Christenvervolging in Indonesië |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Tientallen christelijke jongeren in Indonesië aangevallen door Moslims: dit is puur christenfobie1» en «Indonesische christenen opgeschrikt door vlag aan wooncomplex: jullie zijn niet welkom»2 en «Church permit refusal in Indonesia sparks religious freedom concerns»3?
Ja.
Behoeft elke godsdienstige activiteit in Indonesië een vergunning of geldt dit slechts in delen van Indonesië of selectief voor enkele geloven?
Niet elke godsdienstige activiteit in Indonesië vereist formeel een vergunning. De Indonesische Grondwet waarborgt godsdienstvrijheid, en in principe mogen religieuze activiteiten vrij worden uitgeoefend binnen de zes officieel erkende religies: islam, protestantisme, katholicisme, hindoeïsme, boeddhisme en confucianisme. In de praktijk is het echter gereguleerd en regionaal verschillend.
In bepaalde provincies of gemeenten – vooral waar religieuze spanningen bestaan of waar religieuze minderheden actief zijn – worden soms beperkingen opgelegd. Lokale overheden of de gemeenschap kunnen eisen stellen, zoals het aanvragen van een vergunning voor het bouwen van gebedshuizen of het organiseren van bijeenkomsten. Voor niet-erkende religies of geloofsgroepen die buiten de officiële zes vallen, is het verkrijgen van toestemming vaak moeilijk en onderhevig aan bureaucratische of sociale obstakels.
Deelt u de opvatting dat gebedsbijeenkomsten zonder vergunning mogelijk zouden moeten zijn? Zo ja, bent u bereid om bij de Indonesische overheid voor meer ruimte te pleiten voor gebedsbijeenkomsten en kleinschalige christelijke bijeenkomsten in huizen, het liefst zonder de noodzaak voor een vergunning?
Ja. Gebedsbijeenkomsten zouden, zeker in besloten kringen, zonder vergunning mogelijk moeten zijn. Internationaal recht staat regulering van openbare religieuze uitingen onder strikte voorwaarden toe, zoals ter bescherming van de openbare orde of veiligheid, maar dit mag nooit neerkomen op een onevenredige beperking van geloofsbeleving. Nederland zal dit uitgangspunt blijven onderstrepen in de dialoog met de Indonesische autoriteiten.
Deelt u de mening dat de afhankelijkheid van vergunningen bijzonder onwenselijk is waar het christendom in de minderheid is?
Ja, vrijheid van religie is een fundamenteel recht, ongeacht de omvang van een geloofsgemeenschap. Waar vergunningseisen religieuze minderheden onevenredig beperken in hun geloofsuitoefening, is dat zorgelijk.
Herkent u, net als de vragensteller, een patroon van administratieve maatregelen die optellen tot christenvervolging, inclusief ongelijke toegang tot het recht, tegenwerking bij overheidsprocessen, en tegenwerking met vergunningsprocessen? Zo ja, welke maatregelen of welk handelingsperspectief bestaat hiertegen?
Vanuit het buitenlandse mensenrechtenbeleid zet Nederland, middels programmering en diplomatieke inzet op multilateraal en bilateraal niveau, in op gelijke rechten en toegang tot diensten voor alle personen en bevolkingsgroepen, ongeacht hun religie of geloofsovertuiging. In het World Report 2025 meldt Human Rights Watch dat het afgelopen jaar bepaalde wetten in Indonesië risico’s meebrachten voor religieuze minderheden waar het de tenuitvoerlegging van die wetten betrof. Het rapport noemt ook positieve ontwikkelingen in Indonesië, zoals de verbreding van het recht om van religieuze identiteit te wisselen op identiteitskaarten.
Hoe vaak ziet u hierbij dat administratieve maatregelen, vergunningen en overige processen eigenlijk verdraaid worden en selectief ingezet als christenvervolging? Welke rol speelt dit in de lokale contacten van het ministerie en het postennetwerk in landen waar christenvervolging speelt?
Het kabinet is bekend met gevallen waarin administratieve procedures, zoals vergunningen, onevenredig of selectief worden ingezet tegen religieuze minderheden, waaronder christenen. Onze posten volgen deze ontwikkelingen nauwgezet en brengen zorgen hierover, waar passend, onder de aandacht van lokale autoriteiten.
In dit geval heeft de Indonesische overheid zelf bemiddelend opgetreden, maar was groeiende maatschappelijke intolerantie en volkswoede een probleem. Welke mogelijkheden ziet u om dit weg te nemen en de interreligieuze verhoudingen te verbeteren?
In Indonesië, en in de samenwerking met Indonesië, is er ruim aandacht voor interreligieuze dialoog. Bijvoorbeeld middels het bezoek van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging aan Indonesië najaar 2023, en haar deelname aan de door de Indonesische ambassade in Den Haag georganiseerde Interfaith Dialogue in 2024.
Een belangrijk instrument hierbij is het meerjarige JISRA-programma (Joint Initiative for Strategic Religious Action), dat door Nederland wordt gefinancierd. In verschillende landen ondersteunt dit programma maatschappelijke en religieuze actoren bij het bevorderen van dialoog, het tegengaan van polarisatie en het versterken van de positie van vrouwen en jongeren binnen geloofsgemeenschappen. In Indonesië draagt JISRA bij aan het verminderen van spanningen en het versterken van sociale cohesie op lokaal niveau, onder andere door interreligieuze samenwerking en gezamenlijke belangenbehartiging.
Daarnaast lopen er ook verschillende projecten op dit thema via de Nederlandse ambassade in Jakarta. Met steun van de ambassade wordt bijvoorbeeld door verschillende lokale organisaties en overheidsinstanties samengewerkt aan nieuwe regelgeving die betrekking heeft op het beschermen van religieuze vrijheden.
Welke strategie hanteert u om christenvervolging te bestrijden en geloofsvrijheid te bevorderen waar de overheid formeel vrijheid van religie garandeert, maar volkswoede en spanningen tussen religieuze groepen alsnog uitmonden in christenvervolging?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden ziet u om bestaande initiatieven voor religieuze verzoening en harmonie, zoals onder andere het initiatief Forum Kerukunan Umat Beragama (FKUB), te steunen of bevorderen?
Er is in de relatie met Indonesië ruim aandacht voor het onderwerp interreligieuze dialoog waarbij Nederland verschillende initiatieven steunt. Zie ook het antwoord op vraag 7.
FKUB is een initiatief van de Indonesische overheid om religieuze harmonie te bevorderen. De ambassade in Jakarta werkt door haar projecten rondom vrijheid van religie en geloof indirect samen met dit forum; meerdere organisaties waarmee de ambassade samenwerkt, zijn verbonden aan het forum.
Strafbaarstelling illegaliteit |
|
Diederik Boomsma (CDA) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van o.a. maatschappelijke organisaties over de consequenties van aanvaarding van het amendement van het lid Vondeling (Kamerstuk 36 704, nr. 44)?
Ja
Kunt u ingaan op de uitvoeringsconsequenties van dit amendement, indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, en specifiek ten aanzien van de inzet van het kabinet inzake het bieden van humanitaire hulp aan illegale vreemdelingen?
Het op 1 juli aangenomen amendement van lid Vondeling op het wetsvoorstel Asielnoodmaatregelenwet houdt in dat middels een wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 niet-rechtmatig verblijf in Nederland strafbaar wordt gesteld. Ook het verlenen van hulp aan onrechtmatig verblijvende vreemdelingen wordt strafbaar. Uiteraard voer ik als Minister de wens van de meerderheid van uw Kamer uit. Het OM gaat over de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, waaronder de handhaving van deze strafbaarstelling. De capaciteit van de uitvoerende ketenpartners, waaronder politie, OM, de Rechtspraak en DJI, is echter beperkt, zoals u weet. Mocht het zo zijn dat er keuzes gemaakt moeten worden vanwege beperkte capaciteit, zal het kabinet de betrokken ketenpartners vragen om in de praktijk prioriteit te geven aan de handhaving ten aanzien van die doelgroepen waarbij het vertrekbelang het grootst is, zoals overlastgevende en/of criminele vreemdelingen die op negatieve wijze in het zicht van de overheid komen en veel ellende veroorzaken voor de samenleving en zij die niet meewerken aan terugkeer. Deze prioritering heeft dan ook betrekking op de mogelijke vervolging voor het verlenen van hulp aan onrechtmatig verblijvende vreemdelingen.
Met deze prioritering kan ik mij voorstellen dat het handhaven op het bieden van hulp door bijvoorbeeld een kerk of het Leger des Heils niet snel aan de orde is. Op deze manier zorgen we ervoor dat illegaal verblijf met prioriteit wordt aangepakt, zodat mensen die hier niet mogen blijven Nederland verlaten. Het Nederlandse beleid wordt daarmee dus strenger en in overeenstemming met de handhaving van onder andere Duitsland, België en Italië.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de stemming?
Ja
Mogelijke consequenties van strafbaarstelling illegaliteit |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bereid spoedadvies te vragen aan de Raad van State over de vraag of een aanmerkelijke kans bestaat dat ook individuele gedragingen uit medemenselijkheid of humanitaire hulp strafbaar zullen zijn in samenhang met artikel 108a van de Asielnoodmaatregelenwet?
Ik heb vandaag in uw Kamer aangegeven dat het kabinet als de asielnoodmaatregelenwet wordt aangenomen aan de slag zal gaan met strafbaarstelling illegaliteit en daarbij de handhavingspraktijk zal vragen prioriteit te geven aan criminele en overlastgevende asielzoekers. Daarmee ligt niet voor de hand dat zaken als hulp via kerken en het leger des Heils door dit artikel geraakt worden.
Wat ik als Minister echter niet kan, in het kader van de trias politica, is definitief uitsluitsel geven over de vraag hoe het OM en de rechtspraak het artikel zullen interpreteren.
U vraagt mij, omdat u op dit punt juridisch advies wil van de Raad van State, om het artikel over de strafbaarstelling van illegaliteit van de Asielnoodmaatregelenwet (108a) niet in werking te laten treden voordat advies verkregen is en daarmee op dit punt gebruik te maken van de bestaande mogelijkheid die deze wet biedt voor een artikelsgewijze inwerkingtreding.
Ik ben daartoe bereid zodat uw Kamer vandaag in meerderheid voor het wetsvoorstel kan stemmen en we geen tijd verliezen om het asielbeleid strenger te maken.
Ik zal zodra het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is aangenomen de Raad van State vragen te adviseren over de vraag of een aanmerkelijke kans bestaat dat ook individuele gedragingen uit menselijkheid of humanitaire hulp onder dit artikel vallen. Dit mede naar aanleiding van berichtgeving vandaag dat dit in landen als België, Italië en Duitsland zou zijn uitgesloten van vervolging.
Na ommekomst van het advies van de Raad van State wil ik met uw Kamers beraadslagen over de consequenties van het zwaarwegende advies van de Raad van State, alvorens dit artikel in werking te laten treden.
Bent u bereid het desbetreffende artikel niet in werking te laten treden totdat u met de Tweede Kamer heeft beraadslaagd over de consequenties van het zwaarwegende advies van de Raad van State?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden nog voor de aanvang van eindstemmingen in de Tweede Kamer op 3 juli 2025?
Ja.
Judolessen niet langer te erkennen als volwaardige invulling van het bewegingsonderwijs |
|
Marleen Haage (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Judith Tielen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het besluit van de Inspectie van het Onderwijs om de door Judoschool Van der Hoek aangeboden judolessen op de Gooise Daltonschool niet langer te erkennen als volwaardige invulling van het bewegingsonderwijs en wat is daarop uw reactie?
Erkent u dat pedagogiek, motorische ontwikkeling, veiligheid en sociale vorming centraal staan bij judo en het daardoor juist geschikt is als gymles?
Kunt u nader toelichten waarom u judo, mits gegeven door een gediplomeerde leraar, niet als een volwaardige vorm van bewegingsonderwijs beschouwt?
Waarom is het ontbreken van een onderwijsbevoegdheid bij een gediplomeerde judoleraar een gegronde reden om judo niet te erkennen als volwaardig bewegingsonderwijs, zelfs als er een bevoegde leraar bij aanwezig is?
Bent u bekend met de inhoud en kwaliteit van de opleidingen van Judo Bond Nederland en de pedagogische kaders waarbinnen de leraren opereren?
Bent u bereid in gesprek te aan met de judobond en te zoeken naar een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Heeft u inmiddels de gevolgen van de door u geschrapte subsidieregeling bewegingsonderwijs inzichtelijk? Hoeveel scholen en leerlingen worden hiervan de dupe?
Hoeveel minder uur bewegingsonderwijs kan er worden gegeven door het schrappen van deze regeling?
De bezorgtijden van PostNL in relatie tot de Tweede Kamerverkiezingen |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Karremans |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het besluit om 48 uur als bezorgtermijn voor brievenpost voor PostNL te hanteren van invloed is op de uitvoering van de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen, gelet op de rol die de postdienst speelt in het verspreiden van stempassen, vervangende stempassen en briefstemmen uit het buitenland?
Het voorstel heeft betrekking op post die onder de universele postdienst (UPD) verstuurd wordt. Overheidspost, zoals de bezorging van stempassen, valt hier niet onder. Daar worden net zoals bij andere zakelijke poststromen direct afspraken over gemaakt met PostNL.
Voor zakelijke post is PostNL al per 1 januari 2025 overgestapt naar bezorging binnen twee dagen. Voor de meeste verkiezingspost heeft dit weinig impact, omdat deze al niet de volgende dag bezorgd werd. Mensen ontvangen stempassen uiterlijk twee weken voorafgaand aan de verkiezing, bezorging op de volgende dag is daarbij niet nodig.
Bij de verzending van vervangende stempassen, kiezerspassen en schriftelijke volmachten kan een snelle bezorging wel relevant zijn. Hier gaat het antwoord op vraag 4 nader op in. Overigens staat het PostNL vrij om een commercieel 24-uurspostproduct te leveren buiten de reikwijdte van de UPD. De verwachting is dat andere bedrijven, waaronder pakketbezorgers, dat ook gaan doen. Zodoende kan er concurrentie op prijs en kwaliteit bij dit postproduct ontstaan. Hier kunnen gemeenten bij de versturing van vervangende stempassen ook van profiteren.
De briefstemmen vanuit het buitenland vallen wel onder de UPD, voor het deel dat ze binnen Nederland afleggen. PostNL en de gemeente Den Haag, die het stemmen vanuit het buitenland organiseert, staan in nauw contact over de bezorging van briefstemmen. Op de laatste dag dat briefstemmen wettelijk mogelijk is levert PostNL maatwerk om te zorgen dat de die dag ontvangen briefstemmen tijdig bij de gemeente Den Haag worden afgeleverd.
Met de gemeente Den Haag is afgesproken bij de Tweede Kamerverkiezing de te laat ontvangen briefstemmen te inventariseren, zodat dit in de evaluatie kan worden meegenomen. De maatregel die in de kamerbrief van 30 juni 2025 is aangekondigd kan pas in juli 2026 inwerkingtreden. De bezorgtermijn van bezorging binnen twee dagen voor post binnen de UPD geldt daarom nog niet voor de Tweede Kamerverkiezing op 29 oktober 2025.
Deelt u de mening dat tijdige en betrouwbare bezorging van stempassen en briefstemmen cruciaal is voor uitoefening van het stemrecht?
Ja. Het is voor het uitoefenen van het stemrecht essentieel dat mensen stempassen tijdig in handen hebben.
Beschikt u over signalen uit het verleden dat kiezers hun stemrecht niet konden uitoefenen door problemen in de postbezorging, bijvoorbeeld door een vertraagde vervangende stempas of briefstem?
Bij de Tweede Kamerverkiezing worden ongeveer 13,5 miljoen stempassen bezorgd. In veruit de meeste gevallen gaat dit goed. In het verleden zijn er gevallen geweest waarbij stempassen niet of niet tijdig zijn bezorgd. In dat geval kan een kiezer een vervangende stempas aanvragen en alsnog stemmen.
Het algemene beeld van de postbezorging bij de vorige verkiezing, de Europese Parlementsverkiezing in juni 2024, was goed. Wel heeft de Nederlandse vereniging voor Burgerzaken (NVVB) in de evaluatie van deze verkiezing aangegeven dat de tijdige bezorging van vervangende stempassen, kiezerspassen en schriftelijke volmachten op korte termijn niet altijd lukt.1 Er zijn bij het Ministerie van BZK verder geen signalen ontvangen dat kiezers niet hebben kunnen stemmen door het niet (tijdig) ontvangen van hun (vervangende) stempas.
De tijdsperiode voor de bezorging van de stempassen is relatief kort en daardoor staat de tijdige bezorging op de lange termijn onder druk. Daarom heb ik eerder aangegeven de termijnen in de Kieswet voor de bezorging van stembescheiden te onderzoeken en te betrekken bij het wetsvoorstel over de kandidaatstellingsprocedure.2
Voor de stemmen vanuit het buitenland gelden bijzondere omstandigheden, namelijk de afhankelijkheid van het moment van verzending van de kiezer, de postverzending in het land van verzending en de soms lange afstand die de briefstem moet afleggen naar Nederland. Hierdoor is het soms niet te voorkomen dat briefstemmen te laat aankomen. Kiezers in het buitenland worden geïnformeerd over de termijnen en het belang van tijdige verzending.
Acht u de termijn voor het schriftelijk aanvragen van een vervangende stempas van vijf dagen voorafgaand aan de verkiezingen, zoals vastgesteld in artikel J 8, derde lid van de Kieswet, nog toereikend, gelet op de langere bezorgtijden van PostNL? Zo nee, welke maatregelen bent u van plan te nemen?
De termijn voor het schriftelijk aanvragen van een vervangende stempas is vijf dagen om kiezers hier zo lang als mogelijk de gelegenheid voor te geven. Zo kunnen zij hun stem uitbrengen, ook als zij er op een laat moment achter komen geen stempas te hebben ontvangen of deze kwijt te zijn. Na deze termijn is het alleen nog mogelijk de vervangende stempas mondeling aan te vragen bij de gemeentebalie.
Vervangende stempassen hebben bij PostNL extra aandacht. Voor vervangende stempassen die op de wettelijk laatst mogelijke dag, de vrijdag voor de verkiezing, worden aangevraagd, geldt echter dat er dan niet heel veel tijd meer is om deze te bezorgen. Met het hierboven vermelde, door PostNL gehanteerde, bezorgkader van bezorging binnen twee (werk)dagen kan ook een op vrijdag aangevraagde vervangende stempas nog tijdig bij de kiezer zijn: op zaterdag of op dinsdag. Wanneer er echter iets niet helemaal goed verloopt in het bezorgingsproces, is er de kans dat de kiezer de stempas niet vóór de verkiezingsdag ontvangt.
Daarom heeft het Ministerie van BZK na contact met PostNL gemeenten hierop gewezen en opgeroepen voor de op het laatste moment aangevraagde passen te kijken naar alternatieve bezorgmethoden. Zo kunnen gemeenten overwegen om bodes of koeriersdiensten in te zetten. PostNL kan bij het inzetten van koeriersdiensten ondersteunen. Kiezers kunnen een vervangende stempas ook tot de dag voor de verkiezing om 12.00 uur bij de balie van de gemeente mondeling aanvragen. Zoals hierboven aangegeven zal ik de termijnen voor de bezorging van stempassen betrekken bij het wetsvoorstel over de versterking van de kandidaatstellingsprocedure.
Het is kiezers altijd aan te raden zo vroeg mogelijk na te gaan of zij hun stempas hebben ontvangen en een eventuele vervangende stempas, kiezerspas of schriftelijke volmacht tijdig aan te vragen. Het Ministerie van BZK zal kiezers hiertoe oproepen en heeft ook gemeenten gevraagd dit te doen.
Bent u bereid om PostNL te verzoeken om voor verkiezingspost, zoals stempassen en briefstemmen, een versnelde procedure te hanteren, zoals dat al gebeurt met rouwpost en medische post? Zo nee, waarom niet?
Nee, verkiezingspost valt buiten de reikwijdte van de UPD. Dit betekent dat het aan de verzender van deze overheidspost en PostNL is om afspraken te maken over de condities en procedures voor bezorging, net zoals dat gebeurt bij alle zakelijke post. Rouwpost en medische post vallen wel binnen de reikwijdte van de UPD en hebben daarbij speciale voorwaarden, waaronder bezorging binnen één dag.
Overweegt u andere maatregelen om te voorkomen dat kiezers door vertragingen in de post hun stemrecht niet kunnen uitoefenen?
De tijdige bezorging van stempassen is van groot belang voor de uitoefening van het stemrecht bij verkiezingen. Het Ministerie van BZK voert daarom hierover regelmatig het gesprek met PostNL. Bij PostNL wordt voor verkiezingen een projectteam ingericht dat intensief contact heeft met gemeenten en drukkers van stempassen, zodat processen op elkaar aansluiten. Stempassen hebben specifieke codering, waardoor ze goed te volgen zijn in het sorteerproces. Individuele postbezorgers worden apart geïnformeerd over het belang van een goede bezorging van de verkiezingspost, wanneer de stempassen zich in hun tassen bevinden. Het verkiezingsteam van PostNL schakelt bij eventuele incidenten en calamiteiten met gemeenten om deze zo snel mogelijk op te lossen.
Bij eerdere verkiezingen hebben verreweg de meeste kiezers hun stempas tijdig ontvangen en de verwachting is dat dit ook voor de Tweede Kamerverkiezing op 29 oktober 2025 het geval zal zijn. Als er toch iets mis gaat, kunnen kiezers een vervangende stempas aanvragen. Schriftelijk kan dit uiterlijk vrijdag 24 oktober, mondeling bij de balie van de gemeente kan dit tot dinsdag 28 oktober 12.00 uur. Zoals vermeld roept het Ministerie van BZK gemeenten op voor op het laatste moment aangevraagde vervangende stempassen, kiezerspassen en schriftelijke volmachten gebruik te maken van alternatieve bezorgmethoden. Zodat ook deze tijdig bij de kiezer aankomen.
Daarnaast worden kiezers opgeroepen deze passen tijdig aan te vragen.
Voor de langere termijn worden de termijnen in de Kieswet onderzocht en betrokken bij het wetsvoorstel over de kandidaatstellingsprocedure.
De storing bij de radiosystemen van de Kustwacht |
|
Arend Kisteman (VVD), Ruud Verkuijlen (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Karremans , Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Tieman |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Radiosystemen bij de Kustwacht werken niet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse Kustwacht een belangrijke rol vervult om de Noordzee veilig te houden en dat het daarom zeer belangrijk is dat radiocommunicatieproblemen snel worden opgelost?
Ja.
Kwalificeert u het communicatiesysteem voor de Kustwacht als mission critical?
Ja, in de zin dat de radiosystemen essentieel zijn voor het opereren van de Kustwacht.
Wie is er verantwoordelijk voor de communicatiesystemen? Als deze verantwoordelijkheid bij het Rijk ligt, wat gaat u eraan doen om storingen te voorkomen?
De Kustwacht is een samenwerkingsverband van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Defensie, Justitie en Veiligheid, Financiën, Klimaat en Groene Groei en Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Het Ministerie van Defensie voert het beheer uit, waaronder dat van de communicatiesystemen.
Ja, de radiosystemen zijn op orde. De storing is verholpen. De oorzaak is onderzocht en geëvalueerd. Er zijn maatregelen genomen om de storing in de toekomst te voorkomen.
Heeft u het vertrouwen dat het communicatiesysteem op dit moment op orde is en bestand is tegen storingen?
Zie antwoord vraag 4.
Gezien de Kustwacht ook een rol speelt in het begeleiden van Russische schepen, kunt u garanderen dat de huidige communicatiesystemen adequaat zijn en we hier geen steken laten vallen?
Het begeleiden van niet-NAVO- en niet-partnereenheden door het Nederlandse deel van de Noordzee schepen is een taak van Defensie2. Waar gevraagd verleent de Kustwacht assistentie. De radiosystemen zijn op orde. De storing van de radiosystemen is verholpen. De oorzaak is onderzocht en geëvalueerd. Er zijn maatregelen genomen om de storing in de toekomst te voorkomen.
In het geval van een storing waaronder deze luisteren de varende en vliegende Kustwachteenheden alsmede de maritieme verkeerscentrales en de reddingstations van de Koninklijke Nederlandse Reddingmaatschappij (KNRM) het maritieme radionoodkanaal uit. De Kustwacht informeert dan ook omliggende landen. De Kustwacht kan reddingboten alarmeren. De communicatie verloopt dan via het telefoon- en/of C2000-netwerk.
Zijn er kritieke toestanden ontstaan door de storingen en zijn er hierbij mensen in gevaar gekomen?
Nee, er zijn geen kritieke toestanden ontstaan en geen mensen in gevaar gekomen door de storing van de radiosystemen. De Kustwacht heeft direct mitigerende maatregelen genomen om bij nood bereikbaar te blijven. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de voorgaande vraag.
Hoe verhoudt deze storing zich tot de storing op 28 augustus 2024?2
De storing van 1 juli jl. en die van 28 augustus 2024 en de oorzaken daarvan staan los van elkaar. De eerste betrof een probleem met een routeringsprotocol op het netwerk tussen de radiosystemen van de Kustwacht. De storing van 28 augustus 2024 betrof een landelijke storing van het NAFIN4.
De NAFIN-storing op 28 augustus 2024 is geëvalueerd om herhaling te voorkomen5.
Zijn de problemen die deze storing toen veroorzaakten verholpen, zodat herhaling wordt voorkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het zijn dat de back-upsystemen voor de communicatie ook uitvallen als het hoofdsysteem een storing heeft? Is hier inmiddels iets aan gedaan?
Het betrof een storing op het netwerk tussen de afzonderlijke radiosystemen («radiostations»). De afzonderlijke radiosystemen bleven werken. De storing werd ervaren als een storing van de radiosystemen als geheel. De radiosystemen op zich zijn redundant ingericht en kunnen elkaar opvangen bij uitval als het netwerk ertussen beschikbaar is.
Het heeft lang geduurd voordat de storing in het routeringsprotocol werd verholpen, is hierin voorzien om het routeringsprotocol redundant te maken? En zo niet, bent u voornemens dit te doen?
Het netwerk tussen de radiosystemen is drievoudig redundant ingericht. Het probleem met het routeringsprotocol had te maken met een verkeerde instelling en is niet met redundantie te voorkomen. Het probleem is onderzocht en verholpen. Er zijn maatregelen genomen om de storing in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid om de Kamer te informeren over uw inspanningen om een dergelijke storing in de toekomst uit te sluiten?
De storing is verholpen. De storing is onderzocht en geëvalueerd. Er zijn maatregelen genomen om de storing in de toekomst te voorkomen.
Hoe is het communicatiesysteem van de Kustwacht beschermd tegen cyberaanvallen?
Het communicatiesysteem van de Kustwacht is op verschillende manieren beveiligd tegen zowel interne als externe cyberaanvallen. Vanwege veiligheidsoverwegingen kan ik hierop verder niet ingaan.
In hoeverre zijn de opstelpunten essentieel voor goede radiosystemen voor de Kustwacht? Als dit zo is, wordt dit dan ook meegenomen in de gesprekken met de sector zoals beloofd in het commissiedebat Telecom van 30 januari 2025?
De opstelpunten zoals bedoeld in het commissiedebat zijn telecommunicatie-opstelpunten en hebben geen relatie met de storing of werking van de radiosystemen voor de Kustwacht.
Een Nationaal Hitteplan voor dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u gemerkt dat het zeer warm is, met minstens code geel in het gehele land en code oranje in drie provincies?
Kunt u bevestigen dat er voor mensen allerlei maatregelen zijn getroffen om met deze tropische temperaturen om te gaan, zoals het Nationaal Hitteplan en tropenroosters?
Erkent u dat dieren in de veehouderij extra kwetsbaar zijn voor hitte, en veel dieren lijden door (ernstige) hittestress?
Kunt u bevestigen dat varkens vanaf 25 graden Celsius een versnelde hartslag, stijgende bloeddruk en versnelde oppervlakkige ademhaling kunnen krijgen als gevolg van de verhoogde temperaturen?1
Kunt u bevestigen dat vleeskuikens extra gevoelig zijn voor warme temperaturen door hun extreme gewicht, waarop ze zijn doorgefokt, waardoor ze hun warmte niet goed kwijt kunnen en al vanaf 22 graden Celcius het risico lopen om te lijden aan hittestress?
Deelt u dus het inzicht dat 30 graden Celcius voor veel dieren al veel te warm is, aangezien uit onderzoek van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) blijkt dat hun welzijn al bij aanzienlijk lagere temperaturen wordt aangetast, zoals bij zeugen vanaf 22 graden Celcius, varkens vanaf 25 graden Celcius, koeien vanaf 25 graden Celcius en schapen vanaf 28 graden Celcius? Zo nee, waarom niet?2 3 4
Kunt u bevestigen dat de maatregelen om dieren tegen hitte te beschermen voor een belangrijk deel bestaan uit vrijblijvende maatregelen en niet-handhaafbare sectorprotocollen, in plaats van wetgeving en handhaving?
Herinnert u zich dat u op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2023–2024, nr. 2158) antwoordde dat u een plan vanuit de overheid niet nodig acht, omdat u vertrouwt op de kennis en ervaring binnen de Nederlandse sector?
Bent u op de hoogte van de structurele lobby van de sector tegen maatregelen om dieren beter te beschermen tegen de hitte, waaronder het verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransporten van 35 graden Celcius naar 30 graden Celcius?5
Kunt u zich voorstellen dat dit weinig vertrouwen schept dat de sector bereid is om dieren goed tegen hitte te beschermen?
Kunt u uitsluiten dat we aankomende periode weer worden geconfronteerd met schrijnende beelden van varkens die naar adem happen, kippen die dicht op elkaar gepropt in oververhitte wagens zitten en transportwagens die dagenlang stilstaan bij een slachthuis of rondjes moeten blijven rijden, totdat de dieren worden uitgeladen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om op korte termijn een voorstel voor een Nationaal Hitteplan voor dieren naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoe het, ondanks alle sectorprotocollen, kan dat dieren op hete dagen nog altijd langdurig in bloedhete vrachtwagens moeten wachten voor slachthuizen of rondjes moeten blijven rijden totdat ze worden gelost?
Bent u bereid om een maximale wachttijd van 15 minuten bij slachthuizen in te stellen?
Bent u bereid om de snelheid van het slachtproces te verlagen, zodat minder dieren hoeven te worden aangevoerd, er minder fouten worden gemaakt die leiden tot vertraging van het slachtproces en dieren minder lang hoeven te wachten in bloedhete transportwagens?
Kunt u bevestigen dat de Kamer al vier jaar lang oproept om over te gaan tot het verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransporten naar maximaal dertig graden Celcius en de beleidsregel in augustus of september 2024 definitief in werking had moeten treden?
Heeft u gezien dat de Kamer u afgelopen week opnieuw heeft verzocht om deze beleidsregel op zeer korte termijn in werking te laten treden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1716)?
Kunt u toezeggen dat u dit verzoek van de Kamer zult uitvoeren en de beleidsregel op zeer korte termijn in werking zult laten treden? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Heeft u gezien dat de Kamer u ook heeft verzocht (Kamerstuk 36200 XIV, nr.6 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1526) om de maximumtemperaturen in lijn te brengen met deze EFSA-adviezen? Wat gaat u hiermee doen?
Kunt u toezeggen dat er deze hete dagen geen diertransporten plaatsvinden in Nederland?
Waarom heeft u nog steeds geen maatregelen getroffen voor een lagere stalbezetting in warme maanden, waardoor dieren weer worden opgesloten in snikhete stallen of in bloedhete vrachtwagens naar het slachthuis «moeten» worden afgevoerd, puur omdat anders de stal te vol dreigt te raken?
Kunt u bevestigen dat dieren in het wild omgaan met hitte door bijvoorbeeld afkoeling te zoeken, zoals varkens doen met modderbaden? Deelt u de mening dat ook dieren in de veehouderij de mogelijkheid moeten hebben om hitte te vermijden en af te koelen?
Gaat u ervoor zorgen dat dieren in de veehouderij naar buiten kunnen en daar de mogelijkheden hebben om af te koelen, zoals met modderbaden of stofbaden?
Kunt u bevestigen dat het wettelijk verplicht is om dieren in weilanden te beschermen tegen slechte weersomstandigheden, waaronder hitte (artikel 1.6, derde lid, Besluit houders van dieren)? Kunt u tevens bevestigen dat de Kamer in 2023 heeft verzocht om beschuttingsmogelijkheden voor weidedieren landelijk te verplichten (Kamerstuk 28 286, nr. 1310)?
Hoe verklaart u het dat veel dieren in weilanden nog altijd niet worden beschermd tegen hitte, ondanks de wettelijke verplichting om dieren te beschermen en het verzoek vanuit de Kamer om beschuttingsmogelijkheden verplicht te stellen?
Bent u bereid om er op korte termijn voor te zorgen dat alle weilanden waar dieren worden gehouden beschikken over beschuttingsmogelijkheden, zoals bomen of schuilstallen?
Kunt u bevestigen dat deze hete dagen strikt zal worden gehandhaafd indien mensen hun dieren onvoldoende bescherming bieden tegen de hitte? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen één voor één en op korte termijn beantwoorden?
Het rapport van de WODC over huwelijksdwang, achterlating en vrouwelijke genitale verminking |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC), David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Over Grenzen» van de WODC over huwelijksdwang, achterlating en vrouwelijke genitale verminking?1
Deelt u de conclusie uit het rapport waarin wordt geconstateerd dat de huidige aanpak tegen schadelijke praktijken in Nederland «tekortschiet»? Zo nee, waarom niet?
Gaat u de aanbevelingen van dit rapport overnemen en in beleid omzetten? Zo nee, waarom niet?
Neemt u de eerste aanbeveling over, waarin wordt gevraagd om te investeren in signalering, risico-inschatting en ketensamenwerking? Gaat u hier ook middelen voor beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Neemt u de aanbeveling over om civielrechtelijke beschermingsbevelen in te voeren naar Brits voorbeeld? Zo nee, waarom niet?
Gaat u de aanbeveling over het verbeteren van het kader voor ondersteuning, bescherming en handhaving opvolgen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier gaat u invulling geven aan de aanbeveling om uitsluiting, wantrouwen en discriminatie door maatregelen tegen schadelijke praktijken tegen te gaan?
Bent u bereid het oproepen tot of verheerlijken van vrouwelijke genitale verminking expliciet strafbaar te stellen in het wetboek van strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Bent u inmiddels wel bereid uitvoering te geven aan de aangenomen motie Dobbe c.s. om hersteloperaties voor vrouwelijke genitale mutilatie uit te zonderen van het eigen risico?2 Zo nee waarom niet?
Het amendement Mooiman op de Wet versterking regie op de Volkshuisvesting |
|
Pieter Grinwis (CU), Hans Vijlbrief (D66) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de concrete gevolgen en de uitvoerbaarheid in kaart te brengen van het gisteren aangenomen amendement-Mooiman (TK 36 512, nr. 30) over het volledig uitsluiten van urgentie voor statushouders?
Kunt u toelichten wat de verschillen zijn met uw eigen wetsvoorstel (Wet nieuwe regels inzake huisvesting vergunninghouders), hoe u die verschillen weegt en wat de consequenties zijn voor de doorgang en voortgang van uw wetsvoorstel?
Kunt u deze vragen met de grootst mogelijke spoed, en uiterlijk voor de stemmingen over de Wet versterking regie volkshuisvesting, beantwoorden?
Het bericht ‘VWS floot Zorginstituut terug bij programma Uitkomstgerichte zorg’ van Zorgvisie op 27 juni 2025 |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VWS floot Zorginstituut terug bij programma Uitkomstgerichte zorg»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Herkent u het geschetste beeld over het verloop van het programma Uitkomstgerichte zorg?
In 2017 is een samenwerking gestart tussen het Ministerie van VWS en het Zorginstituut voor de uitvoering van het programma Uitkomstgerichte Zorg. In het onderhandelaarsakkoord medisch-specialistische zorg (2019–2022) is vervolgens vastgelegd dat het Zorginstituut Nederland dit programma uitvoert «in opdracht van de Minister en in nauwe consultatie met de betrokken brancheorganisaties.»
Na de start van het programma gaven de brancheorganisaties aan dat de afgesproken consultatie naar hun mening onvoldoende tot stand kwam. Zij zagen dit als een risico voor het draagvlak in het veld en voor de implementatie van het programma Uitkomstgerichte Zorg. Om die reden is destijds besloten het programma anders in te richten, zodat het beter aansloot bij de behoeften vanuit het veld. Het Zorginstituut bleef in deze nieuwe structuur betrokken bij het programma.
Wat betreft de tijdsduur van fase I van het programma, klopt het dat deze fase een jaar later is afgerond dan oorspronkelijk gepland. Mijn ambtsvoorgangers hebben uw Kamer destijds geïnformeerd over de vertraging, die het gevolg was van de Covid-19-pandemie2.
Herkent u het signaal dat er sprake is geweest van veel bestuurlijke drukte, waarbij in het overleg het doel – vijftig procent van de ziektelast transparant in 2022 – al snel uit beeld verdween?
Ik herken het beeld dat in eerste instantie verschillende overleggen op het onderwerp kwaliteit plaatsvonden. Deze overleggen waren noodzakelijk om voldoende draagvlak te creëren bij alle betrokken partijen en mensen uit het veld. Daarbij is steeds gezocht naar de juiste balans tussen breed draagvlak enerzijds, en het realiseren van voortgang en tempo anderzijds. In totaal zijn door de werkgroepen 33 uitkomstensets ontwikkeld, die (toevallig) betrekking hebben op 33% van de ziektelast. Voorbeelden van aandoeningen waarvoor uitkomstensets zijn ontwikkeld zijn bijvoorbeeld: chronische nierschade, inflammatoire darmziekten en knie-heupartrose.
Om ziektelast transparant te maken moeten de uitkomstensets geïmplementeerd worden. Dit is complex, met name vanwege diverse ICT-vraagstukken. Het bestuurlijk overleg (BO) Kwaliteit3 heeft in fase II van het programma hierom besloten om de focus op implementatie van de uitkomstensets te leggen.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de regie bij de veldpartijen te leggen en te laten, terwijl in de loop van de tijd duidelijk werd dat er weinig tastbare resultaten werden geboekt?
Zoals ik hierboven heb toegelicht, is de betrokkenheid van de brancheorganisaties bij het programma Uitkomstgerichte zorg zeer gewenst. Vanuit het (destijds) Bestuurlijk Overleg MSZ (medisch specialistische zorg) zijn verschillende taken binnen het programma bij de brancheorganisaties belegd. Waaronder de regie op het ontwikkelen van uitkomstensets.
Inmiddels zijn voor 33 aandoeningen uitkomstensets ontwikkeld. Het in gebruik nemen van deze sets is complex. Bij instellingen is veel verschil in hoe (zorg)gegevens worden verzameld en worden geregistreerd. Daarnaast is er een aanzienlijk verschil in hoe ver instellingen zijn met het implementeren van de afgesproken standaarden, waaronder de Basisgegevensset Zorg (BgZ) en (andere) Zorginformatie bouwstenen (ZIB’s). Hierdoor is het vaak nog niet mogelijk om de gegevens, die nodig zijn voor de uitkomstensets, uit de systemen van alle instellingen te halen.
Herkent u dat de originele rol van het Zorginstituut – met doorzettingsmacht – noodzakelijk was om op passende wijze het veld te stimuleren en te ondersteunen bij de implementatie?
Zoals ik bij vraag 2 heb toegelicht, gaven de brancheorganisaties na de start van het programma aan dat de afgesproken consultatie naar hun mening onvoldoende tot stand kwam. Zij zagen dit als een risico voor het draagvlak in het veld voor de implementatie van het programma Uitkomstgerichte Zorg. Om die reden is destijds besloten het programma anders in te richten, zodat het beter aansloot bij de behoeften vanuit het veld.
Dit staat los van de doorzettingsmacht van het Zorginstituut. Het Zorginstituut beschikt te allen tijde over dit juridische instrument, wat zij als uiterste middel in kan zetten wanneer partijen het niet eens worden met elkaar over een kwaliteitsstandaard of een meetinstrument. Het Zorginstituut speelt daarom een belangrijke rol in het bevorderen van transparantie en is vanuit die functie betrokken bij het BO Kwaliteit.
Herkent u geschetste beeld van diverse hiërarchische lagen: bestuurlijk overleg (BO) kwaliteit van HLA-partijen, kerngroepen, projectgroepen en werkgroepen, waarbij er één werkgroep per aandoening is met vertegenwoordigers van alle HLA-partijen en adviseurs van het Zorginstituut? Herkent u de conclusie dat bij voorbaat duidelijk was dat een dergelijk bestuurlijk systeem geen (snelle) resultaten ging opleveren?
Ik herken het beeld dat er in eerste instantie veel verschillende overleggen op het onderwerp kwaliteit plaatsvonden. Deze overleggen waren noodzakelijk om voldoende draagvlak te creëren bij alle betrokken partijen. Daarbij heb ik steeds gezocht naar de balans tussen brede betrokkenheid enerzijds, en het realiseren van voortgang en tempo anderzijds. In totaal zijn door de werkgroepen 33 uitkomstensets ontwikkeld, die (toevallig) betrekking hebben op 33% van de ziektelast.
In januari 2023 zijn de overleggen aanzienlijk in aantal teruggebracht, om de overleglast te verlagen. Zo zijn verschillende bestuurlijke overleggen samengevoegd tot het BO Kwaliteit, onder leiding van het Ministerie van VWS. In dit overleg komen de onderwerpen Transparantie, Kwaliteitsregistraties en Uitkomstgerichte Zorg samen.
Hoe kijkt u naar de eenheid van taal die ontbreekt, waardoor uitkomstinformatie moeilijk uitwisselbaar is? Op welke termijn kan de Kamer de toegezegde wetgeving verwachten, waarmee het gebruik van SNOMED CT als terminologiestandaard verplicht wordt gesteld?
Eenheid van Taal is essentieel voor het delen van uitkomstinformatie en het invoeren van Uitkomstgerichte zorg zonder extra administratieve lasten.
Sinds 1 juli 2023 kunnen met de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) zorgaanbieders verplicht worden om gegevens digitaal en gestandaardiseerd te delen. De BgZ is de eerste gegevensuitwisseling die verplicht elektronisch én gestandaardiseerd moet gaan verlopen. De BgZ is een belangrijke informatiebron voor het programma Uitkomstgerichte Zorg. Uit de BgZ kan ongeveer 75% van de benodigde informatie voor de uitkomstensets worden gehaald.
Om de BgZ te kunnen uitwisselen zijn er afspraken gemaakt. Een van de afspraken, vastgelegd in het Informatieberaad Zorg, is het gebruik van SNOMED CT-codes voor de registraties van diagnoses. Het gebruik van SNOMED CT is ook onderdeel van de Europese afspraken binnen de European Health Data Space, waarvan de definitieve kaders in maart 2027 worden verwacht. Ik volg dit traject nauwlettend. Ik inventariseer welke verplichtingen aanvullend mogelijk zijn op het vlak van de standaarden en hoe deze het beste uitgewerkt kunnen worden. Naast het gebruik van SNOMED CT is een eenduidige registratie binnen zorginstellingen belangrijk om informatie effectief uit te kunnen wisselen, bijvoorbeeld voor het gebruik van uitkomstinformatie. In de praktijk kunnen er verschillen optreden tussen de beschreven standaarden en de implementatie ervan door ICT-leveranciers. Ook is er vaak een verschil in hoe zorgverleners gegevens vastleggen. Dit maakt dat hergebruik van gegevens voor Uitkomstgerichte zorg nog beperkt mogelijk is.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Tielen (18 december 2024)2 over een concreet plan hoe en op welke termijn transparantie van kwaliteit stap voor stap inzichtelijk wordt, en hiermee aan de slag te gaan?
De motie is uitgevoerd op 30 juni 2025 door middel van de Kamerbrief «Meer weten, beter kiezen: op weg naar meer openbare begrijpelijke keuze-informatie voor patiënten in de medisch specialistische zorg» 5.
Welke lessen trekt u uit de geschetste gang van zaken rond het programma Uitkomstgerichte zorg? Bent u voornemens om de organisatie van vergelijkbare projecten in het vervolg op een andere manier vorm te geven?
Voor het programma Uitkomstgerichte zorg is het creëren van voldoende draagvlak onder alle betrokken partijen essentieel. Zonder draagvlak vindt er geen implementatie in praktijk plaats. Tegelijkertijd is de les dat draagvlak creëren in het veld niet mag leiden tot stilstand. Dat betekent ook dat meer aandacht voor implementatie bij het ontwikkelen van projecten belangrijk is om daadwerkelijk stappen te maken. Ook bij andere kwaliteitsonderwerpen, zoals transparantie van kwaliteitsinformatie, vind ik het belangrijk om een goede balans te vinden tussen breed draagvlak en het realiseren van voortgang en tempo. Dit vraagt inzet van zowel de overheid en het veld. Daarbij moet het duidelijk zijn hoe de rollen en taken zijn belegd en dat daar in de uitvoering aan wordt vastgehouden. Tegelijkertijd zie ik dat meer regie vanuit de overheid nodig is om vaart te maken bij vergelijkbare programma’s.
Transparantie is daarvan een concreet voorbeeld. Onlangs heb ik de Kamer het stappenplan transparantie gestuurd6, waarmee we samen met het veld toewerken naar toegankelijke, openbare keuze-informatie voor patiënten in de medisch-specialistische zorg. Om versnelling aan te brengen in het realiseren van meer openbare en begrijpelijke keuze-informatie voor patiënten in de medisch specialistische zorg, heb ik extra afspraken binnen het AZWA gemaakt. Daarbij zullen de overheidspartijen het Ministerie van VWS, ZIN, NZa en IGJ vanuit hun eigenstandige rol uitvoering geven aan de versnelling van de gemaakte afspraken (ondersteuning, doorzettingsmacht waar dat kan en handhaving waar dat nodig is). Tot slot bekijk ik in het traject «Herijken kwaliteitstaken Zorginstituut» hoe te komen tot een actualisatie van de wettelijke kwaliteitstaken van het Zorginstituut om bij te kunnen dragen aan passende zorg.
Het inburgeringsexamen, n.a.v. het bericht ‘Zou jij slagen? Nieuw inburgeringsexamen gaat in per 1 juli’ |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bovenstaande bericht?1
Ja.
Klopt het dat inmiddels circa 29 procent van de inburgeraars in 2024 in de zogeheten Z-route is geplaatst, terwijl bij de invoering van de Wet inburgering 2021 werd uitgegaan van maximaal 15 procent? Kunt u deze cijfers bevestigen en toelichten?
Ja, dit klopt. Dit blijkt uit de CBS-statistiek Wet inburgering 2021 (Wi2021) die op 23 juni jl. is gepubliceerd. Het gaat dan specifiek om het percentage inburgeringsplichtige asielstatushouders in de Z-route. Inclusief gezins- en overige migranten is het aandeel inburgeringsplichtigen in de Z-route iets lager, namelijk 21%. Het percentage wijkt inderdaad af van de inschatting die is gemaakt bij de totstandkoming van de Wi2021: toen werd ingeschat dat ongeveer 15% van de inburgeringsplichtige asielstatushouders in de Z-route zou worden geplaatst. Bij deze prognose is destijds de kanttekening gemaakt dat het een inschatting was2, mede omdat de precieze verdeling over leerroutes sterk afhankelijk is van de fluctuerende asielinstroom en achtergrondkenmerken van inburgeraars. Omdat de leerroutes nog niet bestonden, is bij het maken van de schattingen uitgegaan van informatie over inburgeringsplichtigen uit de cohorten 2013 en 2014 onder de oude Wet inburgering (Wi2013) en zijn ook verschillende aannames gedaan. Ik vind het ongewenst als mensen de Z-route volgen, terwijl zij binnen de inburgeringstermijn tot het behalen van een hoger taalniveau in staat zijn. Ik houd daarom deze ontwikkeling nauwlettend in de gaten. Ik zal mede aan de hand van de uitkomsten van de tussen- en wetsevaluatie van de Wet inburgering 2021 kritisch kijken naar de opbrengsten van de Z-route. Ik vind het belangrijk dat inburgeraars op een zo hoog mogelijk taalniveau inburgeren, snel meedoen en een bijdrage leveren aan de Nederlandse samenleving.
Hoe verklaart u de forse toename van het aantal inburgeraars in deze route sinds de invoering van de wet? Is er sprake van verruiming of soepelere toepassing van de toelatingscriteria?
Er is geen sprake van een verruiming of soepelere toepassing van de toelatingscriteria. Het aandeel inburgeraars in de Z-route verschilt van de schatting die is gemaakt bij de totstandkoming van de Wi2021, maar is sinds de invoering ervan niet significant toegenomen. Van de inburgeringsplichtige asielstatushouders met een leerroute werd in cohort 2022 nog 32% in de Z-route geplaatst, in cohort 2023 was dit 27% en in cohort 2024 29%. Het totale aandeel inburgeringsplichtigen in de Z-route is respectievelijk 26% in 2022 en 19% in zowel 2023 en 2024.3
Op welke wijze wordt momenteel getoetst of iemand daadwerkelijk tot de doelgroep van de Z-route behoort?
Gemeenten stellen op basis van een brede intake vast welke route passend is voor de inburgeraar. Een vast en verplicht onderdeel van de intake is de leerbaarheidstoets. De leerbaarheidstoets is een objectief en onafhankelijk instrument. De toets meet of de B1-route (inclusief eventuele afschaling naar taalniveau A2) binnen de inburgeringstermijn haalbaar is. Als uit de toets blijkt dat dit niveau niet haalbaar is, en de overige informatie uit de brede intake dit ondersteunt wordt de inburgeraar in de Z-route geplaatst. Hiermee is de toetsing een mix van een gestandaardiseerde leerbaarheidstoets en een persoonlijke beoordeling, om te ervoor te zorgen dat mensen een route krijgen die aansluit bij hun mogelijkheden en kans op succes.
Klopt het dat inburgeraars in de Z-route als analfabeet kunnen worden aangemerkt en daardoor geen formele toets hoeven af te leggen, maar enkel een eindgesprek hoeven te voeren?
Nee. Inburgeraars die aan de Z-route deelnemen moeten 800 uur taallessen volgen, waarvan eventuele alfabetisering (het leren lezen en schrijven) onderdeel uitmaakt. Het streefniveau op de vier taalonderdelen (lezen, schrijven, spreken en luisteren) in de Z-route is tenminste niveau A1. Eventuele analfabete inburgeraars hebben dus na afloop van het traject taalvaardigheden ontwikkeld.
Overigens wordt iemand die analfabeet is en alfabetiseringsonderwijs nodig heeft niet direct in de Z-route geplaatst. Voor analfabeten en anders-gealfabetiseerden met voldoende leerbaarheid geldt dat zij het advies voor een andere leerroute (B1- of de Onderwijsroute) krijgen. Er is voor gekozen om ter afsluiting van de Z-route de inburgeraars geen examens te laten afleggen, maar de route af te sluiten met een eindgesprek. Dit geldt voor alle inburgeraars in de Z-route. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2., zal ik mede aan de hand van de komende evaluaties kritisch kijken naar het functioneren en opbrengsten van de Z-route op het terrein van taalverwerving en participatie.
Vindt u dit wenselijk, gelet op het belang van taalvaardigheid voor volwaardige participatie in de samenleving?
De beheersing van de Nederlandse taal is nodig om mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving. Dit is ook een van de uitgangspunten van de Actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving. De Z-route vraagt om een stevige inzet op taal. De route is intensief, er wordt naast 800 uur taal ook ingezet op 800 uur participatie. De route is praktijkgericht en sluit zoveel mogelijk aan op de capaciteiten van de inburgeringsplichtige. Het overkoepelende doel van de Z-route is activering, participatie en het versterken van zelfredzaamheid.
Overigens wordt van taalscholen verwacht, indien mogelijk, de inburgeringsplichtigen op de verschillende taalonderdelen op een zo hoog mogelijk niveau te brengen en te toetsen. Ook aan gemeenten wordt gevraagd, wanneer gedurende het traject blijkt dat iemand toch één of meer taalonderdelen op niveau A2 kan behalen, te stimuleren dat alsnog de betreffende centrale examenonderdelen worden afgelegd.
Erkent u dat de beheersing van de Nederlandse taal essentieel is voor integratie, werk, onderwijs en zelfredzaamheid?
Ja, dat erken ik.
Deelt u de mening dat de Z-route geen ontwijkingsroute mag worden voor taaleisen binnen de inburgering?
Ja, deze mening deel ik. De inburgeringswet gaat uit van het hoogst haalbare taalniveau en participeren naar vermogen. Personen die op basis van de brede intake en de objectieve leerbaarheidstoets in de Z-route worden geplaatst krijgen daarom een intensief traject met focus op taal en participatie. Met de introductie van de Z-route en de verplichte urennormen op taal en participatie is de Wi2021 veeleisender dan de Wi2013. In de Wi2013 hadden inburgeraars de mogelijkheid om van de inburgeringsplicht te worden ontheven op basis van aantoonbaar geleverde inspanningen. De Z-route zorgt ervoor dat ook deze groep inburgeringsplichtigen een passend aanbod naar vermogen krijgt, gericht op het opbouwen van zelfredzaamheid en het meedoen in onze samenleving. Deze groep heeft gemiddeld een sterkere arbeidsmarktpositie dan statushouders die in de Wi2013 ontheffing hebben gekregen van de inburgeringsplicht. Dit komt doordat de Z-route hen beter voorbereidt op participatie in de samenleving en op de arbeidsmarkt, door middel van praktische en context gebonden taalverwerving en participatieactiviteiten.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar de toepassing van de Z-route door gemeenten en eventueel in te grijpen wanneer blijkt dat deze route te ruim wordt gehanteerd?
Ja, daartoe ben ik bereid. In de tussenevaluatie van de Wi2021, met verwachte oplevering eind 2025, zal nader worden ingegaan op de werking van de leerbaarheidstoets (LBT), de uitkomsten en de indeling naar leerroutes. Inburgeraars worden door gemeenten op basis van de brede intake en de verplichte uniforme LBT geplaatst in een passende leerroute (de Onderwijsroute, B1-route of de Z-route). De LBT borgt de objectieve inschatting van het te behalen taalniveau. Uit de huidige gegevens4 blijkt dat de indeling van inburgeraars in de routes voor het overgrote deel overeenkomt met de uitslag van de toets. Uit de cijfers uit de CBS Statistiek Wet inburgering 2021 (Wi2021) blijkt dat 12% van de asielstatushouders in de Z-route is geplaatst, terwijl de uitslag van de LBT aangaf dat de B1 route haalbaar was. In de B1 route had 17% van de asielstatushouders een LBT uitslag «niet haalbaar». Hieruit blijkt dat als door gemeenten wordt afgeweken van de uitslag van de LBT, inburgeraars vaker op een traject met een hoger taalniveau worden geplaatst (in plaats van de Z-route naar de B1 route) dan andersom (in plaats van de B1-route naar de Z-route).
Hoe wilt u uitvoering geven aan het hoofdlijnenakkoord, waarin staat dat de taaleis moet worden opgehoogd naar B1-niveau? Ziet u naar aanleiding van deze cijfers belemmeringen hiervoor?
Het Besluit naturalisatietoets, waar de taaleis voor naturalisatie is vastgelegd, valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris Rechtsbescherming. Recentelijk heeft het lid Rajkowski hierover Kamervragen gesteld (kenmerk: 2025Z10597). Ik verwijs u naar de beantwoording van deze Kamervragen5. Hierin is aangegeven dat op dit moment wordt gewerkt aan een wijzigingsbesluit om de verhoging van de taaleis naar niveau B1 mogelijk te maken voor naturalisatie. Bij de uitwerking hiervan zal rekening worden gehouden met personen die de Z-route hebben afgerond.
Het bericht 'Nieuwe bouwcrisis dreigt als omslag naar duurzaam ontworpen woningen uitblijft' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel?1
Ja.
Herkent u het gegeven dat een snelle omslag naar woningen bouwen met duurzame materialen nodig is om een potentiële volgende crisis te voorkomen en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Ik reageer nog schriftelijk op de adviezen van de Rli.
De potentiële crisis herken ik niet. Wel ben ik met een groot deel van de aanbevelingen al bezig. Zo moeten nieuwe gebouwen, zoals in Europese Richtlijn Energieprestatie Gebouwen EPBD-IV is vastgelegd, vanaf 2030 voldoen aan een wettelijke eis als het gaat om de CO2-emissies veroorzaakt door zowel het energieverbruik als het materiaalverbruik van nieuwe gebouwen – in technisch jargon de «global warming potential» (gwp) over de gehele levenscyclus («whole life cycle»), oftewel de wlc-gwp.
Voor 1 januari 2027 zal de Minister van VRO een routekaart publiceren en daarover de Europese Commissie in kennis stellen. Hierin wordt aangegeven welke wlc-gwp prestatie-eisen gelden voor nieuwbouw vanaf 2030 per gebouwtype en hoe in termen van streefwaarden het afbouwpad naar 2050 eruitziet. Het doel is klimaatneutraliteit in de gebouwde omgeving te bereiken.
Door deze routekaart krijgt de markt duidelijkheid over de toekomstige regelgeving en kan men zich daarop voorbereiden. Uiteraard zal ik ervoor zorgen dat de nieuwe duurzaamheidseis in 2030 de woningbouwopgave niet in de weg zit. Tussen 2030 en 2050 zal periodiek worden bezien of de in 2027 ingeschatte streefwaarden in de uitvoeringspraktijk realistisch zijn.
Herkent u het gegeven dat bouwbedrijven klaar staan om met duurzame materialen te gaan bouwen maar dit niet doen omdat ze wachten tot de overheid duidelijkheid gaat bieden, en waarom wel of niet?
Ik zie talloze voorbeelden van bouwers die met duurzame materialen bouwen. Producenten van bouwmaterialen zetten steeds meer stappen. In het kader van het bouwmaterialenakkoord zie ik namelijk goede ontwikkelingen.
Die duidelijkheid is er. We hebben al een milieuprestatie gebouwen (mpg) voor woningen waar bouwers aan moeten voldoen, en met de wijziging van de mpg, die ik onlangs voor advies naar de Raad van State heb gestuurd, geef ik nadere duidelijkheid voor de komende jaren. Zo weten partijen in de bouwsector hoe ze de milieuprestatie van woningen moeten berekenen en kunnen zij zich voorbereiden op toekomstige prestatie-eisen. Daarnaast implementeer ik, zoals in antwoord 2 aangegeven, de zogenaamde wlc-gwp.
Op welke termijn kunt u de duidelijkheid verschaffen aan de sector waar zij op wachten om duurzaam te gaan bouwen?
Bouwers zijn vrij om de bouwmaterialen te kiezen, waarmee ze willen bouwen, mits ze op gebouwniveau voldoen aan de minimumeisen in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving. De wijziging van mpg treedt naar verwachting per 1 juli 2026 in werking. Zoals aangegeven in antwoord 2 moet er voor 1 januari 2027 een routekaart bij de Europese Commissie worden ingediend met de prestatie-eisen per gebouwtype voor 2030 en de streefwaarden voor de jaren erna.
Bent u het er mee eens dat duurzaam bouwen niet meer tijd zal kosten maar juist sneller en goedkoper zal zijn dan wanneer er gebouwd wordt op een niet duurzame manier, en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat er met duurzaam bouwmateriaal sneller of langzamer kan worden gebouwd dan met andere materialen. Wel is het zo dat duurzame materialen in de industriële bouw steeds vaker worden toegepast. Industrialisatie, robotisering en digitalisering leiden wel tot sneller en goedkoper bouwen. Overigens blijkt uit het Rli-rapport dat houtbouw op dit moment nog 10% duurder is dan conventionele bouw.
Bent u het ermee eens dat woningen van hout beter reageren op de warme temperaturen dan woningen gebouwd met bijvoorbeeld beton, waarom wel of niet?
In het Besluit Bouwwerken Leefomgeving is een eis opgenomen ten aanzien van het risico op oververhitting van de nieuwbouw. Woningen van hout of beton moeten aan dezelfde eis voldoen. Bouwfysisch zijn er verschillen. Woningen van hout hebben veelal minder massa dan van beton, waardoor ze sneller reageren op opwarming en afkoeling.
Een analyse van de verschillen is onderdeel van een onderzoek naar de effecten op de gezondheid dat nog wordt uitgevoerd in het kader van de Nationale Aanpak Biobased Bouwen.
Wordt duurzaam bouwen onderdeel van de nog te delen hitte aanpak?
Bent u bereid te onderzoeken of duurzaam bouwen positieve effecten heeft ten aanzien van het binnenklimaat?
Momenteel loopt een onderzoek naar de effecten van biobased bouwen op het binnenklimaat via de Nationale Aanpak Biobased Bouwen, zoals aangegeven bij vraag 6.
Hoe kijkt u aan tegen het advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) om één landelijke norm vast te stellen voor de CO2-uitstoot per vierkante meter?
Dat advies is in lijn met de afspraken in de EPBD-IV over de WLC-GWP. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wordt het bouwen met duurzame materialen een voorschrift in uw project Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER)?
Bouwen met duurzame materialen vormt geen specifiek thema in het programma STOER.
Per wanneer zou STOER in werking moeten treden volgens u, los van of de Kamer vindt dat dit controversieel verklaard moet worden of niet?
De adviezen, die het kabinet omarmt, worden zo snel mogelijk geïmplementeerd gelet op de woningbouwopgave. Dit betekent dat de aan te passen wet- en regelgeving in de reguliere wetgevingsprocessen een plek krijgen. Aanpassing daarvan is niet op één moment voorzien.
Zoals in mijn brief van 23 juni over STOER heb aangegeven, start ik met de uitwerking van een aantal voorstellen voor aanpassing van het Besluit Bouwwerken leefomgeving waarbij ik verwacht deze wijzigingen in 2026 voor te leggen aan de Kamer ter voorhang. Ik hoop dat deze wijzigingen zo snel mogelijk in werking kunnen treden.
Op andere voorstellen van STOER kom ik terug in de kabinetsreactie op het eindadvies die na de zomer zal volgen.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en één voor één beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Vaccineffectiviteit en vaccinveiligheid |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat een epidemioloog van het RIVM, als medeauteur, heeft meegewerkt aan de in de voetnoot genoemde studie1?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van deze studie?
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van de auteurs dat «niet gemeten confounders» en mogelijk «misclassificatie-effecten» de vaccin-effectiviteit (VE) waarschijnlijk kunstmatig hebben verhoogd? Deelt u de conclusie dat op basis daarvan kan worden gesteld dat de door de RIVM eerder gerapporteerde VE waarschijnlijk te rooskleurig is voorgesteld?
Nee, die conclusie deel ik niet. In wetenschappelijke artikelen en rapporten van het RIVM is beschreven dat de vaccin-effectiviteitschattingen beïnvloed kunnen zijn door ongemeten confounding en misclassificatie. Zo heeft het RIVM volop aandacht besteed aan misclassificatie door incompleetheid van het vaccinatieregister CIMS door informed consent, zie Van Werkhoven et al.2. Ook wordt dit besproken in het paper door De Gier et al. in het wetenschappelijke tijdschrift Vaccine 3. In de discussie van dit artikel wordt beschreven dat ongemeten confounding waarschijnlijk een overschatting van vaccineffectiviteit zal geven, en misclassificatie een onderschatting. Een vorm van ongemeten confounding wordt soms aangeduid als «healthy vaccinee bias», wat ook wordt omschreven in het artikel van De Gier et al.4. De misclassificatie die wordt onderzocht in het paper door Humphreys et al. gaat over het tijdsinterval tussen data-input en -extractie, welke een bescheiden effect heeft op vaccin-effectiviteitschattingen.
Kunt u zich het oversterfte-onderzoek2 van prof. Meester, dr. Bakker en dr. Walk nog herinneren?
Ja.
Kunt u zich nog herinneren dat u van mening was dat er twijfels waren aan de expertise van de auteurs van die studie en dat u hun rapport daarom naast u neerlegde?
Mijn ambtsvoorganger heeft deze uitspraak gedaan tijdens het commissiedebat Oversterfte van 20 februari jl. Hij baseerde zijn uitspraak op een oordeel van ZonMw in het kader van een subsidieoproep voor het onderzoeksprogramma naar redenen en oorzaken van oversterfte in de coronacrisis. De auteurs hadden een onderzoeksvoorstel ingediend dat inhoudelijk overeenkwam met een gedeelte van het rapport. De aanvraag was door ZonMw niet gehonoreerd omdat er onder andere twijfels waren over de uitvoerbaarheid van het onderzoek in de beschikbare tijd en de expertise van de onderzoekers. Dit oordeel benoemen de auteurs zelf in hun rapport en mijn ambtsvoorganger refereerde hiernaar.
Dit was echter niet de voornaamste reden om het rapport niet te betrekken bij de beleidsvorming. De onderzoekers concluderen in hun studie onder meer dat er een mogelijke relatie is tussen de COVID-19-vaccins en oversterfte. Voor het maken van het beleid omtrent vaccinaties laat ik mij adviseren door, onder andere, de Gezondheidsraad. De raad baseert haar advies op de laatste wetenschappelijke inzichten die zij nauwlettend in de gaten houdt. Daarnaast verzamelt, registreert en onderzoekt Lareb meldingen van mogelijke bijwerkingen. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen beoordeelt de werkzaamheid en veiligheid van het vaccin en neemt maatregelen als dat nodig is. De breed gedragen wetenschappelijke consensus is dat COVID-19-vaccinatie veilig is en zeer veel overlijdens heeft voorkomen. Dit betekent niet dat geluiden die tegen de wetenschappelijke consensus in gaan, worden genegeerd. Het rapport van prof. Meester, dr. Bakker en dr. Walk is echter vanaf het moment van publicatie controversieel en is (nog) niet peerreviewed. Ik vertrouw erop dat de adviezen aan mij worden aangepast als blijkt dat dit nodig is.
Kunt u verklaren waarom deze drie auteurs – met volgens u een twijfelachtige expertise – veel eerder tot dezelfde conclusie kwamen als de zojuist aangehaalde onderzoeker van het RIVM in het artikel genoemd in de eerste voetnoot, namelijk dat er sterke confounding en misclassificatie was waardoor de VE van de Covid-19 vaccins waarschijnlijk sterk overschat wordt?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Reeds bij publicatie van het RIVM-onderzoek in een peerreviewed wetenschappelijk tijdschrift is ongemeten confounding en misclassificatie uitgebreid besproken. De inzichten van de drie auteurs zijn niet nieuw.
Hoe kijkt u nu terug op uw uitspraak met betrekking tot het oversterfte-onderzoek van prof. Meester, dr. Bakker en dr. Walk, temeer deze auteurs zelf grotendeels de financiering voor hun rapport moesten verzorgen?
Waarom komt deze bevinding niet terug in rapporten van het RIVM, zeker nu een onderzoeker van het RIVM zelf tot een vergelijkbare conclusie is gekomen?
Zie het antwoord op vraag 3. In RIVM-onderzoeken is ongemeten confounding en misclassificatie altijd erkend. Dit zijn geen nieuwe inzichten.
Gaat u het Nederlandse volk voorlichten over deze resultaten of laat u het volk in de veronderstelling dat de vaccins tegen Covid-19 mensen (bijna) onsterfelijk maken, zoals de rapporten van het RIVM en CBS (en later ook NIVEL) suggereren?
De rapporten van het RIVM, CBS en NIVEL suggereren zeker niet dat vaccins tegen COVID-19 mensen (bijna) onsterfelijk maken en ik heb niet de impressie dat de Nederlandse bevolking deze veronderstelling heeft. De studies van het RIVM en uitgebreide internationale peerreviewed literatuur concluderen wel dat de COVID-19-vaccins zeer veel sterfte hebben voorkómen. Ik zie geen aanleiding om deze boodschap aan te passen.
Legt u dit onderzoek, waarvan een prominente medewerker van het RIVM coauteur is, ook weer naast u neer zoals u eerder deed bij het oversterfte-onderzoek van prof. Meester, dr. Bakker en dr. Walk?
Zoals ik noemde bij het antwoord op vraag 5 laat ik mij door verschillende instanties adviseren als het gaat om vaccinaties. Ik vertrouw erop dat de adviezen aan mij worden aangepast als dat uit studies noodzakelijk blijkt. Ditzelfde principe geldt ook voor het rapport van prof. Meester, dr. Bakker en dr. Walk. Dit is niet noodzakelijk gebleken.
Het bericht '10 miljard euro aan zorggeld in zak criminelen, slechts handjevol fraudeurs vervolgd: ‘Om te huilen’' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «10 miljard euro aan zorggeld in zak criminelen, slechts handjevol fraudeurs vervolgd: «Om te huilen»» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Wat is uw reactie op het aantal van 9 personen dat vorig jaar strafrechtelijk is vervolgd voor zorgfraude? Vindt u dit veel of weinig?
Hoe beoordeelt u de verhouding tussen het gigantische bedrag van 10 miljard euro aan zorggeld dat in de zakken van criminelen verdwijnt en het aantal van 9 mensen dat hiervoor is veroordeeld?
Hoeveel van de 10 miljard euro is uiteindelijk teruggevorderd of afgepakt? Indien u hier geen antwoord op heeft, bent u bereid dit jaarlijks te rapporteren aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Hoe verklaart u dat er zo weinig mensen worden vervolgd voor zorgfraude?
Kunt u het proces stap voor stap toelichten waarop/hoe zorgfraude op dit moment wordt opgespoord en aangepakt?
Bent u van mening dat het geloofwaardig is om te bezuinigen op de zorg omdat het «te duur» wordt, terwijl u weigert zorgfraude aan te pakken waardoor er 10 miljard euro in de zakken van criminelen verdwijnt?
Hoe verklaart u het verschil tussen het aantal mensen dat strafrechtelijk is vervolgd (9) en het aantal kansrijke zaken volgens de Nederlandse Arbeidsinspectie (75)?
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat het aantal verdachten dat strafrechtelijk wordt vervolgd toeneemt?
Welke rol speelt de capaciteit van het Functioneel Parket bij het lage aantal strafrechtelijk vervolgingen?
Deelt u de mening dat er meer geld beschikbaar moet komen voor het Openbaar Ministerie (OM) om zorgfraude beter te kunnen aanpakken? Zo ja, wanneer komt dit geld beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat de benodigde investeringen in het OM in schril contrast staan met het bedrag van 10 miljard euro dat jaarlijks in de zakken van criminelen verdwijnt?
Op welke andere manieren gaat u zorgfraude aanpakken? Kunt u een overzicht geven van de extra stappen die u bereid bent om te nemen?
Het uitvoeren van aangenomen voorstellen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Welke betekenis hebben aangenomen moties in de Kamer op uw beleid?
Moties die zijn aangenomen door de Tweede Kamer hebben een belangrijke betekenis. Moties zijn immers een duidelijk signaal van de wens van uw Kamer. Ik hecht er dan ook belang aan om moties uit te voeren waar dit kan en zolang ze uitvoerbaar zijn.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger weigerde om door de Kamer aangenomen motiesuit te voeren?
Ik oordeel niet over mijn voorganger. Over het algemeen zal het kabinet bij de uitvoering van moties altijd een weging moeten maken op basis van in ieder geval uitvoerbaarheid, financiële dekking en juridische mogelijkheden.
Deelt u de mening dat het doelbewust en stelselmatig negeren van wensen van de Kamer door een Minister, een grove schande is richting de gekozen volksvertegenwoordiging?
Zoals ook geantwoord bij vraag 2 zal het kabinet bij de uitvoering van moties altijd een weging moeten maken op basis van in ieder geval uitvoerbaarheid, financiële dekking en juridische mogelijkheden. Soms is het zo dat ik een motie niet kan uitvoeren. In die gevallen zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u in tegenstelling tot uw voorganger Minister Agema wel van plan om door de Kamer aangenomen voorstellen uit te voeren?
Net als mijn voorganger neem ik aangenomen moties vanuit de Kamer zeer serieus en daar waar het kan voer ik deze ook uit. Ik verwijs verder naar mijn eerdere beantwoording.
Wanneer kan de Kamer een totaalverbod op private equity verwachten, waartoe is opgeroepen door een meerderheid van de Kamer via verschillende moties?
Op dit moment ben ik bezig met het opstellen van een Kamerbrief naar aanleiding van de motie van het lid Claassen1 over dit onderwerp. In deze brief, die ik na het zomerreces naar de Kamer zal sturen, ga ik in op de oproep van de Tweede Kamer om met een plan van aanpak te komen hoe private equity uit de zorg kan worden geweerd.
Wanneer besluit u om het sluiten van afdelingen in het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen, zoals de acute verloskunde en de spoedeisende hulp, te stoppen en het ziekenhuis volwaardig te houden, zoals toe is opgeroepen door een meerderheid van de Tweede Kamer via verschillende moties?
In mijn brief van 3 juli 2025 heb ik een reactie gegeven op de uitvoering van moties over het Zuyderland Ziekenhuis, die zijn aangenomen tijdens het tweeminutendebat Medisch Zorglandschap van 21 mei 2025.2 Zoals eerder aangegeven benadruk ik dat keuzes over de inrichting van het zorgaanbod in het ziekenhuis alleen door het ziekenhuis (in afstemming met de zorgverzekeraar) worden gemaakt. Bestuurders en zorgprofessionals van het ziekenhuis moeten immers altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Als de Kamer zou verplichten dat een zorgaanbieder zorg levert, ondanks personeelsgebrek, dan kan een bestuurder deze verantwoordelijkheid niet meer nemen, met mogelijk ernstige gevolgen voor patiënten en de zorgmedewerkers.
Wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten om medisch specialisten in loondienst te brengen, zoals door een meerderheid van de Kamer is besloten?
Zoals toegezegd tijdens het debat over de begrotingsbehandeling3 is de inzet gericht op het vervolgonderzoek dat nodig is om een afweging te maken over regelgeving die een overgang naar loondienst verplicht. Dit vraagstuk is geen gemakkelijke opgave, zoals mijn ambtsvoorganger eerder ook heeft toegelicht, omdat een verplichting om medisch specialisten in loondienst te brengen raakt aan het eigendomsrecht en de juridische waarborgen die daarvoor gelden. Onderdeel van het vervolgonderzoek is de monitor van de NZa die gedurende twee jaar de financiële prikkels binnen een medisch specialistisch bedrijf (msb) volgt, alsmede de positie van de msb’s in relatie tot de bestuurbaarheid van ziekenhuizen. Eind 2025 verwacht ik de volgende monitor van de NZa, om daarna te bezien of het verbeterpotentieel behaald is. Parallel daaraan verken ik of wetgeving voorbereid kan worden, gericht op het normeren en maximeren van de verdiensten van medisch specialisten4.
Wanneer kan de Kamer het masterplan personeel voor het geboortecentrum in Heerlen verwachten?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 3 juli 2025 heb ik toegelicht hoe ik opvolging geef aan de motie van het lid Dijk, over een masterplan personeel voor het geboortecentrum in Heerlen. Net als de indieners van deze motie onderschrijf ik het belang van voldoende beschikbaar en gekwalificeerd personeel voor het Zuyderland ziekenhuis en meer specifiek voor de geboortezorg in Heerlen. Het werven en behouden van zorgpersoneel is aan het ziekenhuis zelf, in afstemming met de partijen in de regio. Via landelijk beleid ondersteunt het Ministerie van VWS de aanpak om het personeelstekort terug te dringen.
Wanneer kan de Kamer plannen verwachten voor een nationaal centrum voor geboortezorg en innovatie in Heerlen?
In mijn brief van 3 juli jl. heb ik toegelicht hoe ik opvolging geef aan de motie van het lid Dijk, over een nationaal centrum voor geboortezorg en innovatie in de stadsregio Parkstad Limburg. Ik heb onder meer aangegeven dat ik de wens van de Kamer zal overbrengen aan het ziekenhuis en de zorgverzekeraar(s) waar de plannen voor de geboortezorg worden uitgewerkt, zodat dit voorstel kan worden besproken in de werkgroep met de regionale partners.
Wanneer kan de Kamer de uitwerking verwachten van de aangenomen motie Dijk die verzoekt om de zorgbezuinigingen te schrappen, zodat de verschillende zorgsectoren daar ook rekening mee kunnen houden?
De motie Dijk verzoekt om bezuinigingen in de zorg te schrappen, zonder aan te geven waar de dekking vandaan komt. Dit telt op tot een ongedekte rekening van structureel 3,1 miljard euro. Zoals de Minister van Financiën u per brief5 heeft laten weten naar aanleiding van de (eventuele) wijzigingen in de voorjaarsnota 2025, kunnen moties niet uitgevoerd worden als hier geen dekking voor wordt aangeleverd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Aan dit verzoek is voldaan.
Het bericht dat sportmedium Sport Knowhow XL wordt overgenomen door een Golazo Media |
|
Michiel van Nispen |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Judith Tielen (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat sportmedium Sport Knowhow XL wordt overgenomen door Golazo Media?1
De overname betreft een overeenkomst tussen private mediapartijen. Vanuit de regering kan ik daar slechts in beperkte mate iets van vinden aangezien Nederlandse media onafhankelijk zijn en opereren binnen een vrije markt. De betreffende overname was niet meldingsplichtig bij de ACM, gelet op de geldende omzetdrempels.
Klopt het dat het bedrijf achter Golazo Media ook al meerdere andere sportmedia bezit en zelf meerdere sportevenementen organiseert?
Ja, ik heb begrepen dat Golazo Media onder andere de vakbladen zoals Sport & Strategie en Sport & Gemeenten uitgeeft. Daarnaast organiseert «Golazo Events», een zusteronderneming van Golazo Media, sportevenementen zoals de CPC Loop in Den Haag en de Marathon Rotterdam.
In hoeverre zijn er risico’s voor de onafhankelijkheid en diversiteit over de berichtgeving rondom sport en sportbeleid, wanneer een groot deel van de titels die daarover publiceren in handen zijn van hetzelfde concern?
Als Minister van OCW zet ik mij in voor het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking. Onafhankelijke media zijn onmisbaar in onze democratische rechtsstaat en vrije samenleving. Vrije, onafhankelijke en toegankelijke media informeren de samenleving met betrouwbare informatie en bieden ruimte voor verschillende perspectieven en ideeën.
Ik constateer dat er op dit moment nog diverse andere (onafhankelijke) media-outlets zijn – zoals kranten, tijdschriften, radio, tv en websites – die berichten over sport en sportbeleid of waar vacatures geplaatst kunnen worden.
Welke stappen onderneemt u in het algemeen om ervoor te zorgen dat er diversiteit en onafhankelijkheid blijft bestaan als het gaat om het aanbod aan media die schrijven over sport(beleid)?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht 'Het uitbesteden van schuldhulpverlening kan burgers juist chaos opleveren: ‘Na anderhalf jaar was geen enkele schuld afgelost’' |
|
Don Ceder (CU) |
|
Nobel |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Het uitbesteden van schuldhulpverlening kan burgers juist chaos opleveren: «Na anderhalf jaar was geen enkele schuld afgelost»»?1
Mensen met schulden moeten kunnen rekenen op kwalitatief goede en professionele schuldhulpverlening, ongeacht of dit wordt uitgevoerd door de gemeente of door een door de gemeente gecontracteerde partij. De verantwoordelijkheid voor het bieden van schuldhulpverlening ligt bij gemeenten, maar gemeenten hebben ook de mogelijkheid om de bijbehorende taken (deels) te beleggen bij een externe organisatie. In 70% van de gemeenten wordt een deel van de dienstverlening uitbesteed.2 Het is dan aan de gemeente om afspraken over het borgen van de kwaliteit te maken en om op de uitvoering toe te zien. Als uit signalen van inwoners zelf of andere partijen blijkt dat de externe uitvoerder zich niet aan de gemaakte afspraken houdt, is het aan de gemeente om daarop in te grijpen. Het is goed om aan te geven dat er, ongeacht wie de schuldhulpverlening uitvoert, redenen kunnen zijn dat leefgeld (bijvoorbeeld bij beslag op inkomen) onverhoopt later dan gepland wordt uitbetaald. Uiteraard is het dan extra belangrijk om de inwoner daar goed over te informeren, zodat hij/zij daarvan op de hoogte is en in samenwerking met de schuldhulpverlener kan zoeken naar oplossingen.
Hoe beoordeelt u de conclusie in het artikel dat wanneer gemeenten schuldhulpverlening uitbesteden aan externe bedrijven de hulp sneller stagneert waardoor mensen in nog meer chaos terechtkomen?
Ik onderschrijf de conclusie uit het artikel niet dat schuldhulpverlening sneller stagneert wanneer dit door externe partijen wordt uitgevoerd. Het is mij bekend dat schuldhulpverlening soms stagneert, maar dit is niet toe te schrijven aan het al dan niet uitbesteden van de werkzaamheden op het gebied van schuldhulpverlening. Zoals benoemd bij het antwoord op vraag 1 besteedt een grote groep gemeenten (een deel van) de schuldhulpverlening uit. Het is dan van belang dat er tussen de gemeente en de externe partij goede onderlinge afspraken worden gemaakt over de dienstverlening en overdrachtsmomenten. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om de kwaliteit van schuldhulpverlening te borgen, ongeacht of taken (gedeeltelijk) worden uitbesteed aan externe partijen.
Deelt u de zorg dat deze uitbesteding van schuldhulpverlening rechtsongelijkheid in de hand werkt, omdat blijkt dat de mate van hulp afhankelijk is van hoe de gemeente schuldhulp geregeld heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten om deze rechtsongelijkheid te verhelpen?
De dienstverlening rondom schuldhulpverlening is in Nederland decentraal geregeld. Dit betekent dat gemeenten zelf mogen bepalen hoe zij het beleid en de uitvoering van schuldhulpverlening inrichten, zolang voldaan wordt aan de eisen van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs). De Wgs biedt gemeenten ook de mogelijkheid om (een deel van) de uitvoering te beleggen bij een externe partij.3 De verschillen in hoe gemeenten schuldhulpverlening organiseren zijn niet alleen een gevolg van of de werkzaamheden zijn uitbesteed aan een derde partij, maar meer een logisch gevolg van het decentrale karakter van de Wgs.
Ik zie inderdaad dat de uitvoering van schuldhulpverlening niet in iedere gemeente gelijk is. Dit is niet per definitie verkeerd. Wel vind ik dat mensen met schulden moeten kunnen rekenen op een bepaalde basis aan gelijke dienstverlening op het gebied van schuldhulpverlening. Samen met de VNG, NVVK en Divosa heeft SZW hierover in maart 2024 bestuurlijke afspraken gemaakt. Deze zijn nader uitgewerkt in de basisdienstverlening.4 De samenwerkingspartijen en gemeenten werken de komende tijd verder aan de implementatie van de basisdienstverlening en de ontwikkeling van de elementen op langere termijn.5 Indien de schuldhulpverlening (gedeeltelijk) wordt uitbesteed, is het van belang dat gemeenten met de externe partij afspraken maken over de geboden schuldhulpverlening, ook over de onderdelen van de basisdienstverlening.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling rondom ongelijkheid tussen gemeenten en de ontoegankelijkheid van schuldhulpverlening die de Nationale ombudsman in dit artikel, maar ook al in eerdere onderzoeken aankaart?2 Welke kansen ziet u om bij te dragen aan gelijkheid tussen gemeenten en toegankelijkheid tot schuldhulpverlening?
Het is mij bekend dat er verschillen tussen gemeenten bestaan in de uitvoering van de schuldhulpverlening. Dit blijkt inderdaad uit onderzoeken van de Nationale ombudsman, maar ook uit onderzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie.7 De uitvoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is gedecentraliseerd. Dit betekent dat gemeenten de vrijheid hebben om binnen de kaders van de wet uitvoering te geven aan de schuldhulpverlening. Dat er verschillen ontstaan is daarmee niet per definitie verkeerd. Wel vind ik het van belang om ongelijkheid in de uitvoering van schuldhulpverlening tussen gemeenten waar mogelijk te beperken.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de derde vraag zie ik in de basisdienstverlening voldoende handvatten om de gelijkheid tussen gemeenten en de toegankelijkheid van schuldhulpverlening te verbeteren.
Bent u van mening dat het van belang is om inzicht te hebben in in hoeveel en in welke gemeenten schuldhulpverlening uitbesteed wordt aan externe bedrijven en welke gevolgen dit heeft voor de mensen onder bewindvoering in desbetreffende gemeenten? Zo niet, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u tot een vergelijkend onderzoek waarin de beleving van mensen onder bewindvoering in gemeenten waar schuldhulpverlening niet wordt uitbesteed wordt vergeleken met de beleving in gemeenten waar dit wel wordt uitbesteed?
Het onderzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie naar de doeltreffendheid van de gemeentelijke schuldhulpverlening heeft informatie opgeleverd over hoeveel gemeenten de schuldhulpverlening (gedeeltelijk) hebben uitbesteed.8 Hieruit bleek dat 70% van de gemeenten (een deel van) de schuldhulpverlening heeft uitbesteed aan een externe partij, zoals een private partij, een andere gemeente of een gemeenschappelijke regeling. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid houdt geen gegevens bij per gemeente van hoe de schuldhulpverlening is ingericht, omdat gemeenten binnen de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening de mogelijkheid hebben om (delen van) de uitvoering te mandateren aan andere organisaties.9
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 onderschrijf ik de conclusie uit het artikel niet. Ik zie geen aanleiding voor een vergelijkend onderzoek, omdat ik geen signalen ontvang dat schuldhulpverlening sneller zou stagneren wanneer dit door een externe partij wordt uitgevoerd.
In welke mate bent u op de hoogte van de problematiek die bestaat rondom externe bedrijven die schuldhulpverlening op zich nemen voor gemeenten zoals het bedrijf Verder? Welke mogelijkheden ziet u om op te treden tegen de malafide praktijken binnen deze branche?
Zoals te lezen in de beantwoording van de tweede vraag, onderschrijf ik de conclusie van het artikel niet dat er bij de hulpverlening door externe bedrijven grotere problematiek speelt dan wanneer de hulpverlening volledig door de gemeente zelf wordt uitgevoerd. Indien er wel sprake is van klachten of malafide praktijken bij externe bedrijven is het van belang om daarvan melding te maken bij de uitvoerder zelf en bij de gemeente in kwestie. Bovendien is het via de Wet op het consumentenkrediet mogelijk om op te treden tegen malafide aanbieders van schuldbemiddeling.10 Dit zijn aanbieders die ongeoorloofd schuldbemiddeling aanbieden aan mensen met (problematische) schulden. Bij (vermoedens van) malafide praktijken kan melding worden gemaakt bij het Bureau Economische Handhaving, al dan niet via de gemeente.
Hoe luidt uw reactie op de stelling dat gemeenten kiezen om de schuldhulpverlening uit te besteden omdat het te duur is om zelf de schuldhulpverlening te organiseren? Erkent u dat de problematiek verbonden is met de afnemende budgetten van gemeenten en de toenemende taken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om gemeenten tegemoet te komen en te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat het voor sommige gemeenten beter en goedkoper is om (een deel van) de schuldhulpverlening uit te besteden, zeker voor kleinere gemeenten waar het lastiger kan zijn om voldoende expertise over de uitvoering op te bouwen, omdat er simpelweg minder casussen zijn. Ik vind dit niet per definitie een slechte of zorgelijke ontwikkeling, omdat gemeenten ook met externe uitvoerders afspraken kunnen maken over de kwaliteit en de uitvoering van de schuldhulpverlening en daarop toezien. De budgetten die gemeenten ontvangen voor de uitvoering van schuldhulpverlening zijn de afgelopen jaren niet afgenomen. In de meicirculaire van het Gemeentefonds voor 2024 is bovendien structureel 40 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld aan gemeenten voor de dienstverlening op het gebied van armoede en schulden.11 Ik zie daarom voor nu geen reden om de budgetten voor de schuldhulpverlening verder op te hogen.
Het artikel 'Rates of succesful conceptions according to COVID-19 vaccination status: Data from the Czech Republic' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het wetenschappelijk artikel getiteld «Rates of succesful conceptions according to COVID-19 vaccination status: Data from the Czech Republic' dat is verschenen op 19 juni 2025 in het tijdschrift «International Journal of Risk & Safety in Medicine»?1
Ja.
Bent u bekend met de conclusie van deze studie: «In Tsjechië waren de percentages succesvolle concepties aanzienlijk lager bij vrouwen die vóór een succesvolle conceptie tegen COVID-19 waren gevaccineerd dan bij vrouwen die niet waren gevaccineerd»?
Ja.
Baart deze conclusie u wellicht zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het onderzoek toont aan dat succesvolle geboortecijfers in juni 2021 – maart 2023 bij Tsjechische vrouwen in de leeftijd van 18–39 jaar lager waren bij gevaccineerde vrouwen dan bij niet-gevaccineerde vrouwen, maar hierbij is, zoals de onderzoekers zelf in hun onderzoek aangeven, niet gecorrigeerd voor andere factoren die hierbij een rol kunnen spelen, zoals leeftijd, inkomen, leefstijl, gezinsgrootte et cetera.2 Bovendien vermelden de auteurs dat de dalende fertiliteit in meerdere landen wordt waargenomen en dit geassocieerd wordt met onder andere economische instabiliteit en sociale ongelijkheden.3
Worden op dit moment in Nederland ook (jonge) vrouwen (met wellicht een kinderwens), bijvoorbeeld (jonge) vrouwen die in de zorg werken en direct contact hebben met kwetsbare patiënten, gevaccineerd tegen Covid?
Op dit moment wordt vaccinatie tegen COVID-19 in Nederland aanbevolen aan kwetsbare doelgroepen, waaronder ouderen, mensen met een afweerstoornis en personen die behoren tot de medisch hoog-risicogroepen en zorgmedewerkers die contact hebben met mensen met een medisch hoog risico. In de laatste groepen kunnen ook (jonge) vrouwen zitten met een kinderwens.
Indien dit het geval is, vindt u het verstandig hiermee door te gaan in het licht van de conclusie van de hierboven aangehaalde wetenschappelijke studie? Zo ja, waarom?
De besluitvorming over welke doelgroepen in aanmerking komen voor vaccinatie, wordt gebaseerd op adviezen van de Gezondheidsraad. Deze adviezen zijn gestoeld op de meest recente wetenschappelijke inzichten. Er zijn geen wetenschappelijke aanwijzingen dat COVID-19-vaccinaties op de langere termijn bijwerkingen veroorzaken die zouden moeten leiden tot een andere afweging met betrekking tot de inzet van vaccins.
Zouden (jonge) vrouwen (met een kinderwens) in het kader van «informed consent» niet op zijn minst vanaf nu erop gewezen moeten worden dat de kans op een toekomstige succesvolle zwangerschap (waarschijnlijk of mogelijk) afneemt als men zich laat vaccineren tegen Covid? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van Van Haga van 8 september 20224 kan iedereen via verschillende (online) kanalen informatie vinden over de COVID-19-vaccinaties en de mogelijke bijwerkingen die kunnen optreden als zij dit willen. Daarnaast staan mogelijke bijwerkingen beschreven in de bijsluiters van de vaccins, welke te vinden zijn op de website van het CBG. Deze bijsluiters worden geüpdatet op het moment dat er nieuwe bijwerkingen aan het licht komen. Overige informatie over bijwerkingen en de voordelen en risico’s van de vaccinaties zijn te vinden op de websites van de rijksoverheid, Lareb, het RIVM en het CBG. Er is op dit moment geen wetenschappelijk bewijs dat COVID-19-vaccinatie de kans op een succesvolle zwangerschap verlaagt. Daarom is er in het kader van «informed consent» geen aanleiding om vrouwen met een kinderwens specifiek te waarschuwen voor een mogelijk verminderde vruchtbaarheid na vaccinatie.
De auteurs van de hierboven aangehaalde studie raden aan aanvullend onderzoek te doen naar de mogelijke effecten van de Coronavaccins op de (menselijke) vruchtbaarheid, bent u bereid (bijvoorbeeld door ZonMw) hiernaar onderzoek te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden op schriftelijke Kamervragen van Van Meijeren op 31 december 20245 is en wordt de veiligheid van COVID-19-vaccins uitgebreid onderzocht en beoordeeld door verschillende onafhankelijke wetenschappelijke instanties, waaronder het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de Gezondheidsraad. Ik zie geen aanleiding om extra onderzoek te laten uitvoeren.
Het bericht dat Europese subsidies mogelijk hebben bijgedragen aan de sluiting van Vredestein in Enschede |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Boerma |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het standpunt van de Europese Commissie dat er bij de subsidietoekenning aan Apollo Tyres geen sprake is geweest van onregelmatigheden, terwijl de sluiting van Vredestein in Enschede tot een fors verlies aan werkgelegenheid leidt?1
Op welke wijze zijn de Europese subsidies aan Apollo Tyres ingezet voor de opbouw van de fabriek in Hongarije, en in hoeverre hield de Europese Commissie hierbij rekening met de mogelijke gevolgen voor de bestaande productiecapaciteit in Nederland?
Hoe kijkt u aan tegen het risico dat Europese subsidies worden ingezet voor de versterking van concurrerende fabrieken in andere lidstaten, terwijl dit ten koste gaat van werkgelegenheid in Nederland?
In hoeverre acht u het aannemelijk dat de Europese subsidies aan Apollo Tyres hebben bijgedragen aan de verplaatsing van productie en banen van Enschede naar Hongarije, en hoe is dit destijds beoordeeld?
Wat is uw opvatting over de maatschappelijke wenselijkheid van Europese subsidieregelingen die, hoewel juridisch toegestaan, leiden tot verlies van banen in goed functionerende Nederlandse bedrijven?
Welke mogelijkheden ziet u om binnen de Europese Unie aan te sturen op herziening van het staatssteunbeleid, zodat negatieve effecten op nationale werkgelegenheid beter worden voorkomen?
Hoe beoordeelt u het huidige Europese toezicht op de effecten van subsidies op de arbeidsmarkt in andere lidstaten, en op welke punten zou dat volgens u aangescherpt moeten worden?
Welke inspanningen levert Nederland op dit moment om ervoor te zorgen dat Europese middelen op een eerlijke en evenwichtige wijze ten goede komen aan alle lidstaten, zonder dat dit ten koste gaat van Nederlandse bedrijvigheid?
Welke concrete ondersteuning is er beschikbaar voor de circa 500 getroffen werknemers van Vredestein, en op welke wijze wordt het Europees Sociaal Fonds daarbij benut?
Welke mogelijkheden ziet u om de negatieve effecten van de sluiting van Apollo Vredestein op de lokale economie van Enschede en Twente te verzachten, bijvoorbeeld via bestaande Europese instrumenten of de cohesiefondsen, en op welke wijze wordt hierover momenteel actie ondernomen?
Bent u bereid om bovenstaande vragen één-voor-één te beantwoorden?
Het bericht 'Pijnlijk: Terwijl homoacceptatie vrijwel overal groeit, daalt die in ‘gaycapital’ Amsterdam’' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel over «Pijnlijk: Terwijl homoacceptatie vrijwel overal groeit, daalt die in «gaycapital» Amsterdam»?1
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam (UvA) blijkt dat jongeren met een migratieachtergrond of een etnische minderheidsstatus gemiddeld minder positieve opvattingen hebben over homoseksuele personen dan jongeren zonder deze kenmerken?
Hoe kijkt u ertegenaan dat dit in eerste instantie werd ontkend door het Amsterdamse stadbestuur?
Kunt daarbij ook aangeven hoe u denkt dat het mogelijk is dat de acceptatie toeneemt, behalve in Amsterdam?
Kunt u aangeven wat de strafeisen en vonnissen zijn in zaken waarbij sprake is van discriminatie en/of geweld waar geaardheid een rol speelt?
Kunt u daarbij ook uitleggen in hoeveel van die gevallen de strafverzwaringsgrond die mogelijk is wordt toegepast?
Bent u bereid om een onderzoek te starten naar de homo-acceptatie in specifieke wijken in Amsterdam en hier vervolgens wijkgericht beleid op te voeren?
Bent u bereid om met het Amsterdamse stadsbestuur in gesprek te gaan hoe zij deze problematiek gaan aanpakken?
Bent u bereid om met het Openbaar Ministerie in gesprek te gaan om strafvorderingsrichtlijnen te verhogen wanneer er sprake is van discriminatie en/of geweld waar geaardheid een rol speelt?
Bent u bereid om met de raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan om oriëntatiepunten in de straftoemeting te verhogen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het commissiedebat over politie?