Studiefinanciering voor jihadstrijders |
|
Joram van Klaveren (Van Klaveren) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Studiefinanciering voor jihadstrijders»?1
Ja.
Klopt het dat er jihadstrijders zijn die studiefinanciering ontvangen? Zo ja, om hoeveel jihadisten gaat het en wat is het totaalbedrag dat zij ontvangen aan studiefinanciering?
Recent is gebleken dat enkele uitgereisde jihadstrijders studiefinanciering ontvingen. Er bestaat ernstige twijfel over de doel- en rechtmatigheid van het gebruik van deze studiefinanciering. Vooral omdat het hier om personen gaat die aansluiting zoeken en vinden bij aan Al-Qa’ida gelieerde strijdgroepen in bijvoorbeeld Syrië. Wanneer dergelijke concrete gevallen zich voordoen, wordt studiefinanciering daarom direct stopgezet. Ook eventuele sociale uitkeringen van uitgereisde jihadstrijders worden direct stopgezet. Het is niet ondenkbaar dat zich in de toekomst meer gevallen gaan voordoen. De overheid zet zich daarom blijvend in om studiefinanciering en sociale uitkeringen in voornoemde gevallen snel stop te zetten.
In het belang van de effectiviteit van de aanpak doe ik geen mededelingen over concrete gevallen. Wel kan ik melden dat de studiefinanciering van alle gekende uitgereisde Nederlandse jihadstrijders inmiddels is stopgezet en dat de sociale uitkeringen in enkele tientallen gevallen zijn stopgezet.
Deelt u de visie dat alle studiefinanciering, toeslagen en uitkeringen die jihadisten ontvangen moeten worden stopgezet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen die dit permanent mogelijk maken en niet slechts tijdelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bekend of er jihadisten zijn die studies volgen waar, eventueel ook op lange termijn, op een gevaarlijke wijze misbruik van kan worden gemaakt, zoals scheikundige studies? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er om dit gevaar tegen te gaan? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
De mobiele bereikbaarheid van 112 in het grensgebied |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Burgemeesters: 112 moet altijd bereikbaar zijn»?1
Ja.
Is het waar dat er in de grensregio’s problemen zijn met de bereikbaarheid van 112 bij het gebruik van een mobiele telefoon? Zo ja, heeft u inzicht in de gebieden waar deze dekkingsproblemen zich voordoen? Zo nee, hoe weet u zeker dat de bereikbaarheid van 112 goed verloopt?
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Geurts, Van Toorenburg, Agnes Mulder en Omtzigt van 3 april jl. (kenmerk 2014Z06076), bereiken mij de laatste tijd signalen en brieven over mobiele dekking in met name de grensregio’s.
In welke gebiedsdelen de dekkingsproblematiek precies speelt is op dit moment niet bekend. Het Ministerie van Economische Zaken doet onderzoek naar de reikwijdte van de mobiele dekking. De uitkomsten worden zodra ze bekend zijn met uw Kamer gedeeld.
Klopt het dat mobiele telefoons gebruik maken van elk beschikbaar mobiel netwerk als het alarmnummer gebeld wordt, ongeacht of het binnenlands of buitenlands is? Zo ja, hoe gaan buitenlandse alarmcentrales om met telefoontjes van melders die zich niet op hun grondgebied bevinden?
Ja dat klopt. In Nederland zijn afspraken gemaakt over het onderling overnemen van 112-noodoproepen door de providers. Wanneer een mobiele telefoon zich buiten bereik van het eigen netwerk bevindt, zal bij een 112-oproep daarom automatisch één van de andere beschikbare netwerken gebruikt worden.
Wanneer een burger in het grensgebied belt vanaf het Nederlands grondgebied, maar via een buitenlands netwerk terecht komt bij een Belgische of Duitse alarmcentrale, dan wordt deze burger direct doorverbonden met de juiste meldkamer in Nederland. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de meldkamers in de grensregio’s.
Deelt u de mening dat er sprake moet zijn van een 100% dekking van het mobiele netwerk? Zo ja, wat zijn de problemen om deze dekking in grensgebieden te realiseren en welke oplossingen worden daarvoor gezocht? Zo nee, hoe wilt u de veiligheid van bewoners in de grensregio’s dan garanderen?
Hoewel Nederland internationaal gezien een mobiel netwerk met een zeer hoge dekkingsgraad heeft, is een 100% dekkend mobiel netwerk in Nederland, net als in andere landen, niet realiseerbaar. Er zullen altijd plekken zijn waar men niet kan bellen met een mobiele telefoon, zoals in bosrijk gebied of in parkeerkelders. Ook zijn weersomstandigheden van invloed op de dekking. Daarnaast kunnen antennemasten niet zomaar overal worden bijgeplaatst.
In de grensregio’s speelt bovendien, anders dan in de andere regio’s, dat er afspraken zijn gemaakt met buurlanden over de maximale sterktes van de signalen van de netwerken. Dit is noodzakelijk om verstoringen van elkaars netwerken te voorkomen. Deze afstemming kan gevolgen hebben voor de mobiele dekking in bepaalde gebieden.
In de huidige frequentievergunningen die gelden tot 2030 zijn géén dekkingseisen opgenomen. Dekkingseisen passen niet in een beleid dat toetreding van nieuwkomers stimuleert. Conform de wens van uw Kamer is het beleid er op gericht om toetreders toegang te geven tot de telecommunicatiemarkt. Dit staat eveneens in de Nota Frequentiebeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 095, nr. 188.), de strategische nota mobiele communicatie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 24 095, Nr 264) en past binnen het Europese regelgevend en beleidskader.
Welke eisen worden er gesteld aan de dekking van mobiele netwerken, zowel voor commercieel gebruik als voor dekking bij het bereik van het alarmnummer? Hoe wordt er gecontroleerd of deze dekking ook gerealiseerd wordt en blijft?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze worden bewoners van regio’s met een onbetrouwbare mobiele dekking voorgelicht over het belang van het handhaven van vaste lijnen? Is bekend hoeveel bewoners in deze gebieden geen gebruik meer maken van een vaste lijn?
Als een burger 112 onverhoopt niet kan bereiken door middel van de mobiele telefoon, zijn er voor burgers verschillende manieren om de hulpverleningsdiensten toch te bereiken. Bewoners in dergelijke gebieden beveel ik aan om als er geen enkele mobiele dekking is in noodsituaties met een vaste lijn 112 te bellen.
Het handelingsperspectief voor burgers als zij 112 mobiel niet kunnen bereiken wordt structureel gecommuniceerd op de website van de rijksoverheid, van de verschillende hulpverleningsdiensten en door veiligheidsregio’s.
Zoals ik ook heb aangegeven in de eerder aangehaalde antwoorden op vragen van de leden Geurts, Van Toorenburg, Agnes Mulder en Omtzigt van 3 april jl., heeft het communicatie van het handelingsperspectief voor burgers mijn blijvende aandacht.
Deelt u de mening dat in de dunbevolkte grensregio’s slechtere bereikbaarheid en langere aanrijtijden van hulpdiensten voor een stapeling van risico’s zorgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze stapeling tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Werkstraf voor doodrijdster Jim (16)’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Werkstraf voor doodrijdster Jim (16)»? Klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ja ik ken het bericht «Werkstraf voor doodrijdster Jim». Hetgeen hierin wordt vermeld klopt.
Deelt u de mening dat een taakstraf als hoofdstraf niet uit te leggen is aan de nabestaanden van deze 16-jarige scholier? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels heeft de rechter uitspraak gedaan in deze zaak en heeft een taakstraf van 180 uren en 12 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd. Het past mij niet om mij uit te laten over een oordeel van de rechter. Wel kan ik over de eis ter zitting(taakstraf van 180 uren en anderhalf jaar ontzegging van de rijbevoegdheid) zeggen dat een dergelijke beslissing met de grootst mogelijke zorgvuldigheid wordt genomen. Hierbij wordt rekening gehouden met ernst van het feit, gevolgen voor slachtoffers en/of nabestaanden en het leed dat hen is aangedaan. Daarnaast wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Op basis van deze factoren wordt door het Openbaar Ministerie een strafeis geformuleerd
Deelt u de mening dat de taakstraf als hoofdstraf geschrapt moet worden omdat hier totaal geen repressie van uitgaat? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet acht het behoud van de taakstraf in het sanctiestelsel van belang. De taakstraf is een relatief effectieve vorm van bestraffing ter voorkoming van recidive. Daarnaast maakt de taakgestrafte zich nuttig voor de samenleving die hij door zijn handelen schade heeft toegebracht en ervaart de taakgestrafte repressie bij het volbrengen van de taakstraf. Wel vindt het kabinet dat een taakstraf ongeschikt is voor de bestraffing van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. De legitimiteit van én het maatschappelijk draagvlak voor taakstraffen worden ondergraven als taakstraffen worden opgelegd voor dergelijke ernstige misdrijven.
Bent u bereid de wet zodanig te wijzigen dat de taakstraf als hoofdstraf geschrapt wordt? Zo nee, bent u dan bereid de nabestaanden van Jim van Beek persoonlijk te komen mededelen dat de doodrijdster mogelijk een werkstraf opgelegd krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De werkwijze van afdelingen bijzonder beheer van banken |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Licht ook in Nederland afdelingen bijzonder beheer door»?1
Ja.
Kent u de conclusies van het rapport-Tomlinson in het Verenigd Koninkrijk, waaruit blijkt dat afdelingen bijzonder beheer van banken de bedrijvenportefeuille «opschonen» door niet zelden ook gezonde bedrijven naar het rand van faillissement te duwen?
Ik heb kennis genomen van het genoemde rapport.
In hoeverre acht u de uitkomsten van het onderzoek in het Verenigd Koninkrijk representatief voor de situatie bij de Nederlandse afdelingen bijzonder beheer? Deelt u de conclusie uit het hiervoor genoemde artikel dat ook in Nederland deze afdelingen zich niet zelden «wanstaltig, manipulatief en samenzweerderig» gedragen?
Het rapport Tomlinson is geschreven in opdracht van de Britse overheid en gaat in op de praktijken rond bijzonder beheer in het Verenigd Koninkrijk. Over de Nederlandse situatie is contact opgenomen met VNO/NCW-MKB Nederland, ONL voor Ondernemers en met de AFM en DNB. Op basis hiervan acht ik de uitkomsten van het onderzoek niet representatief voor de situatie bij de afdelingen bijzonder beheer van de Nederlandse banken.
Kunt u een overzicht geven van het aantal Nederlandse MKB-bedrijven dat door de banken onder bijzonder beheer is gesteld? Kan dit worden uitgesplitst per bank?
In het algemeen wil ik voorzichtigheid betrachten bij de interpretatie van cijfers over de afdelingen bijzonder beheer van de verschillende banken, omdat de invulling van bijzonder beheer verschilt per bank. Een klant wordt in principe onder bijzonder beheer gesteld indien niet langer aan de financierings-voorwaarden kan worden voldaan of wanneer de kans reëel is dat dit in de toekomst niet meer lukt. Aanleiding hiervoor kan bijvoorbeeld zijn dat de klant zijn rente- en aflossingsverplichtingen niet meer kan nakomen of een sterke daling van de solvabiliteitsratio van de onderneming. Banken geven aan altijd te streven naar continuïteit van de onderneming, omdat hiermee zowel de belangen van de bank als de klant gediend zijn. In sommige gevallen is herstel uit bijzonder beheer echter niet mogelijk en kan een faillissement of beëindiging van het krediet niet worden voorkomen.
Er bestaan niet veel openbare cijfers over bankleningen in bijzonder beheer. Navraag bij Rabobank, ING en ABN-Amro leert dat ongeveer 10 tot 20% van hun MKB-klanten onder bijzonder beheer is gesteld. De stijging van het aantal leningen in het bijzonder beheer is over het algemeen samengegaan met een toename van de verliezen op de portefeuille MKB-kredieten van banken. De stijging van het aantal leningen in bijzonder beheer past dan ook binnen het bredere economische klimaat sinds de crisis. Ook de kredietfaciliteiten van de overheid hadden in 2013 te maken met sterk oplopende verliezen.
Bent u er van op de hoogte dat bedrijven, als zij door de bank onder bijzonder beheer worden gesteld, te maken kunnen krijgen met onder meer een hogere rente, verplichtingen om extra af te lossen, hoge kosten voor accountantsrapporten of hertaxaties, executieverkoop en/of het stilleggen van de rekening? Op welke wijze is de proportionaliteit van het ingrijpen door de bank gewaarborgd? Bent u van mening dat de werkwijze van de afdelingen bijzonder beheer van de Nederlandse banken voldoende transparant is en de toets der kritiek kan doorstaan?
Als een bedrijf een kredietovereenkomst aangaat met een bank gelden de algemene voorwaarden voor kredietverlening van die betreffende bank. Deze algemene voorwaarden geven banken de mogelijkheid om extra voorwaarden te stellen aan bedrijven wanneer de kredieten van deze bedrijven onder «bijzonder beheer» worden gesteld. Het antwoord op de vraag op welke wijze de proportionaliteit van maatregelen door de bank is gewaarborgd, is daarmee afhankelijk van hetgeen partijen nader zijn overeengekomen en is daardoor ook onderhevig aan hetgeen hierover in het civiele recht is bepaald (waaronder de eisen van redelijkheid en billijkheid). Als een onderneming het niet eens is met de maatregelen kan deze een klacht indienen bij de betreffende bank maar kan deze ook de civiele rechter verzoeken te toetsen of de maatregelen op basis van de voorwaarden al dan niet terecht zijn ingesteld door de bank. Door de civiele rechter worden de omstandigheden van het geval in aanmerking genomen en zijn de redelijkheid en billijkheid maatgevend. Deze zal toetsen of de voorwaarden voldoende transparant zijn en de toets der kritiek kunnen doorstaan.
Kunt u een overzicht geven van de klachten die de Autoriteit Financiële markten (AFM) in de afgelopen periode van ondernemers heeft ontvangen over de werkwijze van afdelingen bijzonder beheer? In hoeverre heeft de AFM op basis van deze klachten actie ondernomen richting de banken en met welk resultaat?
De AFM is – mede naar aanleiding van haar bevindingen uit haar onderzoek naar de dienstverlening rondom rentederivaten aan (semi-)professionele partijen – extra alert op de financiële dienstverlening aan zakelijke marktpartijen. In de periode 2013 tot heden heeft zij verschillende klachten ontvangen van ondernemers over de werkwijze van afdelingen bijzonder beheer. Dit onderwerp heeft momenteel dan ook nadrukkelijk aandacht van de AFM.
In hoeverre is het gedrag van afdelingen bijzonder beheer bij in de afgelopen periode bij u onder de aandacht gebracht door organisaties voor het midden- en kleinbedrijf, zoals MKB-Nederland en ONL (Ondernemend Nederland)? Wat hebt u met deze signalen gedaan? Bent u bereid om bij deze organisaties na te gaan of er reden is tot zorg over bijzonder beheer en de Kamer over de uitkomst te informeren?
Uit het contact dat mijn ministerie heeft opgenomen met VNO NCW, MKB Nederland en ONL voor Ondernemers blijkt dat het beeld dat zij hebben van bijzonder beheer twee kanten heeft. Enerzijds ontvangen zij klachten van ondernemers dat bijzonder beheer als zeer stressvol en belastend wordt ervaren. Anderzijds krijgen zij van ondernemers ook te horen dat de steun die zij van de bank ontvangen wanneer zij in bijzonder beheer worden genomen, hun onderneming juist heeft versterkt. Wel geeft VNO NCW aan dat ondernemers niet altijd een duidelijk beeld hebben van doelstelling, proces en werkwijze van de afdeling bijzonder beheer van banken. Ik heb van beide belangenorganisaties echter geen klachten ontvangen. Dit beeld is bevestigd door VNO NCW en MKB Nederland in het artikel «Banken kunnen spanningen wegnemen» dat recentelijk is verschenen in het Financieele Dagblad».2
Ziet u aanleiding om ook in Nederland een commissie in te stellen om de werkwijze van de afdelingen bijzonder beheer door te lichten? Zo nee, waarom niet?
Nee. De AFM is alert op de dienstverlening aan zakelijke marktpartijen en zal – indien nodig – onderzoek verrichten naar de werkwijze van de afdelingen bijzonder beheer.
In hoeverre geeft de huidige wetgeving (artikel 2 van de Algemene bankvoorwaarden en art. 4:24a van de Wet op het financieel toezicht) de toezichthouder een handvat om in te grijpen bij evidente misstanden? In hoeverre kan ook een MKB’er bij de interpretatie van de wetgeving als consument worden beschouwd, indien de bank een hypotheek op de woning heeft of er sprake is van persoonlijke borgstelling?
Artikel 4:24a van de Wet op het financieel toezicht (Wft) geeft de AFM een handvat om in te grijpen indien sprake is van evidente misstanden die schadelijke gevolgen (kunnen) hebben voor consumenten. Deze wettelijke norm is echter niet van toepassing op zakelijke klanten. Een MKB-onderneming wordt op basis van de Wft aangemerkt als een zakelijke klant, niet als een consument. Ook niet indien deze in de hoedanigheid van ondernemer een hypotheek heeft laten vestigen op zijn of haar woning en/of er sprake is van persoonlijke borgstelling. Indien de MKB’er dit doet in de hoedanigheid van consument is artikel 4:24a Wft wel van toepassing. Daarbij wordt opgemerkt dat indien de bank de ondernemer in de hoedanigheid als consument adviseert over een hypotheek, tevens de andere gedragseisen uit de Wft (zoals de eisen die worden gesteld aan informatieverstrekking en het passend adviseren) van toepassing zijn.
Artikel 2 van de Algemene bankvoorwaarden geeft de toezichthouder evenmin een handvat om in te grijpen. De Algemene bankvoorwaarden zijn contractuele voorwaarden die gelden tussen de bank en haar klanten. De beoordeling in hoeverre deze bankvoorwaarden in een specifiek geval worden nageleefd is dan ook voorbehouden aan de civiele rechter.
Heeft de regering zich inmiddels een oordeel gevormd over de suggestie om de algemene zorgplicht voor banken uit te breiden naar kleine ondernemers? Heeft hierover – zoals eerder toegezegd – inmiddels overleg plaatsgevonden met de organisaties voor het midden- en kleinbedrijf? Hoe staat u tegenover de suggestie om de toegang tot klachteninstituut Kifid uit te breiden naar zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en het MKB?
Uit een nieuwe inventarisatie onder de belangenorganisaties voor het midden- en kleinbedrijf volgt dat zij geen meerwaarde zien in het uitbreiden van de algemene zorgplicht (artikel 4:24a van de Wft) naar (klein)zakelijke klanten. Daarbij gaven zij vooral aan dat ruimte moet blijven bestaan voor dienstverlening op maat en dialoog tussen de bank en ondernemer over de kredietverlening. Het uitbreiden van de zorgplicht naar kleine ondernemers zou dit mogelijk belemmeren omdat dit de verhouding tussen de bank en de ondernemer juridiseert. Ik begrijp deze zorgen van de belangenorganisaties en zie tevens het risico dat nadere regels een negatief effect kunnen hebben op de kredietverlening aan het MKB, met name doordat het moeilijker wordt om voor krediet in aanmerking te komen en doordat het kan leiden tot hogere kosten. Ik ben op dit moment dan ook niet voornemens om de algemene zorgplicht uit te breiden naar (klein)zakelijke klanten.
Ook volgt uit deze inventarisatie dat er geen signalen zijn ontvangen op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de doelgroep overwegend voorstander is van de uitbreiding van de toegang tot het Klachteninstituut Kifid naar zzp-ers en het MKB. Dit neemt niet weg dat Kifid zelf heeft aangegeven in principe open te staan voor het uitbreiden van de toegang naar het MKB en zzp’ers. Het zou dan ook een logische eerste stap kunnen zijn als Kifid zich, in overleg met de betrokken partijen, openstelt voor klachten van MKB-ers en zzp’ers (deels gebeurt dit al bij zzp-ers). Dit zou dan geschieden op basis van vrijwilligheid; zowel de MKB-er en zzp’er als de financiële onderneming dienen dan in te stemmen met behandeling door Kifid. Kifid gaat hierover in gesprek met belanghebbenden.
De resultaten van de zorgverzekeringsactiviteiten van verzekeraar ASR |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat ASR 579 miljoen euro aan zorgpremie binnen kreeg over 2013? Zo nee, hoeveel was dit?1
ASR heeft mij laten weten dat zij in 2013 in totaal 579 miljoen euro aan zorgpremie heeft ontvangen; 489 miljoen voor de basisverzekering en 90 miljoen voor aanvullende verzekeringen.
Hoeveel resultaat boekte ASR op haar zorgverzekeringsactiviteiten over 2013? Wat vindt u ervan dat dit niet terug te vinden is in de jaarcijfers van ASR?
Het resultaat dat ASR over 2013 op haar zorgactiviteiten heeft geboekt, is op dit moment niet bekend. In haar jaarcijfers presenteert ASR de zorgactiviteiten als onderdeel van de schadeverzekeringen.
ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V. en ASR Aanvullende Ziektekostenverzekeringen N.V. stellen zelfstandig geen jaarverslagen op. Zij hebben zelf geen publicatieplicht. ASR levert haar resultaten in de Wft-staten aan bij DNB. De resultaten van de zorgverzekeringsactiviteiten van ASR – en overige zorgverzekeraars – over 2013 worden door DNB in het derde kwartaal van dit jaar op haar website door middel van rapportage van de statistieken gepubliceerd.
Desondanks zou het de transparantie over het resultaat ten goede komen wanneer ASR haar resultaat behaald op de basisverzekering expliciteert. Ik zal ASR vragen om in de toekomst, net als andere verzekeringsgroepen die naast zorgverzekeringen andere vormen van verzekeringen aanbieden, haar cijfers ten aanzien van resultaten van de zorgverzekeringsactiviteiten in haar publicatie van de jaarcijfers expliciet te vermelden.
Kunt u met zekerheid uitsluitsel geven of ASR al dan niet dividend uitkeert afkomstig uit de voor de basispremie opgebrachte premies? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit verder te onderzoeken?
Zoals eerder aangegeven worden de resultaten van de zorgverzekeringsactiviteiten van ASR over 2013 inzichtelijk wanneer deze in het derde kwartaal van dit jaar door DNB worden gepubliceerd.
Vooruitlopend hierop heeft ASR mij nadrukkelijk laten weten dat sinds de invoering van de Zorgverzekeringswet er vanuit ASR Basis Ziektekostenverzekeringen geen dividenduitkering heeft plaatsgevonden en de resultaten ten gunste of ten laste van het eigen vermogen zijn gebracht. Daarbij stelt ASR dat de negatieve overige reserves in ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V. geen mogelijkheid geven om dividend uit te keren. Wel hebben kapitaalstortingen aan ASR Basis Ziektekostenverzekeringen plaatsgevonden om aan de solvabiliteitsvereisten te voldoen.
Hoeveel van de 99 miljoen euro die ASR voorstelt uit te keren is afkomstig uit de zorgverzekeringsactiviteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat het resultaat dat ASR boekt over haar zorgverzekeringsactiviteiten op enigerlei wijze wordt aangewend ten behoeve van het schadebedrijf? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, kunt u inzichtelijk maken op welke wijze ASR het resultaat over haar zorgverzekeringsactiviteiten aanwendt ten behoeve van het schadebedrijf, en welk bedrag hiermee is gemoeid?
ASR heeft mij nadrukkelijk laten weten dat zij op generlei wijze winsten overboekt naar andere bedrijfsonderdelen binnen ASR De genoemde publicatie van DNB in het derde kwartaal van dit jaar zal de resultaten van de zorgverzekeringsactiviteiten van ASR over 2013 inzichtelijk maken.
Is het wat u betreft acceptabel dat ASR de resultaten van haar zorgverzekeringsactiviteiten weinig transparant in haar jaarcijfers presenteert, waardoor het nagenoeg onmogelijk is na te gaan welk resultaat over deze activiteiten werd geboekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars die een winstoogmerk hebben (ASR en Achmea) een extra verantwoording zouden moeten inbouwen, zodat het onmogelijk wordt gemaakt om zorgpremies aan te wenden ten behoeve van het schadebedrijf? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het publieke belang en transparantie zijn in de huidige opzet van het stelsel (gereguleerde marktwerking) in voldoende mate geborgd. In de huidige constellatie ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toe op de publieke randvoorwaarden van de zorgverzekering. Voor ASR gelden in die zin dezelfde regels en voorwaarden als voor zorgverzekeraars zonder winstoogmerk.
Heeft u geconstateerd dat er geen sprake is van dividenduitkering afkomstig uit de voor de basisverzekering opgebrachte premies, of baseert u dit op de woorden van Achmea? Kunt u derhalve met zekerheid uitsluiten dat er dividend wordt uitgekeerd afkomstig uit voor de basisverzekering opgebrachte premies? Zo nee, kunt u dit onderzoeken en uitsluitsel geven?2
Zoals aangegeven in mijn beantwoording van de Kamervragen van Kamerlid van Gerven (SP) over de jaarcijfers van Achmea die ik op 1 april jl. naar uw Kamer heb gestuurd3, heeft Achmea mij laten weten geen dividend uit te keren vanuit haar zorgentiteiten. Achmea geeft dit desgevraagd nogmaals aan. Uit het jaarverslag van de groep Achmea BV is dit niet expliciet op te maken. Echter, de onafhankelijke externe accountant heeft bevestigd dat er geen sprake is van dividenduitkering vanuit zorgentiteiten. Daarnaast heeft Achmea mij laten weten dat uit de jaarrekeningen 2013 van de zorgentiteiten, die binnenkort bij de Kamer van Koophandel worden gedeponeerd, tevens op te maken is dat er geen dividenduitkeringen hebben plaatsgevonden vanuit de zorgentiteiten. Deze informatie is openbaar.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars die een winstoogmerk hebben (ASR en Achmea) een extra verantwoording zouden moeten inbouwen, zodat volledig transparant wordt of er ja dan nee dividend wordt uitgekeerd over zorgverzekeringsactiviteiten? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Hoe is het verschil te verklaren tussen de 7.854 miljoen euro aanwezige solvabiliteit in 2012, waar u melding van maakt, en de 9 miljard euro solvabiliteit waar De Nederlandsche Bank melding van maakt?3
Zoals in de voetnoot van de tabel – zoals ik deze heb opgenomen in mijn beantwoording van de vragen naar aanleiding van de jaarcijfers van Achmea – vermeld wordt, wijken de cijfers van Achmea af van de cijfers die DNB presenteert in hun statistieken. Dit is het gevolg van de aanpassing van de definitie van solvabiliteit aan de marktstandaard door Achmea. Dit veroorzaakt het verschil tussen 7.854 miljoen en 9 miljard.
Het onverminderd doorzetten van offshoring |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Nederlandse bedrijven in de industrie nog altijd in hoog tempo productie overhevelen naar het buitenland en dat dit ook steeds vaker gebeurt in de dienstensector en in het midden- en kleinbedrijf?1
Ja.
Klopt deze berichtgeving en kunt u in cijfers aangeven wat de gevolgen zijn van de offshoring voor het verlies van banen in respectievelijk de industriesector, de dienstensector en in het midden- en kleinbedrijf?
Offshoring, het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland, is een verschijnsel dat past in een dynamische, globaliserende wereld, waarbij bedrijven een afweging maken op welke locatie zij hun productie uitvoeren. Offshoring dient daarom in het bredere perspectief bezien te worden van de vestigingsplaatsbeslissing van bedrijven. Uit het meest recente onderzoek van het CBS blijkt dat tussen 2009–2011 9,8% van de bedrijven in de industrie en diensten met meer dan 100 werknemers betrokken was bij international sourcing,het internationaal uitbesteden van bedrijfsactiviteiten2. In de periode tussen 2001–2006 betrof dit 13,5% van de bedrijven. Bij deze vergelijking dient echter aangetekend te worden dat dit beeld vertekend kan zijn door een langere meetperiode tijdens eerder onderzoek. Een vergelijking over de tijd kan daarom niet gemaakt worden, zo stelt ook het CBS. Vooral de industriesector (15,8% betrokken) en dochterondernemingen van buitenlandse ondernemingen (36,8%) zijn actief op dit terrein. Nederland valt Europees gezien in de middengroep wat betreft international sourcing, zowel voor de industrie als voor de economie als geheel. In landen als Denemarken en Finland komt international sourcing beduidend meer voor.
De CBS-onderzoeken geven geen zicht op hoeveel banen er zijn verplaatst door international sourcing.Op de arbeidsmarkt is echter continu sprake van baandestructie en baancreatie. Dit is bovendien niet alleen afhankelijk van offshoring. Ook door technologische ontwikkeling en veranderende voorkeuren van consumenten is de samenstelling van de werkgelegenheid over verschillende sectoren voortdurend in beweging. Mede door technologische ontwikkeling is het aantal banen in de industrie en de landbouw de laatste decennia afgenomen, terwijl de werkgelegenheid in de dienstensector fors is toegenomen.
Het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten of onderdelen van het productieproces naar het buitenland is een logisch gevolg van globalisering. Omgekeerd betekent globalisering dat Nederland zich toe gaat leggen op activiteiten en onderdelen van het productieproces waar wij efficiënt in zijn. In algemene zin kan gesteld worden dat globalisering – waarvan offshoring een onderdeel is – niet leidt tot minder werkgelegenheid in Nederland. Globalisering heeft ons land juist veel welvaart gebracht, zoals ook CPB-onderzoek onderstreept3. Er zijn bijvoorbeeld ook veel buitenlandse bedrijven die zich in Nederland vestigen. Het CBS heeft onlangs berekend dat er bijna een miljoen Nederlandse banen zijn bij bedrijven die in buitenlands eigendom zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om offshoring tegen te gaan en reshoring, het terughalen van arbeid naar Nederland, te bevorderen? Ziet u naar aanleiding van deze berichtgeving aanleiding om de inzet op reshoring te intensiveren en/of te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Om de vruchten te plukken van globalisering is een goed vestigingsklimaat van essentieel belang. Ook bedrijven die overwegen een deel van de productie terug te verplaatsen naar Nederland, hebben daar belang bij. Nederland heeft een sterk vestigingsklimaat. Dat blijkt uit het gegeven dat bedrijven zich graag in Nederland vestigen of activiteiten terug naar Nederland halen. Volgens de ranglijst van het World Economic Forum behoort Nederland al jaren tot de meest competitieve economieën ter wereld; sinds 2007 is ons land onafgebroken terug te vinden in de top 10. Het kabinetsbeleid is er bij uitstek op gericht deze positie vast te houden en te verbeteren. Daarom wordt fors extra geïnvesteerd in de kwaliteit van het onderwijs, duurzaamheid en innovatie. Ook het bedrijvenbeleid, met specifieke aandacht voor de negen topsectoren, draagt bij aan ons vestigingsklimaat. Door in te zetten op ruimte voor ondernemerschap en ondersteuning voor innovatie en export wordt het vestigingsklimaat verder versterkt. Hiervoor worden fiscale regelingen, kredieten, garanties, regeldrukvermindering en publiek-private samenwerking ingezet.
Aanvullend op de maatregelen gericht op de versterking van het vestigingsklimaat, maken in het bijzonder de Participatiewet en de sectorplannen het aantrekkelijker voor bedrijven om activiteiten terug naar Nederland te halen. Deze maatregelen kunnen een impuls geven aan reshoring. Met de Participatiewet kunnen bedrijven een loonkostensubsidie ontvangen om het verschil tussen de loonwaarde van werknemers met een arbeidsbeperking en het wettelijk minimumloon compenseren. Dit maakt de doelgroep van de Participatiewet aantrekkelijker voor bedrijven die laaggeschoolde arbeid naar Nederland willen terughalen of bestaande activiteiten willen uitbreiden. Activiteiten die voorheen niet rendabel waren om in Nederland uit te voeren, worden mogelijk toch weer rendabel. Het kabinet zal de best practicesvan bedrijven die werken met de doelgroep van de Participatiewet actief uitdragen. Daarnaast kunnen sectoren gebruik maken van de sectorplannen om specifieke arbeidsmarktknelpunten in een sector op te lossen. Voor de sectorplannen is in totaal € 600 mln. voor gereserveerd. Ook bedrijven die via reshoring werk willen creëren voor kwetsbare groepen en mensen met een arbeidsbeperking kunnen rekenen op steun.
Hoe staat het met het ontwikkelen van het «total costs of ownership-model», dat bedrijven inzicht moet bieden in de brede kosten en baten van investeren in Nederland? Wordt dit model ook landelijk uitgerold?
Een belangrijke rol die de overheid kan vervullen is het voorzien in betrouwbare informatie, zodat bedrijven een goede afweging voor hun locatiebeslissing kunnen maken. Bestaande mogelijkheden zijn de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (www.antwoordvoorbedrijven.nl) en het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA; www.nfia.nl). Deze bronnen bieden praktische informatie over het investeren in Nederland en regelingen waar bedrijven gebruik van kunnen maken. Het «total cost of ownership»-model kan een goede aanvulling zijn in de informatievoorziening voor bedrijven. In Tilburg zijn wetenschappers samen met de gemeente Tilburg bezig om een «total cost of ownership»-model voor de regio te ontwikkelen. De Kamer van Koophandel heeft ook plannen voor de ontwikkeling van een dergelijk model, naast een meer kwalitatief informatieproduct. Omdat dit model de locatiebeslissing van bedrijven kan verbeteren en reshoring kan bevorderen, zal ik de ontwikkeling ervan nauwlettend volgen. Daarbij zal ik het landelijk uitrollen ervan zo veel mogelijk bevorderen. Voor de zomer zal ik de Kamer nader informeren over de voortgang rondom reshoring.
Het bericht dat het aantal rokers stabiel is, en het gebruik van de e-sigaret stijgt |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aantal rokers stabiel, gebruik e-sigaret stijgt», en het gerelateerde «Factsheet onderzoek rookgewoonten 2013» van het Trimbosinstituut?1 Zo ja, wat is uw reactie op deze bevinding?
Ja. Het Trimbos-instituut onderzoekt jaarlijks, in opdracht van VWS, het aantal rokers in Nederland. De bevindingen van het onderzoek zijn niet zo positief als ik had gehoopt, het aantal rokers kan zeker nog verder worden teruggebracht. Wel ben ik content met het feit dat rokers minder sigaretten per dag zijn gaan roken.
Onlangs bleek uit de Roken Jeugd Monitor, eveneens uitgevoerd door het Trimbos-instituut, dat het aantal jongeren dat dagelijks rookt in 2013 is gedaald
van 11% naar 9%. Mijn beleid richt zich met name op het voorkomen dat jongeren met roken beginnen. De resultaten van deze twee onderzoeken zie ik vooral als een aansporing om mijn beleid voort te zetten.
Deelt u de mening dat, in het licht van de nog onbekende gevolgen van het roken van e-sigaretten voor de volksgezondheid, de ontwikkeling zorgelijk is dat het aantal Nederlanders dat hiervan gebruik maakt binnen een jaar is gestegen van 1% naar 3%, terwijl het percentage rokers in Nederland niet is afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. De ontwikkelingen rondom de e-sigaret houd ik daarom nauwgezet in de gaten.
Vanwege de nog onbekende gevolgen van het roken of dampen van e-sigaretten voor de volksgezondheid heb ik het RIVM gevraagd aanvullend onderzoek te doen naar de gezondheidsrisico’s van de e-sigaret.
De eerste resultaten van dit onderzoek worden dit najaar verwacht.
Daarnaast heb ik aangekondigd een minimumleeftijd in te zullen stellen voor de verkoop van e-sigaretten; zoals dat bij tabak en alcohol al het geval is.
Ik zou het onwenselijk vinden als jongeren door het gebruik van de e-sigaret een nicotineverslaving ontwikkelen. Het is niet normaal om voor je 18e te roken, te drinken of te dampen. Overigens zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat de e-sigaret een opmaat vormt tot roken.
In hoeverre mag uit dit bericht worden opgemaakt dat e-sigaretten niet helpen bij het stoppen met roken? Welk bewijs is momenteel voorhanden dat gebruik van de e-sigaret helpt bij het stoppen met roken?
E-sigaretten worden momenteel niet als stoppen-met-roken middel geregistreerd en ook niet als zodanig in de markt gezet. E-sigaretten worden met name gepromoot als alternatief voor rokers.
Voorlopige conclusies wijzen erop dat de e-sigaret beperkt effectief lijkt te zijn als middel om te stoppen met roken.
Eerste voorkeur hebben daarom de bewezen effectieve hulpmiddelen en stopmethoden. Voor meer informatie hieromtrent zie ook de recente factsheet van het Trimbos-instituut2.
Op welke termijn komt u met de reeds toegezegde Algemene Maatregel van Bestuur2 die de verkoop van e-sigaretten aan banden legt?
De toegezegde Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) ziet op een aantal aspecten van de e-sigaret, zoals de veiligheid en kwaliteit van het product, etikettering en reclames. Verkoopbeperkende maatregelen vallen hier niet onder.
Zoals eerder aangegeven is voor verkoopbeperkende maatregelen, zoals bijvoorbeeld een minimumleeftijd voor de verkoop van de e-sigaret, een wetswijziging nodig (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 905).
Die wetswijziging komt er bij de implementatie van de nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn in de Tabakswet, zoals ik bij brief van 29 januari 2014 aan de Tweede Kamer heb gemeld (Kamerstukken II 2013/14, 33 522, nr. 8).
Zoals toegezegd zal ik, vooruitlopend op deze wetswijziging een AMvB opstellen, zodat in elk geval op korte termijn al regels kunnen worden gesteld met betrekking tot bovengenoemde aspecten van de e-sigaret.
Mijn inzet is gericht op het zo snel mogelijk in werking laten treden van deze AMvB. Ik streef er dan ook naar deze AMvB zo spoedig mogelijk naar de Raad van State te sturen, idealiter nog vóór het zomerreces.
Jihadsteden in Nederland |
|
Joram van Klaveren (Van Klaveren) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «5.000 Nederlanders jagen op jihadisten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de steden Almere, Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Delft, Arnhem, Zoetermeer, Gouda en Zeist behoren tot de zogenaamde jihadsteden? Zo nee, om welke steden gaat het dan wel?
Er zijn minder dan 10 gemeenten geprioriteerd vanwege de aantallen jihadgangers en radicaliserenden.
Aangezien het aan de betrokken gemeenten zelf is om wel of niet te communiceren over deze kwestie, doe ik hierover geen mededelingen.
Begrijpt u dat het vervallen laten verklaren van het Nederlandse paspoort van een jihadist weinig zin heeft als de betreffende persoon een dubbele nationaliteit heeft en dus ook over een ander paspoort kan beschikken? Zo ja, op welke wijze wordt dit gegeven meegenomen in het antiterrorismebeleid?
In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van personen uitgaat te verminderen. Per geval worden de verschillende mogelijke maatregelen afgewogen en besloten tot de meest adequate aanpak. Dit brengt ook met zich dat in het ene geval een paspoortmaatregel wel toereikend is en in een ander geval niet.
Kunt u aangeven of er zicht is op welke nationaliteit(en) de «enkele honderden aanhangers van de jihad» in Nederland hebben?
Een meerderheid van de bedoelde personen beschikt naast de Nederlandse nationaliteit ook over een tweede nationaliteit. Het gaat hierbij vooral om de Marokkaanse en Turkse nationaliteit.
Deelt u de visie dat een structurele oplossing voor deze groeiende islam-problematiek samen dient te hangen met uitzetting van jihadisten, in geval van een dubbele nationaliteit na denaturalisatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, het uitzetten van personen is geen structurele oplossing. De aanpak van jihadisten kenmerkt zich door intensieve samenwerking tussen lokale en landelijke partijen met het doel een of meerdere maatregelen in te zetten daar waar deze het meest effect hebben, zodat de dreiging die van deze personen uitgaat zo veel mogelijk worden tegengegaan. Zoals ook bij antwoord 3 aangegeven, wordt in essentie in elk individueel geval de beste aanpak vormgegeven met als doel de dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen.
Het bericht dat BinckBank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Binckbank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening?1
Het College voor de Rechten van de Mens heeft op 2 april een oordeel geveld. BinckBank stelt op bedrijfseconomische gronden een besluit genomen te hebben om de dienstverlening aan cliënten in een aantal gevallen te beëindigen. Dat betreur ik.
Het College doet overigens geen bindende uitspraak maar geeft een oordeel of de wet gelijke behandeling is overtreden. Indien het oordeel niet wordt opgevolgd kan de eiser met het oordeel van het College naar de civiele rechter stappen. De rechtbank zal het oordeel van het College moeten meewegen en kan het oordeel alleen gemotiveerd naast zich neerleggen.
Klopt het dat voor de toepassing van de Intergovernmental Agreement (IGA) van 18 december 2013 en de Foreign Account Tax Compliance Act (Fatca) de definitie van de Internal Revenu Service (IRS) voor «US person» geldt? Zo ja, vallen ingezetenen die genaturaliseerd zijn hieronder?
FATCA is een Amerikaanse wet die bedoeld is om wereldwijd belastingontduiking en zwartsparen door Amerikaanse belastingplichtigen te bestrijden. FATCA verplicht financiële instellingen rechtstreeks aan de Amerikaanse belastingdienst te rapporteren over Amerikaanse personen («US Persons»). De IGA regelt dat de Nederlandse financiële instellingen deze informatie aan de Nederlandse belastingdienst kunnen rapporteren in plaats van aan de Amerikaanse belastingdienst. De Nederlandse belastingdienst wisselt deze informatie uit met de Amerikaanse belastingdienst en verkrijgt informatie van de VS. Zo hoeven de Nederlandse financiele instellingen geen individuele overeenkomsten te sluiten met de Amerikaanse belastingdienst en komt de 30% bronheffing te vervallen. De IGA zal naar verwachting voor het zomerreces aan het parlement ter goedkeuring worden aangeboden.
FATCA gaat uit van het begrip «US Person». Hierbij wordt aangesloten bij de Amerikaanse belastingwetgeving, het gaat immers om de identificatie van Amerikaanse belastingplichtigen. Dit begrip omvat Amerikaanse staatsburgers waar ze ook wonen, of (Amerikaanse en niet-Amerikaanse) inwoners van de Verenigde Staten. Volgens de Amerikaanse wetgeving behoudt een Amerikaan bij de verkrijging van het Nederlanderschap de Amerikaanse nationaliteit. De Nederlandse nationaliteitswetgeving kent echter de hoofdregel dat de nieuwe Nederlander, indien mogelijk, afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Op deze hoofdregel bestaan uitzonderingen waardoor niet alle tot Nederlander genaturaliseerde Amerikanen verplicht zijn afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit. Om aan te tonen dat afstand is gedaan van de Amerikaanse nationaliteit moet na het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit een «Certificate of loss of nationality of the United States» worden ingeleverd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Zolang een tot Nederlander genaturaliseerde Amerikaan geen afstand heeft gedaan van het Amerikaanse staatsburgerschap bezit hij die nationaliteit naast het Nederlanderschap. Dit betekent dat deze persoon voor FATCA nog steeds een US Person is. Op de website van de Amerikaanse Belastingdienst is informatie te vinden over de «Certificate of loss of nationality of the United States».
Bent u van mening dat de IGA en de Fatca een rechtvaardiging bieden om onderscheid op grond van nationaliteit te maken bij het aanbieden van bankdiensten? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Nee, FATCA is er op gericht dat de Amerikaanse belastingdienst informatie van Amerikaans belastingplichtigen verkrijgt. Het begrip belastingplicht heeft een ruimere strekking en omvat meer dan nationaliteit. De specifieke FATCA klantidentificatieregels moeten er voor zorgen dat als sprake is van een Amerikaans belastingplichtige, deze informatie wordt gerapporteerd. Het gaat niet alleen om staatsburgers. Het betreft onder andere ook personen die ten minste 6 maanden in de VS verblijven en personen met een zogenoemde «greencard». Om deze personen te identificeren zijn in de Amerikaanse FATCA uitvoeringsvoorschriften en in de IGA uitgebreide regels beschreven.
Voor bestaande rekeningen van natuurlijke personen moeten financiële instellingen aan de hand van een aantal Amerikaanse indicatoren bezien of hun klanten potentieel een Amerikaans persoon zijn. Als dat zo lijkt, dan biedt de regelgeving de mogelijkheid voor financiële instellingen om hun klanten tegenbewijs te laten verstrekken dat zij geen Amerikaans belastingplichtige zijn. Indien geen tegenbewijs wordt geleverd, moet de informatie gerapporteerd worden in plaats van dat een bestaande klantrelatie wordt beëindigd. Ten aanzien van nieuwe rekeningen van natuurlijke personen die worden geopend vanaf 1 juli 2014 moeten financiële instellingen aan de hand van een eigen verklaring van de klant kunnen bezien of sprake is van een Amerikaanse belastingplichtige of niet. Het staat de financiële instelling bij het openen van een nieuwe rekening vrij om dit te weigeren als de klant geen eigen verklaring overlegt. De financiële instelling is dan immers niet in staat om te beoordelen of sprake is van een Amerikaans belastingplichtige of niet. Dit valt te onderscheiden van het beëindigen van een bestaande klantrelatie met een persoon die reeds geïdentificeerd is als Amerikaans persoon maar die geen gebruik heeft gemaakt van zijn tegenbewijsmogelijkheid.
Deelt u de mening van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) dat BinckBank ingezetenen met een Amerikaanse nationaliteit discrimineert?
Zoals in de antwoorden op vraag 2 en 3 aangegeven ben ik van mening dat FATCA en de IGA geen grondslag bieden om Amerikanen louter op grond van hun nationaliteit uit te sluiten van dienstverlening. Van de zijde van BinckBank heb ik vernomen dat BinckBank de dienstverlening aan cliënten niet zozeer beëindigt op grond van nationaliteit doch op grond van belastingplicht, waarbij de Amerikaanse belastingplicht niet per se samenvalt met de Amerikaanse nationaliteit. Het oordeel van de College gaat op dit punt niet in.
Bent u bekend met andere financiële instellingen die op grond van de IGA en de Fatca ingezetenen een dienst ontzeggen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze instellingen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of financiële instellingen dergelijke voorwaarden hanteren?
De NVB heeft in een vroeg stadium bij Nederlandse banken de aandacht op FATCA gevestigd met als doel om de banken tijdig op FATCA voorbereid te krijgen. Voorts heeft het Ministerie van Financiën met de IGA een instrument aan financiële instellingen in handen gegeven om op een zo kostenefficiënt mogelijke wijze aan FATCA te kunnen voldoen. Ik verwacht dan ook dat alle financiële instellingen zich aan de wettelijke verplichtingen zullen conformeren zonder de dienstverlening aan hun cliënten op te zeggen.
Het bericht ‘gaswinning zorgt opnieuw voor een conflict tussen provincie en het Rijk’ |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat de provincie Groningen grote bezwaren heeft tegen de eis van het Rijk om via het waterschap de helft van de kosten te betalen voor versterking (verzwaring) van dijken vanwege het economisch belang van de gaslocaties?1
Ik ben bekend met de uitspraken die de Groningse gedeputeerde Boumans hierover heeft gedaan.
Er is echter geen sprake van een eis van het Rijk dat het waterschap de helft van de kosten betaalt voor dijken die vanwege het economisch belang van de gaslocaties een strengere norm krijgen en daardoor versterkt zouden moeten worden. Wanneer een waterschap in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma maatregelen treft om primaire keringen te versterken, komt 50% van de totale kosten voor rekening van het Rijk en 40% voor rekening van de gezamenlijke waterschappen (het zogeheten solidariteitsdeel, waarbij waterschappen naar rato van financiële draagkracht bijdragen aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma). Op deze wijze ontvangt het waterschap een bijdrage van 90% van de kosten. Het waterschap zelf betaalt een projectgebonden aandeel van 10%.
Daarnaast geldt dat kosten die waterschappen moeten maken om waterkeringen tegen aardbevingen bestand te maken worden vergoed uit het door de NAM gefinancierde budget van 100 miljoen Euro dat voor het aardbevingsbestendig maken van vitale infrastructuur beschikbaar is.
Deelt u de mening dat gaswinning een zaak van nationaal belang is en niet slechts een regionale kwestie die deels in de schoenen wordt geschoven van de provincie Groningen?
In zijn brief van 17 januari aan uw Kamer (kamerstuk 33 529, nr. 28) heeft de Minister van Economische Zaken aangegeven dat hij zich absoluut bewust is van de overlast voor de bewoners, die de aardbevingen in Groningen veroorzaken. Mijn ambtsgenoot heeft daarom samen met de gemeenten en provincie en NAM een akkoord gesloten over de wijze waarop tot een positieve regionale economische impuls gekomen kan worden. Over de invulling hiervan wordt nu hard gewerkt aan de Dialoogtafel.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de sociale, economische, maatschappelijke en psychische overlast rond de gaswinning en de problematiek van kwetsbare dijken afneemt in plaats van toeneemt?
De minister van Economische Zaken heeft uw Kamer in zijn brief van 17 januari (kamerstuk 33 529, nr. 28) geïnformeerd over het brede pakket van maatregelen van het kabinet om de overlast van de bevingen te verminderen door de gasproductie lokaal te beperken en huizen en infrastructuur preventief te versterken. Daarnaast wordt er ingezet op het versterken van de leefbaarheid en het economisch perspectief van de regio. Waar nodig worden dijken tegen aardbevingen bestand gemaakt.
In hoeverre vindt u de dijkversterking (verzwaring) in de provincie Groningen van een andere aard en prioriteit dan in andere provincies, gezien de ellende die gepaard gaat met de problematiek van de aardbevingen in de provincie Groningen?
Dijken en andere waterkeringen waar de risico’s van een overstroming het grootst zijn krijgen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma prioriteit bij de versterking. De problematiek van de aardbevingen zorgt in Groningen voor een uitzonderlijke situatie. Waar dit nodig is zullen primaire waterkeringen met voorrang tegen aardbevingen bestand worden gemaakt. Bij dijken die in de toetsing zijn afgekeurd zullen de werken om de dijken aardbevingsbestendig te maken met de uit de toetsing voortvloeiende versterking worden gecombineerd.
Welke afspraken zijn er precies tussen het Rijk en de provincie Groningen gemaakt over de financiering van de benodigde dijkversterking (verzwaring) in het aardbevingsgebied in de provincie Groningen?
In zijn brief van 17 januari aan uw Kamer (kamerstuk 33 529, nr. 28) heeft de minister van Economische zaken aangegeven dat er 100 miljoen Euro beschikbaar is in de komende vijf jaar voor het aardbevingsbestendig maken van de vitale infrastructuur. Wij zijn nu actief in overleg met de waterschappen over de invulling hiervan. Hierbij hebben de waterschappen het voortouw in hun rol als primair verantwoordelijke voor het beheer van de waterkeringen.
Het rapport van de Inspectie van het Onderwijs inzake de kwaliteit van schoolleiders |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de Onderwijsinspectie inzake de kwaliteit van schoolleiders in het basis-, speciaal- en voortgezet onderwijs?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Onderwijsinspectie dat schoolleiders niet voldoen aan de door de eigen beroepsgroep opgestelde competenties?
Het beheersen en integraal kunnen inzetten van de competenties is belangrijk voor goed schoolleiderschap en daarmee ook voor goed onderwijs aan leerlingen. Het is goed dat er een uitdagende kwaliteitsnorm is, die door de beroepsgroep zelf is opgesteld. De Onderwijsinspectie toont in haar onderzoek aan dat schoolleiders over het algemeen naar behoren functioneren, maar dat er ruimte is voor verbetering. De schoolleiders in het funderend onderwijs hebben de afgelopen periode laten zien dat ze deze uitdaging oppakken door te werken aan hun eigen bekwaamheid. Dit sluit aan bij mijn beleid om de kwaliteit van schoolleiders te verbeteren. Ik zie daarbij een belangrijke rol voor het schoolleidersregister. Dit is een instrument waarmee de kwaliteit van schoolleiders zichtbaar gemaakt wordt en de verdere verbetering daarvan gestimuleerd wordt door eisen te stellen aan bevoegdheid, bekwaamheidsonderhoud en beroepshouding.
Wat zegt deze conclusie over de opleiding die docenten kunnen volgen voordat zij in een leidinggevende functie in het onderwijs aan het werk gaan of die zij kunnen volgen nadat zij in een leidinggevende functie zijn aangesteld?
Deze conclusie onderstreept het belang dat alle schoolleiders de basiscompetenties beheersen en integraal kunnen inzetten. Dit begint bij een goede opleiding en bij praktijkbegeleiding van startende schoolleiders. Op dit moment wordt in het primair- en het voortgezet onderwijs door de stichting schoolleidersregister PO en de VO-academie bekeken welke schoolleidersopleidingen in voldoende mate voldoen aan de beroepsstandaard (en dus aan de competenties waar de inspectie naar heeft gekeken).
Is het volgen van een dergelijke opleiding een voorwaarde om voor de positie van schoolleider in aanmerking te komen? Zo nee, in hoeverre zou dit wel wenselijk zijn?
Een afgeronde schoolleidersopleiding die in voldoende mate voldoet aan de beroepsstandaard is in het primair onderwijs een voorwaarde voor registratie in het schoolleidersregister PO. Schoolleiders mogen overigens ook via een assessment of een EVC traject (Erkenning Verworven Competenties) laten zien dat ze over de benodigde kennis en vaardigheden beschikken.
Met de VO-raad is afgesproken dat in 2013 alle beginnende schoolleiders zijn gestart met een basisopleiding. In de sectorakkoorden waarover ik in gesprek ben met de PO-Raad en de VO-raad wil ik afspraken maken over verdere professionalisering van schoolleiders.
Wat is het aanbod van opleidingen voor aankomend schoolleiders? In hoeverre is dit aanbod voldoende, zowel in kwalitatieve zin als in kwantitatieve zin?
Er zijn verschillende opleidingen en aanbieders voor (aankomend) schoolleiders. Een overzicht van dit aanbod, inclusief waardering is te vinden op http://www.schoolleidersregisterpo.nl/registreren/opleidingen/ en op www.vo-academie.nl . Ik heb geen signalen ontvangen dat dit aanbod ontoereikend zou zijn in kwantitatieve of kwalitatieve zin. Van het beoordelen van de opleidingen op het voldoen aan de beroepsstandaard gaat een sturende werking uit op de opleidingen.
Bent u het er mee eens dat een schoolleider een groot effect kan hebben op de kwaliteit van het onderwijs dat onder zijn of haar leiding wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het inspectieonderzoek toont aan dat de kwaliteit van schoolleiders samenhangt met de kwaliteit van lessen. Verbetering van de kwaliteit van schoolleiders is dus niet alleen zinvol voor schoolleiders zelf, maar heeft ook een positieve uitwerking op de kwaliteit van het onderwijs.
Welke stappen gaat u zetten om de kwaliteit van schoolleiders te verbeteren?
Dit kabinet investeert in de kwaliteit van schoolleiders en stelt sinds 2012 extra geld beschikbaar voor professionalisering van schoolleiders. Dit is jaarlijks ca. € 44 mln. voor het primair onderwijs (inclusief het speciaal onderwijs) en ca. € 28 mln. voor het voortgezet onderwijs.
Onderdelen van het beleid gericht op verdere professionalisering van schoolleiders zijn:
De inspectie is positief over deze ontwikkelingen, maar geeft aan dat het nog te vroeg is om de effectiviteit daarvan vast te stellen. Uw Kamer heb ik eind vorig jaar geïnformeerd over de stand van zaken bij brief met kenmerk: TK 33 750 VIII, nr. 13.
Hoe ziet de ondersteuning om van scholen «lerende organisaties» te maken, zoals deze in de lerarenagenda wordt beschreven, er concreet uit? Zitten hier ook specifieke maatregelen in die gericht zijn op de kwaliteitsverbetering van schoolleiders?
Een lerende organisatie begint met bekwame mensen, die elkaar en hun omgeving voortdurend aanspreken op leren en verbeteren. In de sectorakkoorden waarover ik in gesprek ben met de PO-Raad en de VO-raad wil ik afspraken maken over verdere professionalisering van schoolleiders en over een verbeteraanpak bij alle scholen en alle besturen. Ook het gedifferentieerde toezicht is een belangrijke bouwsteen om te komen tot een breed gedragen cultuur van continu verbeteren. Verder kunnen scholen ondersteuning krijgen via School aan Zet (www.schoolaanzet.nl ) bij het stellen van concrete doelen die passen bij de eigen verbeterambitie.
Het rapport van CE Delft ‘Kosten statiegeldsystemen voor grote PET-flessen’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van CE Delft «Kosten statiegeldsystemen voor grote PET-flessen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van CE Delft dat de kosten voor statiegeld per ingezamelde fles geen 6 cent bedragen, maar 3 cent?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de conclusie van CE Delft dat het inzamelen van PET-flessen via het Plastic Heroes-systeem duurder is dan het huidige statiesgeldsysteem?
U vraagt mij te reageren op het rapport van CE Delft. Over de conclusie van onder andere Tomra dat het WUR rapport onjuist is, heb ik geen oordeel, omdat IenM geen partij is in een inhoudelijke discussie over de onderbouwing van de kosten. Wel is duidelijk dat WUR niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op de bevindingen van CE Delft. Er is blijkbaar sprake van twee verschillende inzichten waarbij onbekend is welke de juiste is.
Hoe beoordeelt u de conclusie van CE Delft dat door het afschaffen van statiegeld en de introductie van het nieuwe inzamelingsmodel de CO2-uitstoot jaarlijks extra met 71 tot 77 kiloton toeneemt?
Zie antwoord 3.
De eindconclusie van CE Delft is dat het mogelijk vrijgeven van het statiegeldsysteem is besloten op basis van onjuiste gegevens; deelt u deze opvatting? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De raamovereenkomst is afgesloten op basis van de afspraken die gemaakt zijn tussen de raamovereenkomstpartijen. Insteek van het kabinet is dat het verpakkende bedrijfsleven moet zorgen dat recycledoelen gehaald worden. De sector kan dan zelf organiseren dat dit zo efficiënt mogelijk gebeurt. In de debatten met uw Kamer hierover zijn de kosten van het statiegeldsysteem gepasseerd als argument dat voor het bedrijfsleven bij het uitoefenen van hun producentverantwoordelijkheid is aangevoerd. Daarop heeft de Kamer hierover meer informatie gevraagd, waarna deze informatie is aangeleverd.
In de aanbieding van het onderbouwende rapport van WUR heeft de Staatssecretaris expliciet aangegeven primair te sturen op doelen en dat het efficiënt invullen van het systeem dat deze doelen haalt een zaak is van het verantwoordelijke bedrijfsleven. Met andere woorden, de onderbouwing van de raamovereenkomst is niet gedaan op basis van de kostenonderbouwing. De raamovereenkomst is gebaseerd op het sturen op doelen.
Daarnaast is er door de recente review van CE Delft blijkbaar sprake van twee verschillende inzichten. Daarmee is niet gezegd dat de onderbouwing van WUR niet juist is. WUR heeft destijds als wetenschappelijk instituut op basis van openbare, verifieerbare bronnen op transparante wijze een onderbouwing gegeven, met peer-review plus een schets van de wetenschappelijke context. Deze informatie is destijds transparant met de Tweede Kamer gedeeld. Het is niet mijn rol een oordeel te geven over de juistheid van de twee rapporten.
Samenvattend: het mogelijk vrijgeven van statiegeld is niet gebaseerd op de kostenonderbouwing en er zijn twee verschillende inzichten over de kosten van het statiegeldsysteem waarbij het niet mijn rol is om uitspraken te doen welke de juiste onderbouwing is.
Deelt u de mening dat het statiegeldsysteem een goed werkend systeem is dat veel vertrouwen geniet bij de consument waardoor het eventueel vrijgeven ervan (en daardoor deels afschaffing ervan) gevoelig ligt? Deelt u voorts de mening dat het mede daarom onwenselijk is dat er wellicht gebruik wordt gemaakt van een verkeerde onderbouwing van de milieueffecten van eventuele afschaffing?
De resultaten van het huidige statiegeldsysteem zijn als goed te kwalificeren.
Het vrijgeven van het statiegeldsysteem voor grote PET-flessen ligt gevoelig. Dat is de reden waarom er in de behandeling in de Tweede Kamer in 2012 uitgebreid bij stil is gestaan. Het resultaat van deze debatten was dat uw Kamer verzocht heeft om de prestatiegaranties op te nemen in de Raamovereenkomst en dat de Kamer haar steun aan de raamovereenkomst heeft uitgesproken. Besluitvorming heeft daarmee transparant plaatsgevonden en de raamovereenkomst is de basis voor de uitvoering vanaf januari 2013.
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven deel ik uw mening niet dat er gebruik is gemaakt van een verkeerde onderbouwing.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Grondstoffen en Afval op 16 april 2014?
Ja.
De bezuinigingen door de NAVO op radarvliegtuigen (AWACS; Geilenkirchen) |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de NAVO wil bezuinigen op de AWACS basis in Geilenkirchen en dat er meerdere radarvliegtuigen zullen worden afgestoten?1 Hoe beoordeelt u deze voornemens?
Ja. Deze voornemens zijn mij bekend en zijn een gevolg van twee ontwikkelingen. Ten eerste besloot de Navo in 2012 tot aanschaf van een nieuwe gezamenlijke inlichtingencapaciteit: het Alliance Ground Surveillance (AGS) initiatief. Met dit initiatief verwerft de Navo onbemande toestellen die vanaf omstreeks 2017 kunnen worden ingezet. Verder spraken de Navo-lidstaten af dat een gezamenlijk personeelsplafond gaat gelden voor de AWACS en AGS-capaciteiten. Hierdoor zullen er in de AWACS-eenheid functies vervallen om ruimte te maken voor de nieuwe AGS-eenheid.
Ten tweede verliet Canada in februari 2013 het AWACS-programma en betaalt sindsdien ook niet langer mee aan de moderniserings- en exploitatiekosten van AWACS. Hierdoor is het beschikbare AWACS-budget kleiner geworden. Het resterende budget is voldoende om veertien toestellen te moderniseren. SACEUR heeft vastgesteld dat met veertien AWACS-toestellen een prudente militaire capaciteit in stand blijft. Daarom is gekozen voor het verkleinen van het aantal toestellen van zeventien naar veertien.
Ik teken tot slot aan dat de AWACS-toestellen niet boven Oekraïne vliegen, maar hun waarnemingsvluchten uitvoeren boven Polen en Roemenië.
Is het afstoten van deze vliegtuigen louter een gevolg van bezuinigingen of is er ook inhoudelijk minder behoefte aan de inzet van deze vliegtuigen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre gaat het afstoten van deze vliegtuigen ten koste van de westerse inlichtingencapaciteit, mede gelet op het feit dat deze vliegtuigen momenteel intensief worden benut boven de Oekraïne en Afghanistan? Ligt het snijden in deze capaciteit dan wel in de rede gezien de onvoorspelbaarheid en onrust op het wereldtoneel?
Zie antwoord vraag 1.
Welke consequenties heeft het afstoten van deze radarvliegtuigen voor het beheer van het Nederlandse luchtruim?
Geen.
Mochten de genoemde besluiten onomkeerbaar zijn, welke werkgelegenheidseffecten heeft dit voor de provincie Limburg? Zijn hier compenserende maatregelen mogelijk voor Limburg?
Een deel van de functies die zullen vervallen, wordt vervuld door militairen van de deelnemende Navo-lidstaten. Daarnaast zullen er op de vliegbasis Geilenkirchen burgerfuncties vervallen die voor een deel worden vervuld door Nederlanders woonachtig in Limburg. De werkgelegenheidseffecten voor de provincie Limburg zijn op dit moment nog niet bekend, omdat nog niet definitief vaststaat welke functies vervallen en welke medewerkers hierdoor overtollig worden. Ook is nog niet vastgesteld wanneer een en ander zijn beslag zal krijgen, welke afvloeiingsregelingen van toepassing zullen zijn en hoe het natuurlijk verloop zal zijn.
De noodzaak om in het kader van training vlieguren te maken blijft bestaan; in hoeverre zou hier vaker gebruik kunnen worden gemaakt van simulatoren om overlast terug te dringen?
Het gebruik van simulators is de afgelopen drie jaar al sterk geïntensiveerd en heeft mede geleid tot een afname van het aantal trainingsvliegbewegingen vanaf Geilenkirchen. Defensie spant zich samen met de Navo en de vliegbasis in om de overlast zoveel mogelijk te beperken.
Welke verdere bezuinigingen – met mogelijke consequenties voor Nederland – heeft de NAVO nog op stapel staan?
In de context van de herziening van de Navo-commandostructuur zijn tevens afspraken gemaakt over Host Nation Support(HNS) aan de betreffende hoofdkwartieren. Deze afspraken betekenen een uitbreiding van de taken en verantwoordelijkheden van het gastland, met als gevolg een personele vermindering in de huidige commandostructuur. Voor Nederland heeft dit betrekking op het Allied Joint Forces Command in Brunssum.
Voorts heeft de Navo besloten de activiteiten van het NATO Communications and Information Agency (NCIA) te concentreren in Brussel en Mons (België) alsmede in Den Haag, en de vestiging in het Belgische Glons te sluiten. Deze aanpassing leidt tot meer arbeidsplaatsen bij de NCIA-vestiging in Den Haag.
In hoeverre en langs welke weg bent u betrokken bij de besluitvorming over de concrete vertaling van beoogde bezuinigingen door de NAVO? Bent u gerust over de uitkomsten hiervan, met name als het gaat om de veiligheidsbelangen van Nederland en West-Europa?
Besluitvorming over bezuinigingen is een aangelegenheid van alle 28 lidstaten. Nederland is daar dus bij betrokken. De Nederlandse belangen en de bredere Europese veiligheidsbelangen komen aan de orde in de diverse Navo-fora waarin de militaire en de politieke aspecten van de voorgenomen maatregelen worden besproken.
Het verdwijnen van het Openbaar Ministerie uit Vlissingen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verdere uitholling van OM Zeeland»?1 Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Recourt over het verdwijnen van het OM uit Zeeland?2
Ja.
Vanaf wanneer is de zittingszaal van het OM in Vlissingen gesloten?
De zittingszaal in Vlissingen is niet gesloten. Er is derhalve geen sprake van een lacune.
Over welke mogelijkheden beschikken Zeeuwse verdachten om zich voor verkeersdelicten bij het OM te verantwoorden, anders dan naar Breda te gaan?
Vooralsnog blijven de zogenaamde CVOM-zittingen, waar onder andere lichte verkeersdelicten worden behandeld, in het Veiligheidshuis Vlissingen gehandhaafd. Op termijn zal telehoren in Zeeland mogelijk worden.
Vanaf wanneer krijgen Zeeuwse verdachten de mogelijkheid om zich voor het OM te verantwoorden door middel van videoconferencing?
Op dit moment wordt door het parket Zeeland-West-Brabant onderzocht wat de meest geschikte locatie is voor telehoren in Zeeland. Zodra deze locatie bekend is en aan alle overige randvoorwaarden is voldaan, zal worden gestart met telehoren in CVOM-zaken. Het streven is naar een invoeringsdatum voor deze locatie in de loop van juni 2014. Telehoren zal op één plaats in Zeeland mogelijk worden.
Deelt u de mening dat de zittingszaal in Vlissingen niet gesloten had mogen worden voordat de mogelijkheid van videoconferencing was opengesteld? Zo ja, waarom zit er dan toch een lacune in de tijd tussen beide tijdstippen?
Zie antwoord vraag 2.
Waar zal de mogelijkheid tot het genoemde videoconferencing ingericht worden? Is dat op meer dan één plaats in Zeeland?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het in het bericht gestelde zich tot uw eerdere toezegging dat het sluiten van het OM-kantoor in Middelburg geen nadelige gevolgen voor de bewoners van Zeeland heeft?
In mijn brief van 14 december 20123 heb ik uiteengezet wat het locatiebeleid is ten aanzien van onder meer het Openbaar Ministerie (OM). Het OM is ook buiten de hoofdlocatie robuust, zichtbaar en herkenbaar in het arrondissement aanwezig. In Zeeland wordt dit vorm gegeven doordat het OM een aantal werkplekken heeft in de zittingsplaats Middelburg van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en betrokken is bij het Veiligheidshuis in Vlissingen. Voor het overige verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen 2 tot en met 6.
Dalende defensiebudgetten |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de persconferentie van president Obama, waarin hij zorgen uitspreekt over de dalende defensiebudgetten bij veel Europese bondgenoten?1
Ja.
Voelt u zich aangesproken door de vraag die president Obama opwerpt – «is everybody chipping in?» – nu de defensieuitgaven van Nederland gedaald zijn naar ruim 1% van het BNP, ongeveer de helft slechts van de NAVO-norm van 2%?
De Amerikaanse oproep aan de Europese Navo-lidstaten is niet nieuw. Eerder vroeg bijvoorbeeld voormalig Minister van Defensie Gates aandacht voor de krimpende budgetten in Europa en de scheefgroei tussen de Amerikaanse en Europese inbreng in de Navo. Die oproep heeft overigens bijgedragen tot uiteenlopende samenwerkingsinitiatieven. Ik ben het met president Obama eens dat vrijheid niet gratis is. Europese landen hebben een eigen én gezamenlijke verantwoordelijkheid om te blijven investeren in hun krijgsmachten en in onderlinge samenwerking. Ook de inzetbaarheid en de politieke bereidheid de krijgsmacht in te zetten, zijn van belang met het oog op burden sharing. Nederland levert regelmatig bijdragen aan internationale operaties. Die bijdragen zijn relevant en worden gewaardeerd.
Deelt u de opvatting van president Obama dat de crisis in Oekraïne ons eraan herinnert dat veiligheid niet gratis is en dat alle NAVO bondgenoten hun steentje moeten bijdragen aan collectieve veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de reactie van de minister van Buitenlandse Zaken op de pleidooien om het defensiebudget te verhogen?2 Deelt u zijn opvatting dat een pleidooi voor meer geld voor Defensie pas geloofwaardig is op het moment dat eerst de nog bestaande verspilling door de versnipperde Europese samenwerking aangepakt wordt?
Internationale samenwerking is al lang geen keuze meer maar pure noodzaak. De inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen kunnen worden versterkt en ontbrekende capaciteiten gecompenseerd. De Nederlandse krijgsmacht werkt al nauw samen met verscheidene Europese partners, waaronder België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Professionaliteit en technologische hoogwaardigheid maken onze krijgsmacht tot een aantrekkelijke partner. Verdergaande Europese samenwerking is van belang en daar zet Nederland zicht voor in. Hiermee vergroten we ons militaire handelingsvermogen. Wel geldt dat de kost vaak voor de baat uit gaat.
Was in uw ogen het extra geld voor Defensie in het Herfstakkoord «ongeloofwaardig»?
Nee.
Bent u bereid de volgende passage uit uw nota «In het belang van Nederland» onder de aandacht te brengen van de minister van Buitenlandse Zaken: «De verdere intensivering van internationale militaire samenwerking is een proces dat tijd vergt. En niet onbelangrijk, de kost gaat veelal voor de baat uit. Om op termijn de vruchten van doelmatige samenwerking te kunnen plukken, zijn vaak investeringen vooraf nodig.»?
De nota In het belang van Nederland is kabinetsbeleid. Deze nota legt een stabiel fundament onder de krijgsmacht.
Deelt u de opvatting van de officierenverenigingen dat de logica van de minister van Buitenlandse Zaken leidt tot een sterfhuisconstructie voor de krijgsmacht?3
Ik lees in het artikel niet dat de redenering zou leiden tot een sterfhuisconstructie.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de minister van Financiën dat extra geld voor Defensie «een slecht idee» is?4
De Minister van Financiën heeft volgens de Comptabiliteitswet de bevoegdheid om binnen de volledige Rijksbegroting te zoeken naar mogelijkheden om de Rijksbegroting in evenwicht te houden. Daarbij wordt geen enkel ministerie uitgesloten.
Hoe beoordeelt u bovendien de aankondiging van de minister van Financiën dat hij bij de voorbereiding van de begroting 2015 op zoek gaat naar bestedingsruimte op de begrotingen van verschillende ministeries, om daar ruimte te maken voor de 500 miljoen die het aangepaste regeerakkoord tussen VVD en PvdA over de arbeidskorting kost?5 Klopt het dat de begroting van Defensie in die zoektocht niet uitgesloten is?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u in dat licht het feit dat de minister-president op de persconferentie na de ministerraad van 28 maart jl. niet wilde reageren op de vraag of er inmiddels al genoeg bezuinigd is op Defensie, en daarmee extra bezuinigingen op Defensie niet uitgesloten heeft?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u meer of minder geld voor Defensie?
Ik ben blij met de toevoeging van het extra budget aan de defensiebegroting bij het begrotingsakkoord in het najaar van 2013. Een robuuste en responsieve krijgsmacht is in het belang van Nederland. Dat gaat niet vanzelf. Het vraagt om een besef van de waarde van Defensie.
Indien u op de vorige vraag geen antwoord kunt of wilt geven, bent u dan tenminste bereid u uit te spreken tegen verdere bezuinigingen op Defensie komend begrotingsjaar?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat Utrechtse raamexploitanten niet ingrepen ondanks berichten over mensenhandel |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
In hoeveel gevallen was op het Zandpad en de Hardebollenstraat in Utrecht sprake van door de gemeente gesignaleerde betrokkenheid bij mensenhandel, slecht toezicht, verstoring van de openbare orde en slecht levensgedrag van de exploitant?1 Op grond van welk type en aantal aanwijzingen werd dit geconstateerd?
In Utrecht zijn 6 exploitatievergunningen van 5 exploitanten van raamprostitutie aan het Zandpad en de Hardebollenstraat ingetrokken. De vergunningen zijn ingetrokken op basis van informatie uit bestuurlijke rapportages van de politie aan de burgemeester over de gang van zaken in de seksinrichtingen in de afgelopen jaren. Uit deze bestuurlijke rapportages komt het beeld naar voren dat de exploitanten en hun medewerkers zich schuldig hebben gemaakt en maakten aan (het faciliteren van) mensenhandel, uitbuiting en afpersing. Ook uit uitspraken van rechtbanken in de afgelopen jaren blijkt dat medewerkers van de verschillende exploitanten betrokken waren bij (het faciliteren van) mensenhandel. Het betrof vele aanwijzingen. Vanwege het vertrouwelijke karakter van de bestuurlijke rapportages kan ik hier echter geen verdere details over verstrekken.
Wat is naar schatting het aantal mogelijke slachtoffers hiervan? Waaruit bestond concreet het hulpaanbod? Hoe is deze hulpverlening ingezet? Hoe vaak heeft de politie in deze periode contact gelegd met alle prostituees die werkten aan het Zandpad en de Hardebollenstraat? Hoeveel opsporingsonderzoeken hebben plaatsgevonden naar verdachten die in verband konden worden gebracht met deze misstanden?
Het Zandpad was een prostitutiezone waar vrouwen uit verschillende delen van het land en uit het buitenland werkten. Er zijn niet alleen onder leiding van het parket Midden-Nederland, maar ook door het Landelijk Parket diverse Zandpad-gerelateerde opsporingsonderzoeken gedraaid. Het is mogelijk dat ook andere politie-eenheden onderzoeken hebben gedaan waarbij slachtoffers in beeld kwamen die (ook) op het Zandpad hebben gewerkt. Een totaaloverzicht van opsporingsonderzoeken en mogelijke slachtoffers is om die reden niet te geven.
De gemeente Utrecht heeft alle prostituees persoonlijk van te voren ingelicht over de intrekking van de vergunningen en de mogelijke gevolgen daarvan. Inspecteurs van de gemeente zijn alle ramen langsgegaan om de prostituees een brief (in de eigen taal) uit te reiken met de betreffende informatie en konden zo vragen beantwoorden, indien gewenst met behulp van een tolk. Daarnaast heeft de hulpverlening de prostituees overdag en ’s avonds bezocht op hun werkplekken om hen het hulpaanbod aan te reiken. Dit geldt ook voor de politie; ook zij hebben in deze periode in de dag- en avonddiensten extra toezicht gehouden en waren dagelijks aanwezig om contact te leggen met de prostituees. De gemeente heeft, in samenwerking met hulpverlening en politie, inloopbijeenkomsten georganiseerd om het besluit toe te lichten, vragen te beantwoorden en informatie over hulpverlening te geven. Bij deze bijeenkomsten waren ook tolken aanwezig (Spaans, Roemeens, Hongaars).
Concreet bestond/bestaat het hulpaanbod uit de volgende elementen:
Waarop baseert de gemeente Utrecht haar overtuiging dat de sluiting heeft bijgedragen aan het tegengaan van mensenhandel? Wat is uw verklaring voor het feit dat de inzet van politie, gemeente en hulpverlening niet heeft geleid tot extra aangiften?
Door het intrekken van de vergunning(en) staat vast dat in ieder geval geen verdere slachtoffers konden worden gemaakt dan wel te werk worden gesteld binnen een door de gemeente Utrecht vergunde seksinrichting. De mogelijkheid dat de praktijken zich hebben verplaatst naar andere steden en/of naar niet-vergunde seksinrichtingen is daarmee niet uitgesloten. Ik verwijs ook naar wat ik in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen (zie de verwijzing in vraag2 heb opgemerkt over verplaatsingseffecten.
De aangiftebereidheid onder slachtoffers van mensenhandel is niet groot. Deze slachtoffers verkeren doorgaans in een afhankelijke, kwetsbare positie. Mensenhandelaren hebben er alle belang bij slachtoffers sociaal te isoleren, onwetend te laten en afhankelijk te houden om zo lang mogelijk profijt te trekken uit de uitbuitingssituatie. De rapportages van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen gaan uitvoerig in op deze problematiek. Voor een uiteenzetting over wat er wordt gedaan om de aangiftebereidheid te vergroten verwijs ik naar mijn antwoord op uw in vraag 1 eerdere vragen over dit onderwerp.
De stijging van de grafrechten |
|
Roelof Bisschop (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de grafkosten sinds 2013 weer fors gestegen zijn?1 Is het waar dat er bij grafkosten prijsverschillen zijn tot 7.500 euro?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek van Dela. De conclusies uit het onderzoek zijn inmiddels deels door Dela aangepast. De aanpassing is positief: het tariefverschil tussen de goedkoopste en duurste gemeentelijke begraafplaats is minder groot dan aanvankelijk gedacht. Deze is nu bijgesteld tot € 6.500,–.
Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Het vaststellen van de gemeentelijke grafrechten is een autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeenteraad. De afweging over de hoogte van de tarieven kan het beste lokaal worden gedaan. Er zijn veel aspecten die de hoogte van de tarieven beïnvloeden, zoals de historische kostprijs van de grond van de begraafplaats, de bodemgesteldheid, het aanbod, mate van dienstverlening, kosten van onderhoud, en personeel, aanwezigheid van alternatieven, en dergelijke. Allemaal elementen die een gemeenteraad meeweegt bij het bepalen van het tarief. Belangrijk daarbij is echter dat wettelijk is bepaald dat de grafrechten maximaal kostendekkend mogen zijn.
Op welke wijze toetst u of gemeenten geen tarief hanteren dat hoger is dan ten hoogste de daadwerkelijke kosten?
Omdat het gaat om lokale heffingen, heeft het Rijk geen bemoeienis met de hoogte van de tarieven. Indien een belanghebbende aan wie de grafrechten worden berekend van mening is dat deze te hoog zijn vastgesteld kan tegen de aanslag bezwaar worden aangetekend bij de betreffende gemeente. Mocht dat niet leiden tot een bevredigend resultaat kan daarna eventueel beroep worden ingesteld bij de rechter.
Hoe komt het dat er tot op heden nog geen sprake is van een transparant overzicht van de kosten die gemeenten doorberekenen?
Het Rijk heeft in 2010 de «handreiking leges en tarieven« gepubliceerd daarin wordt precies aangegeven welke kosten kunnen worden doorberekend als het gaat om retributieve heffingen. Op dit moment wordt deze handreiking door Deloitte in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geactualiseerd. We verwachten de herziene versie nog voor de zomer zal worden gepubliceerd. Deze publicatie is zowel beschikbaar voor gemeenten als voor andere belanghebbenden en is te vinden op de website van het ministerie. Deze handreiking kan worden gebruikt bij het beoordelen van de juistheid van de tarieven.
Jaarlijks publiceert ook het CBS een overzicht van de ontwikkeling van de lokale lasten (gebaseerd op primitieve begrotingen). Daarin worden de grafrechten opgenomen onder de overige gemeentelijke heffingen (de hondenbelasting, de forensenbelasting, de reclamebelasting, de baatbelasting, de roerendezaakbelasting, de begraafplaatsrechten en de marktgelden). Uit het persbericht van het CBS van 21 januari 2014, blijkt dat de overige heffingen in 2014 slechts met 0,5% stijgen ten opzichte van 2013.
Bent u bereid om in overleg te gaan met gemeenten om te komen tot een matiging van de tarieven voor grafrechten en meer inzicht in de wijze waarop gemeenten hun tarieven bepalen?
Nee, zie vraag 2
Is u bekend waarom er in het COELO-onderzoek2 over lokale lasten de kosten van de grafrechten niet zijn meegenomen?
Het Coelo rapport dat in opdracht van het Rijk wordt gepubliceerd bekijkt alleen de macro opbrengsten en kijkt niet naar kosten van individuele gemeenten. De focus ligt met name op de woonlasten. In de Coelo atlas worden daarnaast per gemeente de tarieven geïnventariseerd. De grafrechten vallen in de categorie overige heffingen (p. 28 van het Coelo rapport). Macro gezien stijgen de overige heffingen volgens het COELO niet, vandaar dat er vooralsnog geen reden is voor het rijk om deze nauwkeuriger te monitoren. De grote verschillen in lokale situaties maken een verdere analyse van de grafrechten lastig en daarom is besloten dit over te laten aan de lokale democratie en deze niet op te nemen in de rapportage.
Bent u bereid te bevorderen dat in dit COELO-onderzoek ook de lokale lasten inzake begraven worden meegenomen?
Nee, zie vraag 6.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat mensen alleen vanwege de sterk gestegen kosten de keuze moeten maken voor een crematie? Bent u bereid gemeenten hierop aan te spreken?
Nee, zie vraag 2
De relatie tussen prins Bernhard en de geheime diensten |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat prins Bernhard in 1995 opdracht heeft gegeven aan de toenmalige Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), de voorganger van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), om hem inlichtingen te verschaffen over het dossier dat de Amerikaanse geheime diensten over de prins zouden hebben?1
Prins Bernhard is in 2004 overleden. De BVD is in 2002 opgevolgd door de AIVD.
Wijlen prins Bernhard was geen opdrachtgever van de BVD of andere geheime diensten. De BVD en andere geheime diensten zijn werkzaam geweest binnen de hiervoor geldende wettelijke kaders. De motie inzake een onderzoek die op 4 december 2013 is ingediend (Kamerstuk 33 750 III, nr. 5) is op 5 december 2013 door de Tweede Kamer verworpen.
Welke opdrachten of suggesties heeft prins Bernhard nog meer gegeven aan de BVD of aan andere geheime diensten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft prins Bernhard de toenmalige Minister-President op de hoogte gesteld van zijn verzoek aan de BVD?
Zie antwoord vraag 1.
Voor welke andere personen is de BVD of zijn andere geheime diensten nog meer bereid geweest opdrachten uit te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Commissie voor Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) te vragen een onderzoek te doen naar de contacten tussen prins Bernhard en de Nederlandse veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Large increase to almost 435000 asylum applicants registered in the EU28 in 2013’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Eurostat «Large increase to almost 435.000 asylum applicants registered in the EU28 in 2013»?1
Ja.
Hoe kan de stijging van de instroom van asielzoekers uit Somalië verklaard worden?
De asielinstroom in Nederland vanuit Somalië was in 2013 hoger dan in 2012. In 2013 bedroeg het aantal asielaanvragen door Somaliërs namelijk 3.080 ten opzichte van 880 asielaanvragen in 2012.2 De instroom van Somaliërs in 2013 bestond vooral uit Somalische gezinsleden die via nareis naar Nederland zijn gekomen om zich te herenigen met een Somalische asielzoeker die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen. Dit kunnen ook asielaanvragen betreffen van gezinsleden van wie de nareisaanvraag reeds in 2012 is ingediend en ingewilligd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Gezinsleden hebben immers na een positief besluit van de IND, drie maanden de tijd om een Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) op te halen bij de ambassade en drie maanden de tijd om Nederland in te reizen na ontvangst van de MVV. Het aantal aanvragen voor deze MVV-nareis is in 2013 gedaald ten opzichte van 2012. In 2012 bedroeg het aantal MVV-nareisaanvragen door Somaliërs ongeveer 4.880. In 2013 was er sprake van 2.370 MVV-nareisaanvragen. Wel lag het inwilligingspercentage in 2013 (56%) hoger dan in 2012 (11%), hetgeen de hogere asielinstroom van Somaliërs in 2013 mede kan verklaren. 3
In hoeverre is de hoge instroom vanuit Somalië het gevolg van beleid ten aanzien van asielzoekers uit dit land en ten aanzien van hun familieleden?
De instroom van Somalische asielzoekers in Nederland in 2013 betreft, zoals uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt, voor een deel asielaanvragen van hoofdpersonen en voor een groter deel nareizigers (gezinsleden).
De keuze van asielzoekers voor een bepaald bestemmingsland is vaak niet eenduidig te verklaren. Factoren die in algemene zin een rol kunnen spelen zijn geografische ligging, historische (koloniale) banden tussen landen, een substantiële reeds aanwezige diaspora, de ervaren aantrekkelijkheid van het gevoerde asielbeleid, de aanwezigheid van smokkelnetwerken en toevalsfactoren. Het is dus niet te zeggen in hoeverre het Nederlandse (nareis)beleid bijdraagt aan de hoge instroom vanuit Somalië.
De situatie in Somalië is, zoals u weet, al jarenlang zorgwekkend en dat wordt weerspiegeld in het landgebonden asielbeleid. Zo is er enige tijd sprake geweest van een zogenaamde 15c-situatie in Mogadishu, waarbij de stad te onveilig werd geacht om naar terug te keren. Ook de situatie in de gebieden onder controle van Al-Shabaab is zorgwekkend.
Zijn er verschillen tussen het nareisbeleid voor familieleden van Somalische asielstatushouders en het nareisbeleid voor familieleden van asielstatushouders uit andere landen?
Nee. Er is geen specifiek beleid voor de gezinshereniging van mensen met de Somalische nationaliteit. Voor hen geldt, net als voor andere nationaliteiten, het algemene nareisbeleid.
Deelt u de mening dat, gezien de grote maatschappelijke problemen met Somaliërs in ons land, bekeken zou moeten worden of de instroom van (familieleden van) Somaliërs beperkt zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het toelaten van asielzoekers is gebonden aan internationale verplichtingen, te weten het Vluchtelingenverdrag, het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens en de zgn. Kwalificatierichtlijn4. Deze vormen het juridisch kader voor het Nederlandse asielbeleid in het algemeen en het vormgeven van het landgebonden asielbeleid in het bijzonder. De noodzaak aan bescherming is en blijft het leidende principe voor de beoordeling van asielaanvragen. Ik heb uw Kamer dit jaar geïnformeerd over de wijze waarop ik het landgebonden asielbeleid Somalië vormgeef, rekening houdend met de informatie over de situatie in Somalië.5
De voorwaarden waaronder gezinshereniging kan plaatsvinden tussen een asielzoeker die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen en zijn gezinsleden, staan beschreven in de Richtlijn Gezinshereniging6. De situatie van vluchtelingen vraagt bijzondere aandacht vanwege de redenen die hen ertoe hebben gedwongen hun land te ontvluchten en die hen beletten aldaar een gezinsleven te leiden. Om die reden gelden er in deze richtlijn voor hen gunstigere voorwaarden voor de uitoefening van hun recht op gezinshereniging, dan voor reguliere gezinshereniging. Aanpassingen in het nareisbeleid dienen dus ook steeds conform deze Richtlijn te zijn.
Zonder een uitspraak te doen over de eventuele omvang van maatschappelijke problemen met Somaliërs, zie ik dan ook geen mogelijkheden om de instroom van Somaliërs te beperken.
Ziet u mogelijkheden tot aanpassing van het (nareis)beleid ten aanzien van Somaliërs teneinde de instroom te beperken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan verklaard worden dat het aantal asielaanvragen dat leidt tot een inwilliging in eerste aanleg in Nederland met 61% aanzienlijk hoger ligt dan in andere Europese landen? Zijn de verschillen in het asielbeleid, met name het nareisbeleid, hier een verklaring voor?
Het relatief hoge inwilligingspercentage in Nederland over 2013 is deels te verklaren door aanvragen van vreemdelingen uit Syrië en Somalië. De Somalische inwilligingen betreffen grotendeels nareizigers die met een MVV Nederland inreizen om met familieleden herenigd te worden die een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen.
Voordat ik in ga op de oorzaken van de relatieve hoge inwilligingscijfers in Nederland wil ik benadrukken dat de inwilligingspercentages van Europese bestemmingslanden onderling moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Elke lidstaat heeft met een andere samenstelling van herkomstlanden te maken, waardoor een vergelijking tussen lidstaten geen zuivere vergelijking oplevert.
Indien de vergelijking van de inwilligingspercentages wordt beperkt tot de internationale verleningsgronden, te weten de afgegeven asielvergunningen op grond van het Vluchtelingenverdrag en op grond van artikel 3 EVRM, blijkt dat Nederland een lager inwilligingspercentage heeft dan de 61% van de algemene methode en daarmee minder afwijkt van de percentages in de EU. Het inwilligingspercentage in Nederland is dan 30% waar het gemiddelde in de EU 29% betreft.
Voorts heb ik u eerder gemeld dat het verschil in inwilligingspercentages mogelijk mede toe te schrijven is aan de aard van de Nederlandse asielprocedure en de aandacht voor het snel afdoen van kansloze aanvragen in de korte aanmeldcentrumprocedure.7 Het is zeer wel mogelijk dat Nederland daarmee weinig aantrekkelijk is voor vreemdelingen die geen bescherming tegen terugkeer behoeven, maar toch door middel van een asielprocedure toegang tot Europa zoeken.
Mensenhandel en thuisprostitutie |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Dit is de Dag «Van de Wallen naar het woonerf» over thuisprostituees?1
Ja.
Deelt u de in de uitzending gestelde mening dat veel thuisprostituees slachtoffer zijn van mensenhandel? Zo ja, waarop baseert u uw mening? Zo nee, waarom niet?
Niet in alle gevallen van illegale (thuis-)prostitutie is tevens sprake van mensenhandel. Van mensenhandel is sprake als opzettelijk voordeel wordt getrokken uit de uitbuiting van een ander. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen benadrukt in haar negende rapportage dat de thuisprostitutie een risicosector is voor gedwongen prostitutie omdat deze sector minder zichtbaar is en daardoor lastiger te controleren. Prostituees die zonder vergunning werken zijn daardoor kwetsbaarder voor uitbuiting. Uit het jaarverslag van Comensha uit 20122 blijkt dat Comensha in dat jaar 150 mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting werkzaam vanuit particuliere huizen heeft geregistreerd. In totaal zijn er in 2012 mogelijk 1223 slachtoffers van seksuele uitbuiting bij Comensha geregistreerd.
De totale aard en omvang van de prostitutiesector in Nederland is mij niet bekend. Het WODC voert momenteel een nulmeting uit in het kader van de Wrp. Deze nulmeting zal meer zicht geven op de aard en omvang van de prostitutiesector, waaronder prostitutie vanuit huis. Als deze is afgerond, zal ik de nulmeting met een beleidsreactie aan uw Kamer aanbieden.
Beschikt u over informatie ten aanzien van de aard en omvang van de problematiek van mensenhandel in relatie tot thuisprostitutie? Zo ja, wilt u die informatie met de Kamer delen? Zo nee, wilt u deze problematiek laten onderzoeken? Op welke termijn kunt u de Kamer van de uitkomsten van dat onderzoek op de hoogte stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de capaciteit van de politie voor de opsporing van deze vorm van mensenhandel? Wat zijn de resultaten?
In totaal is er ruim 1.100 FTE bij de Dienst Regionale Recherche ingericht voor de vreemdelingenpolitie en de aanpak van alle vormen van mensenhandel en -smokkel. In iedere politie-eenheid is minimaal één expert mensenhandel benoemd voor de (organisatie van de) aanpak van mensenhandel.
In de gegevens over de resultaten van strafzaken op het terrein van mensenhandel wordt geen onderscheid gemaakt naar gevallen van thuisprostitutie. Wel kan ik uw Kamer melden dat de politie, naast de reguliere handhavings-, opsporings- en toezichtstaak, heeft geïnvesteerd in bijvoorbeeld het houden van actiedagen in diverse eenheden tegen illegale prostitutie en mensenhandel. Ook werken publieke en private partners samen om mensenhandel via bestuurlijke interventies tegen te gaan. Zo zijn onder regie van de nationale politie inmiddels landelijke bestuurlijke acties uitgevoerd naar commerciële seksaanbieders op het internet, die veelal werkzaam zijn in de thuisprostitutie en escort. Deze acties hebben geresulteerd in verschillende bestuurlijke rapportages.
Waaruit bestaat de door de korpschef in de uitzending genoemde extra investering in de aanpak van thuisprostitutie?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2 van het lid Segers over thuisprostitutie (vraagnummer 2014Z06064, ingezonden 3 april 2014).
Bent u op de hoogte van het bestaan van een markt voor woonhuizen die voor grof geld worden verhuurd als illegaal bordeel en van de advertenties waarin dergelijke huizen worden aangeboden? Op welke wijze kunnen huiseigenaren en verhuurders strafrechtelijk vervolgd worden indien zij hun woning laten gebruiken voor deze vorm van prostitutie dan wel mensenhandel? Kent u gevallen waarin daadwerkelijk sprake is geweest van een dergelijke vervolging?
Ik heb kennis genomen van de signalen uit de uitzending. Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vragen 2 en 3 is sprake van mensenhandel als opzettelijk voordeel wordt getrokken uit de uitbuiting van een ander. Het bewust voordeel trekken uit uitbuiting van anderen kan plaatsvinden door zogenaamde facilitators. Als huiseigenaren hun eigen woonhuis met het oog op uitbuiting van prostituees verhuren of ter beschikking stellen aan anderen, kunnen deze huiseigenaren als bewuste facilitator worden vervolgd voor bijvoorbeeld medeplegen of medeplichtigheid aan overtreding van artikel 273f Wetboek van Strafrecht. Meer in het bijzonder betreft het lid 1 van dit artikel, bijvoorbeeld het onder sub 6 bepaalde: het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander.
In de rechtspraak zijn nog geen voorbeelden bekend van vervolging van personen die als bewuste facilitators van mensenhandel hun eigen woonhuis ter beschikking stelden met het oogmerk van uitbuiting van slachtoffers. Het OM zet zich in, onder andere onder de vlag van de Task Force Mensenhandel, om bewuste facilitators van mensenhandel aan te pakken, zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk.
Is het waar dat de buurtbewoners uit angst geen stappen tegen de genoemde misstanden durven te zetten? Zo ja, in hoeverre wordt er nu gericht aandacht gegeven aan de mogelijkheden voor buurtbewoners om deze vorm van mensenhandel te melden, bijvoorbeeld bij de politie of Meld Misdaad Anoniem?
Ik kan dat niet bevestigen. Vermoedens van illegale prostitutie of mensenhandel vanuit een particulier huis kunnen worden doorgegeven aan de politie en/of gemeente. Anoniem kunnen deze vermoedens worden gemeld aan Stichting M. De anonieme meldingen die bij Stichting M. binnenkomen worden doorgegeven aan de politie. Ook in 2014 loopt een campagne van Stichting M. om anonieme meldingen van mensenhandel in de prostitutiesector te stimuleren.
Ziet u een verband tussen de veronderstelde toename van thuisprostitutie en recente sluitingen van legale werkplekken zoals het Zandpad in Utrecht en werkplekken op de Wallen in Amsterdam? Zo ja, beschikt u over concrete aanwijzingen dat dat verband bestaat? Welke aanwijzingen zijn dat?
De prostitutiesector kenmerkt zich als een vluchtige branche. Prostituees verplaatsen zich regelmatig tussen gemeenten en raamprostitutiegebieden. Ervaringen uit het veld laten zien dat verplaatsingen tussen verschillende sectoren binnen de branche minder vaak voorkomen. Het is mogelijk dat prostituees zich naar de vergunde of onvergunde bedrijfsmatige prostitutie vanuit huis verplaatsen. Ik heb echter geen aanleiding om te concluderen dat er een direct verband is te leggen met het intrekken van de vergunningen in Utrecht of Amsterdam.