is het waar dat de kalversterfte in Nederland hoger ligt dan in de meeste andere landen, zoals uit onderzoek van dr. John Mee naar voren komt?2
Dat is mij niet bekend.
Hoeveel kalveren sterven er per jaar in Nederland binnen hun eerste levensjaar?
Naast het aantal doodgeboren kalveren zoals aangegeven bij vraag 10 zijn er van de in Nederland geboren kalveren in het eerste levensjaar 146.000 met een doodmelding aan het I&R-systeem doorgegeven (periode oktober 2012 tot oktober 2013). Het aantal geboortemeldingen op jaarbasis is ongeveer
1,5 miljoen.
Is het waar dat bij vleesveebedrijven de geboortekrik veel minder tot (nagenoeg) niet wordt gebruikt in gevallen van natuurlijke geboortes? Zo ja, hoe verklaart u dit en zou dit te maken kunnen hebben met het verschil in economische waarde tussen een vleeskalf en een kalf uit de melkveehouderij? Zo nee, op welke gegevens baseert u dat?
Ik beschik niet over gegevens over het gebruik van de veeverlosser, noch op vleesveebedrijven, noch op melkveebedrijven. Ik ben met verschillende partijen in gesprek om hier meer zicht op te krijgen.
Deelt u de mening dat de economische waarde van een kalf niet doorslaggevend zou mogen zijn bij de keus of de geboortekrik wel of niet wordt ingezet? Zo nee, waarom niet?
Vrouwelijke kalveren zijn de toekomstige melkkoeien, de meeste dienen ter vervanging van de melkveestapel van melkveehouder. Mannelijke kalveren worden verkocht aan de vleesveehouderij. In beide gevallen vertegenwoordigen de kalveren een economische waarde voor de melkveehouder.
De melkveehouder heeft er derhalve alle belang bij alle kalveren, ongeacht de sexe, zo goed mogelijk ter wereld te brengen. De keuze voor het gebruik van een veeverlosser staat hier dus los van.
Hoe verklaart u dat melkveehouders niet zouden weten dat het gebruik van de geboortekrik verboden is en 80 procent van de melkveehouders een geboortekrik bezit?3
Een melkveehouder dient te weten dat het gebruik van een veeverlosser op dit moment verboden is. Het is mij niet bekend hoeveel veehouders dat niet weten en ook weet ik niet waarom ze dat niet weten. Ook uit het artikel waar u aan refereert leid ik dat niet af. Het in bezit hebben van een veeverlosser is volgens de GWWD niet strafbaar.
Is de huidige praktijk met de geboortekrik voor u aanleiding om strenger te handhaven bij het verboden gebruik van de geboortekrik? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om tot naleving van de wetgeving te komen? Zo nee, waarom niet?
Het is in het belang van het kalf en het moederdier dat de verlossing zo goed mogelijk verloopt. Ik ben in gesprek met diverse partijen om meer zicht te krijgen op het gebruik van de veeverlosser en voorwaarden waaronder een eventueel gebruik zou kunnen worden toegestaan. Mijn voornemen is, op basis van het tot nu toe verkregen inzichten, het gebruik – zoals ook door diverse partijen gevraagd – te regelen, waarbij er voorwaarden gesteld zullen worden aan zowel gebruiker als apparaat. Over de exacte uitwerking zal ik uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren.
Medicijngebruik bij de politie |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat veel politiemensen sufmakers slikken gedurende werktijd?1
In het bericht wordt gerefereerd aan het onderzoek «PTSS bij de politie – een beter beeld. 16 jaar politiepoli, 1.000 gebruikers.» Tijdens het Algemeen Overleg op 26 juni jongstleden heb ik een aantal bevindingen van het onderzoek met uw Kamer gedeeld. Het betreft een dossieronderzoek naar 967 dossiers van politiemedewerkers die zich in de periode van 1995 tot en met 2012 bij de politiepoli van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam hebben gemeld met verschijnselen van PTSS. Uit het dossieronderzoek blijkt dat bij 566 politiemedewerkers de diagnose PTSS is vastgesteld. Van deze groep is na behandeling in 96 procent van de gevallen niet meer de diagnose PTSS vastgesteld. Wel had een gedeelte van deze groep last van restklachten als concentratieproblemen.
Uit het onderzoek blijkt verder dat ongeveer een derde van de onderzochte medewerkers medicijnen gebruikte. Dit varieert van ontstekingsremmende pijnstillers,medicatie tegen suikerziekte tot antidepressiva.
Op basis van de gegevens uit het onderzoek concludeer ik dat het bericht de conclusies van het onderzoek onjuist weergeeft.
In hoeverre heeft u goed zicht op medicijngebruik bij de politie? Klopt het dat zo’n 4000 agenten kampen met symptomen van een posttraumatische stress stoornis (PTSS) en dat 1000 agenten van die groep anti-depressivapillen en slaapmiddelen slikken?
Er zijn mij geen onderzoeken bekend waaruit blijkt dat 4.000 politiemedewerkers kampen met symptomen van PTSS en dat 1.000 daarvan anti-depressivapillen en slaapmiddelen slikken.
In reactie op de suggestie om meer (algemeen) zicht te bewerkstelligen en houden op medicijngebruik onder agenten is van belang te beseffen dat het medicijngebruik van iedere individuele Nederlander valt onder het medisch beroepsgeheim. Dat geldt ook voor politiemedewerkers. Het beroepsgeheim kan enkel in zeer uitzonderlijke gevallen, zoals een vermoeden van kindermishandeling of ter voorkoming van een zeer ernstig strafbaar feit, opzij worden gezet.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, gebruiken politiemedewerkers medicijnen voor een veelheid aan aandoeningen. Slechts een klein aantal van die medicijnen heeft dusdanige gevolgen, dat hierdoor de uitvoering van werkzaamheden negatief zou kunnen worden beïnvloed.
Wanneer er sprake is van medicijngebruik wat de uitvoering van de werkzaamheden negatief kan beïnvloeden, is het de verantwoordelijkheid van de agent in kwestie en zijn/haar leidinggevende om met betrokkenheid van de bedrijfsarts te besluiten tot aangepaste werkzaamheden of, in het uiterste geval, tot ziekteverlof.
Is bij de leiding op de werkvloer bekend welke agenten medicijnen slikken die van invloed kunnen zijn op de werkzaamheden? Zo ja, hoe wordt dit bijgehouden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u ervoor zorgen dat hier beter zicht op komt?
Zie antwoord vraag 2.
Worden agenten die medicijnen slikken ingezet voor werkzaamheden waar dit een gevaar voor henzelf of omstanders kan opleveren, bijvoorbeeld in de nooddienst? Zo ja, waarom, welke risico’s brengt dit met zich mee en acht u dit acceptabel? Zo nee, waar worden deze agenten binnen de politie dan aan het werk gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat agenten met verschijnselen van PTSS snel geholpen moeten worden? Zo ja, hoe gaat u uw aanpak van PTSS versterken? Zo nee, waarom niet?
Met u ben ik van mening dat politiemedewerkers met verschijnselen van PTSS snel geholpen moeten worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden is er dan ook bijzondere aandacht voor de psychosociale gesteldheid van de politiemedewerkers. Hiervoor zijn in alle eenheden bedrijfsartsen en andere hulpverleners beschikbaar. Wanneer de bedrijfsarts bij een medewerker een PTSS vermoedt, wordt de medewerker doorverwezen naar gespecialiseerde behandelaars.
Daarnaast worden op dit moment maatregelen genomen in het kader van de versterking van de weerbaarheid en de Circulaire PTSS Politie.
Kunt u aangeven hoe het meldpunt PTSS momenteel functioneert? Hoeveel zaken heeft het nu in behandeling en hoeveel zaken wachten nog op behandeling?
Inmiddels zijn 40 zaken afgehandeld en worden 295 andere zaken voorgelegd aan de adviescommissie PTSS Politie. De commissie is in de afgelopen maanden bezig geweest met het maken van een protocol met daarin een beoordelingskader. Dit protocol is eind november jongstleden door het CGOP vastgesteld.
Het bericht dat de AIVD politici op Bonaire heeft bespioneerd |
|
Roelof van Laar (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «AIVD bespioneerde op illegale wijze politici op Bonaire?1
Is het waar dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) politici op Bonaire in de periode van 2005 tot 2010 heeft bespioneerd? Zo ja, betrof het een legale of illegale operatie? Zo nee, wat uit deze berichtgeving is niet waar en waarom niet?
Was u op de hoogte van deze operatie? Zo ja, heeft u deze operatie goed gekeurd? Zo nee, wie heeft opdracht gegeven voor deze operatie?
Als het een legale operatie betreft, wat was de insteek van deze operatie? In hoeverre zijn politici op Bonaire tijdens of na de operatie op de hoogte gebracht van de operatie? Worden er op dit moment politici afgeluisterd binnen ons Koninkrijk?
Als het een illegale operatie betreft, wat was er illegaal aan deze operatie en waarom heeft de AIVD toch besloten tot deze operatie?
Is het waar dat de situatie voor «het ministerie problematisch» was? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom is toch overgegaan tot deze operatie?
Heeft de informatie die deze operatie heeft opgeleverd, de onderhandeling met betrekking tot de staatkundige toekomst van Bonaire beïnvloed? Zo ja, op welke manier?
Heeft de informatie die de AIVD heeft vergaard en waaruit bleek dat politici mogelijk corrupt waren en zich schuldig maakten aan grootschalig machtsmisbruik, geleid tot een strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, wat was de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Fouten van vergelijkingsites zorgverzekeraars |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vergelijkingssites zorgverzekeringen spreken elkaar tegen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een zorgconsument pas kan kiezen als er duidelijke, begrijpelijke en eerlijke informatie over zorgverzekeringen is?
Ja, voor een weloverwogen keuze voor een zorgverzekering is het belangrijk dat de consument over betrouwbare informatie beschikt, die op begrijpelijke en vergelijkbare wijze is weergegeven. Vergelijkingssites kunnen daarin een heel nuttige rol vervullen mits zij correct en transparant zijn. Zoals ik ook in mijn antwoorden op de vragen van Dik-Faber en Slob aangeef, vind ik het van belang dat een vergelijkingssite transparant is over welke verzekeringen in de vergelijking worden meegenomen en op welke wijze de verschillende factoren bij de totstandkoming van het advies worden gewogen en hoe de resultaten worden gepresenteerd.
Deelt u voorts de mening dat vergelijken van een zorgverzekering moeilijk is, en dat door twijfel over betrouwbaarheid van vergelijkingssites het kiezen niet makkelijker en eerlijker wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM), en andere toezichthouders, nu toezicht? Welke instrumenten zijn er om in te grijpen, indien duidelijk is dat de sites niet onafhankelijk adviseren? Worden die, indien nodig, voor 31 december 2013 ingezet? Brengen de toezichthouders een gezamenlijk rapport uit met aanbevelingen over de aanpak van eventuele misstanden om herhaling volgend jaar te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden zijn er om volgend jaar vergelijkingssites te toetsen op eerlijk vergelijk, voordat de site in werking treedt, zodat een consument vooraf zekerheid heeft?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in 2011 een normenkader opgesteld met als doel richting consumenten beter inzichtelijk te maken wat de reikwijdte is van de dienstverlening van de site en welke belangen er mogelijk spelen bij de dienstverlening van de vergelijkingssite. Dit betekent onder meer dat de informatie correct, duidelijk en niet misleidend dient te zijn. Vergelijkingssites moeten gemakkelijk vindbare en begrijpelijke informatie verstrekken over de rol die de vergelijkingssite inneemt, waar de vergelijkingssite aan verdient, hoe de vergelijking tot stand komt en hoe volledig de vergelijking is2. Voor vergelijkingssites die adviseren en/of bemiddelen is dat normenkader bindend verklaard in het kader van de Wet financieel toezicht. De AFM ziet hierop toe. De AFM gaat in 2014 diepgaander onderzoek doen naar de wijze waarop de vergelijking tot stand komt.
Overigens zijn de zorgverzekeraars zelf de eerste schakel in het beschikbaar stellen van volledige, correcte en begrijpelijke informatie. Hierop ziet de NZa toe. ACM heeft voor 2014 ingezet op het wegnemen van overstapdrempels in de zorgverzekeringsmarkt. Begrijpelijkheid en vergelijkbaarheid van informatie zijn hierbinnen belangrijke factoren omdat deze de consument in staat stellen prijzen en voorwaarden goed te vergelijken. Op dit moment is ACM bezig met het in kaart brengen van de problemen die hierbij spelen, de rol van zowel zorgverzekeraars, prijsvergelijkers als consumenten daarin, en van de bijdragen die deze drie partijen kunnen leveren aan de oplossing daarvan. Zo nodig zal de ACM hier andere toezichthouders zoals NZa bij betrekken.
Zoals ik u tijdens het Algemeen overleg van 4 december j.l heb toegezegd, zal ik u nader informeren zodra ik over de resultaten van de bovengenoemde onderzoeken beschik.
Op welke manier kan worden geregeld dat vergelijkingssites worden gedwongen om te publiceren door wie ze betaald worden, zodat de zorgconsument dat in een oogopslag kan zien?
Op basis van het AFM normenkader uit 2011 moeten vergelijkingssites die bemiddelen in zorgverzekeringen openheid geven over het verdienmodel.
Belangenverstrengeling hoogleraren financiële sector |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Al die petten, dat is oppassen geblazen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksconclusie dat ruim drie op de vijf hoogleraren financiële sector (accountancy, bedrijfskunde, economie, financiën, fiscaal recht), nevenfuncties vervult in de financiële wereld?
In het antwoord op schriftelijke vragen van het lid Mohandis (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 543) en Van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 542) is gesteld dat het vervullen van nevenfuncties aangeeft dat hoogleraren en universiteiten steeds meer betrokken raken bij de samenleving en dat dit een goede zaak is. Wij zien geen reden om hierover anders te denken als het gaat om hoogleraren met nevenfuncties in de financiële sector. Waar het vervolgens wel om gaat is dat de afspraken over transparantie worden nageleefd (zie hiervoor vraag 6).
Kunt u middels een vergelijkend onderzoek inzicht geven in het aantal nevenfuncties in andere wetenschappelijke sectoren?
Nee, wij beschikken niet over de daartoe benodigde informatie. Wij delen de opvatting dat er transparantie dient te bestaan over nevenfuncties. Met de universiteiten is afgesproken dat hoogleraren hun nevenfuncties vermelden op de profielpagina’s op de website van de universiteit en dat deze informatie actueel wordt gehouden. De hoogleraren onderschrijven de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Die code bevat specifieke bepalingen, onder meer ten aanzien van het doen van opdrachtonderzoek. Deze afspraken geven waarborgen voor integriteit en transparantie.
Klopt het dat de meerderheid van de hoogleraren in de Commissie Structuur Nederlandse Banken banden heeft met de financiële sector? Vindt u het wenselijk dat een commissie, die de overheid adviseert over de financiële sector, voor het merendeel bestaat uit mensen die werkzaam zijn in diezelfde sector? Ziet u hierbij het risico dat de «slager zijn eigen vlees keurt»?
Een meerderheid van de hoogleraren die zitting hebben gehad in de Commissie Structuur Nederlandse Banken vervult nevenfuncties in de financiële sector. Dit is ook openbaar, zoals blijkt uit het eindrapport van de commissie en websites van de universiteiten van de betrokken hoogleraren.
Het vervullen van dergelijke nevenfuncties acht ik geen belemmering voor onpartijdige vervulling van het lidmaatschap van deze adviescommissie. Een dergelijke nevenfunctie is geen reden om aan te nemen dat de betrokken hoogleraren afhankelijk zijn van de financiële instelling waarbij zij hun nevenfunctie vervullen. In de praktijk blijkt ook dat hoogleraren die nevenfuncties vervullen in de financiële sector zich niet ervan laten weerhouden om standpunten uit te dragen waarvoor binnen de financiële sector veel weerstand bestaat. Een voorbeeld hiervan is het pleidooi van verschillende hoogleraren uit de commissie voor een (aanzienlijk) hogere verplichte leverage-ratio voor banken.
Verder acht ik het van belang dat in een adviescommissie zo hoogwaardig mogelijke expertise aanwezig is. Indien elke hoogleraar met enige nevenfunctie in de financiële sector van lidmaatschap van de Commissie Structuur Nederlandse Banken zou zijn uitgesloten, zou dit niet zijn bereikt.
Kunt u middels een vergelijkend onderzoek aangeven in welke mate ditzelfde geldt voor commissies op andere beleidsterreinen? Hoe waarborgt u de onafhankelijkheid van commissies die de overheid adviseren?
Een vergelijkend overzicht van adviescommissies kunnen wij niet geven. Voor advisering aan de overheid wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande adviesorganen, ingesteld op basis van de Kaderwet adviescolleges. Voor specifieke onderwerpen worden soms (ad-hoc) adviescommissies ingesteld. Daarbij gaat het om thema’s waarop specifieke deskundigheid nodig is, vaak uit de sector zelf. Van belang is wel dat de onafhankelijkheid wordt gewaarborgd, ook in verband met de kwaliteit van de advisering. Voor zover hierbij wetenschappers zijn betrokken, zijn zij gehouden aan de Nederlandse gedragscode voor wetenschapsbeoefening.
Deelt u het oordeel in antwoord op eerdere vragen2 over hoogleraren accountancy van de toenmalige staatssecretaris van OCW dat voor een onafhankelijke positie van hoogleraren, voldoende transparantie over nevenfuncties moet zijn? Bent u ervan op de hoogte dat er in de praktijk door universiteiten niet wordt voldaan aan de regels van de VSNU (Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten) omtrent de transparantie over nevenfuncties van hoogleraren? Zijn deze regels afdwingbaar? Bent u bereid om actief maatregelen te nemen zodat universiteiten wel aan deze richtlijnen gaan voldoen of een wettelijk kader te scheppen?
In de beantwoording van diverse vragen over nevenfuncties van hoogleraren is het belang van transparantie voortdurend onderstreept. In de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Mohandis en het lid Van Dijk is aangegeven dat door de koepel van universiteiten (VSNU) onlangs de naleving van afspraken over het openbaar maken van nevenfuncties bij de instellingen is getoetst. Uit de toetsing blijkt dat hoogleraren hun nevenfuncties doorgaans vermelden op de profielpagina’s op de website van de universiteit en dat universiteiten op verschillende manieren borgen dat die informatie zo actueel mogelijk is. Dat gebeurt bijvoorbeeld via toetsing van de juistheid van gegevens of door het terugkerend te bespreken in functioneringsgesprekken. Ik blijf over dit onderwerp met de VSNU in gesprek. Signalen dat er zaken misgaan, zal ik daarbij aankaarten.
Deelt u de mening dat het enkel stellen van eisen aan transparantie onvoldoende is om te bewerkstelligen dat er voldoende onafhankelijke en kritische hoogleraren financiële sector zijn? Zo nee, waarom niet?
Uit het antwoord op vraag 6 blijkt dat er niet alleen afspraken zijn gemaakt over transparantie maar dat deze ook worden nageleefd. Meer in algemene zin is het verder van belang dat de Nederlandse gedragscode wetenschapsbeoefening wordt nageleefd. Hoogleraren dienen deze bij hun aanstelling te onderschrijven. De universiteiten zien toe op de naleving van de gedragscode.
Vindt u dat het voorkomen van belangenverstrengeling door fiscalisten in de financiële sector niet alleen een zaak is van universiteiten, maar ook van de regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u invulling geven aan deze verantwoordelijkheid?
In zijn algemeenheid is het van belang dat de onafhankelijkheid van hoogleraren gewaarborgd wordt en dit geldt vanzelfsprekend ook voor de onafhankelijkheid van fiscale hoogleraren. Ook zij dienen bij hun aanstelling de Nederlandse gedragscode wetenschapsbeoefening te onderschrijven. Ik zie geen reden om voor deze categorie een ander regime te hanteren dan voor overige hoogleraren.
Wat vindt u van de praktijk van gesponsorde leerstoelen in relatie tot de invloed van (financiële) bedrijven binnen universiteiten?
Sponsoring van leerstoelen is een goede manier om de banden tussen universiteiten en bedrijfsleven aan te halen en zo de economische en maatschappelijke impact van wetenschappelijk onderzoek te versterken. De onafhankelijkheid van het onderzoek wordt gewaarborgd doordat hoogleraren bij hun aanstelling de Nederlandse gedragscode wetenschapsbeoefening dienen te onderschrijven (zie het antwoord op vraag 7).
Bent u ervan op de hoogte dat de Universiteit van Amsterdam (UvA) meer dan een miljoen euro aan financiële steun ontvangt van een bedrijf dat zich specialiseert in high-frequencytrading? Acht u dit wenselijk? Op welke wijze wordt op dit moment gerapporteerd over het geld dat universiteiten ontvangen van bedrijven? Kunt u hier nader inzicht in geven? Overweegt u normen om deze praktijk aan banden te leggen?
Uit navraag bij de Universiteit van Amsterdam is gebleken dat de UvA van het bedoelde bedrijf geen rechtstreekse sponsorbijdrage heeft ontvangen. De bedoelde bijdrage is verstrekt aan de onafhankelijke Stichting Amsterdams Universiteitsfonds. Dit fonds ondersteunt projecten bij de UvA die de bevordering van de wetenschapsbeoefening en de verrijking van het studentenleven als doel hebben. Dit doet ze onder meer door het verstrekken van reisbeurzen, beurzen en stipendia, subsidies, renteloze voorschotten, leningen en garanties, het instellen en onderhouden van leerstoelen en het instellen van prijzen. Ik heb hiertegen geen bezwaar.
Via het jaarverslag en de jaarrekening rapporteren de universiteiten over de financiële gang van zaken binnen de instelling. De instellingsaccountant geeft bij deze jaarstukken een controleverklaring af. Als sprake is van bijdragen vanuit steunfondsen worden deze in de jaarstukken verantwoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het plenaire debat over het SEO-rapport «Uit de schaduw van het bankwezen» plaatsvindt?
Nee.
Het feit dat scholen en gemeenten niet gezamenlijk kunnen investeren in nieuwe schoolgebouwen |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het probleem van gemeenten en schoolbesturen die een gezamenlijke ambitie hebben voor nieuwbouw van schoolgebouwen in het integraal huisvestingsprogramma, maar dat zij deze ambitie vanwege de overheveling van € 256 miljoen uit het gemeentefonds naar de lumpsum en vanwege het investeringsverbod binnen het primair onderwijs, niet meer kunnen waarmaken?1
Ik ben bekend met de ambities van gemeenten op het gebied van scholenhuisvesting. Gemeenten zijn autonoom in hoe zij de middelen uit het Gemeentefonds besteden en hoe zij hun ambities waarmaken. Gemeenten kunnen, ook na de uitname van € 256 mln. uit het Gemeentefonds, hun integrale huisvestingsprogramma prioriteit geven.
Artikel 148 van de Wet op het primair onderwijs bepaalt dat schoolbesturen het geld uit de lumpsum moeten besteden aan de taken waar die middelen voor bestemd zijn. Daarmee voorkomt het dat schoolbesturen kunnen investeren in nieuwbouw en uitbreiding, hetgeen immers een taak van gemeenten is. Deze bepaling is overigens niet nieuw.
Hoe beoordeelt u de bezwaren van schoolbesturen en gemeenten dat er onvoldoende middelen overblijven voor het realiseren van hun ambitie ten aanzien van nieuwe schoolgebouwen (bijvoorbeeld een verbeterd binnenklimaat of duurzaam bouwen) doordat het primair onderwijs niet mag investeren in taken die gemeenten toekomen?
Gemeenten zijn autonoom in hoe zij de middelen uit het Gemeentefonds besteden en hoe zij hun ambities op het gebied van bijvoorbeeld duurzaamheid waarmaken. Het is niet de bedoeling dat schoolbesturen geld uitgeven aan taken waarvoor zij niet verantwoordelijk zijn, zoals nieuwbouw. Dit kan namelijk ten koste gaan van de taken waarvoor zij wel verantwoordelijk zijn.
Bent u van mening dat de middelen voor buitenonderhoud van scholen, indien scholen en gemeenten bereid zijn om daarin te investeren, ingezet moeten kunnen worden voor nieuwbouw? Zo niet, waarom zouden scholen en gemeenten daartoe niet mogen besluiten? Waarom wordt de besluitvorming en financiering van nieuwbouw niet overgelaten aan gemeenten en scholen (directe belanghebbenden)?
De PO-Raad en de VNG zijn sinds kort in gesprek over welke investeringen in nieuwbouw resulteren in terugverdieneffecten voor schoolbesturen. Als gemeenten investeren in energiezuiniger schoolgebouwen met duurzamere materialen, drukt dit de uitgaven van schoolbesturen aan energie en onderhoud. Wanneer deze investeringen aantoonbaar de financiële positie van schoolbesturen ten goede komen en gemeenten investeren in kwalitatief hoogstaande nieuwbouw sta ik hier natuurlijk positief tegenover. Als de PO-Raad en de VNG over deze zaken tot afspraken kunnen komen, ben ik bereid de mogelijkheden te onderzoeken om schoolbesturen de ruimte te geven om middelen in te zetten. Hier zal wel een aantal condities aan verbonden moeten worden. Ten eerste moet het helder zijn dat schoolbesturen alleen investeren in zaken die boven de eisen van het Bouwbesluit uitgaan. Ten tweede moeten de investeringen van schoolbesturen beperkt zijn om te voorkomen dat zij financiële risico’s lopen. Tot slot moet helder zijn binnen welke termijn schoolbesturen hun investering terugverdienen.
Wat moet er volgens u gebeuren met de plannen van gemeenten die goed bezig zijn met onderwijshuisvesting en nieuwbouw voor primair onderwijs en die straks onvoldoende middelen overhouden om hun plannen helemaal af te ronden? Wat voor gevolgen voorziet u bij gemeenten en scholen die afspraken over nieuwbouw niet meer kunnen nakomen? Zouden hierbij, in goed overleg tussen gemeenten en scholen, de middelen uit de lumpsum voor buitenonderhoud van scholen moeten kunnen worden ingezet voor het realiseren van nieuwbouw?
Zoals gezegd zijn gemeenten autonoom in hoe zij de middelen uit het Gemeentefonds besteden en of zij hun integrale huisvestingsprogramma prioriteit geven. In de wet is bepaald dat schoolbesturen geen middelen uit de lumpsum mogen inzetten voor taken waarvoor zij niet verantwoordelijk zijn, zoals nieuwbouw. In het vorige antwoord heb ik omschreven onder welke condities ik de wenselijkheid van deze bepaling in overweging wil nemen.
Bent u van mening dat het investeringsverbod van het primair onderwijs versoepeld zou moeten worden, zodat gemeenten en scholen in goed overleg nieuwbouw kunnen realiseren en hun reeds ingezette plannen voor nieuwbouw kunnen afronden?
In mijn antwoord op vraag 3 heb ik omschreven onder welke condities ik de wenselijkheid van het investeringsverbod in overweging wil nemen.