Kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Europese Centrale Bank vanaf september 2014 een bedrag van 400 miljard euro beschikbaar stelt ten behoeve van kredietverlening door banken aan bedrijven, en dit bedrag in 2015 en 2016 wellicht verder laat oplopen tot 1000 miljard euro?1
Ja. De ECB heeft in juni jl. aangekondigd tegen gunstige voorwaarden langer lopende financiering te verstrekken aan alle banken in het eurogebied. De hoeveelheid die banken kunnen lenen is afhankelijk van hun uitstaande en nieuwe kredietverlening aan bedrijven en consumenten, uitgezonderd hypotheekleningen. De ECB beoogt hiermee de financieringscondities voor banken te versoepelen en kredietverstrekking aan de reële economie te stimuleren. De omvang van de door de ECB verschafte liquiditeit hangt uiteindelijk af van de vraag ernaar van de bankensector.
Hoe verklaart u dat de kredietverlening van banken aan het bedrijfsleven in de afgelopen jaren afnam, ondanks eerdere steunprogramma's van de Europese Centrale Bank? In hoeverre zullen deze steunmaatregelen naar uw verwachting nu wel doorwerken naar de kredietverlening in Nederland?
Met monetair beleid kan een centrale bank de financieringskosten van banken beïnvloeden. Het monetair beleid van de afgelopen jaren heeft een drukkend effect gehad op de inleenkosten, waarmee beoogd is ook de uitleenkosten van banken te drukken. Dat kan de kredietverlening bevorderen.
Een inschatting van het effect van de nieuwe Targeted Longer-Term Financing Operations (TLTROs) van de ECB is op dit moment moeilijk te geven. Ook dit programma zal naar verwachting een drukkend effect hebben op de financieringskosten van banken. Daarnaast is de hoeveelheid en de looptijd van de financiering die banken via dit nieuwe programma bij de ECB kunnen lenen gekoppeld aan hun uitstaande en nieuwe kredietverlening aan bedrijven en huishoudens (uitgezonderd hypotheken), wat banken een prikkel geeft tot additionele kredietverlening. Deze prikkel wordt sterker wanneer marktrentes stijgen, omdat de ECB-leningen een vast laag tarief hebben. Deze prikkels zijn voor Nederlandse banken mogelijk echter minder sterk dan voor andere Europese banken, omdat ze gemiddeld genomen een goede toegang hebben tot de kapitaalmarkten en in Europees perspectief reeds lage financieringskosten hebben. Toch profiteren ook zij van de grotere hoeveelheid liquiditeit in de markt en het drukkende effect hiervan op hun financieringskosten. Enkele banken hebben aangegeven te overwegen direct van de faciliteiten gebruik te maken.
De ontwikkeling van de kredietverlening in Nederland wordt de afgelopen jaren echter met name door andere factoren gedreven dan de financieringskosten voor banken (zie het antwoord op vraag 3). Het kabinet speelt met het 8 juli jl. aan u toegezonden Aanvullend Actieplan mkb-financiering2 in op deze factoren.
Kunt u aangeven in hoeverre de beperkte kredietverlening door banken aan het MKB wordt veroorzaakt door 1) minder vraag naar krediet, dan wel 2) beperking van het kredietaanbod door banken vanwege balansversterking, scherpere risicotaxaties en de verzwakte vermogenspositie van ondernemingen?
Op de dag dat deze vragen gesteld werden, is uw Kamer middels het hiervoor genoemde Aanvullend Actieplan mkb-financiering geïnformeerd over de ontwikkelingen met betrekking tot de beperking van de kredietverlening aan het mkb. Volgens dit Actieplan zijn zes factoren van invloed op de ontwikkeling van mkb-financiering.
De eerste bevinding is dat de krimp in de kredietverlening in belangrijke mate samenhangt met de daling van de vraag naar krediet van het mkb als gevolg van de laagconjunctuur. Ten tweede wordt kredietverlening bemoeilijkt doordat het mkb dat nog wel krediet aanvraagt, vaak een zwakke financiële positie heeft. Ten derde zijn banken strenger geworden bij het toezeggen van kredieten, geconfronteerd met de toegenomen risico’s. Ten vierde zijn er structurele factoren die financiering van het mkb moeilijker maken dan van het grootbedrijf. Voor verschaffers van financiering is het relatief kostbaar om een goede risico-inschatting te maken in het mkb. Ten vijfde is het Nederlandse mkb, net als het mkb in veel andere Europese landen, voor externe financiering sterk afhankelijk van banken en zijn alternatieve financieringsbronnen (nog) te beperkt van omvang om de kredietverlening door banken aan te vullen. Ten zesde zijn de banken in het proces van balansversterking, wat een invloed kan hebben op de kredietverlening. Het drukkende effect hiervan op de kredietverlening is echter beperkt, zo blijkt uit het onderzoek.
Het Aanvullend Actieplan mkb-financiering bevat een uitgebreide toelichting op bovenstaande bevindingen.
Bent u het er mee eens dat de kredietwaardigheid van bedrijven in het MKB verbeterd kan worden door de eigen vermogenspositie te versterken? Bent u bereid te verkennen hoe het verstrekken van risicodragende leningen door familieleden, (oud-)ondernemers en dergelijke aan MKB-bedrijven kan worden gestimuleerd door – eventueel tijdelijk – de (fiscale) Tante Agaathregeling opnieuw te introduceren?
Zoals in de Kamerbrief over het Aanvullend Actieplan mkb-financiering is aangegeven, hecht het kabinet sterk aan een gezonde financieringstoegang van het Nederlandse mkb. Op korte termijn is het van belang dat met name het kleinste mkb de kans krijgt zijn eigen vermogenspositie te verbeteren.
Het kabinet heeft daarom besloten marktpartijen te gaan ondersteunen bij het oprichten van een achtergestelde leningenfonds (AGL)-fonds en een extra impuls van € 100 miljoen te geven aan investeringen via business angels en participatiemaatschappijen. Voor innovatieve starters en mkb in een vroege ontwikkelingsfase wordt de regeling Vroege Fase Financiering permanent gemaakt. Op deze manier wordt het aanbod van risicodragend vermogen voor het mkb vergroot, zodat het mkb meer mogelijkheden krijgt om zijn eigen vermogen te versterken.
Zoals de brief over het Aanvullend Actieplan tevens meldt, zal het kabinet fiscale maatregelen, zoals ook voorgesteld in de Agenda StartUpNL van het lid Lucas, op onder meer effectiviteit beoordelen, maar blijft het terughoudend met het invoeren van (nieuwe) fiscale maatregelen. In de brief over de voortgang van het Bedrijfslevenbeleid, zult u dit najaar nader geïnformeerd worden over dit onderwerp.
Amerikaanse spionage |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting van de Duitse Bondskanselier dat de voortdurende spionage door de Verenigde Staten leidt tot een vertrouwensbreuk?1
De vertrouwensbreuk waarop in het bericht gedoeld wordt, zou een vertrouwensbreuk zijn tussen Duitsland en de Verenigde Staten. De Nederlandse regering kan hier geen oordeel over uitspreken.
Welke spionagezaken door de Verenigde Staten sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn bij de regering of de geheime diensten bekend?
De AIVD doet structureel onderzoek naar de spionage van buitenlandse mogendheden in Nederland. Indien wordt geconstateerd dat een buitenlandse mogendheid zonder toestemming inlichtingenactiviteiten verricht op Nederlands grondgebied, treft de Nederlandse regering maatregelen. Over de inhoud en de resultaten van dit onderzoek kunnen in de openbaarheid geen uitspraken worden gedaan.
Op welk moment sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog heeft ons land Amerikaanse spionnen of medewerkers die verdacht werden van spionage voor de Amerikanen uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat de Amerikanen ook in de Tweede Kamer hebben gespioneerd?
De AIVD beschikt niet over aanwijzingen dat dergelijke spionage heeft
plaatsgevonden.
Bent u bereid de huidige Amerikaanse ambassade in de nabijheid van het Binnenhof zo spoedig mogelijk te sluiten?
Nee.
Het bericht dat er gigantische onrust heerst onder alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering vanwege fors inkomensverlies in 2015 |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Begrijpt u de heersende onrust onder alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering als gevolg van een enorme inkomensachteruitgang in 2015?1 Zo ja, gaat u dit inkomensverlies ongedaan maken in de begroting 2015 en de uitkeringen juist verhogen opdat mensen weer kunnen rondkomen?
Ik ben me ervan bewust dat aankomende veranderingen onrust met zich mee kunnen brengen bij gezinnen met kinderen in de bijstand. Een tijd van verandering brengt namelijk de nodige onzekerheid met zich mee. Dit proberen we bij huishoudens weg te nemen door, samen met onder andere gemeenten, duidelijk en tijdig te communiceren over de komende veranderingen.
De maatregelen in de Wet hervorming kindregelingen zullen met name in 2015 in werking treden en dus in samenhang met andere maatregelen zichtbaar worden in de koopkrachtontwikkeling in 2015. Dit zal weergegeven worden in de begroting van SZW voor 2015. Het kabinet zal dit koopkrachtbeeld wegen in haar besluitvorming voor de begroting van de komende jaren, waarbij ook bijzondere aandacht zal zijn voor de koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in sociaalminimumuitkeringen. Over de besluitvorming zal in de begroting 2015 worden gerapporteerd.
Klopt de constatering van de FNV dat alleenstaande ouders in de bijstand er jaarlijks 500 euro op achteruit gaan? Zo nee, kunt u dit ontkennen?
Alleenstaande ouders met een minimumuitkering hebben vanaf januari 2015 minder inkomen. Echter de inkomensgevolgen staan nog niet vast en hangen mede samen met de augustusbesluitvorming. Uw Kamer wordt hierover op Prinsjesdag geïnformeerd.
Hoeveel alleenstaande ouders in de bijstand hebben te kampen met een inkomensachteruitgang in 2015, en hoeveel kinderen, als gevolg van welke wetten en maatregelen en welk (totaal)bedrag aan bezuinigingen? Welke maatregelen ter compensatie worden er in 2015 getroffen? Wat is het gemiddelde bedrag dat alleenstaande ouders in de bijstand erop achteruit gaan in 2015 met 1, 2 en 3 of meer kinderen?
De Wet hervorming kindregelingen harmoniseert de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders en maakt de stap om te gaan werken vanuit de bijstand financieel lonend.
De aanvulling voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen vervalt, evenals de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting. In de plaats daarvan komt er een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget. Ook worden de eerste en tweede kindbedragen in het kindgebonden budget verhoogd. Desalniettemin is de verhoging van het kindgebonden budget – middels alleenstaande ouderkop en verhoging kindbedragen – niet voldoende om het wegvallen van de aanvulling in de minimumregelingen te compenseren. In het wetsvoorstel is opgenomen dat het afschaffen van de aanvulling voor alleenstaande ouders betrekking heeft op circa 78.500 alleenstaande ouders in de bijstand. Dat wil overigens niet zeggen dat zij er allemaal op achteruit gaan. Er zijn namelijk meer factoren die van invloed zijn op het koopkrachtbeeld. In 2015 geldt voor circa 5.000 van deze alleenstaande ouders in de bijstand een overgangsrecht waardoor de verlaging van de uitkering in de bijstand wordt uitgesteld tot 1 januari 2016.
De mate van inkomensachteruitgang van alleenstaande ouders in de bijstand is afhankelijk van enkele factoren, zoals het aantal minderjarige kinderen, maar ook de leeftijd van deze kinderen. Bovendien staan de inkomensgevolgen nog niet vast en hangen mede samen met de augustusbesluitvorming. Uw Kamer wordt hierover op Prinsjesdag geïnformeerd.
Wat is de gerealiseerde koopkracht van alleenstaande ouders in de bijstand met 1,2 en 3 of meer kinderen in de jaren 2006 tot en met 2013?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over de gerealiseerde koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in de bijstand. Noch het CBS noch het CPB maakt deze uitsplitsing. Wel publiceert het CPB jaarlijks in de Macro Economische Verkenning de statische koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in de bijstand. Tabel 1 toont deze informatie, afgezet tegen de statistisch mediane koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens.
Mediaan koopkracht alle huishoudens
Alleenstaande ouders in de bijstand
2006
1,8
2,6
2007
1,7
1,2
2008
– 0,1
– 0,3
2009
1,7
3,3
2010
– 0,5
– 0,5
2011
– 1,0
– 0,6
2012
– 2,4
– 2,0
Welk effect hebben deze maatregelen op de omvang van de groep mensen met een risico op armoede? Worden alleenstaande ouders in de bijstand rijker of armer door de verschillende kabinetsmaatregelen in 2015? In welke mate? Wat vindt u hiervan?
Het SCP heeft in opdracht van de regering de maatschappelijke effecten van het oorspronkelijke Wetsvoorstel hervorming kindregelingen voor gezinnen onderzocht. Aanleiding hiervoor was een ingediende motie van het lid Ester van de Eerste Kamer. Het SCP concludeert in haar rapport dat door de hervorming van de kindregelingen het armoedepercentage bij kinderen (volgens de niet-veel-maar-toereikend-grens van het CBS) naar verwachting met 0,2% afneemt. Het percentage volwassenen in armoede stijgt daarentegen met 0,1%. Op de totale armoede is naar verwachting per saldo geen effect. Een reden hiervoor is dat het totale inkomenseffect klein is. Het SCP concludeert verder dat de maatregelen naar verwachting nauwelijks gevolgen hebben voor de mate van sociale uitsluiting. De Begrotingsafspraken 2014 hebben de inkomensgevolgen van het eerder ingediende wetsvoorstel verzacht, waardoor daar waar negatieve effecten van de hervorming werden gesignaleerd, deze naar verwachting van de regering kleiner zijn dan het SCP heeft geraamd.
Werk is de beste manier om – duurzaam – uit de armoede te raken. Door de financiële positie van ouders te verbeteren en te versterken wordt de kans dat kinderen opgroeien in armoede verkleind. Dit doet het kabinet door werken voor alleenstaande ouders meer lonend te maken en het verhogen van de arbeidskorting.
Klopt het dat achter deze maatregelen het idee schuilt gaat dat de overheidsfinanciën op orde gebracht moeten worden en alleenstaande ouders in de bijstand door een lager inkomen sneller aan het werk zullen gaan? Zo ja, hoeveel alleenstaande ouders worden in 2015 aan een betaalde baan – dus niet het werken zonder loon principe dat u ook hanteert voor uitkeringsgerechtigden – geholpen? Bent u bereid dit te monitoren en de Kamer hierover nadien te informeren?
Oogmerk van de hervorming is het stelsel van kindregelingen te vereenvoudigen, de arbeidsparticipatie te verhogen en inkomensondersteuning te bieden waar die het hardst nodig is. Daarnaast is de hervorming ook een versobering om te zorgen dat het stelsel ook in de toekomst houdbaar blijft. Wel is de regering ervan overtuigd dat het voorliggende wetsvoorstel een positief effect op de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders zal hebben en de positieve trend rondom de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders ook de komende jaren stand zal houden.
Conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) worden de artikelen van de begroting periodiek doorgelicht en daarmee onderzocht op doelmatigheid en doeltreffendheid. Volgens planning zal artikel 10 (tegemoetkoming ouders, waaronder AKW en WKB) in 2018 worden doorgelicht. De evaluatie van het wetsvoorstel zal daarin meelopen. Daarnaast publiceert het CBS frequent statistieken over de arbeidsparticipatie, waarbij ook aandacht is voor de samenstelling van huishoudens. In de Monitor Arbeidsmarkt, die tweemaal per jaar door de Minister van SZW aan de Tweede Kamer aangeboden wordt, zal voortaan ook aandacht besteed worden aan de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie uitgesplitst naar de samenstelling van het huishouden.
Erkent u dat het verarmen van mensen die toch al geen cent te makken hebben pervers is en leidt tot maatschappelijke onrust en sociale uitsluiting? Zo ja, gaat u daarmee stoppen?
Het SCP heeft de maatschappelijke effecten van het oorspronkelijke Wetsvoorstel hervorming kindregelingen voor gezinnen onderzocht. Het SCP concludeert hieruit dat door de hervorming van de kindregelingen armoede onder gezinnen met kinderen niet of nauwelijks wordt beïnvloed.
De armoedeproblematiek heeft onverminderd de aandacht van dit kabinet. Zeker als het om kinderen gaat. Gezinnen die worstelen om het hoofd boven water te houden, worden niet aan hun lot overgelaten. Naast het generieke inkomensbeleid, bieden ook gemeenten ondersteuning. Gemeenten kunnen gezinnen extra ondersteunen en door het leveren van maatwerk armoede en sociale uitsluiting tegengaan. Dit kabinet trekt dit jaar en de komende jaren meer geld uit voor de bestrijding van armoede- en schuldenproblematiek. Dit jaar gaat het om een bedrag van € 80 miljoen en vanaf 2015 gaat het om € 100 miljoen per jaar. Het leeuwendeel van deze middelen – € 70 miljoen dit jaar en € 90 miljoen vanaf 2015 – wordt ter beschikking gesteld aan gemeenten. Gemeenten zijn gevraagd om de middelen zo gericht mogelijk in te zetten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn en zich met name in te zetten voor kinderen die onvoldoende kunnen meedoen.
Bent u bereid gemeenten en alleenstaande ouders zo snel als mogelijk te informeren over de hoogte van de door hen te ontvangen kindgebondenbudget? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer?
Vanaf eind juli is een rekentool voor alleenstaande ouders beschikbaar op zowel rijksoverheid.nl als op het gemeenteloket. Gemeenten is gevraagd de betreffende doelgroep tijdig te informeren over de voorgenomen maatregelen. Ook zal de doelgroep zelf op zoek gaan naar informatie. Eind december komt de Belastingdienst met een rekentool voor het kindgebonden budget die de tool van mijn departement vervangt.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te verschaffen van de groepen die als gevolg van inkomensachteruitgang door kabinetsbeleid in 2015 bij de gemeente moeten aankloppen voor inkomensondersteunende voorzieningen? Kunt u hierbij een inschatting geven van het aantal personen en kinderen alsmede om welk bedrag het in theorie zou kunnen gaan? Zo nee, bent u bereid dit te monitoren en de Kamer hierover in 2016 te informeren?
De maatregelen in de Wet hervorming kindregelingen zullen met name in 2015 in werking treden en in samenhang met andere maatregelen zichtbaar worden in de koopkrachtontwikkeling in 2015. Dit zal weergegeven worden in de begroting van SZW voor 2015. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 5 volgt uit het rapport van het SCP dat het totale inkomenseffect als gevolg van de hervorming van de kindregelingen klein is.
In mijn brief van 16 juni 2014 aan de Eerste Kamer heb ik aangegeven in het overgangsjaar 2015 samen met gemeenten en andere partners de verstrekking van bijzondere bijstand te monitoren als gevolg van de gewijzigde regelgeving aan nieuwe instroom in deze categorie. Op basis van deze monitoring zal worden bezien of aanvullende middelen voor bijzondere bijstand na 2015 nodig zijn. Op de uitkomsten van deze monitoring kan ik niet vooruitlopen. Uw Kamer en de Eerste Kamer zullen hierover tijdig geïnformeerd worden.
Gevaarlijke jihadisten die buiten beeld zijn |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kunt u aangeven waarom er onder Europese inlichtingendiensten niet of nauwelijks namen worden uitgewisseld van jihadisten?1
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden De Graaf, Helder en Wilders met kenmerk 2014Z13074.
In hoeverre deelt u de visie dat het wegvallen van grenzen in Europa heeft geleid tot meer onveiligheid nu onder andere jihadisten zich ongemerkt over grenzen kunnen begeven?
Het is evident dat het wegvallen van structurele controles aan de Europese binnengrenzen meebrengt dat personen, waaronder ook personen met minder goede intenties, zich gemakkelijker in Europa kunnen verplaatsen. De toegenomen samenwerking binnen Europa heeft niet alleen betrekking op het vrije verkeer van personen, maar ook op veiligheidsgebied. Deze samenwerking is verbeterd, en zal nog verder verbeteren. Een voorbeeld van deze samenwerking zijn de acties die ik op JBZ-gebied met mijn Europese collega’s heb afgesproken met de kopgroep bij de informele raad in Milaan. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 van de vragen van de leden De Graaf, Helder en Wilders met kenmerk 2014Z13074.
Wanneer besluit u tot invoering van grenscontroles nu de grond om dat te kunnen doen, namelijk ernstige bedreiging van de openbare orde, aanwezig is?
Een dergelijk besluit is wat mij betreft niet aan de orde. Voor het instellen van de tijdelijke binnengrenscontrole moet er sprake zijn van een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen als restrictief worden opgevat. Tijdelijke herinvoering van grenscontroles kan alleen als uiterste middel. Een beoordeling dient plaats te vinden in hoeverre de tijdelijke maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid voldoende kan verhelpen, en of de maatregelen tot die bedreiging in verhouding staan. Op dit moment staat het inzetten van deze uiterste maatregelen niet in verhouding tot de effectiviteit daarvan. Ik voorzie wel een pakket aan andere maatregelen dat ik uiteen zal zetten in een nationaal actieprogramma. Zie mijn antwoord op vraag 3 van de vragen van de leden De Graaf, Helder en Wilders met kenmerk 2014Z13074.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om gegevensuitwisseling tussen de verschillende inlichtingendiensten over jihadisten te optimaliseren?
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden De Graaf, Helder en Wilders met kenmerk 2014Z13074.
Persbericht van de onderzoeksraad |
|
Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de onderzoeksraad voor veiligheid met als kop «Veiligheidstekorten opgelost, wel aandachtspunten bij 336 Squadron Koninklijke Luchtmacht»?1
Ja.
Herkent u de constateringen van de onderzoeksraad dat (1) de Koninklijke Luchtmacht niet aan de – door Defensie opgestelde – militaire luchtvaarteisen, de MAR OPS-1, voldoet, (2) dat deze nog niet volledig zijn ingevoerd en (3) dat de veiligheidscultuur bij het 336 Squadron meer aandacht behoeft?
Ik herken de constateringen van de Onderzoeksraad dat de Koninklijke Luchtmacht nog niet aan de MAR OPS-1 voldoet en dat deze nog niet volledig zijn ingevoerd. Die invoering is momenteel wel volop gaande. Zo worden onder andere de inrichting van de organisatie aangepast, rollen en taken vastgelegd en procedures en handboeken verder ontwikkeld. Naar verwachting is de invoering eind van dit jaar voltooid. Vervolgens vindt een evaluatie plaats en een audit door de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA).
MAR OPS-1 stelt eisen aan de reguliere bedrijfsvoering voor een veilige vlucht. Op het moment dat niet aan de eisen kan worden voldaan doordat er geen sprake is van reguliere bedrijfsvoering, zoals bij militaire missies het geval is, wordt een risicoanalyse gemaakt en waar nodig maatregelingen genomen (zie ook het antwoord op de vragen 6 en 7).
Binnen de Koninklijke Luchtmacht en het 336 squadron wordt veel aandacht besteed aan het creëren van een veiligheidscultuur waarin medewerkers zich vrij voelen om (vermeende) incidenten te bespreken en te melden. Bovendien wordt de veiligheidscultuur meegenomen in de audits en inspectiebezoeken van de MLA.
Het rapport bevestigt dat deze aandacht rendeert. De Onderzoeksraad heeft immers vastgesteld dat in de periode 2007–2013 het aantal geregistreerde meldingen is toegenomen, inbegrepen de C-130 Hercules gerelateerde meldingen. Alle meldingen zijn behandeld en er zijn maatregelingen genomen die bijdragen aan de verdere verbetering van de veiligheidscultuur.
Herkent u de constatering van de onderzoeksraad dat geen van de gemelde veiligheidstekorten zich momenteel nog voordoen?
De Onderzoeksraad verwijst hierbij naar twee verschillende zaken. De gemelde veiligheidstekorten zijn opgelost. Daar is op dit moment dus geen probleem meer. De Onderzoeksraad constateert tegelijkertijd dat het van belang is meer aandacht te geven aan de veiligheidscultuur. Daarmee wordt bedoeld een cultuur waarin medewerkers zich vrij voelen melding te maken van (vermeende) veiligheidsrisico’s, zodat deze kunnen worden opgelost (zie ook het antwoord op vraag 2). De Onderzoeksraad heeft geen nader onderzoek gedaan naar de veiligheidscultuur binnen 336 Squadron.
Hoe beoordeelt u de ogenschijnlijk tegenstrijdige conclusies van de onderzoeksraad dat enerzijds de veiligheidscultuur meer aandacht behoeft en dat anderzijds geen van de gemelde veiligheidstekorten zich momenteel nog voordoet?
Zie antwoord vraag 3.
Als u de conclusie herkent dat de veiligheidscultuur meer aandacht behoeft, aan welke specifieke onderdelen van die veiligheidscultuur wordt dan meer aandacht gegeven?
Zoals in het antwoord op vraag 2 al is gesteld, wordt binnen de squadrons van de Koninklijke Luchtmacht veel aandacht besteed aan de veiligheidscultuur. De veiligheidscultuur komt veelvuldig aan de orde tijdens bijvoorbeeld supervisiecursussen, vlieg- en grond veiligheidsdagen en opleidingen. Het melden van (vermeende) veiligheidsrisico’s met als doel deze op te lossen, lessen te trekken en voorvallen in de toekomst te voorkomen staat hierbij centraal. De MLA (toezichthouder) stelt bij audits en inspectiebezoeken de veiligheidscultuur, waaronder ook de rol van leidinggevenden, steeds centraal.
Herkent u de constatering van de onderzoeksraad dat door de uitzenddruk in de afgelopen jaren de grenzen van veilig werken zijn opgezocht?
Defensie streeft een zo veilig mogelijke werkomgeving na. Risico’s bij een militaire inzet in conflictgebieden zijn echter nooit geheel uit te sluiten. De aard van het militaire werk brengt dat met zich mee. Bij alle inzet wordt een analyse gemaakt en worden risico’s gewogen. Waar nodig worden maatregelen genomen.
Destijds heeft de risicoafweging, waarbij ook de uitzenddruk is meegenomen, geleid tot de maatregel om met de C-130 vanaf een vliegveld buiten Afghanistan te opereren en enkel in te zetten voor relatief eenvoudige transportvluchten.
Daarmee is voldoende gewaarborgd dat crews niet onbevoegd en (te) onervaren zijn ingezet.
Hoe beoordeelt u de conclusie «er kan niet uitgesloten worden dat zij (vliegers rv) onbevoegd en (te) onervaren zijn ingezet bij tactische vluchten»?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre hebben deze conclusies effecten op de thans lopende militaire missies en militaire operaties? Leidt dit bijvoorbeeld tot minder vluchten dan beoogd?
Het onderzoek wijst uit dat geen van de gemelde veiligheidstekorten zich momenteel nog voordoet. Enerzijds omdat de vermeende tekortkomingen niet allemaal zijn aangetoond en anderzijds omdat naar aanleiding van de gemelde tekortkomingen maatregelen zijn getroffen. De conclusie van de Onderzoeksraad heeft daarom geen effect op thans lopende militaire missies en operaties. Veiligheid en de veiligheidscultuur zijn beide zeer belangrijk en zijn onlosmakelijk verbonden aan militaire missies en operaties. Aan beide aspecten wordt bij de voorbereidingen en tijdens militaire missies voortdurend aandacht besteed.
Inlichtingenverstrekking door Nederlands leger aan leger van Mali |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland helpt leger Mali in strijd tegen Toearegs»?1
Ja.
Is het de bedoeling van de VN dat het conflict tussen de regering van Mali en opstandelingen langs de weg van onderhandelingen wordt opgelost?
Ja. De VN streven een politieke oplossing na voor het Malinese conflict.
Is de uitspraak van de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, dat de machthebbers in Bamako eigenlijk niets zien in dat plan, nog steeds juist? Zo neen, wat is er dan veranderd en waar blijkt dat uit?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft gezegd dat van de regering in Bamako gevraagd mag worden duidelijker en harder aan het politieke proces te werken. Tijdens een recent bezoek aan Mali heeft hij deze boodschap nog eens overgebracht. Zowel president Keita als premier Mara heeft gezegd een politieke oplossing na te streven.
President Keita heeft een speciale gezant ten behoeve van het onderhandelingsproces aangesteld. Deze gezant heeft gesproken met (gewapende) groeperingen in Ouagadougou, Nouakchott en Algiers en een plan opgesteld (feuille de route) voor de onderhandelingen. Inmiddels zijn in Algiers voorbereidende besprekingen gevoerd tussen de Malinese regering enerzijds en zes groeperingen uit het noorden anderzijds. Op 24 juli jl. hebben deze besprekingen geresulteerd in de ondertekening door alle betrokken partijen van een routekaart voor de definitieve onderhandelingen. Deze onderhandelingen zullen naar verwachting begin september starten. Speciaal Vertegenwoordiger Koenders is hier nauw bij betrokken.
Waarom helpt het Nederlands leger dan met het verzamelen van inlichtingen over de opstandelingen, die soms gedeeld worden met het leger van Mali en welke dat leger kan gebruiken in de gewapende binnenlandse strijd in dat land?
Nederland deelt geen inlichtingen met het Malinese leger. De Nederlandse bijdrage aan de All Sources Information Fusion Unit (ASIFU), onderdeel van de vredesoperatie van de VN in Mali (MINUSMA), verwerft, analyseert en produceert inlichtingen namens, voor en ten behoeve van MINUSMA. Deze inlichtingen worden alleen gedeeld met de VN en staan ter beschikking van de Force Commander, de Head of Mission, de MINUSMA-brigades, de regionale VN-hoofdkwartieren en de civiele componenten van MINUSMA. Hieraan zijn geen restricties verbonden, met uitzondering van bronbescherming. Het is aan de VN om te bepalen of het binnen het mandaat en de strategie van MINUSMA past om inlichtingen te delen met de Malinese regering.
Ziet u aanleiding om te verhinderen dat door de Nederlandse krijgsmacht verzamelde inlichtingen worden gedeeld met regering en/of leger van Mali? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 4.
"Gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens" |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens» naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State, waarin kortweg werd aangegeven dat de wet niet toestaat dat gemeentes inkomenspolitiek bedrijven?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat lagere overheden (i.c.gemeentes) de behoefte voelen het zich niet houden aan breed onderschreven normen omtrent beloningen door organisaties waarmee zij contracten afsluiten in bijvoorbeeld de zorg, te laten meewegen in hun beslissing al dan niet met dergelijke organisaties in zee te gaan? Zo nee, waarom niet?
Excessieve beloningen in de (semi-)publieke sector zijn onwenselijk. Dit geldt niet alleen op centraal niveau, maar ook op decentraal niveau. Het is daarom goed dat ook gemeenten en provincies oog hebben voor evenwichtige, verantwoorde en maatschappelijk aanvaardbare beloningsverhoudingen Ik kan me derhalve voorstellen dat zij dit laten meewegen bij het wel of niet in zee gaan met dergelijke organisaties.
Herinnert u zich de motie Segers/Fokke (Kamestuk 33 715, nr. 12) over dit onderwerp?
Ja
Kunt u inmiddels iets melden over de voortgang en eventuele (tussen-)resultaten van de gesprekken die u mede naar aanleiding van bovenbedoelde motie bent aangevangen met het Interproviciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)? Zo nee, wanneer denkt u verslag te kunnen doen?
De mogelijkheden voor de normering van topinkomens door decentrale overheden zijn inmiddels verkend samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO), en met de ministeries van Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hierin is ook de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juni in het hoger beroep van de gemeente Eindhoven in de zaak tegen Stichting Novadic-Kentron meegenomen, waarnaar het artikel «gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens» verwijst. Ik stuur de VNG en het IPO binnenkort een brief met de conclusies van de verkenning en zal – zoals ik in mijn brief van 10 juli 2014 aan de Tweede Kamer heb aangekondigd – de Tweede Kamer hier vervolgens nader over informeren.
Bent u voornemens voorstellen te doen om de wetgeving in dezen dusdanig aan te passen dat een en ander wel mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet?
De Awb biedt voldoende mogelijkheden voor het normeren van topinkomens van functionarissen bij instellingen die subsidie ontvangen van decentrale overheden. Zij kunnen in hun subsidieverordening voorwaarden ten aanzien van de inkomens van bestuurders opnemen. Instellingen die daar niet aan voldoen, komen dan niet in aanmerking voor subsidieverlening. De groep instellingen die subsidie kan ontvangen, wordt daarmee op voorhand ingeperkt.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 25 juni jl. waarnaar in het artikel wordt verwezen, had de gemeente – kort gezegd – een met de Awb strijdige verplichting in de Algemene subsidieverordening opgenomen, waardoor deze verplichting onverbindend was. De rechtbank was reeds tot die conclusie gekomen en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
Zoals ook blijkt uit het voorgaande, dient de uitspraak niet zo te worden begrepen dat er voor decentrale overheden helemaal geen mogelijkheden (meer) zouden zijn voor normering van topinkomens van functionarissen van door hen gesubsidieerde instellingen. Gemeenten en provincies kunnen nog steeds voorwaarden opnemen die «aan de voorkant» van het subsidieproces voorkomen dat topinkomens met gemeentelijk of provinciaal geld kunnen worden gefinancierd. Eerst een subsidie verlenen aan een instelling en vervolgens «aan de achterkant» een maximale beloning als verplichting opleggen en afdwingen mag dus niet.
Ik ben daarom niet voornemens de wetgeving aan te passen. Wel ben ik bereid om de VNG en/of het IPO desgewenst te faciliteren bij het uitwerken van bijvoorbeeld model-verordeningen of -regelingen.
Het bericht dat Nederland inlichtingen over Toearegs verstrekt aan het Malinese leger |
|
Jasper van Dijk |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Nederland helpt leger Mali in strijd tegen Toearegs?»1
Het bericht bevat verschillende onjuistheden. Nederland deelt geen inlichtingen met het Malinese leger, zoals in het artikel wordt gesteld (zie ook beantwoording vragen 2 en 7). Minister Timmermans heeft niet gezegd dat de Malinese regering niets ziet in het plan van de VN om een politieke oplossing te bereiken. Tot slot zijn er geen aanwijzingen dat de Malinese regering door middel van provocatie samenwerking tussen Toearegs en jihadisten wil bewerkstelligen zodat buitenlandse militairen beide groeperingen zouden bestrijden.
Is het waar dat Nederland inlichtingen verstrekt aan het Malinese leger «die kunnen helpen Toearegs aan te vallen»? Is deze werkwijze in overeenstemming met het mandaat van de VN-missie?
Nederland deelt geen inlichtingen met het Malinese leger. De Nederlandse bijdrage aan de All Sources Information Fusion Unit(ASIFU), onderdeel van de vredesoperatie van de VN in Mali (MINUSMA), verwerft, analyseert en produceert inlichtingen namens, voor en ten behoeve van MINUSMA. Deze inlichtingen staan ter beschikking van de Force Commander, de Head of Mission, de MINUSMA-brigades, de regionale VN-hoofdkwartieren en de civiele componenten van MINUSMA. Hieraan zijn geen restricties verbonden, met uitzondering van bronbescherming. Het is aan de VN om te bepalen of het binnen het mandaat en de strategie van de missie past om inlichtingen te delen met de Malinese regering.
Nederland kiest evenmin de kant van een van de strijdende partijen. Als onderdeel van de VN-missie MINUSMA voeren Nederlandse militairen het mandaat van de missie uit. Onderdeel daarvan is het versterken van de operationele coördinatie met het Malinese leger, binnen de kaders van de Ouagadougou Akkoorden. Een van de andere taken is samenwerken met de Malinese autoriteiten en hen te ondersteunen bij het op gang brengen van een inclusief en geloofwaardig onderhandelingsproces.
Deelt u de mening dat Nederland als deelnemer aan de VN-missie geen kant zou moeten kiezen tussen de strijdende partijen en dat deze werkwijze daarom onaanvaardbaar is? Zo ja, wat onderneemt u om hieraan een eind te maken? Zo nee, hoe kunt u verwachten dat de Toearegs meewerken aan VN-bemiddeling, als Nederland tegelijk steun verleent aan het Malinese leger?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Commandant der Strijdkrachten (CDS) heeft gezegd dat de steun aan het Malinese leger de positie van de VN als bemiddelaar niet in gevaar zou brengen, omdat de Toearegs «het niet door hebben als een aanval van het Malinese leger gebaseerd is op VN-inlichtingen vergaard door Nederlanders»? Hoe oordeelt u over deze zienswijze?
De Commandant der Strijdkrachten heeft deze uitspraken niet gedaan. Hij heeft onderstreept dat de door Nederland verzamelde inlichtingen bestemd zijn voor de VN. Zoals gezegd is het aan de VN om te bepalen of het binnen het mandaat en de strategie van de missie past om inlichtingen te delen met de Malinese regering.
Is dit geen opmerkelijke redenering, aangezien de Toearegs dankzij deze informatieverstrekking aan de pers nu zeker op de hoogte zullen zijn van de Nederlandse steun aan het Malinese leger?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de «machthebbers in Bamako» niets zien in de bemiddeling van VN-gezant Bert Koenders tussen de Malinese regering en de Toearegs? Wat betekent dit voor het verzoeningsproces?
De VN-Veiligheidsraad heeft MINUSMA ingesteld op verzoek van de Malinese autoriteiten. De Malinese regering heeft ingestemd met het mandaat van de missie. Mede dankzij de inspanningen van Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal (SVSG) Koenders en voorzitter van de Afrikaanse Unie president Aziz ondertekenden de regering en de gewapende groeperingen na de gewelddadigheden in Kidal op 23 mei een staakt-het-vuren. Er is geen aanleiding om te concluderen dat de machthebbers bezwaar zouden hebben tegen bemiddeling door SVSG Koenders.
Tijdens een recent bezoek van Minister Timmermans aan Mali heeft zowel president Keita als premier Mara gezegd een politieke oplossing na te streven. Zij realiseren zich dat daarvoor compromissen moeten worden gesloten. Ook de diverse groeperingen in het noorden hebben zich tot onderhandelen bereid verklaard. Inmiddels zijn in Algiers voorbereidende besprekingen gevoerd tussen de Malinese regering enerzijds en zes groeperingen uit het noorden anderzijds. Op 24 juli jl. hebben de besprekingen geresulteerd in de ondertekening door alle betrokken partijen van een routekaart voor de definitieve onderhandelingen. Deze onderhandelingen zullen naar verwachting begin september beginnen. SVSG Koenders is hier nauw bij betrokken.
Dit neemt niet weg dat er binnen de Malinese regering bewindspersonen zijn die een agressievere toon aanslaan om zo een reactie van de Toearegs uit te lokken. De grootste uitdaging blijft de bevolking in het noorden en zuiden effectief bij het verzoeningsproces te betrekken.
Deelt u de mening dat Nederlandse steun aan het Malinese leger contraproductief is omdat het de strijd verergert en het de doelstellingen van de VN-missie ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Slechts één kliniek voor protonenbestraling' |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Slechts één kliniek voor protonenbestraling»?1
Ik heb aan vier centra een vergunning verleend voor protonentherapie op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV). Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen over dit onderwerp van de Kamerleden Van Gerven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 590) en Bouwmeester (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1320) staat het individuele verzekeraars vrij om bijvoorbeeld slechts bij één of twee centra protonentherapie in te kopen indien zij daarmee voldoende zorg hebben ingekocht om aan hun zorgplicht te voldoen.
Deelt u de mening dat dit lijkt op een kartelafspraak door zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van de mededingingsregels. Het is dan ook aan de ACM om te toetsen of sprake is van kartelafspraken die de concurrentie beperken. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat er bij hun plannen omtrent protonenbestraling geen strijdigheid met de mededingingsregels ontstaat.
Bent u bereid deze zaak aan zowel de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als de Autoriteit Consument & Markt (ACM) voor te leggen en aan te dringen op forse boetes voor deze vorm van kartelvorming? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) kan ingrijpen wanneer er sprake is van aanmerkelijke markmacht waardoor een onderneming zich onafhankelijk van concurrenten of de wens van consumenten kan gedragen. De NZa ziet echter niet toe op het kartelverbod. Het toezicht hierop is ondergebracht bij de ACM. De ACM kan bij kartelafspraken een boete opleggen aan partijen die afspraken maken waarbij de concurrentie beperkt wordt. Ik heb begrepen dat Zorgverzekeraars Nederland (ZN) de plannen aan de ACM zal voorleggen om ervoor te zorgen dat er geen strijdigheid is met de mededingingsregels.
Waarom heeft u vier vergunningen voor de bouw van protonenbestralingscentra afgegeven?
Ik heb aan alle vier vergunningaanvragers een WBMV-vergunning afgegeven voor het verrichten van protonentherapie aangezien zij allemaal voldeden aan alle in de Regeling protonentherapiegestelde voorwaarden. Ik heb dit toegelicht in bovengenoemde antwoorden op de Kamervragen van Kamerlid Van Gerven.
Is dit de marktwerking in de zorg die u voor ogen heeft?
Protonentherapie betreft een bijzondere medische verrichting waarvoor overheidsregulering op grond van de WBMV in de rede ligt. Ik heb dan ook binnen de mogelijkheden die de WBMV biedt voorwaarden gesteld waaraan aanbieders moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de vergunning en ik heb op geleide van de door het CVZ (nu Zorginstituut Nederland) geraamde vraag het aanbod geconcentreerd. Het goed nadenken over welke zorg in welke omvang moet worden ingekocht door verzekeraars om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen maakt onderdeel uit van het reguliere proces in de zorg.
Het bericht dat de huren 10% zijn gestegen in twee jaar tijd en de huurtoeslag wordt gekort |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u de waarschuwing van de Woonbond voor stijgende huren en een korting op de huurtoeslag?1
Ja.
Zijn de huren, net als in juli 2013, dit jaar ook gemiddeld met 4,7% gestegen waardoor de gemiddelde huurstijging bijna 10% is in twee jaar? Zo nee, hoe kunt u het verschil verklaren?
Uit «Feiten en achtergronden bij het huurbeleid 2013» (Kamerstukken II, 2013/14, 27 926, nr. 207) blijkt dat de huren in de gereguleerde voorraad in 2013 per 1 juli met gemiddeld 4,9% (volgens de gegevens van het CBS: 4,7%) zijn gestegen, inclusief harmonisatie bij nieuwe verhuringen. Exclusief harmonisatie was de gemiddelde huurverhoging per 1 juli 2013 4,1%. Over de gerealiseerde huurverhoging per 1 juli 2014 zal ik u in het najaar rapporteren.
Is het waar dat in de komende jaren de huren gemiddeld met 2,7% stijgen bovenop de inflatie? Waar is dit percentage op gebaseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het AO Woningmarkt en Huursector van 14 mei 2014 heb ik desgevraagd aangegeven dat bij de uitwerking van de huurverhoging op basis van een huursombenadering – die volgens het woonakkoord in de plaats komt van de inkomensafhankelijke huurverhoging – vooralsnog wordt gerekend met een maximale huursomstijging van ongeveer 2,7% boven inflatie, inclusief huurharmonisatie bij nieuwe verhuringen. Die maximale huursomstijging bevat in elk geval de huurverhogingsruimte die nu gemiddeld wordt geboden door de inkomensafhankelijke huurverhoging plus ruimte voor huurharmonisatie. Met deze wijze van uitwerking blijft de verdiencapaciteit van de verhuurders op peil, zoals is afgesproken in het woonakkoord.
Kunt u uitleggen waarom u volgend jaar, naast de bezuiniging van € 31 mln. uit de Voorjaarsnota, € 15 mln. extra uitgaven wil verhalen op de huurtoeslag?
Ik heb niet het voornemen om, naast de reeds bij Voorjaarsnota aangekondigde bezuiniging van € 31 mln., in 2015 verdere bezuinigingen op de huurtoeslag door te voeren.
Op welke wijze heeft u uitwerking gegeven aan de volgende zin en de drie daarin genoemde criteria: «Voor toekomstige aanpassingen aan de kwaliteitskorting zal een afweging worden gemaakt tussen de wenselijke effecten op de huurmarkt, de budgettaire opgave en de inkomensgevolgen voor de huurders»?2
In de afgelopen jaren heeft slechts eenmaal een aanscherping van de kwaliteitskorting in de huurtoeslag plaatsgevonden, namelijk per 1 januari 2012, aansluitend aan de aanvaarding van het wetsvoorstel waarmee de kwaliteitskorting meer flexibel is gemaakt (nr. 32 694).
Mocht in de toekomst een verdere aanscherping van de kwaliteitskorting aan de orde komen, dan zal in het daartoe strekkende voorstel aangegeven worden op welke wijze de afweging tussen de wenselijke effecten op de huurmarkt, de budgettaire opgave en de inkomensgevolgen voor de huurders heeft plaatsgevonden. Tevens wordt dan aangegeven wat de gevolgen voor huurders zijn van verhoging van de kwaliteitskorting. Indien de bij Voorjaarsnota aangekondigde bezuiniging op de huurtoeslag van € 31 mln. in 2015 langs de lijn van de kwaliteitskorting wordt ingevuld, zullen de inkomenseffecten eerder in de buurt van de € 30 per jaar liggen dan de in de vraag genoemde € 30 per maand.
Wat betekent het verhogen van de kwaliteitskorting op de huurtoeslag concreet voor huurders? Zullen zij inderdaad € 30 per maand minder toeslag krijgen? Kunt u uw berekening toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u verklaren hoe u zich aan uw belofte aan huurders houdt (namelijk dat zij «ervan op aan kunnen dat de overheid met de huurtoeslag de huren betaalbaar houdt») wanneer de huren explosief stijgen en de huurtoeslag wordt verminderd?3
Voor huurtoeslagontvangers wordt het overgrote deel van de huurstijgingen gecompenseerd door de huurtoeslag; in het regeerakkoord is daartoe een extra bedrag voor huurtoeslag opgenomen, oplopend naar € 420 mln.
Daarbij komt dat de jaarlijkse indexering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de huurtoeslag, de zogeheten normhuur, de afgelopen jaren steeds heeft plaatsgevonden met het percentage van bijstandontwikkeling in plaats van met het percentage van de gemiddelde huurontwikkeling. Hierdoor is de stijging van de eigen bijdrage in deze jaren aanzienlijk achtergebleven bij de stijging van de huren, zoals huurders zonder huurtoeslag die ervaren. De omstandigheid dat er in 2015, zoals aangekondigd bij Voorjaarsnota, een besparing op de huurtoeslaguitgaven noodzakelijk is, doet daar niet aan af.
Deelt u de mening dat een heroverweging van het huurbeleid nodig is om uw belofte van betaalbaar huren te kunnen inlossen aan huurders? Zo nee, waarom niet?
In het huurbeleid zoals dit op basis van het regeer- en woonakkoord door mij is vormgegeven vormen betaalbaarheid en beschikbaarheid van sociale huurwoningen voor de doelgroep kernbegrippen. Ik houd daarnaast nauwkeurig de vinger aan de pols op het punt van betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen voor de doelgroep. Ik doe dit onder andere aan de hand van de rapportage die ik opstel naar aanleiding van de motie van de leden Knops en Verhoeven (II, 2013–2014, 33 750 XVIII, nr. 17). Uw Kamer zal deze rapportage dit najaar voor de begrotingsbehandeling ontvangen.
De voorgenomen aanpassing van het Sportbesluit |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de staatssecretaris van Financiën op 21 mei 2014 aan partijen in de sport heeft aangegeven dat het kabinet van plan is het Sportbesluit (Besluit van 27 oktober 2011) verregaand aan te passen?
Op 21 mei 2014 heeft op ambtelijk niveau een overleg plaatsgevonden over diverse sportgerelateerde onderwerpen. Daarbij waren medewerkers van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Belastingdienst, vertegenwoordigers van NOC*NSF, een aantal sportbonden, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, en de Vereniging Sport en Gemeenten aanwezig. Tijdens het overleg is aangegeven dat het arrest van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) van 19 december 2013, zaaknr. C-495/12 (Bridport and West Dorset Golf Club, hierna: Bridport) aanleiding is om over de btw-vrijstelling die van toepassing is op «de diensten door organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen, aan hun leden,» na te denken (artikel 11, lid 1, onderdeel e van de Wet op de Omzetbelasting 1968, hierna: Wet OB).
Voor de volledigheid merken wij op dat het voorgaande niets van doen heeft met aanpassing van de Toelichting bij Tabel I van de Wet OB voor zover het gelegenheid geven tot sportbeoefening betreft (Besluit van 27 oktober 2011, in de vraag «Sportbesluit» genoemd). In het vervolg van de beantwoording van deze Kamervragen wordt dan ook niet naar dit beleidsbesluit verwezen.
Indien ja, wat zijn volgens u de financiële gevolgen van dat besluit voor de niet-commerciële sportbeoefening in Nederland? Wat vindt u van de bewering van de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) dat dit besluit alleen al voor de G32 een negatief effect gaat betekenen van € 200 miljoen op jaarbasis? Wat zijn volgens u de totale kosten voor de niet-commerciële sportbeoefening?
Wij hebben vernomen dat de Vereniging Sport en Gemeenten een inschatting heeft gemaakt van de financiële gevolgen. Een onderbouwing van het bedrag is (vooralsnog) niet met ons gedeeld. De berekening gaat naar alle waarschijnlijkheid ervan uit dat de sportvrijstelling ook gaat gelden voor het ter beschikking stellen van sportaccommodaties waardoor de btw op de investeringen in deze accommodaties en het onderhoud niet langer aftrekbaar is. Op dit punt verwijs ik naar het antwoord hierna op de vragen 5 en 3. Naast de juridische EU-context vragen diverse aspecten hier om een afweging die wij in alle zorgvuldigheid willen maken, juist vanwege het belang hiervan voor de sport, maar ook voor de uitvoering van de btw-wetgeving door de belastingdienst die onder andere in de sfeer van sportaccommodaties met het bestrijden van oneigenlijke constructies te maken heeft. Tot slot is er het budgettaire aspect. Wij zullen een en ander de komende tijd daarom met inachtneming van alle omstandigheden nader bezien.
Klopt het dat een interpretatie van het Bridport and West Dorset Golf Club-arrest de basis is voor initiatieven van de staatssecretaris van Financiën om het Sportbesluit verregaand aan te passen? Kunt u de overwegingen bij die interpretatie toelichten? Zijn er ook andere interpretaties mogelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u op de hoogte van de onrust bij gemeenten zoals Amersfoort, waar het verregaand aanpassen van het Sportbesluit kan leiden tot uitstel dan wel afstel van geplande investeringen in de sportinfrastructuur? Wat vindt u daarvan?
Wij zijn op de hoogte van de onrust bij gemeenten. Wij willen dan ook nogmaals benadrukken dat een weloverwogen keuze zal worden gemaakt. De resultaten hiervan kunnen bij gelegenheid van de Fiscale Verzamelwet 2015 (en dus niet bij Belastingplan 2015) aan de Kamer worden voorgelegd.
Op welke wijze heeft er afstemming tussen u beiden plaatsgevonden over de interpretatie van het Bridport and West Dorset Golf Club-arrest? Kwam u beiden onafhankelijk tot dezelfde conclusie?
Gevolgtrekkingen van Europese jurisprudentie voor de omzetbelastingwetgeving liggen primair op het terrein van de Staatssecretaris van Financiën. Het behartigen van belangen van de sport ligt primair op het terrein van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het is gebruikelijk dat beide Ministeries met elkaar overleggen over beleids- en wetswijzigingen die het terrein van de sport raken.
Het klopt dat het arrest Bridport de aanleiding is voor het nadenken over de sportvrijstelling. Wanneer mede rekening wordt gehouden met eerdere jurisprudentie en de sportvrijstelling bij voorkeur niet langer kwetsbaar zou moeten zijn voor verdere jurisprudentie ligt het voor de hand om de vrijstelling uit de btw-richtlijn in de Nederlandse wetgeving over te nemen, waarbij ook het ter beschikking stellen van sportaccommodaties onder de vrijstelling komt te vallen. Zoals gezegd, alle aspecten die samenhangen met de onderhavige problematiek worden nog onderzocht. Zo worden de juridische, financiële, organisatorische, administratieve en uitvoeringsgevolgen onderzocht.
Wat zijn volgens u de eventuele negatieve gevolgen voor de sport in Nederland van dit besluit? Hoe kunnen die eventuele negatieve gevolgen worden gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn kunt u duidelijkheid verschaffen aan gemeenten en beheersstichtingen van sportfaciliteiten, zodat exploitatieconsequenties helder zijn en investeringen in sportinfrastructuur weer kunnen worden hervat?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Gevaarlijke jihadist vaak buiten beeld’ |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gevaarlijke jihadist vaak buiten beeld»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat een bron binnen de veiligheidsdiensten spreekt van een Europese gatenkaas en het feit dat deze bron meldt dat buitenlandse jihadisten hier niet bij de diensten bekend zijn waardoor ze hier vrij kunnen bewegen?
In Europees verband wordt intensief samengewerkt door zowel inlichtingendiensten als door politie en justitie. Nederland heeft het initiatief genomen om de betrokken inlichtingendiensten intensief en in georganiseerd verband te laten samenwerken. Deze samenwerking is intensiever dan ooit. Over de aard van de samenwerking tussen inlichtingendiensten, kunnen in het openbaar geen concrete mededelingen worden gedaan.
Bent u, na deze zoveelste melding van naderend onheil, eindelijk tot het inzicht gekomen dat het direct weer invoeren van grensbewaking, het preventief oppakken van terugkerende Syrië- en Levantgangers, het oppakken en uitzetten van teruggekeerde Syrië- en Levantgangers en een immigratiestop uit islamitische landen de eerste voorwaarden zijn om jihadgangers buiten de grens te houden? Zo neen, waarom volhardt u in uw weigering deze maatregelen te nemen?
Er worden in Nederland, conform de Schengengrenscode, diverse vormen van grenscontrole toegepast. Het deelnemen aan en trainen voor terrorisme is een misdrijf. Het Openbaar Ministerie beslist over de vervolging van jihadgangers. De overige genoemde maatregelen zijn onverenigbaar met onze grondwet en verdragsrechtelijke verplichtingen.
Het nemen van gerichte maatregelen tegen de huidige jihadistische dreiging wil ik invullen op de wijze zoals ik in het actieprogramma dat ik uw Kamer dit najaar heb toegezegd uiteen zal zetten. Met het nationale actieprogramma wil ik de gemaakte afspraken met de kopgroep van Europese JBZ-Ministers, inclusief afspraken over gegevensuitwisseling tussen Europese lidstaten, implementeren2.
Een van de maatregelen in dat actieprogramma is het verzamelen en gebruiken van reisgegevens voor de bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme. Ik verwacht uitreis en terugkeer van jihadisten in Nederland beter te kunnen detecteren en tegengaan met een uitbreiding van de huidige bevoegdheden en toepassing van nieuwe technologie die het verzamelen en gebruiken van reisgegevens van jihadisten door bevoegde diensten mogelijk maakt. Landen die hiervan reeds gebruik maken boeken succes met deze maatregel, waarvan ik dan ook veel van verwacht.
Deelt u de mening dat u, door het niet nemen van de in vraag 3 genoemde maatregelen, medeplichtig bent wanneer er in Nederland bloed vloeit vanwege de jihad? Zo neen, waarom niet?
Nee, die deel ik niet. Ter onderbouwing verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
De toegang van gemoedsbezwaarden tot Nationale Hypotheek Garantie (NHG) |
|
Roelof Bisschop (SGP), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het krantenbericht «Zoektocht naar een hypotheek voor gemoedsbezwaarden», waaruit blijkt dat de mogelijkheden voor gemoedsbezwaarden om een hypotheek zonder verzekering te krijgen afnemen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat ongeveer 12.500 door de rechter erkende gemoedsbezwaarden geen toegang hebben tot maximale financiering in combinatie met NHG?
Uit informatie die de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW), de uitvoeringsorganisatie van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG), aan mij heeft verstrekt, blijkt dat verzoeken van erkende gemoedsbezwaarden niet aan de door mij goedgekeurde regelgeving voor NHG voldoen. Om de risico’s voor het garantiefonds te beperken en premies betaalbaar te houden voor consumenten is het noodzakelijk dat het WEW werkt met bepaalde standaardvoorwaarden. Het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering valt onder deze voorwaarden.
Tegelijkertijd heeft het WEW mij laten weten dat NHG verstrekt kan worden in het geval van maximale financiering zonder overlijdensverzekering, mits sprake is van een door de rechter erkende gemoedsbezwaarde die voldoet aan alle overige eisen die bij een hypotheek met NHG horen en waarbij de bank aantoonbaar het risico van overlijden draagt. Het is aan de geldverstrekker te beoordelen of zij hiertoe in voorkomende gevallen bereid is.
Is het mogelijk om NHG te ontvangen als een door de rechter erkende gemoedsbezwaarde voldoet aan alle eisen die bij een hypotheek met NHG horen, er sprake is van maximale financiering zonder overlijdensrisicoverzekering en de bank aantoonbaar het risico van overlijden draagt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn banken hier dan toe bereid?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de suggestie om het mogelijk te maken om 100% van de financiering onder garanties van de NHG te verstrekken en het ontstane risico voor NHG af te dekken met een afkoopbedrag zoals dat ook gebruikelijk is bij het waarborgfonds motorvoertuigen?
Het Waarborgfonds Motorverkeer is opgericht vanwege de wettelijke verplichting voor automobilisten om een autoverzekering af te sluiten. Het Waarborgfonds Motorverkeer wordt, juist vanwege de wettelijke verplichting tot het afsluiten van een autoverzekering, gevoed door premiebetalingen van de verzekeraars en een garantie van de overheid. De afdracht vanuit de verzekeraars aan het Waarborgfonds Motorverkeer zit verdisconteerd in de verzekeringspremie van de automobilist.
Bij het kopen van een huis bestaat geen wettelijke verplichting tot het afsluiten van een verzekering. Het is hiernaast een vrije keuze van de geldnemer of men een NHG wil of niet. Voor iedere aanvrager van een hypotheek met NHG geldt dat men moet voldoen aan de regelgeving van de NHG. Het fonds van het WEW wordt gevoed uit premies van particulieren die worden bepaald aan de hand van de risico’s voor het fonds, met het Rijk als achtervang. Het past niet in de aard en de opzet van het WEW om een constructie conform het Waarborgfonds Motorverkeer te ontwikkelen.
Hoe beoordeelt u de suggestie om het mogelijk te maken om een dossier van een gemoedsbezwaarde afzonderlijk te beoordelen?
Het WEW is niet ingericht op het beoordelen van aanvragen van hypotheken met NHG. Deze toets wordt door geldverstrekkers uitgevoerd aan de hand van de gestandaardiseerde regelgeving van de NHG. Het fonds beoordeelt alleen verliesdeclaraties aan de hand van door banken ingediende dossiers.
Bent u bereid om een oplossing te zoeken voor gemoedsbezwaarden die een maximale hypotheek onder NHG willen afsluiten? Zo nee, waarom niet?
Het WEW heeft mij laten weten dat indien een bank aantoonbaar het risico van overlijden draagt, het kan instemmen met het verlenen van NHG. Aangezien het fonds gevoed wordt met premieafdrachten van particulieren ligt het niet voor de hand dat het WEW dit risico gaat dragen.
Beloningen bij netbeheerder Liander |
|
Jan Vos (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bij Liander verdienden vorig jaar 34 mensen (veel) te veel»?1 Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden over beloningsbeleid bij netbeheerders?2
Ja.
Is het waar dat 34 mensen in dienst bij Liander in 2013 meer verdienden dan de WNT-norm?3 Hoeveel van deze mensen vallen onder de WNT en voor hoeveel van deze 34 mensen was het overgangsrecht uit de WNT van toepassing? Is het waar dat er elf gouden handdrukken (van meer dan € 75.000) zijn uitgekeerd in 2013? Passen deze handdrukken binnen de WNT?
Uit het jaarbericht van Liander over 2013 blijkt dat er zeven topfunctionarissen (de directeur en de voorzitter en leden van de Raad van Commissarissen) en 17 andere functionarissen een bezoldiging hadden boven het wettelijk bezoldigingsmaximum. Tevens ontvingen elf niet-topfunctionarissen een ontslagvergoeding die naar rato van de omvang van het dienstverband het wettelijk bezoldigingsmaximum van € 228.599 te boven gaat. Aan topfunctionarissen zijn in 2013 geen ontslagvergoedingen toegekend. Voor de topfunctionarissen geldt normering; voor de andere groep alleen openbaarmaking. De zeven topfunctionarissen vielen volgens het jaarbericht allen onder het overgangsrecht. Drie leden van de Raad van Commissarissen voldoen overigens vanaf 27 maart 2013 aan de WNT-norm.
Wat zegt het grote aantal salarissen dat boven de WNT-norm ligt over de organisatiecultuur van deze netbeheerder? Deelt u de mening dat deze beloningen absoluut niet passen bij een publiek bedrijf met gebonden klanten en gereguleerde tarieven? Zo nee, waarom niet?
Het aantal salarissen boven de WNT-norm op dit moment is een gevolg van de historische ontwikkeling van salarissen in de publieke en semipublieke sector. Deze ontwikkeling was de aanleiding tot de WNT, die ook bij regionale netbeheerders tot een gematigder beloningsbeleid zal leiden. Daar zal de sector in de toekomst op worden afgerekend.
Wat is het verschil tussen de berekening van salaris volgens de WNT en de berekening volgens internationale accountantsregels, die Liander in het jaarverslag zegt te volgen?4 Leidt dit verschil tot hogere salarissen bij netbeheerders? Hoe zit dit bij andere instellingen die onder de WNT vallen?
Liander gebruikt in het jaarbericht over 2013 het bezoldigingsbegrip van de WNT, dat nader wordt toegelicht in de Regeling bezoldigingscomponenten WNT (Staatscourant 2014, nr. 6628) en de Beleidsregels toepassing WNT (Staatscourant 2014 nr. 6629). Alliander (waar Liander een onderdeel van is) gebruikt voor het weergeven van de bestuurdersbeloningen in het jaarverslag over 2013 de richtlijnen van de International Financing Reporting Standards (IFRS). Bij IFRS vindt waardering en boekhouding plaats volgens fair value of actuele waarde. Dit betekent dat kosten en baten worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben en niet op het kasmoment. Deze methode leidt niet tot een andere salariëring, het gaat alleen om een boekhoudkundig verschil in toerekeningssytematiek.
Is de volgende bewering van de zegsvrouw van Liander juist: «Volgens de WNT mag je nu nieuwe topmannen aannemen met een salaris boven de norm»?5 Zo nee, kunt u Liander hierop aanspreken?
Deze bewering is niet correct. Uit navraag blijkt echter dat de zegsvrouw onjuist zou zijn geciteerd. Zij sprak over «medewerkers» en niet over «topmannen». Voor medewerkers die geen topfunctionaris zijn, is de uitspraak wel correct. Overigens bevestigt Liander geen nieuwe medewerkers aan te nemen boven de WNT-norm.
Heeft u inzicht in het effect van de WNT op de arbeidsmobiliteit van topfunctionarissen in deze sector? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
De WNT-gegevens over het verslagjaar 2013 van de organisaties uit deze sector konden tot 1 augustus worden doorgegeven. Voor het einde van 2014 zal op basis van alle verzamelde gegevens een rapportage naar de Kamer worden gestuurd. Hoewel bij deze eerste rapportage nog geen vergelijkingsmateriaal uit voorgaande jaren beschikbaar is, streef ik ernaar om hierin een eerste indicatie van de effecten van de WNT te kunnen geven.
De verschraling van de cliëntenondersteuning in de Wet Maatschappelijke ondersteuning (WMo) en de AWBZ |
|
Renske Leijten , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat 63% van de 403 gemeenten geen afspraken heeft gemaakt met MEE (cliëntondersteunende organisatie) over de cliëntondersteuning in de Wmo, en dat er bij 1 op de 10 gemeenten geen afspraken in voorbereiding zijn?1 2
Gemeenten dienen er op grond van de Wmo 2015 zorg voor te dragen dat per 1 januari 2015 voor ingezetenen cliëntondersteuning beschikbaar is.
De cliëntondersteuning dient te voldoen aan de daaraan in deze wet gestelde voorwaarden. Daarnaast heb ik met de VNG en MEE Nederland bestuurlijke afspraken gemaakt met als primair doel dat voor de MEE-doelgroep de beschikbaarheid van de functie cliëntondersteuning per 1 januari is verzekerd.
Afspraak was dat gemeenten en MEE-organisaties uiterlijk 1 mei 2014 afspraken hadden gemaakt over de continuïteit van cliëntondersteuning. Deze afspraken omvatten ook het budget dat bij de MEE-organisatie zal worden besteed. Per 1 oktober zouden de definitieve contracten c.q. subsidiebeschikkingen worden afgerond.
De voortgang van de afspraken worden zowel gevolgd via het Transitievolgsysteem als de interne monitor van MEE Nederland. In de motie Flierman cs van 8 juli 2014 (EK vergaderjaar 2013/2014, 33 841 N) is gevraagd om voor 1 oktober 2014 afdoende waarborgen te creëren voor de continuïteit van de onafhankelijke cliëntondersteuning. Ik heb naar aanleiding van de motie de vragen in het Transitievolgsteem aangepast. In de vorige meting is gevraagd of gemeenten naar het inzicht van dat moment op 1 oktober 2014 definitieve afspraken in de vorm van subsidiebeschikking of contract zullen hebben gemaakt met aanbieders van cliëntondersteuning. In de eerstvolgende meting begin november zal worden gevraagd of de definitieve afspraken daadwerkelijk gerealiseerd zijn.
Volgens de monitor van MEE Nederland zijn per 1 oktober in nagenoeg alle gemeenten ambtelijke afspraken met de MEE-organisaties gemaakt. Het betreft afspraken in ambtelijke voorbereiding die dusdanig zijn dat de MEE-organisatie een beeld heeft van de voornemens van de gemeente, waaronder het bedrag dat bij de MEE-organisatie zal worden besteed. In 84% van de gemeenten waren die afspraken ook op collegeniveau afgerond. Het Transitievolgsysteem laat in hoofdlijnen het zelfde beeld zien. De volgende stap is de omzetting van deze afspraken tussen gemeenten en MEE-organisaties in subsidiebeschikkingen c.q. contracten. Hiervan is het beeld dat de datum van 1 oktober vaak niet wordt gehaald maar dat dit in oktober snel zal oplopen.
Gemeenten zijn door mij gevraagd de informatie in het TVS op regelmatige basis te actualiseren en waar relevant zal ik hen om een nadere toelichting vragen en ga ik na of er ondersteuning nodig is. Zo nodig spreek ik partijen ook bestuurlijk aan. Hiervoor gebruik ik tevens de signalen van de MEE-organisaties.
De hierboven genoemde resultaten van het TVS en de MEE-monitor geven mij tot nu toe vertrouwen dat de gemeenten voor hun ingezetenen tijdig zorg zullen dragen voor de beschikbaarheid van cliëntondersteuning als bedoeld in de Wmo 2015.
Hoe beoordeelt u het feit dat door gemeenten die wel afspraken hebben gemaakt met MEE er flinke budgetkortingen worden doorgevoerd? Welke gevolgen heeft dit voor de kwaliteit en beschikbaarheid van cliëntondersteuning?
Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 gehouden te zorgen voor de beschikbaarheid van (voldoende) cliëntondersteuning voor ingezetenen. Het is aan de gemeente om, rekening houdend met de kaders van de wet, hieraan eisen van kwaliteit te stellen en deze eisen door te vertalen naar de in te zetten (beroeps)krachten. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten hun verantwoordelijkheid voor cliëntondersteuning niet of onvoldoende zullen nemen.
Acht u het wenselijk dat MEE zich genoodzaakt voelt reorganisaties door te voeren die gepaard gaan met honderden ontslagen, zoals MEE Twente, die collectief ontslag heeft aangevraagd voor alle personeelsleden?3
In de bestuurlijke afspraken die ik met de VNG en MEE NL heb gemaakt, is afgesproken dat met het oog op behoud van expertise en beheersbaarheid van het proces en om frictiekosten te vermijden, gemeenten bij voorkeur regionaal samenwerken om met MEE-organisaties tot afspraken te komen.
In de situatie van MEE Twente speelt dat een aantal Twentse gemeenten heeft besloten de cliëntondersteuning anders te gaan organiseren en de cliëntondersteuning niet bij MEE Twente af te nemen. MEE Twente heeft daarop geconcludeerd dat de grondslag voor het continueren van de organisatie is komen te vervallen.
Bijna alle Twentse gemeenten zijn met MEE Twente in gesprek om de continuïteit en de kwaliteit van cliëntondersteuning conform de Wmo2015 voor hun inwoners te waarborgen en met elkaar voor een verantwoorde afbouw van MEE Twente als organisatie te zorgen. Ook afspraken over overname van personeel komen hierbij aan de orde. Bij MEE Twente werken er 70fte. Voor het grootste deel van het personeel lijkt overname te lukken, dit proces is nog gaande. Voor de stand van zaken verwijs ik naar mijn antwoord op de Kamervraag van mw. Siderius over frictiekosten bij MEE Twente (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 271).
Kunt u toelichten wat het massaontslag bij MEE Nederland betekent voor de continuïteit, de borging van expertise van consulenten en de beschikbaarheid van cliëntondersteuning? Welke risico’s acht u aanvaardbaar?
Het beeld dat er sprake is van massaontslag bij MEE herken ik niet. Gemeenten dienen er op grond van de Wmo2015 zorg voor te dragen dat per 1 januari 2015 voor ingezetenen cliëntondersteuning beschikbaar is. De cliëntondersteuning dient te voldoen aan de daaraan in deze wet gestelde voorwaarden. Ik volg de voorbereidingen van gemeenten op de implementatie van de Wmo 2015 nauwgezet. Daar waar er aanleiding toe is, spreek ik de gemeenten aan op de voortgang van deze voorbereidingen, waaronder de inrichting van de cliëntondersteuning, zowel kwantitatief als kwalitatief. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten hun verantwoordelijkheid voor cliëntondersteuning niet of onvoldoende zullen nemen.
Acht u het wenselijk dat een organisatie die haar verantwoordelijkheid heeft genomen door afspraken te maken met het ministerie van VWS en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten juist wordt buitengesloten bij de contractering van de cliëntondersteuning?
De door mij met VNG en MEE Nederland gemaakte bestuurlijke afspraken strekken er toe dat tijdig de definitieve subsidiebeschikkingen c.q. contracten voor cliëntondersteuning zijn afgerond. Dat proces is vergevorderd, zie mijn antwoord op vraag 1. De bestuurlijke afspraken laten de mogelijkheid open dat een gemeente er uiteindelijk voor kiest de beschikbaarheid van cliëntondersteuning op een andere wijze te borgen dan door middel van de regionale MEE-organisatie. Vroegtijdige duidelijkheid is in die situatie van groot belang.
Ziet u mogelijkheden MEE Nederland voor 2015 een budgetgarantie te geven, opdat de continuïteit van de onafhankelijke cliëntondersteuning in alle gemeenten gegarandeerd is?
Daar waar mijn inziens – mede op basis van de gemaakte bestuurlijke afspraken met VNG en MEE Nederland – sprake is van risico’s ten aanzien van de beschikbaarheid en continuïteit van de cliëntondersteuning per 1 januari 2015, zal ik de betreffende gemeente(n) daar zo spoedig mogelijk op aanspreken en waar nodig aanvullende maatregelen treffen. In het antwoord op vraag 1 leest u terug wat op dit moment het percentage is van gemeenten dat al afspraken met MEE-organisaties hebben. Deze afspraken worden door gemeenten vastgelegd in een subsidiebeschikking c.q. contract. Een budgetgarantie voor MEE Nederland is, mede gelet op de eerder gemaakte afspraken en de door gemeenten te nemen verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de wet, niet aan de orde.
Kunt u een overzicht geven van gemeenten die de cliëntondersteuning in de nieuwe Wmo nog niet op orde hebben, en hiervoor nog geen enkele organisatie hebben gecontracteerd?
De Tweede Kamer ontvangt regelmatig informatie over de voortgang op basis van het Transitievolgsysteem en overige signalen, laatstelijk bij brief van 7 oktober 2014. Bij de eerstvolgende rapportage ontvangt u het overzicht zoals gevraagd.
Hoe verhoudt het massaontslag bij MEE Nederland en de uitkomsten van de monitor zich tot de uitspraak van de Kamer dat iedere gemeente onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar dient te hebben vanaf 2015?4
Het beeld dat er sprake is van massaontslag bij MEE herken ik niet. Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar de antwoorden op vraag 2, 4, 5 en 6.
Wat zijn de kosten om de cliëntondersteuning in de toekomst weer op te moeten bouwen? Kunt u de Kamer een financieel overzicht bieden?
Gemeenten hebben de wettelijke opdracht om de beschikbaarheid van cliëntondersteuning, die van goede kwaliteit is, te waarborgen. Hiertoe zijn aan gemeenten de financiële middelen in het fonds sociaal domein beschikbaar gesteld. Er is geen sprake van het opnieuw moeten opbouwen van de cliëntondersteuning in de toekomst.
De ziekenhuizen in Sittard-Geleen en Heerlen en de mogelijke concentratie van klinische verloskunde in Heerlen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe is de stand van zaken met betrekking tot de fusie van de ziekenhuizen in Sittard-Geleen en Heerlen? Klopt het dat er financiële problemen zijn, en dat bij het ziekenhuis in Heerlen de bouw hierdoor is stilgelegd of wordt getemporiseerd? Zo neen, hoe is dan de financiële situatie bij het Atrium MC en bij het Orbis Medisch en Zorgconcern?
Ik heb van de ziekenhuizen begrepen dat de voorbereidingen van de fusie zich in een afrondend stadium bevinden. Zij gaven aan dat nadat alle medezeggenschapsgremia hun oordeel over de voorgenomen fusie kenbaar hebben gemaakt en de Raden van Bestuur daarop hun reactie hebben verstrekt, een melding in het kader van de zorgfusietoets bij de Nederlandse Zorgautoriteit zal worden ingediend. De planning is erop gericht de juridische en bestuurlijke fusie per 1 januari 2015 te effectueren. Zij gaven tevens aan dat hun financiële situatie positief is; er doen zich momenteel geen financiële problemen voor en deze worden niet op korte of langere termijn voorzien. Er is een adempauze van 3 maanden afgekondigd op onderdelen van het bouwprogramma. Deze is bedoeld om de bouwplannen optimaal af te stemmen op de fusie.
Speelt de fusie hierbij een rol? Zo ja, welke?
Nee, zij lieten weten dat de fusie hierbij geen directe rol speelt. Toen het bouwprogramma startte, was er nog geen sprake van een fusie. Nu er een adempauze is afgekondigd, zal deze adempauze worden benut om de bouwplannen optimaal af te stemmen op de fusie.
Is het niet beter te stoppen met deze zinloze fusie? Klopt het dat de fusie tientallen miljoenen euro's kost, terwijl het nut van de fusie niet is aangetoond? Zo neen, hoe is dan de situatie precies?
De Raden van Bestuur van Atrium en Orbis hebben aangegeven de fusie maatschappelijk wenselijk te vinden met het oog op het bereiken van kwalitatieve en zorginhoudelijke voordelen, financiële synergie, werkgelegenheid en het verstevigen van arbeidsmarktmogelijkheden. Naar hun idee zou niet fuseren kunnen leiden tot het verdwijnen van belangrijke zorg naar buiten de provincie. Zij vinden dat onwenselijk voor een gebied waar 450.000 mensen wonen. Het is overigens zo dat de zorgverzekeraar er vanuit zijn zorgplicht voor dient te zorgen dat de bereikbaarheid in de regio is geborgd.
Ik heb begrepen dat de fusiekosten voor extern advies en begeleiding vanaf 2009 (start samenwerkings- en fusieonderzoek door Atrium en Orbis) tot 1 juli 2014 € 7,2 mln bedragen. De kosten voor de rest van het jaar zullen vooral betrekking hebben op juridisch en financieel advies dat noodzakelijk is voor het afsluiten van de kredietovereenkomst ten behoeve van de herfinanciering van de leningen van Atrium en Orbis, en het afronden van de noodzakelijke juridische documentatie die bij elke fusie om de hoek komt kijken. Verder gaven de ziekenhuizen aan dat de (eenmalige) fusiekosten in de eerste jaren van de nieuwe fusieorganisatie met name betrekking zullen hebben op de daadwerkelijke integratie van beide oude organisaties. Hierbij kan concreet worden gedacht aan de noodzakelijke harmonisatie van de ICT-infrastructuur, de noodzakelijke harmonisatie van het personeels- en organisatiebeleid, de aanpassingen in de huisvesting en de kosten voor de opzet, advisering en uitvoering van de fusieplannen van de diverse afdelingen en vakgroepen in nieuwe entiteiten, en niet in de laatste plaats de kosten voor het sociaal plan (met werkgarantie).
Klopt het dat er nog steeds plannen zijn om het de klinische verloskunde te centraliseren in het ziekenhuis in Heerlen, en dat het Orbis ziekenhuis geen klinische verloskunde meer zal hebben? Klopt het dat verzekeraar CZ hiervan een voorstander is, en aan het duwen is om dit gedaan te krijgen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo neen, wie zit er dan achter?
Het is juist dat de plannen ongewijzigd zijn met betrekking tot de beoogde concentratie van de klinische verloskunde in Heerlen. Het betreft een beslissing van AtriumMC en OrbisMC vanuit de veronderstelling dat de zorg hierdoor kwalitatief beter en doelmatiger wordt. Zorgverzekeraar CZ is hier niet op tegen.
Klopt het dat de concentratie van de klinische verloskunde in Heerlen zal leiden tot extra kosten van 8 miljoen euro of meer, dan wanneer de klinische verloskunde gewoon in Sittard-Geleen blijft? Zo neen, hoe zit het dan?
De ziekenhuizen hebben aangegeven dat de adempauze op onderdelen van het bouwprogramma wordt benut om te onderzoeken hoe de klinische verloskunde het meest duurzaam en kosteneffectief kan worden ingepast in het nieuwbouw- en renovatieprogramma van Atrium MC. In oktober 2014 zullen definitieve besluiten worden genomen.
Hoeveel klinische bevallingen vinden er thans plaats in het Orbis ziekenhuis?
In 2013 bedroeg het aantal bevallingen in Orbis 1657 (waarvan 1425 in de tweede lijn en 232 in de eerste lijn).
Hoeveel klinische bevallingen vinden er thans plaats in het Atrium ziekenhuis in Heerlen?
In 2013 bedroeg het aantal bevallingen in het Atrium ziekenhuis 1451 (waarvan 1241 in de tweede lijn en 210 in de eerste lijn).
Hoeveel gynaecologen zijn er werkzaam in het Orbis ziekenhuis?
In het Orbis zijn 5,75 fte stafleden/gynaecologen en 1 fte Chef de Clinique werkzaam. Daarnaast zijn er nog ongeveer 5 arts assistenten in opleiding (AIO’s) en 4 arts assistenten niet in opleiding (ANIO’s).
Hoeveel gynaecologen zijn er werkzaam in het Atrium ziekenhuis?
In het Atrium ziekenhuis werken 9 gynaecologen/stafleden en daarnaast ongeveer 7 AIO’s en 3 ANIO’s.
Zijn deze aantallen op basis van wetenschappelijke criteria voldoende voor beide ziekenhuizen om 7 maal 24 uur klinische verloskunde aan te bieden van goede kwaliteit?
De huidige aantallen zijn voor beide ziekenhuizen voldoende. Om een dienstrooster 24/7 te vullen is 5,5 fte gynaecoloog nodig.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aanwijzingen dat de kwaliteit van de klinische verloskunde in het Atrium en/of het Orbis niet op orde is?
De IGZ heeft geen signalen waaruit af te leiden is dat de kwaliteit van de klinische verloskunde in het Atrium en/of Orbis Medisch Centrum niet op orde is.
Klopt het dat de bereikbaarheid van de klinische verloskunde afneemt door de concentratie van de klinische verloskunde in Heerlen? Klopt het dat de aanrijdtijd naar het ziekenhuis, waarvan als maximum een aanrijtijd van 15–20 minuten wenselijk wordt geacht, het percentage van 73–88% zal dalen naar 56–81% na analyse van de aanrijdtijdencodex van het Netwerk Acute Zorg Limburg? Zo ja, wat vindt u van deze daling van de bereikbaarheid van de klinische verloskunde?
In de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM uit 2013 waren Orbis en Atrium geen van beide gevoelig voor de 45-minuten norm. Ook na de beoogde concentratie moet aan de 45 minuten worden voldaan. Toetssteen hiervoor is de doorrekening met de vigerende modellen van het RIVM.
Is er wetenschappelijk bewijs dat concentratie van de klinische verloskunde in Heerlen om kwalitatieve redenen gewenst is? Zo, neen wat is daarvan dan de motivering?
Adequate zorg wordt in een breder verband gedefinieerd dan uitsluitend het aantal bevallingen of het aantal gynaecologen. Ook de samenwerking met andere zorgverleners binnen en buiten de ziekenhuizen is een relevante factor. Atrium en Orbis hebben aangegeven nader invulling te willen geven aan de adviezen van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte om te komen tot naadloze, geïntegreerde zorg. Atrium en Orbis zijn van mening dat de uitdaging om hier toe te komen voor de verloskundige afdelingen van beide ziekenhuizen het beste kan worden opgepakt vanuit één gefuseerd en geïntegreerd perspectief. Zodoende kan veel doelmatiger en effectiever inhoud worden gegeven aan de naadloze geïntegreerde zorg zoals die in het Stuurgroepadvies werd geformuleerd. De Raden van Bestuur van het Atrium en Orbis kiezen voor concentratie omdat daarmee naar hun mening blijvend kan worden voldaan aan (toekomstige) normen en richtlijnen. Kennis en kunde worden op één locatie gebundeld, kennis met betrekking tot thematiek in de betreffende subspecialismen wordt verhoogd. Voorts verbetert de dienstbelasting van de specialisten en (gespecialiseerde) ondersteuning, inclusief de mogelijkheid tot het inzetten van artsen in opleiding die anders alleen op de opleidingslocatie mogen werken. De opvang van acute situaties en complicaties wordt geoptimaliseerd. Tenslotte zal de ontstane schaalvergroting een beter gebruik van de capaciteit verloskamers/couveuses en neonatologie/verpleegafdeling met zich meebrengen.
Is er niet een reëel risico dat door de concentratie van de klinische verloskunde er meer verplaatste huisbevallingen zullen plaatsvinden, wat weer kan leiden tot meer medicalisering en het feitelijk verdwijnen van een veilige thuisbevalling?
Thuisbevallingen zijn nog steeds mogelijk zolang de zwangere binnen 45 minuten in het ziekenhuis kan zijn. De inspectie heeft vorig jaar onderzoek gedaan naar de concentratie van klinische verloskunde in Meppel en Dokkum. Bij die concentratie heeft de inspectie geconstateerd dat naar de indruk van verloskundigen er wel verschuivingen zijn in welke vrouwen nu voor thuis- of ziekenhuisbevalling kiezen, maar is in beide regio’s overall gezien het aantal thuisbevallingen niet veel gewijzigd ten gevolge van de concentratie. Er valt op dit moment nog niet te voorspellen of de voorgenomen concentratie van klinische verloskunde in Heerlen effect zal hebben op het aantal thuisbevallingen.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om de klinische verloskunde in Sittard-Geleen te behouden? Zo neen, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Zolang wordt voldaan aan de normen van kwaliteit en bereikbaarheid zie ik geen reden om mij hiermee te bemoeien.
Alinea’s uit het AIVD-rapport ‘Transformatie van het jihadisme in Nederland’ |
|
Martin Bosma (PVV), Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de alinea’s uit het rapport «Transformatie van het jihadisme in Nederland» van de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) waarin gesproken wordt over een bekende dawa-salafist en andere salafisten die aan jonge kinderen «onverdraagzame, anti-integratieve en zelfs jihadistische geloofsopvattingen» overdragen?1
Ja.
Wat is de naam van de genoemde dawa-salafist en hoe heet de islamitische instelling voor opvoeding en educatie waaraan hij verbonden is? Hoe wordt deze instelling bekostigd?
Ik kan in het openbaar geen mededelingen doen over operationele aangelegenheden.
In het algemeen geldt dat ik samen met mijn collega van Veiligheid en Justitie doorlopend de noodzaak tot nieuwe, aanvullende of verscherpte wettelijke voorzieningen tegen het licht houd. Indien noodzakelijk zal ik direct optreden en zorgen voor gerichte versterking van het wettelijk instrumentarium. Op dit moment achten wij het creëren van aanvullende administratieve detentie ten behoeve van terrorismebestrijding niet noodzakelijk. Het Openbaar Ministerie (OM) beschikt over toereikende wettelijke instrumenten om, in samenwerking met de politie, strafrechtelijk op te treden. Zo is het mogelijk een persoon bij verdenking van een terroristisch misdrijf in bewaring te stellen, ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Daarnaast kunnen diverse bestuurlijke instrumenten ingezet worden, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het bevriezen van financiële tegoeden.
Bent u bereid de genoemde dawa-salafist in administratieve detentie te nemen, uit te zetten en de instelling te sluiten en dit ook toe te passen in alle vergelijkbare gevallen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de lessen door de in het rapport genoemde salafistische moslims alleen aan moslimkinderen en -jongeren aangeboden of ook aan niet-moslims?
De lessen waar in het rapport «Transformatie van het jihadisme in Nederland» aan gerefereerd wordt, zijn bedoeld voor de vorming van islamitische jeugd. Ik heb aanleiding noch aanwijzingen om aan te nemen dat de lessen ook worden aangeboden aan niet-moslims.
Hoeveel minderjarige moslimbekeerlingen telt Nederland en hoeveel komen daar jaarlijks bij?
Deze cijfers zijn niet bekend omdat dergelijke informatie niet geregistreerd wordt.
Registratie acht ik ook niet wenselijk.
Welke stappen gaat u ondernemen om het overdragen van onverdraagzame, anti-integratieve en jihadistische opvattingen aan kinderen en jongeren te bestrijden?
Mijn collega's van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben op 29 augustus jl. het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme aan uw Kamer verstuurd. Het doel van het Actieprogramma is drieledig: beschermen van de democratische rechtsstaat, bestrijden en verzwakken van de jihadistische beweging in Nederland, en het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering (2014Z14564).
Met de Agenda Integratie wordt daarnaast bijgedragen aan de democratische vorming van jongeren langs de lijnen «Omgaan met anderen en verinnerlijken van waarden», «Grenzen stellen en opvoeden» en «Meedoen en zelfredzaam zijn». Voor een uitgebreide beschrijving van de verschillende beleidslijnen en bijbehorende beleidsinstrumenten verwijs ik naar de Agenda Integratie die uw Kamer op 19 februari 2013 heeft ontvangen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (kamerstuk 32 824 nr. 7).
Een tbs’er die 100 euro per dag vangt door getalm van de IND |
|
Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tbs’er vangt 100 euro per dag door getalm van de IND»?1
Ja.
Waarom wacht de IND (Immigratie- en naturalisatiedienst) zo lang met het ongewenst verklaren van deze crimineel, waardoor hij in Nederland kan blijven en ook nog 100 euro per dag krijgt?
De IND heeft maatregelen genomen om dit soort situaties te voorkomen. IND-medewerkers worden door middel van een werkinstructie aangestuurd om binnen de wettelijke beslistermijn te beslissen en de werkprocessen zijn ingericht met inachtneming van de Wet dwangsom. Dit incident vormt aanleiding voor de IND om termijnoverschrijding extra onder de aandacht te brengen.
Wat doet u teneinde deze situatie en in vergelijkbare zaken zo snel mogelijk te beëindigen en de betreffende vreemdelinge(n) uit Nederland te verwijderen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Turkije geen Turkse TBS’ers terugneemt zodat Nederland waarschijnlijk met deze gevaarlijke persoon blijft zitten? Zo ja, wat onderneemt u teneinde Turkije op andere gedachten te brengen en om dit land duidelijk te maken dat het onacceptabel is de Nederlandse samenleving met illegale Turkse criminelen op te zadelen?
Er is geen reden om aan te nemen dat Turkije tbs’ers met de Turkse nationaliteit niet terugneemt. De samenwerking tussen Nederland en Turkije op het terrein van terugkeer van vreemdelingen verloopt goed.
Snelheidsbeperkingen in de Drontermeertunnel en de spoortunnel Best |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Intercity Hanzelijn op halve snelheid»?1
Ja.
Herinnert u zich het rapport «Capaciteitseffecten ERTMS level 2» waarin wordt gesteld dat de potentiële reistijdwinst tussen Lelystad en Zwolle 2 tot 2,4 minuten is bij 160 kilometer per uur op 40 kilometer van dit traject, maar dat deze winst vooralsnog niet gehaald kan worden vanwege luchtdrukproblematiek in de Drontermeertunnel die nog moet worden opgelost?2
Ja. In het rapport wordt ook geschetst dat de bijdrage van de Drontermeertunnel aan de rijtijdwinst zeer bescheiden is. In bijlage 7 van het rapport is vermeld dat de rijtijdwinst afneemt met maximaal 25 seconden als in de tunnel 140 km/u in plaats van 160 km/u wordt gereden.
Hoe lang is het probleem met de Drontermeertunnel al bij ProRail bekend? Wanneer bent u hier voor het eerst van in kennis gesteld?
Het kortdurende luchtdrukverschil in de Drontermeertunnel is in de tweede helft van de zomer van 2012 aan het licht gekomen bij de door NS uitgevoerde testritten, voorafgaand aan de ingebruikname van de Hanzelijn. ProRail heeft het ministerie hiervan onmiddellijk in kennis gesteld. Naar het oordeel van NS en ProRail was er weliswaar sprake van kortdurende hinderlijke drukverschillen in de tunnel vergelijkbaar met een opstijgend vliegtuig of hoogteverschillen in bergachtige gebieden, maar niet van een gevaarlijke situatie.
Deelt u de mening dat de snelheidsbeperking door machinisten bij de Drontermeertunnel niet machinisten kan worden verweten, maar dat het hier gaat om een ontwerpfout van beide tunnelbuizen?
Er is geen sprake van verwijtbaar handelen van de machinisten omdat de in de dienstregeling vastgelegde rijtijd niet in het geding is door de snelheidsvermindering in de Drontermeertunnel. Evenmin is er sprake van een ontwerpfout. De tunnel is ontworpen conform alle op dat moment geldende regelgeving. Dit laat onverlet dat in de huidige situatie de drukverschillen als hinderlijk kunnen worden ervaren.
Kunt u aangeven of de beide buizen van de Drontermeertunnel voldoen aan alle geldige constructienormen bij 200 kilometer per uur voor reizigerscomfort, veiligheid en interoperabiliteit, zoals die gelden op basis van de Spoorwegwet en lagere regelgeving, interne ProRail-normen en normen op grond van EU-richtlijnen? Zo nee, wat is hiervan de oorzaak? Zo ja, zal de regelgeving worden aangepast zodat reizigerscomfort, veiligheid en interoperabiliteit in tunnels wel goed worden verankerd ook wanneer gereden wordt met regulier materieel?3
De Drontermeertunnel voldoet aan alle constructienormen bij 200 kilometer per uur. Tijdens testritten met een ICE is vastgesteld dat bij 200km/h geen problemen met betrekking tot drukvariaties zijn opgetreden. Bij het ontwerp is er wel van uitgegaan dat bij snelheden hoger dan 140 km/uur er met aan drukverschillen aangepast materieel gereden zou worden. De geldende regelgeving voor interoperabiliteit speelt ten aanzien van luchtdruk in tunnels onvoldoende in op het gebruik van conventioneel materieel.
Hoewel de geconstateerde hinder geen aanleiding geeft tot onmiddellijke actie, is het voor mij wel aanleiding om de spoorsector te verzoeken om bij aanleg van nieuwe tunnels onderling af te stemmen en aanvullend rekening te houden met gewenste comfortnormen indien deze niet afdoende zijn opgenomen in de vigerende regelgeving.
Deelt u de mening dat de Hanzelijn door de snelheidsbeperking bij de Drontermeertunnel nog niet voldoet aan het Tracébesluit Hanzelijn waarin staat dat het hele traject (met uitzondering van de passage bij Kampen-Zuid) geschikt is voor 200 kilometer per uur?
Nee. De Hanzelijn is, met uitzondering van de bogen bij Lelystad (180 km/u) en Kampen (160 km/u) geschikt voor 200 km/u. Deze uitzonderingen zijn ook vastgelegd in het tracébesluit.
Wanneer zal ProRail deze ontwerpfout herstellen zodat het reizigerscomfort wordt verbeterd, treinen niet meer met een beperkte snelheid hoeven te rijden en ook met een snelheid van 200 kilometer per uur gereden kan worden met regulier V200-geschikt materieel?
Zoals blijkt uit de antwoorden op bovenstaande vragen is er geen sprake van een ontwerpfout.
Wordt de schade verhaald op de bouwer van de tunnel, aangezien het hier gaat om een «design and construct» contract?4
Uitgaande van de antwoorden op de eerder vragen zie ik hiertoe geen aanleiding.
Het geconstateerde probleem ontstaat in de wisselwerking tussen infrastructuur en materieel. ProRail heeft mij laten weten dat de aannames die hiervoor bij het ontwerp van de tunnel zijn gedaan, gebaseerd zijn op onafhankelijke expertise en contra-expertise.
Waarom is in het rapport «Capaciteitseffecten ERTMS level 2» slechts gerekend met 160 kilometer per uur terwijl het Tracébesluit uitgaat van 200 kilometer per uur? Kunt u alsnog aangeven wat de reistijdwinst zou zijn bij 200 kilometer per uur, inclusief de passagemogelijkheid met deze snelheid van de Drontermeertunnel?5
In het rapport «Capaciteitseffecten ERTMS level 2»is gerekend met 160 km/u omdat uitgegaan is van het rijden met het huidige conventionele materieel.
De reistijdwinst bij 200 km/u is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder de eigenschappen van het materieel, het tractie-energiesysteem en het beveiligingssysteem. Deze vraag is daarom niet zonder meer te beantwoorden.
Is bij het ontwerp over de verdiepte ligging van het spoor in Vught rekening gehouden met de lessen van de Drontermeertunnel? Voor welke maximumsnelheid wordt deze nieuwe tunnel ontworpen?
Aangezien de verdiepte ligging Vught geen tunnel betreft, maar een open verdiepte bak is de situatie niet vergelijkbaar met de Drontermeertunnel. Ontwerpeisen met betrekking tot drukgolven zijn dan ook van een andere orde. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp wordt met de vigerende ontwerpeisen rekening gehouden. De verdiepte ligging wordt voorbereid om in de toekomst met een maximale snelheid van 130 km/uur te kunnen rijden. Gezien de beperkte afstand tot het station ’s-Hertogenbosch, waar alle reizigerstreinen zullen stoppen, zou de rijtijdwinst bij een hogere snelheid minimaal zijn en in geen verhouding staan tot de gevolgen voor de inpassing en de kosten.
Waarom is de spoortunnel bij Best slechts ontworpen voor 140 kilometer per uur, terwijl het traject Boxtel-Eindhoven één van de trajecten is die geschikt zijn voor 160 kilometer per uur? Is het mogelijk hier alsnog de snelheid te verhogen zodat er daadwerkelijk 160 kilometer per uur gereden kan worden op het hele traject Boxtel-Eindhoven, zodra hier ERTMS is ingevoerd?
De tunnel in Best is in 1993 op grond van de destijds geldende normen ontworpen als onderdeel van de spoorverdubbeling op het traject Boxtel – Eindhoven voor een maximum snelheid van 160 km/u.
Het bericht ‘Eneco laat particulieren beleggen in zijn windpark’ |
|
Reinette Klever (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eneco laat particulieren beleggen in zijn windpark»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de risico’s voor beleggingen van particulieren in windparken toetst en hen hierover informeert?
Bij beleggingen, ook in windparken, is het primair de aanbieder die beleggers informeert. Als een aanbieder van effecten op grond van deel 5 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) verplicht is een prospectus algemeen verkrijgbaar te stellen, dan wordt dit prospectus door de AFM getoetst. De AFM controleert of het prospectus volledig, consistent en begrijpelijk is. Dit geldt voor alle typen aanbiedingen van effecten die onder deze prospectusplicht vallen. Dit is niet anders voor beleggingen van particulieren in windparken.
Een prospectus is volledig als het alle informatie bevat die er volgens de Wft in moet staan, zoals de risico’s van het beleggen in de effecten. Een prospectus is consistent als de informatie die er in staat elkaar niet tegenspreekt en niet in strijd is met andere bij de AFM aanwezige informatie over de onderneming of belegging. Verder is een prospectus begrijpelijk als de informatie in het prospectus op een begrijpelijke manier is opgenomen, zodat een belegger tot wie de aanbieding van effecten gericht is de informatie snapt. Met betrekking tot de risico’s die in het prospectus beschreven worden controleert de AFM of deze volledig zijn weergegeven en te begrijpen zijn voor beleggers, zodat zij in staat zijn door middel van die beschrijving een inschatting te maken van de risico’s die zij lopen indien zij de aangeboden effecten zouden verwerven. Ten slotte controleert de AFM ook of de beschrijving van de risico’s in het prospectus consistent is met andere informatie die in het prospectus beschreven wordt of met andere informatie die bij de AFM bekend is.
Het is overigens verboden om beleggers te laten voorinschrijven op effecten waarvan het prospectus nog moet worden goedgekeurd. Het verstrekken van algemene informatie over de op handen zijnde aanbieding is wel toegestaan. Een mededeling en/of verzoek op de website aan beleggers om hun gegevens achter te laten om op de hoogte te worden gehouden over de publicatie van het prospectus is ook toegestaan voordat het prospectus is goedgekeurd.
Kunt u aangeven hoe rendementen van 8 tot 12% mogelijk zijn bij projecten die voor miljoenen euro’s aan belastinggeld worden gesubsidieerd, worden deze rendementen soms mee gesubsidieerd?
Windenergie wordt, net als andere vormen van hernieuwbare energie, via de SDE+ gesubsidieerd. Bij de bepaling van de in de SDE+ gehanteerde subsidiebedragen wordt uitgegaan van een redelijk rendement op het door de initiatiefnemer geïnvesteerde eigen vermogen en het door externe partijen verstrekte vreemd vermogen. Onlangs heeft het conceptadvies van Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) voor de te hanteren bedragen voor 2015 ter openbare consultatie voorgelegen. In dit conceptadvies wordt uitgegaan van 12% rendement op het eigen vermogen en 5% op het vreemde vermogen. Daarbij wordt een verhouding van 30% eigen vermogen en 70% vreemd vermogen verondersteld. Het is aan de initiatiefnemer hoe het rendement wordt ingezet. Ik teken daarbij aan dat ik het toejuich als daarbij voldoende aandacht komt voor participatie door de lokale gemeenschap, zoals ook in de onlangs gepubliceerde gedragscode van de Nederlandse Wind Energie Associatie (NWEA) is opgenomen.
Overigens bleek mij bij navraag dat de in het Financieel Dagblad genoemde en in uw vraag aangehaalde rendementen van 8 tot 12% voor omwonenden van het nieuwe windpark in de Noordoostpolder onjuist zijn. Initiatiefnemer Ventolines heeft voor haar aandeel in dit project (onderdeel Westermeerwind) wel het voornemen obligaties en certificaten van aandelen uit te geven, maar dit is nog in ontwikkeling en over rendementen is nog niets besloten. Essent, het energiebedrijf dat in het artikel als bron van de informatie werd opgevoerd, geeft aan dat zij (nog) geen plannen heeft voor het aanbieden van participatiemogelijkheden in haar aandeel in het project (onderdeel Zuidwester).
Kunt u aangeven wat er gebeurt met de belegging van particulieren in een windpark en hun rendement, indien door gewijzigd beleid de subsidies naar beneden worden bijgesteld of mogelijk volledig verdwijnen?
Zoals ik ook aangaf in mijn antwoord op vraag 3 is het aan de initiatiefnemer om te bepalen hoe zij de door haar behaalde rendementen inzet. Daarbij teken ik aan dat mogelijke beleidswijzigingen ten aanzien van de subsidiëring van windenergie geen effect zal hebben op windprojecten die reeds een subsidiebeschikking hebben gekregen. Die beschikking blijft van kracht gedurende de looptijd daarvan en dat is voor windenergie 15 jaar. Een wijziging van het beleid zal dus alleen effect hebben op nieuwe windparken en ik ga er vanuit dat initiatiefnemers in dat geval dat gewijzigde beleid in hun participatiemodellen zullen meenemen. Overigens heb ik geen enkel voornemen om de systematiek van de SDE+, waarbij met inachtname van een redelijk rendement op eigen en vreemd vermogen subsidie wordt verstrekt voor hernieuwbare energie, bij te stellen.
Kunt u aangeven wat er gebeurt met het rendement van deze particuliere beleggers op het moment dat de windturbines stroom opwekken terwijl er sprake is van een dusdanig overschot van elektriciteit op de markt dat de marktprijs daalt naar nul of zelfs negatief, zoals dat in Duitsland op sommige dagen het geval is?
Dat is niet aan mij, maar aan de initiatiefnemers die dergelijke beleggingsproducten willen aanbieden. Daarbij zal die initiatiefnemer ongetwijfeld rekening houden met de SDE+-systematiek. In die systematiek wordt de daadwerkelijk gerealiseerde marktprijs voor de geproduceerde elektriciteit aangevuld tot het voor de betreffende categorie geldende zogenaamde basisbedrag. Voor de marktprijs van elektriciteit wordt daarbij voor de looptijd van de subsidiebeschikking een ondergrens gehanteerd waar beneden geen aanvulling meer plaats vindt. Ingeval van dalende elektriciteitsprijzen is dit laatste een risico voor de initiatiefnemer waar, naar ik aanneem, bij het aanbieden van beleggingsproducten rekening mee zal worden gehouden. Overigens is dit risico beperkt, omdat de marktprijs voor elektriciteit slechts enkele uren per jaar in uitzonderlijke situaties nul of negatief is. Het overgrote deel van de tijd ligt de marktprijs boven de in de SDE+ gehanteerde ondergrens.
Bent u bereid om de Autoriteit Financiële Markten (AFM) particuliere beleggers op voorhand te laten waarschuwen voor deze potentiële risico’s, zodat zij hun geld niet zomaar kunnen verliezen aan deze luchtkastelen? Zo nee, waarom niet?
De consument kan een investeringsbeslissing maken onder andere op basis van verstrekte informatie zoals een prospectus, advertenties en informatie via een website. Het is belangrijk dat in deze informatie voldoende aandacht wordt besteed aan de risico’s die gepaard gaan met de investering, zodat de consument een evenwichtig beeld van de investering krijgt. De AFM houdt toezicht op reclames die betrekking hebben op aanbiedingen aan het publiek. Zo ziet de AFM erop toe dat een reclame-uiting als reclame-uiting herkenbaar is en geen informatie bevat die onjuist of misleidend is. Daarbij moet de informatie in de reclame-uiting in overeenstemming zijn met de informatie die in het prospectus is of wordt opgenomen. Dit geldt dus ook als er nog geen prospectus beschikbaar is. Bij uitstek in die situatie is het natuurlijk ook van belang dat reclame-uitingen juist en niet misleidend zijn. Immers, consumenten kunnen dan nog niet alle informatie lezen in het prospectus. Daarbij waarschuwt de AFM regelmatig in algemene zin voor de risico’s die horen bij beleggen en raadt consumenten aan altijd eerst het prospectus te lezen alvorens een investeringsbeslissing te nemen.